Het artikel 'Eerste besmetting met westnijlvirus in Nederland' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er voor het eerst iemand het westnijlvirus in Nederland heeft opgelopen?1
Ja
Kunt u een inschatting maken van het te verwachten aantal nieuwe gevallen van het westnijlvirus in het «muggenseizoen» volgend jaar?
Daar zijn geen onderbouwde uitspraken over te doen. De ervaring in andere Europese landen leert dat dit jaarlijks heel wisselend is en ook tussen de landen onderling zit er een groot verschil. Dat heeft te maken met lokale factoren die overwintering, herintroductie en overdracht van het virus bepalen zoals vogel- en muggenpopulatie en de weersomstandigheden.
Welke voorbereidingen worden er getroffen om het aantal muggen die mogelijk drager zijn van het westnijlvirus, in te dammen?
Muggen die mogelijk drager zijn van het virus worden vooralsnog niet ingedamd. Het westnijlvirus wordt overgedragen door onder andere de huissteekmug (Culex pipiens), één van de algemeenste soorten steekmuggen in Nederland. Na de eerste vondst van het virus in een vogel gevangen in Utrecht en de melding op 15 oktober jl. van de eerste humane patiënt, zijn onder voorzitterschap van het RIVM humane en veterinaire experts in een responsteam zoönosen bijeen geweest. Momenteel loopt een aantal onderzoeken ten behoeve van een advies voor het muggenseizoen 2021. Eerst zal moeten worden uitgezocht in welke gebieden de verspreiding van het westnijlvirus door muggen heeft plaatsgevonden. Ook zal moeten worden uitgezocht of optreden tegen algemeen voorkomende steekmuggen, gezien hun wijdverspreidheid, kan bijdragen aan verlagen van de transmissiekans. Daarnaast is een belangrijke vraag of zo’n mogelijke ingreep proportioneel is. Zo brengt het gebruik van insecticiden ook risico’s voor mens en milieu met zich mee. Verder zal het nut van persoonlijke beschermingsmaatregelen (horren, klamboe’s, muggenwerende sprays, vermijden van wandelen in schemering) en het lokaal aanbevelen ervan door de overheid als zijnde zinvolle maatregelen beoordeeld moeten worden. Begin december wordt een eerste advies verwacht vanuit het responsteam zoönosen.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerder gestelde vragen en de vervolgvragen over het artikel «Experts luiden de noodklok over falende aanpak tijgermug»?2
Ja.
Heeft u inmiddels kennisgenomen van de brandbrief waarin de noodklok geluid wordt over de aanpak van de tijgermug? Zo ja, wat is er tot op heden gedaan met het dringende geluid om over te gaan op een hardere aanpak?
Allereerst is het belangrijk aan te geven dat er geen enkele relatie bestaat met het onderwerp van de betreffende brandbrief, omdat de tijgermug als vector (insect of ander dier dat een ziekteverwekker bij zich draagt) geen relevante rol speelt in de transmissie van Westnijlvirus, niet in Nederland, noch in Europa, noch in de Verenigde Staten. In dit verband wordt verwezen naar de brief van 2 juli 2019 (Kamerstuk 2018–2019 32 793, nr. 400) waarin op de Staat van Infectieziekten 2018 wordt geattendeerd. Het verdiepend thema daarvan ging vorig jaar over muggen en de ziekten die deze insecten kunnen overbrengen en onder welke omstandigheden. Deze kennis is belangrijk om te kunnen bepalen of er een risico is voor de Nederlandse volksgezondheid.
Overigens is de tijgermug in Nederland op zeer beperkte schaal aanwezig en op de plekken waar dat zo is, wordt deze in opdracht van het Ministerie van VWS bestreden door de NVWA. Tot nu toe leidde dat tot uitroeiing van startende populaties. De NVWA doet dat wat nodig is om de effecten van ongemerkte introducties ongedaan te maken en slaagt daarin. Om bekende risico’s op introductie via producten te beperken worden afspraken gemaakt met stakeholders en waar nodig maatregelen opgelegd, hetgeen geregeld is op basis van de Wet publieke gezondheid.
Zijn er in de afgelopen drie jaar exotische muggensoorten getraceerd door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, om hoeveel muggen gaat het hier gespecificeerd naar exotisch relevante muggen voor de volksgezondheid? Op welke manier zijn deze bestreden? Welke maatregelen heeft het NVWA opgelegd om verspreiding tegen te gaan?
Ja. Het betreft drie soorten muggen: de gelekoortsmug, de Aziatische tijgermug en de Aziatische bosmug. De vondsten daarvan zijn gepubliceerd op de website van de NVWA en aldaar in te zien. De gelekoortsmug en Aziatische tijgermug zijn effectief bestreden door broedplaatsen te verwijderen en indien dat onmogelijk is zijn de broedplaatsen behandeld met larvedodende middelen. Op enkele risicobedrijven zijn ook volwassen muggen bestreden met insecticiden.
De NVWA heeft aan bedrijven die handelen in risicoproducten maatregelen opgelegd van technisch-hygiënische aard. Daarnaast heeft de NVWA een risicogestuurde monitoringsstrategie en een meldingensysteem. Op basis van die informatiestromen wordt zo vroeg mogelijk ingegrepen bij accidentele introducties.
De derde exotische steekmug, de Aziatische bosmug, geldt als gevestigd in de provincie Flevoland. Deze soort draagt tot nu toe in Europa niet bij aan het risico op muggen-overgedragen ziekten en voegt ook in Nederland weinig toe aan reeds bestaande transmissie-risico’s. De verschillen met de andere twee genoemde soorten zijn wat dat betreft erg groot. De bosmug wordt om die reden niet bestreden in Flevoland.
In 2019 werd één exemplaar van Aedes flavopictus (een mug zonder Nederlandse naam) aangetroffen in Lelystad, die door de NVWA is bestreden. In tegenstelling tot de tijgermug, is van de Aedes flavopictustot nu toe niet vastgesteld dat infectieziekten kunnen worden overgebracht en gezien zijn beperkte verspreidingsgebied (Japan, Korea) lijkt hij minder invasief dan de tijgermug. Zie ook de Kamerbrief van 26 juni 2019 (Kamerstukken 2018–2019 32 793, nr. 397).
Zeer incidenteel worden andere exotische steekmuggen aangetroffen, op de luchthaven Schiphol in vliegtuigen of tussen bagage. Deze muggen hebben zich nog nooit verder verspreid en worden in dit kader daarom niet relevant geacht.
De NVWA houdt ook dat in de gaten en publiceert de resultaten in de wetenschappelijke literatuur (zie onder andere https://www.mdpi.com/1660–4601/17/10/3450/htm).
Bent u van mening dat er voldoende wordt gedaan om muggen te bestrijden? Zo ja, hoe kan het dan toch dat er mensen ziek worden? Zo nee, wat is er volgens u nodig om bestrijding voortvarend in te zetten?
Ja. Zoals al aangegeven bij vraag 5; de bestrijding van exotische muggen houdt geen verband met de overdracht van ziekten door inheemse muggen. Bestrijding van de Aziatische tijgermug en de gelekoortsmug wordt gedaan omdat vestiging van deze soorten zou leiden tot risico op lokale transmissie van virussen die nu in Nederland geen vector hebben, omdat dergelijke muggen hier niet voorkomen. Dit betreft ziekten als dengue en chikungunya, die elders in Europa al tot problemen leidden. De overdracht van het westnijlvirus geschiedt door inheemse muggen die vrijwel overal aanwezig zijn. Zie verder vraag 3.
De berichten 'Machteloze agent vaker in gevecht met verwarde mensen' en 'Verwarde mensen drijven de agent tot wanhoop' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Machteloze agent vaker in gevecht met verwarde mensen» en «Verwarde mensen drijven de agent tot wanhoop»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitermate teleurstellend is dat na de inwerkingtreding van de Wet verplichte ggz op 1 januari 2020 het probleem voor de politie alleen maar groter is geworden? Zo nee, waarom niet?
We hechten eraan te benadrukken dat de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) primair als doel heeft om de rechten van de betrokkene, die vanwege een psychische stoornis ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaakt, te beschermen bij de toepassing van verplichte zorg. Het is geen doel van de Wvggz om te zorgen voor een afname van het aantal meldingen over personen met verward gedrag.
De ministeries van Justitie en Veiligheid (JenV) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en andere partners werken daarnaast al enkele jaren samen om een integrale persoonsgerichte aanpak te realiseren wat betreft de brede groep «personen met verward gedrag». Hierbij zijn vijf landelijke prioriteiten aangemerkt, waarover uw Kamer in juli jl. is geïnformeerd.2 Binnen deze aanpak worden al goede resultaten geboekt. Specifiek over de werkende aanpak voor de groep personen met verward gedrag met een hoog (veiligheids)risico hebben wij uw Kamer recent nog een aanvullende update gegeven in het licht van het convenant dashboard beveiligde bedden.3 Ook is 9 oktober de publiekscampagne voor het Landelijk Meldpunt Zorgwekkend Gedrag van start gegaan, waardoor naasten gemakkelijker in contact kunnen komen met lokale hulpverlening, wanneer zij niet-acute zorgen hebben over zichzelf of een ander. Bijkomend voordeel hiervan is dat de politie door dit meldnummer kan worden ontlast waar het niet-acute zorgmeldingen betreft.
Daarnaast wordt er niet alleen op landelijk niveau, maar ook in de regio’s hard gewerkt aan de implementatie van een goed werkende persoonsgerichte aanpak voor personen met verward gedrag. Hierbij zijn er in de regio’s verbindingen tussen de ondersteuning van mensen met verward gedrag, de implementatie van de Wvggz, de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang en de doorontwikkeling van de zorg- en veiligheidshuizen. Deze lokale en regionale initiatieven blijven we de komende periode ondersteunen via het Verbindend Landelijk OndersteuningsTeam (VLOT) en het actieprogramma Lokale initiatieven voor personen met verward gedrag van ZonMW. De complexiteit van het probleem maakt echter dat er geen snelle en eenvoudige oplossingen zijn, het betreft hier zoals eerder door ons opgemerkt een wicked problem.
Verplichte zorg op grond van de Wvggz kan enkel als uiterst middel worden verleend aan personen met een psychische stoornis die vanwege deze stoornis ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaken. De groep personen met verward gedrag waar de politie mee te maken krijgt is veel breder; het gaat hier om onder andere mensen met dementie, een verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek en/of (ernstige) psychiatrische aandoeningen. Het grootste deel van de groep personen met verward gedrag is niet gevaarlijk voor zichzelf of anderen en veroorzaakt geen overlast.
Deelt u de mening dat de politieagenten, zeker in deze zeer moeilijke coronatijd, van deze als maar groter wordende taak van het opvangen en vervoeren van verwarde personen per direct ontlast moet worden? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn het aan mensen die verward gedrag vertonen verplicht om hen passende zorg en ondersteuning te bieden, maar ook aan de samenleving als geheel om de openbare orde te bewaken en de veiligheid van burgers te garanderen. Zaak is om daarbij te zoeken naar een juiste verdeling van taken en verantwoordelijkheden, gegeven de aard van de situatie en de achtergrond van de problematiek. Dit kan leiden tot inzet vanuit de zorg, maar ook vanuit politie indien noodzakelijk.
In het kader van zorg en veiligheid worden verschillende stappen gezet, zodat aan beide zijden professionals voldoende toegerust zijn. Enerzijds door politieagenten, die in de praktijk vaak als eerste ter plaatse zijn, goed te scholen: in de politieopleiding is aandacht voor het herkennen van de problematiek, vroegsignalering en de-escalatie van gedrag. Ook het intake-personeel op de meldkamer en regionale servicecentra van de politie wordt getraind om binnenkomende incidenten goed in te schatten en waar nodig te verwijzen naar het meldpunt zorgwekkend gedrag of de ggz-crisisdienst. De scholing van politie ziet niet toe op de opvang van personen met verward gedrag en psychiatrische aandoeningen, dus door het sneller inschakelen van de professionele hulpverlening zorgen we tegelijkertijd dat de juiste zorg beter toegankelijk is.
Met betrekking tot het vervoer van personen met verward gedrag is hiernaast met betrokken partijen afgesproken dat het vervoer zowel voor als na beoordeling door de Regionale Ambulance Voorziening wordt verzorgd. Immers, wanneer iemand zorg nodig heeft is vervoer door een politieauto niet passend, en ook voor de persoon in kwestie onnodig stigmatiserend en traumatiserend. Om het vervoer van personen met verward gedrag verder te verbeteren zal de komende periode het «Kwaliteitskader Mobiele zorg vóór psychiatrische beoordeling» worden doorontwikkeld tot een «Kwaliteitskader Mobiele zorg vóór en ná psychiatrische beoordeling». De implementatie hiervan is eind van het jaar gereed. Hierbij zullen regio’s ook implementatieplannen moeten maken en een vertaalslag naar de praktijk, zodat de hele keten een helder handelingsperspectief krijgt en de afspraken goed landen in de praktijk. De komende periode worden de ervaringen die hiermee worden opgedaan gebruikt om de toepassing van het kwaliteitskader in de praktijk verder te verbeteren. Hiervoor is goede samenwerking van alle betrokken partijen van belang. Hierover volgt dit najaar nog een brief naar uw Kamer.
Waarom wordt de problematiek van de verwarde personen nog steeds overgelaten aan de politie, terwijl dit niet tot haar taak behoort, politieagenten hiervoor niet zijn opgeleid en er sinds januari van dit jaar een wet is die bepaalt dat vervoer en opvang van verwarde personen tot het takenpakket van de GGZ behoren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet doen, aangezien de eerdere toezeggingen allemaal niets hebben geholpen en de bovengenoemde wet tot op heden het tegenovergestelde effect heeft?
Er lopen verschillende acties omtrent zowel de brede aanpak personen met verward gedrag, alsook specifiek het vervoer van personen met verward gedrag. In de antwoorden op vragen 2, 3 en 4 hebben we verwezen naar de verschillende maatregelen in het kader van de brede aanpak voor personen met verward gedrag. Bovendien wordt ingezet op verbetering van de uitvoering van de Wvggz, in de vorm van reparatiewetgeving, de vereenvoudiging van de ketenafspraken en de brieven die ketenpartners onderling en naar betrokkene verzenden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, in ieder geval vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ja.
Het wel of niet stilleggen van de eredivisie voor vrouwen |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Was direct en op voorhand duidelijk dat ook de Vrouwen Eredivisie stilgelegd zou worden door de nieuwe coronamaatregelen? Was hier expliciet over nagedacht en welke overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld?1
Het was niet op voorhand duidelijk dat ook de Vrouwen Eredivisie zou worden stilgelegd. Toen dit aan het licht kwam, heb ik besloten om de Vrouwen Eredivisie gelijk te stellen aan de Eredivisie mannen, mits daar dezelfde protocollen worden gehanteerd en de vrouwen kunnen rekenen op dezelfde medische begeleiding.
Waarom werd de Vrouwen Eredivisie aanvankelijk niet meegenomen met het besluit om de Eredivisie voor mannen en de Keuken Kampioen Divisie doorgang te laten vinden en bleek later gelukkig dat dit toch wel mogelijk was? Hoe is dit gegaan en welke argumenten hebben tot dit andere besluit geleid?
Het was niet op voorhand duidelijk dat de wijze waarop vrouwenvoetbal binnen de KNVB is gepositioneerd, als consequentie had dat de wedstrijden in de Vrouwen Eredivisie niet door konden gaan. Wat voor mannen geldt moet echter ook voor vrouwen gelden. Toen de KNVB garandeerde dat in de Vrouwen Eredivisie dezelfde veiligheidsmaatregelen tegen de verspreiding van het virus worden genomen als in het betaald mannenvoetbal, kon ook de Vrouwen Eredivisie doorgang vinden.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke vorm van ongelijkheid blootlegt?
Ik ben van mening dat gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen overal moet gelden, dus ook in het betaald voetbal. Helaas zie ik, zowel nationaal als internationaal, nog de grote verschillen tussen het vrouwen- en mannenvoetbal.
Daar moet snel structurele verandering in komen. Ik heb daar al eerder bij de KNVB op aangedrongen. Gelukkig is er steeds meer oog voor deze verschillen en is er steeds meer bereidheid om daar iets aan te doen. Daarbij is de ambitie van de KNVB om een volwaardige vrouwenvoetbalcompetitie neer te zetten met meer media-aandacht, sponsors en bovenal de mogelijkheid voor meer vrouwen om professioneel hun sport te beoefenen met daarbij behorende beloning.
Nu u gisteren in het Kamerdebat terecht heeft gezegd «wat voor mannen geldt, geldt ook voor vrouwen», welke consequenties moet dit volgens u hebben voor de toekomst? Kunt u verslag doen van uw gesprek met de KNVB hierover, niet alleen hoe op korte termijn met de juiste voorzorgsmaatregelen de eredivisie voor vrouwen alsnog door kan gaan, maar ook wat dit betekent voor status en beloning van het vrouwenvoetbal?2
Zie antwoord vraag 3.
De BIG-registratie van alternatieve artsen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Vereniging tegen de Kwakzalverij naar de BIG-herregistraties van alternatieve artsen?1
Ja.
De conclusie van het onderzoek is dat waarschijnlijk veel alternatieve artsen onterecht worden geherregistreerd omdat het CIBG slechts steekproefsgewijs dossieronderzoek doet naar de aangedragen gronden tot herregistratie, wat vindt u daarvan?
Voor de BIG-geregistreerde zorgverleners geldt het systeem van periodieke registratie (hierna: herregistratie). Dit systeem is ingesteld om de kwaliteit van deze BIG-geregistreerde zorgverleners op peil te houden en zo ook de patiëntveiligheid te borgen. Een basisarts kan zich laten herregistreren door te voldoen aan de werkervaringseis van 2.080 uur of door een specifiek scholingsprogramma met goed gevolg af te ronden.
Een basisarts die werkzaam is binnen de niet-reguliere zorg kan alleen werkzaamheden mee laten tellen voor de werkervaringseis zolang die vallen binnen de reguliere zorg. Voorbeelden hiervan zijn het afnemen van de anamnese, het stellen van een diagnose, het opstellen van een behandelplan en/ of het consulteren van specialisten. Werkzaamheden die onder de niet-reguliere zorg vallen tellen dus niet mee. Artsen binnen de niet-reguliere zorg moeten op verzoek van het CIBG bewijsstukken overleggen inzake hun werkzaamheden, bijvoorbeeld een werkgeversverklaring als zij in loondienst werken of een accountantsverklaring als zij zelfstandige zijn.
Ik herken niet dat veel artsen die geen reguliere zorg verlenen onterecht worden geherregistreerd. Het CIBG ontvangt zeer sporadisch signalen van fraude door deze artsen. Indien het CIBG signalen ontvangt, bekijken zij de aanvraag opnieuw en worden er indien nodig (aanvullende) bewijsstukken opgevraagd. Dit kan alsnog leiden tot het doorhalen van de registratie in het BIG-register, maar dit komt nauwelijks voor.
Om fraude te voorkomen zijn er verschillende waarborgen in de herregistratie ingebouwd. Voor zelfstandigen is het bijvoorbeeld een eis dat de verklaring wordt afgegeven door een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde accountant of boekhouder. Daarnaast controleert het CIBG de aanvragen tot herregistratie via een steekproef. De reële kans om in de steekproef te vallen, verkleint de kans dat artsen hun aanvraag niet waarheidsgetrouw invullen. Bovendien doet het CIBG risicogestuurd onderzoek indien er gerede twijfels zijn bij de betrouwbaarheid van een aanvraag tot herregistratie. Bij een vermoeden van titelmisbruik of fraude met bewijsstukken maakt het CIBG altijd een melding bij de IGJ, maar het is te verwaarlozen hoe vaak dit voorkomt.
Wat vindt u van de suggestie van de Vereniging tegen de Kwakzalverij om bij herregistratie-aanvragen van alternatieve artsen altijd dossier-onderzoek te doen en deze aanvragen niet, zoals nu het geval is, veelal alleen administratief af te handelen?
Ik ben er geen voorstander van om 100% controle te doen bij artsen die niet reguliere zorg verlenen, omdat ik het van belang vind dat alle beroepen gelijk worden behandeld. Met de eerder genoemde waarborgen in mijn antwoord op vraag 2 en de verwaarloosbare aantallen waarbij sprake is van fraude acht ik het niet gerechtvaardigd een bepaalde groep zorgverleners bij voorbaat extra streng te controleren.
Zouden de zeer fraudegevoelige eisen zoals geformuleerd in het Beoordelingskader algemeen deel, versie 4, Bijlage 2b Artsen, versie 1.3. niet aangescherpt moeten worden? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Ik herken niet dat de eisen uit het beoordelingskader zeer fraudegevoelig zijn en vind het niet nodig om deze aan te passen. Het is niet gebleken dat artsen die geen reguliere zorg verlenen veelvuldig onterecht worden geherregistreerd. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om aan de eisen van het thans vigerende Beoordelingsbeleid toe te voegen dat ook basisartsen – net als huisartsen, specialisten en dergelijke – eens in de vijf jaar een kwaliteitsvisitatie moeten ondergaan en ook net als die reguliere artsen elk jaar 80 uur verplichte reguliere nascholing moeten volgen?
Op 2 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het traject Toekomstbestendigheid BIG2. In het kader van dit traject ben ik van plan om dialoogtafels over deskundigheidsbevordering te organiseren. Een kwaliteitsvisitatie is een voorbeeld van een deskundigheidsbevorderende activiteit die hierbij wordt meegenomen.
Langeafstandsrelaties in tijden van corona |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat momenteel de precieze mogelijkheden zijn voor mensen met een langeafstandsrelatie om elkaar, onder voorwaarden, te blijven zien in tijden van corona?
Per 27 juli 2020 is de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden in werking getreden. Deze regeling ziet op Nederlanders en Unieburgers die hun geliefde voor kort verblijf naar Nederland willen laten overkomen uit een land met een inreisverbod. Dit mag voor maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.
Omdat, in lijn met de Europese afspraken over inreismaatregelen, sprake moet zijn van een duurzame relatie, zijn aan de regeling specifieke voorwaarden gesteld. De precieze voorwaarden staan beschreven op de website van de rijksoverheid1.
Voor geliefden die een visumplichtige nationaliteit bezitten geldt dat zij een visum dienen aan te vragen en de vereiste informatie hiervoor moeten aanleveren. Bij de aanvraag van dit visum wordt ook beoordeeld of de geliefde aan de voorwaarden voldoet voor de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden. Als de geliefde geen visum voor kort verblijf nodig heeft, kan men advies over de regeling langeafstandsgeliefden aanvragen bij de IND. Dit staat ook vermeld op de website van de rijksoverheid. In het advies van de IND staat of de partner volgens de IND voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Dit advies kan de partner meenemen tijdens de reis, samen met een relatieverklaring en bewijsstukken. Uiteindelijk besluit de Koninklijke Marechaussee of toegang wordt verleend tot Nederland.
Derdelanders met een verblijfsvergunning die in Nederland verblijven, of relatiekoppels die derdelander zijn, kunnen geen gebruik maken van deze uitzondering op het inreisverbod om te reizen.
Hoe functioneert bestaande regelgeving op dit terrein naar uw opvatting?
Naar mijn mening functioneert deze regeling naar behoren. De tijdelijke regeling voor langeafstandsrelaties voorziet in het doel waarvoor deze tot stand is gekomen; om binnen de gestelde voorwaarden, herenigingen met geliefden uit het buitenland weer mogelijk te maken, ondanks de ingestelde reisbeperkingen. Daarnaast is de regeling over het algemeen goed uitvoerbaar voor zowel de IND, de Koninklijke Marechaussee als het Ministerie van het Buitenlandse Zaken.
Ik kan mij goed voorstellen dat het voor koppels een teleurstelling kan zijn als blijkt dat zij niet aan de voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor de regeling, of als blijkt dat het land waarin de partner zich bevindt niet de gelegenheid biedt om dat land uit te reizen. Nederland heeft echter geen invloed of zeggenschap op het grensbeleid en de in- en uitreismogelijkheden die deze derde landen hanteren. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger om bij de betreffende grensautoriteiten na te gaan of uitreizen naar Nederland mogelijk is.
Er zijn mij en de Minister van Buitenlandse Zaken ook gevallen bekend van partners die niet in staat waren een visum voor kort verblijf aan te vragen bij de betreffende ambassade, als gevolg van de gezondheids- en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen. Zie daarvoor het antwoord op vraag 3 en 4.
Ontvangt u ook berichten dat het in de praktijk soms heel moeilijk, zo niet onmogelijk is voor mensen met een langeafstandsrelatie om elkaar te ontmoeten, bijvoorbeeld omdat benodigde visa niet (op tijd) bemachtigd kunnen worden?
Ja, ik ben bekend met dit probleem en kan me voorstellen dat het voor de getroffen koppels erg moeilijk is geweest dat zij niet zo snel herenigd konden worden als gewenst.
Bij het uitbreken van de COVID-19 pandemie is consulaire dienstverlening in het buitenland afgeschaald. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden te bedienen.
Al naar gelang de lokale gezondheidssituatie is steeds bekeken of, en zo ja, welke consulaire dienstverlening kan worden aangeboden. Dat geldt ook voor partners van Nederlanders of EU-onderdanen. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land wordt zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
In sommige gevallen heeft het niet kunnen bemachtigen van een visum voor kort verblijf te maken met het feit dat Nederland in een derde land wordt vertegenwoordigd door een andere EU-lidstaat. Door de EU-lidstaten zijn vrijwel alle bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken tot nader order opgeschort, als gevolg van de COVID-19 pandemie. In de landen waar Nederland wordt vertegenwoordigd bepaalt het desbetreffende Schengenland of de visumverlening kan worden hervat.
EU-lidstaten zijn in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag te faciliteren, als deze tot de uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod behoort. Aangezien de versoepeling van het inreisverbod voor langeafstandsrelaties een nationale regeling is, zullen deze aanvragen niet door een vertegenwoordigend Schengenland worden behandeld.
Wordt gewerkt aan oplossingen hiervoor? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
De gewijzigde criteria bij het beoordelen van een PCR-test |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat onlangs de criteria voor het beoordelen van een Polymerase Chain reaction (PCR)-test zij aangepsat, zowel voor wat betreft het aantal te testen brokstukjes als voor wat betreft het aantal cycli?1
Kunt u aangeven wanneer deze criteria intern bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zijn aangepast?
Kunt u aangeven waarom deze criteria door het RIVM zijn aangepast?
Kunt u aangeven wie hiertoe heeft besloten?
Kunt u aangeven wanneer dit precies op de site van het RIVM is aangepast?
Kunt u aangeven waarom dit niet is gecommuniceerd?
Kunt u aangeven wanneer dit naar de verschillende laboratoria is gecommuniceerd?
Kunt u aangeven wat de wijziging met betrekking tot het testen op het aantal brokstukjes, namelijk in plaats van het testen op het E-gen, N-gen en RdRP-gen is men slechts gaan testen op het E-gen, voor invloed heeft op het percentage positieve PCR-test uitslagen?
Kunt u aangeven wat de wijziging in de vorige vraag voor invloed heeft op het aantal fout-positieve PCR-test uitslagen?
Kunt u aangeven waarom de beoordelingsgrens van de PCR-test is verhoogd van 30 cycli naar 35 cycli?
Kunt u aangeven wat het verhogen van het aantal cycli van 30 cycli naar 35 cycli voor invloed heeft op het aantal positieve PCR-test uitslagen, zowel absoluut als relatief?
Kunt u aangeven wat het verhogen van het aantal cycli van 30 cycli naar 35 cycli voor invloed heeft op het aantal fout-positieve PCR-test uitslagen, zowel absoluut als relatief?
Zou het mogelijk kunnen zijn dat de plotselinge stijging van het percentage positieve PCR-testen, die door het RIVM «besmettingen» worden genoemd, te verklaren is door het aanpassen van de criteria bij het beoordelen van de PCR-test, zowel voor wat betreft het aantal te testen brokstukjes als voor wat betreft het aantal cycli? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het tussentijds aanpassen van de beoordelingscriteria inzake de PCR-test kan leiden tot onnauwkeurigheid in de data waardoor er een verkeerd beeld ontstaat?
Het bericht ‘Topvrouw HMC: ‘Bronovo is ongeschikt voor de opvang van coronapatiënten’. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Topvrouw HMC: «Bronovo is ongeschikt voor de opvang van coronapatiënten»?1
Door het Landelijk Netwerk Acute Zorg – de koepelorganisatie van de gezamenlijke ROAZ’en – is het «Opschalingsplan Covid-19» gemaakt, voor extra capaciteit aan IC- en klinische bedden. Het opschalingsplan is momenteel in uitvoering en een deel van de uitbreiding is al gerealiseerd. De gekozen aanpak in het Opschalingsplan maakt goed gebruik van alle faciliteiten die er al in de ziekenhuizen zijn. Ten behoeve van de opschaling konden ROAZ-regio’s dan ook zelf aangeven in welke ziekenhuizen de opschaling van IC-bedden en bijbehorende klinische bedden ging plaatsvinden, passend bij de bestaande faciliteiten, signatuur en omvang van het ziekenhuis. Het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) locatie Westeinde heeft zich gecommitteerd aan het vergroten van de IC-capaciteit van 12 bedden per 1 januari 2021, met bijbehorende opschaling van de klinische bedden capaciteit. HMC locatie Bronovo heeft gezien de daar aanwezige faciliteiten geen opschaling toegezegd.
Als gevolg van de toenemende Covid-druk onderzoeken de ziekenhuizen binnen het Netwerk Acute Zorg West (NAZW), waaronder het HMC, wat de mogelijkheden zijn om extra capaciteit te creëren voor de opvang van COVID-19 patiënten in de regio West. In dit kader is onder andere onderzocht of een apart noodhospitaal kon worden gerealiseerd, waarbij is gekeken naar de locatie HMC Bronovo. In het NAZW is, na onderzoek door het NAZW, geconcludeerd dat realisatie van een dergelijke voorziening, op deze locatie of elders in de regio, niet haalbaar is. Het grootste knelpunt is dat het in de regio niet lukt om voldoende medisch personeel beschikbaar te stellen om een dergelijk hospitaal te bemensen aangezien al het beschikbare personeel al is vol ingezet in de ziekenhuizen in de regio. Daarbij kost het veel tijd en geld om een noodhospitaal in te richten en werkend te krijgen. Ondertussen zoekt het NAZW wel naar alternatieven om tijdelijk meer Covid-patiënten te kunnen opnemen binnen ziekenhuizen.
Zou u het wenselijk vinden als het Bronovo een doorstart maakt?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders bespreken samen en in goed overleg hoe het zorglandschap er in de regio uit ziet, gezien de waarborgen die er gelden voor kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Hierbij vind ik het van belang dat beslissingen over de inrichting van het acute zorglandschap genomen worden langs de lijnen van de concept AMvB acute zorg, zoals uw Kamer die op 26 mei jongstleden heeft ontvangen.2
Het HMC heeft in overleg met zorgverzekeraars, andere zorgaanbieders en met een uitgebreide reeks dialoogsessies met de inwoners in 2019, besluiten genomen voor een toekomstbestendig zorgaanbod in de regio. De koers van het HMC is op dat moment helder geformuleerd en recent verder uitgewerkt in de herijkte strategie 2020–2024 «HMC klaar voor de toekomst». Daarmee is HMC Bronovo tot in 2024 open als weekziekenhuis en is er geen sprake van een heropening van de voormalige IC- of SEH-functies van locatie HMC Bronovo. In deze aangescherpte strategie is wederom voorzien in een vervolgdialoog met zorgpartners en de omgeving. Zo wordt momenteel in kernteams gewerkt aan de innovatieve zorgconcepten in de Haagse wijken (bijvoorbeeld Benoordenhout, Scheveningen) en in Wassenaar.
Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet u voor het Bronovo als ziekenhuis voor coronapatiënten?
Omdat niet uitgesloten is dat het aantal Covid-19 patiënten in de ziekenhuizen in de toekomst wederom flink kan toenemen, kijkt het kabinet naar extra maatregelen in de zorg. Bijvoorbeeld naar de concentratie van Covid-19 patiënten binnen regio’s indien er sprake is van een zeer grote piek aan patiënten die niet opgevangen kan worden met de in het Opschalingsplan afgesproken opgeschaalde IC capaciteit van 1700 bedden en bijbehorende opschaling van 1100 extra klinische Covid bedden (mede naar aanleiding van de motie van de leden Van der Staaij en Veldman3). Het gaat hier dan niet om het instellen van een nieuw Calamiteitenhospitaal; dit vraagt namelijk specifieke scholing en training van personeel, gebaseerd op expertise en jarenlange ervaring bij het opvangen van trauma’s, een speciale ziekenhuisinrichting gericht op (onder meer) grote groepen patiënten, het transport van deze patiënten en de opvang van verwanten, en samenwerking met Defensie. Wel wordt er gekeken naar concentratie van Covid-19 patiënten in een aantal ziekenhuizen per regio.
Vindt u het een realistisch idee om het Bronovo als calamiteitenhospitaal te gebruiken nu het aantal besmettingen met corona blijft oplopen en coronapatiënten moeten worden verspreid over het land? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou u bereid zijn het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) daartoe op te roepen? Zo ja, ziet u hierin ook een optie voor een doorstart van het Bronovo?
Zie antwoord vraag 3.
Welke specifieke eisen worden gesteld aan een calamiteitenhospitaal, bijvoorbeeld qua personeel en afdelingen?
Er is in Nederland momenteel één Calamiteitenhospitaal (in Utrecht). Het Calamiteitenhospitaal is het vroegere militaire noodhospitaal en voorziet in de infrastructuur die nodig is voor de opvang van grotere aantallen militaire slachtoffers. Daarnaast is het beschikbaar voor de opvang van civiele slachtoffers bij ongevallen en rampen. Het is een volledig operationeel ziekenhuis dat gegarandeerde, kortdurende medische en daaraan gerelateerde kortdurende opvangcapaciteit heeft voor groepen van militaire en burgerslachtoffers, die de reguliere opvangcapaciteit van ziekenhuizen in kwalitatief of kwantitatief opzicht te boven gaan. Het Calamiteitenhospitaal functioneert op basis van een overeenkomst tussen Defensie, VWS en de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht.
Het Calamiteitenhospitaal heeft op dit moment de volgende voorzieningen: een intensive-care afdeling (18 bedden), een medium/low-care afdeling (50 bedden), twee low-care afdelingen, vier isolatieboxen, drie operatiekamers met recovery, een röntgenafdeling en een triage- en behandelruimte (10 bedden). Voor het snel beschikbaar hebben van personeel wordt gebruik gemaakt van een geautomatiseerd personeelswaarschuwingssysteem. Hiermee wordt het personeel gewaarschuwd en middels een internetverbinding heeft de leiding van het Calamiteitenhospitaal continue een overzicht over het aantal personeelsleden dat beschikbaar is. Het is van belang te noemen dat het grootste gedeelte van het personeel werkzaam is in andere ziekenhuizen in Nederland, waaronder het UMC Utrecht. Dit personeel is dus niet «over» als het Calamiteitenhospitaal niet in gebruik is.
Wat is uw reactie op de opmerking dat er nog niet wordt onderhandeld met potentiële kopers? Maakt dit een doorstart van het ziekenhuis makkelijker?
Het is aan de zorginstelling, in afstemming met de zorgverzekeraars, om de zorg in de regio vorm te geven en hierbij een eventuele doorstart van HMC locatie Bronovo te betrekken. Naar ik heb begrepen kunnen inwoners van Den Haag en omgeving de komende drie tot vier jaar nog terecht bij hun vertrouwde zorgverlener in Bronovo. Daarna zal HMC locatie Bronovo als ziekenhuis in de huidige vorm sluiten. Het HMC geeft aan in Den Haag Noord/Oost (het verzorgingsgebied van HMC Bronovo), in samenspraak met alle belanghebbenden en de zorgpartners, een innovatief concept dichtbij in de wijk te ontwikkelen ten behoeve van de zorg voor chronische patiënten en kwetsbare ouderen.
De huidige visie van het kabinet op het gebruik van hydroxychloroquine in de strijd tegen COVID-19 |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga), Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het Nederlandse onderzoek, getiteld «Early Hydroxychloroquine but not Chloroquine use reduces ICU admission in COVID-19 patients», waarvan op 23 september 2020 de resultaten zijn gepubliceerd?1 en 2
Ja.
Wat vindt u van de belangrijkste bevinding uit het onderzoek, dat er 53% minder kans bestaat op een IC-opname wanneer een patiënt binnen één dag na opname in het ziekenhuis hydroxychloroquine krijgt toegediend?
In lijn met eerdere antwoorden3 op vragen van uw Kamer benadruk ik dat het met name aan de deskundigen4 is om zich een oordeel te vormen over de inzet van hydroxychloroquine – eventueel in combinatie met andere middelen – ter voorkoming of behandeling van Covid-19. Daarbij zullen we de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen om in overleg met de partijen in de gehele geneesmiddelenketen de beschikbaarheid van hydroxychloroquine te bewaken.
Ook is eerder aangegeven dat een adviespanel is ingesteld om te adviseren over wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke medicijnen voor Covid-19. De vraag naar meerwaarde van onderzoek naar hydroxychloroquine ligt ook bij hen.
Bent u, nu wederom uit onderzoek is gebleken dat vroege behandeling met – onder andere – hydroxychloroquine het risico verkleint op progressie van COVID-19 in het lichaam van een patiënt, nog steeds van mening dat er geen objectiveerbare aanleiding bestaat om over te gaan tot extra inspanningen met betrekking tot het beschikbaar houden van hydroxychloroquine ter bestrijding van COVID-19? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat er in de laatste maanden veel nieuwe en hoopvolle onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd en dat u het aan de Nederlandse burger verplicht bent dit serieus te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen naar aanleiding van de nieuwe informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat er tenminste sprake zou moeten zijn van een vervolg op de hiervoor aangehaalde studie, daar de resultaten hoopvol zijn en er mogelijk mensenlevens kunnen worden gered met de vroege toediening van hydroxychloroquine? zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Aandacht voor de kwetsbare positie van oa. LHBTI’s in de nationale en internationale COVID-19 respons |
|
Achraf Bouali (D66), Nevin Özütok (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties stelt dat LHBTI-personen1 zich door de COVID-19-pandemie in een extra kwetsbare positie bevinden? Bent u op de hoogte van de oproep van de Hoge Commissaris aan nationale overheden om er voor te zorgen dat LHBTI-personen door de COVID-19-pandemie niet (extra) worden getroffen door discriminatie en geweld, te verzekeren dat LHBTI-personen goede toegang houden tot gezondheidszorg, en dat landen in hun sociaal beleid rond COVID-19 bijzondere aandacht hebben voor o.a. oudere LHBTI-personen?
Ja.
Bent u bekend met de oproep van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties (VN) aan nationale overheden om in het kader van de COVID-19-pandemie in het bijzonder bescherming te bieden aan LHBTI-personen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inzicht in de impact van COVID-19 op LHBTI-personen in Nederland?
De impact van de coronacrisis is voelbaar voor verschillende groepen in de samenleving. Velen worden op allerlei vlakken hard getroffen. Dat geldt ook voor LHBTI-personen. Tijdens de eerste fase van de lockdown was het vrijwel onmogelijk voor LHBTI-personen om gebruik te maken van de vele ontmoetingsplekken waar ze zich doorgaans (sociaal) veilig en geaccepteerd voelen. Dit is vooral belangrijk voor mensen die in een onveilige thuissituatie of buurt wonen. De gevolgen van het wegvallen van deze zogeheten «safe spaces» kunnen heel groot zijn voor het welzijn van deze doelgroep. Ook heeft het wegvallen van regenboogactiviteiten en andere ontmoetingsmogelijkheden een grote impact gehad. In verband met de maatregelen tegen het coronavirus kon bijvoorbeeld de 25ste verjaardag van Pride Amsterdam in augustus niet worden gevierd en werden overal in het land grootschalige activiteiten en evenementen afgelast. Desondanks bleek in de periode van versoepeling van de maatregelen de creativiteit van organisaties als COC Nederland groot en ontstond er ondanks de beperkte mogelijkheden een breed scala aan creatieve alternatieven, zowel fysiek als online. In plaats van de jaarlijkse evenementen, zoals de (boten)parade, vonden kleinschaliger activiteiten plaats die naar verluidt als intimier en inclusiever werden ervaren.2
De impact van de coronacrisis reikt vermoedelijk verder dan het wegvallen van bijeenkomsten en andere ontmoetingsplekken. Onderzoek naar de verschillende manieren waarop COVID-19 effect heeft gehad op het dagelijks leven van deze groep is van groot belang. Op dit moment peilt Movisie het effect van de coronacrisis op LHBTI-personen in Nederland.3 De uitkomsten van deze peiling worden dit najaar verwacht. Verder is er veelvuldig contact met belangenorganisaties om zicht te krijgen op de signalen die zij van de achterban ontvangen. Een van die signalen blijkt de grote eenzaamheid onder de groep te zijn. In deze moeilijke tijd ligt voor verschillende groepen mensen eenzaamheid op de loer. Dit geldt ook voor zowel roze ouderen als jongeren. Ook voor mensen die nog geen «coming out» hebben gehad en daardoor geen toegang hebben tot «safe spaces». Mogelijkheden voor digitaal contact, zoals bijvoorbeeld middels de app Jong&Out, kunnen hier van grote waarde zijn.4
Bent u op de hoogte van de signalen dat LHBTI-personen in Nederland tijdens de COVID-19-pandemie in het bijzonder worden getroffen door eenzaamheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke gevolgen de COVID-19-pandemie heeft voor medische zorg aan transgenderpersonen? Is het waar dat de wachttijden voor transgenderzorg sinds de pandemie sterk zijn toegenomen? Welke maatregelen treft u om dit tegen te gaan?
Deze vraag ligt op het beleidsterrein van de Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS). Op 4 november jl. heeft deze Minister een Commissiebrief aan de Eerste Kamer gestuurd met antwoorden op vragen van de Eerste Kamer inzake transgenderzorg, waaronder een vraag van gelijke strekking als de vraag die u stelt. Ik informeer u dan ook graag over haar antwoord in die Commissiebrief: «De eerste golf covidpatiënten heeft eerder dit jaar een grote impact gehad op de reguliere zorg. Ook op de zorg voor transgenderpersonen heeft de crisis impact gehad. In mijn brief aan uw Kamer (Kamerstukken I 2019–2020, 31 016/34 650, E en bijlagen) was ik positief over het feit dat de impact van de crisis op de wachttijden en het aantal wachtenden voor de psychologische en endocrinologische zorg door de inzet van digitale zorg beperkt is gebleven, maar het is wel zo dat de chirurgische zorg enige tijd heeft stil gelegen en dat bijvoorbeeld veel intakes en diagnosestellingen zijn uitgesteld waardoor er vrijwel geen instroom van nieuwe patiënten is geweest. Op 1 september 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 508) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de lessen die we leerden uit de covidcrisis. In mijn brief van 13 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 656) ben ik uitgebreid ingegaan op de stand van zaken in de curatieve zorg in het licht van het toenemend aantal covidpatiënten en de effecten daarvan op de reguliere zorg. De lessen die getrokken kunnen worden uit de eerste golf zijn niet specifiek te trekken voor transgenderzorg. Maar zoals u weet, is er mij en ook de partijen in het veld veel aan gelegen om ervoor te zorgen dat de zorgcapaciteit in Nederland (voor zowel covid als non-covid-patiënten) zo goed mogelijk wordt benut en dat de toegang die patiënten hebben tot de zorg overal gelijk is. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de aanvullende tijdelijke maatregelen (Kamerstukken II, 2019–2020, nr. 29 247 nr. 317) die hiervoor worden getroffen. Met het Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie worden aanvullende maatregelen genomen voor optimale benutting van de zorgcapaciteit en gelijke toegankelijkheid van zorg.»
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van de VN, voor Nederland een integrale aanpak te ontwikkelen om kwetsbare groepen zoals LHBTI’s tijdens de COVID-19-pandemie te steunen en te beschermen? Bent u bereid om daarbinnen bijzondere aandacht te besteden aan de aanpak van geweld en discriminatie tegen LHBTI-personen, de bestrijding van eenzaamheid, aan oudere LHBTI-personen en aan (goed toegankelijke zorg voor) transgender personen? Kunt u aangeven welke initiatieven u in het kader van de COVID-19-pandemie al heeft genomen voor LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen in Nederland?
Het kabinet blijft ernaar streven dat alle mensen zich veilig voelen en de ruimte krijgen om te worden wie ze willen zijn. Ook in deze pandemie blijft het van groot belang dat LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen op steun en bescherming kunnen blijven rekenen. Dit geldt uiteraard ook voor LHBTI-personen die in verband met de corona maatregelen in een kwetsbare positie verkeren, zoals roze ouderen en transgender personen. Zoals gezegd wordt er op dit moment gekeken naar duidelijke aanwijzingen naar de effecten van Covid-19 op het leven van LHBTI-personen. Wanneer concrete aanwijzingen duidelijk worden, kan dit aanleiding zijn voor aanvullende beleidsinitiatieven. Hierbij zal ik de aanbevelingen van de Verenigde Naties uiteraard betrekken.
Bent u op de hoogte van de signalen van lokale organisaties dat sinds de uitbraak van de uitbraak van COVID-19 in vluchtelingenkampen van de VN LHBTI-personen minder veilig zijn en dat zij uit de vluchtelingenkampen vluchten? Welke mogelijkheden ziet u om de veiligheid van LHBTI-mensen te verbeteren? Heeft u hierop al stappen gezet?
Uit navraag bij verschillende directies en ambassades blijkt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen signalen heeft opgevangen dat LHBTI-vluchtelingen in vluchtelingenkampen van de VN door COVID-19 extra onveilig zouden zijn. Mochten er berichten in deze richting binnenkomen, dan is een eerste stap contact te leggen met relevante organisaties, zoals de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.
Eerder dit jaar trad een groep LHBTI’s in het kamp Kakuma in Kenia naar voren na klachten over discriminatie. Media hebben hier ook aandacht aan besteed. Hier speelde voor zover bekend COVID-19 echter geen rol. Uit antwoorden op vragen vanuit het ministerie en ambassades is gebleken dat UNHCR in dit geval zorgde voor extra veiligheidsmaatregelen en steun voor betrokkenen. Klachten zijn onderzocht. UNHCR startte ook een dialoog tussen verschillende gemeenschappen in het kamp.
Kunt u aangeven hoe Nederland bij de VN erop aandringt dat alle landen in hun internationale COVID-19 respons bijzondere aandacht hebben voor kwetsbare groepen, inclusief LHBTI-personen, zonder enige vorm van discriminatie en uitsluiting?
Nederland heeft in VN-verband geregeld aangedrongen op aandacht van landen voor kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, onder meer tijdens de onderhandelingen over de zogenaamde omnibus-resolutie over COVID-19, in de Algemene Vergadering van de VN. De aangenomen resolutie erkent de katalyserende en coördineerde rol van de VN, in het bijzonder die van de WHO, in de wereldwijde COVID-19 respons en roept op tot intensivering van internationale samenwerking, solidariteit en een mensgerichte en gender-inclusieve COVID-19 respons waarin mensenrechtenstandaarden worden gerespecteerd.
In VN-verband vroeg Nederland ook aandacht van landen voor specifieke, kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, zoals voor LHBTI’s, religieuze minderheden, vrouwen en meisjes en journalisten. Dat deed Nederland onder meer tijdens de openingsweek van de 75e zitting van de Algemene Vergadering van de VN waar Nederland als covoorzitter van de UN LGBTI Core Group samen met Argentinië het high-level side event op LHBTI organiseerde. Tijdens de 45e sessie van de VN-Mensenrechtenraad heeft Nederland met andere landen in een gezamenlijke verklaring aandacht gevraagd voor de kwetsbare positie van intersekse personen in de context van de pandemie. De VN-onafhankelijk expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit (SOGI) publiceerde recent een rapport over de impact van COVID-19 op LHBTI’s wereldwijd met aanbevelingen om de positie van LHBTI’s beter mee te nemen in de COVID-19 respons. Tijdens de Derde Commissie van de VN heeft Nederland in de interactieve dialoog met de onafhankelijk expert op SOGI via een gemeenschappelijke EU-verklaring en een nationale verklaring steun uitgesproken voor deze aanbevelingen. Hetzelfde deed Nederland tijdens interactieve dialogen met de VN Speciaal Rapporteur vrijheid van religie en levensovertuiging en de VN-onafhankelijk expert op het gebied van geweld tegen vrouwen. Onder leiding van onder meer Nederland is er in juli jl. een resolutie aangenomen in de VN-Mensenrechtenraad over vrijheid van meningsuiting waarin aandacht wordt gevraagd voor geweld tegen journalisten en het belang van mensenrechtenbescherming in reactie op gezondheidscrisis of andere noodsituaties.
Welke acties onderneemt Nederland om ervoor te zorgen dat organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19-respons, zorgen dat deze hulp kwetsbare groepen, zoals LHBTI’s, optimaal en zonder enige vorm van discriminatie bereikt?
Het is van groot belang dat steun voor kwetsbare groepen terecht komt bij hen die dat het hardst nodig hebben. Nederland steunt daarom maatschappelijke organisaties. Die hebben als partners een belangrijke rol bij het in kaart brengen van de behoeften en ervaringen van verschillende kwetsbare groepen en bieden hen de nodige ondersteuning, ook in de context van de pandemie.
Om voeling te houden met de behoeftes en ervaringen van organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19 respons en ondersteuning aan kwetsbare groepen voerden ambassades en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de afgelopen maanden meerdere gesprekken met subsidiepartners.
Door deze partners flexibiliteit te bieden, kunnen zij zich aanpassen aan de veranderende context, zodat hun hulp de meest kwetsbare groepen optimaal bereikt. De flexibiliteit is geboden binnen de bestaande contractvoorwaarden en via het tijdelijke subsidiebeleidskader NGO’s Corona crisis.
De geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jaren aan de ketting door eigen familie»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport «Living in Chains: Shackling of People with Psychosocial Disabilities Worldwide» van Human Rights Watch?2
Het is een heftig rapport dat een mensonterende, maar helaas bekende, situatie beschrijft. Het is belangrijk dat dit rapport is verschenen. Het kan internationaal en lokaal bijdragen aan een gevoel van urgentie bij het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en de noodzaak en mogelijkheden daar op in te zetten.
Bent u bereid om uw terechte aandacht voor psychosociale zorg in noodsituaties te verbreden naar bredere aandacht in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid voor geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De kern van de Nederlandse inzet is integratie te bevorderen van MHPSS in breder beleid. De door Nederland eind 2019 georganiseerde internationale conferentie Mind the Mind now was geconcentreerd op noodhulp en crisisrespons. In 2020 heeft Nederland in het kader van de vijfjaarlijkse Review van de VN Vredesopbouw-architectuur gericht ingezet op integratie van MHPSS in conflict preventie en vredesopbouw. Zo wordt aandacht en financiering voor MHPSS vergroot. Daarnaast moet ook worden zeker gesteld dat geestelijke gezondheid binnen reguliere gezondheidssystemen wordt geadresseerd. Nederland maakt zich daarom sterk voor de integratie van MHPSS in de beleidsinzet en financieringsplannen gericht op het versterken van gezondheidssystemen van het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria, de Global Financing Facility for Every Woman Every Child en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Tevens is in het nieuwe beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld aan partners gevraagd om in hun programmavoorstellen aandacht te besteden aan MHPSS.
Een ander voorbeeld is de inzet van Education Cannot Wait (ECW) op MHPSS, mede op Nederlands aandringen. ECW integreert MHPSS routinematig binnen de humanitaire respons bij investeringen in kwaliteitsonderwijs. Integratie van de MHPSS in onderwijsprogrammering zal zorgen voor een veilige leeromgeving en verbetering van resultaten. Hiertoe biedt ECW trainingen aan docenten en psychosociale ondersteuning aan kinderen en hun ouders.
Verder staat het belang van MHPSS voor jongeren, onderwijs en werkgelegenheid op de agenda van het Youth at Heart Virtual Forum dat Nederland op 2 november organiseert.
Binnen de bestaande mensenrechtenprioriteiten in het buitenlandbeleid wordt eveneens waar mogelijk aandacht besteed aan geestelijke gezondheid. Zo is er conform het Amendement van het lid van der Staaij (Kamerstuk 35 300 V) geld vrij gemaakt voor psychische en geestelijke zorg voor geloofsvervolgden.
Tenslotte agendeert Nederland ook op landenniveau geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn, met name in landen waar Nederland op nationaal niveau samenwerkt met autoriteiten en/of andere organisaties op humanitair, gezondheids- en sociaal vlak. Verder wordt aan belangenorganisaties en ervaringsdeskundigen een platform geboden om toegang te krijgen tot relevante autoriteiten, organisaties en donoren. Zo droeg de Nederlandse ambassade in Amman bij aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid met een campagne rond World Mental Health Day (10 oktober), waardoor de MHPSS-gemeenschap in Jordanië een nieuw en breder bereik werd geboden bij het uitdragen van hun boodschap.
Bent u daarnaast bereid om in het Nederlandse en Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid specifiek in te zetten op het beëindigen van de mensonterende situatie waarin mensen met psychologische problemen geketend worden en met lokale partners te werken aan de juiste zorg voor deze groep, zodat ze een menswaardig bestaan kunnen hebben?
Ik zet mij ervoor in om in de Nederlandse, de Europese en de overige internationale humanitaire, vredes- en ontwikkelingsinspanningen stelselmatig aandacht te (laten) besteden aan geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het debat over Universal Health Coverage benadrukt Nederland dat dit evenzeer geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn als fysieke gezondheid moet betreffen. Ook in Europese samenwerking op het gebied van mensenrechten, zet het Kabinet in op gerichte aandacht voor geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan hoe Nederlandse Ambassades in een aantal landen op lokaal niveau bijdragen aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en aan diplomatieke ondersteuning van lokale organisaties die opkomen voor de rechten van mensen met geestelijke aandoeningen.
Kunt u uitsluiten dat er Nederlandse financiering terechtkomt bij religieuze instellingen waar mensen met psychologische problemen gevangengezet worden en kruidenmengsels en bijbelliederen krijgen als «behandeling»? Hoe apprecieert u deze behandelingswijze? Op welke manier voorkomt u dat Nederlandse financiering bij dergelijke instellingen terechtkomt?
Een basisuitgangspunt in alle internationale Nederlandse samenwerking is respect voor mensenrechten. Nederland doet er alles aan om steun uit te sluiten voor praktijken die die rechten inperken in strijd met internationale verdragen en beginselen. Criteria die worden gehanteerd bij de identificatie en beoordeling van te ondersteunen organisaties en programma’s zijn er bovendien op gericht om methodes uit te sluiten die onvoldoende door kwaliteitsvereisten en -controles geborgd zijn. Een belangrijk ijkpunt is betrokkenheid van (internationale) expertise op het gebied van MHPSS en toepassing van methodes en richtlijnen die zijn ontwikkeld of getoetst door de WHO en door de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group. De in de vraag genoemde behandeling en aanpak zal niet aan deze criteria voldoen en wijs ik af.
Deelt u de mening dat een gebrek aan kennis over geestelijke gezondheidsproblemen aan de basis ligt van deze problematiek en dat de internationale gemeenschap ontwikkelingslanden zou kunnen helpen bij het opbouwen van kennis op dit onderwerp en het opzetten van opleidingen voor geestelijke gezondheidswerkers?
Gebrekkige kennis is inderdaad een factor. Ook speelt vaak stigma rond geestelijke aandoeningen een rol. Gebrek aan capaciteit in de publieke gezondheidszorg kan ook meespelen, en lage prioriteit voor geestelijke gezondheid.
Opleiding van mensen met diverse niveaus van expertise op het gebied van MHPSS is dan ook belangrijk, zeker nu door de COVID-pandemie de vraag naar MHPSS wereldwijd verder is toegenomen. Nederland verwelkomt en ondersteunt daarom de inspanningen van de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging om staf en vrijwilligers te trainen in basale psychosociale vaardigheden. Ook de WHO werkt aan capaciteitsversterking en opleiding op het gebied van MHPSS.
Het is daarnaast van belang dat in bredere zin in internationaal beleid en programma’s op humanitair gebied en op gebieden zoals vredesopbouw, onderwijs en werkgelegenheid, zoals genoemd in antwoord op vragen 3 en 4 hierboven, ook geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn worden geadresseerd. De kans om op deze wijze kennis hierover te vergroten en om stigma te verminderen moet worden aangegrepen. Net als de kans om door integratie van MHPSS effectiviteit van investeringen in die sectoren te vergroten.
Deelt u de inschatting dat mentale gezondheidszorg in ontwikkelingslanden lange tijd een blinde vlek is geweest van de internationale gemeenschap en dat eigenlijk nog altijd is?
Geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn hebben internationaal op politiek niveau inderdaad lange tijd onvoldoende aandacht gekregen. Hierin is verandering gekomen. Zo heeft de internationale conferentie over geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) in crisis situaties Mind the Mind now, die Nederland in oktober 2019 organiseerde, er aan bijgedragen dat internationale afspraken zijn gemaakt over integratie van MHPSS in crisis respons (Amsterdam Verklaring3 bij Mind the Mind now; Resolutie van Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging4). Rond World Mental Health Day 2020 zijn door onder meer de WHO en samenwerkende maatschappelijke organisaties diverse campagnes en bijeenkomsten georganiseerd die een breed publiek hebben getrokken.
Dit neemt niet weg dat nog steeds politieke druk noodzakelijk is om aandacht voor dit onderwerp niet te laten verdringen en om steviger inzet hierop te bewerkstelligen. Zo werd MHPSS pas echt goed geïntegreerd in versie 2.0 van het Global Humanitarian Response Plan (GHRP) op de COVID-pandemie, na internationale druk o.a. van Nederland. Belangrijk gegeven was hierbij ook dat juist door een aantal ontvangende landen onder dit GHRP expliciet om een MHPSS-inclusieve aanpak werd gevraagd.
Tegelijkertijd staan lopende – nationale en internationale – programma’s op het gebied van MHPSS wereldwijd onder druk door COVID-19: 93% van 130 landen betrokken bij een recente WHO survey geeft aan dat COVID-19 noodzakelijke MHPSS diensten heeft verstoord of zelfs gestopt. 89% van de landen geeft aan dat MHPSS deel is van hun nationale COVID responsplannen, maar slechts 17% besteedt hier ook additioneel geld aan.
Nederland blijft dan ook stevig inzetten op actieve pleitbezorging voor en beleidsdialoog over MHPSS-inclusieve beleidsvorming en financiering op humanitair gebied, in vredesopbouw en in sectoren als gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid.
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste inspanningen van relevante multilaterale instellingen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldbank op het gebied van het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden?
De inspanningen van de WHO op MHPSS liggen op verschillende vlakken:
Het stellen van wereldwijde normen en ontwikkelen van richtlijnen en instrumenten, zoals de mhGAP Intervention Guide – Version 2.0 en beleidsafspraken zoals het Mental Health Action Plan.
Het leveren van technisch advies op landenniveau door het uitzenden van specialisten ter ondersteuning van overheden via WHO landenkantoren in het uitvoeren van situatie analyses, identificatie van behoeften, beleidsontwikkeling of het opzetten van MHPSS coördinatie-mechanismen.
Het bijdragen aan versterking van geestelijke gezondheidszorg binnen gezondheidssystemen, onder meer door specifieke programma’s voor ontwikkelingslanden zoals het Special Initiative on Mental Health.
Als clustercoördinator voor gezondheid in crisissituaties, speelt WHO een rol bij het uitvoeren van internationale afspraken over integratie van MHPSS in crisisrespons, zowel internationaal als op landenniveau, onder meer middels technische coördinatiewerkgroepen op het gebied van MHPSS.
Ook is de WHO met de IFRC co-voorzitter van de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group, die richtlijnen en materialen ontwikkelt over MHPSS in crisisrespons. Deze Reference Group ontwikkelde de afgelopen maanden diverse (online) instrumenten om te helpen omgaan met stress en andere psychosociale noden als gevolg van de COVID 19-pandemie.
UNHCR, IOM en UNICEF streven integratie na van MHPSS in crisisrespons en werk in protracted crises onder hun verantwoordelijkheid. De mate waarin dit lukt, verschilt per land en per situatie. Zij hebben MHPSS-coördinatoren en experts in hun hoofdkwartier, die landenkantoren stimuleren, adviseren en ondersteunen bij de uitvoering van MHPSS en MHPSS-inclusieve programma’s.
In 2019 werd een survey5 uitgevoerd van MHPSS-activiteiten van ICRC, IFRC en Nationale Rode Kruis Rode Halve Maan Verenigingen. In 2020 ontwikkelde de Beweging een Roadmap om de resolutie over integratie van MHPSS in alle crisisrespons van december 20196 uit te voeren. Zo wordt hard gewerkt aan de training in basale psychosociale vaardigheden van staf en vrijwilligers. Het IFRC Psychosocial Centre ontwikkelt materialen en trainingsmodules en adviseert Nationale Verenigingen. ICRC en IFRC voeren samen het MOMENT programma uit (Addressing Mental Health & Psychosocial Consequences of Armed Conflicts, Natural Disasters & other Emergencies). Op 8 oktober verscheen een rapport over de wijze waarop de Beweging in een aantal landen sinds COVID-19 MHPSS heeft meegenomen in de respons7.
De Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF), een multidonor trust-fund dat is ondergebracht bij de Wereldbank, ondersteunt investeringsplannen van overheden, gericht op integrale primaire gezondheidszorg voor vrouwen, kinderen en adolescenten. Investeringsplannen worden ontwikkeld door nationale overheden in overleg met de GFF. Nederland bepleit als belangrijke donor van de GFF dat er op wordt toegezien dat als onderdeel van de integrale benadering ook aandacht wordt besteed aan MHPSS.
Het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria (GFATM) onderkent een duidelijke relatie tussen tuberculose, hiv en aids en mentale gezondheid. Niet alleen lopen mensen met een mentale aandoening meer kans op het oplopen van deze ziektes; andersom hebben veel mensen met tb, hiv en aids ook te maken met mentale en psychosociale problemen, niet zelden als gevolg van stigma en discriminatie. In de technische GFATM richtlijnen voor programma’s gericht op zowel de preventie als bestrijding van deze ziektes, wordt daarom ook expliciet aandacht besteed aan mentale en psychosociale aspecten. Hierbij staat de mensenrechtenbenadering centraal en is een belangrijk rol weggelegd voor lokale gemeenschappen.
Hoeveel geld gaat er jaarlijks vanuit de WHO naar het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg wereldwijd? Welk percentage is dat van het totale budget?
Van het totale budget van 5.3 miljard USD ging in 2018/2019 40 miljoen USD naar geestelijke gezondheid en substance use oftewel 0.7% van het totale budget in dat jaar.
Bent u bereid om de Nederlandse invloed bij relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, aan te wenden om hen aan te sporen tot extra aandacht en middelen voor geestelijke gezondheidszorg? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Dit gebeurt op dit moment al. Relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, worden constant aangespoord om aandacht te besteden aan MHPSS. Met Nederlandse financiering werkt WHO samen met UNICEF en UNHCR aan een minimum service package voor MHPSS in crisis. Gezien de situatie in veel landen is het de verwachting dat dit ook een belangrijke leidraad kan worden voor situaties waarin van een crisis geen sprake is, als opstap naar de volledige integratie van MHPSS in een holistische aanpak van het gezondheidssysteem.
Het bericht 'Spanje wil tweede instorting toerisme voorkomen' |
|
Thierry Aartsen (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Spanje wil tweede instorting toerisme voorkomen»1 en de operatie Semana Santa waarbij verkend wordt of veilige corridors en speciale (snel)testen het toerisme kunnen redden?
Ja.
Hoe staat u tegenover veilige corridors en (snel)testen? Is dit in het licht van ontwikkelingen in de veiligheidskaders, in de nabije toekomst denkbaar als oplossing om toerisme weer op gang te helpen? Kan met voldoende waarborgen en duidelijke afspraken omgeven, toerisme op enig moment weer opstarten naar specifieke beschermde bestemmingen?
Op dit moment nemen de aantallen besmettingen in heel Europa toe. De situatie is ook in Nederland zeer ernstig. Daarom zit Nederland sinds 13 oktober jl. in een gedeeltelijke lockdown, waarbij de oproep is om niet-noodzakelijke reizen naar het buitenland tot medio januari te vermijden. Alles is nu gericht op het weer onder controle krijgen van het virus. Daarom is op dit moment geen sprake van het weer op gang helpen van toerisme. Voor de verdere toekomst sta ik positief tegenover initiatieven.
Verder wil ik stappen zetten om noodzakelijke reizen vanuit COVID-19-risicogebieden veiliger te maken, onder andere door het vragen van een negatieve testverklaring. Daarnaast heeft het OMT in hun 85e advies aangegeven dat ze het mede gezien de huidige testcapaciteit verantwoord vinden om een PCR-test aan te bieden op de vijfde dag na het laatst mogelijke blootstellingsmoment. Een reiziger kan dan na een negatieve testuitslag na vijf dagen uit quarantaine, in plaats van na tien dagen. Daarmee kan mogelijk de veiligheid van de reis worden bevorderd en de import en export van het virus verder worden beperkt. Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar paragraaf 15 van mijn Kamerbrief van 18 november jl2.
Deelt u de mening dat het toerisme in Europa een gigantische klap heeft gekregen en dat de economieën in bepaalde regio’s zeer zwaar getroffen zijn door de uitbraak van COVID-19 en de opgelegde reisbeperkingen? Snapt u dat landen op een gegeven moment oplossingen proberen te bedenken om reizigers weer veilig te mogen ontvangen?
Ja. De toerismesector is een van de sectoren die zeer hard geraakt is door de pandemie. Van het een op het andere moment zijn vergaande (grens)maatregelen getroffen en zijn reizen geannuleerd. Dit raakt niet alleen de bedrijven die in deze sector werken, maar ook veel landen die in meer of mindere mate afhankelijk zijn van de inkomsten uit toerisme. Ik snap dus heel goed dat door deze landen naar oplossingen gezocht wordt om toerisme weer veilig op te starten en sta hier welwillend tegenover, als dat op een verantwoorde manier kan.
Welke voortgang valt er te verwachten naar aanleiding van de motie-Remco Dijkstra c.s. (Kamerstuk 25 295, nr. 572) om te komen tot een betere afstemming van reisadviezen en ruimte voor maatwerk? Is een speciale reiscorridor tussen soortgelijke en/of veilige gebieden denkbaar?
De Europese Commissie heeft op 4 september 2020 een Raadsaanbeveling gepresenteerd over een meer gecoördineerde aanpak van de respons op de COVID-19 pandemie, die op 13 oktober jl. is aangenomen in de Raad Algemene Zaken. Uw Kamer is op 9 oktober jl. geïnformeerd over de kabinetsappreciatie aangaande deze Raadsaanbeveling. Waar de volksgezondheidssituatie dit toestaat acht het kabinet een meer gecoördineerde aanpak van belang. De Raadsaanbeveling helpt Lidstaten hun reisadviezen beter en te coördineren door aan de hand van vastgestelde criteria en daarbij behorende drempelwaarden gebieden in te schalen als groen (laag), oranje (midden) en rood (hoog). Daarnaast kunnen gebieden als grijs gekwalificeerd worden wanneer er onvoldoende data beschikbaar is. Nederland zal deze informatie gebruiken bij het opstellen van de nationale reisadviezen, waardoor deze naar verwachting beter aan zullen sluiten bij de reisadviezen van andere lidstaten. Het blijft echter zo dat het lidstaten vrij staat om uiteindelijk hun eigen reisadvies op te stellen. Dit is belangrijk omdat een reisadvies van veel variabelen afhangt. Hoewel een speciale reiscorridor tussen soortgelijke en/of veilige landen geen deel uitmaakt van de Raadsaanbeveling, wordt in samenwerking met de sector wel verkend of ook van en naar Schiphol veilige corridors een mogelijkheid zouden kunnen zijn, zie ook vraag 6. Het is nog onzeker of dit op korte termijn voor toerisme een oplossing biedt.
Welke rol zou de EU op zich kunnen nemen om de criteria te bepalen waaraan testen en corridors moeten voldoen?
In navolging van de Raadsaanbeveling over een meer gecoördineerde aanpak van de respons op de pandemie zal worden gekeken op welke terreinen er meer coördinatie mogelijk is. Testen is hier een onderdeel van. Zo wordt onder andere gesproken over het wederzijds erkennen van elkaars testen, gebruik van sneltesten en adviezen ten aanzien van testbeleid. Ook is de ECDC-lijst met betrekking tot reisadviezen belangrijk voor Europese afstemming over reisadviezen.
Bent u bekend met een soort luchtbrug tussen bepaalde eilanden en het Verenigd Koninkrijk? Zou zoiets ook tussen Nederland en bepaalde bestemmingen kunnen? Zijn soortgelijke initiatieven u bekend, bijvoorbeeld tussen Duitsland en bepaalde Spaanse regio’s, of richting Turkije en Griekenland?
Ja, hier ben ik mee bekend. Op dit moment kent Nederland geen luchtbrug met andere landen. Wanneer de gezondheidssituatie vakantiereizen toelaat wil ik onderzoeken of dergelijke internationale afspraken te maken zijn.
Duitsland heeft tegen het einde van de Spaanse «lockdown» deze zomer een «luchtbrug» opgezet naar de Balearen, waarbij gedetailleerde afspraken tussen overheden en touroperators golden over waarborgen tijdens reis en verblijf.
Vrij snel daarna gingen de grenzen weer voor iedereen open. Inmiddels is het Duitse reisadvies alweer enige tijd negatief.
De Balearen en de Canarische eilanden hebben recent een akkoord gesloten over een veiligheidsprotocol met de centrale Spaanse regering, dat toerisme vanuit een aantal Europese landen mogelijk moet maken. Het protocol voorziet onder andere in de verplichting voor inreizende toeristen om een recente negatieve testuitslag te overhandigen. Ook bij vertrek vanaf de eilanden is een test verplicht. De kosten voor die laatste test en voor een eventuele (gedwongen) quarantaine op de eilanden, worden gedragen door de regionale overheid zelf.
Voor de opening van het toeristenseizoen, overwoog Griekenland samen met een aantal andere relatief veilige landen om toeristen corridors in te stellen maar aan het begin van de zomer ging Griekenland voor steeds meer landen open, inclusief voor Nederlanders. Duitsland heeft een korte tijd een regeling met Turkije gehad, maar deze is inmiddels opgeheven omdat die niet succesvol was.
Inmiddels zijn er veilige corridors gestart voor een verbinding tussen Rome en Milaan. Ook tussen Parijs en La Réunion, en tussen Singapore en omringende landen zijn er veilige corridors. Ook zijn er plannen om een veilige corridor te starten tussen New York en London, naar verwachting voor de kerstperiode.
Deze corridors verschillen overigens wel van elkaar als het gaat om het soort test dat wordt gebruikt (PCR/Antigeen), de frequentie en moment van het testen. De oprichting van een veilige corridor en de randvoorwaarden waaraan voldaan wordt (bijvoorbeeld de wederzijdse erkenning van testen), gebeurt in nauwe samenspraak tussen landen.
De Verenigde Staten heeft interesse getoond in de oprichting van een veilige corridor tussen Schiphol en Atlanta voor noodzakelijke reizen. Momenteel vindt overleg plaats met betrokken partijen onder welke voorwaarden een dergelijke corridor eventueel mogelijk kan worden gemaakt.
Als erover nagedacht wordt, wie zijn dan naast de touroperators die het veilig moeten kunnen aanbieden en de regionale gezondheidsinstanties, verder de relevante partijen die de doorzettingsmacht hebben om een dergelijke oplossing goed te keuren?
Een veilige corridor waarbinnen vakantiereizen mogelijk zijn, kan op verschillende manieren worden ingevuld. Hier wordt naar gekeken, maar het is nu nog niet aan de orde. In ieder geval zijn internationale of bilaterale afspraken vereist, bijvoorbeeld over erkenning van testen (inclusief negatieve testverklaring), vertrouwen in de algemene corona-aanpak in een ander land of maatregelen tijdens de reis.
Als op dit moment in verband met COVID-19 het hiervoor nog te vroeg is, is het denkbaar dat eind dit jaar, of volgend jaar dergelijke oplossingen wel acceptabel worden? Zo nee, waarom niet? Indien een touroperator of luchthaven binnenkort een oplossing biedt voor zowel testen, als veilig reizen en accommodatie, wat belet de uitvoering?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
Wederom een datalek in de jeugdzorg |
|
Maarten Hijink , Martin Wörsdörfer (VVD), Rens Raemakers (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Groot datalek bij Jeugdriagg: medische dossiers kwetsbare kinderen gelekt»?1
Ja.
Had dit specifieke datalek volgens u voorkomen kunnen worden, kijkend naar een eerder datalek in april 2019 en het recent uitgebrachte rapport van de IGJ «Extra aandacht nodig voor ICT in de jeugdzorg»?2 3
Het datalek bij Kenter is op een vergelijkbare wijze ontstaan als een eerder datalek in april 2019. Dat het weer mogelijk was om op vergelijkbare wijze toegang tot persoonsgegevens te krijgen is zorgelijk. Naar aanleiding van het datalek in 2019 bij SAVE Utrecht heeft Z-CERT een domein naam check gedaan en JZNL heeft jeugdhulpaanbieders opgeroepen zelf een check te doen op oude domeinnamen. De oude domeinnamen van Kenter waren in 2015 voor 5 jaar afgekocht en verliepen op 1 januari 2020 en ontliepen daarmee onder andere de Z-CERT check in 2019. Het niet afsluiten van een oude domein naam kan eenvoudig worden voorkomen.
Hoe is de aangenomen motie van de leden Raemakers en Hijink van 2 juli 2020 uitgevoerd waarin de regering verzocht wordt om met branches in gesprek te gaan over ICT-problemen in de jeugdzorg om jeugdzorgorganisaties uiterlijk 1 oktober te helpen met het beveiligen van de aan hen toevertrouwde data van jongeren en hun ouders?4
Naar aanleiding van de motie Raemakers en Hijink uit 2019 en 2020 zijn gesprekken gevoerd met Jeugdzorg Nederland en Z-CERT. In samenwerking met Jeugdzorg Nederland is Deloitte in staat gesteld penetratietesten uit te voeren. Daarnaast heeft Jeugdzorg Nederland zijn achterban geïnformeerd over het risico van niet goed afgesloten domeinnamen. De in de BGZJ verzamelde branches hebben dit in een breder kader gedaan. Naar aanleiding van de pentesten uit 2019 hebben de zes gepenteste aanbieders hun beleid aangepast. Op basis van de genomen maatregelen wordt een handreiking geschreven, met aandacht voor de implementatie van de wettelijk verplichte NEN 7510 norm, die in december 2020 wordt verwacht, waarna deze nog beter kan worden geïmplementeerd.
Wanneer wordt jeugdzorgaanbieders eindelijk de mogelijkheid geboden om zich aan te sluiten bij Z-CERT conform de aangenomen motie-Raemakers en Hijink van 25 juni 2019, aangezien Z-CERT in het genoemde artikel meldt dat de meeste incidenten nog steeds plaatsvinden omdat de basis niet op orde is?5
Datalekken hebben vaak een systeem- en een menselijke component. Voor de systeem component kan Z-CERT, als de ICT brandweer, ondersteuning bieden bij een crisis en informatie delen en ter voorkoming van cyber incidenten informatie delen over relevante dreigingen en kwetsbaarheden van gebruikte systemen inzake dataveiligheid. Z-CERT is dan ook binnen deze context in gesprek met Jeugdzorg Nederland over wat zij voor elkaar kunnen betekenen. Door de risico gestuurde aanpak van Z-CERT gaan we opnieuw de mogelijkheden voor aansluiting onderzoeken. De aansluiting van Jeugdhulpaanbieders op Z-Cert kan dan op zijn vroegst in Q1 van 2021 starten.
Kijkt u nu anders naar de rol van het Ministerie van VWS als het gaat om het beter beveiligen van gegevens in de jeugdzorg?
Het Ministerie van VWS draagt ketenverantwoordelijkheid voor de dataveiligheid in het jeugddomein. Jeugdhulpaanbieders dragen echter zelf de verantwoordelijkheid voor het op orde houden van hun eigen dataveiligheid, ook indien er sprake is van een fusie en/of naamswijziging. Zodoende vragen wij de branches Jeugdzorg Nederland, VGN en GGZ-Nederland een voortrekkersrol te spelen op het gebied van informatiebeveiliging. Voor dataveiligheid zijn door het Rijk als ketenverantwoordelijke regels gesteld, zoals de wettelijk verplichte NEN 7510 norm. Bovendien zijn er toezichthouders, zoals de AP en de IGJ. Alle jeugdhulporganisaties dienen aan deze wettelijke vereisten te voldoen.
Hoeveel pentesten zijn er afgelopen half jaar gedaan door het Ministerie van VWS en hoeveel worden er de komende periode uitgevoerd?
In 2019 zijn er bij zes jeugdhulpaanbieders en Gecertificeerde Instellingen pentesten uitgevoerd en voor 2021 worden deze pentesten bij zes andere jeugdhulporganisaties uitgevoerd. De testen hebben plaatsgevonden bij grote jeugdhulporganisaties, omdat een datalek daar een impact zou kunnen hebben op een groot aantal cliënten.
Welke regels zijn er ten aanzien van ethisch hacken door derden, zoals journalisten, omdat hierbij inzage is in privacygevoelige gegevens?
Met het oog op het verminderen van kwetsbaarheden in ICT-systemen heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) een Leidraad Coordinated Vulnerability Disclosure (CVD) opgesteld.6 Veel grotere Nederlandse organisaties hebben een eigen CVD gedragscode opgesteld en gepubliceerd op hun website. De organisatie geeft hiermee aan dat het is toegestaan – onder bepaalde randvoorwaarden – om de beveiliging van de ICT systemen van de organisatie ongevraagd te onderzoeken op mogelijke beveiligingsissues zonder dat er aangifte wordt gedaan. Als een ethische hacker zich houdt aan de gedragscode, zoals het niet publiceren van ingeziene data, zal de organisatie geen aangifte doen van computervredebreuk. Het vinden van kwetsbaarheden kan niettemin gepaard gaan met het overtreden van de wet. Als er aangifte wordt gedaan, is in Nederland het bestaan en naleven van CVD-beleid een relevante omstandigheid die de officier van justitie zal meenemen in zijn beslissing om al dan niet een strafrechtelijk onderzoek in te laten stellen en/of te vervolgen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en ruim voor het wetgevingsoverleg Jeugd van 23 november 2020 beantwoorden?
Ja.
Schadelijke behandelingen tegen autisme |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Elijah heeft autisme en wil een verbod op een homeopatische therapie die hem zou genezen, gaat Staatssecretaris Blokhuis hem helpen»?1
Ja
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen (d.d. 17 juni 2020) hierover: «Ik ben van plan om, samen met IGJ en CBG, te kijken naar mogelijke (wettelijke) ingangen, waardoor de aanpak van mogelijk schadelijke homeopathische behandelingen of profylaxe kan worden verbeterd. Dit is door de coronacrisis helaas vertraagd, maar zal na de zomer weer worden opgepakt.»?2
Ja
Welke stappen heeft u sinds deze zomer ondernomen om te onderzoeken hoe schadelijke homeopatische behandelingen of profylaxe verboden kunnen worden?
Met betrokken rijksoverheidsinstanties (IGJ, CBG) is de huidige handhavingspraktijk en regelgeving besproken en zijn de mogelijkheden om gerichter en intensiever toezicht uit te oefenen op alternatieve behandelingen die (aanmerkelijke kans op) schade aan de gezondheid veroorzaken, geïnventariseerd. Op grond hiervan zijn we gezamenlijk een aantal mogelijke vervolgstappen overeengekomen. Dit betreft aanscherping van toezicht en handhaving door de IGJ op bereiden, voorschrijven en voorraad van homeopathische middelen voor CEASE-therapie. Daarnaast gaan we vanuit VWS bekijken waar verder onderzoek naar de schadelijkheid van CEASE-therapie kan worden uitgevoerd en of het bespreken van (risico’s van) een dergelijke alternatieve therapie kan worden opgenomen in richtlijnen binnen de reguliere zorg.
Een verbod op CEASE-therapie is niet mogelijk gezien de regelgeving rondom alternatieve zorg en het gebrek aan bewijs van schade door deze therapie. Er zijn op grond van de wettelijke voorschriften wel verschillende wegen mogelijk om zo nodig op te treden tegen homeopathische behandelingen van autisme. Homeopathie is een alternatieve behandeling die wettelijk is toegestaan, zolang (1) het geen (aanmerkelijke kans op) schade aan de gezondheid oplevert (Wkkgz) en (2) er geen onterechte medische claims over de werkzaamheid van geneesmiddelen worden gedaan, (3) er geen sprake is van grootschalige productie van, voorraad van, handel in of reclame voor ongeregistreerde geneesmiddelen (Geneesmiddelenwet) en (4) er geen voorbehouden handelingen door niet-BIG-geregistreerde behandelaren worden verricht (wet BIG). Voor alternatieve zorg hoeft niet wetenschappelijk te zijn aangetoond dat behandeling leidt tot enig gezondheidseffect.
Homeopathie is een alternatieve behandelwijze en valt onder «andere zorg»3. Volgens de Wkkgz is «andere zorg» toegestaan als deze «niet leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt, waarbij de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en de cliënt ook overigens met respect wordt behandeld».
Iemand die schade als gevolg van «andere zorg» heeft ondervonden kan het volgende doen:
Handhaven vereist dat er is aangetoond dat in een individueel geval schade aan de gezondheid wordt vastgesteld. Het is niet voldoende om te verwijzen naar algemene schade die optreedt door een valse claim of belofte (zoals over genezing van autisme) of dit toe te passen op patiëntengroepen in het algemeen.
Alleen als een persoon meldt dat hij of zij schade heeft geleden aan zijn/haar gezondheid door de CEASE-therapie, kan daarnaar gericht onderzoek worden gedaan. De IGJ ontvangt echter relatief weinig klachten of meldingen over alternatieve zorgaanbieders. Een individueel geval van schade door CEASE-therapie is niet bekend. Mensen die aantoonbare schade hebben ondervonden door deze therapie, kunnen daarover altijd een melding indienen bij de IGJ.
Op basis van de Geneesmiddelenwet kunnen boetes voor onterechte medische claims worden gegeven als die worden gedaan over geregistreerde (homeopathische) geneesmiddelen of ongeregistreerde geneesmiddelen. Als (op een website) de naam van het middel en het effect of de indicatie worden gekoppeld is daar al snel sprake van. Een dergelijke boete is de afgelopen periode door de IGJ al regelmatig opgelegd. Alternatieve behandelaren vermijden daarom nu vaak deze specificaties te geven; ze omschrijven bijvoorbeeld een behandeling in plaats van een geneesmiddel bij naam te noemen. Dit maakt het moeilijker vast te stellen of er sprake is van ongeoorloofde geneesmiddelenreclame.
Breder toezicht dan alleen op websites, ook in de praktijk (geneesmiddelen voorschrijven, bereiden en voorraad) is nodig. Apotheken mogen op kleine schaal ongeregistreerde (homeopathische) middelen bereiden en aan de eigen patiënten ter hand stellen. Deze bereidingen moeten voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen. Daar houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op. Meer informatie is te vinden op de website van de IGJ. Zoals hierboven genoemd (ad4 mag voor deze bereidingen ook geen reclame worden gemaakt en mogen geen claims worden gedaan over het bestrijden van welke ziekte dan ook.
Indien blijkt dat voorbehouden handelingen worden verricht door behandelaren die daartoe niet bevoegd zijn, kan daartegen worden opgetreden. Homeopathische behandelaren zijn meestal geen arts of beoefenaar van een ander BIG-geregistreerd beroep. Het BIG-verbod op voorbehouden handelingen, zoals injecteren (alleen door medisch geschoolden uit te voeren) geldt wel, maar is voor homeopathie (waarbij naar mijn weten de middelen meestal via druppeltjes of korreltjes worden toegediend) niet aan de orde.
Gezien het bovenstaande zie ik dat er al diverse mogelijkheden zijn om toezicht op het aanbod en de uitvoering van CEASE-therapie uit te voeren, die nog aangescherpt kunnen worden voor wat betreft het toezicht (bij de IGJ) op voorschrijven, bereiden en in voorraad hebben van ongeregistreerde homeopathische middelen, in de praktijk.
Meer inzicht in wat CEASE-therapie precies inhoudt is nodig voor versterkt toezicht. Ik wil daarom onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek naar de schadelijkheid van de CEASE-therapie laten doen. Er is immers geen eenduidig beeld van de manier waarop en de frequentie waarmee de CEASE-therapie bij kinderen met autisme wordt ingezet. Er is daarnaast (vrijwel) geen informatie over de middelen die door de homeopathische behandelaren worden gebruikt of over andere componenten zoals coaching, manuele therapie, voorschrijven van supplementen.
De potentiële schadelijkheid van de CEASE-therapie is vooral gestoeld op de claim dat deze behandeling autisme kan genezen en dat het o.a. veroorzaakt zou worden door vaccinaties. Kinderartsen noemen de therapie schadelijk voor kinderen, omdat hen goede hulpverlening en goede begeleiding wordt onthouden. De verwachting die wordt gewekt door de onterechte claim dat CEASE-therapie autisme kan genezen zou bij ouders en kind mogelijk veel frustratie of zelfs trauma kunnen veroorzaken. Daarom wil ik ook inzetten op betere informatieverstrekking door de reguliere zorgverleners over de alternatieve behandelingen bij een (eerste) consultatie bij diagnose van autisme bij kinderen. In richtlijnen kan (meer) nadruk worden gelegd op de verantwoordelijkheid om naast het aanbod van reguliere behandeling ook informatie over (de beperkingen en risico’s van) alternatieve behandelingen zoals CEASE-therapie te bespreken.
Welke stappen zijn er volgens u nog nodig om tot een verbod van deze behandelingen te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer bent u voornemens de Kamer te informeren over de stappen die u onderneemt om schadelijke homeopatische behandelingen of profylaxe te verbieden?
Zoals bovengenoemd, een verbod op de behandeling is niet mogelijk, maar verscherpt toezicht wel. Over de vervolgstappen rondom nader onderzoek en informatieverstrekking hoop ik de Kamer begin volgend jaar nader te kunnen informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van de begroting van VWS later deze maand?
Ja.
Het artikel 'Wouter wilde bloedplasma doneren voor middel tegen corona, maar werd geweigerd' |
|
Vera Bergkamp (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de regels omtrent het doneren van bloedplasma met antistoffen tegen COVID-19 bij bloedbank Sanquin?1
Ja.
Is het uw inzet om de mogelijkheid voor het doneren van bloedplasma voor een zo breed mogelijke groep mogelijk te maken en daarbij onnodige obstakels uit de weg te nemen? Ziet u hierbij de noodzaak van tempo in?
Het uitgangspunt in de bloedvoorziening is dat de veiligheid van ontvangers van bloedproducten te allen tijde voorop staat. In de gesprekken tussen de patiëntenvereniging, het COC en Sanquin met het ministerie wordt dit uitgangspunt door iedereen onderschreven. Er is mij en Sanquin veel aan gelegen om (potentiële) donors niet onnodig uit te sluiten. Donors hebben immers een cruciale rol in de bloedvoorziening en daar moeten we zuinig op zijn.
Sanquin onderzoekt regelmatig of het donorselectiebeleid gewijzigd kan worden zonder dat dit ten koste gaat van de veiligheid van de bloedvoorziening. Sanquin houdt mij hierover op de hoogte. Sanquin heeft mij laten weten dat het huidige selectiecriterium voor het doneren van volbloed door mannen die seks hebben gehad met andere mannen (MSM) binnenkort ook van toepassing zal zijn voor plasmadonaties. Dit betekent dat MSM ook plasma voor de bereiding van plasmageneesmiddelen kunnen doneren mits een wachttijd van ten minste 4 maanden na het laatste MSM-contact in acht wordt genomen. De wijziging zal geen nadelig effect hebben op de veiligheid van plasmageneesmiddelen. Sanquin verwacht begin volgend jaar het gewijzigde beleid in te kunnen voeren.
Kunt u toelichten wat nu precies de criteria zijn om andere regels te hanteren bij het doneren van bloed en bloedplasma bij homo-en biseksuele mannen dan bij heteroseksuelen?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer vaker het beleid van Sanquin toegelicht waarom er een specifiek selectiebeleid is voor MSM. Waar het op neer komt: voor groepen waarbij aangetoond is dat sprake is van een verhoogd risico op bloed overdraagbare infectieziektes zijn maatregelen van toepassing. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om overdracht van deze ziektes aan patiënten via transfusie te voorkomen. Aangegeven is dat de huidige laboratoriumtesten nog steeds geen vroege infecties op kunnen sporen, terwijl deze donaties deze ziektes wel via transfusies kunnen overdragen.2
Uit Europese epidemiologische gegevens blijkt dat het aantal hiv-diagnoses sinds 1984 is toegenomen.3 De epidemie treft vooral hoog risicogroepen, in het bijzonder MSM. Wanneer het risico op hiv-infectie in Nederland voor MSM wordt vergeleken met heteroseksuelen, ligt het jaarlijkse aantal nieuwe hiv-diagnoses bij MSM ongeveer honderd maal hoger dan bij heteroseksuelen. Verder is sinds de jaren 80 van de vorige eeuw onder MSM een sterk verhoogd risico op infecties met hepatitis B-virus en syfilis gevonden. Ook zien we bij MSM sinds enkele jaren een verhoogd risico op infectie met het hepatitis C-virus.4
Donorselectiecriteria zijn gericht op zowel donor- als patiëntveiligheid. In de criteria ten behoeve van veilige bloedtransfusies aan patiënten wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met reisgedrag, medicatiegebruik en seksueel risicogedrag van donors. Ook bij heteroseksuelen kan sprake zijn van seksueel risicogedrag5, waarna zij – net als MSM – een wachttijd van 4 maanden in acht dienen te nemen voordat zij bloed kunnen doneren. Ik wil toe naar een situatie waarin niet de geaardheid maar het gedrag de toegang bepaalt.
Hoe verhouden deze criteria zich volgens u tot de regels bij heteroseksuelen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er andere criteria denkbaar die ervoor zorgen dat meer personen in aanmerking komen voor het doneren, die tegelijkertijd risico’s uitsluiten?
Voor zover bekend zijn er geen andere donorselectiecriteria voor MSM bekend bij Sanquin die de veiligheid van de bloedvoorziening waarborgen. Leidend voor het donorselectiebeleid zijn de Europese richtlijnen en de aanbevelingen van de Raad van Europa. En mocht uit onderzoek aangetoond zijn dat andere selectiecriteria geen nadelig invloed heeft op de veiligheid van de bloedvoorziening dan heeft Sanquin laten weten deze nader te overwegen. Verder heeft mijn ambtsvoorganger, voor de uitvoering van motie Ellemeet c.s.6, eind vorig jaar het RIVM gevraagd naar de haalbaarheid van het doen van een onderzoek naar het hanteren van seksueel risicogedrag als selectiecriterium zonder dat daarbij de veiligheid van de bloedvoorziening in het geding komt. Door de coronacrisis heeft dit onderzoek vertraging opgelopen. Ik zal het RIVM vragen dit onderzoek nu voortvarend ter hand te nemen. De vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij inmiddels om een voortgang verzocht over de uitvoering van motie Ellemeet c.s. Ik zal in mijn reactie op dit verzoek ingaan op waar het onderzoek nu staat.
Op welke wijze worden homoseksuele mannen op voorhand geïnformeerd over de huidige richtlijnen, zodat zij niet onnodig naar de bloedbank komen?
Sanquin gebruikt meerdere manieren en instrumenten om te voorkomen dat (potentiële) donors onnodig naar de bloedbank komen. Zo is er een online formulier dat (potentiële) donors kunnen invullen om te bepalen of er redenen voor uitstel zijn en kunnen (potentiële) donors vooraf bellen met de bloedbank om mogelijke risico’s te bespreken. Daarnaast staat in informatiefolders en op de website van Sanquin duidelijke informatie over het donorselectiebeleid rond MSM.
Wat is de voortgang van het onderzoek naar de mogelijkheid voor homo- en biseksuele mannen om bloedplasma te doneren? Wat zijn de afwegingen die in dit onderzoek naar voren komen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Aanpassen kostendelersnorm om dakloosheid te voorkomen |
|
René Peters (CDA), Jasper van Dijk (SP) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van Divosa (directeuren van het sociaal domein) voor een «kostendelersnorm light»?1
Ja.
Deelt u de mening van Divosa dat een wetswijziging met betrekking tot de kostendelersnorm noodzakelijk is om dakloosheid onder jongeren te voorkomen omdat «het een gigantisch probleem is dat er zoveel dak- en thuislozen zijn en dat dit aantal maar blijft stijgen»?
In de kabinetsreactie op het onderzoek van Significant en de handreiking maatwerk Participatiewet van Divosa, die ik tegelijk met de beantwoording van deze Kamervragen naar u toestuur, sluit ik aan op de bevindingen van het onderzoek van Significant dat aan dak- en thuisloosheid een veelheid van problematiek voorafgaat. Tevens ga ik in op een verkenning naar een andere invulling van de kostendelersnorm.
Wat vindt u van het advies van Divosa om het voor hoofdbewoners met een bijstandsuitkering makkelijker te maken om kwetsbare jongvolwassenen onderdak te bieden, zonder de angst hier financieel op in te leveren?
Ik vind dat een goed advies. Juist voor kwetsbare jongvolwassenen kan de gemeente maatwerk toepassen door de kostendelersnorm tijdelijk niet toe te passen mits het gaat om tijdelijk verblijf tot een permanente oplossing is gevonden.
Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van de motie van de leden Peters en Jasper van Dijk, waarin deze kwestie aan de orde is gesteld en de regering verzocht wordt om de effecten van de kostendelersnorm nader te onderzoeken?2
Herinnert u uw toezegging om de onderzoeksresultaten rond de zomer 2020 aan de Kamer te sturen?
Waarom zijn de resultaten van dit onderzoek nog niet naar de Kamer gestuurd en wilt u ervoor zorg dragen de onderzoeksresultaten nog voor de begrotingsbehandeling van SZW naar de Kamer te sturen?
De besluitvorming in de coronapandemie |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met de stelling «Nederland heeft behoefte aan heldere lijn»? Deelt u de mening dat die heldere lijn er nu niet is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Helderheid is inderdaad cruciaal. De strategie is erop gericht om zo gericht mogelijk maatregelen te nemen met de grootste impact op het virus en zo min mogelijk economisch en maatschappelijke schade. Regionaal waar dat kan, landelijk waar dat moet. De snel oplopende besmettingsraad vraagt nu om landelijke maatregelen. Daarbij zijn de drie pijlers leidend: Zorgen dat de zorg het aankan, bescherming van de kwetsbaren en zicht op en inzicht in het virus. Bij het nemen van maatrelen is het daarbij zoeken naar een balans tussen maatwerk enerzijds en de wens tot duidelijkheid aan de andere kant. We weten – ook uit de gedragswetenschap -dat het voor mensen heel belangrijk is om te weten wat verwacht wordt en dat anderen ook meedoen. Dat was reden om de routekaart met maatregelen uit te rollen. Dat geeft houvast aan bestuurders en de publieksversie geeft inzicht voor alle inwoners van Nederland. Daarnaast heb ik uw Kamer in het debat van dinsdag 22 september 2020 laten weten dat er tevens meer structuur wordt aangebracht door elke twee weken een vaste besluitvormingscyclus te doorlopen.
Kunt u een overzicht geven van de verantwoordelijkheidsverdeling en beslissingsbevoegdheid gedurende deze pandemie, wie betrokken zijn en daarbij volgorde en tijdpad voor afstemming en besluitvorming aangeven?
Op grond van artikel 7 van de wet publieke gezondheid (WPG), geeft de Minister van VWS leiding aan de bestrijding van de epidemie van de infectieziekte. De Minister van VWS kan de voorzitters een aanwijzing geven hoe ze de bestrijding ter hand moeten nemen. Voor het nemen van maatregelen vraag ik medisch-epidemiologisch advies van deskundigen in het Outbreak Management Team (OMT). Dit advies wordt in het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) besproken.
Zoals uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer van 13 maart jl.2 was vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) van Covid-19 de nationale crisisstructuur ingericht vanaf begin maart tot en met 1 juli 2020. De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister voor crisisbeheersing. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geeft daarbij invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister. Overige ministeries vervullen rollen binnen die structuur, of vervullen vanuit hun beleidsveld een eigen coördinerende rol, zoals het geval is met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de infectieziektebestrijding. Elk ministerie neemt maatregelen op het eigen beleidsterrein maar stemt deze af binnen die structuur.
De Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb), onder voorzitterschap van de Minister-President, besloot van begin maart tot de zomer over het geheel van maatregelen en voorzieningen met het oog op een samenhangende aanpak ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus en met het oog op het beheersen van de maatschappelijke impact hiervan. De Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) is een ambtelijke commissie onder voorzitterschap van de NCTV die adviezen maakt voor de MCCb. Op uitnodiging kunnen deskundigen de ICCb of MCCb bijwonen. Ten behoeve van de afstemming met de veiligheidsregio’s heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s verzocht om één a twee gemandateerde vertegenwoordigers namens de 25 veiligheidsregio’s aan te wijzen die kunnen aansluiten bij de ICCb en MCCb.
Aangezien de nationale crisisstructuur vooral is bedoeld voor de kort-cyclische aanpak van een incident is in de zomer de Ministeriele Commissie COVID-19 (MCC-19) ingericht om als voorportaal van de ministerraad integraal over het beleid ten aanzien van de bestrijding en de gevolgen van de COVID-19 pandemie te besluiten. Dit was van belang omdat de coronacrisis geen kortdurende crisis is maar een langdurige crisis waarbij integrale afweging essentieel is. In de MCC-19 worden zowel besluiten genomen over maatregelen voor de acute bestrijding van het virus als besluiten om adequaat in te spelen de middellange en lange termijngevolgen van de crisis. Alle leden van het Kabinet zijn lid van de MCC-19. Ook het Veiligheidsberaad is vertegenwoordigd in de MCC19 evenals de drie planbureaus, zijnde Centraal Plan Bureau (CPB), Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De MCC-19 wordt voorbereid door de Ambtelijke Commissie COVID-19 (ACC-19) waar ieder departement op Directeur-Generaal of Secretaris-Generaal-niveau in is vertegenwoordigd. In de ACC-19 zijn daarnaast de drie planbureaus ook vertegenwoordigd, evenals het Veiligheidsberaad dat ambtelijk vertegenwoordigd is. Om invulling te geven aan de regionale aanpak is er parallel op regelmatige basis contact met (de vertegenwoordigers van) het Veiligheidsberaad over zaken als inschaling van regio’s, passende maatregelen en de naleving daar van.
In hoeverre wordt op dit moment de nationale crisisstructuur gebruikt? Bent u van plan de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) weer in te stellen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor uiteengezet is de corona crisis langdurig en raakt hij vele verschillende sectoren. Om die reden is een lijnstructuur opgezet waarin integrale besluitvorming is gewaarborgd. Kennis en ervaring uit de crisisorganisatie is hierbij betrokken. Inmiddels is daarbij één onderdeel uit de crisisstructuur weer geactiveerd, namelijk het nationaal kernteam crisiscommunicatie (NKC). Mocht het noodzakelijk zijn dan kan de volledige crisisstructuur te allen tijde geactiveerd worden.
Welke status heeft het zondagse Catshuisoverleg ten aanzien van de voorbereiding voor besluitvorming over maatregelen in de coronacrisis?
Er vindt op velerlei momenten in verschillende samenstellingen overleg plaats tussen leden van het kabinet. Zo ook met regelmaat op het Catshuis. Het betreft informeel en beschouwend overleg op initiatief van de Minister-President zonder formele agenda. Er vindt geen besluitvorming plaats. Per gelegenheid wordt naast de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor Medische Zorg en Sport en van Justitie en Veiligheid een wisselend gezelschap van ministers en externe gasten uitgenodigd. Dit overleg biedt de gelegenheid buiten de formele besluitvorming verschillende aspecten van de coronacrisis en zijn aanpak tegen het licht te houden en daarover standpunten en opvattingen uit te wisselen.
Wie bepaalt wie bij het zondagse Catshuisoverleg aanwezig is? Wie bepaalt de agenda voor dit overleg?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat uw inlichtingenplicht op basis van artikel 68 van de Grondwet een hoeksteen van de parlementaire democratie is en dat zonder de mogelijkheid om informatie te verkrijgen het parlement zijn controlerende taak niet kan goed vervullen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat hetgeen tijdens het zondagse Catshuisoverleg aan de orde is gekomen met het parlement moet worden gedeeld? Zo nee, welk belang van de staat, hetgeen het enige is dat die inlichtingenplicht begrenst, is er dan aan de orde?
Het kabinet onderschrijft uiteraard het belang van zijn grondwettelijke inlichtingenplicht jegens beide kamers van de staten generaal. Om die reden informeert het kabinet de kamer actief over alle zaken rond de aanpak van het corona-virus die relevant zijn en legt het kabinet verantwoording af over genomen besluiten. Daarbinnen behoudt het kabinet zich het recht voor om – bijvoorbeeld informeel en niet besluitvormend – in vertrouwen met elkaar van gedachten te wisselen.
Is de genoemde informatie, onder voorwaarden en ontdaan van persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren, via een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op te vragen? Zo ja, deelt u dan de mening dat die informatie ook aan het parlement dient te worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van een eventueel WOB verzoek kan slechts beoordeeld worden op basis van een concreet verzoek aan de hand van de actuele situatie. Maar in zijn algemeenheid wijs ik op het volgende. Informeel overleg biedt de gelegenheid persoonlijke opvattingen en overwegingen in vertrouwen en vrijheid aan de orde te stellen en te bespreken. Openbaarheid zou betrokkenen ervan kunnen gaan weerhouden zich in openheid uit te spreken. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan de effectiviteit van dit overleg.
Kunt u ten aanzien van de besluitvorming over de maatregelen die na de zomer zijn genomen precies aangeven wie betrokken waren bij de advisering en bij de besluitvorming en in welke volgorde?
De besluitvorming is tot stand gekomen binnen de in het antwoord op vraag 2 en 10 genoemde (advies) structuren.
Welk afwegingskader is gebruikt bij het vaststellen van het laatste pakket maatregelen? Is uitgegaan van een minimaal pakket maatregelen dat nodig is om de toename in het aantal besmettingen te verminderen en de reproductiefactor terug te brengen tot 0.9? Zo ja, waarom is geen ambitieuzer doel gekozen? Welke afweging tussen volksgezondheid en economische belangen is hierbij gemaakt?
De strategie is erop gericht om zo gericht mogelijk maatregelen te nemen met de grootste impact op het virus en zo min mogelijk economisch en maatschappelijke schade. Regionaal waar dat kan, landelijk waar dat moet. Maatregelen zijn passend bij het risiconiveau per regio. Op 28 september 2020 en na het daaropvolgende debat in de Tweede Kamer over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 29 september 2020 zijn uitsluitend landelijke maatregelen aangekondigd. We hebben deze versnelling gemaakt omdat we zagen dat het beeld van de verspreiding van het virus verslechterde en we verwachtten dat dit in meer regio’s het geval zou worden. Het genoemde maatregelenpakket was een forser pakket aan landelijke maatregelen om het reproductiegetal naar onder de één terug te brengen, hetgeen noodzakelijk is om het aantal besmettingen weer naar beneden te brengen. Het OMT heeft in zijn adviezen dit ook als uitgangspunt gebruikt, het duurzaam terugdringen van de R-waarde. Dit pakket, evenals het pakket van 14 oktober, passen bij het streven om het reproductiegetal zo snel mogelijk te verlagen. Daarbij stond het belang van de volksgezondheid voorop.
Hoe en wanneer zijn gedragswetenschappers betrokken bij het Outbreak Management Team (OMT)-advies c.q. de besluitvorming over maatregelen?
De WHO geeft gedragswetenschappen een belangrijke plaats in de bestrijding van uitbraken, naast andere expertise zoals virologie, epidemiologie en geneeskunde. Zij kijken mee op maatregelen en geven inzichten die van groot nut zijn voor de invulling van de maatregelen. Zo hebben ze een belangrijke rol gespeeld bij de gedragsexperimenten en analyse van de mondkapjes en hebben ze een analyse gepresenteerd over de motivatie van mensen om mee te werken aan de maatregelen. In lijn daarmee zet het RIVM wetenschappelijke kennis en expertise over gedrag op gecoördineerde wijze in bij de bestrijding van de coronapandemie. Een speciale corona gedragsunit bundelt, kanaliseert en maakt expertise direct beschikbaar om beleid en overheidscommunicatie (landelijk en regionaal) te informeren en te ondersteunen.
De inzichten van de corona gedragsunit worden niet via het OMT maar separaat gebruikt door het kabinet ten behoeve van beleid en communicatie. Onderzoek en advies van de corona gedragsunit zijn b.v. gebruikt voor het besluit over het gebruik van mondkapjes. Andere belangrijke producten van de corona gedragsunit zijn «Leefstijladvies voor thuis», de analyse «Thuisblijven, testen en quarantaine» en de notitie «1,5 meter afstand houden en drukte vermijden»
De naleving van de maatregelen is een grote uitdaging. Inzichten over gedrag zijn dus heel wezenlijk bij het richten van de maatregelen. In de routekaart en gereedschapskist die op 13 oktober aan uw Kamer worden gestuurd speelt dit ook een belangrijke rol.
Op welk moment en op welke wijze zijn veiligheidsregio’s betrokken bij advisering en besluitvorming?
Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 2 zijn de veiligheidsregio’s vanaf het begin van de opschaling van de nationale crisisstructuur betrokken bij de advisering en besluitvorming, zo zijn de veiligheidsregio’s vertegenwoordigd geweest in de MCCB en zijn zij thans vertegenwoordigd in de MCC-19. Tijdens het soms wekelijkse, soms twee wekelijkse overleg van de Veiligheidsregio’s, is de Minister van Justitie en Veiligheid standaard aanwezig, daarbij regelmatig vergezeld door de Minister van VWS, hetzij door de Minister voor MSZ, hetzij een enkele keer door een andere Minister. Ook buiten het Veiligheidsberaad vindt regelmatig contact en informeel overleg plaats.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden vóór het volgende debat over de ontwikkeling rondom het coronavirus?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Waarom de zorgbonus niet wordt uitgekeerd aan zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de anderhalve meter afstand bij de forensische zorg én in het gevangeniswezen bij de zorg aan patiënten en/of gedetineerden niet altijd te waarborgen is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In brieven van de Minister voor Rechtsbescherming van 13 maart, 2 april en 6 oktober is aangegeven dat binnen DJI wordt gewerkt volgens de RIVM-richtlijnen om zo verspreiding van het coronavirus binnen de justitiële inrichtingen tegen te gaan.2 DJI doet het maximale om deze richtlijnen te volgen, ook waar het gaat om het houden van de 1,5 meter afstand. Waar dat niet mogelijk is worden aanvullende maatregelen getroffen, zoals het gebruik van (medische) mondkapjes door personeel.
Waarom zijn zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en in de forensische zorg (TBS-klinieken) uitgezonderd van de zorgbonus, terwijl ook zij patiënten behandelen en gedetineerden verzorgen met COVID-19? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is overwogen om de zorgbonus toe te kennen aan zorgfuncties binnen het gevangeniswezen en de forensische zorg (TBS)? Zo ja, waarom is hier van afgezien?
Deelt u de mening dat zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en de forensische zorg (TBS) ook meer dan applaus verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om het onderscheid in beroepsgroepen op te heffen en ook zorgverleners werkzaam in het gevangeniswezen en in de forensische zorg (TBS) een zorgbonus uit te keren aan inkomens tot twee keer modaal? Zo neen, waarom niet?
Het tekort aan virusremmer remdesivir tegen corona |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jan Paternotte (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven voor hoeveel coronapatiënten Nederland voorraad van remdesivir heeft toegewezen gekregen door de Europese Commissie? Kunt u daarnaast aangeven wat de Nederlandse en Europese vraag naar remdesivir momenteel is, die door het tekort aan dit middel niet voldaan kan worden?1
Nederland heeft voor de maand oktober een hoeveelheid van 24.000 doses (voor ongeveer 4000 patiënten) toegewezen gekregen. Dit zou voldoende moeten zijn voor het huidige aantal in het ziekenhuis opgenomen coronapatiënten, inclusief een lichte stijging daarvan. De precieze verdeling van de leveringen remdesivir onder de EU-lidstaten is voor de daaropvolgende maanden nog niet bekend. De gezamenlijke overeenkomst van de EC voorziet in ieder geval vanaf januari in de mogelijkheid om meer dan 145.000 behandelingskuren, oftewel 880.000 doses per maand aan te kopen.
De vraag naar remdesivir varieert per dag, afhankelijk van de aantallen in het ziekenhuis opgenomen patiënten. Indien er een tekort is aan remdesivir, wordt de behandeling daarop aangepast.
Sinds wanneer is bij u duidelijk dat de voorraad remdesivir in Nederland onvoldoende is?
In de week van 21 september bleek dat door de sterk oplopende ziekenhuisopnames de door de Europese Commissie aan Nederland toebedeelde hoeveelheid op korte termijn onvoldoende zou kunnen zijn.
Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere optimistische berichtgeving van het ministerie dat er bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nog een voorraad beschikbaar was, mede door een donatie van Gilead, en dat het ministerie zowel op nationaal als op Europees niveau in gesprek met Gilead was om deze voorraad uit te breiden?
Door twee donaties van fabrikant Gilead hadden we voor dat moment voldoende voorraad remdesivir. Tegelijkertijd was er zicht op leveringen van remdesivir vanuit het Emergency Support Instrument (ESI programma) aan de EU-lidstaten. En in navolging daarvan werd ingezet op de totstandkoming van de gezamenlijke inkoopprocedure (Joint Procurement procedure) van de EC. Waarmee door de EC afspraken werden vastgelegd met de fabrikant over structurele maandelijkse leveringen remdesivir aan de EU-lidstaten om hun voorraden op peil te houden. Voorgaande gaf op dat moment perspectief voor vooralsnog voldoende behandelingen. In gesprekken met de EC en de fabrikant is de laatste weken continue aangedrongen op een verhoging van de productiecapaciteit en leveringen aan de EU-lidstaten.
Welke invloed kan het tekort aan remdesivir de komende weken hebben op een vertraging van het herstel van Nederlandse patiënten die extra zuurstof nodig hebben en dus op hun ligduur in het ziekenhuis en daarmee op de beschikbare ziekenhuiscapaciteit voor zowel de reguliere zorg als de zorg voor coronapatiënten?
Uit onderzoek is gebleken dat remdesivir de gemiddelde ligduur van in het ziekenhuis opgenomen coronapatiënten die extra zuurstof nodig hebben, kan bekorten met maximaal vier dagen. Of en hoe dat in de praktijk ook het geval is en wat het effect van het tijdelijke tekort aan remdesivir is, is onbekend. In de praktijk worden immers ook andere behandelingsmethoden ingezet, zoals bijvoorbeeld dexamethason.
Klopt het dat de Europese Commissie de voorraden remdesivir over de lidstaten verdeelt op basis van bevolkingsomvang, en niet op basis van het aantal patiënten?
Nee, de EC verdeelt de voorraden remdesivir op basis van aantal ziekenhuisopnamen/incidentie.
Zo ja, kan het hierdoor het geval zijn dat er in lidstaten met relatief weinig besmettingen geen tekorten zijn?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe verlopen de gesprekken die u heeft met de Europese Commissie om meer remdesivir deze kant op te krijgen? Is uw inzet hierbij om ook inzicht te verkrijgen in de voorraden die andere lidstaten nog hebben?
De voorraad remdesivir die door de Europese Commissie aan de lidstaten – en daarmee ook aan Nederland – tot vorige week werd toebedeeld, was beperkt. Juist de afgelopen weken liep de vraag in Nederland sterk op en ontstonden er tijdelijke tekorten. Ook in sommige andere Europese landen was er een nijpende situatie en sprake van tekorten. Daarom is er afgelopen weken (vanuit het Ministerie van VWS en het RIVM) veelvuldig en op hoog niveau intensief contact geweest over de levering van remdesivir aan Nederland, met zowel de Europese Commissie als de fabrikant van het medicijn. Wij hebben in de afgelopen weken aangedrongen op mogelijke herverdeling tussen de EU-landen. Zo heeft Nederland op verzoek de afgelopen weken enkele malen extra voorraad geleverd gekregen.
De toebedeling van remdesivir vanuit de EC zoals hierboven beschreven liep tot afgelopen week via het zgn. Emergency Support Instrument (ESI programma) van de EU. Sinds eind vorige week is er sprake van een nieuwe situatie die naar verwachting meer perspectief biedt ten aanzien van de leveringszekerheid van remdesivir. De EC heeft eind vorige week via een zogenaamde Joint Procurement procedure een overeenkomst gesloten met de fabrikant Gilead. Waarmee Nederland en de andere EU-lidstaten vanaf deze maand structureel verzekerd zijn van maandelijkse leveringen remdesivir. Nederland heeft in het kader van die procedure vervolgens direct een landspecifiek contract met de fabrikant afgesloten, waardoor we vanaf nu structureel maandelijks voorraad remdesivir krijgen toebedeeld. Ook in deze opzet is er sprake van een toebedeling via de EC van aantallen remdesivir via een verdeelsleutel. De fabrikant geeft aan hard te werken aan een verhoging van de productie en verwacht later deze maand voldoende capaciteit te hebben om aan de (oplopende) wereldwijde vraag te kunnen voldoen.
Is uw verwachting dat de tekorten niet voor het eind van het jaar zijn opgelost, aangezien de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot en met 31 december toestaat om onderling tussen ziekenhuisapotheken uit te wisselen?2
Zie ook beantwoording vraag 7. De IGJ beoogde het veld snel en voldoende duidelijkheid te bieden naar aanleiding van een verzoek van de ziekenhuisapothekers. Aan de keuze voor een termijn tot 31 december 2020 lag verder geen analyse van de duur van mogelijke tekorten ten grondslag.
Zijn er andere middelen die bij de behandeling van coronapatiënten gebruikt worden, zoals dexamethason, waar een tekort aan dreigt? Zo ja, welke stappen zet u nu reeds om tekorten te voorkomen?
Er zijn inderdaad andere middelen die bij de behandeling van coronapatienten gebruikt worden, zoals dexamethason. Hierbij voorzien wij geen dreiging van een tekort.
Kunt u deze vragen spoedig beantwoorden, bij voorkeur vóór het eerstvolgend plenair debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Het bericht ‘Geen enkele huisarts wil in huis genomen moeder als patiënt.’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het televisieprogramma Radar van 7 september 2020 met het item «Geen enkele huisarts wil in huis genomen moeder als patiënt»?1
Ja.
Is het u bekend of zich elders vergelijkbare situaties voordoen waarbij kwetsbare mensen met een Wlz-indicatie vanuit de instelling weer thuis c.q. buiten de instelling gaan wonen? Zo ja, kunt u een inschatting geven van het aantal mensen waar het hier om gaat?
Ja, het is mij bekend dat zich elders vergelijkbare situaties voordoen. Via een vraag van een persoon aan de Minister van VWS is ons bijvoorbeeld een vergelijkbare casus onder de aandacht gebracht. Deze casus is bekend bij de betrokken zorgverzekeraar. Van deze casus is eind september een melding gemaakt bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Om een beeld te krijgen van het aantal mensen heb ik gekeken naar vragen van mensen die gesteld zijn aan het ministerie, een uitvraag gedaan bij Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de redactie van Radar gevraagd hoeveel casuïstiek er bij hen bekend is. Uit deze uitvragen komt het beeld naar voren dat er enkele vergelijkbare situaties zich voordoen. Echter, ik beschik niet over voldoende informatie om een betrouwbare inschatting van het aantal mensen te kunnen maken.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen van het lid Slootweg, waarin hij zei: «Ik vind het dan ook onwenselijk als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg»?2
Ja.
Wat vindt u ervan, mede in het licht van het antwoord van uw ambtsvoorganger, dat uit de uitzending van Radar blijkt dat geen enkele huisarts deze door haar dochter in huis genomen moeder wil inschrijven als patiënt, waardoor zij verstoken is van de zorg zoals een huisarts die pleegt te bieden, waaronder ook de noodzakelijke medicatie?
Het antwoord van mijn ambtsvoorganger is nog steeds onverminderd actueel. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg.
Wat is uw oordeel over het feit dat huisartsen voor het niet willen inschrijven van deze patiënt als reden aangeven dat deze patiënt een Wlz-indicatie heeft en dat het landelijk beleid is om deze patiënten niet in te schrijven?
Cliënten met een Wlz-indicatie die thuis wonen of weer thuis gaan wonen hebben zoals iedereen aanspraak op huisartsgeneeskundige zorg. Dit betekent dat zij voor zowel reguliere als spoedzorg terecht moeten kunnen bij een huisarts. Als een patiënt met een Wlz-indicatie die thuis woont of weer thuis gaat wonen problemen ervaart met het vinden van een huisarts, dan is het aan de betrokken zorgverzekeraar om hierbij te helpen.
De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) heeft mij laten weten dat het geen landelijk beleid is van huisartsen om patiënten met een Wlz-indicatie niet in te schrijven. De LHV geeft aan dat zorg voor Wlz-patiënten complex is, en dat daarvoor ook-specifieke medische expertise nodig is. Ik begrijp van de LHV dat afspraken voor samenwerking met of consultatie van een specialist ouderengeneeskunde (SO), het beschikken over het juiste netwerk en de juiste uitrusting van een huisartsenpraktijk de huisarts kan ondersteunen bij het verlenen van medisch-generalistische zorg aan deze doelgroep. Ik begrijp dat soortgelijke randvoorwaarden nodig zijn om artsen te faciliteren bij het verlenen van de juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek. Ik zet mij er, gezamenlijk met partijen uit de sector, voor in om randvoorwaarden goed te faciliteren.
Daarnaast realiseer ik mij goed dat de positionering van medisch-generalistische zorg (zorg zoals huisartsen, SO en artsen verstandelijk gehandicapten (AVG) in samenspel bieden) voor patiënten met een Wlz-indicatie onduidelijk is. De huidige positionering is deels in de Zorgverzekeringswet en deels in de Wlz. De onduidelijke positionering maakt het voor alle betrokkenen rondom medische generalistisch zorg; zorgprofessionals, instellingen, zorgverzekeraars en zorgkantoren, soms lastig om de juiste zorg rondom een patiënt met een complexe zorgvraag te organiseren. Met het oog op een toenemend aantal patiënten met een complexe zorgvraag, een veranderend zorglandschap waarin mensen langer thuis wonen of naar een kleinschalige woonvorm verhuizen en schaarste aan artsen die medisch-generalistische zorg verlenen, groeit de urgentie om medisch-generalistische zorg goed te organiseren. Mijn ambtsvoorganger heeft de NZa daarom de opdracht gegeven om de toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg te onderzoeken. Dit rapport heeft uw Kamer op 8 juli jl. ontvangen3. Voor de Kerst ontvangt u mijn reactie op dit advies.
Kunt u bevestigen dat het, in het verlengde van de antwoorden van uw ambtsvoorganger, beleid van het kabinet is dat kwetsbare mensen, die met een Wlz-indicatie thuis (gaan) wonen recht hebben op toegang tot huisartsenzorg, inschrijving bij een huisartsenpraktijk en toegang tot de huisartsenpost? Zo ja, welke verklaring heeft u er dan voor dat er kennelijk (nog steeds) discussie is met huisartsen over de verantwoordelijkheid voor medische zorg voor deze kwetsbare doelgroep?
Zie antwoord vraag 5.
Moet vastgesteld worden dat huisartsen zich (vooralsnog) niet willen conformeren aan dit beleid van het kabinet? Zo ja, waarom willen zij dat niet en wat is uw oordeel daarover? . Waar ligt in uw ogen, in het kader van de uitvoering van het landelijk beleid, de verantwoordelijkheid voor het organiseren van de medische zorg voor deze doelgroep? Is dit de zorgverzekeraar of is het zorgkantoor daarvoor de aangewezen partij?
Nee, ik stel niet vast dat huisartsen zich niet willen conformeren aan dit beleid. Het is bekend dat mensen steeds ouder worden, langer thuis wonen en dat de zorgvraag van deze ouderen steeds complexer wordt. De huisarts krijgt hierdoor in de huisartsenpraktijk te maken met meer patiënten en met een zwaarderezorgvraag. Er zijn plaatsen en regio’s in het land waar er geen problemen zijn bij het organiseren van medisch-generalistische zorg voor Wlz-patiënten. Dit zijn initiatieven waar bijvoorbeeld de huisarts, en SO en/of AVG complementair aan elkaar werken. Een aantal van deze goede voorbeelden heeft uw Kamer ontvangen bij de brief van 20 december 20194. Daarnaast zijn op de website www.waardigheidentrots.nl 5 meer voorbeelden te vinden. Ik ben blij met deze voorbeelden waarin huisartsen met de juiste afspraken tot een goede samenwerking met een specialist ouderengeneeskunde of arts voor verstandelijk gehandicapten komen, en ik hoop dat dit andere zorgprofessionals inspireert. Het volledige document met goede voorbeelden ontvangt u tegelijkertijd met mijn reactie op het NZa-rapport dat ik u voor de Kerst zal toesturen.
Heeft u er kennis van genomen dat in de Radar-uitzending een oproep werd gedaan voor een specialist ouderengeneeskunde in de regio Zeddam voor het voorschrijven van medicatie voor de mevrouw die door haar dochter in huis was genomen?
Ik zie het als de gezamenlijke opdracht van beroepsgroepen, Wlz-aanbieders, zorgkantoren, zorgverzekeraars en het Ministerie van VWS om te organiseren dat medisch-generalistische zorg beschikbaar en toegankelijk is voor patiënten met een Wlz-indicatie. Deze gezamenlijke opdracht houdt in dat we werken aan de beschikbaarheid van zorg zoals huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en artsen voor verstandelijk gehandicapten in samenspel plegen te bieden, zodat deze zorg 24 uur per dag, plaats onafhankelijk beschikbaar is voor iedereen, ook voor mensen met een complexe zorgvraag. Artsen kunnen met de juiste randvoorwaarden gezamenlijk afspraken maken om medisch-generalistische zorg te bieden. Het is van belang dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en Wlz-aanbieders deze artsen faciliteren door aan randvoorwaarden te werken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 en 6, heeft de NZa over dit onderwerp een advies uitgebracht, waar ik voor de Kerst op zal reageren.
Hoe verhoudt deze oproep zich tot het landelijk beleid van het kabinet dat een ieder recht heeft op toegang en beschikbaarheid van huisartsenzorg?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er via de media een oproep wordt gedaan voor een arts (een specialist ouderengeneeskunde) voor deze patiënt, zodat mevrouw onder andere aan de voor haar noodzakelijke medicatie geholpen kan worden?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Welke concrete maatregelen gaat u op welke termijn nemen die ervoor zorgen dat er 24 uur per dag medische zorg beschikbaar is voor deze kwetsbare doelgroep van thuiswonende Wlz-patienten?
Ik vind dat niet de juiste gang van zaken. Als een patiënt met een Wlz-indicatie die thuis woont of weer thuis gaat wonen problemen ervaart met het vinden van een huisarts, dan is het aan de betrokken zorgverzekeraar om hierbij te helpen en moet er met de desbetreffende zorgverzekeraar hierover contact worden opgenomen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is voor mensen met een Wlz-indicatie met een indicatie verstandelijke handicap; is hier huisartsenzorg voor beschikbaar?
Zoals aangegeven in de brief van mijn ambtsvoorganger van 20 december jl. heeft dit onderwerp mijn aandacht6. Ik voer voortdurend overleg met betrokken partijen over dit onderwerp en spreek daarbij over de aanbevelingen die de NZa in haar rapport over medisch-generalistische zorg heeft gedaan.
In mijn reactie op het NZa-rapport dat ik u voor de Kerst zal toesturen, zal ik verder ingaan op de stappen die ik neem om de medisch generalistisch zorg voor patiënten met een Wlz-indicatie beschikbaar, toegankelijk en organiseerbaar te houden.
Wilt u deze vragen beantwoorden op een zodanig tijdstip dat deze kunnen worden betrokken bij de voorbereiding van de komende plenaire begrotingsbehandeling VWS 2021?
Op 29 oktober jl. hebben de partijen Ieder(in), InEen, KansPlus, LHV, (beroeps)Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland en ZN het Convenant Randvoorwaarden en facilitering medisch generalistische zorg voor mensen met een beperking bekrachtigd. Hiermee committeren alle partijen zich aan de acties genoemd in het convenant om de medisch generalistische zorg voor alle mensen met een beperking in de toekomst te borgen.
Het bericht ‘Broertjes en zusjes blijven bij uithuisplaatsing niet altijd samen’. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Broertjes en zusjes blijven bij uithuisplaatsing niet altijd samen»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over het onderzoek hoe nog beter dan nu het uitgangspunt gehanteerd kan worden dat broertjes en zusjes na een gedwongen uithuisplaatsing waar mogelijk samen geplaats kunnen worden (motie-Van Nispen/Hijink)?2
Het WODC gaat dit najaar onderzoek doen naar gescheiden plaatsingen van broers en zussen bij een uithuisplaatsing. Hiermee wordt in kaart gebracht welk aandeel broers en zussen in de periode 2015–2020 bij een uithuisplaatsing niet bij elkaar geplaatst werd en wat daarvan de oorzaak was. De onderzoekers dienen daarbij een onderscheid te maken naar belemmeringen, bijv. er is geen pleeggezin beschikbaar dat meerdere kinderen tegelijk kan opvangen en contra-indicaties, bijv. een van de kinderen heeft gedragsproblemen, waardoor hij een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van zijn broer(s)/ zus(sen). Ook wordt gekeken in hoeverre het lukt om broers en zussen alsnog samen te plaatsen als instellingen hier bij de initiële uithuisplaatsing niet in geslaagd zijn. Tot slot gaan de onderzoekers na wat er nodig is om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen. Het onderzoek moet in het najaar van 2021 afgerond zijn. Daarna wordt u geïnformeerd over de uitkomsten.
Zijn er in de praktijk formele belemmeringen bekend (bijvoorbeeld het in het artikel genoemde aantal slaapkamers) die wellicht nopen tot het hanteren van minder strikte voorschriften of creëren van mogelijkheden om van voorschriften af te wijken? Zo ja, kunt u deze delen? Zo nee, waarom worden broers en zussen in de praktijk dan toch nog gescheiden op andere gronden dan medische noodzaak?
Zie ook het antwoord op vraag twee. De onderzoekers gaan onder meer na welke oorzaken ten grondslag liggen aan het gescheiden plaatsen van broers en zussen en wat er nodig is om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan de toezegging om effecten van maatregelen als ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in kaart te brengen?
De Erasmus Universiteit Rotterdam doet op dit moment een grootschalig onderzoek naar de effectiviteit van kinderbeschermingsmaatregelen, als onderdeel van het onderzoeksprogramma naar de intergenerationele overdracht van geweld in gezinnen. De resultaten worden in 2022/2023 verwacht.
Bent u bereid daarbij ook te betrekken de effecten van het in voorkomende gevallen van het niet samen plaatsen van broertjes en zusjes?
Dit aspect maakt deel uit van het WODC-onderzoek.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan de motie-Westerveld/Wörsdörfer die verzoekt om een plan van aanpak over hoe het aantal uithuisplaatsingen verminderd kan worden en meer gezinsgerichte hulp ingezet kan worden?3
In het VAO op 2 juli 2020 heeft de Minister van VWS u laten weten dat hij de motie niet heeft opgevat als een oproep om een heel nieuw plan te maken. Het streven is namelijk al om het aantal uithuisplaatsingen te verminderen en meer gezinsgerichte hulp in te zetten. Dat gebeurt binnen het programma Zorg voor de Jeugd. De cijfers laten het ook zien: het aantal uithuisplaatsingen daalt. Het aandeel kinderen dat naast een ondertoezichtstelling ook jeugdhulp met verblijf ontvangt neemt in de laatste jaren af; van 40 procent in 2016 naar 34 procent in 2019. We zijn dus al op de goede weg, maar het kan natuurlijk altijd beter. Hierover is de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overleg met de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ).
Bent u van mening dat de Jeugdwet aangepast zal moeten worden om te verzekeren dat uithuisplaatsingen waarbij broers en zussen gescheiden worden niet langer voorkomen, als dit niet in hun (medische) belang is?
Op dit moment geldt al het uitgangspunt dat broers en zussen bij een uithuisplaatsing bij voorkeur samen worden geplaatst, tenzij er redenen zijn waardoor dit niet mogelijk is. Dit is opgenomen in de Richtlijn uithuisplaatsing. Zoals beschreven wordt onderzoek gedaan naar de redenen waarom samen plaatsen niet mogelijk is en wat er nodig om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt nagaan hoe we het samen plaatsen van broers en zussen beter kunnen borgen.