De zorgen van honderden techprominenten over de ontwikkelingen op het gebied van kunstmatige intelligentie |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herkent en erkent u de kritiek van honderden techprominenten dat er onvoldoende oog is voor de mogelijke maatschappelijke ontwrichtende effecten die kunstmatige intelligentie toepassingen met zich mee brengen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?1
Het is uiteraard belangrijk dat er aandacht is voor de impact die de inzet van (krachtige) AI-systemen op onze samenleving kan hebben. Het afgelopen half jaar heeft de aandacht voor met name generatieve AI-systemen daarbij een enorme vlucht genomen.
Enerzijds maakt het karakter van deze technologie het mogelijk om als zeer geavanceerd hulpmiddel taken uit handen te nemen of te vergemakkelijken en bij te dragen aan maatschappelijke opgaven, anderzijds heeft het de potentie om bij te dragen aan desinformatie of manipulatie. Deze ongewenste, en in sommige gevallen potentieel ontwrichtende, effecten zijn zorgwekkend. Het tempo waarin deze technologie zich ontwikkelt brengt daarnaast onzekerheden met zich mee en daarbij bestaan er nog vraagtekens.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) schrijft in haar rapport «opgave AI» dat effecten van (nieuwe) AI op publieke waarden niet vooraf te voorspellen zijn.2 Het is daarom belangrijk dat er in de maatschappij een continu debat gevoerd wordt en dat de overheid structureel signalen uit de samenleving ophaalt en uitgaat van een lerende aanpak. Momenteel wordt er daarom gewerkt aan het ontwikkelen van een visie op generatieve AI, naar aanleiding van een motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Rajkowski.3 Ik informeer uw Kamer nog voor de zomer over de vorderingen. Deze visie zal open tot stand komen en zullen burgers, bedrijven en overheden actief worden gevraagd om bij te dragen aan dit traject.
Tegelijkertijd zet het kabinet zich in om de reeds bekende risico’s van AI te adresseren, in de eerste plaats via regulering. Naast al bestaande voor AI relevante wet- en regelgeving (zoals de AVG en de Grondwet) richt de Europese AI-verordening – die op dit moment nog in onderhandeling is – zich specifiek op een aanscherping van het reguleren van AI-systemen in de Europese Unie. De AI-verordening is productwetgeving, opdat AI systemen pas op de markt komen als aan de eisen van de verordening is voldaan. In de concept AI-verordening4 zijn AI-systemen onderverdeeld in verschillende categorieën. Afhankelijk van de categorie waarin een AI-systeem valt, gelden zwaardere of minder zware eisen. Het merendeel van de eisen geldt voor AI-systemen met hoge risico’s voor gezondheid, veiligheid en mensenrechten.
Daarnaast blijft het kabinet zich inzetten op het stimuleren van mensgerichte AI. Dit gebeurt onder andere door te investeren in de ontwikkeling van oplossingen voor verantwoorde en veilige AI via onder meer de ELSA-labs5 en het ROBUST-programma.6 Naast het weren van negatieve AI-toepassingen, moeten we positieve AI-toepassingen blijven omarmen.
Bent u het eens met de stelling dat de maatschappelijke vraagstukken die voortkomen uit de toepassing van kunstmatige intelligentie niet bepaald moeten worden door techbedrijven maar een maatschappelijk en politiek debat verdienen? Vindt u dit maatschappelijke en politieke debat tot op heden voldoende gevoerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja, ik kan mij vinden in de stelling dat maatschappelijke vraagstukken die voortkomen uit AI-toepassingen een brede maatschappelijke dialoog verdienen. Daarbij onderstreep ik dat het debat zowel maatschappelijk als politiek hierover momenteel op veel verschillende manieren wordt gevoerd.
Door de recente ontwikkelingen op het gebied van AI is de aandacht voor AI in het publieke debat sterk toegenomen. Dit is bijvoorbeeld merkbaar aan de grote (social) media-aandacht voor het onderwerp. Het maatschappelijk debat over de impact van AI op onze samenleving wordt echter al langere tijd gevoerd. Hierbij is aandacht voor zowel de enorme kansen die met een technologie als AI gemoeid gaan, alsook de risico’s. Zo is er afgelopen jaren veel aandacht geweest voor onderwerpen als transparantie, bias en het belang van menselijk toezicht op AI. Deze signalen zijn actief meegenomen in het nationale AI-beleid.
Om zicht te houden op nieuwe maatschappelijke vraagstukken en risico’s van AI is het van groot belang het gesprek hierover met verschillende partijen te blijven voeren. Deze maatschappelijke dialoog staat ook centraal bij het in 2023 komen tot een (kabinets)visie op generatieve AI, waarbij een stevig maatschappelijk debat over de maatschappelijke impact van (generatieve) AI met burgers, overheden en bedrijven zal worden gevoerd en als belangrijke input fungeert.
Hier ligt ook een brede en gedeelde verantwoordelijkheid, ook bij aanbieders en gebruikers van AI, wetenschappers, onderwijsinstellingen, burgers en overheden. En daar zet het kabinet zich vol voor in, bijvoorbeeld via de Nederlandse AI Coalitie. Via dit publiek-private samenwerkingsverband werken overheid, bedrijfsleven, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties in gezamenlijkheid aan maatschappelijk verantwoorde AI-toepassingen.
Daarnaast is de (aankomende) AI-verordening een directe reactie op de in de maatschappij gesignaleerde risico’s. De Europese Unie pakt met deze verordening de regie rondom de maatschappelijke vraagstukken rondom AI. Dit geldt ook voor een aantal andere Europese wetten, zoals de Digital Markets Act en de Digital Services Act. Bedrijven mogen alleen (digitale) producten en diensten leveren op de Europese markt als deze veilig zijn en mensenrechten respecteren.
Kunt u de concrete uitwerking van het waardenkader sturen, naar aanleiding van aangenomen motie Leijten en Ceder? Zo nee, wanneer kan de Kamer deze concrete uitwerking verwachten?2
Met uw Kamer deel ik de behoefte aan één duidelijk waardenkader dat toegepast kan worden in digitalisering in alle sectoren. Tegelijkertijd constateer ik dat er al meerdere waardenkaders zijn die tegelijkertijd gelden. Zo zijn de waarden die wij als maatschappij van fundamenteel belang achten vastgelegd in de Grondwet. Hierbij valt te denken aan non-discriminatie, privacy en vrijheid van meningsuiting. De bescherming van deze waarden is uitgewerkt in wetgeving. De AVG ziet bijvoorbeeld toe op de bescherming van persoonsgegevens. Op basis van deze wet- en regelgeving zijn er diverse handreikingen opgesteld om organisaties te helpen deze waarden ook in de praktijk te beschermen. Voorbeeld hiervan zijn de Impact Assessment Mensenrechten Algoritmen (IAMA),8 de handreiking non-discriminatie by design en de Code Goed Digitaal Openbaar Bestuur (CODIO)9.
Welke publieke waarden een rol spelen in concrete situaties is (mede) afhankelijk van de sector en het specifieke geval. Zo is de hierboven genoemde CODIO voor digitalisering in het openbaar bestuur opgebouwd als een bouwwerk dat bestaat uit drie fundamenten: (1) democratie, (2) rechtstaat en (3) bestuurskracht; zes principes: (1) participatie, (2) maatschappelijke waarde, (3) mensenrechten, (4) procedurele rechtvaardigheid, (5) bestuurskwaliteit en (6) verantwoordelijkheid; en 30 specifieke waarden. De code biedt een rijkheid aan waarden maar ook drie heldere ankerpunten: democratie, rechtstaat en bestuurskracht. De vraag die in het openbaar bestuur wordt gesteld ziet minder op een aanvullend waardenkader dan op handreiking bij de toepassing van alle bestaande kaders. Daarom ontwikkel ik bijvoorbeeld een implementatiekader «verantwoorde inzet van algoritmes» met daarin alle verplichte en aanbevolen onderdelen waarmee rekening moet worden gehouden bij het ontwikkelen en inzetten van algoritmes.
Tegelijkertijd heb ook ik de behoefte om de bestaande waardenkaders in samenhang te beschouwen en te verbinden. In de brief over het implementatiekader, die u nog voor de zomer van mij ontvangt, zal ik aangeven hoe we daartoe willen komen.
Kunt u zich vinden in de oproep van de techprominenten om een pauze in te lassen met betrekking tot het gebruik van vergaande kunstmatige intelligentie en kunt u in uw antwoord betrekken hoe zich dit verhoudt tot het normenkader dat moet worden opgesteld door de Autoriteit Persoonsgegevens en dat nog niet ontwikkeld is?
Ik herken zorgen die genoemd worden in de oproep van techprominenten en het is goed dat zij daarvoor aandacht vragen.
De oproep richt zich echter in grote mate op toekomstige ontwikkelingen, terwijl we nu al impact zien van generatieve AI. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om desinformatie en gevolgen voor het onderwijs. Deze gevolgen worden niet opgelost met een pauze. Het is daarom van belang om ook nu al actie te nemen.
Op de korte termijn werkt het kabinet aan adresseren van die gevolgen.10 Het kabinet werkt ook aan een integrale visie op generatieve AI naar aanleiding van een motie11 van uw Kamer.
Daarnaast is de oproep een steun in de rug voor de Nederlandse en Europese aanpak om tot mensgerichte AI te komen. Zoals in antwoord 1 beschreven, investeren we in het veiliger kunnen maken van AI-systemen en stellen gaan we via de AI-verordening eisen stellen om deze veiligheid te waarborgen.
In Nederland werken we ook aan het versterken van toezicht op algoritmes en AI. Diverse toezichthouders hebben met AI en algoritmes te maken. De DCA bij de AP richt zich vanaf januari 2023, conform de doelen in de inrichtingsnota algoritmetoezichthouder, op het komen tot gezamenlijke en sectoroverstijgende normuitleg.12 Bijvoorbeeld over transparantieverplichtingen in wet- en regelgeving. Ook faciliteert de AP het gezamenlijk uitleggen van juridische normen en kaders op het gebied van algoritmes en AI. Dit moet bijdragen aan het scheppen van duidelijkheid aan ondertoezichtgestelden – bijvoorbeeld bedrijven of overheden – over hoe en aan welke normen zij moeten voldoen als het gaat om de (verantwoorde) inzet van AI. Naast deze inspanningen van de DCA zal het kabinet het toezicht op basis van de AI verordening vormgeven zodra deze definitief tot stand is gekomen. Bij de voorbereiding, die nu al loopt zijn diverse toezichthouders betrokken.
Kunt u aangeven welke adviescolleges, instanties of andere gremia de overheid en bestuurders adviseren over de ethische aspecten van het gebruik van kunstmatige intelligentie en nieuwe digitale toepassingen?
Bij de ontwikkeling en het gebruik van AI en nieuwe digitale toepassingen wint de overheid advies in over de ethische aspecten van een breed scala aan organisaties, bedrijven en personen, waaronder de wetenschap en het maatschappelijk middenveld. Recente voorbeelden daarvan zijn onderzoeken van het Rathenau Instituut en de WRR. Deze organisaties worden ook betrokken bij het opstellen van de kabinetsvisie op generatieve AI.
Onderdelen van de rijksoverheid en andere (mede-)overheden hebben daarnaast ook zelf adviesorganen voor de ethische aspecten van het gebruik van AI en digitale toepassingen. Voorbeelden daarvan zijn de Commissie Data Ethiek van het UWV en de Adviescommissie Analytics bij het Ministerie van Financiën en ethische commissies bij gemeenten en provincies.
Het nieuws dat kringloopwinkels zich grote zorgen maken om het moeten bijhouden van een verplicht register voor alle binnengekomen producten middels het Digitaal Opkopers Register |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen (SP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kunt u ingaan op de zorgen die een aantal kringloopwinkels en de Branchevereniging Kringloopbedrijven Nederland (BKR) heeft geuit over de nieuwe wetgeving die kringloopwinkels mogelijk verplicht tot het bijhouden van een register van alle producten die binnenkomen?1
De afgelopen weken was de registratieplicht in de kringloopbranche veelvuldig in het nieuws. Ik betreur het dat hierdoor veel onrust is ontstaan in deze branche en mij is er veel aan gelegen deze onrust weg te nemen. De kringloop vervult immers een belangrijke functie in onze circulaire economie. Bovendien is de kringloop een uitkomst voor mensen die niet veel geld hebben, of die niet steeds nieuwe spullen willen kopen. Ten slotte bieden veel kringloopwinkels een werkplek voor mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt en leveren daarmee een waardevolle bijdrage aan hun arbeidsparticipatie. Met de beoogde wijziging van artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht en het hierbij behorende Uitvoeringsbesluit, waarin de registratieplicht van handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen verder uitgewerkt is, is het dan ook geenszins mijn bedoeling de belangrijke maatschappelijke functie van de kringloop te frustreren. In tegendeel. Het is mijn overtuiging dat de bestaande versie van voornoemde wetsbepaling ongewenste obstakels kan opwerpen voor de kringloopbranche, die ik met een wijziging van deze wet en de algemene maatregel van bestuur juist wil wegnemen. Helaas is de berichtgeving in de media rond de wetswijziging niet altijd correct. Hierdoor is het beeld ontstaan dat er ongewenste regels voor de kringloop ingevoerd gaan worden, terwijl de gesignaleerde problematiek veeleer door de huidige wet veroorzaakt wordt.
Kunt u zich voorstellen dat veel kringloopwinkels zich grote zorgen maken als zij een register moeten bijhouden van vele duizenden of voor sommige kringloopwinkels zelfs miljoenen producten die jaarlijks binnenkomen?
Ik kan mij goed voorstellen dat er grote zorgen bij de kringloopwinkels gerezen zijn over het bericht dat zij een register moeten gaan bijhouden van de duizenden tot miljoenen producten die zij ontvangen. Echter, dit is geen nieuwe verplichting die in de voorgenomen wijziging van de wet is opgenomen, maar een plicht die al op hen rust sinds in 1886 artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht ingevoerd is. Dit wetsartikel schrijft thans voor dat de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen een inkoopregister moeten bijhouden. In dit inkoopregister dienen de handelaren onder meer alle goederen te noteren die zij verwerven of voorhanden hebben, de inkoopprijs of andere voorwaarden van verkrijgen en wie de goederen aangeboden heeft. Mochten de goederen van een misdrijf afkomstig zijn, dan kan de politie eenvoudig achterhalen wie de aanbieder was. De kringloopwinkels vallen onder de reikwijdte van de huidige wet en moeten op basis hiervan alle goederen die zij ontvangen registreren. Met de beoogde wijziging van de wet wil ik deze enorme administratieve last – ook voor handelaren in het algemeen – terugdringen door de registratieplicht te beperken tot een selectie van diefstalgevoelige goederen.
Hoe is het mogelijk dat er al sprake is van handhaving van deze nog niet ingevoerde wetgeving zoals, blijkt uit de berichtgeving, bij een kringloopwinkel in Den Haag is gebeurd?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 rust op de aangewezen handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, waaronder de kringloopwinkels, nu al de verplichting om een inkoopregister bij te houden. In veel gemeenten is in de algemene plaatselijke verordening ook het bijhouden van een verkoopregister verplicht gesteld, alsmede het in acht nemen van een bewaartermijn – lokaal variërend van drie tot veertien dagen – gedurende welke de verkregen goederen niet doorverkocht mogen worden. De grondslag voor deze aanvullende lokale bepalingen wordt gevormd door artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht, dat in het eerste lid ruimte biedt voor maatwerk op lokaal niveau. De handhaving van de registratieplicht gebeurt onder meer in de gemeente Den Haag op basis van de huidige landelijke en lokale regels.
Vindt u het logisch dat kringloopwinkels onderdeel worden van het Digitaal Opkopers Register (DOR) met als doel heling en witwassen te voorkomen? Zo ja, waarom?
Volgens de huidige inrichting van de wet zijn gemeenten bevoegd de vorm van het inkoopregister te bepalen. Uit een eerdere inventarisatie van juli 2022 is gebleken dat 194 van de 344 gemeenten (56%) het gebruik van het Digitaal Opkopers Register op enigerlei wijze lokaal verplicht hebben gesteld. In veel gemeenten dienen de kringloopwinkels hierdoor nu al via het Digitaal Opkopers Register aan hun registratieplicht te voldoen. Met de beoogde wijziging van artikel 437 Sr wordt het gebruik van het Digitaal Opkopers Register landelijk verplicht gesteld. Oogmerk van de wetswijziging is niet alleen om een gelijk speelveld te creëren voor alle aangewezen handelaren in Nederland, maar ook om te komen tot een betere bestrijding van heling en witwassen.
Kringloopwinkels kopen deels tegen betaling goederen in. Het zou niet wenselijk zijn, wanneer zij met een algehele ontheffing van hun registratieplicht een potentieel afzetkanaal creëren waarlangs uit misdrijf verkregen goederen ongemerkt hun weg vinden naar de consument. Vanuit het oogpunt van de bestrijding van heling blijft mede hierom een registratieplicht voor goederen die tegen betaling zijn verworven in deze branche van belang. Deze registratieplicht wordt echter zowel voor de kringloop als andere handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen straks beperkt tot diefstalgevoelige goederen die als zodanig opgenomen zijn in het Ontwerpbesluit Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket. Veelal blijft de inkoop van kringloopbedrijven aangesloten bij de Branchevereniging Kringloopbedrijven Nederland beperkt tot textiel en witgoed. Die goederen zullen straks buiten de registratieplicht vallen, omdat ze niet als diefstalgevoelig zijn opgenomen in het Ontwerpbesluit. Daarnaast is er ook sprake van een zekere vatbaarheid van met name de commerciële kringloop voor witwassen.2
In het geval van gratis verworven goederen, waarvan met name sprake is in de non-profit kringloopbranche, stel ik een zeer beperkte registratieplicht voor. Buiten de registratieplicht voor deze kringloopwinkels – en ook voor andere handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen – vallen gratis gekregen spullen bestemd voor de afvalverwerking of recycling. Volgens de benchmark BKN 2021 wordt iets meer dan de helft van de spullen in de kringloopbranche verzameld voor de afvalverwerking of recycling. Ook vallen gratis verworven spullen die als diefstalgevoelige geïdentificeerd zijn en bestemd voor de verkoop, buiten de registratieplicht, indien ze niet voorzien zijn van een uniek serienummer. Aldus resteert in de non-profit kringloopbranche bij de inname van gratis goederen slecht een registratieplicht, voor zover deze goederen én op de lijst staan als diefstalgevoelig én voorzien zijn van een uniek serienummer én bestemd zijn voor doorverkoop. Alleen het product zelf en het serienummer hoeven in het Digitaal Opkopers Register geregistreerd te worden, niet de persoonsgegevens van de aanbieder. Deze beperkte registratieplicht is met name gericht op fietsen, ICT en kleine apparaten, die de aanbieder van oorsprong – al dan niet bewust – geheeld kan hebben en niet opnieuw in het economisch verkeer gebracht moeten worden.
Bent u het ten aanzien hiervan eens met de argumentatie van mevrouw Bleij, directeur van Kringkoopwinkel Amersfoort-Leusden, dat er geen sprake kan zijn van heling en witwassen bij kringloopwinkels omdat er simpelweg niet wordt betaald voor de producten die binnenkomen?
Kringloopwinkels zijn deels te typeren als commercieel en deels als non-profit. Bij beide typen is niet alleen de inzameling van gratis spullen aan de orde, maar worden ook goederen tegen betaling verworven. Ook voor de non-profit bedrijven die aangesloten zijn bij de Branchevereniging Kringloopbedrijven Nederland, zoals de Kringloopwinkel Amersfoort-Leusden, geldt dat zij tegen betaling goederen kunnen verwerven, zij het dat deze inkoop gemaximeerd is tot een percentage van de omzet.3
Bent u het eens met de analyse van mevrouw Heijne, directeur van de Branchevereniging Kringloop Nederland (BKR), dat deze wetgeving ten aanzien van de kringloopwinkels een helder voorbeeld is van wetgeving die haar doel voorbijschiet?2
De huidige bepalingen van artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht schieten voor de kringloopbranche inderdaad hun doel voorbij en vormen een ongewenst obstakel voor de circulaire economie. Met de branchevereniging voeren we constructief overleg, dat eertijds op initiatief van mijn ministerie tot stand is gebracht. Het doel van dit overleg is te komen tot een afgewogen inrichting van de registratieplicht die enerzijds recht doet aan het belang van de bestrijding van heling en witwassen en anderzijds geen bedreiging vormt voor de circulaire economie. Zoals mevrouw Heijne al schrijft in haar opiniestuk in Trouw, heeft dit overleg geresulteerd in een voorstel voor een zeer beperkte registratieplicht voor de kringloopbedrijven die aangesloten zijn bij haar branchevereniging. Dit voorstel zorgt ervoor dat de wetgeving haar beoogde doelen niet voorbijschiet en tegelijk de circulaire economie niet onnodig belemmert.
Bent u het eens met de analyse van mevrouw Heijne dat hier bovenop dit ook een bedreiging is voor ambities op het gebied van de circulaire economie omdat kringloopwinkels hier een grote rol in spelen, die belemmerd worden met het moeten voldoen aan verplichtingen voor het DOR?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat u deels bent tegemoetgekomen in het uitzonderingsverzoek van de BKR door in de wetgeving de reikwijdte van de te vermelde goederen te vernauwen naar: «Alleen gebruikte en ongeregelde goederen die gevoelig zijn om wederrechtelijk te worden verkregen en nog enige waarde in het economisch verkeer hebben»?
Het klopt dat in het wetsvoorstel de registratieplicht beperkt is tot «gebruikte of ongeregelde goederen die gevoelig zijn om wederrechtelijk te worden verkregen en nog enige waarde in het economisch verkeer hebben». Zoals uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel blijkt is deze begrenzing na de consultatiefase toegevoegd, zij het dat dit niet het gevolg was van een daartoe strekkend verzoek van de Branchevereniging Kringloopbedrijven Nederland.5
Klopt het dat er, en in lijn met deze definitie, sprake zal zijn van een beperkte registratieplicht voor kringloopwinkels?
Inderdaad ben ik voornemens te komen tot een beperktere registratieplicht ten opzichte van de huidige situatie. Deze zal in ieder geval van toepassing zijn op de non-profit bedrijven aangesloten bij de Branchevereniging Kringloopbedrijven Nederland. Onderzocht wordt of deze regeling uitgebreid kan worden naar kringloopbedrijven met de formele status van een algemene nut beogende instelling (ANBI) of sociaal belang behartigende instelling (SBBI). Er zijn namelijk ook (kleine) non-profit kringloopbedrijven die, vooral uit financiële overwegingen, niet zijn aangesloten bij de branchevereniging en voorkomen moet worden dat zij tussen wal en schip belanden.
De beperking van de registratieplicht reikt verder dan hetgeen in de aangehaalde definitie aan de orde is. Samengevat staat mij bij de registratieplicht voor deze non-profit kringloopbedrijven het volgende voor ogen. Voor goederen die tegen betaling zijn verworven én op de lijst met diefstalgevoelige goederen staan6, blijft uiteraard een volledige registratieplicht van kracht. Voor de kringloop betekent dit – net als voor andere handelaren – een eerste reductie van hun administratieve last, omdat niet-diefstalgevoelige goederen buiten de registratieplicht gaan vallen.
Voor gratis verworven goederen bestemd voor afvalverwerking of recycling is geen registratieplicht aan de orde. Dit vloeit voort uit de hierboven aangehaalde definitie en heeft ook een bredere reikwijdte dan alleen voor de kringloop, omdat dit ook voor andere handelaren geldt. Ten slotte voorzien we specifiek voor voornoemde non-profit kringloopbedrijven in twee aanvullende bepalingen in het geval van gratis verworven diefstalgevoelige goederen die via de winkel verkocht worden. Als deze goederen geen eigen uniek serienummer hebben, dan vervalt de registratieplicht geheel. Bij diefstalgevoelige goederen mét een serienummer zal slechts een beperkte registratieplicht aan de orde zijn, op basis waarvan alleen het goed zelf in het Digitaal Opkopers Register geregistreerd hoeft te worden en niet de persoonsgegevens van de aanbieder.
Inmiddels heeft mijn ministerie een factsheet opgesteld waarin de huidige en toekomstige inrichting van de registratieplicht in de kringloopbranche op een rij zijn gezet. De factsheet is naar de kringloopbedrijven gestuurd met de uitnodiging een (digitale) bijeenkomst bij te wonen voor degenen die nog nadere vragen hebben.7
Bent u op de hoogte van de zorgen, zoals ook geuit door mevrouw Heijne in het opiniestuk, dat de beperkte registratieplicht als nog een grote en onnodige barrière is voor kringloopwinkels?
Nee, want zoals mevrouw Heijne al in haar opiniestuk schrijft, is ze juist blij met de voorgestelde inperking van de registratieplicht. Zoals de regeling vorm krijgt, acht ik deze ook geen grote of onnodige barrière voor de kringloopwinkels. Zoals hierboven in het antwoord op vraag 9 beschreven, vervalt de registratieplicht voor gratis aangeboden goederen grotendeels. Er resteert een kleine categorie van gratis verkregen diefstalgevoelige goederen met een uniek serienummer die in de kringloopwinkel verkocht worden en waarvoor een beperkte registratieplicht zal gelden. Volgens de benchmark BKN 2021 maken fietsen en ICT respectievelijk slechts 2% en 1% uit van de totale omzet in deze branche. De identificerende persoonsgegevens van de aanbieders hoeven niet in het Digitaal Opkopers Register vastgelegd te worden, maar slechts het type product en serienummer. Tijdens het sorteren en beprijzen van ingezamelde goederen bestemd voor de winkel kan de kringloop deze registratie eenvoudig in het proces incorporeren.
Bent u bereid om ook de beperkte registratieplicht voor kringloopwinkels te herzien en kringloopwinkels wél uit te zonderen van het DOR omdat dit simpelweg geen toegevoegde waarde heeft voor het voorkomen van heling en witwassen?
Ik acht het niet verstandig te tornen aan de hierboven geschetste invulling van de beperkte registratieplicht voor de kringloopbranche. De toegevoegde waarde voor de bestrijding van heling zit deels in het feit dat de kringloopwinkels ook goederen tegen betaling verwerven. Voor een ander deel is van specifieke goederen met unieke kenmerken, zoals fietsen, bekend dat ze sterk diefstalgevoelig zijn. Het feit dat ze gratis aangeboden worden aan de kringloop, betekent niet dat ze van oorsprong geen illegale herkomst hebben. Volgens de delictsomschrijving in artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht valt onder heling niet alleen het verwerven of overdragen, maar ook het voorhanden hebben van uit misdrijf verkregen goederen. Ten slotte is in de praktijk gebleken dat de (commerciële) kringloop vatbaar kan zijn voor witwassen. Vanwege deze omstandigheden acht ik het van belang vast te houden aan een vorm van registratieplicht voor de branche met de bijbehorende controlebevoegdheden voor de handhavers.
Bent u bereid om in contact te treden met gemeenten om ervoor te zorgen dat er niet nu al wordt gehandhaafd, vooruitlopend op deze wetgeving, om situaties, zoals bij een kringloopwinkel in Den Haag, te voorkomen?
De prioritering in de handhaving van wettelijke bepalingen wordt op lokaal niveau bepaald. Gemeenten kunnen goede redenen hebben om bij het uitvoeren van controles op de registratieplicht de kringloopwinkels mee te nemen. Ook na de beoogde inperking van de registratieplicht voor de non-profit kringloopwinkels zal dit het geval blijven. Het is niet aan mij om in deze lokale afwegingen te treden.
Het bericht 'NS waarschuwt honderdduizenden klanten vanwege datalek' |
|
Fahid Minhas (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NS waarschuwt honderdduizenden klanten over mogelijk lekken van persoonsgegevens»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het feit dat de privégegevens van honderdduizenden klanten op deze manier op straat zijn komen te liggen?
Ik betreur dat persoonsgegevens van NS-klanten mogelijk onderdeel zijn van een hack bij een betrokken partij bij reizigerstevredenheidsonderzoeken. De privacy van reizigers die hun medewerking verlenen aan deze onderzoeken, moet beschermd zijn.
Is inmiddels bekend op welke wijze de gegevens op straat zijn beland? Komt dit door een hack bij de softwareleverancier of door onzorgvuldige beveiliging van de persoonsgegevens?
Marktonderzoeker Blauw is door NS ingeschakeld voor het uitvoeren van verschillende reizigerstevredenheidsonderzoeken. Subverwerker Nebu uit Wormerveer levert het softwareplatform waarop Blauw haar onderzoeken uitvoert. Nebu is, volgens Blauw, gehackt en tijdens die hack is alle data van klanten en onderzoeken gedownload (geëxfiltreerd). Het is echter nog niet zeker welke data precies zijn gelekt en of ook NS-data onderdeel waren van het datalek.
Het datalek is volgens de berichtgeving niet ontstaan bij NS zelf, maar bij een softwareleverancier van het ingehuurde marktonderzoeksbureau dat klanttevredenheidsonderzoek doet in opdracht van NS. Kunt u aangeven welke afspraken NS maakt met externe partijen, teneinde de veiligheid van klantdata te maximeren?
Om de veiligheid van klantdata te beschermen, sluit NS met externe partijen een verwerkersovereenkomst. Daarin worden ook afspraken gemaakt over het inschakelen van een subverwerker.
Dit heeft NS ook met marktonderzoeksbureau Blauw gedaan. Deze verwerkersovereenkomst is afgesloten conform artikel 28 lid 3 AVG. In deze verwerkersovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de verwerking van persoonsgegevens door Blauw en de beveiliging van persoonsgegevens. Ook zijn in deze verwerkersovereenkomst afspraken gemaakt over de inschakeling van een subverwerker door Blauw.
Wat is de wettelijke grondslag op basis waarvan persoonsgegevens zijn verwerkt door NS, het marktonderzoeksbureau en diens softwareleverancier?
In het Privacystatement op de website van NS2 is beschreven welke grondslag van toepassing is (zie onder «Marktonderzoek en wetenschappelijk onderzoek»). NS hanteert voor het NS panel onderzoek en het reizigersonderzoek de grondslag «toestemming» en voor het contactbelevingsonderzoek en overige klantonderzoeken de grondslag «gerechtvaardigd belang».
Is er op enig moment een DPIA (data protection impact assessment) uitgevoerd voordat de gegevensverwerking tot stand werd gebracht? Zo nee, waarom niet?
NS heeft mij laten weten dat er een DPIA is uitgevoerd door NS. Deze verwerking is opgenomen in het register van verwerkingen van NS.
Wist de NS op elk moment wie er van de softwareleverancier inzage had in de persoonsgegevens die werden verwerkt? Zo nee, wat vindt u daarvan?
NS was ervan op de hoogte dat Blauw subverwerker Nebu heeft ingeschakeld. NS heeft Blauw in de verwerkersovereenkomst specifieke schriftelijke toestemming gegeven om Nebu in te schakelen. Hieraan zijn evenwel specifieke condities verbonden. Bij NS is niet bekend welke medewerkers van Nebu inzage hebben (gehad) in persoonsgegevens.
Vindt u dat er voldoende regels zijn omtrent de veiligheid van klantdata van publieke instellingen en bedrijven die met externe partijen werken en hun klantdata met deze partijen delen? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) verplicht ertoe dat wanneer persoonsgegevens worden verwerkt, de verwerkingsverantwoordelijke maatregelen neemt om te zorgen dat de verzamelde gegevens niet langer bewaard worden dan nodig is en dat organisatorische en technische maatregelen getroffen worden, zodat gegevens goed beveiligd en vertrouwelijk blijven. De verwerkingsverantwoordelijke moet kunnen aantonen dat aan deze zorgvuldigheidsnormen is voldaan. Wanneer voor de verwerking een externe partij wordt ingeschakeld, dan moeten diens taken in een overeenkomst worden vastgelegd. De genoemde zorgvuldigheidsnormen zijn ook dan onverkort van toepassing. Het ontbreekt dan ook niet aan regels omtrent de veiligheid van klantdata van publieke instellingen en bedrijven die met externe partijen werken en hun klantdata met deze partijen delen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat kritieke data van klanten in de toekomst zonder strenge regels door externe partijen wordt gebruikt?
Elke organisatie die persoonsgegevens verwerkt is er in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor om dit volgens de regels te doen en er scherp op toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft daarnaast een voorlichtende taak. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zorgt dat de AP beschikt over voldoende financiering voor de uitvoering van alle taken die samenhangen met de AVG, zo ook deze. In het Coalitieakkoord is daarom extra budget voor de AP opgenomen.
De levering van chipmachines aan China |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u in uw brief aan de Kamer van 8 maart 2023 specifiek niet «China» benoemde met betrekking tot de uitgebreide exportcontrole van halfgeleiders?
Het Nederlands exportcontrolebeleid is landenneutraal. Bij de beoordeling van een exportvergunningaanvraag wordt per geval een afweging gemaakt en getoetst op het aanvullend strategisch kader voor exportcontrole (Kamerstuk 22 054, nr. 376), waarbij gekeken wordt naar onder meer de eigenschappen van het te exporteren product, de toepasbaarheid van het product, de eindgebruiker en het land van bestemming.
Is er een mogelijkheid dat Nederlandse productieapparatuur van halfgeleiders via tussenhandelaren en tussenlanden alsnog in handen kan komen van China? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het risico op doorgeleiding naar een andere eindgebruiker is onderdeel van de beoordeling voor een vergunningaanvraag. Als hierover gerede twijfels zijn, kan de aanvraag worden afgekeurd. Bovendien geldt bij geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleidertechnologie dat gebruikers deze systemen niet zomaar op een andere plek kunnen installeren. Dit is onder meer vanwege de omvang en complexiteit van de systemen en de technische vereisten voor de installatielocatie. Ook zullen er te allen tijde medewerkers uit Nederland betrokken zijn om de machine in te regelen en te laten werken. Daar zijn exportvergunningen voor benodigd.
Hoe gaat u voorkomen en controleren dat Nederlandse chipmachines niet via-via alsnog in handen komen van China, bijvoorbeeld via andere landen en bedrijven waarmee China een vriendschappelijke band heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorstander van het opzetten van een internationale samenwerking tussen gelijksoortige landen die chipmachines produceren, bijvoorbeeld gelijkvormig aan de Organization of the Petroleum Exporting Countries (OPEC)? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds een internationaal forum voor het bespreken van exportcontrole op (opkomende) technologie in multilateraal verband: het Wassenaar Arrangement. Nederland is hier lid van. Daarnaast spreekt Nederland uitvoerig met diverse landen die een sterke positie hebben in de halfgeleiderwaardeketen en/of specifieke productieapparatuur hiervoor, zoals de Verenigde Staten, Japan, Zuid-Korea en EU-lidstaten.
Lopen andere chipproducerende landen zoals Duitsland gelijk met Nederland wat betreft exportbeperking van chiptechnologie aan China?
De Nederlandse industrie maakt unieke producten in de halfgeleiderwaardeketen en daarom speelt Nederland hier een leidende rol. De exportcontrolemaatregel die Nederland op 8 maart aan uw Kamer heeft aangekondigd, ziet alleen op Nederlandse technologieën. Daarbij streeft Nederland, zoals ook in de brief genoemd, naar Europese inbedding van nationale besluiten, dus er is intensief contact met Europese partners. Conform artikel 9 en 10 van de Dual Use Verordening zal Nederland de Europese Commissie en de lidstaten over de nationale controlemaatregel informeren, waarna andere lidstaten deze kunnen overnemen.
Waarom gaat Nederland «per geval» exportvergunningaanvragen beoordelen? Creëert een heldere scheidslijn niet meer duidelijkheid en zorgt een beoordeling «per geval» niet juist voor veel grijze gebieden waardoor Nederlandse chiptechnologie uiteindelijk op onwenselijke plekken kan eindigen?
Het Nederlandse exportcontrolebeleid is erop gericht om (inter)nationale veiligheid te waarborgen, maar de risico’s op ongewenst eindgebruik zijn niet gelijk bij elke transactie naar hetzelfde land. Daarom maakt de overheid altijd en voor iedere vergunningaanvraag een zorgvuldige afweging voorafgaand aan elke individuele uitvoer.
Betekent uw uitspraak dat u exportvergunningen «per geval» gaat verlenen dat elke vergunning een soort «internationale koehandel» wordt waarin ook per geval onderhandeld moet worden?
Nee. Elke aanvraag voor een exportvergunningaanvraag wordt op eigen merites en in nationaal verband beoordeeld.
Voor hoelang geldt deze exportbeperking?
Bij de aankomende ministeriële regeling is geen einddatum voorzien. In algemene zin kan worden gesteld dat het altijd mogelijk is om een ministeriële regeling in te trekken, indien de noodzaak voor de regeling is komen te vervallen.
Welke andere stappen kan Nederland nog nemen om de exportbeperking te verbreden, bijvoorbeeld door niet alleen geavanceerde chiptechnologie in te perken maar ook de meer gangbare technologie?
Bij exportcontrole van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleidertechnologie is het voor Nederland van belang dat onnodige verstoringen in de waardeketens voor gangbare technologie worden voorkomen. De keuze voor additionele controlemaatregelen wordt zo zorgvuldig en precies mogelijk (chirurgisch) gemaakt en is daarom gericht op specifieke apparatuur. Wanneer blijkt dat de export van meer gangbare technologieën mogelijk een negatieve impact heeft op (inter)nationale veiligheid, zal het kabinet overwegen om aanvullende maatregelen te nemen. Daarbij houdt Nederland wel rekening met een internationaal gelijk speelveld.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens 4 april 17:00 (vanwege het ingeplande commissiedebat China op 5 april)?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De verduurzaming van het zesde cluster |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat gebeurt er op dit moment om de verduurzaming van het zesde cluster vanuit de overheid te faciliteren? Hoe wordt er voor de benodigde randvoorwaarden zoals infrastructuur gezorgd en welke financiële instrumenten zijn er beschikbaar voor bedrijven uit het zesde cluster?
Industriecluster 6 vertegenwoordigt de geografisch verspreide industriebedrijven, die niet deel uitmaken van één van de vijf geografische industrieclusters1. Deze cluster 6-bedrijven zijn van groot belang voor de regionale economie en staan voor een grote verduurzamingsopgave. Mijn ministerie heeft periodiek overleg met de vertegenwoordigers van cluster 6 en met bedrijven in de regio. Hierbij wordt gesproken over de verduurzamingsambitie van deze bedrijven en ook over knelpunten die worden ervaren en hoe deze op te lossen.
Voor het regelen van de benodigde infrastructuur voor cluster 6 is het van belang om eerst in kaart te brengen wat de toekomstige vraag is van de bedrijven naar (duurzame) energie en welke energie- en grondstoffeninfrastructuur nodig is om hieraan te voldoen. Dit vraagt vanwege de verspreiding van de bedrijven een regionale aanpak die nauw verbonden is met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie & Klimaat (MIEK) en het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN). Ik werk samen met cluster 6, de provincies en de (regionale) netbeheerders aan een aanpak waar per provincie een aangescherpte Cluster Energiestrategie (CES) voor dit cluster wordt opgesteld. De behoefte aan energie- en grondstoffeninfrastructuur uit deze provinciale CES’en dient vervolgens als input voor de provinciale meerjarenprogramma’s infrastructuur energie en klimaat (pMIEK’s). Zoals beschreven in mijn brief over de voortgang van het MIEK2, is opname in het nationale MIEK mogelijk wanneer de regionale vraag naar infrastructuur uit de pMIEK’s optelt tot projecten van nationaal schaalniveau. Wanneer projecten een (provinciaal en nationaal) MIEK-status hebben zijn deze binnenkort juridisch verankerd in de investeringsplannen van het stroomnet3. Hierdoor worden onzekerheden voor bedrijven verder gereduceerd. Daarnaast krijgen projecten met een (provinciaal en nationaal) MIEK-status middels het prioriteringskader4 ook een voorrangspositie in het eerstvolgend investeringsplan van het stroomnet. Hierdoor kunnen netverzwaringen voor onder andere bedrijven uit cluster 6 sneller gerealiseerd worden.
Bedrijven uit dit cluster maken gebruik van het generieke instrumentarium zoals de SDE++, de Versnelde Klimaatinvestering Industrie (VEKI) en Demonstratie Energie en Klimaatinnovatie (DEI+) subsidie.
Welke knelpunten doen zich voor bij de verduurzaming van het zesde cluster? Wat doet de overheid om deze op te lossen?
De afgelopen jaren was er op basis van de Koplopersprogramma’s van de zes industrieclusters al inzicht in de relevante knelpunten en werd een knelpuntenanalyse periodiek via het Uitvoeringsoverleg Klimaatakkoord besproken.
Er zijn verschillende onzekerheden die bedrijven parten spelen bij hun beslissingen voor duurzame investeringen in Nederland en knelpunten voor de verduurzaming van bedrijven geïdentificeerd. Onzekerheden bestaan over de tijdigheid van bijvoorbeeld aanbod van energie en vergunningen, en de vraag of het instrumentarium de gewenste ondersteuning geeft in het verduurzamingstraject van bedrijven. Daarnaast spelen natuurlijk ook onzekerheden met betrekking tot andere randvoorwaarden, zoals de beperkingen in fysieke ruimte, in stikstofruimte en in voldoende gekwalificeerd personeel om de transitie uit te voeren.
Knelpunten die niet op regionaal niveau of via het reguliere instrumentarium opgelost kunnen worden, kunnen worden geadresseerd binnen het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI). Binnen het NPVI zal een aparte eenheid worden ingericht die actief met deze knelpunten aan de slag zal gaan, in nauw overleg met vertegenwoordiging van het cluster. In de Voorjaarsbesluitvorming Klimaat5 zijn extra middelen voor deze ondersteuning van cluster 6 opgenomen.
In hoeverre sluit het huidige beleid aan op de ambities en verduurzamingsplannen van het zesde cluster?
Uit het koplopersprogramma cluster 6 en de CES cluster 6 en mijn contacten met de vertegenwoordiging van het cluster 6 blijkt duidelijk de ambitie om te verduurzamen. Het onlangs geïntroduceerde Nationaal Programma Verduurzaming Industrie is de volgende stap om onze ambities in de verduurzaming van de industrie te realiseren. Ik ben van mening dat het huidige beleid en ook deze volgende stap goed aansluit op de ambities en plannen van cluster 6. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Wanneer zal naar verwachting de benodigde infrastructuur voor de verduurzaming van het zesde cluster gereed zijn? Is dit ook in lijn met de verduurzamingsplannen van de bedrijven uit het cluster? Hoe verloopt de afstemming hierover?
Er is niet een enkele datum te geven voor het gereed komen van de infrastructuur die bedrijven in cluster 6 nodig hebben. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, is de eerste stap het in kaart brengen van de behoefte aan energie. De provinciale CES’en en MIEK’s moeten inzicht gaan geven in wat de energiebehoefte en verduurzamingsambities zijn van de bedrijven uit cluster 6, welke infrastructuur nodig is om aan die behoefte te voldoen, of er clustering van bedrijven mogelijk is en wanneer de benodigde infrastructuur gereed dient te zijn. Als er een verschil zit tussen wanneer de infrastructuur nodig is en wanneer dit gerealiseerd kan zijn, zullen we kijken naar mogelijkheden om dit proces te versnellen, net zoals we dat doen bij projecten in het (nationale) MIEK. We werken hiervoor aan een aanpak samen met cluster 6, de provincies, (regionale) netbeheerders en gemeenten. Deze urgentie zal ook binnen de recent ingestelde Stuurgroep NPVI worden geagendeerd. In de aanpak voor cluster 6 zal worden aangesloten op het ingezette beleid6 door de Minister voor Klimaat en Energie om op de meer korte termijn netcongestie te verminderen en op andere initiatieven voor het versnellen van procedures en processen voor de aanleg van energie-infrastructuur om zo voldoende perspectief bieden voor de verduurzaming van Cluster6-bedrijven.
Hoe wordt het zesde cluster meegenomen in het provinciale Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK)? Hoe zorgen provincies ervoor dat alle bedrijven gevestigd in de provincie worden betrokken in het provinciale MIEK?
Zie antwoord vraag 4.
Sommige bedrijven uit het zesde cluster hebben aangegeven dat ze mogelijk dichter op elkaar willen zitten als de infrastructuur met duurzame energie dan eerder beschikbaar komt. Hoe apprecieert u dit? Wordt hierover gesproken met bedrijven uit het zesde cluster?
Zoals ik heb aangegeven, heb ik geregeld overleg met vertegenwoordiging van cluster 6 en met bedrijven in de regio. Hierbij wordt ook gesproken over knelpunten die worden ervaren en hoe deze op te lossen. Ook vraagstukken omtrent de infrastructuur komen hierbij aan de orde. In het antwoord op vragen 1, 4 en 5 heb ik aangegeven welke stappen er doorlopen worden om te komen tot besluitvorming over de aanleg van infrastructuur voor bedrijven in cluster 6.
Bedrijven uit cluster 6 zijn voor een groot deel gevestigd op (regionale) bedrijventerreinen (70%). Dit biedt mogelijkheden om met elkaar vraag en aanbod van hernieuwbare energiebronnen af te stemmen in collectieve oplossingen. Deze zogenoemde energyhubs kunnen op diverse manieren opschalen tot een oplossing voor cluster 6 bedrijven in combinatie met regionale infrastructurele investeringen. In het programma werklocaties7 wordt dit verkend worden. Het fysiek (of geografisch) clusteren van de cluster 6 bedrijven is een mogelijke oplossing, maar dit vraagt een verkenning naar de mogelijkheden in fysieke ruimte en optimale locatie(s) om dat te kunnen doen. Daarbij moet ook gekeken worden hoe dit zich verhoudt tot investeringen in omgeving, weginfrastructuur, beschikbaarheid arbeidskrachten én het belangrijkste in de ruimtelijke context, of die fysieke locatie voorhanden is. Met de bedrijven die aangeven daar bereid toe te zijn, kunnen we gesprekken voeren in het kader van het programma werklocaties.
Ik waardeer het dat de bedrijven meedenken over mogelijke verhuizingen die de aanleg van energie- en grondstoffenprojecten in de regio kunnen versnellen. Zij kunnen deze ideeën ook meegeven in de nieuwe provinciale CES’en. Uiteindelijk is het aan de individuele bedrijven zelf om hierin afwegingen te maken.
Hoe beïnvloedt de focus op het afsluiten van de maatwerkafspraken met de grootste industriële bedrijven de verduurzaming van het zesde cluster? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er ook voldoende aandacht is voor de verduurzaming van het zesde cluster?
Binnen mijn ministerie zijn naast het team Maatwerk ook vele medewerkers dagelijks bezig met de verduurzaming van de industrie in den brede, waaronder ook die van het cluster 6. In de provinciale CES’en de provinciale MIEK’s is er specifiek aandacht voor cluster 6-bedrijven. Daarnaast zal er ook geregeld overleg zijn met vertegenwoordiging uit cluster 6 via de Stuurgroep NPVI. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over het NPVI wordt op dit moment een speciale eenheid ingericht die zich specifiek focust op de problematiek rondom cluster 6.
Kunt u toelichten hoe nationale en Europese CO2-beprijzingsmaatregelen het zesde cluster raken?
Ik heb geen specifieke signalen dat bedrijven uit cluster 6 willen vertrekken, wel zorgen over de infrastructuur (met name verzwaring van het elektriciteitsnet), de impact van de heffing en de energiebelasting. In de beantwoording van vragen 1 en 4/5 heb ik aangegeven hoe we willen zorgen voor tijdige infrastructuur.
Bedrijven uit cluster 6 vallen deels onder de regelgeving van het Europese emissiehandelsstelsel (ETS) en de nationale CO2-heffing. Dat zijn generieke instrumenten, waarbinnen geen onderscheid wordt gemaakt naar bedrijfstakken of clusters. Met het aannemen van de Fit for 55 herziening van de ETS-richtlijn komt er een tweede ETS voor brandstofgebruik in ESR sectoren (ETS2) per 2027. Onder revisie is ook de Energy Tax Directive, die de minimale tarieven voor energiebelasting (EB) in de EU lidstaten bepaalt. Daarin gelden specifieke vrijstellingen voor onder meer warmtekrachtkoppeling (WKK) en metallurgische en mineralogische processen. In het Coalitieakkoord is afgesproken dat de tarieven en vrijstellingen in de EB worden herzien.
Om de effecten van klimaatmaatregelen op het weglekrisico bij industriebedrijven zo goed mogelijk vooraf in te schatten, laat het kabinet periodiek een Speelveldtoets uitvoeren. Europese maatregelen konden niet worden meegenomen, omdat de vormgeving nog te onzeker was. Wel wordt de (hoge) ETS-prijsraming meegenomen. De Speelveldtoets kijkt naar verschillende bedrijven in de basisindustrie, waaronder voedingsmiddelen, papier en bouwmaterialen, drie bedrijfstakken die veelal deel uitmaken van cluster 6.
Uit de meest recente Speelveldtoets 20228 van PwC Strategy& blijkt dat het bestaande ETS-beleid voor alle deelnemende bedrijven impact heeft op de verwachte kosten in 2030. De grootte hiervan varieert van enkele miljoenen tot meer dan honderd miljoen. Het effect op de winstgevendheid is dan ook aanzienlijk, maar vergelijkbaar voor alle bedrijven in de Europese Unie met vergelijkbare emissies. Het effect van de huidige nationale CO2-heffing is mede vanwege de reeds hoge ETS-prijs gering (het tarief van de heffing wordt immers verminderd met de ETS-prijs).
De verhoging van de energiebelasting (inclusief de voormalige opslag duurzame energie) zoals afgesproken in het Klimaatakkoord 2019 leidt in alle bedrijfstakken tot hogere kosten en minder winst (EBITDA). Een uit het Coalitieakkoord voortvloeiende aanpassing van de energiebelasting en het afschaffen of beperken van de genoemde specifieke vrijstellingen heeft grote effecten die sterk verschillen in impact per bedrijfstak, zo laat de Speelveldtoets zien9. Het weglekrisico hiervan is dus ook groter. Er is niet gekeken naar geografische clustering van dit risico, maar het is mogelijk dat dit optreedt als er meerdere bedrijven in een regio gebruik maken van dezelfde vrijstelling.
Om weglekrisico’s te mitigeren hebben bedrijven handelingsperspectief nodig: door te investeren in verduurzaming moeten zij hun emissies en energieverbruik terugdringen, waardoor zij ook minder of geen lastenverzwaring ervaren. Daartoe kunnen de bedrijven uit cluster 6 gebruik maken van het algemene instrumentarium ten behoeve van verduurzaming.
Hoe wordt voorkomen dat bedrijven uit het zesde cluster vertrekken uit Nederland omdat de noodzakelijke infrastructuur niet tijdig beschikbaar is? Voor welke sectoren binnen het zesde cluster is het risico op weglek het grootst? Is dit geografisch geclusterd?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van de mogelijkheid om ook met het zesde cluster maatwerkafspraken te maken, bijvoorbeeld per sector? Zou dit ervoor kunnen zorgen dat bedrijven uit het zesde cluster meer duidelijkheid krijgen en hun investeringsbesluiten hierop kunnen aanpassen?
Met maatwerk kijken we wat de grootste CO2-uitstoters extra en eerder kunnen doen en hoe de overheid daarbij kan helpen. Het is een middel bovenop de afspraken en maatregelen uit het Klimaatakkoord. De maatwerkaanpak richt zich primair op de top-20 grootste industriële uitstoters omdat daar in absolute zin de meeste reductie is te realiseren. Cluster 6 is een verzameling van veel bedrijven met een grote diversiteit en een relatief lage CO2-uitstoot in verhouding tot de grootste uitstoters. Dit maakt maatwerk minder geschikt maar in een enkel geval kan maatwerk overwogen worden. Binnen het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) wordt een aparte eenheid ingericht die actief met knelpunten aan de slag gaat die niet op regionaal niveau of met reguliere instrumenten kunnen worden opgelost; dit is feitelijk dus een variant op maatwerk, meer passend bij het specifieke karakter van cluster 6. Deze unit zal nauw samenwerken met de vertegenwoordiging van het cluster.
Kunt u in de Kamerbrieven over de verduurzaming van de industrie, naast een update over de grote industrie en het midden- en kleinbedrijf, ook een reguliere update geven over de verduurzaming van het zesde cluster?
Ja, ik zal in de Kamerbrieven over de verduurzaming van de industrie een reguliere update geven over de verduurzaming van cluster 6 voor de bedrijven die onder de CO2-heffing vallen.
De uitgaven van het ministerie aan ‘anonieme bedrijven’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat de uitgaven aan (in de boekhouding) «anonieme bedrijven» van uw ministerie explosief zijn gestegen van iets meer dan 210 duizend euro in 2018 naar ruim 238 miljoen euro in 2021?1
Na de invoering van de AVG, medio 2018, zijn alle inkoopuitgaven aan herkenbare personen als «anoniem» gepubliceerd. Dit verklaart de stijging. Een persoon is herkenbaar wanneer deze met voor- en achternaam is benoemd of met initialen en achternaam. Enkele voorbeelden hiervan zijn tolken en deskundigen in strafzaken. De genoemde getallen zijn juist.
Wat is de reden voor deze stijging?
De toepassing van AVG op de opendata zorgt voor de toename van geanonimiseerde betalingen in de publicatie.
Het bericht ‘'Cowboy op dak levensgevaarlijk'; Populariteit zonnepanelen heeft keerzijde’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Cowboy op dak levensgevaarlijk»; Populariteit zonnepanelen heeft keerzijde» in de Telegraaf van 16 maart jl.?1
Ja daar ben ik mee bekend.
In hoeverre herkent u het beeld dat in dit artikel geschetst wordt ten aanzien van het overtreden van de veiligheidsvoorschriften tijdens het installeren van panelen?
Het geschetste beeld herken ik. Bij een recente controle op 200 bouwplaatsen verspreid over Nederland zijn bij circa 140 bouwplaatsen overtredingen geconstateerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA). In totaal ging het om meer dan 250 overtredingen. De inspecteurs kwamen veel onveilig ingerichte werkplekken tegen en constateerden vaak dat sprake was van valgevaar. In meer dan de helft van de gevallen was de situatie zo gevaarlijk, dat de werkzaamheden direct zijn stilgelegd.
Hoe beoordeelt u het feit dat in de afgelopen drie jaar al vijf monteurs overleden zijn en dat daarnaast tientallen installateurs levensgevaarlijk gewond zijn geraakt?
Ik betreur het zeer dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden werknemers zijn overleden of levensgevaarlijk gewond zijn geraakt. Niemand mag bij het uitvoeren van zijn werk betrokken raken bij een arbeidsongeval, zeker niet bij een ongeval met dodelijke afloop.
Het is primair de werkgever die op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht is de arbeid zodanig te organiseren en in te richten dat het werk geen ongevallen of andere gevaren voor de werknemer met zich mee kan brengen. Iedere werkgever heeft een zorgplicht voor zijn personeel. Dat betekent dat zij er zorg voor moeten dragen dat hun personeel gezond en veilig hun werk kan doen. Naast de zorgplicht van werkgever, hebben werknemers een verantwoordelijkheid om de instructies van de werkgever om gezond en veilig te werken op te volgen. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van de door de werkgever ter beschikking gestelde arbeidsmiddelen, zoals een steiger of dakrandbeveiliging.
De Arbowet biedt werkgevers en werknemers veel ruimte om zelf invulling te geven aan gezond en veilig werken. Er zijn verschillende (wettelijke) instrumenten waarin werkgevers- en werknemersorganisaties aangeven op welke wijze zij gezamenlijk (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften van de Arbowet. Bijvoorbeeld via een arbocatalogus voor de branche of een Risico Inventarisatie of Evaluatie (RI&E).
Voor de zonnepanelen branche is het vooral belangrijk dat werkgevers en hun installateurs de risico’s herkennen door het hebben van een RI&E en dat zij voor onveilige situaties de juiste maatregelen treffen. De branche vervult daarin ook een rol en heeft Arbocatalogi opgesteld op basis van de Arbowet. De kans op een ongeval is vele malen kleiner als er gewerkt wordt volgens een Arbocatalogi. Tot slot kunnen brancheverenigingen een belangrijke rol spelen in het onder de aandacht brengen van de Arbocatalogi. Holland Solar en Techniek Nederland bieden bijvoorbeeld gezamenlijke opleidingen en examens aan voor installateurs met daarin aandacht voor veiligheid.
Hoe vindt in deze sector door de Nederlandse Arbeidsinspectie toezicht plaats op de risico’s bij de installatie van zonnepanelen?
De werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor het verbeteren van de veiligheid van de werknemers. Zij zijn als eerste aan zet om de veiligheid te verbeteren.
De NLA heeft een project zonnepanelen waarin reactieve meldingen worden opgepakt en preventieve inspecties worden uitgevoerd. Tijdens de landelijke Inspectiedag is intensief geïnspecteerd op het risico vallen op hoogte.2
Ook heeft de NLA recent aandacht besteed aan de problematiek in vakmedia en via de (sociale) media.3Er is bijvoorbeeld in samenwerking met brancheorganisaties? Holland Solar en Techniek Nederland een informatiefilm gemaakt die onder de aandacht is gebracht bij werkgevers in de sector.4 Ten slotte is de NLA in gesprek met de sector over het verbeteren van de veiligheid. De brancheverenigingen spelen daarbij een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van de arbocatalogi.
Welke aanvullende maatregelen neemt de Nederlandse Arbeidsinspectie nu bij 70 procent van de inspecties is geconstateerd dat de Arbowet wordt overtreden?
Zie antwoord vraag 4.
Het helpen van ons MKB bij de omschakeling naar onderhoudsprojecten |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet stopt met aanleg wegen en spoor: stikstof zet streep door plannen»?1
Ja.
Zou u op een rij willen zetten voor welke infrastructuurplannen geldt dat er geen uitvoering aan aanleg zal worden gegeven?
Zoals beschreven in de Kamerbrief Vooruitblik MIRT 2023 voorziet IenW twee bewegingen.2 Ten eerste, specifiek voor het hoofdwegennet en het hoofdvaarwegennet willen we in deze kabinetsperiode een beweging maken van aanleg naar instandhouding. Concreet is de inzet om voor deze netwerken de komende jaren financiële middelen en personele capaciteit van aanleg naar instandhouding te schuiven. Ten tweede, ook binnen de brede aanlegportefeuille van het Mobiliteitsfonds willen we een beweging maken en middelen tussen MIRT-projecten verschuiven. Redenen voor deze keuzes zijn een aantal ontwikkelingen, zoals stikstof, inflatie, arbeidsmarktkrapte en tekorten aan bouwmaterialen. Deze ontwikkelingen leiden tot kostenstijgingen en vertragingen, en daarmee onzekerheden, bij zowel de uitvoering van het huidige MIRT-portfolio als het in stand houden van de netwerken.
Het is voor beide bewegingen nog niet bekend welke projecten dit betreft. De komende maanden brengt IenW de te maken afwegingen op projectniveau nader in beeld. Zoals tijdens het debat Strategische keuzes Bereikbaarheid op 30 maart jl. toegezegd aan de Kamer gaan we met iedere provincie in gesprek. In aanloop naar het commissiedebat MIRT van 5 juli 2023 zal de Kamer over de voortgang van dit proces worden geïnformeerd.
Zou u daarbij per infrastructuurproject willen reflecteren op de impact die dit heeft?
Gezien het momenteel niet bekend is om welke projecten het gaat, is het op dit moment ook niet mogelijk te reflecteren op de impact per project.
Wat betekent dit besluit voor de uitwerking van het programma Toekomstbeeld OV 2040 en de bestuurlijke afspraken uit het MIRT?
Zoals bekend werkt de Staatssecretaris samen met alle betrokken partijen aan een herijking van het Toekomstbeeld OV 2040. Daarbij duiden we de invloed van grote ontwikkelingen zoals inflatie, arbeidsmarktkrapte en post-COVID effecten op het OV. Op de uitkomsten van de herijking kan nog niet vooruitgelopen worden. Tijdens de landelijke OV en spoortafel in september bespreekt de Staatssecretaris de eerste bevindingen vanuit de herijking met alle betrokken partijen. Over de resultaten zal de Staatssecretaris de Kamer daarna op de hoogte brengen.
Voor het MIRT geldt dat de opgaven, waar de projecten die voorlopig tot stilstand komen een oplossing voor vormen, in het MIRT zullen blijven staan. De manier waarop ze blijven staan, en daarmee de betekenis voor de bestuurlijke afspraken, is onderdeel van de uitwerking de komende maanden.
Zou u willen reflecteren op de gevolgen die dit besluit heeft voor bedrijven in de infrastructuursector, in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf?
We vinden het belangrijk te zorgen voor een voldoende gevulde en stabiele ordeportefeuille voor de markt. Dit is mede reden om instandhouding van de netwerken thans de hoogste prioriteit te geven. Brancheorganisaties in de bouw hebben aangegeven de beweging van aanleg naar instandhouding te begrijpen. IenW is in gesprek met de vertegenwoordigers van brancheorganisaties in de bouw over instandhouding en specifiek de beweging van aanleg naar instandhouding.
De ervaring leert dat het midden- en kleinbedrijf bij de grotere aanlegprojecten over het algemeen als onderaannemer werkt. Het vertragen van grotere aanlegprojecten betekent mogelijk minder werk in onderaanneming. Maar zeker is dit effect niet. Het verschuiven van middelen levert immers ook meer werk op aan de instandhouding van de netwerken. Hier zitten ook kleine projecten bij. Daarnaast werken veel midden- en kleinbedrijven voor meerdere opdrachtgevers (bijvoorbeeld provincies, gemeenten, waterschappen) en in meerdere takken van de bouw (bijvoorbeeld ook woningbouw en energie). Daarmee spreiden ze het risico en regelen ze de continuïteit in de werkstroom. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) heeft in een rapport van november 20223 een aantal goede aanbevelingen meegegeven. Rijkswaterstaat verkent samen met de brancheorganisaties wat we naar aanleiding daarvan kunnen doen.
Zou u ook middels een bredere analyse inzicht willen geven in de bredere maatschappelijke impact die dit besluit heeft voor bijvoorbeeld verkeersveiligheid en drukte in het openbaar vervoer en op de weg?
De middelen uit het coalitieakkoord voor de verbetering van de verkeersveiligheid van Rijks-N-wegen (€ 200 miljoen) laten we ongemoeid. Dat hiernaast een groot aantal projecten vertraagt zal gevolgen hebben voor de bereikbaarheid. De toekomstige bereikbaarheidsopgaven worden hierdoor vergroot. Er wordt immers ook nog een autonome groei van de mobiliteit verwacht. Omdat nog niet bekend is om welke projecten het gaat, is het op dit moment niet mogelijk om de impact nader in beeld te brengen. In algemene zin geldt dat de impact in ieder geval afhankelijk is van 1) de snelheid waarmee er in de toekomst voldoende stikstofruimte, personele capaciteit en budget is om de opgaven weer voortvarend op te kunnen pakken en 2) de mate waarin, in de tussentijd andersoortige extra maatregelen kunnen worden uitgevoerd om de bereikbaarheid op peil te houden. IenW bekijkt hoe de impact in een later stadium nader in beeld kan worden gebracht. In aanloop naar het commissiedebat MIRT van 5 juli 2023 zullen we de Kamer hier nader over informeren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bedrijven in de infrastructuursector, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, de overgang kunnen maken naar het onderhoud van infrastructuur? Hoe gaat u deze bedrijven hierbij helpen?
IenW en Rijkswaterstaat zijn open en transparant over het werkpakket voor de sector. Op verschillende wijzen en niveaus is er structureel overleg tussen de partners. De opgave voor de instandhouding van de infrastructuur in Nederland is de afgelopen jaren geagendeerd. De onderhoudsopgave is daarmee onderwerp van gesprek tussen alle bouwbedrijven en Rijkswaterstaat. Via het programma Transitie Vitale Infra Sector zijn de infrastructuurbedrijven meegenomen in de ontwikkelingen en maatregelen.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bedrijven in de infrastructuursector, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, in voldoende mate blijven functioneren zodat zodra de uitvoering van nieuwe infrastructuurplannen wel weer doorgang kan vinden zij hier hun bijdrage aan kunnen leveren?
Belangrijk zijn in de eerste plaats de maatregelen die zorgdragen voor een continue stroom aan werken voor de instandhouding van de infrastructuur. Voorbeelden van deze maatregelen zijn de invoering van nieuwe onderhoudscontracten en het contracteren van portfolio’s van bruggen en/of sluizen. Daarnaast zijn er maatregelen voor het stimuleren van vernieuwing en verduurzaming in de infrasector. Een voorbeeld daarvan is de maatregel Schoon en Emissieloos Bouwen die alle bouwbedrijven helpt om het machinepark duurzaam te vernieuwen voor de toekomst.
Sanctie-ontwijking door Iran |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de uitzending van Zembla «Sluiproute Iran» van 16 maart jl.?1
Alhoewel het kabinet zich niet in het geschetste beeld herkent, wil het zich onthouden van een inhoudelijk oordeel over televisie-uitzendingen.
Zijn de activiteiten van dit Iraanse handelskantoor bij u bekend c.q. worden deze activiteiten in de gaten gehouden in het kader van sanctiehandhaving?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen. In zijn algemeenheid geldt dat het primair aan marktpartijen zelf is om naleving van sancties te waarborgen. Daarop wordt door de overheid toezicht gehouden en vindt handhaving plaats. Bedrijven moeten zelf onderzoek doen om te voorkomen dat zij meewerken aan sanctieomzeiling en mogelijk in overtreding kunnen zijn van de Wet op economische delicten (Wed). De verantwoordelijkheid van de overheid voor sanctietoezicht en -handhaving is belegd bij verschillende instanties.
Waarom heeft u deze misstand niet onderzocht en aan de Kamer gemeld?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen, noch aan de Kamer rapporteren. In de uitzending van Zembla wordt het beeld geschetst dat het Iraanse Revolutionaire Garde Korps (IRGC) geld zou verdienen met oliehandel via Nederland. In algemene zin geldt dat de IRGC sinds 26 juli 2010 door de EU gesanctioneerd is vanwege betrokkenheid bij het Iraanse nucleaire programma en het programma voor ballistische raketten. Het is daarmee in beginsel niet toegestaan om direct of indirect tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen aan de IRGC. Het zou uitermate onwenselijk zijn als via Nederland dergelijke sancties worden ontweken. Als er aanwijzingen zijn dat sancties niet worden nageleefd, wordt er onderzoek gedaan, en waar nodig wordt er handhavend opgetreden. Indien sprake is van een overtreding van de Wet op economische delicten, kunnen individuen ook strafrechtelijk worden vervolgd.
Klopt de bewering in deze uitzending dat vermoedelijke sanctie-ontwijking door een bedrijf in olie- en gasapparatuur in Zierikzee is gemeld aan het ministerie? Klopt de bewering dat met die melding niets is gedaan? Zo ja, waarom niet?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat er onderzoek wordt gedaan bij eventuele aanwijzingen dat sancties niet worden nageleefd. Waar nodig en voor zover mogelijk wordt er handhavend opgetreden. Indien sprake is van een overtreding van de Wet op economische delicten, kunnen en worden individuen ook strafrechtelijk vervolgd.
Klopt de bewering van de documentaire, dat Nederlandse sancties tegen Iran vaker niet worden gehandhaafd en dat handel met Iraanse bedrijven op de sanctielijst niet altijd bestraft wordt?
Het kabinet deelt de constatering niet dat sancties in Nederland niet goed zouden worden gehandhaafd. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 3. Als er aanwijzingen zijn dat sancties niet worden nageleefd, wordt er onderzoek gedaan, en waar nodig en voor zover mogelijk wordt er handhavend opgetreden. Indien sprake is van een overtreding van de Wet op economische delicten, kunnen en worden individuen ook strafrechtelijk vervolgd. Daarnaast kan het OM besluiten om lichtere overtredingen buitengerechtelijk af te doen, door middel van een transactie. Dergelijke transacties worden echter niet openbaar gemaakt.
Zijn er meer gevallen bekend van bedrijven in Nederland die meewerken aan het omzeilen van sancties tegen Iran?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat overtredingen van sanctiemaatregelen helaas voorkomen. Zoals ook uit het antwoord op vraag 5 blijkt, wordt daar op gehandhaafd en in sommige gevallen kan dit ook aanleiding zijn voor strafrechtelijke vervolging. De afgelopen jaren zijn er diverse strafrechtelijke onderzoeken ingesteld naar overtredingen van de sanctiemaatregelen.
Deelt u de mening dat er bij de harde woorden van Nederland over de wandaden van de Revolutionaire Garde ook daden gevoegd moeten worden? En dat we de Revolutionaire Garde dus moeten raken waar het pijn doet: door de olie-industrie waar zij financieel op leunen met sancties af te knijpen?
Ja. Dat is waarom Nederland een van de initiatiefnemers is geweest voor het grote aantal sancties ten aanzien van kopstukken van de IRGC die onder het EU-mensenrechtensanctieregime zijn aangenomen sinds het begin van de protesten in Iran. Daarnaast geldt dat de IRGC al sinds 26 juli 2010 door de EU is gesanctioneerd vanwege haar verantwoordelijkheid voor het Iraanse nucleaire programma en het programma voor ballistische raketten. Specifieke onderdelen van de IRGC zijn bovendien eigenstandig onder verschillende EU-sanctieregimes gesanctioneerd. De IRGC Qods Force, de buitenlandtak van de IRGC, is bijvoorbeeld op basis van het EU Syrië-sanctieregime gesanctioneerd en de IRGC luchtmacht is onder de Ruslandsancties gesanctioneerd in relatie tot de militaire steun aan Rusland ten behoeve van de oorlog in Oekraïne. In navolging van deze sancties is het in beginsel niet toegestaan om direct of indirect tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen aan de IRGC.
Bent u bereid om een serieus onderzoek in te stellen naar omzeilingsroutes van sancties in Nederland en de handhaving van het verbod op omzeiling? Bent u tevens bereid om over de voortgang van dit onderzoek te rapporteren aan de Kamer?
Het tegengaan van sanctie-omzeiling is volledig ingebed in de Nederlandse handhavingsaanpak. Verschillende uitvoeringsinstanties houden zich bezig met toezicht en handhaving op omzeiling van sanctiemaatregelen. Zo is de Douane extra alert op specifieke wijzigingen in de handelsstromen, en controleert zij op het risico van het gebruik van uitwijklanden. Recent heeft Nederland in de EU voorstellen gedaan om sanctie-ontwijking op verschillende niveaus nog actiever tegen te gaan. Deze voorstellen zijn met Uw Kamer gedeeld (bijlage bij Kamerstuk 36 045, nr. 151). Indien er informatie beschikbaar is dat er toch sancties worden overtreden, dan kan deze informatie worden gemeld en zal hier voor zover mogelijk altijd onderzoek naar worden gedaan. Over de uitkomsten van individuele zaken kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Online identiteitsfraude |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Identiteitsfraude: Energiedirect scherpt beleid aan op aandringen van Radar»?1
Ja.
Beschikt u over gegevens waaruit blijkt hoe vaak het in Nederland voorkomt dat met behulp van het gebruik maken van identiteitsgegevens van een ander online contracten worden afgesloten of goederen worden gekocht? Zo ja, wat zijn die gegevens? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De gevraagde gegevens over fraude met identiteitsgegevens worden niet centraal verzameld, daarom ontbreken algemene cijfers. Fraudecasussen zijn ook vaak complex en kunnen tegelijk uit meerdere fenomenen bestaan (zoals kopie identiteitskaart misbruikt en/of nepprofiel aangemaakt en vervolgens bestelling op naam gedaan). Bij het vermoeden van identiteitsfraude kunnen burgers contact leggen met de organisatie waar hun gegevens misbruikt zijn of aangifte doen bij de politie of zich melden bij het Centrale Meldpunt voor Identiteitsfraude (CMI). Daarnaast zijn er gegevens uit de tweejaarlijkse Fraudemonitor van het Openbaar Ministerie.
Bij het CMI zijn de volgende gegevens bekend: het CMI heeft in 2022 in totaal 6.151 (6.397 in 2021) meldingen geregistreerd. 1.096 (1.759 in 2021) van deze meldingen betroffen specifiek het fenomeen «bestelling op naam», waarbij gegevens van een burger misbruikt worden voor bestellingen bij diverse organisaties. Specifiek over het afsluiten van energiecontracten op naam zijn 23 meldingen gedaan in 2022 (49 in 2021).
In de tweejaarlijkse Fraudemonitor wordt door het Openbaar Ministerie verslag gedaan van het aantal opsporingszaken (verdachten) voor identiteitsfraude in het algemeen. De Fraudemonitor over de jaren 2021 en 2022 wordt naar verwachting rond de zomer door het Openbaar Ministerie gepubliceerd en zal vervolgens door de Minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het ging in 2019 om 655 verdachten van ID-fraude en om 118 verdachten van ID-fraude via internet. In 2020 ging het om 480 verdachten van ID-fraude en 145 verdachten van ID-fraude via internet2. De Fraudemonitor bevat geen nadere uitsplitsing naar ID fraude in verband met het afsluiten van energiecontracten.
Is er verband tussen het grootschalig hacken of stelen van onlinegegevens van Nederlanders en online identiteitsfraude? Zo ja, waar bestaat dat verband uit en hoe vaak komt het voor dat er met deze gegevens gefraudeerd wordt? Zo nee, kunt u dit verband uitsluiten?
Ja. Bij het inbreken in bepaalde systemen (computervredebreuk) kunnen grote hoeveelheden persoonsgegevens wederrechtelijk worden overgenomen. De aard en hoeveelheid van de gegevens kunnen sterk verschillen. Bepaalde gegevens kunnen worden gebruikt voor het plegen van diverse vormen van fraude, waaronder online identiteitsfraude. Er zijn gevallen bekend waarbij zeer grote hoeveelheden persoonsgegevens zijn overgenomen en vervolgens online zijn aangeboden. Daardoor worden deze gegevens voor veel kwaadwillenden bereikbaar en neemt het risico op misbruik voor fraude fors toe. Er zijn echter geen kwantitatieve gegevens bekend hoe vaak fraude wordt gepleegd met gegevens die na inbraak in systemen zijn verkregen.
Deelt u de mening dat consumenten, die slachtoffer van online identiteitsfraude zijn en dus niet zelf een overeenkomst hebben gesloten, dit niet zelf zouden moeten aantonen, maar dat het aan de ondernemer is bij wie een overeenkomst is gesloten om aan te tonen dat die overeenkomst met de desbetreffende consument is gesloten? Zo ja, hoe is de geldende wet- en regelgeving dienaangaande en behoeft die aanpassing? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Artikel 150 van de Wet van Burgerlijke Rechtsvordering stelt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast daarvan draagt. Dat betekent in dit geval dat een ondernemer die betaling eist voor een overeenkomst, moet kunnen bewijzen dat hij die daadwerkelijk met de desbetreffende consument heeft gesloten.
In het bericht van Radar wordt verwezen naar identiteitsfraude bij een energieleverancier. Wanneer consumenten een geschil hebben met een energieleverancier kunnen zij terecht bij de Geschillencommissie. Alle energieleveranciers die leveren aan consumenten zijn wettelijk verplicht om hierbij aangesloten te zijn.
Deelt u de mening dat ondernemers die onlinegoederen of diensten aanbieden zelf moeten zorgen dat er op een laagdrempelige wijze de identiteit van een klant wordt geverifieerd, bijvoorbeeld door het online betalen van 1 eurocent? Zo ja, waarom en welke (andere) mogelijkheden ziet u voor zich? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag vier is toegelicht dat de ondernemer die de betaling eist voor een overeenkomst de bewijslast draagt. Het is daarom denkbaar dat ondernemers binnen de grenzen die de wet op dit moment biedt, in specifieke situaties ervoor kiezen om een verificatiemethode toe te passen. Hierbij kan gedacht worden aan overeenkomsten waar bijvoorbeeld voor consumenten grotere bedragen zijn gemoeid.
De 1-cent methode waar naar wordt verwezen in deze vraag kan een optie zijn. Het is echter niet wenselijk dat deze methode bij elke aankoop wordt ingezet. Er zijn namelijk gevallen bekend waarbij fraudeurs op online handelsplaatsen ook met die methode fraude plegen. De Fraudehelpdesk wijst op dit risico en hoe hiermee om te gaan.3
Een andere mogelijkheid binnen de wet is het vragen van een handtekening. Dit kan tot gevolg hebben dat sommige overeenkomsten niet per direct gesloten kunnen worden. Hier staat tegenover dat een handtekening via het identiteitsbewijs geverifieerd kan worden in het geval de consument aangeeft de overeenkomst niet zelf gesloten te hebben.
Ten aanzien van de energiesector, waar naar wordt verwezen in het bericht van Radar, ontvangt de Tweede Kamer naar verwachting voor de zomer een brief van de Minister voor Klimaat en Energie over de Energiewet. Daarin wordt o.a. de nieuwe gegevensuitwisselingsentiteit in de energiesector toegelicht.
Het is in het algemeen onwenselijk dat ondernemers meer gegevens dan noodzakelijk ontvangen van burgers. Zoals bij het antwoord op vraag drie is toegelicht, kan deze informatie juist gebruikt worden voor het plegen van fraude, als wordt ingebroken in de systemen van ondernemers.
Deelt u de mening dat als ondernemers zelf meer de identiteit van hun onlineklanten gaan verifiëren dat daarmee misdaad en onnodige belasting van de politie en andere actoren in de strafrechtketen kan worden voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor elke vorm van fraude en oplichting geldt dat de meeste winst te behalen is met het vergroten van het bewustzijn van risico’s en met preventieve maatregelen om slachtofferschap zo veel mogelijk te voorkomen. In het geval van identiteitsfraude bij consumentenaankopen is het ook belangrijk dat ondernemers zich bewust zijn van identiteitsverificatie, mede omdat de bewijslast bij hen ligt (zie antwoord op vraag vier). Ondernemers die zijn opgelicht kunnen dit melden en aangifte doen bij de politie. Informatie is belangrijk voor de opsporing om snel zicht te krijgen op de aard, omvang en handelwijze van oplichting. Het informeren van ondernemers over identiteitsverificatie kan op verschillende manieren; algemene informatieverstrekking en sectorspecifiek wanneer aanvullende eisen worden gesteld aan identiteitsverificatie.
Ten aanzien van algemene informatie ondersteunt het CMI voornamelijk slachtoffers van identiteitsfraude met informatie en concreet advies, maar levert ook een bijdrage aan bewustwording en preventie van identiteitsfraude met presentaties, workshops en andere voorlichtingsactiviteiten. Ondernemers kunnen in het fysieke en in het digitale domein controle en verificatie toepassen om te voorkomen dat ook zij slachtoffer worden van oplichters die zich schuldig maken aan identiteitsfraude. Het CMI kan met organisaties meedenken over of en hoe er kans is op identiteitsfraude met de buitgemaakte gegevens. Daarnaast kan het CMI meedenken over hoe getroffen organisaties de slachtoffers van een hack of datalek kunnen informeren. Zo is het CMI te gast geweest bij meerdere online bijeenkomsten van de contactcentra van grote woningcorporaties. Tijdens deze bijeenkomsten heeft het CMI de medewerkers geïnformeerd en geadviseerd hoe zij konden antwoorden op mogelijke vragen van verontruste burgers/klanten.
Bent u bereid om met ondernemersverenigingen en brancheorganisaties in overleg te treden om laagdrempelige wijzen van identiteitsverificatie te bevorderen? Zo ja, wilt u de Kamer van de uitkomst van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De nieuwe opzegboete bij vaste energiecontracten |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat vindt u van het Besluit van de ACM tot vaststelling van de Beleidsregel Redelijke opzegvergoedingen vergunninghouders 2023? Kunt u aangeven wat uw betrokkenheid is geweest bij dit besluit (Staatscourant 2023, 1492)?
Ik ben positief over de Beleidsregel Redelijke opzegvergoedingen vergunninghouders 2023 (hierna: Beleidsregel). Ik heb dit meermaals benadrukt, mede in de formele reactie richting de ACM in het kader van de Beleidsregel. Ook heb ik meermaals aangegeven dat ik wil dat de nieuwe Beleidsregel zo snel als mogelijk in werking treedt met de randvoorwaarde dat parallel daaraan geregeld moet zijn dat consumenten goed en tijdig geïnformeerd worden over de hoogte van de opzegvergoeding (door wijziging van de Informatiecode Elektriciteit en Gas).
In de praktijk komt de nieuwe Beleidsregel neer op een opzegvergoeding die beter aansluit op het risico van de energieleverancier dat bestaat doordat consumenten te allen tijde voortijdig hun energiecontract voor bepaalde tijd met vaste tarieven mogen beëindigen. De opzegvergoeding kan onder de nieuwe regels hoger uitvallen dan onder de oude regels wanneer de energieprijzen sterk dalen. Wanneer consumenten hun energiecontract uitzitten volgens afspraak of hun energiecontract beëindigen als de energieprijzen gelijk blijven of stijgen, hoeven zij geen opzegvergoeding te betalen. In dat geval is een consument goedkoper uit dan in de huidige situatie. Op dit moment staat de opzegvergoeding, die bestaat uit een vast bedrag, niet in verhouding met het risico dat energieleveranciers lopen bij een voortijdige overstap.1 Wanneer de energieprijzen dalen, kunnen energieleveranciers blijven zitten met duur ingekochte energie waarover was afgesproken dat de consument deze zou afnemen, terwijl de consument een minimale opzegvergoeding betaalt om elders een voordeliger energiecontract aan te gaan.
Energieleveranciers hebben aangegeven meer vaste energiecontracten aan te kunnen bieden wanneer de nieuwe regels rondom opzegvergoedingen zijn aangepast en de hoogte van de opzegvergoeding beter aansluit bij het verlies van de energieleverancier bij voortijdig overstappen.
Vindt u dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de juiste beslissing heeft genomen door via de opzegvergoeding het risico van een vast contract volledig bij de kleine eindgebruiker te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat consumenten op voorhand goed nadenken welk type energiecontract zij willen afsluiten: of zij zekerheid willen met een energiecontract met vaste tarieven zonder risico op tussentijdse prijsstijgingen, of liever een variabel energiecontract hebben. Als een consument een energiecontract aangaat voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld een jaar, dan rekent de energieleverancier erop dat deze het energiecontract uitdient en niet voortijdig overstapt. De consument en de leverancier spreken immers onderling een periode van afname met elkaar af en leggen dat vast in een energiecontract. Deze afspraak stelt de energieleverancier in staat een scherp en vast tarief te bieden. Dit is niet zonder risico voor de energieleverancier; deze dekt de gehele afgesproken periode zo goed mogelijk af, maar draagt wel het risico dat de consument meer gaat verbruiken dan geschat, bijvoorbeeld in een erg koude winter. Daarvoor moet de energieleverancier dan extra, dure, energie inkopen op dat moment en dat leveren voor de vooraf afgesproken prijs.
De Beleidsregel is zo opgesteld dat alleen het risico waar de consument zelf invloed op heeft voor rekening van de consument komt. Als een consument kiest voor zekerheid en een vast energiecontract afsluit en dan toch voortijdig het contract eenzijdig wil beëindigen, dan blijft de energieleverancier zitten met dure energie als de energieprijzen in de tussentijd gedaald zijn. Wanneer de energieleverancier deze kosten zelf (gedeeltelijk) moet opvangen, werkt dit kostenverhogend voor het aanbod van vaste contracten, of worden deze beperkt aangeboden zien we nu. De kosten zullen namelijk op een andere manier gecompenseerd moeten worden, namelijk door dit in de tarieven door te berekenen. Dan betalen alle klanten mee aan de kosten die veroorzaakt zijn door de klant die contractbreuk pleegt.
Wat vindt u van de taakopvatting van de ACM als het de bescherming van de consument op de energiemarkt betreft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ACM houdt als onafhankelijk toezichthouder mede toezicht op de regels die zien op bescherming van consumenten op de energiemarkt, conform haar wettelijke taak. De ACM is hierin onafhankelijk.
Erkent u dat er op geen enkele manier sprake is van evenwichtige machtsverdeling tussen de energieleverancier en de gebruiker die een vast contract afsluit, omdat de laatste op geen enkele manier kennis kan hebben van de kostprijs van energie en gas, de winstmarge van de leverancier enzovoorts? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij bekend dat de machtsverdeling tussen de energieleverancier en de consument niet altijd evenwichtig is. Daarom ligt mijn aandacht op het uitbreiden en vooral verbeteren van de bescherming van consumenten ten aanzien van energie. Dit blijkt ook uit het wetsvoorstel Energiewet dat ik voornemens ben voor de zomer naar de Kamer te sturen.
Ik kan me goed voorstellen dat een consument geen kennis heeft van de kostprijs van elektriciteit en gas en de winstmarge van energieleveranciers. De ACM houdt daarom toezicht op energieleveranciers. Onlangs heeft de ACM onderzoek gedaan bij de drie grootste energieleveranciers (Eneco, Essent en Vattenfall) in Nederland om te controleren of de tarieven van deze bedrijven redelijk zijn na de invoering van het prijsplafond. Uit het onderzoek van de ACM is gebleken dat de drie energieleveranciers geen onredelijke tarieven hanteren.2 Ook heeft de ACM onderzoek gedaan bij Budget Thuis, Greenchoice en ENGIE (inclusief hun bedrijfsonderdeel UnitedConsumers). In dit onderzoek is eveneens geconcludeerd dat deze energieleveranciers geen onredelijke tarieven in het eerste kwartaal van 2023 hanteerden.3
Welk bedrag als opzegboete bij het voortijdig opzeggen van een energiecontract vindt u acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind een bedrag als opzegvergoeding acceptabel zo lang de energieleverancier hierdoor geen onevenredig voordeel heeft en de consument duidelijk en transparant geïnformeerd wordt over de (hoogte van de) opzegvergoeding. In de Beleidsregel worden verschillende eisen gesteld ten aanzien van transparantie over de opzegvergoeding. Zo moet de energieleverancier ervoor zorgen dat in het energiecontract kenbaar en navolgbaar is hoe de energieleverancier de hoogte van de opzegvergoeding berekent. De energieleverancier moet een indicatie van de hoogte van de opzegvergoeding doorgeven aan de consument als deze daarom vraagt. Dit stelt de consument in staat om te bepalen of, en op welke termijn, het lagere tarief dat hij elders gaat betalen een voordeel oplevert en of hij in staat is het bedrag van de opzegvergoeding te betalen.
Als de consument – al dan niet via een nieuwe energieleverancier – opzegt, dan dient de consument onmiddellijk de voorlopige hoogte van de opzegvergoeding te vernemen van de oude energieleverancier. Op die manier heeft de consument nog de mogelijkheid om van het nieuwe contract af te zien binnen de wettelijke afkoelperiode van twee weken.
Vindt u dat een toezichthouder die óók naar het belang van de consument dient te kijken boetes van meer dan 400 euro kan toestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil nogmaals benadrukken dat de opzegvergoeding slechts geldt in het geval van verlies als gevolg van de voortijdige opzegging van de consument bij een energiecontract met vaste tarieven voor bepaalde tijd in een markt met dalende energieprijzen. Alleen dan is er een verlies te vergoeden; er mag bovenop die vergoeding geen extra bedrag worden gevraagd.
Het is ook mogelijk dat de opzegvergoeding lager uitpakt dan nu of dat er helemaal geen opzegvergoeding verschuldigd is, namelijk bij gelijke of stijgende energieprijzen.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 5. Ook bij een hoge opzegvergoeding kan de consument zelf bepalen of het betalen van een lager tarief elders opweegt tegen de eenmalige opzegvergoeding en of hij dit bedrag kan betalen.
Waarom is het risico voor het opzeggen van het contract volledig bij de consument gelegd en niet onderzocht of bijvoorbeeld het risico kan worden afgekocht of overgenomen door de energieleverancier waar naartoe wordt overgestapt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De opzegvergoeding betreft een maximale opzegvergoeding en is in hoogte niet vooraf voorspelbaar, het moment van overstappen is dan immers niet bekend. Het vormgeven van de opzegvergoeding in de vorm van een afkoopsom vooraf kan ertoe leiden dat de opzegvergoeding in veel gevallen te hoog is. Daarnaast zou het introduceren van een vooraf te betalen afkoopsom (feitelijk een verzekering) kostenverhogend zijn voor consumenten die zich gewoon aan hun contract houden. Consumenten die de volledige vrijheid willen voor een overstap zijn dan beter af met een variabel of dynamisch energiecontract, dat op ieder moment kosteloos opzegbaar is.
Zoals aangegeven in antwoord 2 werkt het kostenverhogend wanneer de energieleverancier opzegvergoedingen (gedeeltelijk) moet compenseren. Ook wanneer de nieuwe energieleverancier een deel van het risico overneemt, geldt voor deze energieleverancier dat hij kosten maakt die gecompenseerd moeten worden via de tarieven. Ik vind het onwenselijk om een dergelijke constructie te organiseren, waarbij de kosten van contractbreuk opgevangen moeten worden door andere klanten.
Bent u bereid om de ACM te verzoeken dit besluit niet in te laten gaan per 1 april 2023? Zo neen waarom niet?
De nieuwe regels over opzegvergoedingen gaan in werking op 1 juni 2023. Ik ga de ACM niet verzoeken om dit besluit niet in te laten gaan, omdat ik er van overtuigd ben dat de nieuwe Beleidsregel een positief effect zal hebben voor zowel energieleveranciers als consumenten.
Wanneer kunt u een besluit van de ACM vernietigen, conform artikel 10 van de instellingswet van de ACM?
Ingevolge artikel 10 Instellingswet ACM kan ik besluiten van algemene strekking (bijvoorbeeld beleidsregels of regelgeving van de ACM) vernietigen indien de ACM een dergelijk besluit naar mijn oordeel onbevoegd heeft genomen. De ACM is een onafhankelijke markttoezichthouder die op basis van deskundigheid en zonder politieke inmenging besluiten neemt. Dit is ook een Europeesrechtelijke vereiste dat voor nationaal regulerende instanties voor het sectorspecifieke toezicht geldt.
Kunt u met een beroep op taakverwaarlozing van het beschermen van de positie van de consument een besluit van de ACM vernietigen? Zo neen, waarom niet?
De bevoegdheid op grond van artikel 23 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen om noodzakelijke voorzieningen te treffen bij ernstige taakverwaarlozing is bedoeld als ultimum remedium bij een dreiging van ontwrichting van de taakuitoefening door een zelfstandig bestuursorgaan. Deze bevoegdheid dient te worden onderscheiden van de bevoegdheid tot vernietiging van besluiten en heeft een andere werking.
Kunt u aangeven wat gedachte is geweest om artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen buiten werking te plaatsen?
In de situatie vóór de fusie van de ACM was het vernietigingsrecht van artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen met betrekking tot besluiten van de NMa en OPTA (voorgangers van de ACM) in het geheel uitgesloten. In artikel 10 Instellingswet ACM is uiteindelijk een beperkt vernietigingsrecht opgenomen. Deze mogelijkheid om in te grijpen is een uiterste middel. De onderliggende redenen voor het beperkte vernietigingsrecht zijn:
Vindt u het wenselijk dat een zelfstandig bestuursorgaan beleid en regels kan maken die grote gevolgen voor inwoners en bedrijven hebben, die niet gecorrigeerd kunnen worden door uzelf of de Tweede Kamer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gegeven dat de ACM in de invulling van haar toezicht beleid en regels kan maken is inherent aan haar onafhankelijke positie als zelfstandig bestuursorgaan ten opzichte van de politiek en de Minister. De ACM heeft de rechtsvorm van een zelfstandig bestuursorgaan gekregen, omdat Europese regelgeving op het gebied van energie, telecommunicatie, post en vervoer vereisen dat haar taken en bevoegdheden onafhankelijk van de politiek belegd zijn. Dit past ook in de opzet van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen die uitsluitend in drie gevallen instelling van een zelfstandig bestuursorgaan gerechtvaardigd acht. Behoefte aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid, zoals bij de ACM, is één van die gevallen. In het kabinetsstandpunt over het rapport «Een herkenbare staat: investeren in de overheid» (Kamerstuk 2004/05, 25 268, nr. 20) is neergelegd dat het onafhankelijkheidsmotief geldt voor markttoezichthouders, waaronder (de voorgangers van de ACM) de NMa en OPTA.
Bent u bereid om – net als bij de tijdelijke wet Groningen en specifiek het IMG – het buiten werking zetten van artikel 22 van de Kaderwet ongedaan te maken? Zo neen, waarom niet?2
Ik ben niet van plan om het buitenwerking zetten van artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, zoals neergelegd in artikel 10, eerste lid, van de Instellingswet ACM, ongedaan te maken. Dit past niet bij het uitgangspunt dat een markttoezichthouder onafhankelijk en deskundig is om zonder politieke inmenging besluiten te nemen. Daarnaast zou dit ook in strijd zijn met Europeesrechtelijke onafhankelijkheidseisen voor het sectorspecifieke toezicht dat voor de ACM geldt.
Anders dan in de vraag wordt gesuggereerd, wordt het buiten toepassing verklaren van artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen in de Tijdelijke wet Groningen niet ongedaan gemaakt. Waarschijnlijk doelt u op het wetsvoorstel tot wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (novelle verbetering uitvoerbaarheid) (Kamerstuk 36 094). In dat wetsvoorstel is in artikel I, onderdeel Ca, een wijziging van artikel 9 van de Tijdelijke wet Groningen opgenomen. De wijziging in het genoemde wetsvoorstel betreft het schrappen van artikel 21 (de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de taakuitoefening door een zelfstandig bestuursorgaan) in deze bepaling; de wijziging heeft geen betrekking op het buiten toepassing verklaren van artikel 22.
Wilt u deze vragen voor 1 april 2023 beantwoorden?
Het is niet gelukt om de Kamervragen voor 1 april 2023 te beantwoorden. De antwoorden op de Kamervragen zijn wel vóór inwerkingtreding van de nieuwe Beleidsregel van de ACM verstuurd.
De samenwerking tussen Japan en Zuid-Korea als reactie op de Amerikaanse CHIPS-Act |
|
Ernst Boutkan (Volt) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u reflecteren op het artikel «Rapidus Official Calls US Semiconductor Regulations Too Aggressive, Calls for Cooperation between Korea, Japan» van Business Korea van 10 maart 2023?1
Dit Koreaanse krantenartikel betreft de halfgeleidermarkt in Azië. Mede gezien de geringe link met het Nederlandse beleid terzake, vind ik het niet op mijn pad liggen op dit Koreaanse krantenartikel te reageren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Yasumitsu Orii, senior bestuurslid van Rapidus (een joint venture dat vorig jaar is opgericht door acht Japanse conglomeraten, waaronder Toyota, Sony, Softbank, Kioxia en NTT, om een sterke lokale industrie voor geavanceerde halfgeleiders op te zetten gesteund door de Japanse overheid) dat «Amerikaanse regelgeving eerder de Japanse semiconductor-industrie heeft verzwakt. Maar nu de Verenigde Staten weer via regelgeving proberen om wereldwijd dominant in halfgeleiders te worden, moeten Korea en Japan wel samenwerken om te reageren op deze stappen van de VS»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe plaatst u deze opmerking in het licht van de onderhandelingen tussen de VS, Japan en Nederland over maatregelen om de export van geavanceerde chiptechnologie naar China te beperken?
Op 8 december 2022 en 8 maart 2023 heeft u vertrouwelijke briefings gehad met ambtenaren over dit onderwerp. Zoals ook gemeld in het antwoord van 8 november 2022 op Kamervragen van VOLT, kan ik niet in details treden over gesprekken over dit onderwerp met partnerlanden. Voor het overige verwijs ik graag naar mijn brieven aan uw Kamer op 8 maart jl. en 1 december 2022.
Welke garantie heeft u dat Japan meedoet met de maatregelen die de VS, Japan en Nederland hebben afgesproken?
Net als Nederland gaat Japan over zijn eigen beleid. Op 31 maart jl. heeft het Ministry of Economy, Trade and Industry (METI) een lijst van items gepubliceerd die het onder exportcontrole wil laten brengen. Het gaat hier om geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders.
Inhoudelijk is er veel gelijkgezindheid tussen Europa, VS en partnerlanden in de Indo-Pacific wat betreft het belang dat we onze nationale veiligheid schragen met passende maatregelen op halfgeleiderterrein. Tijdens mijn recente ontmoeting met Minister Nishimura in Japan heb ik het belang van samenwerking op het gebied van exportcontrole benoemd. Maar ook Japan maakt hier uiteindelijk een eigen afweging.
Eerder stond Japan achter de maatregel om de export van EUV-machines naar China te verbieden, omdat deze maatregel enkel ASML trof, de grote concurrent van Japanse lithografiebedrijven. Hoe treffen de nieuwe maatregelen Japanse bedrijven?
Door Nederland ingestelde exportcontrolemaatregelen zijn alleen gericht op export vanuit Nederland. Over de Nederlandse maatregelen bent u in de brief van 8 maart jl. geïnformeerd.
Is het mogelijk dat Japan enkel akkoord gaat met de maatregelen die haar Nederlandse concurrenten treffen en de maatregelen die Japanse bedrijven hard treffen, negeert?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke gevolgen heeft dat voor de concurrentiepositie van de Nederlandse chiptechnologiebedrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de exportmaatregelen voor Nederlandse chiptechnologiebedrijven in te trekken als de Japanse regering enkel de maatregelen invoert die de Japanse bedrijven nauwelijks raken?
Nee. Het kabinet maakt hierin een eigen afweging van belangen en in de Kamerbrief van 8 maart is deze afweging met uw Kamer gedeeld.
Het bericht ‘Miljardensteun voor Credit Suisse, beleggers reageren opgelucht‘ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljardensteun voor Credit Suisse, beleggers reageren opgelucht»?1
Ja.
Volgt u de situatie van onrust in de bankensector op de voet en kunt u daarover zo snel mogelijk aan de Kamer rapporteren?
Ja.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken dat de Zwitserse bank Credit Suisse in de problemen is gekomen?
Na de eerdere problemen bij enkele Amerikaanse banken, kwam vorige week de Zwitserse bank Credit Suisse in zwaar weer terecht. Door de marktonrust vanwege het falen van enkele Amerikaanse banken, lagen banken wereldwijd onder een vergrootglas. Bij Credit Suisse spelen al geruime tijd een aantal specifieke problemen waardoor beleggers weinig vertrouwen hadden in deze bank. Credit Suisse was de afgelopen jaren betrokken bij een reeks schandalen en had forse verliezen geleden op verschillende investeringen. De totale verliezen over 2022 waren ongeveer € 7,3 mld. Daarnaast kwamen bij de publicatie van de jaarrekening op 14 maart materiële gebreken aan het licht en kwam de mededeling van de grootste aandeelhouder dat die geen extra kapitaal zou verschaffen. Dit heeft het vertrouwen in deze bank verder doen dalen, waarna een verhoogde uitstroom van deposito’s bij de bank op gang kwam. Het is belangrijk om te benadrukken dat de situatie bij Credit Suisse hierdoor wezenlijk anders is dan bij banken in de Europese Unie.
Hoe kan het volgens u dat zo’n grote bank in de Europese Economische Ruimte zo in de problemen zit en had hier eerder actie moeten worden ondernomen?
Zwitserland is dan wel onderdeel van de Europese Economische Ruimte, maar doet niet mee aan de Europese Bankenunie. Zwitserland heeft een eigen toezichts- en crisisraamwerk voor banken. De Zwitserse autoriteiten zijn dan ook volledig verantwoordelijk voor het toezicht op Credit Suisse. Na de marktonrust half maart hebben de Zwitserse autoriteiten snel en doeltreffend geïntervenieerd.
Bent u het ermee eens dat het omvallen van de Amerikaanse SVB een groot risico vormt voor banken die zich al in zwaar weer bevinden?
De huidige onrust leidt tot verhoogde onzekerheid en zorgt ervoor dat banken wereldwijd onder een vergrootglas liggen. In de Verenigde Staten is er aanhoudende onrust rondom enkele kleine en middelgrote banken. Europese en Nederlandse financiële instellingen zijn duidelijk minder kwetsbaar voor de risico’s die speelden bij Amerikaanse banken en Credit Suisse; de bankspecifieke problemen spelen hier een kleinere rol en de banksector in Nederland is daarbij weerbaar, met gedegen kapitaal- en liquiditeitsbuffers. De weerbaarheid van de Europese bankensector wordt bovendien regelmatig getest via stresstesten, met stressscenario’s die vergelijkbaar of erger zijn dan de crisis in 2007–2009. Uit een stresstest die DNB afgelopen oktober heeft gepubliceerd blijkt ook dat Nederlandse banken een (schoksgewijze) stijging van de rente goed kunnen opvangen en dat hun kapitaalratio’s dan boven de vereiste minimumwaarden blijven.
Kunt u aangeven of er op dit moment ook andere Europese banken in problematische situaties zitten vanwege gestegen rentes, of vanwege problemen die er al waren zoals bij Credit Suisse en daardoor nu extra risico lopen?
Ook in Europa is er sprake van verhoogde volatiliteit en correcties op markten in een omgeving van verkrappende financiële condities en stijgende rentes. Het is nooit uit te sluiten dat er ook in Europa individuele banken zijn die in deze omgeving kwetsbaar kunnen zijn, maar ik heb er het volste vertrouwen in dat de Europese toezichthouders de situatie nauwlettend in de gaten houden.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn Europese banken duidelijk minder kwetsbaar voor het risico van een gestegen rente, doordat er regels zijn voor het beheersen van renterisico, ze hoge kapitaal en liquiditeitseisen hebben, en worden onderworpen aan stresstesten. Daarnaast is de regulering voor wat betreft liquiditeits-en kapitaaleisen voor kleinere banken in de Verenigde Staten significant afgezwakt in 2018.
Wat betekent het volgens u dat de onrust rond Credit Suisse ook leidde tot dalende koersen van grote Europese banken en ook de Nederlandse banken ING en ABN Amro rond de tien procent in waarde daalden?
De onrust rond Credit Suisse zorgde voor de nodige onzekerheid en daardoor een negatief risicosentiment op de financiële markten. Dit leidde ook tot dalende aandelenkoersen van de grote Nederlandse en Europese banken, die in de dagen daarna echter ook weer stegen. Deze daling moet ook in het perspectief geplaatst worden van de stevige stijging van de aandelenprijzen van Europese banken over de afgelopen maanden. Zo staat de Europese bankenindex nog altijd hoger dan begin dit jaar.
Heeft het beursverlies van ABN-Amro effect op de voorgenomen verkoop van deze aandelen door de Nederlandse Staat?
Op 10 februari heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd dat ik heb ingestemd met het advies van NLFI om de komende periode dagelijks kleine hoeveelheden aandelen ABN AMRO te verkopen via de beurs. Dit dribble-out-programma is erop gericht het belang in ABN AMRO af te bouwen tot iets minder dan 50%. In de vormgeving van dit verkoopprogramma is een bodemprijs afgesproken waaronder geen aandelen verkocht worden. Over de hoogte van de bodemprijs kan ik geen openbare uitspraken doen aangezien dit een negatieve impact kan hebben op het succes van het verkoopprogramma. Ik kan dus niet zeggen of de huidige beurskoers van ABN AMRO onder of boven de bodemprijs ligt en dus ook niet of de lagere koersen op dit moment impact hebben op het verkoopprogramma.
Hoe denkt u dat het beste tegemoet gekomen kan worden aan de zorgen onder beleggers en paniek op financiële markten?
Het is belangrijk om de rust te bewaren en naar de feiten te kijken. De situatie bij Credit Suisse en de Amerikaanse banken is wezenlijk anders dan bij Nederlandse banken. In Europa moeten banken voldoen aan strenge eisen met betrekking tot liquiditeit en kapitaal. Ook beoordelen onze toezichthouders het renterisico van een bank. Dat renterisico ligt aan de basis van veel problemen op dit moment. In de Verenigde staten is sinds 2018 sprake geweest van deregulering in de bankensector waarbij er uitzonderingen op de strenge bankenregels zijn gecreëerd voor kleine en middelgrote banken, onder andere op het gebied van renterisico.
Wat mij betreft tonen de oorzaken van de problemen bij de Amerikaanse banken aan dat de strikte regulering van banken die we mondiaal en in Europa sinds de kredietcrisis hebben ingevoerd van groot belang blijven en we daarop moeten blijven voortbouwen.
De Zwitserse centrale bank stopt nu 50 miljard euro in Credit Suisse om de onrust te beteugelen: wat kunnen mogelijke gevolgen zijn voor de Europese Centrale Bank, zowel voor het rente- en inflatiebeleid, als ook voor het inspringen bij problemen van banken, als ook Europese banken dreigen om te vallen?
Op donderdag 16 maart heeft de ECB in de persconferentie over haar rentebesluit toegelicht dat zij stuurt op het waarborgen van prijsstabiliteit en financiële stabiliteit. Omdat de inflatie naar verwachting te lang te hoog blijft, heeft de ECB de haar beleidsrente wederom met 50 basispunten verhoogd.
Volgens de ECB versterkt de huidige onzekerheid het belang van een op data gebaseerde benadering bij toekomstige besluiten over de beleidsrente. Bij toekomstige rentebeslissingen wordt daarom ook gekeken naar hoe financiële ontwikkelingen doorwerken op de inflatievooruitzichten en daarmee op het monetaire beleid. De dynamiek van onderliggende inflatie en de kracht van monetaire beleidstransmissie zijn daarbij twee belangrijke factoren.
De ECB is daarbij vastbesloten de inflatie terug te brengen naar de doelstelling van 2% op middellange termijn, maar geeft tegelijkertijd aan de huidige spanningen op de markt nauwgezet te volgen en klaar te staan om waar nodig in te grijpen om de financiële stabiliteit te handhaven. De ECB benadrukt hierbij dat het beleidsinstrumentarium volledig is toegerust om liquiditeitssteun te verstrekken aan het financiële stelstel indien dit nodig mocht zijn. Volgens de ECB is het bankenstelsel in de eurozone echter schokbestendig, en zijn kapitaal- en liquiditeitsposities robuust.
In hoeverre vangt de Europese bankensector zelf dergelijke problemen op en in welke situaties kan een beroep gedaan worden op nationale overheidsmiddelen?
Sinds de financiële crisis zijn veel maatregelen genomen om te zorgen dat de overheid banken niet meer hoeft te redden. Allereerst zijn de regels voor banken aangescherpt, en zijn de kapitaaleisen strenger waardoor de buffers bij banken veel hoger zijn dan voor de crisis. Als een bank desondanks toch in de problemen komt zijn er veel verdedigingslinies om te zorgen dat de overheid niet hoeft bij te springen. Zo moeten aandeelhouders en achtergestelde crediteuren eerst het verlies nemen (de bail-in) en zijn er vervolgens het door de banken zelf gevulde nationale depositogarantiefonds en het Europese resolutiefonds. Dit alles is onder meer gericht op het beperken van het risico dat de overheid moet bijspringen in het geval een bank in de problemen komt.
Welke risico’s van de huidige instabiliteit op de financiële markten ziet u voor belangrijke economische sectoren, zoals de bouwsector, die al te maken heeft met hoge kosten en sterk gestegen rentes en wat gebeurt er als hierdoor bijvoorbeeld (bouw)projecten stil komen te liggen?
De toegenomen onzekerheid in de markten komt boven op het verkrappend rentebeleid van de ECB. Het is mogelijk dat banken terughoudender zullen zijn met kredietverlening aan de reële economie of de voorwaarden aanscherpen. Dit is dan ook het beoogde effect van verkrappend monetair beleid. Aangescherpte kredietverlening kan vervolgens een effect hebben op alle economische sectoren.
Specifiek voor de bouwsector zijn er echter nog andere factoren die impact hebben op de start van bouwprojecten zoals arbeidsmarktkrapte, stijgende bouwkosten en stikstof. De Minister voor VRO heeft eerder aangekondigd om na het voorjaar een economische analyse van de ontwikkelingen in de bouwsector aan uw Kamer te sturen. Hier zal ook worden ingegaan op onder andere de stijgende rente.
Kunt u deze vragen, gezien de snelle ontwikkelingen op dit moment, op korte termijn beantwoorden, in ieder geval binnen twee weken?
Ik zal de antwoorden zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen.
De berichtgeving in de media naar aanleiding van het omvallen van de Amerikaanse banken SVB en Signature |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in de media naar aanleiding van het omvallen van enkele Amerikaanse banken, waaronder «SVB-klanten krijgen al hun geld terug, tweede bank omgevallen» in het FD van 13 maart 2023, «Het financiële stelsel is vijftien jaar na de crash nog altijd fragiel» in Trouw van 14 maart 2023 en «SVB blijft belegger pijn doen na hulp overheid» in de Telegraaf van 14 maart 2023?
Ja.
Is u bekend hoeveel Nederlandse spaarders en bedrijven geld bij de omgevallen banken SVB en Signature hadden staan? Kunnen zij ook hun geld (deels) terugkrijgen als gevolg van de steunmaatregelen van de Amerikaanse overheid?
Het is mij niet bekend hoeveel Nederlandse spaarders en bedrijven geld bij Silicon Valley Bank (SVB) of Signature Bank hadden staan. De Federal Deposit Insurance Corporation (FDIC) heeft directe controle genomen over SVB en Signature Bank. Daarbij heeft de FDIC alle deposito’s – zowel die verzekerd waren onder het depositogarantiestelsel als die niet verzekerd waren – en vrijwel alle activa overgedragen aan een «brugbank» onder controle van de FDIC om alle depositohouders van Silicon Valley Bank en Signature Bank te beschermen. Alle deposito’s van SVB en Signature Bank zijn dus beschermd, ook die van niet-Amerikaanse klanten.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor aandeelhouders en obligatiehouders van SVB en Signature, waaronder banken en verzekeraars, die hun geld niet terugkrijgen, zoals pensioenbeheerder APG, ambtenarenfonds ABP, uitvoerder voor pensioenfondsen MN, maar ook Nederlandse banken?
SVB en Signature Bank zijn in het weekend van 10 maart onder directe controle van de FDIC geplaatst. De verliezen van de SVB en Signature Bank slaan, gelet op de crediteurenhiërarchie in het faillissementsrecht, als eerste neer bij aandeelhouders en vervolgens bij achtergestelde crediteuren, zoals sommige obligatiehouders. De Amerikaanse autoriteiten hebben aangekondigd dat deposito’s zullen worden gegarandeerd en dat de eventuele kosten daarvan betaald zullen worden door de bankensector. De belastingbetaler wordt daarmee zoveel mogelijk ontzien.
Nu de SVB en Signature Bank onder controle van de FDIC in resolutie zijn gegaan wordt voor de resterende activa van beide failliete banken gezocht naar kopers. Dit proces kan lange tijd duren. Pas wanneer dit proces is afgerond zal duidelijk worden of er en hoe groot verliezen daadwerkelijk zijn.
De directe impact van het faillissement van SVB op Europese en Nederlandse verzekeraars is naar verwachting zeer beperkt. Ook voor Nederlandse pensioenfondsen is de blootstelling klein. Zo geeft pensioenuitvoerder APG aan voor € 130 mln investeringen te hebben in SVB, en ook enige blootstelling te hebben aan First Republic bank, een bank die ook met financiële problemen te maken kreeg. De investeringen in SVB en First Republic bank zijn bij elkaar goed voor een blootstelling van € 294 miljoen, minder dan 0,1% van het beheerd vermogen van ABP dat meer dan € 460 mld bedraagt. De andere vier grootste pensioenfondsen belegden samen voor minder dan € 100 mln in SVB en Signature bank. Voor Nederlandse banken is er ook een zeer minimale blootstelling aan deze Amerikaanse banken. Dit hebben Rabobank en ABN AMRO ook in de media laten weten.
Deelt u de analyse van beleggingsstrateeg Björn Jesch dat Signature Bank het slachtoffer is van het gedrag van klanten in reactie op de teloorgang van SVB en dat uiteindelijk de besmetting zich zou kunnen verspreiden door de algehele economie en financiële markten?
De situatie bij de omgevallen Amerikaanse banken is wezenlijk anders dan bij Nederlandse en Europese banken. Er was sprake van een heel specifiek bedrijfsmodel, met een atypisch balans- en risicobeheer. Hierdoor was SVB extreem gevoelig voor stijgende rentes, veel meer dan Europese banken. Ook was het aandeel ongedekte deposito’s bij SVB heel hoog, meer dan 90%, waardoor de bank gevoelig was voor een bankrun. Ook bij Signature speelden specifieke problemen. Dit maakt de kans dat de situatie rondom de Amerikaanse banken zich breed verspreidt over de gehele bankensector (in VS en EU) relatief beperkt. Wel zijn financiële markten onrustig en deze gebeurtenissen lijken nu nog na te ijlen in de financiële markten. De financiële sector draait om vertrouwen en een dergelijke schok tast dit vertrouwen aan. Dat lijken we nu ook terug te zien in de koersdalingen van vorige week.
Acht u het faillissement van de banken SVB en Signature een geïsoleerd Amerikaans probleem, of ziet u bredere systeemrisico’s in de financiële sector als gevolg van het Amerikaanse of Europese rentebeleid van centrale banken dat momenteel gericht is op het bestrijden van de inflatie?
Na jarenlange ruime financiële condities hebben zich kwetsbaarheden opgebouwd in het financiële systeem. Zo zijn schulden wereldwijd toegenomen, omdat het goedkoper was om geld te lenen. Ook is er in delen van het financiële systeem meer geïnvesteerd in risicovollere beleggingen. Sterke rentestijgingen, zoals zich de afgelopen periode hebben voorgedaan in reactie op de sterk toegenomen inflatie, kunnen leiden tot een toenemende druk op met name kort gefinancierde schulden en een waardedaling van vastrentende effecten met een langere looptijd. Dit inzicht is niet nieuw. Zo wees onder meer De Nederlandsche Bank (DNB) op het systeemrisico van abrupte correcties op financiële markten, waaronder in het laatste Overzicht Financiële Stabiliteit van najaar 2022.
Sinds de kredietcrisis zijn er veel maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat banken weerbaar zijn. De kapitaaleisen voor banken zijn flink verhoogd en banken zijn onderworpen aan liquiditeitseisen en regelmatige stresstesten om na te gaan in hoeverre ze zwaarweerscenario’s het hoofd kunnen bieden. Het toezicht op banken is sindsdien aangescherpt. Mondiaal en nationaal systeemrelevante banken moeten daarnaast aan extra macroprudentiele eisen voldoen om ze nog weerbaarder te maken. Ook kunnen toezichthouders macroprudentiele buffers opleggen voor conjuncturele systeemrisico’s.
Dat er bij de Amerikaanse banken SVB en Signature toch problemen zijn ontstaan heeft te maken met de specifieke bedrijfsmodellen van deze banken met een atypisch balans- en risicobeheer. Hierdoor was SVB extreem gevoelig voor stijgende rentes, veel meer dan Europese banken. Verder was het aandeel ongedekte deposito’s bij SVB heel hoog, meer dan 90%, waardoor de bank gevoelig was voor een bankrun. Ook bij Signature speelden specifieke problemen. Bovendien hoefden deze banken zich aan minder strikte eisen te houden dan Europese banken, omdat ze door de Amerikaanse overheid waren uitgezonderd van een aantal maatregelen die na de financiële crisis zijn genomen (waaronder regels rondom liquiditeit en renterisico). Dit komt doordat in de Verenigde staten sinds 2018 sprake is geweest van deregulering in de bankensector waarbij er uitzonderingen op de strenge bankenregels zijn gecreëerd voor kleine en middelgrote banken.
Wat mij betreft tonen de gebeurtenissen aan dat de strikte regulering van banken die we mondiaal en in Europa hebben ingevoerd sinds de kredietcrisis van groot belang blijven.
Zijn er volgens u systeemrisico’s voor Europese of Nederlandse financiële instellingen?
Ook in Europa is er sprake van volatiliteit en correcties op markten in een omgeving van verkrappende financiële condities en stijgende rentes. Het is niet uit te sluiten dat er ook in Europa banken zijn die in deze omgeving kwetsbaar kunnen zijn. Europese en Nederlandse financiële instellingen zijn echter duidelijk minder kwetsbaar voor deze risico’s dan de Amerikaanse banken waar in voorgaande vragen aan werd gerefereerd; de bankspecifieke problemen spelen hier een kleinere rol en de banksector in Nederland is weerbaar, met gedegen kapitaal- en liquiditeitsposities.
De weerbaarheid van de Europese bankensector wordt regelmatig getest middels stresstesten met scenario’s die vergelijkbaar of erger zijn dan de crisis in 2007–2009. Uit een stresstest die DNB afgelopen oktober publiceerde blijkt ook dat Nederlandse banken een (schoksgewijze) stijging van de rente goed kunnen dragen. Daarnaast analyseren Europese en Nederlandse autoriteiten voortdurend systeemrisico’s en leggen zij, waar nodig, banken additionele macroprudentiele buffers op voor systeemrisico’s. In Nederland gelden, bovenop minimum en bankspecifieke kapitaaleisen, ook extra buffers voor systeemrisico’s voor de vijf grootste banken en een buffer voor conjuncturele systeemrisico’s voor alle Nederlandse banken.
Deelt u de analyse van De Nederlandsche Bank (DNB) dat Nederlandse banken «weerbaar» zijn en een schok als gevolg van sterk stijgende rentes goed op kunnen vangen?
Ja, Nederlandse banken zijn goed gekapitaliseerd met een Tier 1 kernkapitaalratio van 16,3% in juni 2022. Dit is ruim boven de gecombineerde minimumeisen, bankspecifieke kapitaaleisen en buffereisen. Daarnaast hebben ze hoge liquiditeitsbuffers met een liquiditeitsratio (LCR) van 171,8 in juni 2022, ruim boven het vereiste minimum van 100. Stresstesten van DNB laten zien dat Nederlandse banken in staat zijn rentestijgingen op te vangen zonder dat de kapitaalpositie onder het vereiste minimum komt.
Deelt u de zorgen van economen dat de onrust op de financiële markten gevolgen heeft voor het rentebeleid van centrale banken en de strijdt tegen inflatie? Welke risico’s ziet u hierbij?
Op donderdag 16 maart heeft de ECB in de persconferentie over haar rentebesluit toegelicht dat zij stuurt op het waarborgen van prijsstabiliteit en financiële stabiliteit. Omdat de inflatie naar verwachting te lang te hoogt blijft, heeft de ECB haar beleidsrente wederom met 50 basispunten verhoogd.
Volgens de ECB versterkt de huidige onzekerheid het belang van een op data gebaseerde benadering bij toekomstige besluiten over de beleidsrente. Bij toekomstige rentebeslissingen wordt daarom ook gekeken naar hoe financiële ontwikkelingen doorwerken op de inflatievooruitzichten en daarmee op het monetaire beleid. De dynamiek van onderliggende inflatie en de kracht van monetaire beleidstransmissie zijn daarbij twee belangrijke factoren.
De ECB is daarbij vastbesloten om de inflatie terug te brengen naar de doelstelling van 2% op middellange termijn, maar geeft tegelijkertijd aan de huidige spanningen op de markt nauwgezet te volgen en klaar te staan om waar nodig in te grijpen om de financiële stabiliteit te handhaven. De ECB benadrukt hierbij dat het beleidsinstrumentarium volledig toegerust is om liquiditeitssteun te verstrekken aan het financiële stelstel indien dit nodig mocht zijn. Volgens de ECB is het bankenstelsel in de eurozone echter schokbestendig, en zijn kapitaal- en liquiditeitsposities robuust.
Wordt in Europese stresstesten van de financiële sector volgens u voldoende rekening gehouden met verdere stijging van de rente met het oog op mogelijk aanhoudende (te hoge) inflatie?
In het najaar van 2022 heeft DNB een stresstest uitgevoerd om de solvabiliteit van de Nederlandse bankensector te beoordelen in een scenario met hoge inflatie en hogere rentes. De uitkomsten van deze stresstest zijn gepubliceerd in het OFS Najaar 2022. Hogere rentes vergroten het kredietrisico op uitstaande leningen, maar hebben een positief effect op de winstgevendheid van nieuwe leningen. De stresstest laat zien dat de kredietverliezen van banken in dit scenario fors zouden stijgen, en dat de winstgevendheid aanzienlijk lager zou uitkomen dan in 2022. Als gevolg hiervan zou de kapitaalpositie van de bankensector weliswaar verslechteren (– 2,7%-punt), maar nog wel ruim boven het vereiste minimum blijven. De sterke kapitaalpositie geeft banken voldoende ruimte om verliezen op te vangen zonder dat ze hun kredietverlening hoeven te verminderen. In de stresstest die op dit moment door EBA en ECB wordt uitgevoerd, vormt een verhoogde renteomgeving met fors hogere lange- en kortetermijnrentes een belangrijk onderdeel van het stressscenario.
Naast de stresstest zijn er ook andere manieren waarop rekening wordt gehouden met het renterisico van banken. De toezichtindicator voor renterisico van banken is de zogenaamde Economic value of Equity sensitivity (delta EVE). Delta EVE geeft de economische impact op het eigen vermogen na een renteschokscenario (+/– 2%). Het 2021 jaarverslag van SVB laat zien dat eind 2021 een 2% rentestijging tot een Tier 1 kapitaaldaling van 35,3% zou leiden. Bazel renterisico standaarden (BCBS IRRBB 2016) schrijven voor dat een daling als gevolg van renteveranderingen niet meer dan 15% van Tier 1 mag bedragen en dat bij overschrijding hiervan de toezichthouder moet ingrijpen.
Wat zegt volgens u het relatieve gemak waarmee SVB en Signature zijn omgevallen volgens u over de stabiliteit van de financiële sector, ook met de vorige financiële crisis van 2008 in het achterhoofd die vanuit de Verenigde Staten kwam overwaaien?
Zoals in eerder antwoorden aangegeven is de situatie bij de omgevallen Amerikaanse banken wezenlijk anders dan bij Nederlandse en Europese banken.
Een belangrijke factor hierbij was dat deze Amerikaanse banken zich aan minder strikte eisen hoefden te houden dan Europese banken wat betreft onder meer liquiditeit en kapitaal. Dit komt doordat in de Verenigde staten sinds 2018 sprake is geweest van deregulering in de bankensector waarbij er uitzonderingen op de strenge bankenregels zijn gecreëerd voor kleine en middelgrote banken. Wat mij betreft laat de huidige situatie ook weer zien dat het van groot belang is dat we de bankensector strikt reguleren.
Wat vindt u van de uitspraken van hoogleraren Harald Benink en Arnoud Boot dat er nauwelijks iets is geleerd van de vorige bankencrisis en dat banken sinds 2008 nog steeds te weinig vet op de botten hebben?
Ik deel deze analyse niet. Na de vorige bankencrisis zijn er fundamentele hervormingen doorgevoerd in het regelgeving en toezicht op banken. Minimum kapitaaleisen voor banken zijn verhoogd en er zijn eisen gesteld aan de kwaliteit van het aan te houden kapitaal. Ook zijn er liquiditeitseisen ingesteld. Het toezicht op banken is versterkt en aan banken kunnen extra eisen worden opgelegd voor bankspecifieke risico’s. De weerbaarheid van de Europese bankensector wordt regelmatig getest middels stresstesten die de sector aan stressscenario’s onderwerpen die vergelijkbaar aan of erger zijn dan de crisis in 2007–2009. Deze stresstesten laten zien dat de sector weerbaar is. Daarnaast analyseren Europese en Nederlandse autoriteiten voortdurend systeemrisico’s en leggen, waar nodig, banken additionele macroprudentiële buffers op voor systeemrisico’s.
De kapitaalbuffers bij Europese banken zijn de afgelopen jaren sterk toegenomen. De gemiddelde Tier 1 kernkapitaalratio (CET1) van de grote Europese banken die onder toezicht van de Europese Centrale Bank (ECB) staan is 14,74%, eind 3e kwartaal van 2022. De gemiddelde liquiditeitsbuffer (LCR) was 162,03%, ver boven het minimum van 100%.
De huidige situatie benadrukt het belang van stevige regels, zodat we sterke banken hebben. Daarom is het ook van belang dat, in de huidige trilogen die in Brussel gehouden worden, de mondiale afspraken over versterking van de kapitaalpositie van banken, zoals die zijn vervat in het zogeheten finale Bazel 3 akkoord, zo tijdig en volledig mogelijk in Europa geïmplementeerd worden.
Deelt u de analyse van Arnoud Boot dat aan de ¨fragiliteit van het financiële systeem¨ weinig is gedaan sinds de bankencrisis van 2007–2009 en uiteindelijk onhoudbaar is?
Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 11, ben ik van mening dat er na de bankencrisis van 2007–2009 fundamentele hervormingen zijn doorgevoerd die de weerbaarheid van banken sterk hebben verhoogd. Dit geldt zowel voor eisen op het gebied van solvabiliteit als liquiditeit. Binnen Europa is daarnaast meer onafhankelijkheid in het toezicht gecreëerd door het toezicht op de grootste banken bij de ECB te beleggen. Het depositogarantiestelsel verkleint het risico op bankruns. Desondanks is er in het financiële systeem niet te voorkomen dat er banken in de problemen kunnen komen. In Europa is er ook een crisisraamwerk gecreëerd, waarbinnen falende banken op een ordentelijke manier afgewikkeld kunnen worden. In dit kader is het van belang de bankenunie in Europa verder te voltooien en het belang van stevige buffers te blijven benadrukken.
Nederlandse banken die in de vuurlinie liggen door problemen in Silicon Valley |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de Nederlandse banken die in de vuurlinie zitten door problemen met de Silicon Valley Bank?1
Ja.
Wat kunnen volgens u de gevolgen zijn van de financiële nood van de Silicon Valley Bank en Signature Bank in de Verenigde Staten voor Nederlandse banken?
De directe gevolgen voor Nederlandse banken lijken beperkt. De directe blootstelling van Nederlandse banken aan deze banken is klein. Hetzelfde geldt voor Nederlandse verzekeraars en pensioenfondsen.
Dat er bij de Amerikaanse banken SVB en Signature problemen zijn ontstaan heeft te maken met de specifieke bedrijfsmodellen van deze banken met een atypisch balans- en risicobeheer. Hierdoor was SVB extreem gevoelig voor stijgende rentes, veel meer dan Europese banken. Verder was het aandeel ongedekte deposito’s bij SVB heel hoog, meer dan 90%, waardoor de bank gevoelig was voor een bankrun. Ook bij Signature speelden specifieke problemen. Bovendien hoefden deze banken zich aan minder strikte eisen te houden dan Europese banken, omdat ze door de Amerikaanse overheid waren uitgezonderd van een aantal maatregelen die na de financiële crisis zijn genomen. Dit komt door dat in de Verenigde staten sinds 2018 sprake is geweest van deregulering in de bankensector waarbij er uitzonderingen op de strenge bankenregels zijn gecreëerd voor kleine en middelgrote banken.
Nederlandse banken zijn goed gekapitaliseerd (met een Tier 1 kernkapitaalratio van 16,3% in juni 2022) en hebben hoge liquiditeitsbuffers (met een liquiditeitsratio (LCR) van 171,8 in juni 2022), ruim boven de minimumvereisten. Een stresstest van De Nederlandsche Bank (DNB) van vorig jaar laat zien dat Nederlandse banken in staat zijn rentestijgingen op te vangen en dat de kapitaalpositie ruim boven het vereiste minimum blijft.
Wat zijn volgens u de risico’s van de rentestijgingen in de Europese Unie voor de stabiliteit van banken?
Het verschilt per bank hoe gevoelig deze is voor renteveranderingen. Bij de Amerikaanse banken die in de problemen zijn gekomen was sprake van een specifiek bedrijfsmodel met een atypisch balans- en risicobeheer. Daardoor waren deze banken uitzonderlijk gevoelig voor rentestijgingen.
Europese en Nederlandse banken zijn over het algemeen minder gevoelig voor de gevolgen van renteschokken dan deze specifieke Amerikaanse banken. Dit komt doordat ze een risicobeheer voeren waarbij zij minder blootstelling hebben aan renterisico.
Ook in Europa is er sprake van volatiliteit en correcties op markten in een omgeving van verkrappende financiële condities en stijgende rentes. Het is niet uit te sluiten dat er ook in Europa banken zijn die in deze omgeving kwetsbaar kunnen zijn. Wel is het zo dat banken aan strenge eisen moeten voldoen met betrekking tot renterisico, liquiditeit en kapitaal en dat banken ook geregeld aan stresstesten worden onderworpen waarmee wordt getest of zij bestand zijn tegen schokken, waaronder rentestijgingen (zie vraag 9, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2092). In de Verenigde Staten was er sprake van uitzonderingen op belangrijke prudentiële eisen voor middelgrote en kleine banken sinds een dereguleringsronde in 2018. Hierdoor waren deze banken minder goed bestand tegen de rentestijgingen.
Op lange termijn is het voor veel banken met een traditioneel bedrijfsmodel waarbij deposito’s worden uitgeleend naar verwachting juist gunstig dat de rente stijgt omdat hierdoor de rentemarges ook kunnen toenemen.
Hebben de Nederlandse banken buffers om een vergelijkbare situatie als in de Verenigde Staten hier in de Europese Unie en ons land te weerstaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is er toezicht op soortgelijke situaties die zich bij banken in ons land kunnen voordoen door rentestijging, door de Nederlandse Bank of de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Ja, de ECB en DNB houden toezicht op de prudentiële risico’s waaraan banken blootstaan. Op grond van artikel 98 van Richtlijn 2013/36 wordt daarbij ook gekeken naar het renterisico waaraan banken blootstaan (zie vraag 9, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2092). Ook via stresstesten worden het risico van rentestijgingen geanalyseerd.
In 2016 heeft het Bazelse comité haar renterisico standaarden gepubliceerd. In Europa zijn deze vertaald in EBA richtsnoeren aangaande renterisico die sinds 2018 in werking zijn. Deze beschrijven hoe instellingen met renterisico om moeten gaan. In de VS hoefden banken als SVB niet meer aan deze standaarden te voldoen sinds 2018.
Daarnaast heeft de EBA in oktober 2022 een renterisicopakket afgerond dat momenteel bij de Europese Commissie voorligt ter afronding. Deze maakt het systeem nog robuuster.
Wat gaat u doen om vergelijkbare risico’s voor Nederlandse banken te verminderen?
Nederlandse banken staan niet op dezelfde manier bloot aan het risico van een rentestijging als SVB deed, omdat de balans en het risicomanagement van Nederlandse banken er anders uitziet. Ook zijn Nederlandse banken aan strengere eisen en strenger toezicht onderworpen dan SVB. Ik heb er vertrouwen in dat de Europese wet- en regelgeving en ons goede toezicht adequaat zijn om deze risico’s op een passende wijze te adresseren.
Het bericht dat alleen voor Chinees riet subsidie aangevraagd kan worden |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een meldcode is aangevraagd voor Chinees riet, waardoor huishoudens nu subsidie via de ISDE-regeling kunnen krijgen wanneer zij Chinees riet gebruiken als dakbedekking, maar geen subsidie kunnen krijgen wanneer zij Nederlands riet gebruiken?
Het is belangrijk dat isolatiematerialen zo duurzaam mogelijk en bij voorkeur hernieuwbaar zijn, bijvoorbeeld biobased. Ook is het belangrijk de teelt en productie van biobased materialen meer in Nederland te laten plaatsvinden, vanwege de milieudruk van transport en kansen voor de landbouw. Hier zet het kabinet zich stevig voor in. Op 23 december 2022 heeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) de «Beleidsagenda normeren en stimuleren circulair bouwen» aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 32 852/32 847, nr. 223). De Minister voor VRO geeft daarin aan te willen komen tot een gecombineerde stimulering van vraag en aanbod van biobased grondstoffen op basis van in Nederland geteelde gewassen (zoals vlas, hennep en olifantsgras). Zo wordt er gewerkt aan een subsidiebonus voor milieuvriendelijke isolatie in de subsidieregelingen ISDE, SVOH en SVVE. Ik ga in de voorliggende beantwoording nader in op de inzet om te komen tot duurzamere (isolatie)materialen en op de rol die Nederlands riet daarbij kan hebben.
Het klopt dat er een meldcode is aangevraagd en verleend voor Chinees riet en nog niet voor Nederlands riet. In een gesprek met de Nederlandse Vakfederatie Rietdekkers heb ik begrepen dat zij voor Nederlands riet de procedure zijn gestart voor het maken van een prestatieverklaring voor de isolatiewaarde van het materiaal. De resultaten daarvan komen medio mei beschikbaar. Daarna kunnen zij ook een meldcode aanvragen. Ik vind dit goed nieuws.
Het product Chinees riet is, net als bij andere aanvragen voor een meldcode, getoetst aan de minimum isolatiewaarde die vereist is om in aanmerking te komen voor ISDE-subsidie (Rd-waarde van minimaal 3,5 m2K/W). Bij isolatiematerialen wordt daarbij om een prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring gevraagd van een onafhankelijk instituut (bijvoorbeeld een zogenoemde BCRG-verklaring). Omdat het aangevraagde product aan de isolatievereisten bleek te voldoen, is het opgenomen op de meldcodelijst.
Kunt u bevestigen dat riet een goed materiaal is om (relatief) goedkoop en biobased daken te dekken en zo woningen te isoleren?
Voor Chinees riet zoals het op de meldcodelijst staat is een BCRG-verklaring afgegeven waaruit blijkt dat het materiaal aan de isolatiewaarden van de ISDE-regeling voldoet. De prijs van riet en de kosten van het aanbrengen kunnen zeer uiteenlopen, daar kan ik geen algemene uitspraak over doen. Binnen de definitie die wordt gehanteerd door de stichting Nationale Milieudatabase is op basis van de voorhanden informatie te constateren dat riet een hernieuwbaar materiaal is van hergroeibare, biologische oorsprong.1
Wat is de reden dat onderscheid wordt gemaakt tussen Chinees geteeld riet en riet uit andere delen van de wereld? Heeft dit te maken met de isolatiewaarde van het riet?
Ook voor Nederlands riet kan een meldcode worden aangevraagd die zal worden verleend als kan worden aangetoond dat het voldoet aan de vereiste minimum isolatiewaarde. De ISDE-regeling maakt niet op voorhand onderscheid naar land van herkomst, het onderscheid met Chinees riet komt doordat hier een meldcode voor werd aangevraagd en niet voor Nederlands (of Europees) riet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 schreef, is voor Nederlands riet de procedure gestart voor het maken van een prestatieverklaring van de isolatiewaarde en kan daarna een meldcode worden gevraagd.
Kunt u met wetenschappelijk onderzoek aantonen dat de isolatiewaarde van Chinees riet zodanig veel hoger ligt dat dit de voorkeur krijgt boven lokaal geproduceerd riet? Hoe wordt hierin meegewogen dat Chinees riet een afstand moet afleggen van zo’n 8.000 kilometer?
Momenteel wordt onderzocht hoe een goede milieuprestatie van isolatiemateriaal – bijvoorbeeld bij biobased isolatiematerialen – kan worden gewaardeerd in de subsidieregelingen voor isolatie. Uw Kamer zal hierover voor het zomerreces nader worden geinformeerd. De meldcode voor Chinees riet is niet toegekend op basis van een vergelijking met lokaal geproduceerd riet. Er is gecontroleerd of uit de prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring bleek dat het voldeed aan de minimum vereiste isolatiewaarde. In de ISDE-regeling zijn geen voorwaarden opgenomen voor het land van herkomst van de gebruikte materialen en wordt niet meegenomen hoe groot de afstand is die het materiaal heeft afgelegd. Overigens is de vraag naar riet sinds enkele decennia al aanzienlijk groter dan de productie van riet in Nederland, waardoor er ook riet geïmporteerd wordt. Chinees riet heeft een groot aandeel in deze import.
Is er (toe)zicht op de duurzaamheid van Chinees riet?
In het kader van de Europese Renewable Energy Directive is er toezicht op duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen voor energietoepassingen die worden gebruikt voor de opwekking van energie.
Als onderdeel van het Duurzaamheidskader Biogrondstoffen en de bijbehorende uitvoeringsagenda heeft het kabinet aangekondigd dat voor alle biogrondstoffenstromen en -toepassingen (met uitzondering van de inzet van biogrondstoffen voor vezels en voor voedselproductie) duurzaamheidscriteria gaan gelden, dus niet alleen voor de opwekking van energie maar ook voor toepassing van biogrondstoffen in andere sectoren zoals de bouw. Het gaat daarbij om biogrondstoffenstromen en -toepassingen die door de overheid gestimuleerd of gereguleerd worden. Hierop zal ook toezicht bestaan. Uw Kamer wordt binnenkort geïnformeerd over de stand van zaken van het traject dat leidt tot de implementatie van de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen in wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de productie van Nederlands riet een belangrijk alternatief verdienmodel kan zijn voor boeren in veenweidegebieden die willen overschakelen op duurzame natte teelten?
Ja, ik deel die mening. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 23 december 2022 van de Minister voor VRO over de grondstoffenvoorzieningszekerheid (Kamerstuk 32 852/32 847, nr. 223) wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een verdienmodel om de overstap voor akkerbouwers naar de teelt van vezelgewassen (en daarbinnen duurzame natte teelten) aantrekkelijk te maken. Naast de ontwikkeling van (natte) teelttechnieken is ook de ontwikkeling van de keten en het stimuleren van de vraagkant (i.c. bouwers en opdrachtgevers) van belang. Momenteel is het aantal initiatieven nog beperkt en bestaat het vaak nog uit losse schakels. Deze losse schakels moeten worden gekoppeld tot een samenhangende keten van boer tot bouwer.
Bent u het eens dat het toepassen van de subsidieregeling op alleen Chinees geproduceerd riet een ongelijk speelveld creëert binnen de sector? Kunt u een inschatting maken van de omvang van het concurrentienadeel voor Nederlandse riettelers?
Zoals aangegeven werkt de Vakfederatie Rietdekkers aan een prestatieverklaring voor Nederlands riet en kan zij daarna een meldcode aanvragen. In de ISDE-regeling wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt in land van herkomst van de gebruikte isolatiematerialen.
Kunt u toelichten in hoeverre dit onderscheid in de subsidieregeling conform de Europese staatssteunregels is?
Zie antwoord op vraag 7.
Verlenen andere EU-lidstaten ook subsidie aan de import van Chinees riet?
Ik ben niet bekend met subsidieregelingen bij andere EU-lidstaten waarbij Chinees riet wel wordt bevoordeeld ten opzichte van riet uit andere landen.
Kunt u uitleggen hoe deze subsidieregeling tot stand is gekomen, wie de aanvragers waren, welke stakeholders zijn geraadpleegd en welke onderzoeken hieraan ten grondslag lagen?
Sinds 1 januari 2021 kan door woningeigenaren voor isolatiemaatregelen subsidie worden aangevraagd binnen de ISDE. Sinds begin af aan gelden er voor de isolatiemaatregelen kwaliteitscriteria waarvan de isolatiewaarde de belangrijkste is. De regeling wordt gemonitord en periodiek geëvalueerd.
Zijn er meer voorbeelden van (vrijwel) identieke producten waarbij de een wel en de ander geen subsidie krijgt?
Zoals aangegeven kunnen ook leveranciers van Nederlands riet een aanvraag doen om hun product op de meldcodelijst van de ISDE te plaatsen. De voornaamste voorwaarde waar isolatiemateriaal aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor ISDE-subsidie is dat het voldoet aan de minimum vereiste voor wat betreft de isolatiewaarde. Producten die (net) niet voldoen aan deze voorwaarde vallen af. Ik ben niet bekend met een voorbeeld van (vrijwel) identieke producten waarbij de een wel en de ander niet voor subsidie in aanmerking komt.
Het bericht dat de Europese Commissie parlementen buitenspel wil zetten inzake het Mercosur verdrag |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk (SP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Europese Commissie wil parlementen buitenspel zetten om export te beschermen»?1
Het artikel bevat een aantal verkeerde voorstellingen van zaken, in het bijzonder wat betreft besluitvorming over akkoorden waarbij alleen de EU partij wordt (zogenaamde EU-only akkoorden), zoals handelsakkoorden die enkel onderwerpen bevatten die tot de exclusieve bevoegdheid van de Unie behoren; de relatie tussen het advies van het EU-Hof van Justitie van 16 mei 2017 over het handelsakkoord met Singapore (Advies 2/152) en het onderhandelaarsakkoord EU-Mercosur; en de bevoegdheden van comités onder handels- en associatieakkoorden.
Ten eerste wordt in het artikel gesteld dat in geval van «splitsing», een handtekening van alleen de Commissie volstaat voor goedkeuring. Dat is niet juist. Wanneer de EU partij wenst te worden bij een akkoord, ook als dat een EU-only akkoord is, dient de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot ondertekening vast te stellen. Vervolgens dient de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot sluiting vast te stellen, en daar is vrijwel altijd ook de goedkeuring van het Europees Parlement voor vereist.3 Besluitvorming vindt dus plaats in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon, waarbij het de Raad is die via Raadsbesluiten instemt met zowel ondertekening van een akkoord, als sluiting ervan. Ook uw Kamer wordt betrokken in het geval van EU-only akkoorden. Het kabinet legt verantwoording af aan de Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad. Dat geldt zowel voor de fase van besluitvorming als de daaraan vooraf gaande onderhandelingen, waarover uw Kamer onder andere via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden op de hoogte wordt gehouden.
Voor wat betreft het tweede punt geldt dat het advies van het EU-Hof specifiek zag op de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten in relatie tot het handelsakkoord met Singapore (na het Verdrag van Lissabon). Het EU-Hof bepaalde dat slechts enkele onderwerpen van dat handelsakkoord – portfolio investeringen en het geschillenbeslechtingsmechanisme tussen investeerders en staten – niet onder de exclusieve EU-bevoegdheden vallen. De inhoud van het akkoord met Singapore zoals destijds voorgelegd aan de Raad door de Commissie is niet gelijk aan de inhoud van het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord, dat de twee hierboven genoemde onderwerpen niet bevat. Conclusies van het EU-Hof over de aard van het handelsakkoord met Singapore kunnen dan ook niet zonder meer worden doorgetrokken naar het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord. Verder ontneemt het advies van het EU-Hof de Commissie als onderhandelaar niet de mogelijkheid om voorstellen te doen (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) voor de architectuur van akkoorden, bijvoorbeeld door een voorstel te doen om een onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen aan de Raad.
Voor wat betreft het derde punt wordt in het artikel gesteld dat uit door Greenpeace gelekte teksten zou blijken dat een Associatieraad bindende aanbevelingen zou mogen doen aan lidstaten, en dat zulke aanbevelingen politiek vergaande voorstellen zijn waarover de Commissie niet in haar eentje mag beslissen. Een door een internationale overeenkomst van de Unie ingesteld lichaam, zoals een Associatieraad, kan besluiten en aanbevelingen aan de verdragspartijen vaststellen in onderlinge overeenstemming. Aan EU-zijde stelt de Raad voorafgaand aan die besluitvorming, op voorstel van de Europese Commissie, het namens de Unie in te nemen standpunt vast. Nederland heeft als lid van de Raad ook een stem in de besluitvorming hierover. Het Europees Parlement wordt geïnformeerd over het standpunt dat namens de EU wordt ingenomen. Er is dus geen sprake van besluitvorming waarbij de Commissie zonder voorafgaande interne besluitvorming in de EU een positie in kan nemen namens de EU.
Klopt het dat de Europese Commissie voornemens is het Mercosur verdrag te splitsen in een politiek gedeelte en een handelsgedeelte om de nationale parlementen (gedeeltelijk) te omzeilen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar zou zijn?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is op dit moment niet bekend in welke vorm de Europese Commissie een mogelijk EU-Mercosur akkoord zal aanbieden aan de Raad ter besluitvorming. Op dit moment wordt nog onderhandeld tussen de Europese Commissie en de Mercosurlanden over een aanvullend instrument bij het in 2019 uit onderhandelde handelsdeel van een mogelijk EU-Mercosur akkoord. De Europese Commissie heeft aangegeven geen besluitvorming over dit akkoord te voorzien vóór 2024. Ik verwijs u verder naar de kabinetsreactie op de gewijzigde motie 34 682, nr. 125 van het lid Ouwehand c.s. en de gewijzigde motie 21 501–02, nr. 2618 van het lid Teunissen c.s (Kamerstuk 21501–02, nr. 2636).
Deelt u de mening dat nationale parlementen het laatste woord moeten krijgen in de ratificatie van volledige handelsverdragen, conform de aangenomen motie Teunissen (Kamerstuk 21501-02, nr. 2618)? Zo ja, gaat u dit standpunt binnen EU verband uitdragen? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Unie en de lidstaten is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. Voor wat betreft een mogelijk EU-Mercosur akkoord zal het kabinet binnen de EU bepleiten dat dit een integraal associatieakkoord blijft, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s. Het kabinet zal dit actief uitdragen richting de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU. Ik verwijs u verder naar de kabinetsreactie op de gewijzigde motie 34 682, nr. 125 van het lid Ouwehand c.s. en de gewijzigde motie 21 501-02, nr. 2618 van het lid Teunissen c.s (Kamerstuk 21501-02, nr. 2636).
Klopt het dat de regering nog steeds geen standpunt over het Mercosur-verdrag heeft ingenomen? Zo ja, waar komen uw uitspraak uit juni 2022 vandaan dat de commissie zo snel mogelijk moet overgaan tot het «voltooien en implementeren van de onderhandelde handelsovereenkomsten met Chili, Mexico en Mercosur»? Zo nee, wat is het standpunt van de regering?
Zoals bij ieder verdrag, zal het kabinet pas een positie bepalen ten aanzien van een mogelijk akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosurlanden op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Het kabinet heeft eerder toegezegd uw Kamer nauwgezet te betrekken bij deze standpuntbepaling. Ten behoeve hiervan zal een integrale weging worden gemaakt waarbij alle voor- en nadelen, waaronder ook de in de motie Ouwehand c.s. genoemde zorgpunten, worden betrokken.
Het kabinet zal in de tussentijd binnen de EU bepleiten dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal associatieakkoord blijft, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s. Het kabinet zal dit actief uitdragen richting de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU.
Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de aangenomen motie Teunissen over het tegengaan van het splitsen van het Mercosur-verdrag (Kamerstuk 21501-02, nr. 2618)? Hoe gaat u deze motie uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u de motie Ouwehand (Kamerstuk 34 682, nr. 125) uitvoeren, in die zin dat de Kamer niet wil dat het Mercosur verdrag in zijn huidige vorm wordt overgenomen? Zo nee, waarom negeert u de democratie?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Aanjagers accountancy zien heel langzaam zelfbewustzijn in sector groeien’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanjagers accountancy zien heel langzaam zelfbewustzijn in sector groeien»?1
Ja.
Bent u het met de kwartiermakers Chris Fonteijn en Marlies de Vries eens dat de cultuur in de accountancysector moet worden veranderd en dat hierin langzaamaan stappen worden gezet?
De cultuur binnen de accountancysector is langzamerhand aan het veranderen. De Commissie Toekomst Accoutancysector (CTA) constateerde dit in haar rapport van 15 januari 2020, waarin zij aanbevelingen en maatregelen beschrijft om een verdere benodigde cultuurverandering in te zetten. De CTA gaf in dit rapport aan dat de eerste stappen binnen de accountancysector zijn gezet, maar dat het nodig is om duurzame bestendige waardes te ontwikkelen, waarbij het zo goed mogelijk uitvoeren van de publieke taak centraal dient te staan. Accountantsorganisaties kunnen moeilijk duurzame cultuurveranderingen verankeren; ze zijn vaak technocratisch en eenvormig en compliance voert de boventoon, aldus de CTA. De CTA gaf aan dat het proces van veranderen voor deze organisaties daarom lastig is en veel tijd vergt. Tot slot gaf de CTA mee dat cultuurveranderingen beginnen bij de opleiding voor accountants en bij bewustwording bij accountantsorganisaties van remmende factoren voor een duurzame cultuurverandering. Mijn voorganger heeft deze aanbevelingen om tot cultuurverandering over te gaan overgenomen en kwartiermakers aangesteld om bij te dragen aan deze verandering.
De kwartiermakers schrijven in hun vijfde voortgangsrapportage dat enerzijds de sector hoopgevende maatregelen neemt die zijn gericht op de cultuurverandering die nodig is. Zo wijzen de kwartiermakers er op dat de Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants (NBA) een cultuurprogramma heeft opgezet en een bestuurlijke professionaliseringsslag heeft ingezet, dat de Samenwerkende Register Accountants (SRA) een cultuurdag heeft georganiseerd en dat er verschillende positieve geluiden zijn bij accountantsorganisaties, wat er op duidt dat er een meer open en kwetsbare beroepshouding ontstaat in de sector. Anderzijds is door de kwartiermakers geconcludeerd dat de sector een afwachtende houding heeft en zich neigt te verschuilen achter (soms vermeende) belemmeringen in wet- en regelgeving.
Ik ben van mening dat de sector moet streven naar de hoogst mogelijke kwaliteit van de wettelijke controle van de getrouwheid van de jaarrekening en het bestuursverslag. De cultuur in de accountancysector is van grote invloed op de kwaliteit van het werk van de accountant en daarmee dus de wettelijke controles. Derhalve dient de sector de huidige koers, waarbij positieve ontwikkelingen en stappen zijn gezet, aan te houden en onderschrijf ik dan ook dat een verdere cultuurverandering nodig is om de wettelijke controle naar een nog hoger niveau te tillen.
Heeft u voorbeelden waarbij de overheid in positieve zin een cultuurverandering in een bedrijfssector heeft weten aan te jagen en wat was daarvoor nodig zowel vanuit de overheid als vanuit de sector zelf?
Een gezonde bedrijfscultuur moet komen vanuit de sector zelf. De overheid kan daaraan wel een bijdrage leveren, maar kan niet de bepalende factor zijn.
Een voorbeeld waar de overheid heeft bijgedragen aan de cultuurverandering in de financiële sector, is de introductie in 2015 van de bankierseed of -belofte die wordt afgelegd door alle medewerkers die werken bij een bank. Hiermee willen banken – individueel en collectief – de samenleving laten zien waar zij voor staan en waar zij op aangesproken kunnen worden. De bankierseed beoogt bij te dragen aan een cultuurverandering in de sector doordat er veel aandacht wordt besteed aan bewustwording, zowel op het moment van het afleggen van de eed als tijdens het dienstverband. Uit een evaluatie van DNB en de AFM blijkt dat banken onder meer presentaties organiseren en workshops, dilemmatrainingen en e-learningprogramma’s worden gegeven. Uit een inventarisatie van DNB en de AFM blijkt dat een grote meerderheid van de instellingen onderhavig aan de bankierseed heeft aangegeven dat deze bijdraagt aan een cultuurverandering in de sector.
Wat is volgens u de gemiddelde tijd die het duurt om een cultuur in een bedrijfssector aan te passen? Moeten we dan in maanden, jaren of wellicht decennia denken?
Terugkijkend op het voorbeeld van de bankierseed, kwamen de AFM en DNB in 2016 met berichtgeving over conclusies uit een onderzoek naar de invoering van de bankierseed, waarin zij concludeerden dat er een cultuurverandering had plaatsgevonden in de sector2. Een cultuurverandering is echter afhankelijk van meerdere factoren en deze factoren zijn vaak moeilijk te kwantificeren. Uiteindelijk dient cultuurverandering uit de sector zelf te komen. De snelheid is daarom ook afhankelijk van de veranderingsgezindheid van de sector zelf.
Hoe kijkt u aan tegen de bevinding van de aanjagers dat er nog steeds een «afwachtende houding is binnen de sector» en dat zij zien dat «accountantsorganisaties zich verschuilen achter (vermeende) belemmeringen in wet- en regelgeving»?
De kwartiermakers schrijven dat de sector langzaam positieve stappen maakt, maar dat de uitdaging schuilt in het veranderen van de afwachtende houding. Ik deel de mening van de kwartiermakers dat een langdurige inzet nodig is van de NBA, de accountantskantoren en de accountants om de cultuur aan te passen.
Is er volgens u nog aanvullende actie nodig om de cultuurverandering te bewerkstelligen, die volgens de aanjagers de belangrijkste voorwaarde is om de accountancy echt te veranderen? Zo ja, welke?
De kwartiermakers zijn momenteel nog bezig met het aanjagen van de opvolging van de aanbevelingen van de Commissie Toekomst Accountancysector (CTA) en dragen uit dat zij het thema cultuur blijven agenderen. Hiervoor gaan de kwartiermakers nog in gesprek met verschillende (kleinere) accountantsorganisaties, commissarissen en bestuurders en zogenoemde young boards.
Rond de zomer zullen de kwartiermakers de zesde voortgangsrapportage aanbieden en eind dit jaar zullen zij hun slotrapportage sturen. Ik wacht deze werkzaamheden en rapportages af om vervolgens een afweging te kunnen maken of aanvullende acties en maatregelen noodzakelijk zijn.
Heeft het volgens u kans van slagen om een cultuur aan te passen in een sector wanneer daarin grosso modo dezelfde mensen actief zijn of vragen Fonteijn en de Vries met andere woorden dat de top van de accountantswereld moet wijzigen?
Ja, ik ben van mening dat het een kans van slagen heeft om een cultuuraanpassing te bereiken in de accountancysector. Momenteel voeren de NBA, SRA en de accountantsorganisaties verschillende trajecten uit waarmee langzaam stappen worden gezet richting een positieve cultuurverandering in de sector waarbij het publieke belang boven het commerciële belang wordt gezet en de accountant blijvend gericht is op een zelfbewuste professioneel-kritische houding tegenover de controletaak. Dit zelfbewustzijn groeit momenteel ook binnen de bestaande top. Ik hoop en verwacht dat zij ook de vervolgstappen kunnen zetten.
Vindt u dat er bij een andere cultuur en meer aandacht voor een maatschappelijke rol van accountants ook hoort dat kleinere ondernemingen en non-profit instellingen ook een beroep kunnen doen op de diensten van grotere accountantsorganisaties, ook als die relatief veel werk kosten en weinig of nauwelijks winstgevend zijn?
Ja, ik ben van mening dat bij een andere cultuur en meer aandacht voor de maatschappelijke rol van de accountant, het van belang is dat kleinere ondernemingen en non-profit instellingen toegang hebben tot een accountant. Voor kleinere organisaties verrichten kleinere accountantsorganisaties vaak de diensten. Echter wanneer door krapte bij deze organisaties dit niet mogelijk blijkt, dan dienen grotere accountantsorganisaties hierin ook hun verantwoordelijkheid te nemen.
Monitort u in hoeverre kleinere ondernemingen en non-profit instellingen als zorginstellingen en scholen daadwerkelijk meerdere mogelijkheden hebben in een keuze voor een accountant?
Ja, ik heb contact met de NBA over de toegankelijkheid van de accountantsdiensten voor ondernemingen en instellingen wanneer er in sectoren kraptes optreden. Vooralsnog zijn voor mij geen concrete signalen naar voren gekomen, waarin de accountancysector zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen. Dit neemt niet weg dat de keuze voor accountantskantoren voor kleine ondernemingen en non-profit instellingen soms beperkt is.
In hoeverre zijn de lasten, denk aan toezichtskosten, voor accountants in de afgelopen tien jaar gestegen en in hoeverre worden die verwacht komende jaren nog verder te stijgen vanwege aanvullende regelgeving?
Het toezicht op reguliere accountantsorganisaties werd tot 2020 hoofdzakelijk uitgevoerd door de NBA en SRA. Vanaf 2020 verricht de AFM feitelijk het toezicht op reguliere accountantsorganisaties. Officieel ging het toezicht van de NBA en SRA over naar de AFM per januari 2022.
De door de AFM bij accountantsorganisaties in rekening gebrachte toezichtkosten zijn tussen 2013 en 2020, toen het AFM-accountancytoezicht zich richtte op OOB-accountantsorganisaties en het toezicht op de reguliere accountantsorganisaties door de NBA (en SRA) is verricht, toegenomen van 6,6 miljoen euro naar 11,5 miljoen euro. Hieronder zijn dus niet begrepen de kosten die NBA en SRA in rekening brachten voor het door hen uitgevoerde gedelegeerde toezicht bij de reguliere accountantsorganisaties.
De AFM zal in de toekomst het gehele toezicht op de reguliere accountantsorganisaties uitoefenen (Kamerstuk 33 977, nr. 29). Daarvoor is de AFM met het kabinet een ingroeipad voor de overheveling van het toezicht op de reguliere accountantsorganisaties overeengekomen (Kamerstuk 33 957, nr. 33). Volgens het ingroeipad bedragen de maximale kosten voor het uitvoeren van dit overgehevelde toezicht in 2021 1,5 miljoen euro en nemen zij toe tot maximaal 5,1 miljoen euro in 2024.
Daarnaast wordt het toezicht op de OOB-accountantsorganisaties geïntensiveerd (Kamerstuk 35 718, nr. 14). Ook hiervoor is de AFM een ingroeipad overeengekomen, waarbij de maximale kostentoename 0,6 miljoen euro is in 2022, en oploopt tot maximaal 2,4 miljoen euro in 2024. Door het aftreden van het vorige kabinet en de daaropvolgende controversieelverklaring van deze kamerbrief is het hierboven genoemde ingroeipad een jaar later van start gegaan, en ziet daarom nu op 2023–2025.
Gelet op de ingroeipaden van enerzijds de overheveling van het toezicht op de reguliere accountantsorganisaties en anderzijds de intensivering van het OOB-toezicht, verwacht de AFM in 2023 circa 18,8 miljoen euro bij accountantsorganisaties in rekening te brengen. In 2024 en 2025 zullen de in rekening te brengen toezichtkosten als gevolg van voornoemde ingroeipaden verder toenemen. Het is tot slot mogelijk dat de toekomstige toezichtkosten worden beïnvloed door onder andere nieuwe wetgeving, zoals het toezicht op de assurance op duurzaamheidsverslaggeving onder de Corporate Sustainability Reporting Directive.
De NBA heeft de afgelopen tien jaar de reguliere toetsing conform de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen artikel 33 uitgevoerd. Hierin staat dat de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant eens in de zes jaar getoetst moet worden door middel van het toetsen van het kwaliteitssysteem van een accountantseenheid en of deze in opzet en werking voldoet aan de verordeningen en nadere voorschriften. Sinds januari 2022 heeft de NBA de toetsingen van het wettelijke controledomein overgedragen aan de AFM. De NBA toetst vanaf 2022 de NVKS-opdrachten (vrijwillige controle, beoordelen, overige assurance en aan assurance verwante opdrachten). Van 2013 tot 2019 zijn de kosten gelijk gebleven voor de kwaliteitstoetsing en in de daaropvolgende jaren stijgen de kosten lichtelijk doordat de NBA een jaarlijkse inflatiecorrectie toegepast.
De vereniging SRA voert vanaf 2006 kwaliteitstoetsingen uit bij haar leden in het Wta-domein. De gepaarde toezichtskosten voor deze kwaliteitstoetsingen per accountantsorganisatie met een niet-OOB-vergunning bij de SRA zijn sinds 2016 gestegen. De AFM heeft het feitelijke toezicht in het Wta-domein overgenomen sinds januari 2022. De toezichtskosten voor de SRA-leden met een Wta-vergunning zijn niet afgenomen nadat de AFM de kwaliteitstoetsing verricht.
Bestaat er een overzicht van het aantal accountantsorganisaties over de afgelopen tien jaar verdeeld naar verschillende grootte van de organisaties?
Hieronder heb ik twee overzichten opgenomen die afkomstig zijn uit het rapport «Sector in beeld 2022» van de AFM. Deze overzichten laat zien dat het aantal accountantsorganisaties (AO’s) over de afgelopen acht jaar (zie de onderstaande grafieken)4 afneemt. Uit dit overzicht blijkt dat het aantal accountantsorganisatie is gedaald van 429 (waarvan 9 OOB-accountantsorganisaties) naar 261 (waarvan 6 OOB-accountantsorganisaties).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Accountancy van 30 maart 2023?
De beantwoording van de vragen zal ik zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen.
Het bericht 'Verhoging van energietarieven was mogelijk jarenlang onwettig' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Kassa over «Verhoging van energietarieven was mogelijk jarenlang onwettig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank in Amsterdam dat het wijzigingsbeding te vaag is opgeschreven in de algemene voorwaarden van het energiecontract van Vattenfall en dat daarmee de tussentijdse tariefswijziging onrechtmatig is geweest?
Het is niet aan mij als Minister om rechterlijke uitspraken te beoordelen. Ook is er door Vattenfall hoger beroep ingesteld. In hoger beroep kan de rechter de casus anders beoordelen. Uiteraard houd ik de ontwikkelingen rondom de casus in de gaten.
Klopt het dat dit wijzigingsbeding is opgenomen in een modelcontract dat door bijna alle energiebedrijven gebruikt wordt? Indien ja, wat zijn hier dan de implicaties van?
Het contract waarop de uitspraak ziet, is geen modelcontract zoals vastgesteld door de ACM in het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.2
Het contract waarop de uitspraak ziet is een contract dat is opgesteld door Nuon (de rechtsvoorganger van Vattenfall): Nuon Blijven Loont Energie, met variabele tarieven. Op dit contract zijn de algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017 van toepassing. Deze algemene voorwaarden, waarin het prijswijzigings-beding staat waarover de rechter heeft geoordeeld, zijn gebaseerd op de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 die door de sector zijn opgesteld. Deze algemene voorwaarden worden door de meeste energieleveranciers in Nederland gehanteerd. Leveranciers kunnen het prijswijzigings-beding, zoals geformuleerd in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 aanvullen. Bovendien wordt in het prijswijzigings-beding van deze algemene voorwaarden bepaald dat de leverancier met de klant afspraken kan maken over de mogelijkheid tot prijswijzigingen. Deze afspraken zouden dan in het contract of bijbehorende contractvoorwaarden kunnen worden vastgelegd.
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 zijn ook van toepassing op het modelcontract. Alle vergunninghoudende leveranciers moeten deze toepassen. Voor het modelcontract zijn de afspraken over prijswijzigingen opgenomen in de modelcontractvoorwaarden. Deze houden in dat prijswijzigingen op 1 januari en 1 juli kunnen plaatsvinden, waarbij de leverancier duidelijke en begrijpelijke criteria moet geven op basis waarvan de klant de wijziging kan voorzien. Daarnaast is aanvullend opgenomen dat wijzigingen op een ander moment dan op 1 januari en 1 juli alleen mogelijk zijn bij zeer uitzonderlijke onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden, waardoor het onhoudbaar zou zijn om de tarieven ongewijzigd te laten.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn als de Autoriteit Consument & Markt (ACM) breder in kaart brengt bij welke energiebedrijven dit speelt en hoe lang dit ook al speelt?
Nee. Doordat de mogelijkheid tot prijswijzigingen afhangt van de specifieke afspraken in het contract en bijbehorende voorwaarden, is het te omvangrijk om dit voor alle leveranciers in kaart te brengen.
De algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017, waarin het prijswijzigings-beding staat waarover de rechter heeft geoordeeld, zijn gebaseerd op de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 die door de sector zijn opgesteld. Deze algemene voorwaarden worden door de meeste energieleveranciers in Nederland gehanteerd. Leveranciers kunnen het prijswijzigings-beding, zoals geformuleerd in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 aanvullen. Bovendien wordt in het prijswijzigings-beding van deze algemene voorwaarden bepaald dat de leverancier met de klant afspraken kan maken over de mogelijkheid tot prijswijzigingen. Deze afspraken moeten in het contract of bijbehorende contractvoorwaarden worden vastgelegd.
Sinds wanneer gebruiken energieleveranciers dit modelcontract met dit wijzigingsbeding? Sinds 2015, 2017 of langer dan wel korter?
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 worden sinds 2017 toegepast door energieleveranciers. In het modelcontract wordt verwezen naar de geldende voorwaarden van Energie Nederland, dus ook voor het modelcontract geldt dat deze algemene voorwaarden sinds 2017 worden toegepast.
Geldt dit wijzigingsbeding alleen voor tussentijdse tariefswijzigingen of ook voor reguliere tariefswijzigingen, zoals gesteld wordt in de uitzending van Kassa?
Een «reguliere tariefswijziging» is een vorm van een tussentijdse tariefswijziging. Het antwoord op uw vraag is dus dat het prijswijzigings-beding uit de uitspraak voor zowel tussentijdse als reguliere tariefswijzigingen geldt.
Als ik u goed begrijp, bedoelt u met «reguliere tariefswijzigingen» de tariefswijzigingen die twee keer per jaar plaatsvinden. Voor de oorlog in Oekraïne en de excessieve prijsstijgingen van energie was het gebruikelijk dat de tarieven maximaal tweemaal per jaar werden gewijzigd: per 1 januari en per 1 juli. Vanwege de stabiele energiemarkt konden energieleveranciers voor de langere termijn, bijvoorbeeld een half jaar vooruit, energie inkopen en op basis daarvan de tarieven vaststellen. Afhankelijk van de hoogte van de energieprijzen op het moment van inkopen, werden de tarieven verhoogd of verlaagd voor de consument. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor energieleveranciers om alleen op 1 januari en 1 juli de tarieven te wijzigen wanneer sprake is van een variabel contract voor onbepaalde tijd, tenzij de energieleverancier dit met de klant afspreekt. Wel geldt voor het modelcontract dat prijswijzigingen enkel op 1 januari en juli plaatsvinden, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke en onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden waardoor het onhoudbaar zou zijn om de tarieven ongewijzigd te laten. Energieleveranciers zijn verplicht zich hieraan te houden op basis van het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.
In het afgelopen jaar, waarin energieleveranciers te maken hadden met excessieve prijsstijgingen en grote onzekerheden, was het voor energieleveranciers te risicovol om voor de langere termijn energie in te kopen. Hierdoor waren energieleveranciers genoodzaakt om vaker dan tweemaal per jaar hun tarieven aan te passen. Nu de energieprijzen stabiliseren, zien we ook dat tussentijdse tariefswijzigingen voordeel kunnen opleveren doordat de tarieven «tussentijds» lager worden vastgesteld door leveranciers.
Kunt u een inschatting maken van de potentiële gevolgen voor de energiebedrijven en consumenten als (i) de tussentijdse tariefswijzigingen onrechtmatig blijken te zijn voor alle energiebedrijven met dit wijzigingsbeding en (ii) als ook de reguliere tariefswijzigingen onrechtmatig blijken te zijn?
Ik realiseer mij dat deze uitspraak bredere gevolgen kan hebben voor andere klanten in een vergelijkbare situatie, als zij zich tot de rechter wenden. Ik ga hier echter niet op vooruitlopen. In deze casus is hoger beroep ingesteld, dit zal moeten worden afgewacht om de consequenties te weten.
Het vernietigde prijswijzigings-beding is gelijk aan het prijswijzigings-beding in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 van Energie-Nederland. Deze algemene voorwaarden worden door alle leveranciers gebruikt bij het modelcontract en door de meeste leveranciers ook voor andere contractvormen. Hierdoor kan de uitspraak bredere gevolgen hebben, afhankelijk van het oordeel in hoger beroep en uitspraken in andere vergelijkbare rechtszaken. Hierbij hangen de gevolgen ook af van de verdere afspraken die naast de algemene voorwaarden in het desbetreffende contract zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om zo snel als mogelijk een noodleverancier op te richten, waar consumenten terecht kunnen indien energieleveranciers in financiële problemen komen, zodat Nederlanders de garantie hebben op een contract tegen een redelijk tarief?
Het is belangrijk dat consumenten te allen tijde terecht kunnen bij een energieleverancier om een contract tegen redelijke tarieven af te sluiten. Om dit te waarborgen zijn in de huidige wet- en regelgeving de volgende punten opgenomen:
Met bovenstaande bepalingen is zowel leveringszekerheid als het verkrijgen van een redelijk tarief geborgd op de Nederlandse markt. In mijn optiek vervalt hiermee de noodzaak van het aanwijzen of oprichten van een noodleverancier voor het geval er sprake is van faillissement.
Ik kom nog terug op de vraag of de overheid eventueel een noodleverancier voor energie kan oprichten en op welke manier hier invulling aan te geven is in het kader van de motie van de leden van der Lee en Kröger (GroenLinks).3 Dit ziet echter niet op een noodleverancier wanneer energieleveranciers in financiële problemen komen, maar op huishoudens die hun rekening niet kunnen betalen, zodat mensen met schulden op een centrale plek geholpen kunnen worden.
Hadden energieleveranciers bij het opstellen van dit modelcontract indertijd kunnen weten dat er hiaten in zaten? Klopt het dat de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis hier destijds voor gewaarschuwd hebben?
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 zijn opgesteld door Energie-Nederland, de vereniging van energieleveranciers in Nederland. Indertijd zijn de algemene voorwaarden onder auspiciën van de Coördinatiegroep Zelfreguleringsoverleg van de Sociaal-Economische Raad (SER) met de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis besproken. Energie-Nederland, de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis zijn het met elkaar eens geworden over alle voorwaarden, met uitzondering van het artikel over schade (artikel 17.4) en het artikel over de redenen waarom energieleveranciers de tarieven mogen veranderen (artikel 19.3). Het klopt dus dat Energie-Nederland, de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis het destijds niet eens zijn geworden over het tariefswijzigings-beding.
Zijn er eerder signalen geweest vanuit de toezichthouder dat er mogelijk problemen waren met deze algemeen verbindende voorwaarden?
Nee. Overigens is er ook pas sinds de energiecrisis sprake van hoge tariefwijzigingen die vaker dan twee keer per jaar plaatsvinden.
Kunt u uitsluiten dat energiebedrijven welbewust deze vaagheid hebben behouden en mensen onterecht verhogingen hebben doorberekend?
Ik kan niet beoordelen of mensen onterechte verhogingen doorberekend hebben gekregen. Uit de specifieke uitspraak, die ziet op een individueel geval, blijkt dat de rechter heeft geoordeeld dat het prijswijzigings-beding oneerlijk is en deze is vernietigd. Over de vraag of Vattenfall welbewust vaagheid heeft behouden over het prijswijzigings-beding ga ik niet speculeren.
Hoe kan betere transparantie en duidelijkheid over contracten geborgd worden voor de toekomst?
Er bestaat reeds regelgeving en jurisprudentie waaraan energieleveranciers zich moeten houden ten aanzien van transparantie en duidelijkheid over contracten. Zo is geregeld dat de voorwaarden, verbonden aan een energiecontract met consument, transparant, eerlijk en vooraf bekend moeten zijn. Daarnaast moeten voorwaarden in ieder geval voor het sluiten van de overeenkomst worden verstrekt en worden gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal.4
Toch merk ik dat er nog ruimte is voor meer transparantie en duidelijkheid. De wens voor meer transparantie en duidelijkheid bij energiecontracten is ook merkbaar op EU-niveau. In (de lagere regelgeving van) de Energiewet worden meer eisen ten aanzien van transparantie en duidelijkheid opgenomen en geïmplementeerd vanuit de Elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2019/944). Leveranciers moeten onder meer voorafgaand aan het sluiten van een energiecontract een samenvatting van de belangrijkste voorwaarden uit de overeenkomst in begrijpelijke taal verstrekken aan de consument.
Bent u bekend met de berichten: «Naaktbeelden borstkankerpatiënten VS gepubliceerd om ziekenhuis af te persen», en «Paspoorten van dokters op straat na hack bij oudereninstelling Gelderland»?1, 2
Ja.
Is bekend of meer Nederlandse ziekenhuizen of zorginstellingen slachtoffer zijn (geweest), of doelwit zijn van ransomware-aanvallen waarbij patiëntgegevens en gegevens van (zorg)medewerkers zoals foto’s en persoonsinformatie buit zijn gemaakt? Om hoeveel gevallen gaat het? Welke stappen zijn gezet om de schade voor patiënten zo veel mogelijk te beperken?
De afgelopen jaren zijn meerdere ziekenhuizen en zorginstellingen slachtoffer geweest van ransomware-aanvallen. Uit het dreigingsbeeld cybersecurity van het Computer Emergency Response Team voor de zorg (Z-CERT) blijkt dat er in 2022 vijf ransomware-incidenten bij Nederlandse zorginstellingen zijn geregistreerd door Z-CERT.3 In het jaar 2021 betrof dit ook vijf geregistreerde ransomware incidenten. In 2023 is er voorlopig sprake van twee genoteerde incidenten.4 Het is mij niet bekend bij hoeveel van deze incidenten er gegevens van patiënten of (zorg-)medewerkers zijn ontvreemd.
Zorgaanbieders die geraakt worden door ransomware kunnen (technische) experts inzetten om de gevolgen van het incident te beperken. Zorgaanbieders die zijn aangesloten bij Z-CERT kunnen hierbij rekenen op ondersteuning door Z-CERT. Het is daarnaast van belang dat zorginstellingen contact opnemen met de betrokken patiënten of medewerkers om hen te informeren over de gevolgen die het incident voor hen heeft, en in overleg met de ICT-leverancier maatregelen treffen ten behoeve van de informatieveiligheid.
Welke veiligheidsmaatregelen worden getroffen door Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen om patiëntgegevens, gegevens van (zorg)medewerkers en andere gevoelige data zo goed mogelijk te beschermen, de continuïteit van zorgprocessen te borgen en om cybercriminelen buiten de deur te houden? In hoeverre wordt de zorgsector hierbij ondersteund door Z-CERT? In hoeverre wordt Z-CERT ook actief benaderd en betrokken door de zorgsector zelf wanneer het gaat om bijstand bij cyberaanvallen? Is Z-CERT ook in het verleden betrokken geweest bij cyberaanvallen op Nederlandse ziekenhuizen en andere zorginstellingen? Zo ja, wat was hun rol?
Zorginstellingen nemen maatregelen om de gevolgen van cyberaanvallen te beperken en zo spoedig mogelijk te mitigeren. Deze maatregelen vloeien voort uit hun verantwoordelijkheden en zijn uitgewerkt in wettelijk verplicht gestelde normen voor informatiebeveiliging in de zorg. Dit betreft de NEN7510, 7512 en 7513. Kern hierbij is de NEN 7510 norm, die met name voorschrijft dat zorginstellingen de risico’s voor informatiebeveiliging in kaart brengen en hiervoor passende maatregelen nemen. De norm vereist ook beheersmaatregelen voor de bescherming van netwerken, bedrijfscontinuïteit en bereikbaarheid. De aanvullende normen NEN 7512 en 7513 zien er daarnaast op toe dat er wordt voldaan aan eisen voor veilige gegevensuitwisseling en logging.
Op dit moment zijn meer dan 300 instellingen uit verschillende sub-sectoren aangesloten bij Z-CERT. Z-CERT voorziet hun deelnemers van advies en dreigingsinformatie, en in het geval van een incident kan Z-CERT een zorginstellingen ondersteunen bij het mitigeren van de gevolgen van een cyberaanval. Z-CERT heeft dit in het verleden ook gedaan, bijvoorbeeld tijdens de recente DDoS-aanvallen op Nederlandse ziekenhuizen. Door gebruik te maken van de diensten van Z-CERT zoals het Zorgdetectienetwerk, kunnen zorginstellingen informatie over incidenten met elkaar delen. Z-CERT monitort daarnaast actief op signalen van incidenten bij haar deelnemers. Ook scant Z-CERT op internet naar kwetsbare systemen bij de deelnemers en informeert deze daarover om zo mogelijke incidenten te voorkomen.
Het Ministerie van VWS ondersteunt het gefaseerd aansluiten van de gehele zorgsector op basis van een risicogebaseerde aansluitstrategie, zodat steeds meer zorginstellingen deelnemer worden van Z-CERT. Het Ministerie van VWS blijft zich inzetten om de dienstverlening van Z-CERT zo breed mogelijk beschikbaar te stellen binnen de gehele zorgsector.
Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een klik op een verkeerde link door een (zorg)medewerker cybercriminelen toegang geeft tot de meest gevoelige en kwetsbare informatie van patiënten?
Bewustwording van risico’s en het belang van zorgvuldig handelen door eigen medewerkers is essentieel voor goede informatieveiligheid, ook in de zorg. Het Ministerie van VWS zet daarom ten eerste in op het stimuleren van informatieveilig gedrag van zorgprofessionals. In de brief «Voortgang op elektronische gegevensuitwisseling» van 15 december 2022 heb ik u hier nader over geïnformeerd.5 In 2019 is het Ministerie van VWS het project informatieveilig gedrag gestart. Via dit project werkt het ministerie aan een gestructureerde methode voor gedragsverandering op het gebied van informatieveiligheid, toegespitst op de Nederlandse zorgsector. De methode is uitgewerkt in een Wegwijzer, waarin manieren zijn opgenomen om informatie veilig gedrag in de zorg te bevorderen. Hierin wordt onder andere ingegaan op welke interventies mogelijk zijn om te voorkomen dat (zorg)medewerkers slachtoffer worden van phishing.
Daarnaast heeft Z-CERT een publicatie over phishing gemaakt waarin maatregelen en een handelingsperspectief beschreven worden.6 Deze publicatie is terug te vinden op website van Z-CERT en is door Z-CERT verspreid onder haar deelnemers. Hierin staan naast bewustwordingsmaatregelen ook technische maatregelen die zorginstellingen kunnen toepassen om beter beschermd te zijn tegen phishing.
Welke maatregelen neemt Z-CERT om de cyberbewustwording en weerbaarheid bij Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen te verhogen?
Z-CERT biedt hun deelnemers een breed pakket aan diensten om hun cybersecurity bewustwording en weerbaarheid te verhogen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven gaat het hierbij onder andere om het verspreiden van dreigingsinformatie, adviseren over preventieve maatregelen en het ondersteunen bij het mitigeren van de impact van een cyberaanval. Concreet gaat het bijvoorbeeld om adviezen over hoe te reageren op een ransomwareaanval, en hoe e-mailstandaarden en monitoring te implementeren.7 Z-CERT helpt hun deelnemers daarnaast bij het organiseren van cybercrisisoefeningen, en Z-CERT informeert deelnemers geregeld over cyberbewustwordingsonderwerpen. Op de website van Z-CERT is eveneens een kennisbank te vinden met daarin documentatie die informatie bevat over verschillende thema’s. Het doel van deze publicaties is om het zorgveld cyberweerbaar en cyberbewust te maken. Deze informatie is voor iedereen toegankelijk.
Hoe hoog wordt het dreigingsniveau van eventuele aanvallen door cybercriminelen op Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen, maar ook breder dan deze sector, geschat? Hoe beoordeelt u de digitale weerbaarheid van Nederlandse sectoren in vergelijking met de huidige toenemende digitale dreiging waar Nederland nu mee te maken heeft? Welke maatregelen worden op dit moment in Nederland genomen om weerstand te bieden aan deze toenemende dreiging, ook in aanloop naar de implementatie van de NIS2?
In het dreigingsbeeld cybersecurity 2022 geeft Z-CERT per type cyberdreiging voor het zorgveld een risico-inschatting. Zo wordt het dreigingsniveau met betrekking tot de impact van ransomware-aanvallen op Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen aangemerkt als «hoog».8
In het meest recente Cybersecuritybeeld Nederland staat genoteerd dat er sprake is van een scheefgroei tussen de toenemende dreiging en de ontwikkeling van de weerbaarheid.9 Omdat digitale systemen het «zenuwstelsel» van onze maatschappij vormen, maakt het kabinet zich daarom hard voor de versterking van onze digitale weerbaarheid via de verschillende ambities die omschreven staan in de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS), zodat deze scheefgroei geadresseerd wordt.10 In het actieplan van de NLCS staan de maatregelen waarmee deze ambities worden gerealiseerd en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Hoe staat het met de toezegging dat Nederland zich inzet om de zwaarste cybercriminelen op Europese sanctielijsten te krijgen? Deelt u de mening dat de cybercriminelen van onder andere Black Cat en Qilin hier ook op thuishoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Als internationaal recht en in VN-verband overeengekomen normen geschonden worden door cyberaanvallen, kunnen diplomatieke maatregelen in coalitieverband worden genomen. In EU-verband hebben we hiertoe de Cyber Diplomacy Toolbox, die mede door Nederland tot stand is gekomen. Het EU Cyber Sanctie Regime is onderdeel van deze Toolbox. Inmiddels zijn acht personen en vier entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de meest schadelijke cyberaanvallen op de sanctielijst van de EU geplaatst. Op de sanctielijst staan onder andere de verantwoordelijken voor de verstoorde Russische cyberoperatie tegen de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW). Daarnaast kregen personen en entiteiten uit China en Noord-Korea sancties opgelegd. Op dit moment wordt de Cyber Diplomacy Toolbox herzien, met als doel daadkrachtiger op te kunnen treden tegen ontwrichtende cyberoperaties, hier speelt Nederland wederom een actieve rol in. Welke respons opportuun is, zal afhankelijk zijn van de ernst en impact van het incident. Voor inzet van het sanctiemiddel is bovendien unanimiteit vereist in de EU-besluitvorming.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de KopieID-app van de rijksoverheid, waarmee identiteitsbewijzen veilig gekopieerd, verstuurd en getraceerd kunnen worden, meer bekendheid en gebruikers krijgt, zodat in geval van diefstal en lekken locaties sneller te achterhalen zijn?
Vanaf juni dit jaar wordt de KopieID-app extra onder de aandacht gebracht. Dat zal gebeuren via social media, advertorials en bij bibliotheken waar de Informatiepunten Digitale Overheid zijn. De KopieID-app zelf zal in juni ook gebruiksvriendelijker zijn dan de huidige app. Zo is de app straks in meer talen te gebruiken en kunnen documenten automatisch worden herkend zodat men niet meer zelf met de vinger onderdelen onzichtbaar hoeft te maken te maken. De app herkent dan ook documenten als de Sédula, de identiteitskaarten die gebruikt worden in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Hoe kan er zorg voor gedragen worden dat «vervuilde data», zoals verlopen paspoorten, sneller opgeruimd worden, zodat deze niet meer onderdeel kunnen worden van een cyberaanval? Hoe groot is het probleem van vervuilde data in Nederland?
De kopieën van de identiteitsbewijzen in het artikel en «Paspoorten van dokters op straat na hack bij oudereninstelling Gelderland» waren van werknemers. Die kopieën worden gemaakt als iemand in dienst treedt bij een werkgever. Werkgevers zijn verplicht om deze kopieën, zonder doorgestreepte elementen, te bewaren. Dat moet tot vijf jaar nadat een werknemer weg is bij deze werkgever. Het komt dus voor dat er terecht kopieën worden bewaard van identiteitsbewijzen die inmiddels zijn verlopen. Werkgevers dienen kopieën van oud-werknemers niet onnodig lang te bewaren. Of en hoeveel kopieën onnodig worden bewaard, is onbekend.11
Ziet u mogelijkheden om, in het kader van de toenemende internationale cyberdreiging, aanvullende maatregelen te nemen op de korte termijn om de digitale weerbaarheid van de zorgsector en andere sectoren te vergroten? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven staan in het actieplan van de NLCS alle acties die het kabinet uit zal voeren om de algehele digitale weerbaarheid van de maatschappij te versterken. Hierin vindt u dus ook welke concrete maatregelen op korte termijn getroffen (zullen) worden. Een voorbeeld van belangrijke maatregelen die de digitale weerbaarheid op korte termijn zullen vergroten is het bieden van meer zicht op cyberincidenten, -dreigingen en -risico’s aan organisaties door meer en efficiëntere informatie-uitwisseling. Daarnaast wordt er dit jaar geoefend met het Landelijk Crisisplan Digitaal middels de nationale oefening ISIDOOR.
Het actieplan 2022–2023 van de NLCS is het startpunt. Het actieplan wordt jaarlijks geactualiseerd, waardoor adequaat ingespeeld kan worden op de snelle ontwikkeling van het cybersecurity domein en bijgestuurd kan worden als hier aanleiding toe is. De komende jaren geeft het kabinet samen met medeoverheden, bedrijfsleven en wetenschap invulling aan de noodzakelijke vervolgstappen richting een digitaal veilig Nederland.
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de Pro-Russische DDoS-aanval op Nederlandse ziekenhuizen? Kunt u toezeggen deze en bovenstaande schriftelijke vragen te beantwoorden vóór het aanstaande commissiedebat Cybercrime d.d. 30 maart 2023?3
Ja.