Validatie van 80%-norm arbeidsovereenkomst postsector |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook postbedrijf Sandd heeft nu 80 procent van de bezorgers in dienst»1
Ja.
Kunt u aangeven op welke manier de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft onderzocht of postvervoerders met minimaal 80% van hun postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben?
De ACM heeft mij laten weten dat alle daarvoor in aanmerking komende postvervoerbedrijven de ACM desgevraagd informatie en gegevens hebben verstrekt met betrekking tot het aantal postbezorgers en het aantal (arbeids)overeenkomsten. De ACM heeft onder meer afschriften gekregen van elk type overeenkomst dat het postvervoerbedrijf met een postbezorger heeft afgesloten.
Kunt u aangeven of postvervoerders bewijzen en/of externe validatie (zoals een accountantsverklaring) hebben moeten aanleveren om te onderbouwen dat zij met minimaal 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben? Zo nee, waarom niet? Gaat de ACM deze bewijzen in dat geval alsnog opvragen?
De ACM heeft mij laten weten dat er op basis van de door de postvervoerbedrijven aan de ACM verstrekte informatie geen aanleiding was voor het aanleveren van een externe validatie. Wel heeft de ACM mij toegezegd dat ze dit jaar nog zal onderzoeken of de postvervoerbedrijven nog steeds voldoen aan de 80% norm.
Gaat de ACM structureel onderzoek doen naar naleving van deze verplichting om te voorkomen dat postvervoerders alleen ten tijde van het afgeronde ACM-onderzoek met tijdelijke contracten voldoende arbeidsovereenkomsten hadden afgesloten, maar daarna weer overstappen op overeenkomsten van opdracht? Zo ja, met welke frequentie worden deze onderzoeken uitgevoerd?
De ACM heeft mij laten weten dat zij nog dit jaar de postvervoerbedrijven opnieuw zal controleren op de naleving van de 80%-norm. Het is de bedoeling dit onderzoek zoveel mogelijk parallel te laten lopen met de inwerkingtreding van de door mij aangekondigde wijziging van het Tijdelijk Besluit postbezorgers 2011, waarmee wordt geregeld dat uitzendovereenkomsten van postbezorgers die zijn opgenomen in het doelgroepregister banenafspraak kunnen worden meegeteld voor de 80%-norm in het Tijdelijk besluit. De internetconsultatie hiervan is op 6 april afgerond. Dit laat onverlet dat de ACM in het geval sprake is van signalen of klachten op ieder moment kan onderzoeken of de 80%-norm wordt nageleefd.
De beloning van de directie van de Nederlandse Waterschapsbank |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de directie van de Nederlandse Waterschapsbank (NWB) is uitgebreid naar drie personen? Hoe hoog is de beloning van de directie van de NWB?
De directie van de NWB Bank bestaat sinds 1993 uit drie personen. Enkel in de periode 2008–2011 en op momenten dat er een vacature was, bestond de directie (tijdelijk) uit twee personen.
De beloning van de directie van de NWB Bank in 2016 was:
In duizenden euro’s
Vaste beloning
Variabele beloning
Totaal
Menno Snel1 (directievoorzitter)
79
12
91
Lidwin van Velden (directielid)
214
32
246
Frenk van der Vliet (directielid)
214
32
246
Ron Walkier2 (directievoorzitter
94
0
94
in dienst per 1 september 2016
afgetreden per de algemene vergadering van 26 april 2016 wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd
De NWB Bank zal op 19 april 2018 haar jaarverslag 2017 publiceren waarin de beloning van de directie in 2017 te raadplegen zal zijn.
Welke normen gelden er met betrekking tot de beloning van de directie van de NWB? In hoeverre past de beloning van de leden van de directie binnen deze normen?
Het beloningsbeleid voor de directie van de NWB Bank wordt door de algemene vergadering van aandeelhouders vastgesteld. Bij de aanstelling van nieuwe directieleden bepaalt de raad van commissarissen de hoogte van de beloning, binnen het op dat moment geldende beloningsbeleid.
Het huidige beloningsbeleid is in 2015 vastgesteld en is in lijn met het beloningskader dat het Ministerie van Financiën hanteert voor staatsdeelnemingen. Verder is de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen van toepassing. De maximale beloning voor de voorzitter van de directie van de NWB Bank bedraagt per 2015 € 272.000 en 85% daarvan voor overige leden van de directie. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd conform de indexatie zoals vermeld in de CAO Banken. Bij de vaststelling is bepaald dat het beloningsbeleid elke 5 jaar wordt geëvalueerd door een aandeelhouderscommissie.
Vindt u dat de beloning van de directie in verhouding staat tot de activiteiten van de directie, alsmede tot de grootte van de organisatie, mede in overweging nemende het aantal medewerkers (slechts 60) en het risicoprofiel (laag) van de bank?
Het beloningsbeleid van de NWB Bank is in lijn met het beloningskader voor staatsdeelnemingen van het Ministerie van Financiën. Dat beloningskader probeert een evenwicht te vinden tussen een bij het publiek belang passende sobere beloning en het bij een private instelling passende rekenschap geven van beloningen bij vergelijkbare instellingen. Het beloningsbeleid van de NWB Bank wordt periodiek herijkt, dit gebeurde voor het laatst in 2015. Die herijking leidde tot een versobering van het beloningsbeleid._ De beloningsverhouding tussen de directievoorzitter en de mediaan van de overige medewerkers van de NWB Bank bedraagt 4 en is daarmee laag in verhouding tot andere (financiële) instellingen.
Waarom is besloten tot uitbreiding van de directie naar drie personen? Kon de bank niet meer bestuurd worden door twee personen? Neemt de werkdruk per directielid af met dit besluit?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat er binnen waterschappen en gemeenten grote bezwaren bestaan ten aanzien van de uitbreiding van de directie, alsmede de beloning van de directie? Wat onderneemt u teneinde de oorzaak van deze bezwaren weg te nemen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de waterschappen grote bezwaren hebben tegen het aantal directieleden van de NWB Bank of tegen het beloningsbeleid. Op grond van de statuten van de bank bepalen de aandeelhouders het aantal directeuren. Na een korte periode (2008–2011) waarin de directie van de bank uit twee directieleden bestond, hebben de aandeelhouders in 2011 besloten de directie weer uit te breiden naar drie leden vanwege de toegenomen eisen die aan de bank werden gesteld op het gebied van governance en regelgeving alsmede een intensivering van de dienstverlening aan de klanten. Sinds 2014 staat de NWB Bank, die een balanstotaal heeft van ca. € 90 miljard, als significante bank onder direct toezicht van de Europese Centrale Bank.
De algemene vergadering van aandeelhouders stelt het beloningsbeleid en daarmee de maximale beloning van de directie vast. 81% van de aandelen van de NWB Bank worden gehouden door waterschappen, 17% door de staat en 2% door provincies. In 2015 is het huidige beloningsbeleid vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders op voorstel van een aandeelhouderscommissie. De commissie bestond uit vertegenwoordigers van vier aandeelhouder-waterschappen en van het Ministerie van Financiën.
Het bericht dat OCW geen standpunt meer inneemt over doorbetalen stakers in het basisonderwijs |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Waarom wordt door de woordvoerders van uw Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kenbaar gemaakt dat geen standpunt wordt ingenomen over het wel of niet doorbetalen van stakende leraren aan hun schoolbesturen? Gaat u ervoor zorgdragen dat dit alsnog geschiedt?1
De werkgever is niet verplicht om de stakende werknemer salaris door te betalen over de gestaakte tijd. Maar het is ook niet verboden. Of de werkgever het salaris daadwerkelijk al dan niet doorbetaalt is een zaak tussen werknemer en werkgever. De beslissing ligt op de werkvloer omdat de arbeidsvoorwaardenvorming in het Primair Onderwijs al jaren is gedecentraliseerd. Ik heb daar geen rol in.
Wat was de reden om bij de stakingen in het basisonderwijs van 5 oktober en 12 december 2017 wel door te betalen? Wat is er sindsdien veranderd, waardoor het ministerie geen standpunt meer inneemt?
Zoals bij vraag 1 is aangegeven besluiten schoolbesturen zelf of ze de stakers doorbetalen of niet. Dat is ook mijn standpunt geweest bij de stakingen van 5 oktober en 12 december. Overigens heb ik van sommige scholen vernomen dat zij bij de stakingen van 5 oktober en 12 december het salaris niet hebben doorbetaald.
Waarom willen de woordvoerders van uw ministerie niets kenbaar maken over een standpunt en laten ze daarmee schoolbesturen in het luchtledige, zoals ook de VOS/ABB aangeeft in haar artikel?
De wet bepaalt dat bij een staking geen loon aan de stakers hoeft te worden betaald. Dat is ook helder voor schoolbesturen en werknemers. Of vervolgens toch het loon bij een staking wordt doorbetaald is een zaak van werkgevers. Zij kunnen hier evt. binnen hun koepel (de PO-raad) ook een afspraak over maken. De arbeidsvoorwaardenvorming is immers gedecentraliseerd. Hoewel ik er niet over ga, wil ik niet de indruk wekken dat ik de praktijk van het doorbetalen van salaris aan een stakende werknemer goedkeur.
De compensatieregeling voor zwangere ZZP'ers |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Begrijpt u dat de 20.000 zwangere zzp'ers na dertien jaar wachten niet tevreden zijn met de uitbetaling van de compensatieregeling per 1 januari 2019?1
Ik begrijp de teleurstelling over het feit dat de betrokken vrouwen op de uitbetaling van de compensatie moeten wachten totdat het eerste kwartaal van 2019 is aangebroken. Ik heb hier echter voor gekozen om terugvordering van toeslagen zo veel mogelijk te voorkomen.
Op dit moment worden de (voorschotten op de) toeslagen voor 2018 al door de Belastingdienst uitbetaald op basis van een geschat (verzamel)inkomen.
Wanneer de compensatie nog in 2018 zou worden uitbetaald, dan wordt het (verzamel)inkomen van 2018 – waar bij de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen rekening mee gehouden moet worden – voor de betrokkenen hoger. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de betrokkenen op een later moment geconfronteerd worden met een terugvordering door de Belastingdienst van bijvoorbeeld huurtoeslag en/of zorgtoeslag.
Dit probleem speelt niet wanneer de compensatie in 2019 wordt uitbetaald.
De compensatie telt dan weliswaar ook mee voor de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen, maar de betrokkenen kunnen dan al tijdig dit extra inkomen doorgeven aan de Belastingdienst; dan is immers al in een vroegtijdig stadium bekend dat de compensatie wordt uitbetaald. Daardoor kan de Belastingdienst bij de verlening van het voorschot van de toeslagen voor 2019 al rekening houden met deze compensatie. Zodoende kan terugvordering van toeslagen zoveel mogelijk voorkomen worden.
Omdat ik het niet wenselijk vind dat toeslagen teruggevorderd zouden moeten worden als gevolg van de toekenning van de compensatie, heb ik ervoor gekozen de uitbetaling van de compensaties te laten plaatsvinden in het nieuwe belastingjaar (2019). Bijkomend voordeel van de uitbetaling in 2019 is dat ik hierdoor de oorspronkelijke aanvraagtermijn van drie maanden heb kunnen verruimen naar vierenhalve maand.
Ook de reguliere zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen die vrouwen nu ontvangen (op grond van artikel 3:18 van de Wet arbeid en zorg) is een bruto uitgekeerd bedrag en wordt aangemerkt als (belastbaar) inkomen. Met andere woorden: de reguliere zwangerschapsuitkering is eveneens niet vrijgesteld bij de berekening van het (toets)inkomen voor de toeslagen. Daarom is er in mijn ogen geen reden om voor de onderhavige compensatie een uitzondering te maken door deze niet aan te merken als inkomen.
Waarom gaat u niet per direct over tot uitbetaling en waarom kan de uitbetaling niet worden vrijgesteld van toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Aangezien het relateren van een zwangerschapsuitkering aan toeslagen et cetera niet geldt voor vrouwen die een reguliere zwangerschapsuitkering krijgen, waarom wordt dat bij deze groep dan wel gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet gaat om extra inkomen, maar om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof? Waarom beschouwt u dit als inkomen?
Het doel van de compensatieregeling is om compensatie te bieden aan zelfstandigen die zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008.
Omdat in die periode geen publiekrechtelijke regeling bestond, hebben deze vrouwen destijds geen recht op een uitkering gehad in verband met hun zwangerschap en bevalling. Door hen met de onderhavige regeling alsnog recht op compensatie te geven, wordt door de Staat voldaan aan de voor haar in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting om aan iedere vrouw die inkomensvormende arbeid verricht «een zeker inkomen» te doen toekomen in verband met haar bevalling, conform de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2461).
Met het compensatiebedrag van € 5.600,– is beoogd om deze vrouwen alsnog «een zeker inkomen» toe te kennen in verband met de bevalling. De compensatie vormt daarmee inkomen. In de compensatieregeling is daarom geregeld dat de compensatie aangemerkt wordt als een uitkering op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, waarin de huidige zwangerschapsuitkering is geregeld. Ook de huidige zwangerschapsuitkering wordt aangemerkt als inkomen.
In dit verband verdient nog opmerking dat bij vrouwelijke werknemers die in loondienst zijn bij een werkgever de zwangerschapsverlofregeling niet alleen een uitkeringsrecht behelst maar ook een verlofrecht. Bij het verlof van werkneemsters gaat het om het recht om tijdelijk niet bij de werkgever werkzaam te zijn. Dit ligt anders bij zelfstandigen. Zelfstandigen hebben immers geen werkgever. Omdat zij niet in dienst zijn bij een werkgever wordt in bovengenoemde regelingen ook niet gesproken over zwangerschapsverlof, maar over een zwangerschaps- en bevallingsuitkering.
Wegens deze redenen ben ik van mening dat het gaat om extra inkomen en niet om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof.
Indien er een relatie zou zijn met toeslagen, waarom zou de Belastingdienst dan niet eerst kunnen uitkeren en desgewenst later bekijken of er teveel aan toeslagen is betaald?
Op zichzelf is het mogelijk om de compensaties uit te betalen in het najaar van 2018 mits tijdig aangevraagd. Dit zou echter kunnen leiden tot terugvordering van toeslagen en dat wil ik – zoals eerder aangegeven – zo veel mogelijk voorkomen. Omdat het UWV de aanvraag moet beoordelen zal er bovendien sowieso enige tijd verstrijken tussen het moment dat de compensatie wordt aangevraagd en het moment dat de compensatie wordt uitbetaald. Zowel het UWV als de Belastingdienst zal verschillende gegevens moeten verifiëren. Daarna kan het UWV tot toekenning en uitbetaling van de compensatie overgaan.
De toeslagen worden gedurende de loop van het jaar al uitgekeerd door de Belastingdienst over het lopende belastingjaar (2018). Vrouwen ontvangen nu dus al (voorschotten op) deze toeslagen. Wanneer de compensaties in 2018 uitbetaald zouden worden, heeft dit voor de betrokkenen dus een verhogend effect op hun inkomen in 2018 en daarmee mogelijk consequenties voor hun definitieve recht op toeslagen. Daardoor zou de Belastingdienst achteraf moeten vaststellen dat door de ontvangen compensaties ten onrechte bepaalde toeslagen zijn uitbetaald. Die toeslagen zouden dan door de Belastingdienst teruggevorderd moeten worden. Dat vind ik onwenselijk voor de betrokken vrouwen. Bij uitbetaling in 2019 kan de Belastingdienst voor de vaststelling van de toeslagen al gelijk rekening houden met de ontvangen compensatie en de toekenning van toeslagen 2019 bijstellen. Daarmee wordt terugvordering achteraf voorkomen. Daarom heb ik ervoor gekozen dat de compensatie in 2019 wordt betaald.
Waarom gaat u niet direct over tot uitbetaling, na inwerkingtreding van de regeling op 15 mei?
Zie antwoord vraag 5.
Waar komt het bedrag van 38 miljoen euro vandaan voor deze regeling? Deelt u de mening dat 112 miljoen euro nodig is, uitgaande van 20.000 zwangere ZZP'ers met een gemiddeld uitkeringsbedrag van 5.600 euro? Waar gaat de resterende 74 miljoen euro worden gevonden?
Het bedrag van 38 miljoen euro is in aanloop naar de begroting 2018 vrijgemaakt. Indien alle bevallen zelfstandigen zich melden voor de nu vastgestelde compensatie zijn de kosten inderdaad circa 112 miljoen euro. Of alle vrouwen zich daadwerkelijk zullen melden, wordt vanzelfsprekend gevolgd. Voor eventuele meerkosten van de regeling zal binnen de begroting van SZW een oplossing worden gevonden.
Het aanvullend pensioenfonds van Europarlementariers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel over het aanvullend pensioenfonds van Europarlementariërs, waarin Europarlementariërs tot 2009 extra konden bijdragen voor een royale vrijwillige pensioenregeling, die bovenop de standaard regeling kwam?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat dit pensioenfonds een dekkingsgraad heeft van ongeveer 37%?
Ja
Wat zou er gebeuren indien een willekeurig pensioenfonds in Nederland een dekkingsgraad zou hebben van 37%? Hoe hoog zou de korting zijn die gepensioneerden op hun pensioen zouden hebben?
In Nederland moet een pensioenfonds een herstelplan indienen als de beleidsdekkingsgraad van het fonds onder de vereiste dekkingsgraad van het fonds zakt. Het vereist eigen vermogen hangt af van de risico’s die het fonds loopt en bedraagt gemiddeld circa 127%.
Beneden een bepaalde dekkingsgraad, ook wel de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens genoemd, zijn kortingen in het herstelplan onvermijdelijk. Deze kritische dekkingsgraad is afhankelijk van de herstelkracht van het fonds. De herstelkracht hangt onder meer af van het beleggingsbeleid van het fonds en de hoogte van de premiebijdrage. Voor de meeste fondsen ligt de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens tussen de 80 en 90 procent. Eventueel benodigde kortingen mogen worden uitgesmeerd over maximaal tien jaar. Een fonds met een dekkingsgraad onder de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens moet dus een korting doorvoeren van minimaal een tiende van het verschil tussen de kritische dekkingsgraad en de huidige dekkingsgraad. Indien de dekkingsgraad een jaar later zich nog steeds onder de kritische dekkingsgraad bevindt, zal opnieuw een korting doorgevoerd moeten worden.
Indien een fonds vijf jaar aaneengesloten een beleidsdekkingsgraad heeft onder het minimaal vereist eigen vermogen (circa 104%), dient er een onvoorwaardelijke korting te worden doorgevoerd. Ook deze korting mag over maximaal tien jaar worden gespreid.
Het is onder de Nederlandse herstelsystematiek erg onwaarschijnlijk dat een fonds uitkomt op zo’n lage dekkingsgraad, omdat de herstelsystematiek al eerder maatregelen afdwingt. De kans lijkt zeer reëel dat een willekeurig pensioenfonds in Nederlands met een dekkingsgraad van 37% een substantiële korting moet doorvoeren. De omvang daarvan hangt onder meer af van de herstelkracht van het betreffende fonds en het aantal jaren dat het fonds in onderdekking is.
Bent u bereid om een brief te schrijven aan de Europees toezichthouder voor pensioenen, EIOPA, met het verzoek een impact assessment te laten maken van dit fonds?
Het is aan het EP een oplossing voor deze problematiek te vinden. Het EP is zelf verantwoordelijk voor de houdbaarheid van zijn eigen vrijwillige aanvullende pensioenregeling. Het kabinet verwacht van de leiding van het EP een serieuze aanpak van dit probleem. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert. Dat geldt ook ten aanzien van pensioenen.
Klopt het dat er een poging wordt ondernomen om honderden miljoenen bij te storten?
Wat het kabinet betreft is het aan het Europees parlement en haar leden om een oplossing te vinden voor het pensioenfonds. Het Europees parlement bespreekt op dit moment de begroting voor 2019. In het ontwerprapport wordt onder punt 26 verwezen naar een oproep aan het bureau van het Europees parlement om voldoende financiële middelen beschikbaar te maken voor het nakomen van de pensioenrechten van EP-leden en geaccrediteerde assistenten van EP-leden2. Leden van het Europees parlement hebben tot 14 maart 2018 de tijd amendementen op dit ontwerprapport in te dienen. Wat het kabinet betreft, blijft het dus aan het EP om binnen de eigen begroting oplossingen te vinden voor de gerezen problemen.
Kunt u aangeven welke procedures gebruikt worden om extra bij te storten en hoe Nederland dat zou kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Europese top?
De beantwoording van de vragen vergt dat het kabinet hier zorgvuldig naar kijkt. Het kabinet zal binnen de gestelde termijnen antwoord geven.
Schijnconstructies en het ontduiken van de CAO bij Sociale Werkvoorzieningen |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 8 februari 2018 in het algemeen overleg Participatiewet heeft gezegd dat er geen vergelijkbare constructies als bij Alescon worden toegepast bij andere sociale werkvoorzieningen?
Ik heb tijdens het algemeen overleg Participatiewet het volgende gezegd: «De heer Jasper van Dijk vroeg naar constructies. Ik kan aangeven dat Alescon tot nu toe het enige geval was van deze specifieke constructie dat bij SZW bekend is». Ik was niet eerder dan de berichtgeving van 9 februari op de hoogte van mogelijk andere vergelijkbare zaken.
Hoe rijmt u deze uitspraak met het gegeven dat sociale werkvoorziening Werkzaak Rivierenland in 2014 een gelijksoortige constructie heeft opgezet?1
Zie antwoord vraag 1.
Is de Kamer blijkbaar onjuist geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke sociale werkvoorzieningen gebruiken nog meer gelijksoortige constructies?
De uitvoering van Wet sociale werkvoorziening (Wsw) is gedecentraliseerd naar gemeenten; daarnaast is de totstandkoming en toepassing van de arbeidsvoorwaarden daarbij de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Door Cedris wordt een inventarisatie gehouden naar het voorkomen van constructies die vergelijkbaar zijn met die van Alescon. Cedris heeft aangegeven op basis van deze inventarisatie – indien daar aanleiding voor is – het gesprek aan te gaan met betrokken bedrijven. Tevens zullen zij de uitkomsten van de inventarisatie bespreken met de FNV. Het Ministerie van SZW beschikt op dit moment niet over het gevraagde overzicht.
Kunt u per sociale werkvoorziening aangeven welke constructies zij gebruiken voor mensen die voor de sociale werkvoorziening werkzaam zijn, maar niet in directe loondienst (volgens de CAO sociale werkvoorziening) bij de sociale werkvoorziening zelf zijn?
SZW beschikt niet over een landelijk overzicht van alle constructies die er bij de uitvoering van de Wsw gebruikt worden. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 4.
Per 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd en is de toegang tot de Wsw afgesloten. Mensen die op dat moment in het kader van de Wsw werkzaam waren hebben hun rechten behouden. De Wsw kent twee soorten dienstbetrekkingen: De Wsw-dienstbetrekking met de gemeente of gemeenschappelijke regeling, en begeleid werken. Voor mensen die werken op een Wsw-dienstbetrekking zijn de arbeidsvoorwaarden van de Wsw blijven bestaan, hetgeen betekent dat zij een arbeidsovereenkomst hebben op basis van de Wsw-cao. Bij begeleid werken zijn de werknemers in loondienst bij een reguliere werkgever. Dan gelden de arbeidsvoorwaarden van die werkgever.
Voor mensen die vallen onder de werking van de Participatiewet is geen specifieke cao afgesproken. Zij vallen onder de cao die van toepassing is op de werkgever waar zij werken of ten minste is de Wet minimumloon van toepassing.
Kunt u per constructie aangeven wat de gevolgen zijn voor de arbeidsvoorwaarden van de werknemers?
Zie antwoord vraag 5.
Welke sociale werkvoorzieningen hebben het werkgeverschap overgedragen aan een privaatrechtelijk rechtspersoon, terwijl de Wet Sociale Werkvoorziening deze mogelijkheid niet biedt?
In de Wsw is bepaald dat de uitvoering van de Wsw overgedragen kan worden aan het bestuur van een gemeenschappelijke regeling. Dat is inclusief het werkgeverschap. Daarnaast is bepaald dat voor de uitvoering een privaatrechtelijke organisatie aangewezen kan worden. Dit betreft echter geen overdracht van taken, maar mandaat; de gemeente blijft hierbij zelf verantwoordelijk.
Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten bij de uitvoering van de Wsw (zie ook vraag 4) heeft SZW geen overzicht van de wijze waarop gemeenten de uitvoering van het werkgeverschap feitelijk georganiseerd hebben.
Onderschrijft u dat met de constructie die Alescon heeft toegepast en soortgelijke constructies de CAO Sociale Werkvoorziening wordt ontdoken?
Ik kan alleen ingaan op de specifieke constructie bij Alescon. Daarvan ben ik van mening dat deze constructie niet past bij de bedoeling van begeleid werken van de Wsw. Begeleid werken beoogt juist zoveel mogelijk werknemers in dienst van reguliere werkgevers te laten werken, buiten het Sw-bedrijf. De uitspraak van de rechter richt zich specifiek op de arbeidsvoorwaarden van de betrokken werknemers. Dat is een zaak tussen sociale partners; ik heb daarin geen rol.
Onderschrijft u dat het oneerlijk is als de ene werknemer in de sociale werkvoorziening volgens de CAO sociale werkvoorziening betaald krijgt en de andere volgens het minimumloon?
De Sw-bedrijven zijn zich al een aantal jaren aan het verbreden naar andere doelgroepen dan die van de traditionele Wsw. Er werken mensen in het Sw-bedrijf op basis van de Wsw, alsmede op basis van de Participatiewet. In de Participatiewet gaat het om nieuw beschut werk, werkervaringsplaatsen, werk in het kader van de banenafspraak, etc. De sector is op dat punt volop in beweging. Ik vind het belangrijk dat dit alles binnen de wettelijke kaders wordt georganiseerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Gaat de sociale werkvoorziening Werkzaak Rivierenland alsnog de mensen die in 2014 volgens deze constructie in dienst waren, het misgelopen salaris betalen, nu zij het hoger beroep niet meer hoeven af te wachten? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang in deze zaak?
De uitvoering van de Wsw is gedecentraliseerd naar gemeenten. De sociale partners zijn verantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarden van de Wsw-werknemers. Uit informatie van Werkzaak Rivierenland is gebleken dat zij met de FNV op 21 februari een akkoord hebben bereikt over compensatie voor de sw-werknemers die in 2014 vanuit een tijdelijk contract in dienst zijn gekomen bij de Stichting Werkzaak Plus. Kern van het akkoord is dat de betrokken 225 werknemers per 1 januari 2018 onder Cao Wsw vallen, en dat zij gecompenseerd worden voor het verschil in arbeidsvoorwaarden tussen deze cao en de arbeidsvoorwaardenregeling die bij Werkzaak Plus geldt.
Gelet op genoemd akkoord zie ik geen aanleiding de Kamer over de verdere voortgang op de hoogte te houden.
Onderkent u dat de Participatiewet sociale werkvoorzieningen in een dusdanig benarde financiële positie heeft gebracht dat de financiële krapte afgewenteld wordt op de werknemers? Zo ja, bent u bereid hier wat aan te doen?
Op 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd. Tegelijkertijd gaat het budget dat voor de Wsw beschikbaar is omlaag. Enerzijds hangt dat samen met de daling van het aantal Wsw-ers. Omdat het aantal afneemt, is er immers minder budget nodig. Anderzijds wordt er stapsgewijs een efficiency-korting doorgevoerd, waardoor het bedrag per Wsw’er elk jaar minder wordt. Met andere woorden, het budget voor de Wsw gaat omlaag door de daling van het volume (volume-effect) en door een daling van het budget per Wsw’er (prijs-effect).
Het is aan de gemeenten en de Sw-sector om te bepalen hoe zij omgaan met de efficiency-korting van het Wsw-budget. De VNG en het Ministerie van SZW hebben afgesproken om de werkelijke volumes en uitgaven op het terrein van de Wsw te volgen en om na te gaan hoe die zich verhouden ten opzichte van de onderliggende aannames voor de berekening van de (fictieve) Wsw-budgetten. Binnenkort komt de tweede rapportage van deze Thermometer Wsw beschikbaar.
In hoeverre is het bij beschut werk toegestaan om werkgeverschap aan een privaatrechtelijke rechtspersoon over te dragen? Moet beschut werk niet ook als een schijnconstructie gezien worden waarmee de CAO sociale werkvoorziening wordt ontdoken?
De Participatiewet kent geen bepalingen over werkgeverschap en arbeidsvoorwaarden. Beschut werkplekken kunnen bij alle denkbare werkgevers worden ingevuld. Beschut werk is niet aan te merken als een schijnconstructie voor zover er geen sprake is van strijd met de wet. De Cao Wsw is alleen van toepassing op mensen die op grond van de Wsw een arbeidsovereenkomst hebben gesloten met de gemeente.
Bent u bereid om onafhankelijk te laten onderzoeken welke constructies bij sociale werkvoorzieningen in Nederland worden toegepast, welke gevolgen dit heeft voor de werknemers qua arbeidsvoorwaarden en in hoeverre deze constructies aan de wet voldoen?
Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven is de uitvoering van Wet sociale werkvoorziening (Wsw) gedecentraliseerd naar gemeenten; dat is ook het geval met de Participatiewet, en daarmee de invulling van het instrument beschut werken. Vanuit deze verantwoordelijkheid heeft Cedris de bij vraag 4 genoemde inventarisatie gehouden, en zal zij over de uitkomsten daarvan in gesprek gaan met de FNV. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om het gevraagd onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren.
Compensatieregeling zwangere ZZP’ers |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de facebookpagina «20.000 zwangere ZZP'ers zijn wachten beu»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wanneer zal de ministeriële regeling, die is aangekondigd in de brief van 17 oktober 2017 van uw voorganger, worden gepubliceerd in de Staatscourant?2
In zijn brief van 17 oktober 2017 heeft mijn ambtsvoorganger aangekondigd dat hij voornemens was om een compensatieregeling te treffen voor vrouwelijke zelfstandigen die zijn bevallen tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008. In deze brief heeft hij de hoofdlijnen geschetst van deze ministeriële regeling. Ook heeft hij opgemerkt dat de voorgestelde regeling op uitvoerbaarheid moet worden getoetst door het UWV en de Belastingdienst. Het UWV heeft de regeling op uitvoerbaarheid getoetst en treft momenteel de benodigde voorbereidingen ter implementatie en uitvoering van de regeling. De Belastingdienst heeft de beoordeling op uitvoerbaarheid recent afgerond.
Naar aanleiding van deze uitvoerbaarheidstoetsen heb ik de regeling aangepast. Bij de Begrotingsbehandeling in december 2017 heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor de termijn van de openstelling van de regeling. Ik heb destijds toegelicht dat ik het wenselijk vond dat de compensatie binnen betrekkelijk korte tijd nog in 2018 wordt verstrekt en dat ik daarom gekozen had voor een aanvraagtermijn van drie maanden. Uit de uitvoerbaarheidstoets van de Belastingdienst is echter naar voren gekomen dat het onwenselijk is om de uitbetaling van de compensaties af te ronden in 2018. De compensatie zal nu vanaf 1 januari 2019 worden uitgekeerd. Uitbetaling zal dus in het eerste kwartaal van 2019 plaatsvinden. Dit is nodig om redenen van zorgvuldigheid. De compensatie is een inkomensvoorziening. Hierdoor telt de compensatie op bij het (gezins-)inkomen van de vrouwen. Dit kan gevolgen hebben voor toeslagen, zoals huur- en zorgtoeslag. Om terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen, wordt de compensatie daarom in het nieuwe belastingjaar uitgekeerd. Vrouwen kunnen dan tijdig de extra inkomsten doorgeven aan de Belastingdienst.
Mijn streven is om de regeling in maart te publiceren in de Staatscourant en in werking te laten treden op 15 mei 2018.De aanvraagtermijn zal lopen tot 1 oktober 2018. Daarmee is de aanvraagtermijn verruimd naar vierenhalve maand. Nu de uitbetalingen niet meer afgerond kunnen worden in 2018, is er immers geen noodzaak meer om de aanvraagtermijn te beperken tot drie maanden. Ik kom met deze verruiming van de aanvraagtermijn mede tegemoet aan de wens die is geuit tijdens de begrotingsbehandeling.
Wat is de reden dat de ministeriële regeling nog niet is gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u communiceren met de groep die recht heeft op de compensatieregeling, temeer omdat mogelijke rechthebbenden maximaal drie maanden na publicatie van de regeling de tijd hebben om de regeling aan te vragen?
Het UWV zal belast worden met de uitvoering van de regeling. Daarom zal het UWV ook de communicatie over de regeling op zich nemen.
Het UWV zal in ieder geval voorzien in de volgende informatie.
Op de website van UWV komt alle informatie over de regeling die van belang is voor vrouwen die de compensatie willen aanvragen, bijvoorbeeld informatie over de aanvraagprocedure en aanvraagtermijn. Verder zal het UWV de regeling regelmatig via social media onder de aandacht blijven brengen.
Daarnaast zal het UWV de regeling onder de aandacht brengen van verschillende belangenorganisaties, waar vrouwen uit de doelgroep van de compensatieregeling mogelijk lid van zijn. Deze belangenorganisaties kunnen hun achterban dan op hun beurt weer voorzien van informatie over de regeling.
Mijn ministerie zal deze communicatie van het UWV ondersteunen, bijvoorbeeld door rond de publicatie van de regeling een persbericht uit te brengen en door aandacht te geven aan de regeling op de eigen sociale mediakanalen.
Waar in de begroting van 2018 zijn middelen gereserveerd voor de compensatieregeling? Hoe hoog is deze reservering?
Ten tijde van het opstellen van de SZW-Begroting 2018 is, vooruitlopend op de uitwerking van de compensatieregeling, een reservering van € 38 mln. op artikel 99 (nominaal en onvoorzien) opgenomen.
Arbeidsmarktdiscriminatie door uitzendbureaus |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over discriminatie door uitzendbureaus, die in 47% van de gevallen ingaan op een discriminerend verzoek om uitzendkrachten in te huren?1
Hoe kan het dat anno 2018 nog steeds deze verbijsterende discriminerende praktijken plaatsvinden in de uitzendbranche?
Bent u bereid om te onderzoeken of dit in andere sectoren van de arbeidsmarkt ook op een dergelijke grote schaal voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te onderzoeken of deze discriminatie ook op de ondernemersmarkt en bij overheidsaanbestedingen op een dergelijke grote schaal voorkomt?
Wat gaat u doen om deze discriminatie zo spoedig mogelijk te beëindigen?
Kunt u een overzicht geven van wat er de afgelopen jaren is gedaan tegen arbeidsmarktdiscriminatie? Kunt u een overzicht geven van wat dit heeft opgeleverd?
Kunt u daarbij overwegen om de Inspectie SZW intensiever te laten controleren op arbeidsmarktdiscriminatie? Kunt u daarbij de vijftig miljoen euro uit het Regeerakkoord inzetten? Op welke manier gaat u deze inzetten?
Kan de Inspectie SZW (Team Arbeidsmarktdiscriminatie) daarbij ook onconventionele middelen inzetten? Kunt u middelen inzetten zoals loksollicitaties, mystery guests, het R-register, de discriminatiepolitie (als aparte eenheid), een diversiteitsquotum van 10%, en een xenofoben-taks van 1.000 euro per discriminerende handeling? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat door de Inspectie SZW de simpele, maar doeltreffende, methode toegepast kan worden, namelijk het door lokbedrijven laten bellen naar uitzendbureaus, die het TV-programma RADAR heeft toegepast?
Wanneer kan uw nieuwe Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie naar de Kamer gestuurd worden? Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen hierin meenemen?
De berichten ‘Minister Koolmees: nieuwe zzp-wet is één van mijn grotere uitdagingen’ en ‘Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Minister Koolmees: nieuwe zzp-wet is één van mijn grotere uitdagingen»1 en «Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners»?2
Ja.
Wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de bijeenkomst met veldpartijen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de verschillende zorgen die zijn geuit tijdens de bijeenkomst met veldpartijen? In hoeverre deelt u deze zorgen?
Van de kickoff bijeenkomst is een verslag opgesteld door externe notulisten. Dit verslag wordt, zoals vermeld in mijn brief van 9 februari 2018, zodra gereed gepubliceerd op de website van de rijksoverheid, zodat het voor een ieder raadpleegbaar is.
Neemt u de suggesties gedaan door zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in het bericht «Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners» mee bij de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord?
De wijze waarop veldpartijen en de door hen ingebrachte ideeën worden betrokken bij de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord is toegelicht in de brief die de Staatssecretaris van Financiën en ik op 9 februari jongstleden aan uw Kamer hebben aangeboden. In deze brief is ook het tijdpad voor de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord benoemd en aangegeven dat u nog voor het zomerreces wordt geïnformeerd over de voorgenomen uitwerking van deze maatregelen via een hoofdlijnenbrief. Daarbij is, in aansluiting op de opmerking van de heer Hasekamp, opgemerkt dat het tijdpad van inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving per 1 januari 2020 zeer ambitieus is. Een eerdere inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving is niet haalbaar.
Deelt u de mening dat het van belang is dat veldpartijen de nieuwe zzp-wetgeving steunen? Op welke manier worden veldpartijen nog meer betrokken bij de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord op het terrein van zelfstandigen?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u bij de uitwerking van de opdrachtgeversverklaring nadrukkelijk rekening houden met de zorgen geuit tijdens de bijeenkomst door de veldpartijen rondom de bureaucratie en transparantie van het instrument?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ingaan op de zorgen die geuit zijn rond het instrument van de opdrachtgeversverklaring enerzijds en de webmodule anderzijds, dat deze niks zouden veranderen aan de arbeidsrechtelijke onzekerheid tussen zelfstandigen en opdrachtgevers?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de opmerkingen gemaakt door de partijen in het artikel «Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners»? Hoe verhouden deze opmerkingen zich volgens u tot de aangenomen motie Wiersma-Van Weyenberg3 om voor 1 januari 2019 duidelijkheid te verschaffen over de gezagsverhouding? Is er tijdens de bijeenkomst gesproken over het verschaffen van duidelijkheid omtrent de gezagsverhouding?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich volgens u de opmerking van de heer Hasekamp, directeur-generaal van Financiën, dat de horizon van 2020 al «mega-ambitieus» is tot de strekking van en oproep die volgt uit de genoemde motie Wiersma -Van Weyenberg om tempo te maken met het verschaffen van duidelijkheid aan zzp’ers? Welke stappen zet u om het besef van urgentie bij de verschillende ministeries maximaal aan te wenden en daarmee zowel het draagvlak, de snelheid als de roep om duidelijkheid te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Is er tijdens deze bijeenkomst ook gesproken over de nadere opschorting handhaving van de huidige wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA)? Zo ja, wat is er besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is de volgende bijeenkomst met de veldpartijen gepland?
Zie antwoord vraag 3.
De aanhoudende problemen met slapende dienstverbanden waardoor werknemers geen aanspraak kunnen maken op hun transitievergoeding |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is het voorgenomen tijdspad voor de behandeling van het wetsvoorstel houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (34 699)?
In maart 2017 is het wetsvoorstel houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid ingediend bij uw Kamer. In april van dat jaar is het voorstel controversieel verklaard. Dit heeft tot gevolg gehad dat de werkzaamheden met betrekking tot dit dossier, waaronder de verdere uitwerking van de ministeriële regeling bij het wetsvoorstel, vertraging heeft opgelopen.
Na het aantreden van het kabinet is de behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer gestart. Inmiddels is ook, in samenspraak met het UWV, de ministeriële regeling verder uitgewerkt. Recent heb ik UWV gevraagd om een uitvoeringstoets uit te brengen op de lagere regelgeving. Voor een dergelijke toets heeft het UWV zes weken de tijd. Medio maart verwacht ik een reactie.
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 8 december 2017 verslag1 uitgebracht. Hierin worden onder meer vragen gesteld over de datum van inwerkingtreding, de hoogte van de uitvoeringskosten van het UWV en de inhoud van de ministeriële regeling. Gezien het feit dat de genoemde uitvoeringstoets nodig is voor beantwoording van deze vragen uit het verslag, zal ik u zo snel mogelijk na ontvangst en verwerking van deze uitvoeringstoets de nota naar aanleiding van het verslag doen toekomen. Ik hoop dat beide Kamers de verdere behandeling vervolgens voorspoedig kunnen oppakken.
Wat is naar verwachting de datum van inwerkingtreding van deze wet, die moet voorkomen dat werknemers met een slapend dienstverband geen aanspraak kunnen maken op hun transitievergoeding?
In de in het antwoord op vraag 1 genoemde uitvoeringstoets zal het UWV onder meer ingaan op de uitvoeringskosten en op welke termijn het UWV in staat is om de compensatie van de transitievergoeding uit te voeren. Het gaat om een nieuwe wettelijke taak voor het UWV en de invoering heeft grote impact op de (digitale) processen aldaar. Aan de hand van de informatie uit de uitvoeringstoets kan ik uw Kamer meer duidelijkheid geven over de mogelijke datum van inwerkingtreding. Ik streef ernaar om de maatregel met ingang van 1 januari 2020 in werking te laten treden.
Wat is het gevolg geweest van het controversieel verklaren van deze wet gedurende de coalitieonderhandelingen? Hoe ver is de datum van inwerkingtreding hierdoor verder vooruit geschoven?
Zoals ook in de brief van mijn ambtsvoorganger van 7 april 20172 is beschreven, heeft de controversieelverklaring geleid tot uitstel van de datum van inwerkingtreding. De behandeling van het wetsvoorstel en de verdere uitwerking van de ministeriële regeling hebben hierdoor namelijk vertraging opgelopen. Aangezien de ministeriële regeling voor het UWV onder meer noodzakelijk is voor het kunnen beoordelen van de mogelijke inwerkingtredingsdatum, kan het UWV in de genoemde uitvoeringstoets een definitief oordeel daarover geven. Daarbij is van belang dat het UWV bij het bepalen van de mogelijke inwerkingtredingsdatum ook rekening zal moeten houden met andere opgaven waarvoor zij staat, onder meer als gevolg van het regeerakkoord.
Wat zegt u tegen al die werknemers die door hun werkgever na langdurige ziekte aan het lijntje worden gehouden met een slapend dienstverband, zodat zijn geen aanspraak kunnen maken op hun transitievergoeding?
Ik trek mij de zorgen aan van de werknemers die gedurende langere tijd na afloop van de loondoorbetalingstermijn bij ziekte in onzekerheid verkeren over (het moment van beëindiging van) hun arbeidsovereenkomst en de transitievergoeding die daarmee gemoeid is. In het regeerakkoord staat dat het wetsvoorstel wordt doorgezet en daarmee ben ik dan ook aan de slag gegaan. Als het wetsvoorstel tot wet verheven wordt, kunnen werkgevers die na 1 juli 2015 de transitievergoeding al verstrekt hebben – indien aan de voorwaarden wordt voldaan – aanspraak maken op de compensatie, ongeacht hoe lang geleden de transitievergoeding is betaald.
Bovendien bevat de maatregel – zoals deze in het wetsvoorstel is opgenomen – ook een prikkel voor werkgevers om het dienstverband niet langer aan te houden na de loondoorbetalingsperiode van twee jaar. Indien de werkgever de werknemer uiteindelijk ontslaat na een periode van een «slapend dienstverband» dan zal hij de transitievergoeding moeten berekenen over de gehele duur van de arbeidsovereenkomst, maar wordt hij niet gecompenseerd voor de transitievergoeding die hij verschuldigd is over de periode dat hij het dienstverband slapend heeft gehouden.
Tot slot is het laten voortduren van een arbeidsovereenkomst niet zonder verplichtingen. De werkgever blijft na afloop van de loondoorbetalingsperiode bijvoorbeeld gehouden om zich in te spannen voor de re-integratie van de werknemer en passende arbeid aan te bieden als dat voorhanden is.3
Erkent u dat deze mensen alleen via een gang naar de rechter de arbeidsovereenkomst kunnen laten ontbinden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De langdurige onzekerheid waarin werknemers kunnen verkeren, heeft zoals gezegd mijn aandacht. Mocht een werknemer zelf de arbeidsovereenkomst willen beëindigen dan zijn hiervoor verschillende routes mogelijk. Er is dan echter in de regel geen (transitie)vergoeding verschuldigd. Ik zie geen aanleiding om werknemers die deze gang naar de rechter maken (financieel) te ondersteunen.
Bent u bereid om, in afwachting van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, werknemers die een gang naar de rechter maken hierbij (financieel) te ondersteunen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het verplichtgestelde pensioenfonds voor notarissen |
|
Steven van Weyenberg (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Draagvlakonderzoek Notarieel Pensioenfonds» uit Pensioen en Praktijk?1
Ja.
Klopt het dat bij de behandeling van de fusie van de voormalige notariële pensioenfondsen tot Stichting Notarieel Pensioenfonds aandacht is gevraagd voor het draagvlak voor de wettelijke verplichting?
Ja. Naar aanleiding van vragen van uw Kamer tijdens de parlementaire behandeling van de wijziging van de Wet op het notarisambt (Wna) in verband met de mogelijkheid tot herziening van pensioenfondsen voor het notariaat is in de nota naar aanleiding van het verslag2 ingegaan op het draagvlak voor de verplichte deelname van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan de Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNPF).
Zijn er vergelijkbare pensioenfondsen waarbij de deelname wettelijke verplicht is en niet voortvloeit uit afspraken in een algemeen verbindend verklaarde cao?
Verplichte deelname aan een pensioenregeling en/of in een pensioenfonds geschiedt in bijna alle gevallen op basis van een eigenstandig verzoek daartoe door de beroepspensioenvereniging of het georganiseerde bedrijfsleven in een bedrijfstak dat een belangrijke meerderheid van de beroepsgenoten of van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigd. Hiervan is sprake wanneer de representativiteit 60 procent of hoger is en onder condities ook nog tussen de 55 en 60 procent. In het geval van een meerderheid tussen de 50 en 55 procent vindt er geen verplichtstelling plaats, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit als gevolg van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) en het toetsingskader Wvb en de Wet verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) en het toetsingskader Wet Bpf 2000.
Voor twee pensioenfondsen geldt dat er geen sprake is van een verplichtstelling op basis van de Wvb of de Wet Bpf 2000 maar van een directe verplichte deelname op grond van een bijzondere wet. Het betreft de verplichte deelname van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen op basis van artikel 113a van de Wna en de verplichte deelname in het ABP (op basis van de Wet Privatisering ABP).
De principiële vraag of een verplichte deelname aan een pensioenregeling en/of in een pensioenfonds wenselijk is, behoort tot de verantwoordelijkheid van de beroepspensioenvereniging of het georganiseerde bedrijfsleven in een (deel van een) bedrijfstak. Gezien de verstrekkende gevolgen van de verplichtstelling voor de deelnemers geldt in algemene zin dat een bepaalde mate van draagvlak voor de verplichte deelname wenselijk is.
Voor de specifieke casus van de verplichte deelname van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat notarissen worden geen voorwaarden gesteld met betrekking tot de vereiste representativiteit. Het gaat immers niet om een verzoek tot verplichtstelling op basis van de Wvb waarbij de representativiteit van belang is, maar juist om de situatie dat de verplichte deelname rechtstreeks uit de Wna voortvloeit.
Ook bij de verplichte deelname op basis van de Wna betreft het overigens een verzoek van de betrokken partijen3 hoewel ook destijds geen eensgezindheid hierover bestond4. Hoewel dus sprake is van een aparte wettelijke verplichtstelling, past deze wel in de algemene uitgangspunten dat de wenselijkheid van een verplichtstelling en de vraag wie daar onder valt tot de verantwoordelijkheid van de beroepsgenoten in het notariaat zelf behoort.
Gezien deze verantwoordelijkheid van de beroepsgenoten in het notariaat zelf, ben ik van mening dat de cijfers die uit het draagvlakonderzoek naar voren komen, de interpretatie daarvan alsmede eventuele conclusies naar aanleiding daarvan een zaak van de beroepsgenoten in het notariaat onderling is. Om die reden laat ik mij daar niet over uit.
Vindt u het ook van groot belang dat er voldoende draagvlak is voor een wettelijke verplichting tot deelname aan een bepaald pensioenfonds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot moet dat draagvlak dan, bij benadering, zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u de in het artikel gepubliceerde cijfers, waaruit blijkt dat de representativiteitsnorm van 60% niet wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Is onderzocht of er meer draagvlak is voor verplichte deelname aan een bepaalde regeling, in plaats van aan een vast pensioenfonds? Klopt het dat door verplichte deelname aan een regeling ook concurrentie op de arbeidsvoorwaarde pensioen kan worden voorkomen, terwijl de deelnemer meer vrijheid heeft dan bij een wettelijk verplichtgesteld pensioenfonds?
Het is mij op dit moment niet bekend of de beroepsgenoten ten aanzien van de verplichte deelname van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen hebben overwogen de verplichte deelname in een pensioenfonds los te laten maar wel de verplichte deelname aan de pensioenregeling te behouden en of er daarbij ook onderzocht is wat het draagvlak daarvoor zou zijn.
In algemene zin geldt dat met een verplichte deelname in een pensioenregeling concurrentie op de arbeidsvoorwaarde pensioen in een beroepsgroep of in een bedrijfstak voorkomen kan worden. Alle deelnemers en eventuele werkgevers zijn dan immers verplicht deel te nemen. Daarbij moet wel aangetekend worden dat de aanvragers van de verplichtstelling beslissen bij welke pensioenuitvoerder de verplichte beroepspensioenregeling wordt ondergebracht, en niet de deelnemer.
Eveneens in algemene zin geldt dat er voor de toekomst in theorie scenario’s denkbaar zijn waarbij de deelnemer aan een verplichte pensioenregeling in een beroepsgroep of in een bedrijfstak zelf de vrijheid heeft een pensioenuitvoerder te kiezen5. De effecten en wenselijkheid van een dergelijke andere systematiek van verplichtstelling verdienen uitgebreider onderzoek.
Het bericht dat werknemers met een tijdelijk contract er fors op achteruit gaan bij ziekte |
|
Bart van Kent , Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat uitzendkrachten of werknemers met een tijdelijk contract die een ongeluk krijgen of ziek worden, er tot zo’n 3.000 euro netto per jaar op achteruit gaan zodra zij in de Ziektewet belanden?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de bevinding van de Vakcentrale voor Professionals (VCP) dat deze achteruitgang het gevolg is van een maatregel uit het regeerakkoord, namelijk het voornemen om flexwerkers niet in aanmerking te laten komen voor de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet er op in dat mensen die kunnen werken geprikkeld worden om te werken. In het regeerakkoord hebben wij daarom afspraken gemaakt om werken te stimuleren. Op dit moment zit er in de fiscale sfeer echter nog de tegenovergestelde prikkel: als iemand die een uitkering heeft op grond van de Werkloosheidswet (WW) ziek wordt en daarom een uitkering krijgt op grond van de Ziektewet (ZW), wordt zijn netto inkomen hoger. Dit is het gevolg van het feit dat in die situatie de arbeidskorting en eventueel de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) wordt toegepast. En als deze persoon zich bij UWV beter meldt, wordt zijn besteedbaar inkomen weer lager. Deze inconsistentie willen wij uit het fiscale systeem verwijderen. Daarom is het voornemen om voor hen de arbeidskorting en de IACK af te schaffen, opgenomen in het regeerakkoord.
De voorgenomen afschaffing van deze kortingen geldt ook voor werknemers die ziek uit dienst zijn gegaan en daarom direct in de ZW zijn gekomen. Zij verkeren in een vergelijkbare situatie als zieke WW-gerechtigden: zij zijn ziek en hebben geen baan/werkgever meer. Het gaat hierbij om twee groepen. Ten eerste zieke werknemers waarvan de loondoorbetaling is gestopt omdat zij hun baan hebben verloren, bijvoorbeeld vanwege het aflopen van hun tijdelijke contract of het faillissement van hun werkgever. Ten tweede zieke uitzendkrachten die onder het uitzendbeding vallen; zij verliezen per direct hun uitzendbaan als zij ziek worden.
De arbeidskorting en IACK zijn fiscale instrumenten waarop recht bestaat als iemand inkomen uit arbeid heeft. Daarom gelden de arbeidskorting en de IACK momenteel al niet voor personen die recht hebben op een WW-uitkering. Deze personen hebben immers geen werkgever meer en zij werken niet.
De voorgenomen maatregel betekent het gelijktrekken van de fiscale behandeling van zieke en niet-zieke werknemers die hun baan/werkgever hebben verloren. Met het afschaffen van deze kortingen wordt een einde gemaakt aan het genieten van een fiscaal voordeel dat niet voor niet-werkenden is bedoeld, en dat louter ontstaat doordat zieke werknemers zonder baan een uitkering op grond van de ZW – in plaats van de WW – wordt toegekend.
Het kabinet is voornemens om de arbeidskorting en IACK per 1 januari 2020 af te schaffen voor ZW-gerechtigden die geen werkgever (meer) hebben.
Deze maatregel zal alleen voor nieuwe gevallen gelden. Samen met de Staatssecretaris van Financiën – die de eerstaangesprokene is op het terrein van de heffingskortingen – zal ik deze maatregel verder uitwerken. Vervolgens zal dit onderwerp in uw Kamer aan de orde komen.
Is het een bewuste keuze geweest van de regering om flexwerkers die na een ongeluk of bij ziekte in de Ziektewet belanden tot wel 3.000 euro netto per jaar te benadelen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat bij een inkomen van 30.000 euro bruto per jaar een maandelijkse terugval in inkomen van 250 euro netto bij gelijk blijvende vaste lasten niet te dragen is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de nadere uitwerking van dit voornemen uit het regeerakkoord in overleg met sociale partners teniet te doen, met als doel te voorkomen dat werknemers met een tijdelijk contract op deze manier «gestraft worden voor ziekte»? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb toegelicht in vorenstaande antwoorden, maakt de onderhavige maatregel deel uit van een breder pakket van maatregelen. Met dat pakket is beoogd om meer prikkels in te bouwen om mensen weer aan het werk te krijgen. Bij de uitwerking van de voorgenomen maatregelen zal het kabinet ook in gesprek gaan met sociale partners.
Het bericht ‘MeerGGZ maakt bezwaar tegen cao ggz’ |
|
El Yassini , Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MeerGGZ maakt bezwaar tegen cao ggz»?1
Ja.
Klopt het dat er een bezwaar bij uw ministerie is ingediend tegen het algemeen verbindend verklaren van de cao geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Er zijn bedenkingen ingediend tegen het verzoek om algemeen verbindend verklaring (avv) van bepalingen van de cao Geestelijke Gezondheidszorg.
Kunt u aangeven of er inmiddels contact heeft plaatsgevonden tussen uw ministerie en Platform MeerGGZ? Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen? Zo nee, gaat dit nog plaatsvinden?
Op dit moment is bovengenoemd verzoek om avv in behandeling. De daartegen ingediende bedenkingen zullen door mij op de gebruikelijke manier behandeld worden. Dat betekent dat bedenkingen aan de indieners van het avv-verzoek worden voorgelegd met verzoek om commentaar. Aan de hand daarvan vorm ik mijn oordeel over de bedenkingen. Dat oordeel neem ik op in de overwegingen bij het avv-besluit. Dit is de gebruikelijke gang van zaken bij bedenkingen. In deze procedure vinden geen gesprekken of hoorzittingen plaats met bedenkinghebbenden en/of indieners van avv-verzoeken. Het is een schriftelijke procedure.
Wat vindt u van de opmerkingen van Platform MeerGGZ-voorzitter Bert Bakker dat de nieuwe cao ggz inflexibel en centralistisch is en hiermee mogelijk innovatieve organisaties in de weg zit die willen uitblinken op kwaliteit en ketenzorg? Deelt u deze zorgen? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn van het instrument algemeen verbindend verklaren?
Over deze lopende individuele procedure wil ik geen uitspraken doen voordat ik alle stappen in de procedure doorlopen heb.
Wel kan ik uiteraard ingaan op het doel van avv in het algemeen: het doel van het instrument algemeen verbindend verklaren is concurrentie op arbeidsvoorwaarden door onderbieding door niet gebonden werkgevers en werknemers te voorkomen.
Wat is uw reactie op de gestelde mogelijke gevolgen van het algemeen verbindend verklaren van de cao ggz, bijvoorbeeld dat patiënten of cliënten in de avonden of in het weekend voor een gesloten deur komen te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe taxeert u de angst dat de nieuwe cao het doorbreken van schotten tegengaat?
Zie antwoord vraag 4.
Overlegt u in het kader van de beoordeling van het algemeen verbindend verklaren van de cao ggz en van het bezwaar van Platform MeerGGZ met de Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport omtrent de gevolgen van de cao voor innovatie, ketenzorg en ontschotting in de ggz en jeugd-ggz? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zorgen uiten zij over de cao en de gevolgen hiervan?
Nee.
In het kader van avv laat ik een toets uitvoeren op de voor avv voorgelegde bepalingen. Gekeken wordt o.a. of zij niet kennelijk in strijd zijn met wet- en regelgeving, of zij zich naar hun aard lenen voor avv en of zij voldoen aan alle vereisten. In het Toetsingskader AVV, dat voor een ieder toegankelijk is, is deze toets nader uitgewerkt.
De inhoudelijke wensen die ik of de Minister van VWS zouden hebben met betrekking tot de inhoud van de cao, zijn in het de kader van die toets niet aan de orde en kan ik niet laten mee wegen bij het nemen van een avv-besluit. Avv is een instrument dat cao-volgend is en de inhoud van een cao is aan cao-partijen.
Bent u bereid tegemoet te komen aan de oproep van Platform MeerGGZ om meer ruimte te geven, zodat Platform MeerGGZ tot een passend arbeidsvoorwaardenpakket kan komen voor haar leden?
Zie mijn antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Krijgt u vaker signalen, zoals die vanuit Platform MeerGGZ, dat het instrument van algemeen verbindend verklaren innoverende organisaties in de weg kan zitten?
Nee, vergelijkbare bedenkingen zijn nog niet eerder ingediend.
Kunt u aangeven hoeveel bezwaren er in de afgelopen jaren zijn aangetekend tegen het algemeen verbindend verklaren van een cao? Kunt u de cijfers voor de afgelopen vijf jaar delen met de Tweede Kamer?
In 2012 zijn 124 avv-verzoeken ingediend, tegen 13 daarvan zijn in totaal 21 bedenkingen ingediend. In 2013 zijn 118 avv-verzoeken ingediend, tegen 10 daarvan zijn in totaal 19 bedenkingen ingediend. In 2014 zijn 110 avv-verzoeken ingediend, tegen 11 daarvan zijn in totaal 26 bedenkingen ingediend. In 2015 zijn 106 avv-verzoeken ingediend, tegen 7 daarvan zijn in totaal 12 bedenkingen ingediend. In 2016 zijn 109 avv-verzoeken ingediend, tegen 5 daarvan zijn in totaal 12 bedenkingen ingediend.
Kunt u aangeven hoe u tegen het instrument van algemeen verbindend verklaren aankijkt, ook in het kader van toekomstbestendigheid en ruimte voor maatwerk?
Het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen levert een bijdrage aan het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Het belang daarvan wordt in het Regeerakkoord erkend (zie de passages met betrekking tot pay-roll en buitenlandse gedetacheerde werknemers).
Cao-partijen gaan zelf over de inhoud van een cao. Dat laat onverlet dat ik meen, dat het goed zou zijn als werkgevers en werknemers voortdurend aandacht hebben voor de mogelijkheden voor modernisering van cao’s. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om ruimte voor maatwerk, voor keuzevrijheid in de verdeling tussen primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en meer aandacht voor de duurzame inzetbaarheid van werknemers. Het kabinet zet in op hervorming voor zekerheid en kansen in een nieuwe economie. Onze arbeidsmarkt is bedoeld om zekerheid en kansen te bieden voor iedereen, ook wanneer de omstandigheden met de tijd veranderen. Periodiek onderhoud en modernisering van stelsels zijn noodzakelijk. Modernisering van cao’s kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
Welke ruimte hebben organisaties zoals Platform MeerGGZ nu om een eigen arbeidsvoorwaardenpakket te laten gelden?
Platform MeerGGZ kan een eigen arbeidsvoorwaardenpakket afspreken, bijvoorbeeld in de vorm van een cao, en deze laten gelden voor de leden van het Platform. Indien de bepalingen van de cao GGZ algemeen verbindend worden verklaard kunnen de leden van het platform het eigen arbeidsvoorwaardenpakket toepassen, voorzover de avv-de cao-bepalingen daarvoor ruimte laten. Zodra er een eigen rechtsgeldige cao tot stand is gekomen, kan Platform MeerGGZ, of de leden zélf, cao-partijen bij de cao GGZ verzoeken om de leden van MeerGGZ te dispenseren van het toepassen van bepalingen van de GGZ-cao. Bij een volgend avv verzoek kan MeerGGZ de Minister van SZW verzoeken om de leden dispensatie te verlenen van het avv- besluit in verband met het hebben van een eigen cao. Zo’n verzoek zal dan op de eigen merites worden beoordeeld.
Welke mogelijkheden hebben organisaties zoals Platform MeerGGZ om deel te nemen aan het cao-onderhandelingsproces? In hoeverre is er ruimte voor nieuwe collectieven om deel te mogen nemen aan de onderhandelingen?
Onderhandelingsvrijheid staat hier centraal. Het is aan partijen bij een cao om zelf te bepalen welke organisaties deelnemen aan het cao-onderhandelingsproces. Nieuwe collectieven kunnen bestaande cao-partijen verzoeken om deel te mogen nemen aan de onderhandelingen.
Het aanpakken van teveelverdieners in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe denkt u als nieuwe Minister voor Medische zorg de één op de vijf teveelverdieners in de zorg geloofwaardig aan te pakken, terwijl u zelf in uw publieke functies afgelopen jaar bij het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) er geen moeite mee had om ruim 2,5 ton te ontvangen, wat veel meer is dan de inkomensnorm die de Wet Normering Topinkomens tot doel heeft?1
Blijkbaar is er sprake van een misverstand. UWV voldoet aan de Wet normering topinkomens. Zie hiervoor het antwoord op Kamervragen van Minister Asscher van SZW d.d. 25 mei 2016. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2624). De Wet normering topinkomens geldt in Nederland voor iedereen en een ieder dient zich hier ook aan te houden. Daar waar sprake is van een (vermoeden van een) overtreding van de Wet normering topinkomens in de zorg treedt het CIBG op als onafhankelijk toezichthouder.
Verdringing, werken zonder loon en de plaspas in Den Bosch |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Den Bosch botviert de Participatiewet vooral op vluchtelingen»1, waaruit blijkt dat het werk-ontwikkelbedrijf Weener XL van de gemeente Den Bosch mensen op intimiderende wijze aan nutteloos werk zet en waarbij sprake is van concurrentievervalsing en verdringing van betaalde arbeid?
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel.
Het artikel van de Volkskrant is ontleend aan een zwartboek van de plaatselijke fractie van de Socialistische Partij (SP), dat op 26 september 2016 aan wethouder Van Olden van het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch is aangeboden. Het college heeft in een brief van 28 september 2016 gereageerd op het zwartboek.
Ik heb voor de beantwoording van onderstaande vragen, daar waar het de situatie in Den Bosch betreft, navraag gedaan bij de gemeente Den Bosch. De beantwoording is gebaseerd op informatie van de gemeente. Voor de beantwoording van vragen over (individuele) gevalsbehandeling uit het zwartboek van september 2016 verwijs ik naar de beantwoording van het college van Den Bosch aan de fractie van de SP van Den Bosch (bijlage)2. Verder heb ik begrepen dat het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch naar aanleiding van onderhavige Kamervragen zeer binnenkort de gemeenteraad nader zal informeren.
Heeft de gemeente Den Bosch een verdringingstoets uitgevoerd? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Bent u bereid de uitkomst naar de Kamer te sturen? Gaat u hierover met de gemeente in gesprek?
De gemeente Den Bosch heeft op dit moment geen apart protocol «Verdringing». De gemeente geeft aan in de uitvoeringspraktijk wel alert te zijn op mogelijke verdringing en concurrentievervalsing. Weener XL bekijkt bij elke (potentiële) opdracht of er sprake kan zijn van verdringing. De gemeente doet dit ondermeer om te voldoen aan Artikel 7, lid 9 van de Participatiewet dat voorschrijft dat de concurrentieverhoudingen op de arbeidsmarkt niet mogen worden verstoord.
De uitgangspunten en wettelijke kaders zijn helder: verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden vermeden. In onder meer mijn eerdere brief van 19 juni 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 624) heb ik de kaders uiteen gezet. De gemeenteraad heeft hierin een controlerende taak.
Hoeveel mensen met een indicatie in het kader van de Wet Sociale Werkplaatsen (SW-indicatie) zijn ontslagen naar aanleiding van het nieuwe meetinstrument arbeidscapaciteit en waarom?
Er zijn volgens de gemeente Den Bosch geen mensen met een sw-indicatie ontslagen naar aanleiding van een meetinstrument arbeidscapaciteit.
Wat is uw reactie op beschuldigingen van concurrentievervalsing, zoals deze onder andere in het zwartboek naar voren komen («Ik had een succesvol klusbedrijf wat lekker liep, maar toen begon Weener XL een klusbedrijf dat goedkoper was dan mijn bedrijf. Ik verloor dus steeds meer opdrachten doordat Weener XL met gratis arbeidskrachten werkte.»)?2
Bent u bereid de mogelijke concurrentievervalsing door Weener XL en De Schoonmaakcoöperatie te onderzoeken?
Nee, het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten inzake concurrentievervalsing. De gemeenteraad heeft hier een controlerende taak.
Welke controles hebben vanuit het ministerie en de Inspectie SZW plaatsgevonden op verdringing en concurrentievervalsing?
Zie het antwoord op vraag 5: Het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten.
Klopt het dat de mensen die werken voor De Schoonmaakcoöperatie, niet volgens de schoonmaak CAO betaald krijgen? Zo ja, bent u bereid het ontduiken van CAO’s te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
De Schoonmaakcoöperatie draagt zorg voor de uitvoering van de publiekrechtelijke taak op het terrein van de arbeidsinschakeling van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit doet de coöperatie voor aan de coöperatie verbonden leden, waaronder Weener XL. De Schoonmaak coöperatie krijgt of kreeg geen opdrachten van derden en heeft geen werknemers in dienst. De Schoonmaakcoöperatie is dan ook geen onderneming waarin als hoofd- of nevenberoep schoonmaakwerk wordt verricht.
Hoeveel minder krijgen schoonmakers betaald die werken voor De Schoonmaakcoöperatie dan mensen die wel onder de schoonmaak CAO werken?
Zie antwoord op vraag 7.
Welke actie gaat u ondernemen op het ontduiken van de CAO door De Schoonmaakcoöperatie?
Zie antwoord op vraag 7.
De sociale partners houden toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. Op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) kunnen de sociale partners een verzoek bij de Inspectie SZW indienen ter ondersteuning van dit toezicht.
Welke kansen hebben bedrijven die zich wel aan de schoonmaak CAO houden om schoonmaakwerkzaamheden voor de gemeente uit te voeren?
Op grond van de Wet Markt en Overheid mogen gemeenten een aanbesteding voorbehouden aan hun sociale werkbedrijven. Dit is onderdeel van gemeentelijk beleid.
Worden de winsten van De Schoonmaakcoöperatie toegevoegd aan het eigen vermogen of vloeien deze terug naar de gemeentekas? Welk bedrag betrof dit in 2016?
De leden van een coöperatie bepalen of en welk deel van de winst wordt toegevoegd aan het algemeen vermogen.
Hoeveel mensen zijn in de jaren 2016 en 2017 te werk gesteld met behoud van uitkering door Weener XL? Betrof dit participatieplaatsen of Werkervaringsplaatsen? Welke begeleiding en onderricht kregen de bijstandsgerechtigden? Betrof het individuele leertrajecten?
In 2016 hebben 363 personen een werkervaringsplaats afgerond, in 2017 zijn dat t/m september 315 personen.
Begeleiding en leerdoelen worden in werkontwikkelplannen of trajectplannen vastgelegd en zijn altijd individueel. Deze plannen worden ondertekend door de inlener, de cliënt en de werkconsulent van Weener XL.
Hoeveel mensen zijn in 2016 en 2017 te werk gesteld met behoud van uitkering via De Schoonmaakcoöperatie? Betrof dit de participatieplaatsen of Werkervaringsplaatsen? Welke begeleiding en onderricht kregen de bijstandsgerechtigden? Betrof het individuele leertrajecten?
Bijstandsgerechtigden worden door Weener XL in eerste instantie geplaatst met behoud van uitkering om in een korte periode van maximaal 3, soms 4 of 5 maanden vast te stellen of het werk passend is en of plaatsing in een dienstverband met detachering haalbaar is.
In 2016 was er sprake van 98 personen met een proefplaatsing en 46 personen met een werkervaringsplaats.
In 2017 (t/m september) zijn dit 60 personen met een proefplaatsing en 10 personen met een werkervaringsplaats.
Hoeveel van de te werk gestelde mensen zijn na dit traject in vaste dienst genomen?
Op dit moment zijn volgens Weener XL 9 personen vanuit de gemeente Den Bosch in vaste dienst aangenomen. Daarnaast zijn er 60 personen in tijdelijke dienst werkzaam. Deze personen zijn nog geen twee jaar in dienst. Bij goed functioneren zal ook aan deze personen die met loonkostensubsidie werken een vast dienstverband worden aangeboden, wanneer ze nog niet naar een andere werkgever zijn uitgestroomd.
Wat is de gemiddelde duur dat bijstandsgerechtigden zonder loon werken via Weener XL respectievelijk De Schoonmaakcoöperatie?
Zie antwoord op vraag 13.
Wat vindt u ervan dat de meeste contracten voor twee jaar min een dag zijn, waarna mensen vaak in de Werkloosheidswet (WW) komen (die niet op het gemeentelijk budget rust) en daarna weer in de bijstand, waarna het traject weer opnieuw kan beginnen? Onderschrijft u dat deze vaak toegepaste carrousel van uitkeringsgerechtigden weliswaar een verlichting betekent voor het gemeentelijk budget, maar niet een weg naar boven betekent voor de uitkeringsgerechtigden?
Een inclusieve arbeidsmarkt wordt bereikt als zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een duurzame arbeidsrelatie krijgen bij een reguliere werkgever.
Gebleken is dat detachering vaak een goede wijze is waarop mensen in dienst kunnen komen bij reguliere werkgevers.
De gemeente is verantwoordelijk voor beleid en uitvoering van de Participatiewet en Wsw. De gemeente Den Bosch heeft beleid dat er op is gericht mensen die met loonkostensubsidie werken bij goed functioneren een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden, om mensen zo zekerheid te bieden.
Wat vindt u van de klachten over de behandeling van mensen door Weener XL, zoals een denigrerende behandeling, het niet rekening houden met handicaps en nutteloze werkzaamheden, zoals genoemd in het artikel en in het Zwartboek van de SP Den Bosch?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de mensen in vuile en slecht geventileerde ruimtes moeten werken? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Ik deel uw mening, bij Weener XL is daar geen sprake van aldus de gemeente Den Bosch. Als leden van de gemeenteraad van Den Bosch hier voorbeelden van kennen, kunnen ze die voorleggen aan het college van burgemeester en wethouders.
Onderschrijft u dat werknemers altijd toegang moeten hebben tot sanitaire voorzieningen en dat een plaspassysteem nogal denigrerend is?
Ik onderschrijf met Weener XL dat werknemers altijd toegang moeten hebben tot sanitaire voorzieningen.
Heeft u in het artikel ook gelezen dat Fred Monsma, die zijn baan als verslaggever bij het Brabants Dagblad verloor, na 32 jaar in vaste dienst gedwongen werd om Weener XL kindersnoeppizza's voor fabrikant Look-O-Look te maken om «werkritme» op te doen? Onderschrijft u dat dit geen passend re-integratietraject is? Deelt u de mening dat het zogenaamd leren opdoen van werkritme niet misbruikt mag worden om bijstandsgerechtigden zonder loon commerciële werkzaamheden te laten doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Welke inspanningen doet Weener XL om vluchtelingen de Nederlandse taal te leren?
Weener XL geeft aan dat sprake is van re-integratietrajecten waarbij begeleiding naar werk door het aaneengeschakelde traject van taal, inburgering en uiteindelijk werk, parallel lopen. Weener XL geeft aan dit traject binnen de kaders van de Participatiewet uit te voeren.
Wat vindt u van het gegeven dat vluchtelingen niet worden geholpen Nederlands te leren omdat het draaien van productie centraal staat, met als voorbeeld de vluchteling die zelf een stageplek heeft geregeld bij een verzorgingshuis – waar ze wel Nederlands kan spreken- en hiermee moet stoppen van Weener XL? Wat vindt u van het feit dat vluchtelingen uitsluitend met andere vluchtelingen moeten werken waardoor niemand Nederlands leert?
Zie antwoord vraag 21.
De problemen bij Haagse Wijk- en Woonzorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de acties die zorgmedewerkers van de Haagse Wijk- en Woonzorg (HWW zorg) voeren tegen het bestuur omdat zij tegen aangekondigde ontslagen zijn en opkomen voor betere arbeidsomstandigheden en betere kwaliteit van zorg?1
Onlangs heeft op mijn ministerie een gesprek plaatsgehad tussen vertegenwoordigers van HWW en de FNV. Tijdens dit gesprek bleek dat alle betrokken partijen zich inzetten voor goede arbeidsomstandigheden van zorgmedewerkers en voor een goede kwaliteit van zorg. Beide partijen zetten zich ook stevig in om gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen. Dat is een goede zaak.
HWW gaf daarin aan in verhouding veel medewerkers op niveau 2/2+ te hebben, terwijl de zorgvraag complexer wordt. Deze veranderende en complexere zorgvraag leidt tot hogere opleidingseisen. De gemeente heeft als zorginkoper niveau 2 weer in de aanbesteding opgenomen, maar in de praktijk blijkt dat niveau 2 beperkt wordt ingezet.
HWW geeft aan in ruime mate gepoogd te hebben om medewerkers op niveau 2/2+ werkzekerheid te kunnen bieden. Medewerkers zijn waar mogelijk opgeschoold, of hebben binnen HWW een andere functie gekregen. Desondanks dreigt voor een 40-tal medewerkers gedwongen ontslag (op een totaal van 1000 medewerkers). Hiertoe heeft HWW in samenwerking met zorginstellingen in de regio met vacatures op niveau 2/2+ voor een deel van de mensen een nieuwe baan kunnen vinden.
Ik heb al vaker aangegeven dat medewerkers op niveau 2 een belangrijke rol kunnen vervullen in de zorg en ondersteuning, en deel uw mening op dit punt dus zeer.
Het is goed om te zien dat in enkele projecten in de regio nu – in samenspraak met verzekeraars – medewerkers op niveau 2 onder regie van een HBO-verpleegkundige worden ingezet. Vooralsnog gaat het hierbij om projecten met relatief kleine aantallen medewerkers.
Hoe oordeelt u over de beslissing van het bestuur van HWW zorg die zorgmedewerkers boventallig wil verklaren, terwijl zorgmedewerkers aangeven dat extra collega’s hard nodig zijn? Kunt u aangeven waarom het bestuur van HWW zorg deze ontslagen doorzet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom HWW zorg zorgmedewerkers wil ontslaan? Is dit omdat zij niet in staat zouden aan de opgeschroefde opleidingseisen te voldoen? Deelt u de mening dat zorgmedewerkers van niveau 2 ontzettend belangrijk werk doen en daarmee onmisbaar zijn in de organisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Gezien extra wordt geld uitgetrokken voor meer zorgmedewerkers om de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen te verbeteren, hoe oordeelt u over het gegeven dat zorgorganisaties dus nog steeds gedreven en ervaren zorgmedewerkers ontslaan terwijl ze zo hard nodig zijn? Hoe kijkt u hier naar in het licht van het extra geld dat beschikbaar is voor de verpleeghuizen?
In het genoemde gesprek met HWW en FNV is ook het zwartboek aan bod gekomen. Elementen uit dit zwartboek en de genoemde eisen zoals verwoord in vraag 6, vormen een belangrijk fundament van de Arbeidsmarktagenda «Aan het werk voor ouderen». Omdat in brede zin bleek dat sprake is van verwachte personeelstekorten in de zorg in combinatie met onder andere een hoge werkdruk is gestart met het traject van de Arbeidsmarktagenda 2023. Daarvoor heeft het kabinet ook extra middelen beschikbaar gesteld.
Afgelopen zomer is de Arbeidsmarktagenda Aan het werk voor ouderen (verder: Arbeidsmarktagenda) door vele partijen, waaronder het Ministerie van VWS, ondertekend. Het doel is om gezamenlijk op te trekken in het behouden van het huidige personeel in zorg en welzijn, het aantrekken van nieuw personeel in de zorg en welzijn en het toewerken naar een nieuwe manier van werken in zorg en welzijn. Integrale zorgverlening in de toekomst vereist een nieuwe manier van werken. We zetten hierbij maximaal in op een slimme manier van werken («de juiste mens op de juiste plek») en op de inzet van nieuwe technologie in de zorg. Andere partijen willen graag aanhaken bij deze brede beweging die gericht is op kwalitatief goede en integrale zorgverlening aan ouderen. Zorgverzekeraars Nederland heeft aangegeven bij de verdere uitwerking van de Arbeidsmarktagenda betrokken te willen zijn. Dit biedt een goede gelegenheid om in samenspraak met zorgverzekeraars te bezien op welke wijze medewerkers op de verschillende opleidingsniveaus optimaal kunnen worden ingezet vanuit het principe «de juiste mens op de juiste plek».
HWW en FNV onderschrijven beide de Arbeidsmarktagenda. Beide partijen vinden het van groot belang dat een eerste reorganisatie na aanname van de Arbeidsmarktagenda zo goed mogelijk verloopt. De situatie is dan ook nadrukkelijk bezien in het licht van de geest van de Arbeidsmarktagenda.
Wilt u uw reactie geven op het zwartboek dat zorgmedewerkers, familieleden, cliënten en de FNV hebben opgesteld over de problemen die spelen binnen HWW zorg? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Staat u achter de eisen die de zorgmedewerkers van HWW zorg hebben opgesteld, te weten geen gedwongen ontslagen, vaste gezichten bij de cliënten, dwing zieke medewerkers niet te werken, gezonde roosters die op tijd bekend zijn, heldere interne communicatie,minder werkdruk en meer tijd voor cliënten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom het bestuur van HWW zorg niet in gesprek wil gaan over de redelijke eisen die zorgmedewerkers stellen om te zorgen voor betere zorg en betere arbeidsvoorwaarden? Wat zegt dit tevens over het functioneren van de Raad van Toezicht van HWW zorg?
In aanvulling op het antwoord op vraag 1, 2 en 3 is in het genoemde gesprek naar voren gekomen dat HWW al gedurende langere tijd in gesprek is met de ondernemingsraad en individuele zorgmedewerkers over de uitwerking van het vastgestelde Sociaal Plan. Met betrokken zorgmedewerkers is op individuele basis bezien welke mogelijkheden aanwezig waren om tot een nieuwe passende werkomgeving te komen.
Klopt het dat voormalig bestuursvoorzitter, mevrouw Van Atteveld, vorig jaar een salaris ontving van 135.668 euro en tevens een vertrekpremie van 75.000 euro? Wat vindt u daarvan in het licht van de huidige problematiek binnen HWW zorg? Vindt u dat op deze manier geld voor zorg naar zorg gaat?3
De kantonrechter heeft vorig jaar bepaald dat de arbeidsovereenkomst met HWW zorgbestuurder mevrouw drs. A.M.J. van Atteveld werd ontbonden. De door de rechter bepaalde ontslagvergoeding past binnen de maximum vergoeding volgens de huidige regeling van de WNT (Wet Normering Topinkomens) van 75.000 euro. De Raad van Toezicht van HWW benadrukt dat dit afscheid geen gevolgen heeft voor de continuïteit en de kwaliteit van de zorg en diensten die HWW zorg aan haar cliënten verleent.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie SZW over deze situatie binnen HWW zorg? Zijn beide Inspecties betrokken bij deze situatie? Zo ja, kunt u de bevindingen van de Inspecties aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid beide inspecties opdracht te geven onderzoek te doen bij HWW zorg?
De Inspectie van de Gezondheidszorg houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, onder meer op eisen die op basis van de Wkkgz aan de zorginstellingen worden gesteld. De inspectie houdt risicogestuurd toezicht. Dat betekent dat zij haar toezicht richt op de instellingen waar de risico’s het grootst zijn. Het bepalen van dat risico, is een optelsom van diverse elementen. Signalen van patiënten, cliënten, familie en de media zijn daar ook onderdeel van. Als de IGZ daar aanleiding toe ziet zal zij handhavend optreden. Op dit moment ziet de inspectie geen aanleiding om in te grijpen. De IGZ blijft toezien op de ontwikkelingen bij HWW.
De Inspectie SZW geeft aan niet betrokken te zijn en heeft hierover derhalve geen bevindingen.
Bent u bereid om dit keer wel in te grijpen en te zorgen dat deze problemen zo snel mogelijk worden opgelost? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Uit het antwoord op de vragen 1 tot en met 9 volgt dat door alle betrokken partijen veel acties in gang zijn en worden gezet om ontslagen in de zorg te voorkomen, het personeel voor de zorg te behouden, nieuw personeel voor de zorg aan te trekken en toe te werken naar een nieuwe manier van werken. In het kader van de Arbeidsmarktagenda zal regionale samenwerking tussen zorginstellingen en andere betrokken partijen nog nadrukkelijker als uitgangspunt gaan gelden, waardoor automatisch en op een vroeg moment het overleg met zorginstellingen met relevante vacatures aan de orde zal zijn.
Het rapport ‘eerder stoppen met werken voor zware beroepen’ |
|
Bart van Kent |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «eerder stoppen met werken voor zware beroepen» opgesteld door het Economisch Instituut voor de Bouw?1
Met het rapport is een poging gedaan om de complexe problematiek van de zware beroepen vanuit het perspectief van de afbouw- en natuursteenbranche in beeld te brengen. De problematiek van de zware beroepen gaat mij aan het hart, omdat het hier vaak gaat om mensen die al lange tijd onder moeilijke omstandigheden hebben gewerkt. Het is een problematiek die mij ook al sinds de eerste verkenningen over de verhoging van de AOW-leeftijd bezig houdt. Zoals uw Kamer weet, heb ik al in 2009 een voorontwerp van wet over deze problematiek als flankerend beleid bij de verhoging van de AOW-leeftijd naar uw Kamer gezonden (Kamerstuk 32 163, nr. 16) en in overweging gegeven bij sociale partners. Sociale partners kwamen toen tot de conclusie dat een aparte zware beroepenregeling niet is uit te werken. Ter uitvoering van de motie Voortman (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 68) is met sociale partners overlegd of er tot een definitie van zware beroepen gekomen kan worden. Zoals in de Kamerbrief over langer doorwerken en zware beroepen (dd. 18 september 2017) is aangegeven, is hierbij niet het ei van Columbus ontdekt.
In het rapport van het EIB wordt gesteld dat de historische uitval door arbeidsongeschiktheid, zoals gemeten door het UWV, een goede maatstaf is voor een zwaar beroep. Daar kan men kanttekeningen bij plaatsen. Immers, de instroom in arbeidsongeschiktheid hangt niet alleen samen met de zwaarte van een beroep, maar ook met de mate waarin werkgevers preventief beleid gevoerd hebben op het terrein van arbeidsomstandigheden en de wijze van organisatie van de arbeid. Deze maatstaf zou ertoe leiden dat de prikkel voor werkgevers om in te zetten op duurzame inzetbaarheid goeddeels verdwijnt, zodat de problematiek van zware beroepen in de toekomst minder snel zal worden verminderd. Daarnaast spelen individuele omstandigheden mee bij de kans op arbeidsongeschiktheid die losstaan van het (zware) beroep, zoals de gezondheid en de levensstijl, en de hoogte van het inkomen van de werknemer.
Ook kunnen kanttekeningen geplaatst worden bij de verdere poging tot juridische afbakening van de doelgroep van zware beroepen in dit onderzoek. Het onderzoek indiceert zeven sectoren met een meer dan tweemaal gemiddelde uitval, maar tegelijk constateren de onderzoekers dat er ook binnen andere sectoren, zoals de bouw, beroepsgroepen zijn met een meer dan tweemaal gemiddelde uitval. Feitelijk erkennen de onderzoekers daarmee dat de doelgroep juridisch lastig af te bakenen is en niet beperkt kan worden tot sectoren. Ook binnen sectoren is sprake van diversiteit in de zwaarte van beroepen, afhankelijk van de functie die men binnen een organisatie bekleedt. Een van de zeven geïndiceerde sectoren met zware beroepen is het taxi- en ambulancevervoer. Het is denkbaar dat de beroepen binnen deze sector verschillend op zwaarte beoordeeld moeten worden.
De voorwaarde dat iemand tenminste 15 jaar in één van de zware sectoren werkzaam moet zijn geweest is daarom niet altijd een goede indicator. Nog afgezien van het feit dat het niet voor iedereen mogelijk zal zijn om deze arbeidshistorie te achterhalen. Ook is niet ingegaan op de vraag, hoe en door wie beoordeeld moet worden of iemand in een individueel geval werkzaam is geweest in een zwaar beroep. Helaas moet ik concluderen dat met dit rapport ook het «ei van Columbus» nog niet is gevonden op dit dossier.
Wat vindt u van de definitie van zware beroepen die in het rapport wordt gehanteerd? Kunt u zich vinden in de gekozen beroepen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Denkt u dat er nog meer beroepen kunnen worden gekwalificeerd als zwaar beroep? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de voorwaarde dat men minimaal 15 jaar in een zwaar beroep moet hebben gewerkt om in aanmerking te komen voor de regeling? Wat voor effect heeft dit op de kosten van de regeling?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel kost volgens u een regeling waarbij mensen met een zwaar beroep drie jaar eerder stoppen met werken? Kunt u reageren op de 120 miljoen euro geraamde kosten die het rapport veronderstelt? Hoeveel opbrengsten worden in dit scenario verwacht bij minder gebruik van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen?
In het rapport geven de onderzoekers aan dat een regeling voor zware beroepen tussen de € 120 en € 200 mln aan extra AOW-uitgaven kost. Er is zo goed als geen (cijfermatige) onderbouwing van dit bedrag in het rapport.
De kosten van een eventuele regeling voor zware beroepen zijn sterk afhankelijk van de precieze vormgeving en afbakening. Daarvoor dient een regeling eerst te worden afgebakend, wat de nodige problemen met zich meebrengt (zie antwoorden op de vragen 1,2 en 3). Of een regeling uiteindelijk met succes zou kunnen worden afgebakend, hangt niet alleen af van de juridische vormgeving, maar ook van de maatschappelijke discussie en de mate waarin het gebruik van de regeling binnen de perken kan worden gehouden. De wijze van financieren is daarbij cruciaal, zoals ook in 2009 is gebleken toen ik het voorontwerp van de wet over deze problematiek heb laten opstellen en in overweging heb gegeven bij sociale partners. Sociale partners kwamen toen tot de conclusie dat een aparte zware beroepenregeling niet is uit te werken. Daarbij speelde ook de wijze van financieren van de compensatieregeling en de verdeling van lasten een rol.
De door het EIB voorgestelde regeling zou overigens ook negatieve inkomenseffecten kunnen hebben voor betrokken werknemers. Een deel van de betrokken werknemers zou van een inkomen ter hoogte van hun salaris of een WIA-uitkering van 75% van het eindloon, terugvallen naar 75% middelloon. Hoe hiermee in de vormgeving van de regeling wordt omgegaan is ook van invloed op de kosten.
In het voorstel nemen de arbeidsongeschiktheidsuitgaven af, nemen de AOW-uitgaven toe en krijgen werkgevers kosten voor de aanvulling op de AOW-uitkering die zij betalen. Omdat de arbeidsongeschiktheidsuitgaven uit (gedifferentieerde) werkgeverspremies worden gefinancierd en deze uitgaven hoger zouden zijn dan de uitgaven aan de aanvulling, zou dit voorstel tot gevolg hebben dat lasten verschuiven van werkgevers (en sectoren) naar algemene middelen en dat de prikkel voor werkgevers om in te zetten op duurzame inzetbaarheid vermindert. De problematiek van zware beroepen wordt hierdoor in de toekomst niet opgelost.
Dit heeft eveneens effect op de financiële gevolgen van een regeling voor zware beroepen.
Bent u het er mee eens dat mensen met een zwaar beroep die vaak laag opgeleid zijn met een lagere levensverwachting bij een Arbeidsongeschiktheidswet (AOW) leeftijd, die gekoppeld is aan de levensverwachting, het logisch is dat deze mensen recht hebben om eerder te stoppen met werken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat een lager opleidingsniveau correleert met een lager inkomen, een slechtere gezondheid en een lagere levensverwachting. De onderzoekers geven zelf al aan dat het (lagere) opleidingsniveau geen goed criterium is voor een regeling voor zware beroepen omdat dit bijna 20% van de werknemers betreft. Daar komt bij dat de AOW een volksverzekering is die een solidaire basisvoorziening biedt voor de oude dag voor iedereen die in Nederland woont, ongeacht of men gewerkt heeft of niet gewerkt heeft. Er is niet gekozen voor differentiatie naar levensverwachting, beroepsgroep of arbeidsverleden. Een flexibele ingangsdatum van de AOW is momenteel onderdeel van de discussie.
De aanvullende pensioenen daarentegen zijn wel afhankelijk van het arbeidsverleden en kennen bij eerder stoppen een actuariële verrekening, waarbij de levensverwachting (per pensioenfonds) wel een rol speelt.
In het onderzoek wordt gesteld dat mensen met een zwaar beroep een lager inkomen hebben en dat lagere inkomens beperkte mogelijkheden hebben om hun aanvullend pensioen naar voren te halen. In het onderzoek wordt dit onderbouwd met figuur 2.7, waaruit echter blijkt dat het gemiddeld inkomen in deze zeven sectoren met zware beroepen rond modaal ligt. Verwacht mag worden dat het pensioeninkomen dan ook op modaal ligt, zeker bij een lang arbeidsverleden. Voor deze groep bestaan dus ook mogelijkheden om het aanvullend pensioen eerder te laten ingaan.
Kunt u in overleg treden met uw collega’s van andere lidstaten om te kijken of soortgelijke regelingen of delen van regelingen in die lidstaten ook kunnen worden doorgevoerd in Nederland?
Mij is bekend dat in andere lidstaten wel gewerkt wordt met regelingen voor zware beroepen. Vaak zijn dit historisch gegroeide sectorale regelingen. Uit de inventarisatie in dit EIB rapport en uit andere inventarisaties blijkt ook dat de voorwaarden voor dergelijke regelingen en het karakter van deze regelingen zeer divers is. Wat de meeste buitenlandse regelingen gemeen hebben, is dat werkgevers veelal (mede) financier zijn.
Uitstel van de beslistermijn Pensioen Eigen Beheer |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat voor (financiële) consequenties heeft het als een directeur-grootaandeelhouder (dga) niet vóór 1 juli 2017 heeft geregeld dat de huidige opbouw van het Pensioen Eigen Beheer (PEB) wordt stopgezet?
Vanaf 1 juli 20171 is een eigenbeheerlichaam geen toegelaten verzekeraar meer voor het PEB. Wanneer de opbouw van het PEB na die datum ongewijzigd zou doorlopen, zou opbouw bij een niet-toegelaten verzekeraar plaatsvinden. Dit heeft op grond van artikel 19b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) tot gevolg dat de pensioenregeling fiscaal onzuiver wordt, omdat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarde die is opgenomen in artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet LB 1964. In dat geval wordt de aanspraak op grond van artikel 19b, eerste lid, van de Wet LB 1964 aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de dga. Dat betekent dat de waarde in het economische verkeer van deze aanspraak in de heffing van de loonbelasting wordt betrokken en dat revisierente is verschuldigd, zoals reeds aan het begin van de parlementaire behandeling is beschreven.2 Zoals ik in mijn eerdere brieven hierover al heb aangegeven is er vanuit de Belastingdienst naar mijn mening alles aan gedaan om de noodzakelijke informatie te verstrekken. Op 15 juni 2017 heeft ook nog een herinneringsactie plaatsgevonden via het Forum Salaris, het Forum Fiscaal dienstverleners, via Twitter en door middel van een actueelbericht op de website van de Belastingdienst.3 Belanghebbenden dan wel hun dienstverleners zouden dan ook op de hoogte moeten zijn. Hierbij wordt nog opgemerkt dat meer dan de helft van alle dga’s in het verleden al gestopt is met de opbouw van het PEB.4 Bij deze groep is derhalve geen actie meer vereist voor 1 juli 2017.
Op welke manier worden dga’s die niet vóór 1 juli 2017 de huidige opbouw van PEB hebben stopgezet geïnformeerd dat de coulanceperiode is ingegaan?
Ik neem aan dat de vragenstellende leden in plaats van «ingegaan» «afgelopen» bedoelen. De informatievoorziening voor dga’s over de al ingegane coulanceperiode is al uitgebreid in de antwoorden op eerder gestelde vragen besproken.5 Zoals in het antwoord op vraag 1 is vermeld, heeft op 15 juni een herinneringsactie in verband met het aflopen van de coulancetermijn plaatsgevonden. De beëindiging van de coulanceperiode vormt geen moment waarop dga’s actief opnieuw zouden moeten worden benaderd.
Klopt het dat voor het bepalen van het kortingspercentage voor de afkoop gekeken wordt naar het kalenderjaar waarin de afkoop plaatsvindt? Met andere woorden, klopt het dat daarbij 31 december 2019 de uiterste datum is?
Beide vragen kan ik bevestigend beantwoorden. Voor het bepalen van het kortingspercentage wordt inderdaad naar het kalenderjaar gekeken waarin de afkoop plaatsvindt en 31 december 2019 is de uiterste datum waarop afkoop fiscaal gefaciliteerd mogelijk is.
Waarom is het vanuit uw perspectief noodzakelijk om de opbouw vóór 1 juli 2017 stop te zetten, terwijl de beslissing over de toekomst van het opgebouwde pensioen pas uiterlijk 31 december 2019 genomen moet worden?
Allereerst wil ik volledigheidshalve nog een keer beklemtonen dat vóór 1 juli 2017 nog geen definitieve beslissing over de te maken keuze over de wijze van afwikkeling van het PEB hoeft te worden genomen. Vóór 1 juli 2017 dient alleen de opbouw van het PEB stopgezet te worden. De mogelijkheid om nog tot en met 31 december 2019 een beslissing te kunnen nemen over de afwikkeling van het opgebouwde pensioen staat hier los van.
De beoogde ingangsdatum van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen was 1 januari 2017. De laatste dag voor het stopzetten van de huidige opbouw van het PEB is feitelijk al twee keer uitgesteld. In eerste instantie is de uiterste datum verschoven van 31 december 2016 naar 31 maart 2017 door de coulanceperiode zoals die door uw Kamer was verzocht. Door de latere inwerkingtreding van de wet met daarbij eveneens de daarop aansluitende nieuwe coulanceperiode, is voor een tweede keer uitstel gerealiseerd tot en met 30 juni 2017. Verder uitstel is beleidsmatig onwenselijk en niet logisch omdat dan nóg langer pensioen wordt opgebouwd dat vervolgens weer moet worden uitgefaseerd. Daarnaast zou nog verder uitstel tot een budgettaire derving leiden waarvoor dekking zou moeten worden gevonden. Ook zou verdere verlenging van de coulancetermijn tot nog langer vooruitschuiven van deze relatief simpele administratieve handeling van het stopzetten ertoe leiden dat de periode die na het stopzetten van het PEB overblijft voor de afwikkeling van het PEB, steeds korter wordt. Zoals eerder al toegelicht is vanuit de Belastingdienst al het mogelijke gedaan om dga’s te informeren over de uitfasering van het PEB. Dga’s zouden hiervan dan ook op de hoogte moeten zijn en voor 1 juli a.s. de opbouw van hun PEB moeten kunnen stopzetten. Ik zie dan ook geen reden voor verder uitstel.
Wat zou er vanuit uw perspectief misgaan als de deadline voor het stopzetten van de huidige opbouw van PEB wordt verlengd naar 1 oktober 2017?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja, hierbij treft u de antwoorden aan.
Het bericht dat stageplekken soms ‘verkapte werkplekken zijn, waar je geen cent voor krijgt’ |
|
Peter Kwint (SP), Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat sommige stageplekken soms «verkapte werkplekken zijn waar je geen cent voor krijgt»?1
Hoewel stages een nuttige functie vervullen bij het voorbereiden van jongeren op hun toekomst op de arbeidsmarkt, komt het in de praktijk voor dat stages worden misbruikt om regulier werk te laten uitvoeren zonder dat daarvoor het bijpassende loon wordt betaald. Vooral in de gevallen waarin de stage geen onderdeel is van de opleiding kan al gauw sprake zijn van een diffuse situatie waarin niet helder is of het daadwerkelijk om leren gaat of dat het accent ligt op het verrichten van productieve werkzaamheden. Bij stages binnen het onderwijs, zorgt de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voor de erkenning en borging van kwalitatief goede stageplekken in het mbo. De onderwijsinspectie ziet toe op de kwaliteit van stages.
De signalen van stagemisbruik onder afgestudeerden zijn in 2016 aanleiding geweest voor het opstellen van een plan van aanpak om bewustwording te bevorderen, de informatiepositie ten behoeve van handhaving te versterken en risicogericht te handhaven door de Inspectie SZW.2 Aanvullend is per brief in december 2016 aangekondigd dat er een sectoranalyse wordt uitgevoerd om in beeld te brengen in welke sectoren op de arbeidsmarkt het probleem van stagemisbruik met name opduikt.3 Het streven is dat het onderzoek voor de begrotingsbehandeling van SZW wordt afgerond. De resultaten zullen – indien zij daartoe aanleiding geven – worden gebruikt voor een sectorspecifieke aanpak.
Hoe vaak worden naar uw weten cao’s van bedrijfstakken geschonden door stagiaires het recht op een stagevergoeding (of beloning) te onthouden, uitgesplitst naar mbo bol2, mbo bbl3, hbo en universiteit?
Voor stages als onderdeel van het volgen van een opleiding (mbo, hbo of universiteit), geldt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een vergoeding te betalen. Relevant is in dit verband dat de werkzaamheden van de stagiair niet zijn gericht op het verrichten van productieve arbeid of het behalen van omzet of winst.
In een aantal sectoren of bedrijven zijn afspraken gemaakt over een minimale stagevergoeding. Cao-partijen zijn zelf verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van cao-bepalingen. Als zij vermoeden dat een werkgever bepalingen uit een algemeen verbindend verklaarde cao niet naleeft, kunnen zij bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om een onderzoek in te stellen op grond van artikel 10 Wet Avv. De Inspectie SZW heeft vorig jaar twee verzoeken ontvangen, behandeld en afgerond waarin de naleving van cao-bepalingen omtrent stage tijdens de opleiding aan de orde was. Het is vervolgens aan de verzoeker om eventuele maatregelen te nemen.
Hoeveel klachten over stages krijgt u binnen via kanalen als de ombudslijnen, scholen, instellingen, studentenvakbonden of Inspectie SZW of OCW? In hoeverre geven deze actief door stagiaires gemelde klachten voldoende inzicht in de mate waarin klachten voorkomen?
Uit de landelijke rapportage van de beroepspraktijkvormingmonitor (bpv-monitor) over 2016 blijkt dat er over het algemeen tevredenheid is over de bpv in het mbo. Studenten geven de bpv gemiddeld een 8, de leerbedrijven gemiddeld een 7,5. De conclusie van de bpv-monitor is dat er relatief weinig problemen zijn in de bpv. Van degenen die wel problemen ervaren (ongeveer 15% van zowel de praktijkopleiders als de studenten) vindt een meerderheid dat de problemen naar tevredenheid zijn opgelost.
De klachten die er zijn, komen via diverse instanties in beeld.
Onderwijsinstellingen rapporteren in het geïntegreerd jaarverslag over hun klachtenafhandeling. Uit de rapportage over 2015–2016 van de mbo ombudslijn blijkt dat er 14 klachten met betrekking tot stage in het mbo zijn ingediend6 en uit de klachtenrapportage van de Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB) over 2016 blijkt dat er 159 vragen en klachten over stages waren. Ook bij SBB komen regelmatig klachten binnen over de werkzaamheden en/of begeleiding in leerbedrijven (zie ook het antwoord op vraag7 en bij de onderwijsinspectie (enkele klachten over stages in het mbo en over kalenderjaar 2016 en 2017 tot op heden twaalf klachten over stages in het hoger onderwijs -dat is 6% van het totaal aantal klachten dat bij de inspectie hoger onderwijs binnenkwam).
Van alle meldingen over stages na opleiding die sinds december 2014 bij de Inspectie SZW zijn binnengekomen zijn er vijftien onderzoeken gestart waarbij in vijf gevallen stagemisbruik is vastgesteld. In het voorjaar van 2017 zijn zes nieuwe meldingen over stages na opleiding in behandeling genomen. Daarnaast heeft de Inspectie SZW in 2016 circa tien meldingen ontvangen over stage tijdens een opleiding. De meldingen kunnen afkomstig zijn van de betrokkene zelf of van anderen, bijvoorbeeld – met toestemming van de betrokkene – van FNV Jong. Als bij een melding benodigde informatie zoals concrete adresgegevens van de werkgever ontbreken kan de melding niet in behandeling worden genomen. Om de kwaliteit van meldingen te verbeteren is de informatievoorziening over stagemisbruik op de website van de Inspectie SZW verbeterd en heeft FNV Jong naar aanleiding van voorstellen van de Inspectie SZW het formulier van «meldpunt stagemisbruik» aangepast.
Onduidelijk is of de signalen en meldingen een correct en volledig beeld geven. Om de omvang van stagemisbruik na afstuderen in probleemsectoren beter in beeld te brengen laat de Minister van SZW een onderzoek uitvoeren (zie ook antwoord vraag8.
Kunt u zich voorstellen dat stagiair(e)s niet altijd bereid zijn een klacht in te dienen uit angst de stageplek kwijt te raken? Wilt u uw antwoord toelichten? Zijn stagiaires die geen stagevergoeding of andere beloning ontvangen voor de stage altijd voldoende verzekerd? Vindt u dat wenselijk? Bent u bereid maatregelen te nemen zodat stagiaires gegarandeerd een aansprakelijkheidsverzekering hebben gedurende de stage?
Gezien het aantal meldingen bij instanties lijkt de meldingsbereidheid van stagemisbruik beperkt te zijn. Een mogelijke verklaring voor de terughoudendheid van stagiairs is dat zij bang zijn dat het doen van een melding schadelijke gevolgen heeft voor hun arbeidsmarktkansen bij werkgevers. Als gevolg worden meldingen regelmatig anoniem gedaan. Hoewel anonieme meldingen bij kunnen dragen aan het beeld van de situatie bij een werkgever of in een branche, kan de Inspectie SZW geen overtreding van het wettelijk minimumloon (WML) vaststellen.
De werkgever is verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving van zowel werknemers als stagiairs. Een aparte aansprakelijkheidsverzekering voor stagiairs, met of zonder schadevergoeding, is daarom niet nodig.
Hoe beoordeelt u de voorbeelden in reactie op de twitter-oproep van FNV Jong (#stageleed), waarbij stagiair(e)s meldden dat zij tijdens een stage enkel en alleen «vloeren stonden aan te vegen en de winkel te stofzuigen» of dat stagiaires zonder enige vergoeding of reiskosten «alleen de rotklusjes» mochten doen?
Voor het verrichten van een stage is het van essentieel belang dat de activiteiten van een stagiair zich duidelijk onderscheiden ten opzichte van die van een gewone werknemer. De werkzaamheden van een gewone werknemer zijn hoofdzakelijk van productieve aard, bijvoorbeeld gericht op het maken van omzet, winst of het behalen van doelen. Bij een stage staat juist het leeraspect voorop. Het is dan ook onwenselijk als een stagiair vooral werkzaamheden moet uitvoeren die niet gericht zijn op leren. In dat geval is het altijd raadzaam melding te doen bij de Inspectie SZW of de onderwijsinspectie. Vervolgens zal aan de hand van een aantal criteria naar de feitelijke omstandigheden worden gekeken om vast te stellen of er sprake is van arbeid of stage. In de Kamerbrief van 12 april 2016 worden de criteria van een stage genoemd.9
In hoeverre worden stageklachten die mbo-scholen of hbo-scholen binnenkrijgen doorgestuurd naar de SBB4, zodat deze kunnen nagaan of de klachten aanleiding geven om de erkenning als leerbedrijf te heroverwegen of zelfs in te trekken? Hoe vaak is naar aanleiding van een stageklacht door SBB de erkenning ingetrokken?
Er komen regelmatig klachten binnen over de werkzaamheden en/of begeleiding in leerbedrijven voor het mbo. De meeste klachten komen van studenten of ouders van studenten. De meeste meldingen vanuit scholen worden in samenwerking met de adviseur praktijkleren van SBB afgehandeld in de regio.
Klachten worden altijd behandeld volgens het principe van hoor en wederhoor, ze worden altijd eerst besproken met de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling maakt namelijk de concrete afspraken voor de stage via de praktijkovereenkomst. Vervolgens neemt SBB in alle gevallen contact op met het leerbedrijf en wordt bekeken of het leerbedrijf nog erkend kan blijven. Zo nodig en mogelijk, maakt de adviseur verbeterafspraken (die ook gemonitord worden). Als blijkt dat het bedrijf niet meer aan de voorwaarden kan of wil voldoen, wordt de erkenning ingetrokken. In het schooljaar 2016–2017 ging het in de periode van 1 september 2016 tot 1 april 2017 om:
Er is geen directe relatie tussen SBB en instellingen in het hoger onderwijs. Voor zover bekend zijn er geen stageklachten door hoger onderwijsinstellingen doorgestuurd naar SBB. Ook de inspectie hoger onderwijs heeft geen stageklachten doorgestuurd naar SBB.
Wat zijn de wetten en regels voor stagevergoedingen en reisvergoedingen voor bol en bbl opleidingen?
Er bestaat geen wettelijke verplichting om een stagevergoeding te betalen. Om geen loon conform WML en eventueel aanvullend de betreffende CAO verschuldigd te zijn is het voor het verrichten van een stage van essentieel belang dat de activiteiten van een stagiair zich duidelijk onderscheiden ten opzichte van die van een «gewone werknemer». De WML is niet van toepassing als de activiteiten bij uitstek gericht zijn op leren.
Met betrekking tot reisvergoedingen geldt dat jongeren die een voltijdse opleiding volgen en ouder zijn dan 18 jaar, recht hebben op studiefinanciering en daarmee de ov-studentenkaart. Die kunnen zij gebruiken om te reizen naar hun stage. Vanaf 1 januari 2017 is bovendien ook voor minderjarigen het studentenreisproduct beschikbaar gesteld. Jongeren die een bbl-opleiding volgen, ontvangen geen studiefinanciering, omdat daarbij vaak sprake is van een arbeidsovereenkomst en salaris.
Bent u bereid zelf een onderzoek te starten naar de mate waarin het voorkomt dat stages geen leerzame plek zijn voor werkervaring, maar misbruikt wordt door bedrijven en instellingen om «extreem goedkope (gratis) werkkrachten» te krijgen? Wilt u daarbij tevens nagaan of stagiaire(e)s voldoende begeleiding krijgen vanuit de school of instelling?
Aanvullend onderzoek naar de kwaliteit van stages tijdens de opleiding is niet nodig. Beroepsonderwijs en bedrijfsleven meten met de eerder genoemde bpv-monitor sinds januari 2016 doorlopend de kwaliteit van en de tevredenheid met de bpv. Voor wat betreft stages in het hoger onderwijs zijn er ook geen klachten waaruit blijkt dat stages niet leerzaam zijn en stagiair(e)s alleen worden ingezet als gratis of goedkope arbeidskracht. Ook vanuit de reguliere opleidingsaccreditaties komen geen signalen naar voren dat er sprake is van misstanden op dat vlak.
Ten aanzien van stagemisbruik na de opleiding wordt, zoals aangekondigd in de brief van 1 december 2016, momenteel een sectoranalyse uitgevoerd.11 De analyse brengt de probleemsectoren in beeld en inventariseert aanknopingspunten per sector voor het terugdringen van stagemisbruik.
Kunt u aangeven of en op welke manier stagiaires die zich bij de Inspectie melden met een klacht – waartoe de Minister van SZW opriep op twitter- concreet worden geholpen bij het oplossen van hun klachten? Wat doet de Inspectie met de concrete klachten die zij binnenkrijgen? Wat is de «route» van een klacht? Is het gegarandeerd dat de indiener van de klacht te horen krijgt, hoe de klacht is afgehandeld? Wordt de stagiair ook actief ondersteund om te helpen de klacht op te lossen?
De onderwijsinspectie beoordeelt elke individuele klacht primair als signaal over de onderwijsinstelling. Dit kan aanleiding zijn voor het contact opnemen met de instelling om te beoordelen of de klacht een algemeen karakter heeft waarop de instelling moet worden aangesproken of voor onderzoek. Individuele klachtbemiddeling doet de onderwijsinspectie niet. Wel wordt de klager altijd gewezen op de rechten die de klager heeft, bijvoorbeeld het wenden tot de klachtencommissie van de onderwijsinstelling. Vanaf 1 augustus aanstaande is het klachtrecht bovendien ook wettelijk geborgd.
Voor klachten over stagemisbruik bij de Inspectie SZW door een stagiair geldt dezelfde werkwijze als voor andere soorten klachten. Allereerst wordt een melding geregistreerd. Om de melding goed te kunnen beoordelen, wordt de melder gevraagd naar naw-gegevens en een aantal andere zaken. De melder ontvangt een schriftelijke bevestiging van de ontvangst van de melding. Na registratie wordt de onderzoekswaardigheid van de melding beoordeeld door een beoordelend inspecteur of projectleider. De melder wordt geïnformeerd of de melding in onderzoek wordt genomen. Na afloop van het onderzoek wordt de melder schriftelijk op de hoogte gesteld van het resultaat van het onderzoek. Voorwaarde voor de geschetste werkwijze is dat de naw-gegevens van een melder bekend zijn. Indien de Inspectie SZW constateert dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en dat de stagiairs derhalve recht hebben op het wettelijk minimumloon, kan zij eisen dat de werkgever het loon en/of vakantiebijslag nabetaalt en daarop toezien.
Wat is uw reactie op onderzoek waaruit blijkt dat de Inspectie 100 tot 400 mensen tekort komt om hun werk goed uit te kunnen voeren? Stelt dit u gerust dat klachten over stageplaatsen als verkapte werkplekken adequaat opgepakt zullen worden?
In de brief van de Minister SZW van 30 november 2016 wordt naar aanleiding van de motie Heerma c.s. (dd 22 juni 2016) ingegaan op de toereikendheid van de capaciteit en is het rapport van ABD top consult aan de Kamer aangeboden.12 Verder wordt in deze brief gemeld dat het niet mogelijk is een eenduidig en kwantitatief onderbouwd antwoord te geven op de vraag of de capaciteit van de Inspectie SZW toereikend is, omdat daarvoor niet de juiste informatie beschikbaar is en omdat een politiek vastgestelde norm ontbreekt. ABD top consult heeft de aanbeveling gedaan een Inspectie Control Framework (ICF) te ontwikkelen. Bij brief van 16 mei 2017 heeft de Minister van SZW de Kamer het ICF aangeboden, alsmede een viertal scenario’s voor politieke besluitvorming over de capaciteit.13 De in het ICF beschreven inzichten en risico’s faciliteren keuzes ten aanzien van de toereikendheid van de capaciteit van de Inspectie SZW. In de brieven van 30 november 2016 en van 16 mei 2017 over het ICF heeft de Minister van SZW aangegeven dat hij het ICF beschouwt als informatie voor uw Kamer en een nieuw kabinet op basis waarvan een besluit genomen kan worden over de capaciteitsinzet van de Inspectie SZW en de overige schakels in de keten.
De accountantscontrole van topinkomens |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Accountants willen stoppen met controle van topinkomens»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de complexiteit van de controle er niet toe mag leiden dat daardoor onvoldoende zicht ontstaat op topinkomens in de publieke sector? Zo ja, waarom is daar sprake van? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de complexiteit van de controle het zicht niet mag ontnemen op de topinkomens in de (semi-)publieke sector. Ik deel ook de mening dat hierdoor de normering van topinkomens niet mag worden afgezwakt. De in het artikel aangehaalde deskundigen onderschrijven ook de doelstelling van de Wet normering topinkomens (WNT), maar maken zich zorgen over de hoeveelheid werk die de accountantscontrole met zich meebrengt, onder meer als gevolg van de complexiteit van de wet en aanpalende wet- en regelgeving. Het is primair aan de instelling om de WNT-informatie transparant te verantwoorden. De accountant is een sleutelfiguur bij de controle op de WNT. Ik neem de geuite zorgen dan ook zeer serieus. Een deel van de factoren die complexiteit veroorzaken, zoals het overgangsrecht, vormt een gegeven. Een ander deel, zoals de fiscale bepalingen betreffende loon, is breder van aard en inhoud. Ik ben bereid om samen met onder meer de beroepsgroep te bezien of er mogelijkheden zijn om binnen het doel en de kaders van de WNT de controlelast voor accountants te verminderen. Een afspraak daarvoor is al enige tijd geleden gemaakt.
Deelt u de mening dat complexiteit in de regels ten aanzien van topinkomens in de publieke sector er in ieder geval niet toe mag leiden dat dan maar de normering van die topinkomens wordt afgezwakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de controle op topinkomens eenvoudiger zou worden als ook niet-topfunctionarissen en interim-mers in de publieke sector niet meer dan een ministerssalaris zouden mogen verdienen? Zo ja, op welke termijn komt u alsnog met wetgeving om dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
De Raad van State heeft recent advies uitgebracht over het wetsvoorstel tot uitbreiding van de personele werkingssfeer van de Wet normering topinkomens (WNT-3). Hiermee worden alle werknemers in de (semi-)publieke sector onder de WNT gebracht. Het besluit om de WNT-3 in te dienen bij uw Kamer laat ik over aan het volgende kabinet. De controle op topinkomens als zodanig wordt niet eenvoudiger als niet-topfunctionarissen in de (semi-)publieke sector, met of zonder dienstverband, onder de reikwijdte van de WNT worden gebracht en niet meer mogen verdienen dan een ministersalaris. Bij ongewijzigde omstandigheden nemen de controlelasten toe, omdat het aantal functionarissen die onder het bereik van de WNT vallen sterk toeneemt. Zoals gebruikelijk zal wanneer sprake is van invoering met betrokken maatschappelijke partijen worden overlegd hoe gegeven het doel en de strekking van het wetsvoorstel de administratieve lasten zoveel mogelijk kunnen worden beperkt.
Overweegt u de controle op topinkomens in de publieke sector door anderen dan accountants te laten doen? Zo ja, waarom, door wie of welke instantie? Wie gaat de kosten van de controles dragen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit overweeg ik niet. Dit zou een ingrijpende systeemwijziging betekenen, die veel inspanning kost en onzekerheid met zich meebrengt op een moment dat veel partijen juist te kennen geven inmiddels aan de WNT gewend te zijn en vooral behoefte te hebben aan rust. Controle wordt niet eenvoudiger als een andere partij deze ter hand neemt. En tot slot acht ik de accountant bij uitstek geschikt om de controle op de naleving van de WNT uit te voeren. Er is geen partij die dit effectiever en efficiënter kan doen. De accountant kent immers vanuit zijn jaarlijkse controle de instelling, de daar werkzame topfunctionarissen en de administraties en kan, waar nodig, de link leggen met andere specialismen.