De door China aangekondigde verlaging van de export van zeldzame aardmetalen |
|
Atzo Nicolaï (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan exoten doet Westen trillen»,1 en het artikel «China curbs flow of crucial minerals»?2
Ja.
Deelt u de mening dat zeldzame metalen, zoals bijvoorbeeld tantaal, neodymium, praesodimium en dysprosium, van groot belang zijn voor innovatieve sectoren van de industrie?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat China heeft aangekondigd de export van zeldzame metalen te beperken? Kunt u aangeven of andere landen in 2010 vergelijkbare maatregels hebben afgekondigd?
Ja. In juni 2010 hebben de Chinese autoriteiten de exportquota voor zeldzame aardmetalen («rare earth elements, REE») voor het tweede semester van 2010 naar beneden bijgesteld. De jaarlijkse exportquota voor zeldzame aardmetalen zijn in 2010 met 32% verlaagd voor Chinese bedrijven en met 54% voor buitenlandse bedrijven ten opzichte van 2009.
Naast China produceren India en Brazilië ook zeldzame aardmetalen voor de wereldmarkt. In 2010 hebben deze landen geen vergelijkbare maatregelen afgekondigd om de export van zeldzame aardmetalen te beperken.
Kunt u in kaart brengen wat het effect van deze Chinese beleidswijziging zal zijn voor de Nederlandse grondstoffenzekerheid in het algemeen en welke industrieën het meest afhankelijk zijn van de desbetreffende grondstoffen in het bijzonder?
Tot op heden hebben bij het ministerie van EL&I enkele Nederlandse bedrijven hun zorgen geuit over de Chinese beleidswijziging ten aanzien van zeldzame aardmetalen. Deze bedrijven zijn in hun productieketen afhankelijk van de invoer uit China van zeldzame aardmetalen. Op dit moment is er geen sprake van een acuut beschikbaarheidsprobleem, maar is er bezorgdheid bij deze bedrijven over mogelijke beperkte toegang tot deze grondstoffen in de toekomst.
Om de afhankelijkheid van de Nederlandse economie van grondstoffen beter in kaart te krijgen, heeft het ministerie van EL&I opdracht gegeven aan het CBS en TNO om te onderzoeken welke industrieën in Nederland het meest afhankelijk zijn van 44 «kritische grondstoffen». De keuze voor 41 van deze grondstoffen is gebaseerd op het rapport «Critical raw materials for the EU»3 uit juli 2010, waarin de Europese Commissie grondstoffen heeft geselecteerd waarvan de beschikbaarheid in de nabije toekomst kritiek zou kunnen worden. De groep «zeldzame aardmetalen» maakt onderdeel uit van deze geselecteerde kritische grondstoffen. Op basis van expertbeoordeling zijn fosfor, uranium en goud toegevoegd aan de lijst grondstoffen. De resultaten van dit CBS/TNO onderzoek zijn op 5 november 2010 gepresenteerd.4 Hieruit blijkt dat met name de productgroepen glas en bouwmaterialen, basismetalen, metaalproducten, machinebouw en uitrusting, kantoorapparatuur en computers, elektronische machines, medische, precisie- en optische apparaten, autos en andere transportvormen, elektriciteit en gas afhankelijk zijn van de 44 «kritische grondstoffen» voor hun productie. In financiële zin zijn met name de industrieën die zich bezig houden met het fabriceren van basismetalen en metaalproducten, machinebouw en uitrusting en de bouw van transportuitrusting sterk afhankelijk van de 44 «kritische grondstoffen».
Naar aanleiding van de resultaten van deze voorstudie zal in samenwerking met relevante bedrijven en branche-organisaties in meer detail gekeken worden naar de afhankelijkheid van de Nederlandse industrie van deze «kritische grondstoffen», waaronder de afhankelijkheid van zeldzame aardmetalen.
Kunt u aangeven hoe u de Nederlandse grondstoffenzekerheid zult waarborgen?
Het veiligstellen van de toegang tot en beschikbaarheid van grondstoffen staat hoog op de agenda van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De gezamenlijke inzet is om onze grondstofzekerheid te waarborgen op een zodanige manier dat de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven wordt versterkt en de voorzieningszekerheid voor toekomstige generaties duurzaam op peil blijft. Dit wordt langs verschillende wegen vorm gegeven.
Op internationaal niveau is het van belang de restricties in grondstoffenhandel, zoals de Chinese exportbeperkingen, te bestrijden. Het is ons te doen om transparantie en goede werking van markten. De nadruk ligt hierbij op de handhaving van internationale handelsregels in het kader van de WTO, het opnemen van relevante handelsdisciplines voor grondstoffen in de lopende en toekomstige onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden en het aangaan van de dialoog met strategische partners, zowel importeurs als exporteurs van grondstoffen.
Belangrijk is om hierbij op te merken dat er wat betreft grondstoffenzekerheid nauw wordt samengewerkt in Europees verband. Nederland onderschrijft de doelstellingen van «Raw Materials Initiative»5 uit 2008. In deze mededeling van de Europese Commissie is het de inzet om de Europese consumptie van primaire grondstoffen terug te dringen, de beschikbaarheid van grondstoffen die binnen de EU gevonden worden te vergroten en het duurzame aanbod van grondstoffen uit derde landen veilig stellen. Eind deze maand wordt een update van deze Europese grondstoffenstrategie verwacht.
Op nationaal niveau worden de uitdagingen rond de Nederlandse grondstoffenzekerheid op twee manieren geadresseerd. Ten eerste richt Nederland zich op innovatie van geavanceerde vervangingsproducten van kritische grondstoffen (substitutie). Daarnaast zet Nederland in op het hergebruik van grondstoffen (recycling).
Steunt u de Duitse oproep aan de Europese Commissie en de Wereldhandelsorganisatie om te interveniëren ten gunste van vrijhandel en vrije toegang tot deze zeldzame metalen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals in vraag 5 aangegeven is het bestrijden van de beperkingen in grondstoffenhandel één van de manieren om de Nederlandse grondstoffenzekerheid te waarborgen. In dit kader wijs ik graag op de consultaties die de EU, samen met de VS en Mexico, in mei 2009 met China is gestart onder het geschillenbeslechtingmechanisme van de WTO, vanwege de in onze ogen onrechtmatige exportbeperkingen op negen grondstoffen6. In maart van dit jaar is een panel opgericht. De uitspraak wordt begin 2011 verwacht. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
De belangen van Iran in het buitenland in verband met zijn nucleaire ambities |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten over belangen die Iran heeft in een uraniummijn in Namibië (de open uraniummijn «Rössing») die in het bezit is van de Anglo-Australische onderneming Rio Tinto? Heeft Iran een aandeel van ca. 15 procent in deze mijn?1
Ja. De website van de Rössing uraniummijn in Namibië vermeldt dat de Iranian Foreign Investment Cooperation een aandeel van 15 procent heeft in deze uraniummijn. Iran heeft dat aandeel al sinds begin jaren zeventig. De grootste aandeelhouder van de Rössing uraniummijn is het bedrijf Rio Tinto, dat een belang van 69 procent heeft.
Heeft premier Nahas Angula van Namibië in februari 2009 verklaard dat Namibië Iran behandelt als elk ander land tenzij bijvoorbeeld de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties landen oproept om niet aan Iran te leveren?2
In het artikel in «The Namibian» (www.allafrica.com) van 3 februari 2009 stelt premier Angula dat Namibië zich zal houden aan internationale afspraken, waaronder resoluties van de VN Veiligheidsraad, over de levering van uranium aan Iran.
Heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties afgelopen juni resolutie 1929 aangenomen op grond waarvan alle staten onder meer worden verplicht de noodzakelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat vanaf hun grondgebied materialen, goederen enzovoort aan Iran worden geleverd die kunnen bijdragen aan (onder meer) Iraans verrijkingsactiviteiten?
De VN Veiligheidsraad nam op 9 juni 2010 VNVR-resolutie 1929 aan, ter invoering van aanvullende sancties tegen Iran. Resolutie 1929 bouwt voort op eerdere resoluties van de VN Veiligheidsraad gericht op Iran, te weten resoluties 1696 (2006), 1737 (2006), 1803 (2008) en 1887 (2009).
VN Veiligheidsraad resolutie 1737, aangenomen op 23 september 2006, verbiedt de levering van uranium aan Iran. Hier bestaan slechts enkele uitzonderingen op, zoals de levering door Rusland van splijtstof aan de reactor in Bushehr. Resolutie 1929 verbiedt de verkoop van belangen in uraniummijnen aan Iran. Het Iraanse aandeel in de Rössing uraniummijn, dat dateert van begin jaren zeventig van de 20e eeuw, valt niet binnen de reikwijdte van deze resolutie, die niet in terugwerkende kracht voorziet.
Wordt in deze resolutie tevens de verkoop van belangen in uraniummijnen aan Iran verboden?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er aanwijzingen dat Iran voor het gebruik van uranium voor haar nucleaire installaties steeds meer is aangewezen op de import van uranium uit andere landen?
Iran heeft voor zijn nucleaire installaties behoefte aan uranium in de vorm van zowel grondstof (erts, yellowcake, UF6) als eindproduct (splijtstof). Iran beschikt over ten minste een operationele uraniummijn. Hieruit wordt op kleine schaal uranium gewonnen, dat op dit moment beperkt in de behoefte aan grondstof voorziet. Maar dat is niet genoeg: Iran zal dus meer uranium willen importeren. Rusland voorziet Iran de komende jaren van de splijtstof die het nodig heeft voor de energieproductie in de reactor in Bushehr. Iran beschikt nog over ruim voldoende grondstoffen om het huidige verrijkingsprogramma de komende jaren voort te zetten. Deze hoeveelheid is echter niet toerijkend om op termijn voldoende splijtstof voor de reactor in Bushehr te maken.
Zult u eraan bijdragen dat het voor Iran zo moeilijk mogelijk wordt gemaakt om uranium uit andere landen te betrekken? Zo ja, hoe?
Nederland zal zich krachtig blijven inzetten voor naleving door de internationale gemeenschap van alle relevante resoluties van de VN Veiligheidsraad gericht op Iran. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 5.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de aanwezigheid van Iraanse studenten die in Nederland kennis opdoen inzake nucleaire technologie? Is de Nederlandse regering voornemens nadere stappen te nemen in dat opzicht?
Het overdragen van specifieke kennis inzake nucleaire technologie aan Iraanse onderdanen is op grond van artikel 2a van de Sanctieregeling Iran 2007 verboden. De Rechtbank Den Haag heeft de voorschriften die in dit artikel zijn opgenomen op 3 februari 2010 tussen partijen onverbindend verklaard. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is nog niet beslist.
Naar aanleiding van de rechtszaak is de onderwijsregeling op een paar punten aangepast. Zo is het toegangsverbod tot een aantal nucleaire locaties geschrapt, aangezien de algemene veiligheidsregimes die voor deze locaties worden toegepast, voldoende worden geacht. Ook is in de regeling duidelijker weergegeven op welke wijze een ontheffingsverzoek wordt beoordeeld. De gewijzigde regeling voldoet nog steeds in alle opzichten aan de eisen van VNVR resolutie 1737.
Het schenden van een wapenembargo door China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat China een VN-rapport tegenhoudt waarin staat dat de VN-vredesmilitairen van de VN-missie in Darfur UNAMID beschoten zijn met munitie afkomstig uit China?1
Ja.
Heeft u het rapport inmiddels gelezen? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, wilt u dan aandringen bij de VN op een spoedige vrijgeving van het document?
Het rapport van de VN Panel of Experts is nog niet openbaar. De inhoud van het rapport zal verder worden besproken in de VN Veiligheidsraad. Nederland steunt het werk van het Panel en zal bij de VN het belang van publicatie van het rapport benadrukken.
Bent u van mening dat het onwenselijk is en in strijd met het VN-wapenembargo wanneer China munitie levert aan het Soedanese leger?
De regering is van mening dat zeer terughoudend dient te worden omgegaan met wapenleveranties aan Soedan. Levering van munitie aan het Soedanese leger is niet per definitie strijdig met het VN-embargo. VN Veiligheidsraad Resoluties 1556 (2004) en 1591 (2005) bepalen wel dat het niet toegestaan is militaire goederen te leveren aan de partijen van het N’Djamena Comprehensive Ceasefire Agreement. Hier valt ook het Soedanese leger onder, voor zover dit opereert in Darfur.
Bent u ervan op de hoogte dat Amnesty International al eerder (2007) melding gemaakt heeft van schending van het wapenembargo door China en Rusland? Zo ja, wat heeft u met deze kennis gedaan?
De regering is op de hoogte van de melding van Amnesty International en roept in VN-kader landen op om zich te houden aan de relevante resoluties.
Het Panel of Experts, dat krachtens VN Veiligheidsraad Resolutie 1 591 (2005) is opgericht, ziet toe op de naleving en implementatie van deze Resolutie, en derhalve van het wapenembargo. Dit Panel of Experts geeft aanbevelingen aan het «Sanctions Committee», die haar zienswijze voorlegt aan de VN Veiligheidsraad. Nederland heeft er vertrouwen in dat het Panel of Experts haar werk zorgvuldig en onafhankelijk uitvoert. Mocht het Panel in het rapport concluderen dat een land het wapenembargo ten aanzien van Darfur schendt, dan steunt Nederland eventuele actie of maatregelen hiertegen.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen nadat er in 2008 schriftelijke vragen waren gesteld over schending van het wapenembargo door China?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt de Nederlandse regering om verdere schending van het VN- en het EU-wapenembargo voor Soedan tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt de Nederlandse regering om uit te sluiten dat in Europa gevestigde wapenhandelaren zich schulding maken aan schending van het wapenembargo?
Binnen de EU is het juridisch bindende EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (GS) van kracht. Dit GS bevat acht criteria waaraan elke vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen wordt getoetst. Eén van deze criteria verplicht de EU-lidstaten zich te houden aan een wapenembargo dat van toepassing is op het land van eindbestemming. Als de beoogde export onder dit wapenembargo valt, zal de toets aan dit criterium negatief uitvallen en wordt geen exportvergunning afgegeven.
Het bericht 'Ophef over gloeilampafspraken: Cramer in de fout' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Ophef over gloeilampenafspraken: Cramer in de fout»1 en «CDA en D66 hebben spijt van gloeilampverbod»2
Ja.
Deelt u de mening dat het gloeilampenverbod duisternis heeft gebracht bij veel mensen thuis en bij het bedrijfsleven, aangezien ze hun oude vertouwde gloeilamp moesten opgeven? Zo nee, waarom niet.
Deze mening deel ik niet. Er is een ruim aanbod op de Nederlandse markt met alternatieven voor de gloeilamp.
Om de consument mee te krijgen met de verandering, is een conversielijst opgesteld die is verspreid onder de Nederlandse retailers, waarop staat welke gloeilamp door welke energiezuinige lamp vervangen kan worden.
Ook heeft de overheid in samenwerking met de Nederlandse retailers en verlichtingsproducenten vorig najaar een brede publiekscampagne «Zuinig Licht, Heldere Keuze» ingezet om de Nederlandse consument te informeren over de uitfasering van de gloeilamp en over de mogelijkheden van de verschillende soorten energiezuinige verlichting (spaarlampen, LED-verlichting en TL). Een vergelijkbare campagne zal dit najaar herhaald gaan worden.
Bent u van mening dat de snel zuiniger wordende gloeilamp het perfecte antwoord is voor de met vele kinderziekten uitgeruste alternatieven (LED-lampen, spaarlampen)? Zo nee, waarom niet.
Nee, spaarlampen zijn inmiddels ruim 20 jaar verkrijgbaar en zijn vrij van kinderziektes.
De Europese Ecodesign-richtlijn stelt energie-efficiënte eisen aan het ontwerp van producten die energie gebruiken. Geen enkele gloeilamp voldoet op dit moment aan deze eisen en wordt daarom verplicht uitgefaseerd.
De EU heeft bewust besloten om het van de markt halen van de gloeilamp in fasen te laten verlopen, zodat de markt voldoende de tijd heeft om met innovaties te komen.
Voor LED-lampen geldt dat deze nog betrekkelijk nieuw zijn en nog volop in ontwikkeling. Dit heeft tot gevolg dat er op dit moment LED-lampen van uiteenlopende kwaliteit op de markt zijn. Niettemin zijn er op dit moment ook al goede LED-lampen te koop die een volwaardige vervanging zijn voor een gloeilamp van 25 of 40 watt. De Consumentenbond schrijft in de Consumentengids (februari 2010) dat LED-verlichting binnen een paar jaar zo ver zal zijn gevorderd dat deze techniek de beste keuze is voor het vervangen van gloeilampen.
Bent u van mening dat deze nieuwe ontwikkelingen en het feit dat veel Nederlanders en bedrijven niets moeten hebben van de alternatieven, voor de gloeilamp de Nederlandse overheid zich in Brussel het licht uit de ogen moet rennen om dit gloeilampenverbod het licht uit te blazen? Zo nee, waarom niet.
Deze mening deel ik niet. De gloeilamp is een zeer onzuinige lichtbron en ik sta achter het Europese besluit om onzuinige lampen uit te faseren.
Nigeriaanse vrouwenhandel naar Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weer handel in vrouwen naar Nederland; route niet meer via Schiphol»?1
Ja.
Is het bericht waar dat de Nigeriaanse vrouwenhandel naar Nederland weer op het oude niveau van drie jaar geleden is? Zo ja, hoe verklaart u dat?
De cijfers in het bericht komen niet helemaal overeen met de cijfers die het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) zelf in zijn jaarverslagen heeft gepubliceerd. De correcte cijfers van CoMensha over het aantal Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel dat in ons land is aangemeld zijn: 91 in 2006, 102 in 2007, 64 in 2008, 101 in 2009, en 83 in de eerste acht maanden van 2010. Bij dit laatste cijfer moet worden aangetekend dat het aantal meldingen per maand sterk kan fluctueren. Uit deze reeks blijkt een vrij grote mate van stabiliteit over de jaren, waarbij het relatief lage aantal slachtoffers in 2008 opvalt. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat deze tijdelijke verbetering het gevolg was van het oprollen van een mensenhandelbende in oktober 2007, en dat sindsdien andere criminele netwerken in het ontstane gat zijn gesprongen.
Wat is uw mening over het in het genoemde bericht gestelde dat «als één gat wordt gedicht criminelen een ander gat [zoeken]. Om mensenhandel effectiever aan te pakken is meer Europese samenwerking nodig»?
Mensenhandelaren gaan steeds weer op zoek naar mogelijkheden om de tegen hen opgeworpen hindernissen te omzeilen. Mede om die reden onderschrijf ik de noodzaak van meer Europese samenwerking bij het tegengaan van mensenhandel. Daarbij gaat het niet alleen om aanscherping van de Europese regelgeving, maar moet er ook meer werk worden gemaakt van het verbeteren van de uitvoeringspraktijk. Met het oog op dat laatste heeft Nederland de afgelopen jaren diverse initiatieven ondernomen en zal dat ook blijven doen. Met name zijn in bilateraal en multilateraal verband diverse samenwerkingsprojecten gestart om mensenhandel tegen te gaan, waaronder een project met Nigeria. Verder onderhoudt mijn departement contact met de Europese Commissie bij de voorbereiding van een nieuwe geïntegreerde Europese strategie ter bestrijding van mensenhandel, die de Commissie voor 2011 heeft aangekondigd. Wat Nederland betreft zou een belangrijk doel van deze strategie moeten zijn om Lidstaten meer te committeren aan een gezamenlijke aanpak, en de onderlinge contacten en samenwerking op uitvoeringsniveau te verbeteren.
Deelt u de mening dat bestrijden van mensenhandel weinig effectief is als blijkt dat mensenhandelaren door het verleggen van hun «aanvoerroute» hun activiteiten naar de Europese Unie (EU) kunnen blijven voortzetten? Zo ja, bent u bereid om in overleg met uw Europese collega’s een sluitende Europese aanpak van mensenhandel tot speerpunt te maken van de justitiële samenwerking binnen Europa? Op welke wijze gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken van Kaderbesluit inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers (COM(2009)136)?
Op 4 juni 2010 heeft de JBZ-Raad een akkoord bereikt over een algemene benadering ten aanzien van deze richtlijn. Van de zijde van het Europees Parlement zijn in september amendementen ingediend. Thans wordt in de triloog tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie getracht om te komen tot een voor ieder aanvaardbare compromistekst. Naar verwachting zal de richtlijn in zijn definitieve vorm nog dit jaar tot stand kunnen worden gebracht.
De verkoop van alcoholische streekproducten |
|
Erik Ziengs (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «VVV mag drank laten staan»?1
Ja.
Waarom heeft de Voedsel- en Warenautoriteit toegezegd dat toeristenshops niet bang hoeven te zijn voor boetes? Klopt het dat dit gedoogbeleid ook geldt voor marktkramen die alcoholische streekproducten verkopen?
Op verzoek heeft de VWA aan één toeristenshop in Veere aangegeven dat tijdens braderieën en jaarmarkten waar zwakalcoholhoudende streekproducten worden verkocht geen boete zal worden opgelegd aan deze shop als tijdens deze braderieën en jaarmarkten ook in de winkel zwakalcoholhoudende streekproducten worden verkocht. Deze toezegging is gedaan op grond van het gelijkheidsprincipe. De VWA heeft in 2005 een aanwijzing gekregen van de toenmalige minister om geen boetes op te leggen voor niet-naleving van het uit artikel 18 Drank- en Horecawet voortvloeiende verbod op de verkoop van zwak alcoholhoudende streekproducten voor gebruik elders dan ter plaatse op jaarmarkten, braderieën en dergelijke (Tweede Kamer, 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 104). Op grond van deze aanwijzing is er inderdaad sprake van een gedoogbeleid voor marktkramen binnen de setting van braderieën en jaarmarkten. Overigens is aan de VWA deze aanwijzing gegeven naar aanleiding van een motie die in november 2005 is aangenomen door de Tweede Kamer (Kamerstukken 30 300 XVI, nr. 41).
Wat is de onduidelijkheid in de wet die kennelijk zorgt voor verwarring over de verkoop van alcoholische streekproducten?
Op grond van artikel 18 van de Drank- en Horecawet kunnen (toeristen)winkels alleen zwakalcoholhoudende drank verkopen als zij tevens een gevarieerd assortiment aan levensmiddelen voeren. Bovengenoemde aanwijzing heeft bij de historische zomermarkten in Veere blijkbaar voor verwarring gezorgd.
Bent u bekend met de paginagrote advertentie van een cadeaushopwinkelier uit het Zeeuwse Veere onder de kop «Malle Jantje in Veere mag elke dinsdag de wet overtreden en dat gaan we dan ook doen», waarbij hij meldde dat hij de toezegging van de Voedsel- en Warenautoriteit had dat er tijdens de historische markten niet gecontroleerd zou worden en de winkelier dus alcohol mocht verkopen?2
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke advertenties het gezag van de Voedsel- en Warenautoriteit sterk ondergraven en een streng alcoholbeleid ernstig ondermijnen?
Nee, deze mening deel ik niet. Dergelijke advertenties leiden hoogstens tot onduidelijkheid over het gevoerde beleid, maar daarmee wordt het gezag van de toezichthouder nog niet ondermijnd.
Deelt u de mening dat alcoholische dranken alleen verkocht mogen worden in winkels die daarvoor een vergunning hebben, ook als het een streekproduct betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat (toeristen)winkels aan het vereiste van artikel 18 van de Drank- en Horecawet moeten voldoen voor wat betreft de verkoop van zwakalcoholhoudende drank. Alleen voor slijterijen geldt een vergunningplicht. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze wordt de leeftijdgrens voor alcohol gecontroleerd bij de verkoop van alcoholische streekproducten? Dienen toeristische winkels en marktkramen bijvoorbeeld een leeftijdsticker te voeren en aan welke andere criteria moeten zij voldoen om alcohol te mogen verkopen?
Op grond van artikel 20 van de Drank- en Horecawet dienen er inderdaad leeftijdsstickers te zijn. De controle op de naleving van de leeftijdsgrenzen wijkt verder niet af van de reguliere controle.
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneerlijke concurrentie ten opzichte van slijterijen en andere winkeliers die volgens de wet alcohol mogen verkopen? Zo niet, waarom is dit volgens u dan geen oneerlijke concurrentie en hoe zou u deze gedoogsituatie dan willen kenmerken?
Mijns inziens is er geen sprake van oneerlijke concurrentie. De ontstane gedoogsituatie kan eerder worden getypeerd als een uitzonderingsgeval. Het kabinet heeft destijds ingestemd met de aanwijzing aan de VWA omdat er in het geval van streekgebonden producten, waaronder ook alcoholhoudende streekproducten vallen, voldoende grond voor was. Deze dranken werden immers – vaak met subsidie van het ministerie van LNV – geproduceerd in het kader van de stimulering van de brede landbouw en de ontwikkeling van een vitaal platteland. Handhaving van het verbod op verkoop van dergelijke dranken tijdens jaarmarkten, braderieën en dergelijke zou tot onwenselijke situaties leiden.
Kunt u toelichten of slijterijen en andere winkeliers die volgens de wet alcohol mogen verkopen door deze situatie ook buiten het winkelpand alcoholische streekproducten mogen verkopen? Zo ja, aan welke voorwaarden dienen zij dan te voldoen? Zo niet, kunt u aangeven waarom dergelijke alcoholische streekproducten dan wel door toeristische winkels en marktkraamhouders buiten op straat (bijvoorbeeld tijdens braderieën) verkocht mogen worden?
Tijdens deze braderieën en jaarmarkten hebben ook slijters en andere winkeliers in principe de mogelijkheid om zwakalcoholhoudende streekproducten vanaf marktkramen te verkopen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de Voedsel- en Warenautoriteit stopt met gedogen en streng gaat handhaven?
Voorlopig ben ik niet voornemens de aanwijzing aan de VWA in te trekken. Deze gedoogsituatie dient in mijn ogen nog steeds hetzelfde doel, te weten de stimulering van de brede landbouw en de ontwikkeling van een vitaal platteland.
De gebrekkige werking van de toerismebepaling in de Winkeltijdenwet |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Toeristloze winkel mag toch elke zondag open» en de hierin genoemde gerechtelijke uitspraak?1
Ja.
Vindt u dat er inderdaad sprake is van een gebrekkige werking van de toerisme bepaling in de huidige Winkeltijdenwet?
Ik ben van mening dat gemeenten een zorgvuldige en bewuste afweging moeten maken ten aanzien van de winkelopening op zondag. Om de gemeenten hierbij meer houvast te bieden, heb ik bovengenoemd wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet ingediend. Dit wetsvoorstel wordt momenteel behandeld in de Eerste Kamer.
Deelt u de mening dat de in de Tweede Kamer aangenomen Wijziging van de Winkeltijdenwet voldoende garanties moet bieden om er voor te zorgen dat winkels buiten toeristische gebieden op zondag gesloten blijven?
Het wetsvoorstel dient ertoe gemeenten meer houvast te bieden bij besluiten over de toepassing van de toerismebepaling. Er wordt beoogd dat bij besluiten over de toepassing van de toerismebepaling, naast economische belangen, ook andere, meer immateriële belangen uitdrukkelijk in de afweging worden betrokken. Dit moet ertoe leiden dat gemeenten bij besluiten over winkelopening op zondag een evenwichtige afweging van alle daarbij betrokken (materiële én immateriële) belangen maken.
Op grond van het wetsvoorstel moet er sprake zijn van autonoom toerisme van substantiële omvang in de gemeente. Indien een gemeenteraad kan aantonen dat dit het geval is, dan blijft de gemeenteraad ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet bevoegd winkelopening op zondag toe te staan in de gehele gemeente. Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenweg is gebleken dat er in de Tweede Kamer geen draagvlak is om de wet op dit punt te wijzigen.
Deelt u de mening dat de gerechtelijke uitspraak kan leiden tot een sneeuwbaleffect doordat gemeenten van de nu ontstane jurisprudentie gebruik gaan maken om alle winkels toestemming te geven voor zondagsopening? Kijkend naar de gerechtelijke uitspraak, biedt de invulling van het begrip autonoom toerisme met een substantiële omvang volgens u in de Wijziging van de Winkeltijdenwet dan voldoende waarborg om dit te voorkomen?
Nee, ik verwacht hier geen sneeuwbaleffect van. Rotterdam en Amsterdam kennen, anders dan de meeste andere gemeenten, deelgemeenten. Beide gemeenten hadden de bevoegdheid om al dan niet gebruik te maken van de toerismebepaling aan de deelgemeenten gedelegeerd. De gemeenteraad van beide gemeenten heeft deze bevoegdheid weer naar zich toegetrokken. Het arrest doet geen afbreuk aan de eis dat er sprake moet zijn van autonoom toerisme in de gemeente. Door het wetsvoorstel wordt deze eis ingekaderd door de toevoeging «met substantiële omvang».
Op welke wijze zou u het begrip «autonoom toerisme met een substantiële omvang» hierbij willen definiëren? Vindt u dat dit van toepassing is op de situatie in Rotterdam Alexandrium?
Op grond van de huidige wetgeving dient de gemeenteraad voor een beroep op de toerismebepaling aan te tonen dat sprake is van autonoom toerisme.
Juist omdat gemeenten verschillen en gemeenten zelf het best in staat zijn om te beoordelen of er toerisme is in de gemeente, is er in de Winkeltijdenwet voor gekozen de besluitvorming of er sprake is van autonoom toerisme bij gemeenten neer te leggen. Het is dan ook aan de gemeenteraad van Rotterdam om te bepalen of er sprake is van autonoom toerisme in Rotterdam. In de memorie van toelichting bij de wet is aangegeven dat onder autonoom toerisme moet worden verstaan: toerisme dat losstaat van de winkelopening op zondag.
De eis dat dit autonome toerisme tevens van substantiële omvang moet zijn, is een eis die wordt toegevoegd door het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet is aangegeven dat substantieel een «kwalitatieve drempel» is en een aanvullende voorwaarde voor de uitoefening van deze bevoegdheid ten opzichte van de eisen die daarvoor thans gelden. De gemeenteraad van Rotterdam hoeft nu (nog) niet te voldoen aan dit vereiste.
Is er volgens u naar aanleiding van de rechtspraak sprake van een weeffout in de wet, die moet leiden tot een aanpassing van de wetswijziging of juist tot het afbakenen en invullen van het begrip «autonoom toerisme met een substantiële omvang», waarbij tevens rekening wordt gehouden met de verschillende gebieden binnen gemeenten?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven is er onvoldoende draagvlak voor aanpassing van de Winkeltijdenwet op dit punt.
Indien blijkt dat de huidige Wijziging van de Winkeltijdenwet onvoldoende waarborg biedt om zondagsopening van winkels in niet-toeristische gebieden te voorkomen, welke aanvullende maatregelen bent u dan bereid om te treffen?
Ik verwacht dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijden gemeenten voldoende houvast biedt om tot een goede beoordeling te komen.
Wat is de economische impact voor de positie van gemeenten zonder toeristische aantrekkingkracht die grenzen aan gemeenten met toeristische gebieden?
Het is niet eenduidig te zeggen wat de economische impact is op de positie van gemeenten zonder toeristische aantrekkingskracht die grenzen aan gemeenten met toeristische gebieden. Dat hangt van meerdere factoren af. Zo speelt onder meer het bestaande aantal koopzondagen in de verschillende gemeenten een rol. Maakt een gemeente zonder toeristische aantrekkingskracht gebruik van de twaalf koopzondagen of niet? Hetzelfde geldt voor de gemeente met toeristische gebieden, waarbij ook van belang is of deze gemeente gebruik maakt van de toerismebepaling voor het toestaan van meer dan twaalf koopzondagen per jaar of niet.
Daarnaast blijkt uit het rapport van het CPB, dat uitgaat van de situatie na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet, dat bij gemeenten die geen toeristisch regime hebben de omzet van hun lokale bedrijfsleven er op vooruit kan gaan. Datzelfde geldt voor gemeenten die voldoen aan de criteria van het wetsvoorstel. Daartegenover kunnen er gemeenten zijn die momenteel gebruik maken van de toerismebepaling, maar niet aan de criteria van het wetsvoorstel voldoen. Van deze gemeenten daalt de omzet.
De economische impact is hierdoor niet in het algemeen te duiden, kan van geval tot geval verschillen en kan zowel positief als negatief uitpakken.
Deelt u de mening dat de concurrentieverhoudingen tussen kleine winkeliers die op zondag dicht willen blijven ten opzichte van grote winkeliers met meer mogelijkheden om op zondag open te zijn als gevolg van de rechtsuitspraak wordt verslechterd?
Zowel kleine als grote winkeliers maken zelfstandig een afweging over hun openingstijden. Dat geldt ook voor de koopzondag. Uit de evaluatie van 1996 van de Winkeltijdenwet blijkt dat de afschaffing van het maximale aantal openingsuren per week de concurrentieverhoudingen heeft doen verschuiven. Winkeliers zijn gebruik gaan maken van de mogelijkheden die de wet hun biedt om openingstijden aan te passen aan consumentenvoorkeuren. Grote bedrijven hebben meer gebruik gemaakt van de ruimere mogelijkheden dan kleine bedrijven. Hoewel het voor grote bedrijven gemakkelijker kan zijn in te spelen op de ruimere mogelijkheden, hebben ook kleine bedrijven gebruik gemaakt van de ruimere openingstijden. Ook kleine bedrijven benutten dus de ruimere mogelijkheden om hun winkels te openen.
Het arrest brengt hier geen verandering in. Het blijft namelijk een keuze en een afweging van de winkelier zelf, zowel klein als groot, open te gaan op zondag of niet.
Deelt u de mening dat juist door deze rechtsuitspraak en het feit dat in contracten van winkeliers die gevestigd zijn in winkelcentra bepalingen staan over een verplichte zondagsopening de keuzevrijheid nog verder wordt ingeperkt? Op welke manier wilt u dit tegengaan?
Het blijft een keuze en een afweging van de winkelier zelf open te gaan op zondag of niet. Deze rechtspraak brengt daarin geen verandering. Wat betreft huurovereenkomsten geldt het volgende. Huurovereenkomsten zijn civielrechtelijke overeenkomsten. Een grondbeginsel van het overeenkomstenrecht is de contractsvrijheid. Partijen zijn in grote mate vrij om te bepalen welke afspraken zij maken, zolang bepalingen niet strijdig zijn met de redelijkheid en billijkheid. Aan deze keuzevrijheid wil ik niet tornen. Voorts geldt ook hier dat het aan de winkelier zelf is een keuze en een afweging te maken of hij een bepaalde huurovereenkomst wil aangaan of niet.
Een rechterlijke uitspraak inzake de toepassing van de Winkeltijdenwet in Rotterdam |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van het Hof in Den Haag1 dat de gemeente Rotterdam niet in strijd met de Winkeltijdenwet handelt wanneer de winkels in Alexandrium elke zondag open mogen zijn?
Ja.
Wanneer een dergelijke uitspraak in stand zou blijven, deelt u dan de mening dat dan met name de bepaling over de sluiting van winkels op zondag in de Winkeltijdenwet in sterke mate wordt uitgehold? Vindt u het een gewenste ontwikkeling wanneer de betekenis van deze bepaling aan belang inboet?
De bevoegdheid om vrijstelling of ontheffing te verlenen berust op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Winkeltijdenwet bij de gemeenteraad. Indien deelgemeenten zijn ingesteld, kan de gemeenteraad deze bevoegdheid overdragen aan de deelgemeenteraden, zoals in Rotterdam aanvankelijk het geval was. Een gemeenteraad kan er voor kiezen om de bevoegdheid zelf te houden of weer naar zich toe te trekken. Dit laatste heeft de gemeenteraad van Rotterdam op 3 december 2009 gedaan. Als de gemeenteraad van Rotterdam kan aantonen dat er sprake is van autonoom toerisme in de gemeente, is zij op grond van de huidige Winkeltijdenwet bevoegd winkelopening op zondag toe te staan in de gemeente. De uitleg die het Hof geeft aan de toerismebepaling dient dan ook binnen dit kader te worden gezien.
Wat vindt u in dit licht van de uitspraken2 van de voor de invoering van de toerismebepaling verantwoordelijke minister Andriessen dat met de toerismebepaling destijds toch écht beoogd werd de extra zondagsopening te beperken tot die plaatsen waar de toeristen ook daadwerkelijk komen? Zou een dergelijke uitleg niet alleen historisch meer verantwoord zijn, maar ook het meest logisch voor de uitleg van deze uitzonderingsbepaling in de wet?
Het is aan de rechter om de wet uit te leggen. Het arrest van het Gerechtshof
’s-Gravenhage van 3 augustus 2010 (LJN: BN3217) over vrijstelling op grond van de toerismebepaling in Prins Alexander zegt hierover het volgende: «Gelet op de wetstekst en de wetsgeschiedenis van de Wtw is het enige criterium voor het bij verordening verlenen van vrijstelling of de gemeente of een deel daarvan toeristische aantrekkingskracht heeft. De Wtw verplicht de gemeenteraad bij het bij verordening verlenen van de onderhavige vrijstelling niet tot het aanwijzen van slechts dat deelgebied van een gemeente dat een toeristische aantrekkingskracht heeft. Aan de memorie van toelichting bij de Winkeltijdenwet ontleent het hof dat het verlenen van een vrijstelling een zaak van de gemeente is, dat in beginsel opening mogelijk is voor alle winkels in de gehele gemeente en in het verlengde daarvan voor de overige vormen van detailhandel, dat de gemeente de vrijstelling ook kan verlenen voor delen van de gemeente en dat er aan gemeenteraden een ruime bevoegdheid is verleend, dit alles binnen het hiervoor genoemde kader van toeristische aantrekkingskracht van de gemeente of een deel daarvan. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden met zich brengen dat in een gemeente met toeristische aantrekkingskracht zoals Rotterdam het aan de gemeenteraad is om, gebruik makend van haar verordenende bevoegdheid, te bepalen of in de gehele gemeente of in bepaalde delen daarvan door middel van een vrijstelling zondagopenstelling van winkels wordt mogelijk gemaakt.» Behoudens de mogelijkheid van instellen van rechtsmiddelen tegen dit arrest is deze wetsuitleg gezaghebbend.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling wanneer steeds meer gemeenten het in een deel van de gemeente voorkomende toerisme aangrijpen om in de gehele gemeente of in niet-toeristische delen ervan de winkels op zondag open te stellen? Wordt hiermee het verbod op zondagsopenstelling niet feitelijk illusoir gemaakt?
Bij de Eerste Kamer is thans een wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet (nr. 31 728) aanhangig dat ertoe dient gemeenten meer houvast te bieden bij besluiten over de toepassing van de toerismebepaling. Er wordt beoogd dat bij besluiten over de toepassing van de toerismebepaling, naast economische belangen, ook andere, meer immateriële belangen uitdrukkelijk in de afweging worden betrokken. Dit moet ertoe leiden dat gemeenten bij besluiten over winkelopening op zondag een evenwichtige afweging van alle daarbij betrokken (materiële én immateriële) belangen maken.
Op grond van het wetsvoorstel moet er sprake zijn van autonoom toerisme van substantiële omvang in de gemeente. Indien een gemeenteraad kan aantonen dat dit het geval is, dan blijft de gemeenteraad ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet bevoegd winkelopening op zondag toe te staan in de gehele gemeente. Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet is gebleken dat er in de Tweede Kamer geen draagvlak is om de wet op dit punt te wijzigen.
Bent u bereid om snel passende maatregelen te nemen tegen iedere gemeente die op een dergelijke wijze de uitzonderingsbepalingen van de Winkeltijdenwet gebruikt om de hoofdregels van de wet via een sluiproute te ondergraven?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om binnen korte tijd te komen met een wijzing van de wet die deze sluiproute ongedaan maakt?
Zie antwoord vraag 4.
Het aantal winkeldiefstallen dat vorig jaar sterk gestegen is |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal winkeldiefstallen vorig jaar sterk gestegen is?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
In het bericht wordt gesuggereerd dat het aantal winkeldiefstallen in 2009 sterk gestegen is. Niet het aantal winkeldiefstallen is sterk gestegen, maar de geregistreerde winkelcriminaliteit is gestegen. De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009, die ondernemers bevraagt over het aantal gepleegde diefstallen, laat juist een daling zien van het aantal winkeldiefstallen met 12%.
Volstaan de huidige mogelijkheden om winkeldiefstal aan te pakken?
Ja, de huidige mogelijkheden volstaan. De winkelier kan al tal van preventieve maatregelen nemen. Voor de kleine bedrijven is hiervoor de subsidieregeling «veiligheid kleine bedrijven» in het leven geroepen. Deze subsidieregeling maakt het mogelijk een subsidie voor preventieve veiligheidsmaatregelen tot maximaal 1 000 euro te verkrijgen. Daarnaast kunnen ondernemers met een Keurmerk veilig ondernemen samen met gemeente en politie de veiligheid van hun winkelgebied verbeteren; het Rijk faciliteert hierbij de inzet van procesmanagers. Ook zijn er mogelijkheden voor de financiering door ondernemers van collectieve maatregelen via de Experimentenwet BIZ (Bedrijven investeringszones) en loopt er momenteel een aantal proeftuinen winkelcriminaliteit. In deze proeftuinen wordt geëxperimenteerd met maatregelen, die ervoor moeten zorgen dat de winkelcriminaliteit nog verder afneemt.
Hoe kijkt u aan tegen de sancties die momenteel voor winkeldiefstal kunnen worden opgelegd? Zijn deze voldoende afschrikwekkend om het stijgende aantal winkeldiefstallen te beperken?
De sancties zijn naar mijn mening voldoende afschrikkend. Op overtreding van artikel 310 Sr. staat een maximale geldboete van de vierde categorie, zijnde € 18 500. Voor professionele winkeldieven die bij herhaling worden opgepakt kan plaatsing in een Inrichting Stelselmatige Daders van 2 jaar worden opgelegd.
De positie van oliemaatschappij Koninkrijk Nederlandse Shell onder het (aan te scherpen) sanctieregime tegen de Islamitische Republiek Iran |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA), Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Amerikaanse «Iran Refined Petroleum Sanctions Act» (IRPSA) en met de brief aan Shell van 21 mei 2009 van de leden van het Amerikaanse Congres Dan Burton en Brad Sherman?
Ja.
Kent u het Wall Street Journal artikel «Shell Halts Gasoline Sales to Iran» (11 maart 2010)1 en het door het Iraanse persbureau Fars verspreide artikel «Shell Resumes Fuel Sales to Iran» (7 juni 2010)?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de tegenstrijdigheid van deze artikelen?
Shell heeft laten weten sinds oktober 2009 geen benzine te hebben verkocht aan Iran en dat de bewering dat in mei 2010 benzine is geleverd, is gebaseerd op een foutief rapport van de haveninspecteur van Bandar Abbas, dat later is gecorrigeerd.
Heeft Shell de leverantie van geraffineerde olieproducten aan Iran inmiddels gestaakt of niet?
Zie antwoord vraag 3.
Komt de positie van Shell in Iran («upstream», danwel «downstream») aan de orde in de besprekingen van 26 juli a.s., over het aanscherpen van de sancties tegen Iran, van de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie? Zo ja, wordt dan overwogen om voor Shell, onder het aan te scherpen Europese sanctieregime tegen Iran, een uitzonderingspositie te bedingen?
De Raad zal niet over individuele bedrijven spreken. Voor meer informatie over de bespreking over Iran tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli as. verwijs ik naar de geannoteerde agenda van deze bijeenkomst die Uw Kamer op 16 juli jl. toeging.
Deelt u de mening dat een uitzonderingspositie voor Shell onacceptabel is? Zo ja, zult u zich hiertegen met kracht verzetten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 20 juli beantwoorden?
Bij deze.
De Europese export van afgekeurde voeding en giftige stoffen naar Afrika |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA), Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u de uitspraken van Herman Koëter, voormalig bestuurder van het EU Agentschap voor Veilige Voeding (EFSA) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), dat Europa «behoorlijk wat» voeding en chemische stoffen naar Afrika exporteert die voor Europeanen ongeschikt zijn bevonden?1 Kunt u de stelling van de heer Koëter onderschrijven? Zo nee, waarom niet?
Ja, de uitspraken zijn bekend.
Is het waar dat het insectenbestrijdingsmiddel DDT, dat in Europa verboden is, nog altijd vanuit de Europese Unie naar Afrika wordt geëxporteerd? Hoe is dat mogelijk? Vindt deze export ook naar andere landen plaats? Wordt DDT nog steeds in Europa geproduceerd? Zo ja, waar en door wie? Zo nee, gaat het hier om doorvoer via Europa?
Nee. DDT is een stof die op de lijst staat van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen en Europese regelgeving verbiedt het om DDT uit Europa te exporteren. Het is wel mogelijk dat er doorvoer plaatsvindt via Europa. Op aanraden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) mag DDT namelijk worden toegepast bij vector controle (malariamug bestrijding)2. De Verenigde Naties (VN) stimuleert inmiddels het gebruik van alternatieven van DDT.
Kunt u aangeven welke andere bestrijdingsmiddelen en chemische stoffen die niet (langer) worden toegelaten op de Europese markt, wel in de EU worden geproduceerd en vanuit de EU geëxporteerd? Naar welke landen vindt deze export plaats?
Bestrijdingsmiddelen en chemische stoffen die niet in de EU zijn toegelaten kunnen wel uitgevoerd worden naar landen buiten de EU, de zogeheten derde landen. Hiervoor gelden echter wel regels, welke in VN verband zijn overeengekomen (het Verdrag van Rotterdam). Hiervoor geldt dat indien stoffen die streng beperkt zijn worden uitgevoerd naar een derde land, de ontvangende autoriteiten hierover jaarlijks worden geïnformeerd. Hierbij worden ook de chemische en toxicologische kenmerken, de regelgeving in de EU en aanbevolen beheersmaatregelen gemeld. Voor een deel van de stoffen kan slechts invoer plaatsvinden wanneer de autoriteiten van het importerende land expliciet hebben ingestemd met de import (Prior Informed Consent; PIC). Belangenafwegingen in derde landen kunnen anders liggen dan in de EU. Zo zijn klimatologische omstandigheden en bodemgesteldheid vaak factoren die de veiligheid van stoffen mede beïnvloeden. De EU en ook Nederland wil de soevereiniteit van derde landen op dit punt niet schenden. De EU Verordening die het mondiale verdrag implementeert gaat verder dan het verdrag: er staan meer stoffen op de lijst waarover derde landen geïnformeerd dienen te worden en waarvoor expliciete toestemming dient te bestaan.
Op de website van de Europese Commissie staat welke chemicaliën met kennisgeving zijn geëxporteerd uit Europa3 en naar welke landen is geëxporteerd.4
Deelt u de mening dat wanneer een chemische stof op basis van milieu- en veiligheidsnormen niet langer op de Europese markt mag worden verhandeld, er ook een productie- en een exportverbod voor deze stof zou moeten gelden? Zo ja, op welke wijze zet u zich hiervoor in? Zo nee, waarom niet?
Via de VN en in EU-regelgeving is geregeld dat stoffen die persistent, bio-accumulerend en toxisch zijn en zijn opgenomen in Verdrag van Stockholm niet of zeer beperkt mogen worden geproduceerd en/of geëxporteerd.
Daarnaast volgt Nederland, zoals boven is aangegeven, het beleid van de VN en van de EU inzake het Verdrag van Rotterdam (PIC). We respecteren de soevereiniteit van derde landen, maar zorgen er wel voor dat deze derden landen de informatie ontvangen die nodig is om beleid te ontwikkelen en maatregelen te nemen.
Is het waar dat partijen vis met te veel kwik of dioxinen niet zelden in een ontwikkelingsland eindigen, zoals de heer Koëter stelt? Kunt u uitvoerig uiteenzetten op welke wijze de export van een dergelijke partij vis, die niet voldoet aan de Europese normen, toch vanuit de EU plaats kan vinden? Welke controlerende instanties zijn hierbij betrokken? Wat zijn de regels voor de verwerking van in Europa afgekeurde partijen vis en ander voedsel, en op welke wijze worden deze regels gecontroleerd? Bent u van oordeel dat deze regelgeving inclusief handhaving voldoende functioneert? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, welke inzet mag de Kamer van u verwachten op dit punt?
Vis op de Nederlandse markt dient te voldoen aan de Europese wetgeving (Verordening EG 1881/2006 en EG 178/2002). Hierbij maakt het niet uit of het in Nederland gevangen/gekweekte of geïmporteerde5 vis betreft. Voor wat betreft de veiligheid van de Nederlandse vis verwijs ik u naar de antwoorden op uw vragen (2010Z10479, ingezonden 2 juli 2010). Ik heb geen aanwijzingen dat Nederlandse vis die niet voldoet aan de Europese wetgeving wordt afgezet buiten de EU. Vis die te hoge gehaltes aan bijvoorbeeld lood of kwik bevatten voldoen niet aan de Europese regelgeving voor consumptie. Deze vis moet, na eventuele voorbewerking, worden verbrand (en restanten worden hooguit gebruikt voor productie van biodiesel voor de verbrandingsoven).
Indien in Nederland voedsel niet veilig is voor consumptie voor mens en dier, mag het niet op de Europese markt worden gebracht. De producent heeft de eerste verantwoordelijkheid om hier voor te zorgen. De VWA ziet hier op toe.
Zie verder vraag 6
Is het waar dat voedsel dat de uiterste houdbaarheidsdatum dreigt te overschrijden of heeft overschreden, wordt herverpakt en door de EU wordt geëxporteerd? Heeft u zicht op de mate waarin dit gebeurt? Welke regels zouden de export van voedsel waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken is, moeten voorkomen? Bent u van oordeel dat deze regelgeving inclusief handhaving voldoende functioneert? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, welke inzet mag de Kamer van u verwachten op dit punt?
Landen buiten de EU hebben vaak hun eigen eisen ten aanzien van voedselveiligheid en -kwaliteit. Zo kunnen de veiligheidsnormen voor bijvoorbeeld Afrikaanse, Aziatische en Noord-Amerikaanse landen minder strikt of strikter zijn dan binnen de EU. Denk bijvoorbeeld aan het toestaan van hormonen bij de vleesproductie in de USA. Producten kunnen worden omgepakt zolang ze aan de eisen van het land waar ze naar geëxporteerd worden voldoen. Ik heb geen zicht op hoe vaak dit gebeurt. Het is uiteindelijk aan het importland om te controleren of de producten aan hun specifieke eisen voldoen. De heer Koeter geeft echter aan dat de kennis en controle in bepaalde ontwikkelingslanden onvoldoende is. De Codex Alimentarius (valt onder FAO/WHO) en de Europese Commissie hebben voor deze landen trainingsprogramma’s op dit terrein. Door het verbeteren van de kennis en de controle zal het risico van import van ondeugdelijke producten in deze landen afnemen.
Het bericht "Maleisië dreigt met conflict over hout" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Maleisië dreigt met conflict over hout»?1
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse belastingbetaler moetopdraaien voor de kosten van een bezwaarschriftprocedure van een paar milieuorganisaties, terwijl uw Toetsingscommissie Inkoop Hout (TPAC) in maart 2010 heeft geoordeeld dat het Maleisische duurzaamheidscertificaat voldoet aan de Nederlandse inkoopcriteria?
Waarom is het besluit nog niet genomenover toelating van het Maleisische duurzaamheisdscertificaat, terwijl hetzelfde duurzaamheidscertificaat door de ons omringende landen, waaronder Duitsland, Denemarken en Groot-Brittannië, wel goedkeurden?
Vindt u ook niet dat u met «twee maten meet», indien u in Nederland toestemming geeft voor het kappen van bossen in de gemeente Landgraaf (landingsbaan voor Awacs vliegtuigen) en op het landgoed Amelisweerd (uitbreiding rijksweg A27) en andere landen, die niet door hun hoogste rechtscollege worden terechtgewezen, de toegang tot de Nederlandse overheidsmarkt wilt ontzeggen?
Ongewenste verkoop aan de deur |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Consumentenautoriteit dat meer dan drie miljoen Nederlanders te maken krijgen met verkoop aan de deur die zij als agressief of misleidend ervaren, en dat de gemiddelde schade 35 euro per persoon, dus in totaal meer dan 100 miljoen euro bedraagt?1
Deelt u de mening dat het absoluut ontoelaatbaar is dat zoveel Nederlanders voor zo’n groot bedrag aan schade leiden door ongewenste agressieve en misleidende verkoop aan de deur?
Deelt u bovendien de mening dat bij colportage, in vergelijking met telemarketing, de mogelijkheden voor controle op agressieve verkoop kleiner is omdat bij verkoop aan de deur bijvoorbeeld geen gesprekken worden opgenomen, er geen belbestand is dat gecontroleerd kan worden en de werknemers niet onder directe supervisie staan?
Zou u willen nagaan welke trend zichtbaar is in de verkoop aan de deur? Is het waar dat zowel vaker verkocht wordt aan de deur als dat de verkoopmethoden agressiever worden, nu de mogelijkheden voor telefonische verkoop verkleind zijn vanwege het «Bel-me-niet»-register?
Welke maatregelen bent u bereid te ondernemen om ongewenste, misleidende en agressieve verkoop aan de deur tegen te gaan?
De aangiftestop van winkeliers die het slachtoffer zijn van winkelcriminaliteit |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Aangifte doen bij diefstal is winkelier te veel gedoe»?1 Wat is uw reactie op het feit dat sommige winkeliers nauwelijks nog aangifte doen van diefstal?
Ja ik ken het artikel en ik betreur het feit dat sommige winkeliers nog nauwelijks aangifte doen.
Is het waar dat er slechts in 2 procent van het totaal aantal gepleegde winkeldiefstallen aangifte wordt gedaan? Hoe verklaart u het feit dat de 1,5 miljoen winkeldiefstallen per jaar slechts 35.000 aangiften opleveren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u begrip voor de winkeliers die geen aangifte meer doen omdat dit uren tijd kost, leidt tot overlast in de zaak en het resultaat vaak onduidelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het ongewenst is dat er in de praktijk vaak geen aangifte wordt gedaan vanwege de rompslomp die dit met zich meebrengt?
Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat zestien procent van de detailhandelsvestigingen die te maken hebben met diefstal, hier aangifte van doet. Winkelcriminaliteit veroorzaakt overlast bij winkeliers en de signalen die de winkeliers afgeven neem ik zeer serieus. Aanpakken van winkelcriminaliteit kan alleen als de politie van het voorval op de hoogte is. Wanneer winkeliers slachtoffer worden van een misdrijf, is het daarom belangrijk aangifte te doen. De politie inventariseert daarom met een aantal partijen, waaronder Detailhandel Nederland, op welke wijze het intakeproces verbeterd kan worden om zo tegemoet te komen aan de behoeften vanuit het bedrijfsleven om sneller en gemakkelijker aangifte te kunnen doen. In enkele regio’s lopen pilots om de aangifte voor het bedrijfsleven te vereenvoudigen; de mogelijkheid tot landelijke uitrol wordt hiervan nagegaan.
Hoe betrouwbaar zijn de cijfers dat de winkelcriminaliteit daalt, wanneer er steeds meer winkeliers geen aangifte meer doen? Hoe gaat u voorkomen dat winkeldiefstal hierdoor een onzichtbaar probleem dreigt te worden?
De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven baseert de cijfers niet op aangifte, maar op interviews met ongeveer 12.000 winkeliers. Door de omvang van de steekproef geven deze cijfers een betrouwbaar beeld.
Wat zijn de meest recente cijfers over het oplossingspercentage? Kan dit gespecificeerd worden naar winkelcriminaliteit en andere vormen van criminaliteit?
Uit de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat sinds 2002 het aantal geregistreerde misdrijven is gedaald van 1,4 miljoen tot 1,2 miljoen in 2007. Het ophelderingspercentage is in die periode gestegen van iets meer dan 18% tot 23%. Het ophelderingspercentage kan niet worden uitgesplitst naar winkeldiefstal.
Welke maatregelen gaat u nemen om het voor winkeliers gemakkelijker te maken om aangifte te doen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het voor alle vormen van winkelcriminaliteit mogelijk wordt aangifte te doen via internet? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het bedrijfsleven komt het signaal dat de huidige aangiftemodaliteiten onvoldoende aansluiten bij de bestaande behoeften. Zoals reeds in antwoord 3 is aangegeven, onderzoekt de politie hoe het aangifteproces kan worden verbeterd. Deze zomer zal de politie tot een advies komen. Hierbij wordt ook de mogelijkheid om ook bij een bekende dader via internet aangifte te doen. Daarnaast wordt er door diverse korpsen momenteel geëxperimenteerd met verschillende vormen van internetaangifte. Ik sta positief tegenover deze ontwikkelingen en stimuleer verbeteringen rond aangifte ook in de proeftuinen winkelcriminaliteit die momenteel op een aantal plaatsen lopen.
Welke inspanningen verricht u om er voor te zorgen dat de politiekorpsen beschikken over voldoende agenten om alle aangiften snel in behandeling te nemen? Bent u bereid er bij de korpsen op aan te dringen dat de agenten zoveel mogelijk naar de getroffen winkels toe moeten gaan om de aangiftes op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Een goede behandeling van aangiften is van groot belang voor het vertrouwen van de burger in de politie. Desalniettemin is het noodzakelijk om de huidige en toekomstige prioriteiten invulling te geven vanuit de bestaande capaciteit. De prioritering van politie-inzet is een verantwoordelijkheid van de regionale driehoek.
De handel in apen voor dierexperimenten door RC Hartelust B.V. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in het aantal apen dat jaarlijks door RC Hartelust bv te Tilburg wordt ingekocht en verhandeld? Zo ja, kunt u in uw antwoord onderscheid maken naar apensoort en aangeven hoeveel apen uit het wild zijn gevangen en hoeveel apen afkomstig zijn uit fokkerijen en de (tussen)handel? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op de handel in apen voor dierexperimenteel onderzoek door dit bedrijf?
In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en de wet bescherming persoonsgegevens kan ik over individuele bedrijven geen specifieke bedrijfsinformatie verschaffen.
Alle bedrijven die handelen in apen moeten voldoen aan Richtlijn 92/65/EG. Dit bedrijf heeft een vergunning volgens de Wet op de Dierproeven (Wod) artikel 11a. Conform deze vergunning dient het bedrijf te voldoen aan de vereisten van de Wod. De Wod vraagt jaarlijks over het voorafgaande jaar naar het aantal en de herkomst van de bij de vergunninghouder aanwezige dieren. Deze aantallen worden weergegeven naar afkomst van geregistreerde en niet geregistreerde fokkerijen binnen Nederland of Europa. Daarnaast is er een kolom andere herkomst, waarin de aantallen dieren worden weergegeven van geregistreerde en niet geregistreerde fokkerijen buiten Europa. In deze registratie wordt niet aangegeven welke fokkerijen dat zijn. Dit wordt steekproefsgewijs door de inspecteurs gecontroleerd. In diezelfde registratie dient de vergunninghouder het aantal dieren aan te geven dat gaat naar een geregistreerde instelling binnen Nederland of Europa of een andere bestemming.
Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen RC Hartelust bv apen mag betrekken? Uit welke landen en instellingen zijn de afgelopen jaren ook daadwerkelijk apen geïmporteerd of ingekocht?
Zie antwoord vraag 1.
Aan welke landen en instellingen mag RC Hartelust bv apen leveren voor dierproeven? Aan welke landen en instellingen zijn de afgelopen jaren ook daadwerkelijk apen geleverd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er voorschriften verbonden aan de vergunning van RC Hartelust bv zoals bedoeld in artikel 11a / artikel 6, lid 2, van de Wet op de dierproeven? Zo ja, welke zijn dat en kunt u uiteenzetten of deze voorschriften de afgelopen jaren zijn gewijzigd, aangevuld of ingetrokken? Zo nee, waarom heeft u geen (nadere) voorschriften verbonden aan de handel in primaten door dit bedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
Welke specifieke voorwaarden zijn er, naast de algemeen geldende bepalingen in het kader van CITES, in de vergunning van RC Hartelust bv gesteld voor de aankoop en doorverkoop van apen uit en naar derde landen?
In de Wod, het dierproeven besluit en de beleidsregel ontheffingen Wet op de dierproeven staan voorschriften voor de handel in apen. In de vergunning zijn naast bovengenoemde voorschiften geen aanvullende voorwaarden gesteld.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een Nederlandse handelaar apen levert voor experimenten die in Nederland niet zijn toegestaan? Zo ja, welke maatregelen heeft u getroffen om ervoor te zorgen dat dit dan ook niet kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het leveren van dieren moet voldoen aan de daarvoor geldende regelgeving. Uitvoerders van dierproeven dienen zich te houden aan de regelgeving van het land waar de dierproeven plaatsvinden.
Deelt u de mening dat dierenwelzijn en de bescherming van bedreigde diersoorten randvoorwaarden moeten zijn voor eventuele import van apen en andere dieren door een Nederlandse proefdierhandelaar? Zo ja, op welke wijze draagt u hier zorg voor en op welke wijze kunt u garanderen dat het welzijn van de dieren gedurende het hele handelstraject is gewaarborgd en dat er niet wordt gehandeld in illegaal gevangen dieren door RC Hartelust bv? Zo nee, waarom niet?
Bij de invoer van primaten is CITES onverkort van toepassing. De invoer kan slechts plaatsvinden als de Wetenschappelijke Autoriteit van het invoerend land een positief advies heeft uitgebracht. De invoer wordt niet toegestaan wanneer de primaten niet volgens CITES en nationale wetgeving zijn verkregen. Binnen CITES is vervoer van primaten slechts toegestaan als dit volgens de IATA-richtlijnen plaatsvindt. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Kunt u bevestigen dat RC Hartelust bv onder andere apen importeert uit China? Is het waar dat de fokkerij Guangxi Grandforest Scientific Primate Company Ltd apen levert aan RC Hartelust bv en dat deze fokkerij uit het wild gevangen apen importeert uit Laos, Cambodja en Vietnam?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Hoe beoordeelt u het dierenwelzijn op de Guangxi Grandforest Scientific Primate Company Ltd fokkerij, onder meer op het gebied van huisvesting en verzorging? Is het waar dat de apen in kooisystemen worden gehouden, zonder mogelijkheid hun natuurlijke gedrag te uiten en wat is uw mening daarover? Welke gegevens heeft u over de sterfte onder de dieren?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Kunt u aangeven hoe en door wie de wildvang, doorvoer en import van apen wordt gecontroleerd op CITES-regelgeving? Welke (verschillende) methoden worden er gebruikt voor de identificatie- en registratie van de apen en welke (verschillende) controles vinden daarop plaats vanaf het moment van wildvang?
De Management-Autoriteiten van de desbetreffende landen beoordelen de voorgenomen invoer, ondersteund door hun Wetenschappelijke Autoriteiten. Deze instanties werken volgens de voorschriften van CITES, eventueel aangevuld met nationale wetgeving. De verantwoordelijkheid voor de controle op wildvang ligt primair bij de handhavende instanties van de landen waar de dieren zich op dat moment bevinden. De relevante Europese wetgeving kent een identificatieverplichting voor het houden van gefokte primaten of primaten die niet meer teruggezet kunnen worden in het wild. Nederland kent daarnaast op basis van de Flora- en faunawetgeving een registratieverplichting.
Welke dierenwelzijnseisen zijn er gesteld aan de wildvang, doorvoer en import van apen vanuit China en/of andere landen door RC Hartelust bv? Op welke wijze wordt hierop gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 7 en 10.
Kunt u aangeven hoe de apen uit China en/of andere landen naar RC Hartelust bv worden vervoerd, hoe lang de transporten duren en hoeveel apen de afgelopen jaren tijdens deze transporten zijn gestorven?
Zowel bij transport van en naar de EU als transport binnen de EU moeten de apen worden vervoerd in overeenstemming met de hiervoor geldende wetgeving (transport verordening en veterinaire eisen). De transport verordening heeft geen invloed op vervoer buiten de Europese Unie. Cijfers over sterfte van dieren kan ik om de hierboven vermelde reden niet verstrekken (zie antwoord vraag 1 t/m 4).
Kunt u aangeven hoe de apen van RC Hartelust bv worden vervoerd naar proefdierinstellingen in Nederland en andere landen, en welke transportvoorschriften hiervoor gelden? Welke cijfers zijn er bij u bekend over de sterfte onder de dieren tijdens deze transporten?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Kunt u bevestigen dat in 2005 vier van de 50 makaken die vanuit RC Hartelust bv werden vervoerd naar een onderzoekscentrum in Zweden zijn gestorven gedurende het transport? Kunt u aangeven op welke wijze u de toedracht van dit incident hebt onderzocht? Zo ja, kunt u toelichten wat u met de uitkomsten heeft gedaan en of RC Hartelust bv vervolgd kan worden voor deze zaak? Zo nee, waarom hebt u geen onderzoek ingesteld naar de dood van vier makaken tijdens een vanuit Nederland opgezet transport?
Hierover is in 2005 door de VWA een klacht onderzocht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is door de VWA geïntervenieerd zonder inschakeling van het strafrechtelijk instrumentarium.
Kunt u aangeven op welke wijze de apen bij RC Hartelust bv worden gehuisvest? Is het waar dat het bedrijf een vergunning heeft voor het houden van maar liefst 720 apen, en dat deze in kooihuisvesting worden gehouden in een loods zonder buitenverblijf?
Zie antwoord op vraag 1 t/m 4.
Hoeveel apen zijn er de afgelopen jaren tijdens het verblijf bij RC Hartelust bv gestorven en wat waren de oorzaken daarvan?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Hoeveel inspecties van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) hebben er de afgelopen 5 jaar plaatsgevonden bij RC Hartelust bv en hoeveel van deze inspecties waren onaangekondigd?
De VWA heeft de afgelopen 5 jaar het volgende aantal inspecties uitgevoerd:
2005: 3
2006: 2
2007: 1
2008: 1
2009: 3
Vier van deze inspecties waren onaangekondigd.
Kunt u aangeven waar de apen vandaan komen die in Nederlandse proefdierinstellingen worden gebruikt, zoals het Erasmus MC, de Radboud Universiteit, de Vrije Universiteit Medisch Centrum Amsterdam en de diverse farmaceutische en toxicologische instellingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Hoe beoordeelt u de weigering van Hartelust bv om de Partij voor de Dieren toe te laten voor een werkbezoek, mede in het licht van uw herhaalde oproep en belofte voor meer openheid ten aanzien van dierproeven?
In mijn eerdere brief1 heb ik gepleit voor meer openheid rondom verrichte dierproeven vanuit de Dier Experimenten Commissies en vergunninghouders. Dit bedrijf verricht geen dierproeven. Daarnaast is het aan het bedrijf zelf om te beslissen wie zij wil ontvangen.