De handhaving van het strafpuntensysteem voor beginnersrijbewijzen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat de handhaving van het strafpuntensysteem voor beginnersrijbewijzen gebrekkig is?1
De in vraag 4 genoemde getallen betreffen niet het aantal tijdelijke schorsingen maar het aantal keer dat het OM sinds 2011 tot en met 2015 een mededeling aan het CBR heeft gestuurd.
Voor de verdere beantwoording verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Bent u bekend met het gegeven dat beginnende automobilisten nauwelijks te vrezen hebben voor het strafpuntensysteem?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel beginnende automobilisten waren er in 2015 en 2016?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u verklaren waarom maar negen (2015), elf (2014), vijf (2013), acht (2012) en één (2011) tijdelijke schorsing(en) sinds 2011 zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit kleine aantal een direct gevolg van gebrekkige handhaving? Zo ja, hoeveel prioriteit wordt er gegeven door de politie aan het handhaven van het strafpuntensysteem voor beginnersrijbewijzen? Zo nee, waarvan dan?
Ten aanzien van de relatie tussen de genoemde aantallen en de handhaving verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Er wordt niet specifiek ingezet op het handhaven van verkeersovertredingen van beginnende bestuurders, omdat dit buitengewoon gecompliceerd is. Bestuurders van een voertuig zijn van buiten de auto niet of nauwelijks herkenbaar als beginnend bestuurder. Bovendien is het uitgangspunt dat er wordt gehandhaafd op verkeersovertredingen ongeacht of het om een beginnend bestuurder gaat.
Bent u bekend met het gegeven dat sprake is van een daling van 1,46 miljoen staandehoudingen in 2007 naar 240.000 staandehoudingen in 2015?
Een belangrijke reden voor de daling in 2015 van het aantal staandehoudingen zijn de CAO-acties van de politie in 2015. Naar verwachting duurt het enige tijd voordat de effecten van de acties zijn verdwenen.
Een andere reden voor de verminderde inzet op verkeershandhaving is dat de basisteams van de politie andere prioriteiten hebben gekregen. Zo is er in 2015 veel politie-inzet naar terrorismebestrijding en de verhoogde asielinstroom gegaan, waardoor minder capaciteit voor verkeershandhaving beschikbaar was. De inzet van de capaciteit van de basisteams wordt niet door mij maar door de lokale driehoek bepaald.
Voor 2015 en de jaren daaraan voorafgaande geldt ook dat er vacatures bij de teams Verkeer van de politie waren die door de reorganisatie niet konden worden ingevuld. Deze vacatures zullen nu, met inachtneming van de afspraken die in het kader van de personele reorganisatie met de vakbonden zijn gemaakt, geleidelijk aan weer worden ingevuld. Politie en OM hebben voor de teams Verkeer van de eenheden samen een Leidraad Handhavingsplan 2016–2018 opgesteld. De Leidraad is een belangrijk richtsnoer voor de politie om de verkeershandhaving vorm te geven. Voor de periode 2016–2018 zijn alcohol, snelheid, rood licht, afleiding en verkeersveelplegers als prioriteiten voor verkeershandhaving vastgesteld. Ik vind het belangrijk dat de politie hier op handhaaft.
Wat is de reden van deze daling van staandehoudingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt deze daling zich tot de inzet van de regering op het verminderen van het aantal verkeersdoden en verkeersongelukken?
Bij het veroorzaken van een ongeval hoeft er niet altijd sprake te zijn van een overtreding. Bij het tegengaan van ongelukken dient dan ook niet alleen naar de handhaving te worden gekeken. Er zijn meerdere factoren die een rol spelen bij verkeersveiligheid. Naast handhaving gaat het hierbij bijvoorbeeld om de weginrichting, voertuigtechnologie, voorlichting en educatie. Bij een toe- of afname van het aantal slachtoffers in het verkeer kunnen verschillende deelaspecten bepalend zijn.
Politie en OM hebben voor de teams Verkeer van de eenheden samen een Leidraad Handhavingsplan 2016–2018 opgesteld. De Leidraad is een belangrijk richtsnoer voor de politie om de verkeershandhaving vorm te geven. Voor de periode 2016–2018 zijn alcohol, snelheid, rood licht, afleiding en verkeersveelplegers als prioriteiten voor verkeershandhaving vastgesteld. De politie streeft naar een zo effectief mogelijke inzet van de beschikbare capaciteit, onder meer door informatie gestuurd te werken op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het (lokaal) gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is.
Hoeveel fte of budget van de politie is per jaar landelijk beschikbaar voor handhavingstaken met betrekking tot verkeersveiligheid?
Omdat handhavingstaken behoren tot de kerntaken van de politie is hier geen afgescheiden budget of aantal fte voor aangewezen. Wel zijn volgens afspraak de 659 FTE van de voormalige Verkeershandhavingsteams (VHT’s) met de inrichting van de nationale politie meegenomen in de Teams Verkeer in de eenheden. Daarnaast kan er capaciteit van de basisteams worden toegewezen. De inzet van de capaciteit van de basisteams wordt niet door mij maar door de lokale driehoek bepaald.
Hoe beoordeelt u de mening dat een voorwaarde voor een blijvend effect van het puntenstelsel is dat er een blijvende objectieve en subjectieve kans is om daadwerkelijk het rijbewijs kwijt te raken en dat dit samenhangt met een voldoende hoog handhavingsniveau en efficiënte handhavingsmethoden?
In het algemeen geldt dat de preventieve effectiviteit van sancties en maatregelen groter is als de (subjectieve) pakkans groot is en de bestuurder ook het gevoel heeft dat de kans reëel is dat hij wordt gestraft. Dit geldt ook voor het puntenrijbewijs bij beginnende bestuurders. In brede zin wordt de pakkans onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die worden ingezet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurd te werken op onveilige wegvakken. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen en capaciteit zo hoog mogelijk gehouden.
Bent u bereid een uitgebreide brief te sturen naar de Kamer over handhaving in relatie tot regelgeving met betrekking tot verkeersveiligheid?
Ik heb uw Kamer bij brief van 18 februari 20162 geïnformeerd over verschillende onderwerpen op het gebied van verkeershandhaving. Zoals aangegeven in deze brief zal ik uw Kamer over verschillende onderwerpen uit deze brief nader informeren. Daarnaast zal ik met de Minister van IenM uw Kamer, zoals aangekondigd in de aanbiedingsbrief, informeren over de verbetermaatregelen met betrekking tot de beginnersregeling en zal ik de beginnersregeling en de werking van de beginnersregeling gaan evalueren.
De voorgenomen wijziging van de Regeling verkeersregelaars |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de door u in antwoord op eerder gestelde vragen aangekondigde afschaffing van afzonderlijke aanstellingsbesluiten voor verkeersregelaars, alleen zal gelden als er sprake is van een evenementenvergunning?1
Ja.
Klopt het dat organisaties zoals de Koninklijke Nederlandse Wielrenunie (KNWU), de Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU), Atletiekunie (hardloopwedstrijden), Nederlandse Triathlon Bond (NTB), Koninklijke Wandel Bond Nederland (KWBN) en Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging (KNMV) bij het organiseren van (sport)evenementen met meerdere doorkomstgemeenten vaak te maken hebben met ontheffingen en verklaringen geen bezwaar, en niet met een evenementenvergunning? Zo ja, klopt het dat dit eigenlijk niet is toegestaan?
Het klopt dat evenementenorganisatoren te maken kunnen hebben met ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar en niet met een evenementenvergunning.
De ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar richten zich op het mogen houden van een wedstrijd op de openbare weg ondanks een generiek verbod daarop.
De inzet van evenementenverkeersregelaars is alleen aan de orde wanneer er sprake is van een evenementenvergunning voor een evenement in de zin van de Regeling verkeersregelaars 2009. Dat wil zeggen: wanneer er sprake is van een activiteit met verkeersaantrekkende werking, voor zover het bevoegd gezag voor het houden van het evenement, een vergunning heeft verleend en als voorwaarde heeft gesteld dat verkeersregelend wordt opgetreden.
De inzet van evenementenverkeersregelaars buiten een evenementenvergunning om is niet toegestaan.
Ziet u mogelijkheden om ontheffingen en verklaringen geen bezwaar toe te voegen of te koppelen aan de Regeling verkeersregelaars, zodat ook daarvoor geldt dat de afzonderlijke aanstellingsbesluiten voor verkeersregelaars niet meer noodzakelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze wens is recent geuit door de sportbonden. De Regeling verkeersregelaars 2009 wordt vereenvoudigd en de afzonderlijke aanstellingsbesluiten worden afgeschaft. De aanstelling van de evenementenverkeersregelaar wordt in de evenementenvergunning geregeld. De aanstelling van evenementenverkeersregelaars kan niet aan ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar worden gekoppeld, want de afweging over de noodzaak om verkeersregelend op te treden is voorbehouden aan de verlener van de evenementenvergunning. De juridische regels richten zich ook tot verschillende groepen (de verkeersregelaars ter ontlasting van de politie versus de evenementenorganisator en wegbeheerder). Het verlenen van ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar richt zich op het toestaan van het houden van een wedstrijd op de weg. Dit is een bevoegdheid van de wegbeheerders en kan daarom bij verschillende bestuursorganen liggen. Het doel, de scope, de betrokken belangen en de juridische kaders van de instrumenten (vergunning enerzijds en ontheffing en verklaring van geen bezwaar anderzijds) zijn verschillend. Deze instrumenten zijn bovendien in verschillende (niveaus van) regelgeving geregeld. Om deze redenen is het niet mogelijk al deze instrumenten samen te brengen in de Regeling verkeersregelaars 2009. Het is wel mogelijk dat de benodigde besluiten conform de daarvoor in afdeling 3.5.3 (Samenhangende besluiten) van de Algemene wet bestuursrecht voorziene procedure in samenhang worden voorbereid en genomen. Over mogelijke administratieve optimalisatie zijn de betrokken departementen in gesprek met politie en NOC-NSF. Randvoorwaarde is dat de verkeersveiligheid daarbij niet in het geding is.
Heeft het onderzoek naar de geldigheidsduur van de instructieverklaring, zoals geadviseerd door Actal, plaatsgevonden?2 Zo ja, kunt u daaruit een nadere onderbouwing geven waarom de huidige geldigheidsduur van de instructieverklaring van een jaar blijft bestaan? Welke risico’s brengt het bijvoorbeeld met zich mee om dit uit te breiden naar drie jaar?
De geldigheidsduur van de instructieverklaring is een van de gespreksonderwerpen van de werkgroep (bestaande uit VenJ, BZK, VNG en de politie) geweest die zich heeft gebogen over de uitwerking van het Actal advies dat zich richtte op verlaging van administratieve lasten. Met de wijziging van de Regeling verkeersregelaars 2009 wordt immers naast een verlichting van de administratieve lasten ook een kwaliteitsverbetering van de verkeersregelaars beoogd. De e-learning die iedere verkeersregelaars dient te volgen om in de centrale database van verkeersregelaars te worden opgenomen is daartoe aangepast en verbeterd. Het kennisniveau van de verkeersregelaars dient ook up to date te blijven. De wet- en regelgeving op het gebied van de verkeersveiligheid is voortdurend aan verandering onderhevig. Daarom heeft de werkgroep, die geadviseerd heeft over de wijziging van de Regeling verkeersregelaars 2009, aangegeven dat het wenselijk was om regelmatig, eenmaal per jaar, de e-learning te herhalen. Het tijdsbeslag voor de jaarlijkse e-learning is gering (maximaal 2 uur).
Als het onderzoek zoals bedoeld in vraag 4 niet heeft plaatsgevonden, kunt u dit dan op korte termijn uitvoeren zodat de gemaakte keuze beter kan worden uitgelegd en hiervoor meer draagvlak gecreëerd kan worden onder vrijwilligers en organisatoren van (sport)evenementen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u dat de regels waarbij begeleidende motards van een evenement geen hesje verkeersregelaar mogen dragen en alleen staand naast de motor een verkeerssignaal mogen geven, in de praktijk niet werken?3 Bent u bereid om in overleg met bijvoorbeeld NOC*NSF tot een pragmatische oplossing voor dit praktische probleem te komen? Zo nee, waarom niet?
Het mobiel regelen van het verkeer is voorbehouden aan weginspecteurs van Rijkswaterstaat en transportbegeleiders. Ik heb kennisgenomen van de praktische problemen op dit vlak voor de organisatie van sportevenementen op de openbare weg en ben in overleg met de betrokkenen.
De certificering van zeegaande zeilschepen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de beroepschartervaart over de certificering van zeegaande zeilende beroepsvaart?1
Ja.
Aan welke kwaliteitseisen of standaarden zou Register Holland niet voldoen waar het gaat om de keuring en certificering van traditionele zeilvaart?
De zeegaande zeilende beroepschartervaart maakt in de praktijk gebruik van nationale en internationale certificaten. Wanneer de overheid besluit tot overdracht van de certificerende werkzaamheden aan zeeschepen volgens deze internationale regelgeving (IMO of EU) aan klassenbureaus, schrijft EU- regelgeving voor dat de certificering is voorbehouden aan door de EU erkende klassenbureaus. Register Holland BV beschikt niet over een dergelijke erkenning en heeft aangegeven af te zien van het aanvragen daarvan.
Waarom neemt de Inspectie Leefomgeving en Transport – gezien haar kennis van de schepen en de lopende dossiers – de certificering van de traditionele zeilvaart niet zelf voor haar rekening?
De beslissing om de certificering bij een klassenbureau te beleggen is in lijn met het Toezichtarrangement op de Koopvaardij (Kamerstuk 27 831, nr. 17). De kern van het nieuwe toezicht vormt de uitbesteding van de meeste certificerende inspecties en de afgifte van daarbij behorende certificaten aan de klassenbureaus. Het toezicht spitst zich toe op het toezicht op de klassenbureaus en het daarop afgestemd toezicht op de rederijen.
Welke landen hebben – zoals Nederland nu voornemens is – de certificering van de traditionele zeilvaart middels een aanbesteding uitbesteed? Wat is de meerwaarde van marktwerking voor het certificeren van traditionele zeilvaart?
Er is geen sprake van aanbesteding. Als een andere partij zich in een later stadium alsnog meldt en die aan de voorwaarden voldoet, komt ook die partij in aanmerking voor aanwijzing.
In verschillende landen worden verschillende regimes voor certificering gehanteerd en afhankelijk van het type schip, het desbetreffende vaargebied en de van toepassing zijnde regelgeving, besteden vlaggenstaten certificerende werkzaamheden uit aan klassenbureaus.
Zoals in antwoord 3 is toegelicht, is er in Nederland voor gekozen om de certificering van zeezeilschepen te laten uitvoeren door erkende klassenbureaus. De meerwaarde is dat erkende klassenbureaus wereldwijde dekking hebben en werken volgens internationale kwaliteitseisen. Daarnaast zal de scheepseigenaar met minder certificerende inspecties voor nationale en internationale certificaten te maken krijgen.
Is het waar dat slechts één partij interesse heeft getoond in het certificeren van de traditionele zeilvaart? Hoe verhoudt één enkele partij zich tot het uitgangspunt van marktwerking? Hoe beoordeelt u de conclusie van de Beroepschartervaart «zonder keuze geen markt»?
Er is uitvraag gedaan onder vijftien partijen die geschikt zijn of dat kunnen worden voor het certificeren van de genoemde schepen. Daarvan hebben er zes interesse getoond. Na het opvragen en verkrijgen van nadere informatie hebben vijf partijen vooralsnog van verdere deelname afgezien. Zoals hierboven reeds is vermeld, komt een geïnteresseerde partij in aanmerking voor aanwijzing, ook als deze zich in een later stadium meldt.
Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat ook nu – voor de inspectie waarvoor volgens nationale regelgeving geen EU-erkenning nodig is – slechts één partij actief is op deze markt, namelijk Register Holland.
Is het waar dat de prijzen voor certificering bij de nieuwe partij zullen verdubbelen? Bent u bereid in te grijpen bij onacceptabele prijsstijgingen?
De prijzen zullen verhoogd worden. Hoeveel dit precies zal zijn moet nog blijken uit de onderhandeling tussen partijen. Dit is ook afhankelijk van het soort en de grootte van het schip. Daarnaast geldt voor internationaal erkende klassenbureaus het voorschrift (EU-richtlijn) dat ze bij het aannemen van schepen die nieuw voor hen zijn, grondig onderzoek doen. Dit zal extra kosten opleveren voor de eigenaar van de betrokken zeegaande zeilschepen. Ik heb de Inspectie Leefomgeving en Transport de opdracht gegeven de overgang intensief te begeleiden. In dat kader zal de ILT ook de prijsontwikkeling in de gaten houden en eventueel de ACM benaderen. Voor klachten over exorbitante prijzen is de ACM de aangewezen partij.
Acht u het reëel dat de nieuwe partij het certificeren van deze schepen per 1 oktober 2016 voor haar rekening neemt? Zo ja, hoe wordt omgegaan met interpretatieverschillen? Zo nee, welke termijn acht u wel reëel?
Volgens de huidige planning is 1 oktober 2016 de uiterste datum waarop alle afspraken rond moeten zijn. De feitelijke overdracht van de schepen van Register Holland aan de nieuwe partij zal tussen oktober 2016 en mei/juni 2017 plaatsvinden. Deze planning is ambitieus, maar lijkt haalbaar. Zoals hierboven aangegeven zal de ILT de overdracht intensief begeleiden en ondersteuning bieden bij eventuele problemen. In de reeds bestaande overeenkomst met de klassenbureaus is geregeld dat de ILT de uiteindelijke beslissing neemt bij verschillen in interpretatie. Dat zal ook hier het geval zijn.
Worden de looptijden van de nu uitgegeven certificaten volledig gerespecteerd?
In beginsel behouden zowel de klassencertificaten als de in het verlengde daarvan afgegeven statutaire certificaten hun looptijd totdat die van rechtswege verloopt. Tussentijdse incidenten, zoals aanvaringen, optredende gebreken of een verbouwing hebben, zoals ook reeds nu het geval is, gevolgen voor de geldigheid van de certificaten. Wanneer op dat moment Register Holland niet meer bestaat, wendt de scheepeigenaar zich tot het nieuwe klassenbureau. Indien dat problemen oplevert, wordt de vlaggenstaat, in de praktijk de ILT, betrokken om een oplossing te faciliteren.
Nieuwe misstanden op Vliegbasis Eindhoven |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Is het juist dat u een intern onderzoek gaat doen naar misstanden op Vliegbasis Eindhoven?1
Op advies van de Koninklijke Marechaussee heeft de commandant van de Vliegbasis Eindhoven een onderzoek gelast naar (financiële) integriteitschendingen op de vliegbasis. Op grond van de uitkomsten hiervan zal de commandant bepalen of strafrechtelijke aangifte dan wel nader intern onderzoek gerechtvaardigd is.
Wat voor misstanden worden onderzocht? Is het juist dat het om tien incidenten gaat (twee gevallen van alcoholmisbruik en acht gevallen van fraude)?
Zie antwoord vraag 1.
Wie gaat dit onderzoek uitvoeren? Kunt u de exacte onderzoeksopdracht aan de Kamer doen toekomen?
Het onderzoek wordt verricht door een commissie van medewerkers die niet werkzaam zijn op de vliegbasis Eindhoven en op geen enkele wijze betrokken zijn bij de vermeende misdragingen. Voorzitter van de commissie is een kolonel buiten dienst. Ook functionarissen van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) nemen deel aan het onderzoek. Deze aanpak strookt met het protocol voor intern onderzoek dat wordt toegepast. Dit protocol bevat voorschriften die zorgvuldig en objectief onderzoek waarborgen.
Waarom laat u geen extern onderzoek doen, zodat wordt voorkomen dat de slager zijn eigen vlees keurt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe voorkomt u de schijn van belangenverstrengeling als uw eigen mensen misstanden binnen uw eigen organisatie gaan onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat opnieuw sprake is van misstanden op Vliegbasis Eindhoven, aangezien u eerder had gezegd dat er schoon schip was gemaakt?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u destijds wel afdoende maatregelen genomen? Zo ja, hoe kan het dat er nu opnieuw misstanden zijn gemeld?3
Aangezien we in afwachting zijn van de onderzoeksresultaten, kan ik hierover op dit moment geen uitspraken doen.
Klopt het dat er naar aanleiding van de eerdere misstanden «geen disciplinaire maatregelen waren genomen»? Zo ja, is het mogelijk dat dezelfde mensen verantwoordelijk zijn voor de huidige misstanden? Zo ja, bent u bereid deze mensen te schorsen totdat alle zaken volledig zijn opgehelderd?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat PSA group (Peugeot Citroën) de werkelijke verbruikscijfers van auto’s bekend heeft gemaakt |
|
Barry Madlener (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja.
Zal de nieuwe Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedures (WLTP)-methode naast een hoger verbruik ook een hogere CO2-uitstoot meten dan met de huidige methodiek het geval is?
Als onderdeel van de typegoedkeuring van personenauto’s wordt aan de hand van de WLTP de uitstoot van kooldioxide (CO2), koolmonoxide (CO) en koolwaterstoffen (HC) op de rollenbank in een laboratorium gemeten. Op basis van deze gegevens en de eigenschappen van de gebruikte brandstof wordt het brandstofverbruik berekend. Het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot zijn aan elkaar gerelateerd, waarbij een hoger brandstofverbruik leidt tot een hogere CO2-uitstoot. Naar verwachting zal de CO2-uitstoot van personenauto’s onder de WLTP gemiddeld hoger liggen dan onder de huidige testmethode.
Zou deze nieuwe methodiek kunnen leiden tot een hogere belastingopbrengst?
Voor de implementatie van de WLTP in de autobelastingen is een wetswijziging noodzakelijk. Zoals de Staatssecretaris van Financiën tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet uitwerking Autobrief II uitgebreid heeft toegelicht, betreft dit een technische wetswijziging, waarmee geen verhoging van de belastingopbrengst wordt beoogd. Auto’s worden immers niet onzuiniger, alleen de testmethode van het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot verandert.
De Staatssecretaris van Financiën zal op korte termijn, uiterlijk eind 2016, de benodigde wetswijzigingen ten aanzien van deze implementatie bij de Tweede Kamer aanhangig maken. Daarbij zal nader worden ingegaan op de gevolgen van de implementatie van de WLTP in de autobelastingen.
Indien deze methodiek tot een hogere belastingopbrengst leidt, op welke wijze gaat u de consument daar dan voor compenseren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen zal de WLTP-methode hebben voor het luchtkwaliteitsbeleid en milieuzones in Nederland?
De WLTP heeft geen gevolgen voor het luchtkwaliteitsbeleid en milieuzones in Nederland, omdat daarvoor geen gebruik wordt gemaakt van de emissies die worden gemeten bij de WLTP. In plaats daarvan liggen aan het luchtkwaliteitsbeleid en milieuzones de emissies van schadelijke stoffen onder normale rijomstandigheden op de weg ten grondslag.
Bent u bereid een overzicht naar de Kamer te sturen over de financiële gevolgen van deze nieuwe verbruikscijfers, zowel voor de consument als voor het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Controle werktijden en bemanningsterkte op binnenvaartcontainerschepen’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in «Transport Online/Transportnieuws» inzake intensivering van de controles op werktijden en bemanningssterkte op binnenvaartcontainerschepen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel in «Transport Online/Transportnieuws».
Heeft u de Inspectie Leefomgeving en Transport geïnformeerd over de opdracht die u bij motie (Kamerstuk 31 409, nr. 119) heeft gekregen om in deze regelgeving «anticiperend te gaan handhaven», daar waar deze regelgeving haar belangrijkste aanpassing zal hebben? Zo ja, hoe kunt u de inspecties beschreven in het artikel «Controle werktijden en bemanningsterkte op binnenvaartcontainerschepen» dan verklaren?
De ILT is hierover geïnformeerd. Van «anticiperend handhaven» kan echter alleen sprake zijn indien wetgeving op het punt staat om gewijzigd te worden. Anticiperend handhaven zal daarom slechts in zeer specifieke, concrete situaties aan de orde kunnen zijn. Dat is nog niet het geval bij de modernisering van de regelgeving voor de bemanning en de vaar- en rusttijden. Er is met de sociale partners afgesproken dat zij voorstellen doen voor modernisering van de regelgeving voor de bemanning en de vaar-en rusttijden. Dat heeft geresulteerd in:
De onder a. bedoelde voorstellen worden momenteel besproken in de CCR. Er is nog geen overeenstemming over bereikt. In september 2016 wordt er verder over gesproken. Voorafgaand aan het formuleren van de onder b. bedoelde voorstellen is het nodig onderzoek te doen naar de werkbelasting van de bemanning van binnenvaartschepen. Daartoe is onlangs door de sociale partners een projectvoorstel ingediend in «The First Call for Tenders» (onderdeel «steun voor de sociale dialoog») van de Europese Commissie van dit jaar.
Dit houdt in dat beide wijzigingsvoorstellen nog in «status nascendi» zijn er is immers nog geen sprake van een voorspoedig wettelijke vastlegging en daarom kan er nog niet anticiperend worden gehandhaafd. In verband met het creëren van een Level Playing Field is het ook belangrijk dat de huidige regelgeving gewoon wordt gehandhaafd. Door vooraf bekendheid te geven aan de toezichtactie, voorkomen we dat schippers onnodig met een boete geconfronteerd worden.
De controles zijn juist ingegeven door geluiden uit het veld dat er vaak sprake zou zijn van bemanningstekorten in het weekend en de avonduren, omdat dan niet gecontroleerd zou worden. Degenen die de regels goed naleven hebben er last van als anderen dat niet doen en daardoor economisch voordeel hebben. Afhankelijk van de ernst van de overtreding waarschuwt de inspectie of maakt een boeterapport op. Via de controles wil ILT duidelijk krijgen of de containersector de regels goed naleeft.
Kunt u de Kamer en de sector puntsgewijs mededelen op welke specifieke elementen het anticiperend handhaven betrekking zal hebben, zodat men in de sector weet waar men aan toe is?
Van anticiperend handhaven is in onderhavige casus geen sprake. In antwoord 2 staat beschreven wanneer anticiperend handhaven wel aan de orde kan zijn. De sector is hiervan op de hoogte.
Kunt u, gelet op het spoedeisende karakter van deze vragen vanwege de op korte termijn startende intensivering, deze vragen binnen 14 dagen beantwoorden?
Ja, daar ben ik toe bereid.
Het bericht dat steeds meer ouderen door armoede in de cel belanden na een verkeersboete |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat steeds meer ouderen worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboetes door armoede niet meer kunnen betalen?1
Ja.
Klopt het dat gevangenissen steeds meer 50- en 60-plussers in hun cellen krijgen? Hebt u daar cijfers van?
Het absolute aantal oudere gedetineerden (voor alle wetsovertredingen) is de afgelopen jaren licht gestegen. Deze absolute stijging kan verklaard worden door de vergrijzing van de samenleving.
50–59 jaar
954
1.033
8%
6%
60 jaar en ouder
271
299
10%
10%
Wanneer wordt gekeken naar het aantal oudere gedetineerden dat op enig moment vastzit voor een niet betaalde verkeersboete blijkt er sprake te zijn van een daling.
30 sept 2011
30
30 sept 2012
43
30 sept 2013
72
30 sept 2014
43
30 sept 2015
15
27 juni 2016
12
Deze daling kan worden verklaard door de implementatie van een nieuwe werkwijze. In februari 2015 zijn het OM en het CJIB gestart met het persoonsgericht beoordelen van (het totaal van) zaken van betrokkenen in de fase gijzeling. Het indienen van een vordering gijzeling gebeurt in beginsel alleen bij personen voor wie geldt dat – op basis van de beschikbare informatie – geen sprake is van betalingsonmacht.
In hoeverre wordt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Openbaar Ministerie (OM) goed in kaart gebracht wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboete niet meer kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gedetineerd wegens het niet betalen van een verkeersboete? Zo nee, waarom niet? In hoeverre speelt armoede hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat deze mensen steeds vaker worden gegijzeld, terwijl u eerder hebt beloofd dat zal worden ingezet op een maatschappelijk verantwoorde tenuitvoerlegging van sancties, wat onder meer betekent dat het OM en de rechtspraak van actuele informatie zullen worden voorzien zodat zij een bijdrage kunnen leveren aan het opleggen van een meer op maat gesneden sanctie?2
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt op dit moment door het CJIB en het OM rekening gehouden met de financiële situatie van verkeersovertreders als zij aangeven de boete niet (meer) te kunnen betalen?
Er wordt op verschillende momenten in het inningsproces gekeken naar de financiële situatie van betrokkene. Ten eerste op het moment dat een betrokkene gebruik maakt van de mogelijkheid die het CJIB biedt om de financiële sanctie te betalen in termijnen (al dan niet via maatwerk). Ten tweede bekijkt de gerechtsdeurwaarder de financiële situatie van betrokkene, zodat eventueel een betalingsregeling kan worden afgesproken. Ten derde wordt voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling de financiële situatie van betrokkene bekeken aan de hand van bij CJIB en OM beschikbare informatie. Zo wordt bijvoorbeeld geverifieerd of iemand is geregistreerd in het Centraal Curatele- en bewindregister en in het Centraal Insolventieregister. Daarnaast wordt gekeken of er sprake is van enige andere (actuele) vorm van bewindvoering. Als dit het geval is, wordt geen vordering gijzeling ingediend.
Vanaf welk moment wordt gekeken naar de financiële situatie? Is dat direct nadat duidelijk is dat een betalingsregeling niet wordt nagekomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent het op maatschappelijk verantwoorde manier tenuitvoerleggen van verkeersboetes ook dat bij multiproblematiek contact wordt opgenomen met bijvoorbeeld schuldhulpverlening? Zo nee, waarom niet?
Indien betrokkene (of iemand namens betrokkene) aangeeft dat er sprake is van multiproblematiek, bekijkt het CJIB of er aanleiding is om maatwerk toe te passen, bijvoorbeeld op basis van aangeleverde informatie. Ook gaat het CJIB in dat geval na of de problematiek al gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere (professionele) instelling. Het maatwerk kan bestaan uit het mogelijk maken van gespreide betaling. Indien blijkt dat de problematiek nog niet gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere instelling, dan wordt betrokkene hier door het CJIB actief op gewezen. Als de (gemeentelijke) schuldhulpverlening een regeling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers tot stand brengt, kunnen de Wahv-sancties daarin worden meegenomen. Bij personen die maatwerk ontvangen door het team Schrijnende gevallen stemt het CJIB af met de schuldhulpverlening indien betrokkene daar reeds een traject heeft lopen.
Topinkomens bij Luchtverkeersleiding Nederland |
|
John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het jaarverslag van Luchtverkeersleiding Nederland over 2015 en dan met name de passage op p. 123 over het managementteam?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat topfunctionarissen, die onder de werking van de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen, daaraan onttrokken worden doordat de organisatie zelf besluit dat die functie niet meer als topfunctie kan worden aangemerkt?
De WNT is van toepassing op topfunctionarissen. Wie als topfunctionaris wordt aangemerkt, volgt uit de wet. Dit is het geval als een persoon (mede) leiding geeft aan de gehele organisatie. Dit wordt niet alleen vastgesteld op basis van de formele organisatiestructuur, maar ook op basis van de feitelijke situatie. Iemand die op papier niet, maar in de praktijk wel (mede) leiding geeft aan de gehele organisatie, is dus (ook) topfunctionaris. Een organisatie kan dus niet besluiten dat iemand niet meer onder de wet valt, terwijl diegene wel aan de wettelijke criteria voldoet. Wel kan de organisatiestructuur, bijvoorbeeld bij een reorganisatie, zodanig worden aangepast dat een persoon niet langer belast is met de leiding aan de gehele organisatie. Als die persoon ook feitelijk geen leiding meer geeft, brengt toepassing van de WNT met zich mee dat hij niet langer als topfunctionaris wordt aangemerkt. Hoe vaak dit voorkomt is niet bekend.
Kan een organisatie eenzijdig beslissen dat een topfunctionaris, die de facto dezelfde functie blijft uitoefenen tegen hetzelfde inkomen, niet langer als topfunctionaris kan worden aangemerkt? Zo ja, waarom kan een organisatie dat zelf bepalen en op grond van welke criteria? En zo ja, wie toetst dergelijke beslissingen? Zo nee, waarom kan dat niet?
Nee. Als een topfunctionaris de facto (mede) leiding blijft geven aan de gehele organisatie, blijft hij topfunctionaris. Wel kan de organisatie besluiten tot een structuurwijziging als gevolg waarvan een topfunctionaris geen topfunctionaris meer is, mits deze structuurwijziging ook feitelijk wordt doorgevoerd. Overigens is een organisatiestructuur, waarbij de (gezamenlijke) verantwoordelijkheid voor de gehele instelling alleen op het hoogste niveau ligt en daaronder een managementteam fungeert, waarvan de leden verantwoordelijk zijn voor een specifieke portefeuille, niet ongebruikelijk.
Wie houdt er toezicht op de toepassing van de WNT met betrekking tot Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)? Is deze toezichthouder reeds bezig met een onderzoek naar de door LVNL gekozen constructie? Zo ja, wanneer is de uitkomst van dat onderzoek te verwachten? Zo nee, waarom niet en kan dat onderzoek alsnog in gang worden gezet?
Tot 1 januari 2016 was het Ministerie van Infrastructuur en Milieu belast met het toezicht op de naleving van de WNT door LVNL. Per 1 januari 2016 is het toezicht op de naleving van de WNT op het beleidsterrein van dat ministerie overgedragen aan de Eenheid toezicht WNT van het Ministerie van BZK. Het is primair de verantwoordelijkheid van LVNL om in de jaarstukken opgave te doen van de bezoldigingsgegevens van bij de instelling werkzame topfunctionarissen. Vervolgens is het aan de accountant om dit te controleren. Op basis daarvan zal de Eenheid toezicht WNT al dan niet nader onderzoek doen.
Deelt u de mening dat de constructie, die LVNL heeft gekozen, misbruikt kan worden om functionarissen, van wie het inkomen op dat van een ministerssalaris gemaximeerd is, toch een hoger inkomen te laten krijgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit onwenselijk is en wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
De WNT verzet zich niet tegen een dergelijke constructie, zolang het niet slechts een formele aanpassing betreft. Alleen indien komt vast te staan dat de betrokken functionarissen in de praktijk gewoon leiding zijn blijven geven, kan en zal handhavend worden optreden.
Deelt u de mening dat ook uit de door LVNL gekozen constructie blijkt dat de passage uit het Regeerakkoord, dat niet alleen topfunctionarissen maar alle functionarissen binnen een desbetreffende organisatie onder de werking van de WNT moeten worden gebracht, zo spoedig als mogelijk in wetgeving moet worden omgezet? Zo ja, op welke manier en termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel uitbreiding personele reikwijdte WNT (WNT-3) breidt de normering uit naar niet-topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Op dit moment worden de reacties op het wetsvoorstel die zijn binnengekomen via de internetconsultatie verwerkt.
Deelt u de mening dat, als die wetgeving wordt gemaakt, er geen overgangsregeling moet komen voor personen die eerst topfunctionaris waren en daarna weer niet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het wetsvoorstel Evaluatiewet WNT, zoals dat eerder dit jaar openbaar is gemaakt voor consultatie, is een bepaling opgenomen die erin voorziet dat als iemand meer dan twaalf maanden topfunctionaris is geweest en daarna bij de desbetreffende instelling als niet-topfunctionaris in dienst blijft, hij voor de toepassing van de WNT nog vier jaar als topfunctionaris aangemerkt wordt. Overigens kan een topfunctionaris maar één keer aanspraak maken op overgangsrecht.
Het bericht 'Drenthe naar Tweede Kamer om borden TT en Wildlands' |
|
Erik Ziengs (VVD), Barbara Visser (VVD), Eppo Bruins (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Drenthe naar Tweede Kamer om borden TT en Wildlands» waarin de gedeputeerde van Drenthe, de heer Brink, verslag doet van de starre opstelling van Rijkswaterstaat betreffende de bewegwijzering van onder andere het TT-circuit?1
Ja.
Kent u de norm die door Rijkswaterstaat is genoemd van 1,5 miljoen bezoekers om in aanmerking te komen voor bewegwijzering? Zo ja, waarom is daar dan op meerdere plaatsen in het land van afgeweken (Dolfinarium Harderwijk, Thialf Heerenveen)? Wat vindt u van de opstelling van Rijkswaterstaat in het geval van de TT in Assen?
Ja, ik ken de norm. In situaties waar veiligheid en leefbaarheid bijvoorbeeld op het onderliggend wegennet in gedrang kunnen komen, kan een uitzondering op deze regel gemaakt worden.
Zo is ten tijde van de verdubbeling van de A32 (openstelling traject bij knooppunt Heerenveen juni 1999) een zorgvuldige afweging (veiligheid, bereikbaarheid) gemaakt binnen het toen geldende aanduidingenbeleid om Thialf al dan niet op te nemen op de bebording om onnodig omrijden via het onderliggend wegennet te voorkomen.
Bij het al dan niet toestaan van bewegwijzering richting het TT-Circuit is conform de hiervoor geldende richtlijnen gehandeld. Na gesprekken met gemeente en provincie heeft Rijkswaterstaat de situatie nogmaals kritisch bekeken. Komend vanuit het zuiden is de route via de afslag Assen Zuid de kortst mogelijke toeleidende route. Het verkeer rijdt daarmee niet om en het onderliggend wegennet wordt niet onnodig belast.
Voor het verwijsbord komend uit zuidelijke richting op de A28 wordt daarom een uitzondering gemaakt; dat bord mag blijven staan. De verwijsborden voor verkeer komend uit noordelijke richting, op de A28 en uit oostelijke richting op de N33 moeten wel verwijderd worden.
Deelt u de mening dat het een vreemde situatie is dat er meer dan 8 miljoen euro bijgedragen is door de rijksoverheid aan op- en afritten om bij het circuit te komen, maar dat de bewegwijzering daar niet op aangepast mag worden? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
De aansluiting Assen Zuid is aangelegd en gefinancierd door de gemeente vanuit het Regionaal Specifiek Pakket (project «Florijn As»), met het oog op bereikbaarheid en toegankelijkheid van een nog te ontwikkelen bedrijventerrein in Assen-Zuid. De afweging om een verwijsbord te plaatsen wordt ingegeven door verkeersveiligheid en staat dus los van de kosten voor een aansluiting en de financieringsbron ervan.
Welk overleg heeft er tot op heden plaatsgevonden met de gemeente Assen naar aanleiding van haar verkeersplan waarin de benodigde verkeersborden zijn ingetekend en geplaatst?
Nog voordat de aansluiting werd aangelegd, heeft Rijkswaterstaat aangegeven welke voorwaarden er gelden bij bewegwijzering en dat bewegwijzering naar het TT-Circuit op basis van deze regels niet is toegestaan. Ook daarna hebben diverse overleggen plaatsgevonden zowel ambtelijk als bestuurlijk tussen Rijkswaterstaat, de gemeente Assen en de provincie Drenthe.
Klopt het dat Rijkswaterstaat opdracht heeft gegeven deze borden te verwijderen?
De gemeente heeft niet kunnen aantonen dat de bewegwijzering naar het TT-Circuit voldoet aan de bestaande richtlijnen of op een andere manier extra bijdraagt aan de veiligheid en doorstroming op de A28. Daarop heeft Rijkswaterstaat de gemeente Assen verzocht de bewegwijzering te verwijderen.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Assen en de provincie Drenthe op korte termijn op zoek te gaan naar een praktische oplossing voor een betere bewegwijzering, door bijvoorbeeld de borden van de gemeente Assen te gebruiken zolang er geen betere structurele oplossing is in de vorm van bijvoorbeeld bewegwijzering via de Rijkswaterstaatborden? Zo nee, waarom niet?
Er heeft meerdere keren overleg plaatsgevonden tussen gemeente, provincie en Rijkswaterstaat. Het resultaat daarvan is dat de verwijzing vanuit zuidelijke richting mag blijven staan, de overige bewegwijzering moet verwijderd worden. Ik zie geen aanleiding om hierover opnieuw in gesprek te gaan.
Overigens werken de wegbeheerders tijdens grote evenementen intensief samen om het verkeer in goede banen te leiden richting het TT-Circuit en de parkeerplaatsen. Tijdens dergelijke evenementen wordt gebruik gemaakt van tijdelijke verwijzingen, waaronder mobiele tekstkarren, om auto’s en motoren naar de juiste parkeerplaatsen te leiden. De vaste bewegwijzering is op deze momenten niet bruikbaar.
Wat zijn precies de normen om in aanmerking te komen voor bewegwijzering? Wordt hierbij voldoende rekening gehouden met dichtbevolkte en minder dichtbevolkte gebieden? Hoe wordt het maatschappelijke en economische belang hierbij betrokken? Bent u bereid in minder dichtbevolkte gebieden een andere norm te hanteren in het belang van zichtbaarheid van dergelijke locaties, zoals voor Wildlands Emmen of Herinneringskamp Westerbork?
Bij de afweging of er al dan niet bewegwijzering geplaatst kan worden, wordt gebruik gemaakt van de Richtlijn bewegwijzering van het CROW. Het CROW is een onafhankelijk Kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur, dat samenwerkt met overheden en het bedrijfsleven.
Deze richtlijn geeft aan dat een locatie in aanmerking komt voor bewegwijzering indien de meest logische toeleidende route afwijkt van de plaats waarmee het geassocieerd wordt. Het achterwege laten van bewegwijzering zorgt in een dergelijk geval voor verkeersonveilige situaties. Daarnaast schrijft deze richtlijn voor dat om in aanmerking te komen voor verwijzing naar (recreatieve) voorzieningen, er sprake moet zijn van minimaal 1,5 miljoen bezoekers per jaar.
Om het wegbeeld voor de weggebruiker zo consistent mogelijk te houden, gelden voor heel Nederland uniforme regels. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen dun- of dichtbevolkte gebieden. Ik begrijp dat provincies en gemeenten graag verwijsborden naar toeristische attracties willen plaatsen langs rijkswegen, met name voor het economisch belang. Daarvoor is bewegwijzering echter niet bedoeld. Bewegwijzering heeft een verkeerskundige functie. Verkeersveiligheid en doorstroming (voorkomen van zoekgedrag) zijn bepalend of een locatie in aanmerking komt voor bewegwijzering.
Het bericht ‘Flessenhals A4 levensgevaarlijk’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Flessenhals A4 Levensgevaarlijk» inzake de toename van het aantal ongelukken op de A4 bij Leiden en Leiderdorp?1
Ja
Kunt u een verklaring geven voor de toename van het aantal ongevallen zoals geconstateerd door de Stichting Incident Management Nederland (Stichting IMN)?
De stijging is te verklaren doordat de hoeveelheid verkeer, en daarmee de filezwaarte met name in de spits, verder is toegenomen. Dit leidt tot meer remmanoeuvres en rijstrookwisselingen met als gevolg dat het aantal ongevallen is toegenomen.
Zijn de cijfers van de Stichting IMN vergelijkbaar met uw eigen cijfers Zo, nee, kunt u de verschillen verklaren?
Ja, de cijfers van Stichting IMN zijn vergelijkbaar met die van Rijkswaterstaat.
Zijn deze cijfers aanleiding om sneller dan gepland oplossingen te realiseren voor de gevaarlijke situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
In maart 2016 heb ik de Kamer geïnformeerd over de maatregelen die genomen gaan worden om de doorstroming te verbeteren en het aantal ongevallen terug te dringen (Kamerstuk 34 300-A, nr. 61). Er zijn maatregelen gepland zoals beperkte verschuiving van de afstreping van 3 naar 2 stroken op de hoofdrijbaan van Amsterdam naar Den Haag, het aanpassen van bebording en belijning en het plaatsen van incidentmanagementcamera’s.
In aanvulling hierop heb ik tijdens het AO MIRT toegezegd dat ik aan de slag ga met het vinden van een oplossing, in aanvulling op de extra maatregelen die al worden voorbereid. Ik heb conform de aangenomen motie Visser/Hoogland (Kamerstuk 34 300-A, nr. 75) opdracht gegeven voor de verkeerstudie naar de effectiviteit van een derde rijstrook. Ik verwacht de resultaten in de zomer van 2017 en zal u informeren over de vervolgstappen.
Voor het toevoegen van extra capaciteit op de hoofdrijbaan moet de tracéwetprocedure doorlopen worden. Ik ben voornemens deze zo snel mogelijk te starten en reserveer hiervoor alvast de benodigde middelen.
Wat vindt u van het in het bericht opgenomen citaat van de Stichting IMN dat de gekozen versmalling bij het aquaduct een foute keus was: «iedereen weet dat je problemen creëert. Niet alleen levert invoegen op zo’n drukke snelweg gigantische opstoppingen op, maar het brengt ook veel ongelukken met zich mee. Dat weet iedere verkeersdeskundige, alleen bij Rijkswaterstaat hebben ze daar kennelijk geen boodschap aan.»?
Met de gekozen parallel- en hoofdstructuur kan het lokale verkeer veilig in- en uitvoegen. De ongevallen zijn ontstaan op diverse plekken op het traject waarbij meerdere factoren een rol spelen zoals rijstrookwisselingen, drukte bij de rijbaan versmalling, onverwachte manoeuvres, en grote drukte tijdens de spits in het algemeen. De ongevallen zijn niet enkel te relateren aan de versmalling van de rijbaan zoals vanuit de Bergingscentrale Bollenstreek wordt aangegeven.
De veiligheid van binnen- en zeevaart op de Westerschelde |
|
Albert de Vries (PvdA), Roelof Bisschop (SGP), Lutz Jacobi (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de onvrede bij veel schippers over de veiligheid op de Westerschelde? Kent u de petitie «snelheidsbeperking zeevaart Westerschelde»?1
Ik ben bekend met onvrede bij een aantal schippers op de Westerschelde, de petitie «snelheidsbeperking zeevaart Westerschelde» is mij ook bekend.
Welke maatregelen zijn reeds genomen om de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde te borgen? Zijn deze maatregelen afdoende? Zo ja, hoe oordeelt u over de in de petitie genoemde reacties?
De Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart (PC) staat voor een permanente verbetering van de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde. Om die reden worden de door de PC genomen maatregelen continu gemonitord, en op regelmatige basis geëvalueerd en bijgesteld.
Reeds in 2010 heeft de PC het risico onderkend. Door de toen ingezette schaalvergroting van de met name containervaart op de Westerschelde werd verwacht dat de overige vaarweggebruikers meer hinder zouden ondervinden van die grote zeeschepen. Om die reden heeft de PC diverse concrete maatregelen getroffen om zeevaart en binnenvaart/recreatievaart op de Westerschelde zoveel als mogelijk te scheiden en de gebruikers meer bewust te maken van de risico’s.
Ik noem:
Het betonnen en in gebruik nemen van nevenvaargeulen voor de binnenvaart en recreatievaart (Schaar van Waarde, Schaar van de Noord) en het invoeren van «fietspaden» langs de hoofdvaargeul waar de binnenvaart en recreatievaart gebruik van kunnen maken. Op deze wijze worden zeevaart en binnenvaart/recreatievaart van elkaar gescheiden zodat de risico’s tot een minimum beperkt worden.
Daarnaast is er in het kader van de veiligheid een project opgezet samen met het Nederlandse en Vlaamse loodswezen en de Nederlandse en Vlaamse vertegenwoordigers van de binnenvaartsector om meer begrip voor elkaars situatie te creëren. Hiertoe is een gezamenlijke film gemaakt en zijn wederzijds loodsen en binnenschippers met elkaar meegevaren voor meer begrip. Concreet heeft dit ertoe geleid dat men meer en meer rekening houdt met elkaar.
Sinds deze maatregelen is het aantal meldingen van overlast/waterschade van snelvarende zeeschepen afgenomen. Desalniettemin komt het nog steeds voor dat binnenvaart/recreatievaart hinder ondervindt van passerende zeeschepen. De in de petitie genoemde reacties en geuite zorg deel ik derhalve.
Bent u voornemens nieuwe maatregelen te treffen om de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan treffen? Zo nee, waarom niet?
Het kennen van de risico’s, het beheersen van de risico’s en het leren van genomen maatregelen heeft hoge prioriteit. Belangrijk daarbij is dat de effecten van maatregelen goed worden afgewogen. Genomen maatregelen worden daarom regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Concreet worden voorvallen gemeld aan de verkeerscentrale en doorgemeld aan de Gemeenschappelijk Nautische Autoriteit (GNA). De voorvallen worden onderzocht in de door de PC opgerichte Commissie Nautische Veiligheid Scheldegebied (CNVS) en, indien daar aanleiding toe is, worden maatregelen bijgesteld en/of aangescherpt. In vele gevallen worden verkeersdeelnemers geconfronteerd met hun gedrag. Als er reden is voor dit gedrag, bijvoorbeeld indien de planning te krap is (zeeschepen dienen met hoog water op zogenaamde tijpoorten naar de havens te varen), wordt onderzocht of de vaart in toekomstige gevallen anders kan worden gepland zodat er geen/minder risicovolle interacties zijn met binnenvaart/recreatievaart.
Om nog beter zicht te krijgen op dit risico en met name de beheersing van dit risico en eventueel te nemen nieuwe maatregelen, is nodig dat de huidige risico’s en de beheersing daarvan nog systematischer worden beschreven. Intern mijn ministerie is daarvoor recent een nieuw instrument ontwikkeld. Onderzocht wordt of dit instrument toepasbaar is voor de situatie op de Westerschelde.
Deelt u de mening van veel binnenvaartschippers dat met name zeeschepen te snel varen op de Westerschelde? Hoe staat u tegenover de gedachte om zeeschepen een snelheidsbeperking op te leggen op de Westerschelde of op delen van de Westerschelde?
Uit de mij bekende gegevens kan ik niet oordelen dat met name zeeschepen te snel varen op de Westerschelde.
Het opleggen van een snelheidsbeperking aan de zeeschepen is niet altijd een oplossing voor het probleem van de hekgolven. Hekgolven zijn sterk afhankelijk van de vorm van de romp van het schip. De snelheid waarbij het ene schip weinig golven trekt, kan voor een andere schip juist weer veel hekgolven opleveren. Daarnaast is de ontwikkeling van hekgolven ook nog afhankelijk van de diepgang en de trim van het schip. Bovendien is de ontwikkeling van hekgolven ook nog locatie gevoelig. Dat heeft te maken met de vorm van de vaargeul.
Het opleggen van een snelheidsbeperking kan de veiligheid op de Westerschelde juist nadelig beïnvloeden. Het instellen van een maximum snelheid betekent voor een deel van de scheepvaart, dat als ze met de stroom mee varen ze te langzaam moeten varen om nog goed te kunnen manoeuvreren. Als de schepen tegen de stroom invaren, moeten ze juist weer een aantal knopen harder varen waardoor dan weer problemen kunnen ontstaan.
Kortom om voldoende veilig te kunnen manoeuvreren op de Westerschelde, met zijn sterke stromingen, moeten de schepen voldoende vaart kunnen houden.
Een snelheidsbeperking voor zeeschepen betekent derhalve weer andere risico’s en is dus niet de oplossing.
Het is van belang dat zeevaart en binnenvaartschippers continue alert zijn en begrip hebben voor elkaars situatie. In voorkomende gevallen neemt de PC dan ook actie door het aanspreken van betrokkenen op hun verantwoordelijkheid en gedrag.
Bent u bereid in overleg te treden met alle belanghebbenden, zoals (vertegenwoordigers van) binnenvaartschippers, zeevaartschippers, Nederlands en Belgisch loodswezen, de havens van Vlissingen en Terneuzen (Zeeland Seaports), de haven van Antwerpen, de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie en mogelijk anderen, om tot een breed gedragen oplossing voor deze problematiek te komen?
Jaarlijks komen al deze partijen minimaal 2 keer bij elkaar om over dit soort zaken te praten in het Gemeenschappelijk Nautisch Platform. Dit platform wordt voorgezeten door de Gemeenschappelijk Nautische Autoriteit. Indien vanuit dit platform blijkt dat de problematiek (weer) de kop opsteekt, streeft men in dit overleg naar een breed gedragen oplossing.
Het bericht 'Grote misstanden bij aanleg friese autoweg' |
|
John Kerstens (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grote misstanden bij aanleg friese autoweg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in bedoeld bericht door FNV Bouw gedane beweringen omtrent stelselmatige onderbetaling van werknemers als ook het door meerdere werkgevers niet voldoen aan andere cao-verplichtingen bij de aanleg van «De Centrale As» in de provincie Friesland?
Het is voor mij buitengewoon lastig om mij een oordeel te vormen over de door de FNV gedane beweringen t.a.v. onderbetaling door partijen die bij de aanleg van «De Centrale As» zijn betrokken. Cao-partijen zullen zelf onderzoek moeten doen naar de vermeende onderbetaling. Cao-partijen kunnen wel, wanneer er een gegrond vermoeden is dat een of meer bepalingen niet worden nageleefd, de Inspectie SZW verzoeken om een onderzoek te doen o.g.v. artikel 10 wet Avv. Als er uitzendarbeid verricht wordt, kunnen sociale partners daarnaast de Inspectie SZW vragen onderzoek te doen naar naleving van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 Waadi. Sociale partners doen verzoeken op grond van dit artikel bij vermoedens van niet-naleving van de cao-voorwaarden in de uitzendbranche. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de beweringen van de FNV juist zijn, dan vind ik dit wel een ernstige zaak. Ik hecht grote waarde aan het tegengaan van schijnconstructies waaronder de onderbetaling van werknemers en het niet naleven van de cao.
Welke stappen dienen (overheids-) opdrachtgevers naar uw mening te doorlopen c.q. welke acties dienen zij te ondernemen voorafgaande en tijdens een proces van aanbesteding als ook gedurende de daaropvolgende uitvoering van de werkzaamheden om zich naar uw mening te kwalificeren als een goed opdrachtgever?
De wet geeft alle schakels in een keten een aansprakelijkheid opdat opdrachtgevers en opdrachtnemers aan werknemers het verschuldigde loon betalen. Het is aan de opdrachtgevers om hieraan invulling te geven. Welke maatregelen er moeten worden genomen hangt sterk af van de sector waarin wordt gewerkt, de opbouw van de keten, etc. Ook tijdens de uitvoering van een project kan een opdrachtgever bijvoorbeeld via steekproeven of audits nagaan of de uitvoering volgens de afspraken verloopt. Het oordeel of een opdrachtgever kwalificeert als een goed opdrachtgever is niet aan mij maar is eventueel ter beoordeling aan de rechter.
Bent u van oordeel dat de overheid ook in haar rol als opdrachtgever een voorbeeldfunctie heeft (zulks onder het motto «practice what you preach»)?
De overheid dient zich als een goed opdrachtgever te gedragen en op hem rusten dezelfde verantwoordelijkheden als op private opdrachtgevers. Deze verantwoordelijkheid komt ook tot uitdrukking in de regels die in acht moeten worden genomen bij aanbesteding door overheden zoals opgenomen in de aanbestedingswet.
Bent u van oordeel dat de opdrachtgevers in dezen (de provincie Friesland als ook een aantal Friese gemeenten) zich hebben gedragen zoals van goede opdrachtgevers mag worden verwacht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dit is voor mij moeilijk te beoordelen. Allereerst zal uit onderzoek moeten blijken in hoeverre de beweringen van de FNV juist zijn. Als dat het geval is, dan zullen werknemers een loonvordering moeten instellen bij hun eigen werkgever. Als deze niet slaagt, dan kunnen de werknemers o.g.v. artikel 616a BW boek 7 zowel de eigen werkgever als diens opdrachtgever tegelijkertijd aansprakelijk stellen voor de voldoening van het verschuldigde loon. Als ook deze actie niet slaagt, dan kunnen werknemers de hogere schakels aanspreken. Zie artikel 616b BW boek 7. Uiteindelijk kan ook de hoofdopdrachtgever worden aangesproken. Dit, zo blijkt uit genoemd artikel, is in dit geval de provincie Friesland. De hoofdopdrachtgever kan natuurlijk ook zelf actie ondernemen en samen met alle schakels in de keten orde op zaken stellen. Uit een publicatie van de provincie Friesland blijkt dat deze daarmee al een aanvang heeft gemaakt.2
Bent u van mening dat de diverse overheden die als opdrachtgever (kunnen) optreden voldoende geïnformeerd zijn over en voorbereid zijn op de verantwoordelijkheden die de Wet Aanpak Schijnconstructies voor hen meebrengt in die rol als opdrachtgever (zoals gevraagd in de motie Kerstens van 2 juli 2015, Kamerstuk 17 050 nr. 515)? Op welke wijze monitort u dat? Wanneer breekt voor u het moment aan dat u concludeert dat extra actie in dezen noodzakelijk is (in aanvulling op hetgeen u ter uitvoering van de hiervoor bedoelde motie bij schrijven van 12 januari 2016, Kamerstuk 34 108 nr. 24, ter kennis van de Kamer heeft gebracht)?
Zoals ik mijn reactie op motie Kerstens3 heb aangegeven zijn er een aantal initiatieven genomen om lagere overheden, de VNG en het IPO te informeren over de gevolgen van de Wet Aanpak Schijnconstructies, in het bijzonder de ketenaansprakelijkheid. De VNG heeft hiervoor zelf eigen voorlichtingsmateriaal ontwikkeld. Het is nu nog te vroeg om een oordeel te geven of deze initiatieven voldoende resultaat hebben gehad. Zoals ik eerder heb aangegeven zal de WAS worden gemonitord. Ook in de monitor en evaluatie zal specifiek aandacht besteed worden aan de verantwoordelijkheden van lagere overheden vanwege de inwerkingtreding van de WAS. In mijn brief van 12 januari 20164 heb ik u hierover reeds geïnformeerd. Er is voor mij thans geen aanleiding om nieuwe initiatieven te nemen, zeker omdat de provincie Friesland al bezig is om orde op zaken te stellen.
Bent u ook van mening dat opdrachtgevers aan de vakbond inzage dienen te verstrekken in «de keten van onderaanneming» die bij het uitvoeren van de door hen uitbestede werkzaamheden wordt ingeschakeld, zodat controle op de naleving van wet en cao door de vakbond c.q. nalevingsinstituten van cao-partijen effectiever kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
In artikel 616e BW boek 7 is bepaald dat iedere schakel verplicht is de naam- en adresgegevens te verstrekken van de naast hogere en naast lagere schakel en de hoofdopdrachtgever. Op deze wijze is controle op de naleving van wet- en regelgeving en de cao gegarandeerd.
Bent u in gesprek met bestuurders uit de regio en NS en ProRail om de geconstateerde problemen aan te pakken?1
Ik vind het belangrijk dat reizigers betrouwbaar en comfortabel vervoer wordt geboden. De verantwoordelijkheid voor het ontwerpen van de dienstregeling voor het hoofdrailnet en het overleg daarover met belanghebbenden als decentrale overheden, andere vervoerders en consumentenorganisaties ligt bij NS. NS is in gesprek met de regio en heeft in de dienstregeling 2017 verbeteringen aangekondigd: meer Intercity’s in de spits tussen Schagen en Alkmaar, die ook zullen gaan stoppen op Castricum en Heiloo. Bovendien heeft NS op basis van waarnemingen over volle treinen per 12 juni 2016 treinen verlengd op de Kennemerlijn. Kortom, NS monitort de situatie nauwkeurig en neemt indien nodig maatregelen.
Hoe rijmt u de uitlatingen van NS dat het allemaal keurig verloopt, dat er ruim voldoende zitplaatsen zijn voor alle passagiers en dat reizigers slechts minuten later op hun bestemming zijn dan voorheen met de sneltrein, terwijl passagiers zelf klagen richting NS over de drukte, agressie tussen treinreizigers onderling, over dat mensen treinen laten voorbijrijden omdat ze er niet meer bij kunnen, over zulke beroerde overstappen dat zij niet minuten, maar halve en hele uren later op hun eindbestemming zijn? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ook ingaan op dit bijzondere verschil in beleving? Is het aantal klachten richting het OV-loket dan wel NS toegenomen?
Naar aanleiding van de vraag vanuit uw Kamer heb ik aan het OV loket gevraagd het aantal klachten over de Kennemerlijn (het traject Haarlem – Alkmaar) in de afgelopen acht kwartalen op een rijtje te zetten. Het OV loket leverde de volgende cijfers2.
4
5
28
1
2
10
0
2
0
180
Het hoge aantal klachten in het vierde kwartaal van 2015 en het eerste kwartaal van 2016 wordt veroorzaakt door de aankondiging en invoering van de dienstregelingswijziging3 waardoor de intercity tussen Alkmaar en Haarlem verdween. Dit gezien de lage bezetting in de daluren van circa 10%. In de spitsuren worden wel Spitsintercity’s ingezet. In de ochtendspits rijdt NS vier Intercity’s van Alkmaar naar Haarlem, die onderweg alleen stoppen in Beverwijk. In de avondspits rijden er vier Intercity’s van Haarlem via Beverwijk naar Alkmaar. Voor de reistijden en overstappen verwijs ik naar de antwoorden 1 t/m 3 van mijn brief van 18 mei jl.4
NS monitort de drukte in de treinen en treft zo nodig maatregelen. Zo heeft NS begin dit jaar in samenwerking met Rover waargenomen dat de capaciteit van een beperkt aantal treinen te krap was. Per 12 juni heeft NS de betreffende treinen verlengd. Daarna heeft NS samen met de wethouder van Beverwijk de situatie op het station en in de treinen bekeken. Ze hebben gezamenlijk geconcludeerd dat NS op de Kennemerlijn in onverstoorde situaties voldoende capaciteit aanbiedt. Bij onverhoopte inzet van kortere treinen of de uitval van een trein als gevolg van een verstoring ervaren reizigers de (opvolgende) treinen als erg druk. Dit beeld wordt door NS herkend en dit is dan ook een speerpunt in het maatregelenpakket van NS om te drukke treinen tegen te gaan. Ik zie toe op de voortgang van dit maatregelenpakket5.
Na het verlengen van de betreffende treinen meldt NS een halvering in het aantal binnengekomen meldingen. Ook in het klachtenoverzicht van het OV-loket is het afgelopen halfjaar een dalende trend te zien. In de spitsuren kan het natuurlijk wel druk zijn en zullen in een aantal treinen sommige reizigers moeten staan, maximaal 15 minuten. Dit blijkt ook uit recente analyses die NS heeft uitgevoerd op basis van OV-chipkaart gegevens.
In het jaarlijkse proces ten behoeve van het ontwerpen en vaststellen van de nieuwe dienstregeling wordt door NS bekeken hoe e.e.a. geoptimaliseerd kan worden. In reactie op de adviesaanvraag van NS hebben de consumentenorganisaties in maart 2016 een advies uitgebracht over de dienstregeling 20176. In reactie op dit advies heeft NS besloten in de ochtend- en avondspits meer Intercity’s te rijden tussen Schagen en Alkmaar. NS rijdt daarmee conform het advies enkele extra treinen in aansluiting op de Intercity Alkmaar – Haarlem.7
Bovendien zullen in de dienstregeling 2017 de Spitsintercity’s ook stoppen op Castricum en Heiloo. De verwachting van NS is dat dit vanaf december 2016 zal leiden tot meer reizigers in de Spitsintercity’s en minder drukte in de Sprinters in de spitsuren. Ik vind het goed dat NS hiermee tegemoet komt aan een brede wens (van consumentenorganisaties, overheden en andere regionale partijen) voor haltering van de spitsintercity’s op Heiloo en Castricum zonder dat de overstap in Haarlem verslechtert. De consumentenorganisaties hebben hier positief over geadviseerd.
Wat is er waar van de uitingen van NS dat de «verliesgevendheid» van de Kennemerlijn moet worden opgelost door minder materieel te laten rijden? Hoe ziet de exploitatie van de Kennermerlijn eruit? Wat is het verschil met de vroegere dienstverlening in termen van exploitatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het gehele hoofdrailnet geldt dat sommige treindiensten op sommige momenten verliesgevend zijn en op andere winstgevend. Het hoofdrailnet wordt geacht als totaal winstgevend te zijn. NS rapporteert over de prestaties. Ik beschik niet over de exploitatiecijfers van de Kennemerlijn.
NS streeft in zijn algemeenheid naar een efficiënte inzet van het beschikbare materieel. Zoals aangegeven in antwoord 2, heeft NS in de dienstregeling 2016 gekozen om de intercity tussen Alkmaar en Haarlem te laten vervallen, gezien de lage bezetting van ca. 10% in de daluren. Wat dat betreft kan er op de Kennemerlijn sprake zijn van een spanning tussen wat regionaal gewenst wordt en wat maatschappelijk en economisch verantwoord is. Verder zet NS in de spitsuren Spitsintercity’s in, monitort de drukte in de treinen en treft zo nodig beheersmaatregelen, zoals het verlengen van de treinen per 12 juni jl. En zoals aangegeven in antwoord 3, zullen in de dienstregeling 2017 de Spitsintercity’s ook stoppen op Castricum en Heiloo.
Past de door NS toegepaste versobering binnen de afspraken van de concessie die het Rijk heeft met NS en wat zijn de prestaties op de Kennemerlijn voor wat betreft de kans op een zitplaats in de spits en past dit binnen de prestatieafspraken van de concessie in termen van tien slechts presterende lijnen?
Ja, de wijze waarop NS de dienstregeling voor de Kennemerlijn invult, past binnen de afspraken van de concessie. Verder constateer ik dat NS goed heeft geluisterd naar de omgeving en de benodigde aanpassingen heeft gedaan.
Het maken van de nieuwe dienstregeling is elk jaar een puzzel. Elke wijziging van de dienstregeling kent voordelen en nadelen, partijen die erop vooruit gaan en partijen die erop achteruit gaan. De uitdaging voor NS is om aanpassingen te vinden die zo veel mogelijk voordeel bieden aan zo veel mogelijk reizigers en zo weinig mogelijk nadeel aan zo weinig mogelijk reizigers.
Via de OV- en Spoortafels en via regelmatige bilaterale gesprekken is NS goed op de hoogte van alle regionale wensen. NS houdt hiermee bij het ontwerpen van de dienstregeling zo goed mogelijk rekening. Andersom heeft NS de overheden op de hoogte gebracht van wat er wel en niet mogelijk is. NS voldoet aan de vereiste minimale bediening van stations (artikel 44) en stemt met de voorgestelde maatregelen de dienstregeling af op de reizigersvraag (artikel 43).
Ik reken NS met de prestatie-indicatoren niet af op individuele lijnen8. De prestaties ten aanzien van de indicator «vervoercapaciteit reizigers in de spits» lagen in 2015 boven de bodemwaarde.9
De bereikbaarheid van de haven van Lauwersoog |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nekslag dreigt voor Lauwersoog»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Klopt het dat door natuurlijk verloop van water en zand in het Westgat, zijnde de vaargeul in de buitendelta van Lauwersoog, de doorvaarbaarheid van de Noordzee naar de haven Lauwersoog in gevaar dreigt te komen? Zo ja, wanneer dreigt dit te gaan gebeuren? Zo nee, waar kunnen de schepen dan langs varen van de Noordzee naar Lauwersoog?
Het is mij bekend dat het Westgat op dit moment te maken heeft met een beperkte doorvaarbaarheid.
De vaargeul Westgat is onderdeel van de buitendelta van het Friesche Zeegat. Een kenmerk van dit gebied is dat het sterk onderhevig is aan veranderingen door golf- en getijdewerking. Het laatste jaar is er sprake van een stabilisatie van de diepte, het wordt niet verwacht dat de toestand verder verslechtert en de haven ontoegankelijk wordt. Wel is het zo dat dieper stekende schepen rekening moeten houden met het getij. Dergelijke situaties zijn overigens in het verleden ook al een aantal keer opgetreden. Uit morfologische studies blijkt dat op termijn van nature weer een diepere geul zal ontstaan in de buitendelta.
Wanneer dit zal gebeuren en met welke dimensie en oriëntatie valt niet te voorspellen.
Hoeveel wordt er op dit moment gebaggerd op de betreffende vaarroute?
Het beleid rond de Waddenzee is dat er niet wordt gebaggerd in de buitendelta’s (waarvan ook het Westgat deel uitmaakt) tussen de eilanden. De dynamische omstandigheden maken het moeilijk (en kostbaar) om een betrouwbare geul, volgens vaste maatvoering, te garanderen. Voor de vaarweg Lauwersoog–Noordzee geldt een streefdiepte van NAP –5 meter. Deze geul heeft, met uitzondering van de drempel in het Westgat, ruim voldoende diepte. Er hoeft daarom niet te worden gebaggerd. Bij één storm kan al aanzienlijke verzanding optreden. Morfologisch onderzoek van RWS wijst uit dat een tot -6 meter gebaggerde geul binnen een jaar weer volledig verzand kan zijn.
Hoeveel schepen zijn er vanwege de slechte doorvaarbaarheid al uitgeweken naar andere havens? Klopt het dat de haven alleen bij hoog water goed bereikbaar is voor de grotere schepen? Wat zijn de dieptes bij hoog en bij laag water?
Mij is niet bekend hoeveel schepen zijn uitgeweken naar andere havens. In uw vraag legt u een directe relatie tussen het uitwijken naar andere havens en de slechte doorvaarbaarheid. Ik vraag mij af of er zo’n directe relatie bestaat. In de MKBA wordt namelijk vermeld dat de afzet- en omzetdaling van de haven van Lauwersoog niet in zijn totaliteit zijn toe te schrijven aan de drempelvorming in het Westgat. Binnen de visserij zijn er tal van factoren van invloed op de winstgevendheid. Bereikbaarheid van de haven is hier één van.
De haven is nog steeds bereikbaar, maar de grotere schepen zullen soms inderdaad moeten wachten tot hoogwater. De diepte in het Westgat is op dit moment circa 4,7m onder NAP, dat is 30 cm ondieper dan de gewenste streefdiepte van 5 meter. Volgens berekeningen van RWS is er hierdoor sprake van een verminderde bereikbaarheid van de haven van 10–15%. Een ander aspect is de huidige ligging en oriëntatie van de natuurlijke geul richting het noorden. Bij harde wind uit noordelijke richtingen kunnen hierdoor grondzeeën ontstaan. De verwachting is dat een 30 cm diepere geul daar weinig verandering in brengt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de haven van Lauwersoog onbereikbaar wordt voor vissersschepen en andere vaartuigen, waaronder die van de pleziervaart, en dat het een strop zou betekenen voor deze regio als de haven onbereikbaar wordt vanaf de Noordzee, met alle gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet dat de haven van Lauwersoog onbereikbaar wordt voor vissersschepen en ander vaartuigen. Alleen voor de grotere schepen is de haven van Lauwersoog niet op elk moment van de dag bereikbaar. Zie ook mijn antwoord bij vraag 1.
Bent u bereid om op korte termijn met de regio tot een oplossing te komen om de bereikbaarheid van de haven van Lauwersoog zodanig te verbeteren dat dit niet koste gaat van de economische positie van de haven, bijvoorbeeld door een eenmalige verdieping van het Westgat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hierin bij te dragen en te kijken of er sprake is van terugverdieneffecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe schat u het kostenplaatje en de terugverdieneffecten in? Bent u eventueel bereid te kijken naar andere oplossingen?
Rijkswaterstaat heeft uitgebreide studies en modelberekeningen laten uitvoeren naar baggeren van het Westgat. Hieruit blijkt dat voor het op diepte brengen van de geul ca 250.000 m3 moet worden gebaggerd. Of het rendabel is hangt af van de levensduur van deze ingreep. Volgens de studies is de kans groot dat de gebaggerde geul na circa een jaar weer volledig verzandt. Bij storm kan dit al binnen enkele dagen zijn (de morfologie van dit gebied wordt sterk bepaald door golven en dus stormcondities). Dit betekent niet alleen een financieel risico, ook de geuldimensies kunnen bij een eenmalige ingreep niet worden gegarandeerd.
De kosten zijn circa 1.75 miljoen euro. De in de MKBA berekende baten bedragen 380.000 euro per jaar. Dit houdt in dat een gebaggerde geul 4 jaar stand zou moeten houden om de investering rendabel te maken.
Op basis van wat ik nu tot mijn beschikking heb, schat ik in dat bij reële verwerking van de beheer en onderhoudskosten de investering niet effectief kan worden terugverdiend op basis van de huidige inzichten.
Deelt u de mening dat er sprake is van een urgente situatie en bent u bereid op korte termijn actie te ondernemen in overleg en samenwerking met de regio, de haven en de betrokken stakeholders?
Ik deel uw mening niet dat hier sprake is van een urgente situatie welke noopt tot actie op korte termijn. Uiteraard ben ik bereid met de regio in overleg te gaan om de problematiek nog eens te bespreken.
De verscherpte Stempelplicht Opvarenden van de Zeehavenpolitie Rotterdam |
|
Lutz Jacobi (PvdA), John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Zeehavenpolitie Rotterdam onlangs de Schengen Grenscode strikter toepast waardoor de verblijfsduur van buitenlandse bemanningsleden aanzienlijk wordt ingekort en reders niet meer vrij zijn hun eigen bemanning in te zetten? Zo ja, kunt u toelichten waarom de bestaande praktijk is losgelaten?
De Zeehavenpolitie Rotterdam past de Schengengrenscode niet strikter toe dan voorheen. Als betrokkenen voldoen aan de wet, werd en wordt er uitgestempeld. Er is echter onduidelijkheid bij de sector over de uitvoering, dat licht ik in de beantwoording op de volgende vragen toe.
Is het waar dat de Zeehavenpolitie Rotterdam in 2016 zeevarenden heeft geweigerd uit te stempelen? Zo ja, kunt u toelichten om hoeveel personen het gaat en welke redenen ten grondslag liggen aan deze weigeringen?
Op grond van artikel 11 van de Schengengrenscode worden reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij in- en uitreis van Nederland systematisch afgestempeld. Dit geldt ook voor bemanningsleden van schepen die het Schengengebied inreizen via de luchthaven en daarna doorreizen naar de haven om daar aan te monsteren.
In de praktijk ontvangen bemanningsleden bij aankomst, bij de grensdoorlaatpost op een luchthaven een inreisstempel in hun reisdocument van de Koninklijke Marechaussee. Vervolgens wordt hun reisdocument bij de grensdoorlaatpost in Rotterdam door de zeehavenpolitie uitgestempeld als zij aangeven dat zij aanmonsteren op een schip en de intentie hebben om op korte termijn met dit schip Nederland te verlaten.
Het uitstempelen van bemanningsleden is alleen mogelijk als het schip ook op afzienbare termijn vertrekt en de betreffende bemanningsleden ook met het schip vertrekken.
Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, en er dus ook geen sprake is van uitreis, kan geen uitreisstempel worden geplaatst. In de praktijk komt het voor dat buitenlandse werknemers onderhoudswerkzaamheden plegen aan schepen in de Rotterdamse haven en het schip niet vertrekt op de korte termijn maar pas na een aantal maanden. Ook komt voor dat de betreffende bemanning niet mee vaart, maar weer uitreist via de luchthaven.
Nu dit schip de haven niet verlaat en daar vooralsnog de intentie niet toe heeft, is er geen sprake van uitreis. In de Nota van Toelichting bij het Vreemdelingenbesluit1 is aangegeven dat in de scheepvaart sprake is van uitreis vanaf het moment waarop de kennisgeving van afvaart door de gezagvoerder van het schip is gegeven en het schip ook daadwerkelijk vertrekt. In die zin is er geen sprake van een gewijzigd inzicht of nieuwe lezing van de Schengengrenscode.
De zeehavenpolitie houdt zich aan Europese regels (Schengen) en heeft in deze situatie bij circa 300 personen geen uitreisstempel geplaatst.
In hoeverre wijkt de toepassing van de Schengen Grenscode door Nederland af van andere landen binnen de Schengenruimte?
De Schengengrenscode is een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. In artikel 11 van de Schengengrenscode is vastgelegd dat derdelanders bij in- en uitreis in het Schengengebied een stempel krijgen in hun reisdocument. De lidstaten zijn dus verplicht om zich aan deze regelgeving te houden.
Kunt u het belang en de omvang van de maritieme sector voor de Rotterdamse haven aangeven?
Rotterdam Rijnmond is volgens de laatste havenmonitor van december 2015 (havenmonitor.nl) goed voor € 12,94 miljard directe en € 7,86 miljard indirecte toegevoegde waarde (totaal € 20,8 miljard) en 1.486 bedrijfsvestigingen. Daarbij is sprake van 93.862 directe en 83.505 indirecte banen (177.367 totaal).
Deelt u de zorg dat de maritieme sector, door de strikte toepassing van de Schengen Grenscode, uitwijkt naar andere Schengenlanden waardoor dit bijvoorbeeld negatieve effecten heeft op de Nederlandse werkgelegenheid? Zo ja, hoe gaat u dit vraagstuk oplossen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 is opgemerkt, is de Schengengrenscode een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. Daardoor is het niet waarschijnlijk dat de maritieme sector zal uitwijken naar andere Schengenlanden. Omdat er bij de sector onduidelijkheid was over de uitvoering inzake de stempelplicht in het kader van de Europese regelgeving zullen we de periode tot 1 oktober gebruiken om samen met de sector tot een zorgvuldige en efficiënte wijze van uitvoering van de controles te komen, die werkbaar is voor alle partijen, binnen het bestaande juridische kader.
Het bericht ‘Miljoenenstrop door kosten aan Botlekbrug’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Miljoenenstrop door kosten aan Botlekbrug» en «Onkosten Botlekbrug «schokkend»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op de vele eerdere vragen over problemen met de Botlekbrug?2
Ja
Kunt u de Kamer inzicht geven in alle kosten als gevolg van de aanhoudende problemen met de Botlekbrug die voor rekening van de rijksoverheid (Rijkswaterstaat), andere overheden, de aannemer en al dan niet andere partijen zijn gekomen? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op de kosten – allen genoemd in het artikel – voor scheepvaartbegeleiding, permanente monteurs, de sms-dienst, het reviewteam, de vervanging van sensoren, wijzigingen in het ICT-systeem, analyse bij een noodstop, stroomuitval, extra controles op de grendels, het nieuw grendelontwerp, reparatiekosten en «aanvullende maatregelen»?
Rijkswaterstaat heeft geen kennis van kosten die gemaakt zijn door andere overheden of andere partijen.
Rijkswaterstaat heeft geen inzicht in de kosten die door de opdrachtnemer A-Lanes B.V. zijn gemaakt voor het afhandelen van storingen. Het gaat dan over de in het krantenartikel genoemde kosten voor het vervangen van sensoren, wijzigingen in het ICT-systeem, analyse bij een noodstop, stroomuitval, extra controles op de grendels, het nieuwe grendelontwerp, reparatiekosten en aanvullende maatregelen. Er is contractueel bepaald dat de bouwer van de brug maatregelen neemt voor het herstellen en tegengaan van storingen (zoals de reparatie van het omloopwiel) en de kosten daarvoor draagt.
De kosten voor de scheepvaartbegeleiding, voor de permanente aanwezigheid van monteurs op de Botlekbrug in de periode oktober 2015 – februari 2016, voor het opstellen van het reviewrapport en voor de SMS-dienst komen voor rekening van Rijkswaterstaat. Er is geen contractuele grondslag om deze kosten op A-Lanes B.V. te laten verhalen. Rijkswaterstaat heeft ervoor gekozen om deze maatregelen te treffen, vanuit zijn verantwoordelijkheid als netwerkmanager, om de gevolgen van de storingen voor de gebruiker te beperken en de beschikbaarheid te vergroten.
Hierna geef ik een nadere toelichting per kostenpost.
Inzet sleepboten: kosten € 1.300.000. Gedurende de tijd dat de noodstopvoorziening niet goed functioneerde zijn er sleepboten voor scheepvaartbegeleiding ingezet om de hinder voor de scheepvaart te beperken.
In het begin maakte de brug na een reset van de noodstopvoorziening eerst een neerwaartse beweging om daarna omhoog te gaan. Als gevolg van de neerwaartse beweging kon de categorie middelgrote schepen die de Botlekbrug passeert, als ze met de stroom meevaren, niet zelfstandig én tijdig remmen. Daarom heeft Rijkswaterstaat ervoor gekozen om totdat de noodstop aangepast was de sleepboten in te zetten.
A-Lanes was in december 2015 klaar met deze aanpassing. Bij een noodstop gaat de brug na een reset sindsdien direct omhoog. De inzet van sleepboten is in februari 2016 beëindigd.
Permanente aanwezigheid van monteurs: Voor openstelling van de brug in juli 2015 zijn er met A-Lanes B.V. afspraken gemaakt over onder meer de permanente aanwezigheid van monteurs ter plaatse van de brug omdat Spijkenisse nog niet direct gebruik kon maken van de Botlektunnel in oostelijke richting. Van juli 2015 tot en met september 2015 waren de kosten die verband houden met de inzet van die monteurs voor rekening van A-Lanes B.V.
Vanaf oktober 2015 tot en met de eerste week van februari waren de kosten van de aanwezigheid van monteurs voor rekening van Rijkswaterstaat. In december 2015 is vervolgens besloten om alleen tijdens de spits monteurs ter plaatse te hebben omdat de noodstopaanpassingen klaar waren en er een duidelijke afname was van het storingsbeeld. In februari is op basis van het toenmalige storingsbeeld besloten de aanwezigheid van monteurs volledig te beëindigen. De kosten voor Rijkswaterstaat over de gehele periode bedragen € 1.370.000. De kosten voor het afhandelen van storingen en het inzetten van extra expertise hiervoor wordt door A-Lanes B.V. betaald.
Kosten SMS-service (april 2015-heden): er is een SMS-service ontwikkeld om de gebruikers te informeren over stremmingen. Dergelijke informatievoorziening is een publieke taak van Rijkswaterstaat en valt buiten het contract met A-Lanes B.V. Van april 2015 tot heden zijn de gemaakte kosten € 37.500.
Reviewrapport: kosten Rijkswaterstaat € 24.500. In de review is met een brede blik gekeken naar het afhandelen van storingen en naar de processen rondom het brugproces. Met name deze laatste vallen onder de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat, zoals het proces rond de bediening vanuit de verkeerscentrale. In de review zijn ook aanbevelingen opgenomen die daarop toezien. Bijvoorbeeld de aanbevelingen over de datacommunicatie. De kosten van het opstellen van het reviewonderzoek zijn daarom 50/50 gedeeld met A-Lanes B.V.
Alle genoemde bedragen zijn exclusief BTW.
Kunt u per kostenpost aangeven waarom de rijksoverheid deze voor haar rekening neemt en niet de aannemer? Welke afspraken zijn er gemaakt vooraf in het aanbestedingscontract? Wordt er nu door de storingen afgeweken van de eerdere afspraken? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de kosten die nu voor rekening van de overheid komen zich tot uw eerdere uitspraak «dat [er] voor het Rijk geen kostenoverschrijdingen [zijn] als het gevolg van het verhelpen van de storingen»?3
Er zijn geen kosten gemaakt door Rijkswaterstaat om de storingen te verhelpen. De kosten zijn gemaakt om de hinder voor de gebruikers te beperken en de beschikbaarheid van de netwerken te verhogen. Er is geen sprake van een overschrijding omdat de kosten van deze maatregelen kunnen worden opgevangen binnen het projectbudget.
Hoe verhouden de kosten die voor rekening van de overheid komen zich tot de gekozen contractvorm Design-Build-Finance-Maintain (DBFM), waarin verantwoordelijkheid voor ontwerp, aanleg, financiering en onderhoud geheel bij de aannemer liggen? Kunt u hierbij ook ingaan op andere DFBM-contracten, waarbij sprake kan zijn van storingen, zoals de Coentunnel en andere projecten? Hoe is het geregeld bij recente storingen zoals in de A73-tunnel en de nieuwe Ketheltunnel?
Bij DBFM-projecten, zoals de A15 Maasvlakte -Vaanplein en Coentunnel, is de opdrachtnemer integraal verantwoordelijk voor ontwerp, aanleg, financiering en onderhoud. Er worden prestatieafspraken gemaakt met de opdrachtnemer in termen van beschikbaarheid van de weg. Indien er, als gevolg van het uitvoeren van onderhoud of ten gevolge van een storing, sprake is van een verminderde beschikbaarheid vindt een verrekening plaats. Dit kan in de vorm van een korting op de beschikbaarheidsvergoeding. Ingeval van een kritische storing die niet direct invloed heeft op de beschikbaarheid voor het wegverkeer worden boetepunten opgelegd die ook met de aannemer worden verrekend. Voor het herstel van dergelijke storingen zijn in het contract hersteltermijnen opgenomen. De kosten voor herstel komen voor rekening van de opdrachtnemer.
In de DBFM-contracten zijn ook afspraken opgenomen over de aanrij- en hersteltijden. Deze afspraken zijn vergelijkbaar met de afspraken die in de reguliere onderhoudscontracten voor de A73 tunnels en de Ketheltunnel zijn opgenomen. Overschrijding van de aanrijtijden leidt tot een verrekening. Een verschil met de DBFM-contracten is dat de opdrachtnemer van reguliere onderhoudscontracten niet wordt betaald om de weg beschikbaar te houden, maar om de kwaliteit van de infrastructuur op een vastgelegd niveau te houden. De kosten van herstel van storingen komen afhankelijk van de oorzaak en omvang van de herstelmaatregel voor rekening van opdrachtnemer of de overheid.
Indien Rijkswaterstaat ervoor kiest om ingeval van storingen of calamiteiten vanuit zijn verantwoordelijkheid als netwerkmanager extra maatregelen te nemen om de hinder van de gebruiker te beperken of om publieke communicatie in te richten, dan komen deze kosten voor rekening van Rijkswaterstaat en kunnen deze niet verhaald worden op de opdrachtnemers, ongeacht de contractvorm.
Deelt u de mening, zoals verwoord in het artikel, dat het nu vooral aankomt op «finetuning»? Zo ja, wanneer zijn de storingen dan voorbij?
Na de review die eind 2015 op verzoek van Rijkswaterstaat door een onafhankelijke commissie is uitgevoerd, zijn diverse verbetermaatregelen doorgevoerd waarbij de focus lag op het oplossen van de problemen aan een aantal kwetsbare onderdelen, zoals de grendels. Het onderzoek naar mogelijke ontwerpaanpassingen loopt en zal dit najaar worden afgerond waarna Rijkswaterstaat hierover besluiten neemt. De genomen en nog te nemen maatregelen gaan hiermee verder dan alleen «finetuning».
Over de veerdiensten naar de Waddeneilanden |
|
Aukje de Vries (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Welke afspraken zijn gemaakt binnen de concessie voor de veerdiensten naar de Waddeneilanden ten aanzien van de prijsafspraken en -verhogingen die rederij Doeksen mag toepassen op de kaartverkoop? Hoe heeft rederij Doeksen zich hier de afgelopen jaren aan gehouden? Kan een overzicht gegeven worden van de prijzen van de verschillende typen kaarten in de afgelopen vijf jaar en hoeveel deze hadden mogen stijgen volgens de afspraken?
In de concessies is bepaald dat de concessiehouder niet vaker dan eenmaal per jaar de tarieven mag verhogen. De maximaal toegestane verhoging is afhankelijk van het voor dat dienstregelingsjaar (volgens een voorgeschreven formule) becijferde maximumtariefniveau en de sinds 20141 doorgevoerde tariefverhogingen. Onder het concessieregime was er voor rederij Doeksen tot nu toe geen ruimte voor een tariefverhoging; de tarieven zijn sinds het onherroepelijk worden van de concessie dan ook niet verhoogd (zie de bijlage met de prijzen van verschillende kaartsoorten in de jaren 2012 tot en met 2016)2.
Als er geen tariefverhoging is toegestaan, wil dat niet zeggen dat de prijzen ongewijzigd moeten blijven. Het is dan namelijk wel toegestaan de prijzen van een of meerdere kaartsoorten binnen een bepaalde bandbreedte te verhogen, mits daar een zodanige prijsverlaging van andere kaartsoorten tegenover staat dat de totale opbrengsten uit kaartverkoop naar verwachting gelijk blijven.
In hoeverre wordt over de voornemens tot prijsverhoging overleg gepleegd met de eilanders en/of met de gemeente? Is daarbij ook een vorm van instemming? Zo nee, waarom niet? Wanneer worden daar stappen in gezet? Verlenen de verschillende vervoerders ook inzicht in de opbrengstcijfers, en winst en verlies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De tarieven voor een volgend dienstregelingsjaar, inclusief een voornemen deze te verhogen, maken onderdeel uit van het verplicht op te stellen vervoerplan. Het vervoerplan dient door de concessiehouder voor advies te worden voorgelegd aan de decentrale overheden (provincies de gemeenten), het consumentenplatform en de Raden van Advies. Uitgebrachte adviezen kunnen alleen beargumenteerd terzijde worden gelegd. Het definitieve vervoerplan dient uiterlijk 1 augustus bij de concessieverlener te zijn ingediend. Het is aan de concessieverlener om al dan niet in te stemmen met (onderdelen van) dit vervoerplan, waaronder de voorgestelde tarieven voor het volgende dienstregelingsjaar.
Opbrengstcijfers, en de winst- en verliesrekening, maken deel uit van het financieel overzicht dat de concessiehouders verplicht zijn over ieder dienstregelingsjaar te verstrekken aan de concessieverlener. In 2016 is voor de eerste keer zo'n financieel jaaroverzicht ontvangen, over het jaar 2015. Dat was namelijk het eerste dienstregelingsjaar dat volledig onder het concessieregime viel.
Bent u bekend met de klachten over het vrachtvervoer vanuit Harlingen naar de eilanden die buiten de concessie vallen, zoals over de prijsstijgingen, maar ook over het afschermen van de vervoerder? Welke klachten zijn u bekend? Wat kan en/of gaat u daaraan doen?
Alle vrachtvervoer van en naar de Friese Waddeneilanden valt buiten de concessies; het vrachtvervoer is een vrije markt. Het is de concessiehouders wel toegestaan vracht te vervoeren op de schepen die zij voor de uitvoering van de concessie inzetten, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van het personenvervoer «binnen de concessie».
Het staat andere vervoerders vrij om vrachtvervoer van en naar de Friese Waddeneilanden te verzorgen. Zij kunnen daarvoor gebruikmaken van de Rijksaanleginrichtingen, voor zover dit niet ten koste gaat van het personenvervoer dat in de concessies is geregeld.
Mij zijn geen klachten (over prijsstijgingen) bekend over het vrachtvervoer vanuit Harlingen. De concessiehouder heeft mij verzekerd, dat ook daar geen klachten zijn binnengekomen.
Wat betreft de tarieven voor vrachtvervoer heeft de concessiehouder aangegeven dat deze in het algemeen gelijke tred houden met de personentarieven. Echter, in 2014 zijn veel vrachttarieven verlaagd als gevolg van een doorgevoerde vereenvoudiging van de tariefstructuur, aldus de concessiehouder.
Hoe zit de concessieverlening ten aanzien van de verschillende veerdiensten naar de eilanden in elkaar? Zijn er verschillende regimes, bijvoorbeeld als het gaat om de prijzen en/of kosten? Wanneer is er voor welk eiland weer de mogelijkheid om de concessie aan te besteden? Wat zijn de consequenties bij slecht presteren? Welke wetgeving is van toepassing op de veerverbindingen naar de eilanden en welke Europese wetgeving is hierop van toepassing?
Met de wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 (in 2009) is de concessiesystematiek van kracht geworden voor het voor een ieder openstaand personenvervoer (per dienstregeling) op de verbindingen naar de Friese Waddeneilanden. Een en ander valt binnen de EU-rechtelijke kaders van de zogenoemde PSO-verordening (Verordening (EG) 1370/2007) betreffende concessies voor het openbaar vervoer.
In 2011 zijn de concessies voor de Friese Waddenveren Oost (Ameland en Schiermonnikoog) en West (Terschelling en Vlieland) verleend voor een periode van 15 jaar. Deze concessies zijn echter pas onherroepelijk geworden in april 2014, wat betekent dat deze concessies in 2029 weer aanbesteed kunnen worden.
De concessies voor de Friese Waddenveren Oost en voor de Friese Waddenveren West zijn volledig vergelijkbaar, als het gaat om het regime voor prijzen en/of kosten of om de mogelijke consequenties bij slecht presteren. Die mogelijke consequenties variëren van een boete, een last onder dwangsom of het onthouden van toestemming om de tarieven met de index te mogen verhogen.
Voor het (minimale) aanbod aan afvaarten en de klanttevredenheid wordt de situatie in 2009 als ijkpunt gehanteerd, voor het maximumtariefniveau de situatie in 2010. In die zin verschillen de uitgangsposities van de beide concessiehouders enigszins.
Rapport “Marktwerking en Samenwerking in de Binnenvaart” |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de conclusies en aanbevelingen van het rapport «Marktwerking en Samenwerking in de Binnenvaart»1 en klopt het dat het ministerie opdrachtgever was van dat rapport? Wat waren de bedoeling en de opzet van de opdracht?
Ik ben bekend met de conclusies en aanbevelingen van het rapport «Marktwerking en Samenwerking in de Binnenvaart» van The Netherlands Institute for Cooperative Entrepreneurship d.d. 10 april 2012. Opdrachtgever van het onderzoek was het Transitiecomité Binnenvaart. Ik heb de uitvoering van het onderzoek financieel mogelijk gemaakt. De bedoeling van het Transitiecomité was om uitwerking te geven aan de adviezen op het vlak van markttransparantie en samenwerkingsverbanden van de Binnenvaartambassadeur d.d. 29 september 2010 ter versterking van de structuur van de binnenvaartsector. Door middel van literatuurstudie, vraaggesprekken met marktpartijen, brancheorganisaties en deskundigen en een telefonische mini-enquête onder schippers, is in kaart gebracht hoe de markt werkt en hoe partijen de marktsituatie beoordelen.
Wat vindt u van het idee van een veiling van vracht voor de binnenvaart en hoe zou een dergelijk initiatief tot stand moeten komen? Als het haalbaar zou kunnen zijn, is dat dan in Nederland haalbaar of moet het in internationaal verband tot stand komen? Welke gevolgen zou dit kunnen hebben voor de internationale concurrentiepositie van Nederland in dit transportsegment? Voor wie zitten hier voor- en nadelen aan en waarom?
Een veilingsysteem heeft naar mijn oordeel geen invloed op een belangrijk kenmerk van de binnenvaartsector in relatie tot het proces van prijsvorming, te weten de fragmentatie van de aanbodkant. Samenwerking tussen binnenvaartondernemingen is wenselijk om deze fragmentatie op te lossen. Het onder 1 genoemde rapport wijst op de wenselijkheid van samenwerking tussen ketenpartijen, horizontaal of verticaal. Ook het in mijn opdracht door STC-Nestra B.V. en Maverick Advocaten N.V. opgestelde rapport «Versterking van de marktstructuur in de binnenvaart», toegezonden aan uw Kamer per brief d.d. 23 maart 2015, wijst op de noodzaak van deze samenwerking (Kamerstuk 31 409, nr. 79). Een veilingsysteem stimuleert op zichzelf niet de vorming van structurele samenwerkingsverbanden tussen binnenvaartondernemingen en bevrachters, bijv. in coöperaties.
Omdat vervoer eerder te zien is als een vorm van dienstverlening dan als een product, is voorts de vraag gerechtvaardigd of een veilingsysteem haalbaar is. Er zijn mij hiervan ook geen voorbeelden bekend in de transportsector.
Het patroon van pieken en dalen in de vrachtstroom in de binnenvaart wordt evenmin opgelost met een veilingsysteem.
Een veiling als initiatief van private partijen kan naar mijn oordeel alleen werken indien verladers bereid zijn lading op een openbaar platform aan te bieden, en vervoerders bereid zijn inzicht te geven in beschikbare capaciteit. Onder deze voorwaarden is voor private dienstverleners een businessmodel denkbaar om vraag en aanbod te matchen. Marktwerking bepaalt uiteindelijk de haalbaarheid van een initiatief. Het opleggen van enige vorm van verplichting tot deelname van verladers en vervoerders aan een veiling past niet bij mijn opvatting over marktwerking.
Zijn er andere wijzen denkbaar om te komen tot transparantie van marktgegevens voor bevrachting van schepen? Kunt u toelichten hoe dit kan worden bewerkstelligd? Hoe is dit in andere transportsectoren geregeld?
In de binnenvaart zijn verschillende digitale platforms actief om verladers en vervoerders te koppelen. Platforms zoals «Vaart» en «Logos» bieden vervoerders informatie over de markt en geven ook indicaties over vrachtprijzen voor droge lading. Daarnaast is er het platform «Bargelink», toegankelijk voor aangesloten deelnemers, waarop zowel vrachten als schepen worden aangeboden.
Ook in het wegvervoer wordt gebruik gemaakt van digitale logistieke platforms voor het koppelen van de vraag van verladers en het aanbod van ladingscapaciteit door vervoerders. De platforms in het wegvervoer zijn soms gericht op specifieke bestemmingen zoals Oost Europa of Scandinavië.
De bestaande platforms in de binnenvaart en het wegvervoer hebben een privaat karakter; de Nederlandse overheid speelt geen rol hierin.
In dit verband wil ik nog memoreren dat Panteia in 2013 in mijn opdracht een vergelijkende studie verricht heeft naar de markttransparantie in de binnenvaart in vergelijking met zeven andere sectoren, waaronder goederenwegvervoer, goederenspoorvervoer, luchtvracht en short sea shipping. Hierin is onder meer gekeken naar (wettelijke) regelingen, arrangementen en ontwikkelingen in relatie tot markttransparantie in de sectoren. De belangrijkste aanbeveling van het rapport is dat verbeterde markttransparantie te bereiken is door meer samenwerking tussen binnenvaartondernemingen. Het rapport «Markttransparantie en de rol van tussenpersonen in andere sectoren ter inspiratie voor de binnenvaart» en mijn conclusies hierbij heb ik uw Kamer toegezonden per brief d.d. 15 oktober 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 30 523, nr. 80). Samenwerking mag echter niet in strijd zijn met het Europese en nationale mededingingsrecht. Het onder 2 genoemde rapport van STC-Nestra en Maverick geeft aan welke mogelijkheden het mededingingsrecht biedt voor samenwerking in de binnenvaartsector. Conclusie van het rapport is dat het mededingingsrecht ruimte biedt voor samenwerking, waarbij het essentieel is dat deze zich vooral richt op het aanbieden van betere en/of meer efficiënte diensten aan afnemers/verladers.
In geen van de landen die zijn aangesloten bij de CCR, waaronder België en Duitsland, bestaat een systeem met een veiling of iets vergelijkbaars.
Hoe is dit geregeld in andere landen, bijvoorbeeld in België en Duitsland? Zijn er buitenlandse systemen met een veiling of iets vergelijkbaars, waarvan Nederland zou kunnen leren in dit verband?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Doorstroming A4 bij Leiden bijna net zo slecht als voor verbreding’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Doorstroming A4 bij Leiden bijna net zo slecht als voor verbreding»?1 Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over dit deel van de A4?2
Ja en ja.
Is het waar dat de filedruk in 2015 bijna vijf keer zo hoog is als in 2013 en dat de druk richting Amsterdam ook is verdubbeld ten opzichte van de tijdelijke situatie? Is het waar dat de doorstroming op de A4 bij Leiden bijna net zo slecht is als voor de verbreding? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de eerder door u in maart 2016 aan de Kamer gepresenteerde cijfers, waarin u aangaf dat de filezwaarte met circa 53 procent was afgenomen in verhouding tot de situatie in 2011?3
De filedruk op de A4 op het traject Leidschendam (N14) – Hoogmade is in 2015 ten opzichte van 2013 in de richting Delft inderdaad vijf maal zo hoog en in de richting Amsterdam inderdaad bijna twee maal zo hoog. Ten opzichte van 2011 is echter sprake van een afname van de filedruk. Voor beide rijrichtingen samen komt dit neer op een afname van 53%.
Ter informatie geef ik in onderstaande tabel de ontwikkeling van filedruk en verkeersprestatie (voertuigkilometers) voor beide richtingen over de afgelopen jaren. De getallen zijn gebaseerd op het traject Leidschendam (N14) – Hoogmade waarbij 2011 als indexcijfer op 100 is gesteld.
2011:
Voor uitbreiding
2013:
Tijdelijke situatie (2x3 / 80 km/uur)
2015:
Na openstelling
(2x1 +1 / 100 km/uur)
Verkeersprestatie
(in voertuigkilometers)
100
110
115
Filedruk
(in km.min)
100
15
47
Uit de tabel kan afgeleid worden dat de verkeersprestatie in de tijdelijke situatie (2013) met 10% is toegenomen ten opzichte van 2011 en in de eindsituatie (2015) is 15% meer verkeer verwerkt ten opzichte van 2011.
De filedruk is in de tijdelijke situatie (2013) met 85% afgenomen ten opzichte van 2011 en in de eindsituatie (2015) is de filedruk met 53% afgenomen ten opzichte van 2011.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat bij de aanleg van de vernieuwde A4 bij Leiden geen ontwerpfout is gemaakt? Zo nee, welke maatregelen treft u?
Ja, ik sta nog steeds achter mijn uitspraak zoals verwoord in mijn brief vergaderjaar 2014–2015, aanhangsel nr. 2564. Omdat de files sinds 2013 zijn toegenomen heb ik onderzoek laten verrichten en neem ik een aantal maatregelen om doorstroming en veiligheid te verbeteren.4 De maatregelen zijn gericht op het creëren van rust in het verkeersbeeld: aanpassing bebording, markering, e.d. en een beperkte verlenging van de derde rijstrook van de hoofdrijbaan. Als blijkt dat deze maatregelen onvoldoende effect sorteren zal ik op een later moment bezien of verdergaande maatregelen, zoals een extra rijstrook, noodzakelijk zijn.
Deelt u de conclusie van de Verkeersinformatiedienst (VID) dat «de opdeling van de A4 bij Leiden in een hoofd- en parallelbaan de doorstroming weinig goed [heeft] gedaan»? Zo nee, waarom niet? Welke lessen trekt u uit deze casus?
De situatie op de A4 bij Leiden is verbeterd, maar er is ook reden tot zorg en signalen van weggebruikers en omgeving neem ik serieus. De filezwaarte is toegenomen ten opzichte van de tijdelijke situatie in 2013 en neemt verder toe. Daarom is er onderzoek gedaan en worden nu maatregelen getroffen. Deze maatregelen richten zich op het creëren van rust in het verkeersbeeld: aanpassing bebording en markering. Ook wordt de derde strook van de hoofdrijbaan beperkt verlengd.
Aanvullend zal ik een verkeerskundig onderzoek laten doen naar de problemen op de A4 en daarbij zal in elk geval gekeken worden naar het oplossend vermogen van een extra rijstrook op de hoofdrijbaan. Rijkswaterstaat zal signalen van gemeente en andere belanghebbenden hierbij benutten. Ik zal u over de uitkomsten hiervan informeren.
Bij welke projecten in voorbereiding is sprake van het splitsen van hoofd- en parallelrijbanen? Bent u bereid te onderzoeken of de splitsing van rijbanen bij deze projecten – gezien de ervaringen op de A4 bij Leiden – inderdaad wenselijk is?
Het project ZuidasDok voorziet in de aanleg van een hoofd- en parallelbaansysteem. Daarnaast wordt bij een aantal projecten een dergelijk systeem uitgebreid, verbreed of gehandhaafd. Het hierbij gehanteerde wegontwerp verschilt per situatie. Het project ZuidasDok is reeds in een vergevorderd stadium, de aanbesteding loopt.
Inhoudelijk is aanleg van het hoofd- en parallelbaansysteem bij diverse projecten wenselijk om de verschillende aansluitingen, op korte afstand van elkaar, veilig en bereikbaar te houden. Omgekeerd wordt ook voorkomen dat eventuele verstoringen op het onderliggend wegennet effect hebben op het doorgaand verkeer. De ervaringen op de A4 bij Leiden geven geen aanleiding om af te zien van parallelbanen in het algemeen. Ook zie ik geen aanleiding om bij projecten in voorbereiding de wenselijkheid van parallelbanen opnieuw te onderzoeken.
Vormt de eerder als belangrijke oorzaak genoemde «gewenningsperiode» naar uw oordeel nog steeds een van de problemen rondom de doorstroming op de A4 bij Leiden? Is de gewenningsperiode in de richting Den Haag inmiddels ook achter de rug?
Nee. De gewenningsperiode is voor beide rijrichtingen inmiddels achter de rug.
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de tijdelijke situatie met 2x3 stroken in 2013 en de uiteindelijke situatie zoals die gerealiseerd is? Is het mogelijk (onderdelen van) de tijdelijke situatie weer te realiseren en verwacht u hiermee de filedruk te kunnen verminderen?
In de tijdelijke situatie waren er 2x3 smalle rijstroken met een maximumsnelheid van 80 km/u in combinatie met een strikte handhaving. In de definitieve situatie is er sprake van 2+1 rijstrook in beide richtingen met een maximumsnelheid van 100 km/u van 6 – 19 uur en van 19 – 6 uur deels 100 en deels 130 km/u.
Sinds de tijdelijke situatie is de verkeersintensiteit toegenomen. Het is binnen de kaders van het Tracébesluit onmogelijk om de tijdelijke situatie terug te brengen Een wijziging van het Tracébesluit wordt thans niet onderzocht. Ik wil eerst de effecten van de maatregelen afwachten. Een herstel van de tijdelijke situatie acht ik bovendien niet wenselijk, omdat er sprake was van smallere rijstroken en een maximum snelheid van 80 km/u, 24 uur per dag.
In hoeverre zou een verlaging van de snelheid naar 80 kilometer per uur de filedruk kunnen verminderen? Bent u bereid dit nader te onderzoeken?
In het algemeen leidt een verlaging van de maximum snelheid naar 80 km/u niet tot een afname van de files. Ik overweeg op dit moment dan ook geen nader onderzoek hiernaar. De toename van files sinds 2013 heeft andere oorzaken dan de maximum snelheid.
Is het mogelijk de hoofdrijbaan te voorzien van een extra rijstrook? Bent u bereid dit nader te onderzoeken, inclusief de kosten en de bijdrage van een dergelijke extra rijstrook aan de oplossing van de fileproblematiek? Op welke termijn kan een dergelijke rijstrook aangelegd worden?
Een extra rijstrook past niet binnen de kaders van het Tracébesluit en bestemmingsplan. Er is ter plaatse wel ruimte voor een extra rijstrook gereserveerd. Een extra rijstrook wordt thans niet onderzocht. Ik wil eerst de effecten van de maatregelen afwachten. Wanneer voor een infrastructurele ingreep wordt gekozen, zal de totale termijn voor een verkeersonderzoek, planprocedure, beroepsfase, aanbesteding en aanleg bij elkaar 6 à 8 jaar bedragen, gerekend vanaf de start van het verkeersonderzoek.
Kunt u de Kamer een overzicht verschaffen van de hoeveelheid ongelukken op dit traject in de afgelopen jaren? Welke maatregelen hebt u genomen om het aantal ongelukken hier terug te dringen?
Kort na de gefaseerde openstelling van de definitieve situatie met hoofd- en parallelstructuur vonden er relatief veel kleinere ongevallen plaats. In december 2014 was er in de gewenningsperiode een piek in ongevallen. Na een vrij rustige zomer in 2015 met minder files en ongevallen, vonden er tussen september 2015 en april 2016 in de richting van Amsterdam gemiddeld per maand 8 ongevallen plaats en in de richting Den Haag circa 14. Deze verhoging valt samen met de slechtere weersomstandigheden en een toename van het verkeer.
Het aantal ongevallen op dit deel van de A4 is boven het landelijk gemiddelde, maar voor een stedelijke randweg niet bijzonder hoog te noemen. De aangekondigde maatregelen zullen het aantal ongevallen naar verwachting doen afnemen.
Het bericht 'Fransen kapen KLM’ en ‘Stakingsdreiging Air France: wat zijn de consequenties voor KLM' |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 8 juni 2016 getiteld «Gevangene» inzake de positie van KLM, het bericht van 9 juni 2016 getiteld «Fransen kapen KLM» en van de uitzending van Nieuwsuur inzake «Stakingsdreiging Air France: wat zijn de consequenties voor KLM»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de relatie tussen KLM en Air France daardoor onder grote spanning staat?
In de media is melding gemaakt van plannen bij Air France om vluchten van KLM op Schiphol over te hevelen naar Parijs Charles de Gaulle.Air France KLM heeft aangegeven dat hiervan geen sprake is.
Heeft u ook vernomen dat KLM slachtoffer dreigt te worden van de plannen van Air France om KLM-vluchten over te hevelen naar Parijs en dat de moedermaatschappij Air France/KLM dit voornemen steunt?
Zie antwoord vraag 2.
Is het overhevelen van vluchten van het KLM-label naar het Air France label, van Amsterdam naar Parijs, conform het beleid waar de Nederlandse Staat als aandeelhouder mee heeft ingestemd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de overheveling inhoudt dat er meer werk voor Franse piloten komt en is bedoeld om een staking van Franse vliegers te voorkomen tijdens het EK voetbal?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel bestemmingen de luchthaven Schiphol door deze plannen dreigt te verliezen en hoeveel banen verloren dreigen te gaan? Indien u die gegevens thans nog niet kunt geven, wanneer denkt u daarover dan wel te kunnen berichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is, in het licht van de dreigende stakingen, uw visie op het feit dat KLM betere resultaten behaalt, terwijl Air France aanmerkelijk slechter presteert?3
De strategie van de onderneming (Perform 2020) is gericht op kosten besparen en productiviteit verhogen. Voor een gezonde toekomst van Air France-KLM is het noodzakelijk dat de onderneming flink snijdt in de kosten. Dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen. KLM heeft daartoe een aantal goede stappen gezet en werkt aan verdere maatregelen. De betere resultaten, waarnaar in de vraag verwezen wordt, zijn mede veroorzaakt door de eerder genoemde afspraken over de groei.
De staking bij Air France is uiteraard slecht voor het bedrijf, leidt tot hoge kosten en is schadelijk voor de reputatie. Ook de passagiers worden hier de dupe van. Daarnaast bestaat de kans dat hierdoor de kostenbesparing en verhoging van de productiviteit nog verder uit beeld verdwijnt. Wij roepen KLM en de stakeholders op zich niet van de wijs te laten brengen door de staking bij Air France en het ingezette proces voortvarend voort te zetten.
In hoeverre interfereren de twee zustermaatschappijen met hun eigen winst- en verliesrekeningen, gezien het feit dat de financiële schade van de staking geheel voor rekening van de Fransen komt, maar er aan het einde van het jaar wel een gezamenlijke jaarrekening gepresenteerd wordt? Welke weerslag hebben deze gebeurtenissen daarop?
KLM en Air France hebben aparte winst- en verliesrekeningen. De kosten van stakingen slaan daarom neer bij Air France.
Deelt u de mening dat KLM ernstig te leiden heeft onder de stakingsdreiging bij Air France en dat sprake is van een «destructieve staking», die ook schade toebrengt aan de reputatie van KLM?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u een gevaar dat de holding Air France/KLM uit elkaar klapt? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om verdere schade aan KLM te voorkomen? Zo, nee waarom niet?
Nee, de afgelopen jaren hebben Air France en KLM laten zien dat beide maatschappijen kunnen groeien binnen een dual-hubsysteem. Echter door de verslechterde concurrentiepositie blijft kostenreductie en productiviteitsverhoging wel noodzakelijk, dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen, zowel Air France als KLM. Wanneer zowel Air France als KLM hieraan invulling geeft verwachten wij dat er voor beide luchtvaartmaatschappijen weer ruimte voor groei is en de concurrentiepositie verbetert.
Hoe gaat u de komende tijd de belangen van KLM in de holding borgen en verdedigen?
Het uitgebreide netwerk van KLM op Schiphol is van groot belang voor onze economie, werkgelegenheid en de vestiging van internationale bedrijven. We blijven ons inzetten voor de borging van de publieke belangen die met KLM en de mainportfunctie van Schiphol zijn gemoeid.
In onze contacten met KLM en Air France KLM zullen wij erop blijven wijzen dat voor een gezonde toekomst van Air France KLM het noodzakelijk is dat de onderneming flink snijdt in de kosten. Dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen; zowel Air France als KLM.
Wat betreft de recente discussie bij Air France voorafgaand aan de staking is het kabinet van mening dat de ontwikkelingen bij Air France niet ten koste mogen gaan van rendabele verbindingen van KLM en daarmee het bestemmingennetwerk van KLM op Schiphol. In dit licht is wat betreft het kabinet een aanpassing van de productiebalans dan ook niet aan de orde: groei moet worden «verdiend» zoals in de strategie van Air France KLM «Perform 2020» is opgenomen. Prioriteit bij Air France en KLM moet liggen bij het besparen van kosten en het verhogen van hun productiviteit. Tegemoet komen aan de eisen van de piloten zonder dat daar hun bijdrage tegenover staat is een verkeerd signaal; zowel naar de Franse piloten als naar hun Nederlandse collega's. Ook de Franse overheid is met ons van mening dat er geen sprake kan zijn van dat problemen bij het ene bedrijfsonderdeel worden opgelost ten koste van rendabele activiteiten bij het andere onderdeel.
Kunt u zo spoedig mogelijk de Kamer informeren middels een brief over de spanningen tussen KLM en Air France en de mogelijke actie die u van plan bent te ondernemen? Kunt u deze brief nog voor het zomerreces naar de Kamer sturen?
Ja.