Het bericht dat er grote zorgen zijn voor de transportsector door de aankomende grenscontroles |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland krijgt grenscontroles vanaf 9 december: Grote zorgen voor transportsector»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die worden geuit door de transportsector?
Is er, voorafgaand aan het besluit om grenscontroles in te voeren, een analyse gedaan over de economische gevolgen van dit besluit? Als dat het geval is, kunt u deze analyse met de Kamer delen?
Als er geen analyse is gedaan van de economische gevolgen, bent u bereid dit alsnog doen?
Wat doet u om de economische gevolgen van de grenscontroles te beperken?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de transportsector om hun zorgen te bespreken en op zoek te gaan naar oplossingen?
Het kabinet staat reeds in contact met de transportsector. Het kabinet heeft maatregelen genomen om de impact van binnengrenscontroles op grensoverschrijdende verkeer te beperken. Indien er signalen zijn over daadwerkelijke significante beperkingen, dan kunnen deze besproken worden en zullen deze waar mogelijk geadresseerd worden.
Het artikel ‘Minder (gerecycled) plastic geproduceerd, zorgen over duurzaamheid’ |
|
Martijn Buijsse (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minder (gerecycled) plastic geproduceerd, zorgen over duurzaamheid»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de laatste maanden verschillende Nederlandse bedrijven die zich bezighouden met het circulair verwerken van plastics failliet zijn gegaan?
Ik betreur het dat het afgelopen jaar een aantal plasticrecyclingbedrijven failliet is gegaan. Het kabinet vindt het van groot belang dat de recyclaatmarkt wordt versterkt en de plasticketen circulair wordt gemaakt. Het stimuleren van een markt voor circulair plastic is belangrijk voor het realiseren van de grondstoffentransitie, het behalen van de klimaatdoelen en het behoud van een sterke chemie- en recyclingsector. Daarom treft het kabinet een combinatie van normerende, stimulerende en beprijzende maatregelen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren (beprijzen). In najaar 2024 wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Ook werkt het kabinet aan het vormgeven van een circulaireplasticnorm waarbij in Nederland vanaf 2027 bij het maken van plastic verplicht een percentage plastic recyclaat en duurzame biogrondstoffen worden toegepast. Tot slot stelt het kabinet in totaal € 267 miljoen aan subsidies beschikbaar om bedrijven bij te staan in de transitie naar een circulaire plasticketen (stimuleren). Bij de Voorjaarsnota van 2025 zullen de effecten van de circulaireplasticnorm en de plastic heffing integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen.
Tot slot, verzoeken tot snellere vergunningverlening speelt met name bij het opstarten van nieuwe recyclingactiviteiten of het uitbreiden van bestaande recyclingactiviteiten. Het probleem op dit moment is met name dat de recyclaatmarkt niet goed functioneert en dat bestaande plasticrecyclers hun recyclaat niet goed kwijt kunnen. De verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening ligt bij het bevoegd gezag. Vaak heeft de betreffende gemeente of provincie deze taak bij de omgevingsdienst belegd. In 2023 is een onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om de vergunningverlening te versnellen met versnellingsopties.2
Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat er in de aankomende maanden nog meer bedrijven die zicht bezighouden met het circulair verwerken van plastics failliet gaan? De branche pleit zelf voor onder andere een snellere vergunningverlening, hoe kijkt u hiernaar?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft u over deze ontwikkelingen contact met de sector? Welke signalen krijgt u vanuit de bedrijven?
De Ministeries van IenW en KGG staan via regelmatige bilaterale gesprekken in contact met de sector. Ook hebben IenW en KGG begin dit jaar meerdere gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers en ondernemers uit de plasticrecyclingsector, InvestNL, brancheorganisatie Verpact en enkele brandowners, zoals Unilever en Coca-Cola. Hieruit kwam het volgende beeld naar voren: recyclers raken hun recyclaat slecht kwijt in de markt vanwege goedkoop recyclaat dat van buiten de EU wordt geïmporteerd en de lage prijs van nieuw (virgin) plastic. De hoeveelheid onverkochte voorraad recyclaat neemt toe. Vooral nieuwe innovatieve bedrijven en kleinere familiebedrijven die zogenaamd «hard plastic» recyclen hebben het zwaar.
Hoe kijkt u aan tegen de rol van afvalverbrandingsinstallaties, inclusief de scheiders, bij het bevorderen en het in stand houden van bedrijven die zich bezighouden met het circulair verwerken van plastics?
Het probleem van de slecht functionerende recyclaatmarkt wordt vooral veroorzaakt door goedkoop fossiel virgin plastic en goedkoop recyclaat van buiten de EU. Dit houdt geen verband met de rol van afvalverbrandingsinstallaties.
Hoe beoordeelt u de mogelijke bijdrage van de chemische industrie aan het circulair maken van plastics? Is er reeds voldoende capaciteit beschikbaar om de doelen te behalen?
Als producent van plastics speelt de chemie een sleutelrol in de transitie naar circulaire en duurzame materialen. Om een circulaire plasticketen te bereiken is, naast mechanische recycling van afval, aanvulling nodig van nieuwe circulaire plastics. Er zijn drie mogelijke bronnen voor duurzame grondstoffen voor plastics: recycling, biogrondstoffen en carbon capture and utilisation (CCU).
Plastic dat niet mechanisch recyclebaar is, of niet geschikt is voor hoogwaardige mechanische recycling, of vrijkomt als reststroom bij mechanische recycling, wordt nu nog vaak verbrand. Met chemische recycling kunnen die plastic afvalstromen alsnog verwerkt worden tot grondstoffen voor de productie van nieuw hoogwaardig plastic.
Naast mechanisch of chemisch gerecycled afval kunnen ook biogrondstoffen worden ingezet voor productie van duurzaam plastic. Een mooi voorbeeld hiervan is Avantium, die recent een nieuwe fabriek voor bioplastics heeft geopend in Delfzijl. Tot slot kan CO2 worden afgevangen en omgezet in grondstoffen die door de chemische industrie gebruikt kunnen worden voor nieuw plastic.
Op al deze vlakken zijn mooie initiatieven, maar er is veel meer capaciteit nodig voor een circulaire plasticketen. Er wordt gewerkt aan een visie en transitiepad voor de grondstoffentransitie in de chemie, die in kaart zullen brengen welke opschaling nodig is.
Heeft u een beeld van hoeveel recyclaat terug de plasticketen in gaat? Neemt dit toe of af? Welke ambitie stelt u hierbij?
Op basis van recent onderzoek door Conversio, wordt bij de productie van nieuwe plastic producten 13 procent post-consumer recyclaat ingezet. Als ook het gerecyclede plasticafval dat bij productie ontstaat (pre-consumer) daarbij wordt opgeteld bedraagt het percentage 19 procent.3
Deelt u de mening dat het vraagstuk rondom circulaire plastics dusdanig complex is dat dit onvoldoende tot uitwerking komt binnen het Nationaal Programma Circulaire Economie? Waarom wel of waarom niet?
Het vraagstuk circulair plastic is complex. Er zijn zeer veel verschillende toepassingsgebieden van plastic en daarmee bestaat er ook een grote diversiteit aan plasticsoorten, additieven, et cetera. Vaak wordt plastic ook toepast in een product met ander plastic of andere materialen. Het Nationaal Programma Circulaire Economie focust daarom op een aantal productgroepen. Dit is niet voldoende om de transitie naar circulaire plastics te bereiken, maar zet eerste betekenisvolle stappen, die ambitieus maar haalbaar zijn met gegeven financiële middelen.
De toekomst van de Volksbank |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de reorganisatie van de Volksbank?1 2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom serieus wordt gekeken naar twee neo-liberale opties (onderhandse verkoop, beursgang) en niet naar de Rijnlandse opties (publieke bank, coöperatieve bank)?
Het proces om te komen tot een (richtinggevend) besluit over de toekomst van de Volksbank loopt al lang. In 2021 zijn de toekomstopties en governancemodellen voor de Volksbank verkend.3 In die verkenning is uitgebreid gekeken naar verschillende opties, waaronder ook een staatsbank en de omvorming naar een coöperatie. In 2023 is het proces om te komen tot een richtinggevend besluit gestart.4 Als onderdeel van dat proces heeft mijn voorganger eerder dit jaar het NLFI-advies over de toekomstopties voor de Volksbank met uw Kamer gedeeld.5 Op 1 oktober 2024 heb ik mijn appreciatie van dat advies met uw Kamer gedeeld.6 In het NLFI-advies is nogmaals gekeken naar de verschillende opties, waaronder de staatsbank en het omvormen naar een coöperatieve bank. NLFI concludeert in haar advies dat de opties onderhandse verkoop of beursintroductie realistische toekomstopties zijn en dat de opties staatsbank, coöperatieve bank en stichting beheer niet door haar worden aanbevolen. In mijn appreciatie van het NLFI-advies heb ik aangegeven deze conclusies te volgen.
Waarom wordt het argument gehanteerd dat de nationalisatie van de SNS Reaal Bank in 2013 «uit nood» geboren is en «dus» weer terug moet naar de private sector?
Voor de beoordeling of de bank in staatshanden zou moeten blijven heeft mijn voorganger geanalyseerd of er eventueel publieke belangen in de financiële sector zijn die onvoldoende geborgd zijn, de wijze waarop die belangen geborgd kunnen worden en of de Volksbank op basis van die analyse een rol kan hebben bij de borging van die belangen.7
Mijn voorganger heeft geconcludeerd dat er voor de borging van de geïdentificeerde publieke belangen geen noodzaak is voor het houden van een belang in een individuele financiële instelling en dat vanuit dat perspectief geen reden is om de Volksbank als permanente staatsdeelneming te behouden. Borging van de belangen kan – kortgezegd – op effectieve wijze plaatsvinden via minder verregaande (overheids-)instrumenten. Ik volg deze lijn.
Deelt u de mening dat dit geen goede redenering is: immers er zijn wel meer bedrijven en organisaties «uit nood» publiek gemaakt, zonder dat daar de conclusie uit getrokken wordt dat privatisering noodzakelijk is?
Voor iedere staatsdeelneming geldt dat het aandeelhouderschap van de Nederlandse staat in beginsel eens in de zeven jaar wordt geëvalueerd. Een onderdeel van deze evaluatie is of het aandeelhouderschap door de staat moet worden behouden. De achtergrond hoe een onderneming in staatshanden is gekomen is daarbij relevant, maar in principe niet doorslaggevend.
Hoe ziet u in dit geval bijvoorbeeld de NS, DNB, TenneT en het UWV, die ook «uit nood» publiek zijn gemaakt?
Zoals in het vorige antwoord toegelicht, wordt per deelneming periodiek beoordeeld of het staatsaandeelhouderschap nog toegevoegde waarde heeft. Waarbij zij opgemerkt dat niet alle in de vraag genoemde organisaties een staatsdeelneming zijn, zo is bijvoorbeeld UWV een zbo.
Waarom stelt u dat alle publieke belangen gewaarborgd zouden zijn bij privatisering van deze bank?
Uit de eerder uitgevoerde analyse naar de met de Volksbank gemoeide publieke belangen blijkt dat het behoud van een belang in de Volksbank niet nodig is voor de borging van de geïdentificeerde publieke belangen.8 De meest effectieve manier voor borging van deze publieke belangen, zoals de chartale infrastructuur en veilig sparen, is via sectorbrede instrumenten, bijvoorbeeld zelfregulering, afspraken met de sector en concrete wet- en regelgeving. De borging van deze publieke belangen in de financiële sector kan zodoende op efficiënte wijze plaatsvinden met minder verregaande (overheids-)instrumenten dan een staatsdeelneming.
Deelt u de mening dat het publieke belang van bestaanszekerheid en leefbaarheid in de vorm van genoeg fysieke bankkantoren in de regio, bijvoorbeeld door de RegioBank onvoldoende is geregeld?
Ik vind het belangrijk dat eenieder die dat wil voldoende toegang heeft tot fysieke financiële dienstverlening. Er is sinds enkele jaren sprake van een toenemende mate van digitalisering in de samenleving en in het betalingsverkeer. Tegelijkertijd zijn er groepen in de samenleving die afhankelijk zijn van fysieke financiële dienstverlening, of hier de voorkeur aan geven. Ik hecht er waarde aan dat de financiële dienstverlening voor deze groepen voldoende toegankelijk is en zet mij hiervoor in. De toegankelijkheid van het betalingsverkeer kan worden gewaarborgd door verschillende maatregelen. Dit kan bijvoorbeeld door fysieke dienstverlening via bankkantoren en servicepunten, maar bijvoorbeeld ook door bankmedewerkers die bij mensen thuiskomen en door goede telefonische dienstverlening. In het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van het betalingsverkeer en wordt besproken hoe fysieke dienstverlening het beste vorm gegeven kan worden. Eind november 2022 heeft het MOB de banken opgeroepen om meer prioriteit te geven aan de toegankelijkheid van het betalingsverkeer, mede naar aanleiding van het DNB-onderzoek dat aantoonde dat ruim 1 op de 6 volwassen Nederlanders (2,6 miljoen mensen) hun bank- en betaaldiensten niet geheel zelfstandig uit kan voeren.9 De banken, waaronder de Volksbank, zijn als reactie op dit rapport gestart met het programma Toegankelijk bankieren.10 Zij ontplooien gezamenlijke initiatieven onder dit programma om de dienstverlening van banken toegankelijker en inclusiever te maken en doen dit in samenwerking met andere instellingen en organisaties. Ook nemen banken, waaronder de Volksbank, individuele maatregelen om de toegankelijkheid van hun dienstverlening te verbeteren. Ik blijf de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van het betalingsverkeer nauwgezet volgen.
Klopt het dat de Volksbank relatief gezien de meeste fysieke bankkantoren in stand houdt?
Een recente analyse van Betaalvereniging Nederland laat zien dat de Volksbank inderdaad de meeste bankkantoren heeft: de Volksbank had 647 bankkantoren, waarvan het merendeel franchisenemers, de Rabobank 122, ING 57 en ABN Amro 27.11
Kunt u uitsluiten dat na privatisering dit aantal fysieke bankkantoren naar verwachting omlaag zal gaan?
In algemene zin geldt, ook nu de bank nog in staatshanden is, dat het bestuur van de onderneming verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering, hieronder valt ook het aantal bankkantoren. Dit is niet aan de aandeelhouder en kan ik daarom ook in de huidige situatie niet uitsluiten. Voor de Volksbank geldt daarnaast dat het aandeelhouderschap is belegd bij NLFI en ik op verdere afstand sta en dat vanwege geldende ACM-maatregelen zowel NLFI als de staat zich niet mag bemoeien met de commerciële strategie van de bank.
Bij een privatisering zijn er daarnaast ook beperkte mogelijkheden om eisen te stellen aan de koper(s), zoals aan het aantal fysieke bankkantoren.
Deelt u de mening dat er in de ons omringende landen, zoals Duitsland, België, Frankrijk en Polen veel meer publieke banken zijn en dat dat daar helemaal niet als een probleem wordt gezien?
In verschillende Europese landen zijn er banken die in eigendom zijn van de staat of van regionale of lokale overheden, bijvoorbeeld de Sparkassen in Duitsland. Sparkassenzijn (spaar)banken die veelal een regionale focus hebben en in eigendom zijn van een regionale of lokale overheid. In België is de bank Belfius sinds de financiële crisis in handen van de Belgische federale overheid. In Polen is in ieder geval PKO Bank Polski S.A. voor 30% in handen van de Poolse overheid (op 30 september 2024). In veel Europese lidstaten is het gebruikelijk dat er één of enkele publieke banken met een specifieke maatschappelijke functie in eigendom van de staat zijn, zoals in Nederland het geval is voor de sectorbanken BNG Bank en NWB Bank en ontwikkelingsbank FMO.
Deelt u het publieke belang van een gediversifieerd bankenlandschap in Nederland, zoals in de ons omringende landen?
Een gediversifieerd bankenlandschap kan van waarde zijn voor Nederlandse huishoudens en bedrijven. Een bankensector die wordt gekenmerkt door banken met verschillende bedrijfsmodellen, producten en balansstructuren is bijvoorbeeld minder kwetsbaar voor schokken dan een bankensector met een hoge mate van homogeniteit, en komt zo de stabiliteit van bancaire dienstverlening ten goede. Om diversiteit in de Nederlandse bankensector verder te bevorderen is een goed vestigingsklimaat van groot belang, met voldoende ruimte voor nieuwe (innovatieve) uitdagers, waaronder ook non-bancaire aanbieders van financiële diensten.
Deelt u de mening dat het rendement van 11,5 procent van de Volksbank meer dan voldoende is en er helemaal geen noodzaak is voor een reorganisatie en/of privatisering?
Het is aan het bestuur van de bank om de commerciële en operationele strategie te bepalen en in lijn daarmee is het ook aan het bestuur om te beoordelen of een reorganisatie noodzakelijk is.
Het rendement op eigen vermogen was in 2023 11,4 procent. Echter, in 2021 was het rendement op eigen vermogen 4,7 procent en in 2022 5,2 procent. Uit de met uw Kamer gedeelde jaarlijkse voortgangsrapportage van NLFI over de Volksbank12 volgt dat het hogere rendement in 2023 grotendeels het gevolg was van gestegen netto rente-inkomsten en dat het verdien- en funding model van de Volksbank erg afhankelijk is van de rentestanden (en daarmee kwetsbaar is). Daarnaast volgt uit de voortgangsrapportage dat de Volksbank structureel te maken heeft met hoge kosten. In haar recente persberichten laat de Volksbank dan ook weten dat de bank deze kosten wil en moet verlagen om de bank operationeel en commercieel te versterken. Daarom acht de Volksbank een reorganisatie nodig.
Voor de volledigheid, het rendement van de Volksbank heeft geen rol gespeeld bij de eerdergenoemde analyse van NLFI over de toekomstopties.13 Uiteraard draagt een succesvolle reorganisatie wel bij aan de toekomstbestendigheid en winstgevendheid van de bank en daarmee heeft een mogelijke privatisering waarschijnlijk een hogere kans van slagen.
Klopt het dat privatisering in de praktijk meestal onomkeerbaar is en u daarna geen enkele controle meer heeft wie, na doorverkoop, de toekomstige eigenaar zal zijn?
Ja, als een onderneming volledig geprivatiseerd is, heb ik daar als (op dat moment voormalig) aandeelhouder geen invloed op.
Kunt u uitsluiten dat het toekomstige eigendom van de Volksbank in handen zal komen van private equity? Zo ja, op welke manier kunt dat uitsluiten?
Met oog op staatssteunregels kunnen partijen niet bij voorbaat uitgesloten worden. Er dient een transparant en marktconform proces doorlopen te worden. Daarbij hebben de relevante toezichthouders, zoals DNB, een rol bijvoorbeeld in het kader van de toetsing van een nieuwe eigenaar.
Deelt u de mening dat met alleen wet- en regelgeving het publieke belang niet altijd afdoende is geborgd? Klopt het dat dit ook een belangrijk uitgangspunt is van het huidige deelnemingenbeleid?
In algemene zin deel ik de mening dat het voor kan komen dat een publiek belang niet afdoende geborgd kan worden met alleen wet- en regelgeving. Dit volgt ook uit het huidige deelnemingenbeleid. Al moet daarbij opgemerkt worden dat voor ingrijpen in de markt door middel van het aangaan van een deelneming in een bedrijf aantoonbaar dringende redenen nodig zijn.
Voor wat betreft de financiële sector ben ik van mening dat publieke belangen in de financiële sector het beste geborgd kunnen worden met sectorbrede oplossingen.
Daarbij kan het gaan om wet- en regelgeving, maar ook om zelfregulering of afspraken met de sector. Over het algemeen geldt dat het aangaan of aanhouden van een deelneming door de staat een ingrijpende vorm van overheidsingrijpen is waarvoor aantoonbaar dringende redenen nodig zijn. Mijn voorganger heeft geconcludeerd dat er voor de borging van de geïdentificeerde publieke belangen in de financiële sector geen noodzaak is voor het houden van een belang in een individuele financiële instelling.14 Deze lijn volg ik.
Kunt u daarbij, naast een publieke bank een aantal andere varianten in overweging nemen, zoals een maatschappelijke vennootschap, waarin de maatschappelijke taak is geborgd in de statuten, of werknemers-coöperatie, of een coöperatieve bank, met de gemeenten en provincies als leden?
De varianten die u beschrijft zijn, op hoofdlijnen, reeds in kaart gebracht en beoordeeld in de uitgevoerde verkenning en in het advies van NLFI en mijn appreciatie daarvan. Hiervoor verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 2. Ik zie geen aanleiding om deze opties nogmaals te onderzoeken.
Klopt het dat de Volksbank 750 van de 4500 banen wil schrappen?
Uit het persbericht van de Volksbank blijkt dat het de verwachting van de Volksbank is dat tussen 700 en 750 banen zullen verdwijnen per 1 juli 2025.15
Klopt het dus dat de reorganisatie met het oog op privatisering 750 banen kost?
Nee, uit de persberichten van de Volksbank volgt dat het bestuur van de bank het transformatietraject is gestart om verschillende redenen, waaronder het reduceren van kosten en het vereenvoudigen van de organisatiestructuur.
Klopt het dat, indien privatisering achterwege blijft, deze 750 banen kunnen worden gered?
Nee, dat klopt niet. Uit de persberichten van de Volksbank volgt dat het bestuur van de bank het transformatietraject is gestart om de bank effectiever te laten opereren en commercieel en operationeel te versterken. Dit doet de Volksbank door onder meer het reduceren van kosten en het vereenvoudigen van de organisatiestructuur.
Klopt het dat er, in het kader van de reorganisatie, nog meer bankkantoren zullen worden gesloten? Zo ja, hoeveel zullen dat er zijn?
In het recente persbericht van de Volksbank heeft de Volksbank aangegeven dat er een optimalisatie van de bestaande SNS-winkels en RegioBank-vestigingen plaats zal vinden en dat dit zal leiden tot een daling van het aantal vestigingen. De daling van het aantal vestigingen is nog niet bekend. De Volksbank heeft aangegeven dat het uitgangspunt bij de optimalisatie het behoud van landelijke dekking is.
Waarom zouden succesvolle merknamen zoals ASN, RegioBank, BLG Wonen en SNS geschrapt moeten worden?
Het bestuur van de Volksbank gaat over de commerciële strategie van de bank en het is aan het bestuur van de bank om hier een besluit over te nemen. Uit het persbericht volgt dat deze stap noodzakelijk is voor een gezonde toekomst van de bank.
Kunt u deze vragen, een voor een, beantwoorden voor het commissiedebat staatsdeelnemingen van 28 november 2024?
Ja.
Het bericht '‘Fuck de regels’: hoe spotgoedkope Chinese fatbikes Nederland worden binnengesmokkeld' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), David van Weel (minister ) , Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht ««Fuck de regels»: hoe spotgoedkope Chinese fatbikes Nederland worden binnengesmokkeld»1?
De regering maakt zich vanuit verkeersveiligheidsoogpunt zorgen over het gebruik van illegale fatbikes op de openbare weg. Daarbij is het beeld dat geschetst wordt van de negatieve impact op de concurrentiepositie van Nederlandse producenten van fatbikes, verontrustend.
Kunt u bevestigen dat illegale fatbikes, uitgerust met gashendels en te sterke motoren, op grote schaal worden geïmporteerd en verkocht in Nederland en dat deze voertuigen zowel gevaarlijk als verboden zijn op de openbare weg (zoals een gashendel met motorondersteuning boven de zes kilometer per uur)?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vermoedt wel dat er ongekeurde bromfietsen worden geïmporteerd. Op dit moment worden door de ILT de handelsstromen in kaart gebracht. Er is te zien dat internethandel toeneemt en producten op korte termijn worden geleverd. Er is geen zicht op via welke lidstaat de ongekeurde bromfietsen Europa binnen komen.
Het is een elektrische fiets als de fatbike:
Het is een bromfiets als de fatbike:
Hoe verklaart u dat frauduleuze importpraktijken, zoals het opgeven van fatbikes als andere goederen, al jaren ook in Nederland mogelijk zijn terwijl douanecontroles in Nederlandse havens plaats zouden moeten vinden? Hoe gaat u hier tegen optreden?
Fatbikes moeten volgens de douane wet- en regelgeving bij invoer in de EU worden aangegeven met de goederencode voor elektrische fietsen. Over elektrische fietsen zijn invoerrechten en antidumpingheffingen verschuldigd. In het algemeen controleert de Douane douaneaangiften en de daarbij behorende goederen risicogericht op juistheid en volledigheid. Dat wil zeggen dat de Douane aan de hand van actuele risico-informatie aangiften en goederen selecteert voor controle. Daarnaast vinden er ook steekproefsgewijs controles plaats.
Als onderdeel van deze algemene controlestrategie, heeft de Douane profielen op aangiften die specifiek zien op het risico van het niet afdragen van invoerrechten en antidumpingheffingen bij invoer in de EU van elektrische fietsen, waaronder fatbikes. Als bij een douanecontrole blijkt dat een fatbike onjuist is aangegeven, dan moet de aangever alsnog het juiste bedrag aan invoerrechten en antidumpingheffing betalen. Bij fraude vindt overleg plaats met het Openbaar Ministerie over eventuele strafrechtelijke stappen.
Welk deel van de middelen en capaciteit wordt er momenteel specifiek ingezet op het controleren van de import van fatbikes, en welk percentage van de illegale handel weet u hiermee te onderscheppen?
De douane hanteert een integrale aanpak als uitgangspunt bij controles. Dit houdt in dat de douanier wanneer goederen worden gecontroleerd let op de naleving van alle wet- en regelgeving waarvoor de Douane is aangewezen als toezichthouder, ongeacht het risico dat aanleiding was voor de controleopdracht. Het is daardoor niet te zeggen hoeveel capaciteit de Douane inzet op de controles van fatbikes. Dit wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Welk percentage van de illegale handel hiermee onderschept wordt, is op basis van douanedata evenmin te bepalen.
Bent u van mening dat de huidige capaciteit van de douane en van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende is om de grootschalige import en verspreiding van illegale fatbikes effectief tegen te gaan? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
De douanecontroles op de invoer van fatbikes in de EU via Nederland zijn onderdeel van de algemene risicogerichte controlestrategie op omzeiling van invoerrechten en antidumpingheffingen. De Douane maakt daarbij een inschatting waar de grootste risico’s zich voordoen – op basis van een risicoanalyse – en zet daar handhavingsinterventies in. Antidumpheffingen in het algemeen brengen grote risico’s met zich mee vanwege de grote bedragen die ermee zijn gemoeid. Zij vormen dan ook een prioriteit bij de Douane. De mate waarin wordt gecontroleerd specifiek op fatbikes is onderdeel van de controlestrategie. Deze controlestrategie wordt regelmatig geactualiseerd.
De Douane zet zich niet alleen in voor de fiscale belangen, maar ook voor de belangen van Nederland en Europa op het gebied van veiligheid, gezondheid, economie en milieu. Dit gebeurt in opdracht van tien ministeries, voor de handhaving van verschillende verdragen, verordeningen en nationale wet- en regelgeving. Prioriteiten in beleid en uitvoering worden dan ook samen met de opdrachtgevende departementen bepaald. Zo wordt de beschikbare capaciteit aan mensen en middelen verdeeld over de verschillende taken die de Douane uitvoert. Binnen deze structuur voeren het Ministerie van IenW en het Ministerie van Financiën gesprekken over verdere inzet van de Douane voor het toezicht op fatbikes die niet voldoen aan Europese producteisen, waaronder veiligheidseisen.
Vanuit de huidige capaciteit bij de ILT wordt intensief ingezet op het markttoezicht van ongekeurde bromfietsen. De vraag is of met extra inzet op dezelfde soort capaciteit meer wordt bereikt.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen en consequenties zijn van de Europese waarschuwing dat de Ouxi V8 fatbike niet voldoet aan de Europese regelgeving en daarom van de markt gehaald moet worden?2
De ILT maakt zich als markttoezichthouder sterk voor een veilige, eerlijke en duurzame markt. Onderdeel van ons werk is om meldingen te maken richting de EU als de ILT ziet dat een product niet aan de voorwaarden voldoet. De Safety Gate is het Europees meldingen systeem voor gevaarlijke non-food producten. In dit systeem worden door de markttoezichtautoriteiten meldingen gedaan om andere lidstaten te informeren over gevaarlijke producten en opgelegde handelsbelemmeringen. Hoe een lidstaat hier opvolging aangeeft is verschillend. Maar in principe geldt dat het genoemde product (merk, type en batchcode) niet aan de gestelde veiligheidseisen voldoet en binnen heel de EU niet meer op de markt mag worden aangeboden. Het betekent voor Nederland dat dit product niet meer in de handel gebracht mag worden. Dus het product mag niet meer worden verkocht.
Bent u, met oog op deze Europese waarschuwing, van mening dat alle Ouxi V8 modellen niet langer op de Nederlandse openbare weg mogen rijden? Zo ja, hoe gaat u hier op handhaven en wat zijn de gevolgen voor consumenten?
Voor elektrische fietsen (fiets met trapondersteuning) gelden bepaalde voorwaarden om zonder goedkeuring op de openbare weg geplaatst of gebruikt te mogen worden. Het is in de eerste plaats van belang dat in het voortraject zoveel mogelijk wordt ingezet op toezicht om te voorkomen dat elektrische fietsen op de openbare weg komen die niet voldoen aan deze voorwaarden. Het is de taak van de ILT om illegale en ongekeurde voertuigen van de markt te weren. De ILT kan bijvoorbeeld constateren dat een hulpmotor een vermogen heeft van meer dan 250 watt. Indien dat het geval is, kunnen de voertuigen in beslag worden genomen voordat ze op de Nederlandse markt terecht komen. In het geval van de Ouxi V8 gaat het om een specifiek merk en typenummer waarvoor door de Safety Gate melding is gemaakt.
Indien een elektrische fiets die niet voldoet aan de voorwaarden toch op de openbare weg terecht komt, kan de politie handhavend optreden. De politie beschikt hiertoe over een rollenbanktest en kan een rijtest uitvoeren om te controleren of de trapondersteuning wel ophoudt bij 25 km/ u en of er geen mogelijkheid aanwezig is om zonder te trappen harder te rijden dan 6 km/u (bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gashendel).
Bij een eerste constatering van overtreding volgt een boete met daarbij een waarschuwing dat bij een volgende constatering de elektrische fiets in beslag wordt genomen. Indien de overtreder zijn elektrische fiets op de openbare weg wenst te blijven gebruiken dan heeft hij de gelegenheid om ervoor te zorgen dat de elektrische fiets aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet. Indien dat niet gebeurt wordt bij een tweede constatering van de overtreding de elektrische fiets in beslag genomen.
Bent u voornemens om meer (vergelijkbare) fatbike modellen aan te dragen voor een Europees verkoopverbod? Zo ja, hoe gaat u om met nieuwe modellen die de markt nu betreden? Bent u bereid om al deze fatbike modellen te toetsen op de bestaande regelgeving?
De ILT is op dit moment niet voornemens andere modellen aan te dragen. Nieuwe modellen moeten steeds opnieuw worden beoordeeld.
Klopt het dat Nederlandse opsporingsdiensten slechts beperkte mogelijkheden hebben om online aanbieders van illegale fatbikes aan te pakken? Welke knelpunten heeft u geïdentificeerd en hoe wilt u deze aanpakken? Ziet u intensievere samenwerkingen met online marktplaatsen als een effectieve manier om deze handelaren effectief te kunnen vervolgen? Hoe kunt u dit vormgeven?
Voor markttoezicht in het algemeen geldt dat de plaatsen van aanbieden (zowel fysiek als online) steeds vaker niet te herleiden zijn tot een bedrijf of persoon. Uitzoeken wie verantwoordelijk is voor dit aanbieden is zeer arbeidsintensief en vereist vaak specialistische opsporings- en internettechnieken. Ook vindt het aanbieden steeds vaker plaats vanuit het buitenland, waar de Nederlandse toezichthouders geen bevoegdheden hebben. In dergelijke gevallen kan ILT hulp inroepen van de autoriteiten in de desbetreffende lidstaat. Ook heeft de ILT met bijvoorbeeld Marktplaats afspraken gemaakt om illegale producten van hun site te weren. De ILT breidt deze vorm van samenwerking steeds uit met andere platvormen.
In de samenwerking met platformen informeert ILT bijvoorbeeld over kenmerken van illegale producten. Hiermee zijn platformen beter in staat om aanbod van illegale fatbikes te weren. Evengoed hebben online platformen hier ook zelf een maatschappelijke verantwoordelijkheid in en moeten ze voldoen aan de Digital Service Act (EU-verordening).
Het zijn met name de kleinere websites waar moeilijk grip op te krijgen is. Dit zijn veelal dropshippers (rechtstreeks leveren aan klanten). Op het moment dat ILT zo’n soort website benadert om aan te geven dat het aanbod illegaal is, dan wordt het product of de website snel verwijderd om korte tijd later weer ergens anders op te duiken onder een andere naam.
Erkent u het groeiende probleem van handel in illegale fatbikes via sociale media, waardoor opsporing en handhaving complexer worden? Zo ja, overweegt u om de controle en aanpak van illegale handel op platforms zoals Instagram en TikTok te versterken, en hoe bent u dat van plan?
Het algemene beeld is dat het aanbieden van producten op steeds meer manieren plaats vindt, zoals ook via de sociale media. Het aanbieden van producten via deze media houdt niet direct in dat dit een product is dat niet aan de eisen voldoet. Om te beoordelen of een fatbike illegaal is en gezien moet worden als ongekeurde bromfiets zal het voertuig in feite fysiek beoordeeld moeten worden. Ervaring leert dat veel aanbieders op de website aanduidingen gebruiken die gelden voor een «fiets met trapondersteuning» en dat op afstand niet te beoordelen is of het voertuig als ongekeurde bromfiets gezien moet worden.
De ILT ervaart inderdaad dat opsporing en handhaving complexer worden. Bij platforms zoals Instagram en TikTok is de vluchtigheid van aanbod nog sterker dan bij reguliere websites. Accounts zijn zeer snel aangemaakt en weer verwijderd en dat maakt handhaving ingewikkeld. Voor het versterken van de handhaving en opsporing via social media platforms zijn naast het reguliere toezicht ook andere middelen en capaciteiten nodig.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat antidumpingheffingen op fatbikes beter worden gehandhaafd en legale Nederlandse fabrikanten worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie?
De douanecontroles op de invoer van fatbikes in de EU via Nederland zijn onderdeel van de algemene risicogerichte controlestrategie op omzeiling van invoerrechten en antidumpingheffingen. De Douane maakt daarbij een inschatting waar de grootste risico’s zich voordoen – op basis van een risicoanalyse – en zet daar handhavingsinterventies in. Antidumpheffingen in het algemeen brengen grote risico’s met zich mee vanwege de grote bedragen die ermee zijn gemoeid. Zij vormen dan ook een prioriteit bij de Douane. De mate waarin wordt gecontroleerd specifiek op fatbikes is onderdeel van de controlestrategie. Deze controlestrategie wordt regelmatig geactualiseerd.
Welke acties gaat u nemen om ervoor te zorgen dat consumenten zich bewust worden van de risico’s van illegale fatbikes, zowel op het gebied van veiligheid als mogelijke juridische consequenties?
Op 5 september heeft het Ministerie van IenW de campagne «’t kan hard gaan» gelanceerd, specifiek gericht op consumenten en gebruikers. Met deze campagne worden jongeren en hun ouders gewezen op de mogelijke juridische consequenties en de risico’s van opgevoerde e-bikes, waaronder fatbikes. Het Ministerie van IenW heeft zich samen met de campagnepartners (gemeenten, provincies en andere belanghebbende partijen) ingezet om deze communicatieboodschappen door het hele land heen te verspreiden. Via de verschillende kanalen zijn hiermee al meer dan drie miljoen mensen bereikt. Het voornemen is om deze communicatie inzet voor de zomer te herhalen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Verkeersveiligheid op 18 december a.s.?
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Dutch financial institutions decarbonising their energy portfolios: Analysing financial flows to fossil fuels and renewable energy» van de Eerlijke Geldwijzer?1
Ja, ik ben bekend met deze rapporten. Om te zorgen dat groene investeringen toenemen, is het allereerst van belang dat zij rendabeler worden ten opzichte van investeringen in fossiele projecten. Het kabinet werkt hieraan via een afgewogen klimaatbeleid, met een combinatie van subsidies, beprijzingen en normerende maatregelen. Voor de financiële sector is het verder belangrijk dat dit klimaatbeleid gericht is op de lange termijn, zodat transitiepaden voor de economie en belangrijke sectoren duidelijk zijn. Dit voorjaar zal het kabinet daarom het Klimaatplan met de Kamer delen, dat de kaders zet voor een voorspelbaar langetermijnbeleid, gericht op het bereiken van de klimaatdoelen.
Naast de rol van de overheid, heeft de financiële sector ook een rol om de klimaat- en energietransitie verder te brengen, door het vergroenen van private kapitaalstromen. Het kabinet stimuleert dit onder meer via betrokkenheid bij het Klimaatcommitment van de financiële sector. Daarnaast vraagt Europese wetgeving van financiële instellingen dat zij hun duurzaamheidsrisico’s beheersen, onder meer door hun portefeuilles in lijn te brengen met het 1,5°C-doel van het Klimaatakkoord van Parijs. Ook organiseert Invest-NL financieringstafels met de overheid en de financiële sector op specifieke klimaat- en energieonderwerpen. Het doel hiervan is om knelpunten voor meer private financiering te achterhalen en deze op te lossen.
Bent u bekend met dit rapport waaruit blijkt dat de onderzochte instellingen nu gemiddeld voor elke euro in fossiel, slechts 20 cent investeren in duurzame energie? Bent u bekend met de bevinding uit de Net Zero Roadmap (2023) van de IEA2 dat de verhouding tussen investeringen in hernieuwbare energie en investeringen in fossiele brandstoffen veranderen in zes euro aan investeringen in hernieuwbare energie voor elke euro in fossiele energie (6:1) in 2030, als we de opwarming van de aarde willen beperken tot 1,5°C? Hoe gaat u zorgen voor de benodigde versnelling, aangezien uit het rapport van de Eerlijke Geldwijzer blijkt dat de onderzochte instellingen nu gemiddeld voor elke euro in fossiel slechts 20 cent investeren in duurzame energie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat banken, pensioenfondsen en verzekeraars hun bijdrage zouden moeten leveren aan het afgesproken «energy-package» tijdens de ÍP28 in Dubai waarin afgesproken is om fossiele energie uit te faseren en investeringen in hernieuwbare energiebronnen te verdriedubbelen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse financiële sector haar bijdrage hieraan levert?
Tijdens COP28 hebben landen die zijn aangesloten bij de Framework Convention on Climate Change van de Verenigde Naties een verklaring ondertekend, waarin ze zich committeren aan een transitie uit fossiele brandstoffen. Het kabinet onderschrijft dat private partijen een belangrijke rol spelen in deze transitie. Dat geldt dus ook voor de financiële sector. Het kabinet ondersteunt dit op verschillende manieren, onder andere via het in antwoord op vraag 1 en 2 besproken Klimaatcommitment.
Hoe wordt de voortdurende en zelfs stijgende financiering van fossiele energiebronnen sinds het Klimaatakkoord van Parijs meegenomen in het micro- en macroprudentieel toezicht door De Nederlandsche Bank en de Europese Centrale Bank en hoe moet deze financiering worden meegewogen in de risicomodellen van banken, verzekeraars en pensioenfondsen?
De Nederlandsche Bank (DNB) maakt zich sterk voor een stabiel en betrouwbaar financieel stelsel met solide financiële instellingen. DNB controleert of instellingen financieel solide zijn en of zij kunnen voldoen aan hun wettelijke verplichtingen, ook in het geval van onvoorziene omstandigheden. Het bankentoezicht door de Europese Centrale Bank (ECB) en het toezicht op de niet-systeembanken, verzekeraars en pensioenfondsen door DNB is daarbij gericht op risicobeheer door instellingen. Klimaat- en milieurisico’s kunnen een prudentieel risico vormen voor deze financiële instellingen. Om die reden verwachten de ECB en DNB dat banken, verzekeraars en pensioenfondsen rekening houden met klimaat- en milieurisico’s bij (i) het formuleren en uitvoeren van hun bedrijfsstrategie, (ii) in hun governance- en (iii) in risicobeheerkaders en (iv) dat zij daar transparant over zijn.
De financiering van fossiele energiebronnen kan een transitierisico (risico’s als gevolg van de transitie naar een duurzame economie) vormen voor financiële instellingen. De ECB en DNB verwachten daarom dat financiële instellingen deze adequaat beheersen. In dit kader verwachten toezichthouders dat banken, verzekeraars en pensioenfondsen de risico’s die financiering van fossiele energiebronnen met zich meebrengen, meenemen in alle fasen van het kredietverlenings- en beleggingsproces. Dit vereist onder meer dat banken, verzekeraars en pensioenfondsen deze risico’s meewegen in hun risicomodellen.
Vanwege de systemische aard van klimaat- en milieurisico’s kan de materialisatie ervan meerdere financiële instellingen gelijktijdig en via meerdere kanalen raken. Daarom kunnen transitierisico’s ook leiden tot macro-prudentiële risico’s. Om de stabiliteit van het financiële systeem te bewaken, brengt DNB periodiek deze macro-prudentiële duurzaamheidsrisico’s in kaart, onder meer via haar Overzicht Financiële Stabiliteit.
Gaat u met de ondertekenaars van het klimaatcommitment en de financiële sector in gesprek om afspraken te maken om tot de noodzakelijke 6:1 ratio, 6 euro duurzaam versus 1 euro fossiel, te komen in 2030 in hun energieportefeuille?
Een groot aantal financiële instellingen heeft zich er via ondertekening van het Klimaatcommitment aan gecommitteerd om reductiedoelstellingen te formuleren voor 2030 en daartoe actieplannen op te stellen. Daarnaast zijn de ondertekenaars een inspanningsverplichting aangegaan voor het financieren van de energietransitie. In de voortgangsrapportage van het Klimaatcommitment van 2024 (boekjaar 2023) rapporteren instellingen voor het eerst over de verhouding tussen investeringen in fossiele en hernieuwbare energiebronnen. Daarmee leggen de ondertekenaars verantwoording af over de door hen aangegane inspanningsverplichting. Alhoewel de door de IEA genoemde ratio over nieuwe investeringen gaat en de voortgangsrapportage in gaat op totale financiering, is een verschuiving van fossiele naar duurzame financieringen onderdeel van de transitie. Het kabinet is hierover reglmatig in gesprek met financiële sectorpartijen, onder meer via de reeds genoemde financieringstafels.
Bent u bereid om als onderdeel van de implementatie van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de transpositie van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) naar Nederlandse wetgeving, alle financiële instellingen te verplichten om een klimaatplan op te stellen waarin onder andere wordt opgenomen hoe Nederlandse financiële instellingen de benodigde 1:6 ratio in 2030 zullen halen?
De kabinetsinzet is een zuivere implementatie van EU-richtlijnen in nationale wetgeving. Dat betekent, in lijn met hoofdlijnenakkoord, dat hier bovenop geen nationale regels komen.
Daarnaast zet het kabinet zich in Europees verband in op een vermindering van de rapportagelasten die voortkomen uit het raamwerk voor duurzame financiering. De Europese Commissie heeft recent, op 26 februari jl., voorstellen gepresenteerd om de bovengenoemde wetten te versimpelen. De Tweede Kamer zal op korte termijn worden geïnformeerd over de precieze inhoud van deze voorstellen en de voorgenomen kabinetsinzet.
Wanneer wordt de verkenning naar hoe de bijdrage van de financiële sector aan de klimaattransitie kan worden versterkt via wettelijke en alternatieve maatregelen naar de Tweede Kamer gestuurd, aangezien deze verkenning rond de zomer van 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd worden?
In maart 2023 heeft de toenmalige Minister van Financiën, mede namens de toenmalige Minister voor Klimaat en Energie, aangekondigd een verkenning naar klimaatmaatregelen voor de financiële sector te starten om te onderzoeken of en hoe wetgeving de bijdrage van de financiële sector aan de klimaattransitie kan versterken. Ik heb de Kamer recent, in mijn visie op de financiële sector1, laten weten dat ik geen nieuwe (rapportage)verplichtingen zal opleggen aan financiële instellingen ten aanzien van duurzame financiering en geen verdere stappen zet op nationale wetsvoorstellen op dit vlak. Over de precieze uitkomsten van voornoemde verkenning zal ik uw Kamer op korte termijn informeren. Daarbij zal ik ook in gaan op mijn prioriteiten op het gebied van verduurzaming van de financiële sector voor de komende periode.
Wanneer komt er een overzicht van genomen acties en een actualisatie van de beleidsagenda duurzame financiering met concrete, tijdens de lopende regeerperiode te nemen acties?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat financiële instellingen hun financierings- en investeringsportefeuilles volledig openbaar moeten maken zodat belanghebbenden – waaronder overheden, accountants, maatschappelijke organisaties en onderzoekers – financieringen en investeringen beter kunnen monitoren?
Er bestaan reeds diverse monitoringsinstrumenten ten aanzien van de investeringen van financiële instellingen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, houdt DNB vanuit prudentieel oogpunt toezicht op de wijze waarop financiële instellingen risico’s wegen en beheersen, ook in het kader van hun kredietverleningsproces. In aanvulling hierop controleren accountants informatie die financiële instellingen op grond van wettelijke verplichtingen openbaar maken, waaronder informatie over duurzaamheid. De instrumenten om te monitoren zijn er dus al. Verplichte algehele openbaarmaking op grote schaal is ook niet proportioneel omdat commerciële, bedrijfsgevoelige informatie op straat kan komen te liggen. Dergelijke informatie geniet juist wettelijke bescherming. Ook gevoelige privégegevens van particuliere klanten (zoals via hypotheken en consumptieve leningen) zouden in grote hoeveelheden geopenbaard moeten worden voor een volledig overzicht. Dit is onwenselijk en in strijd met privacywetgeving.
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in de Klimaatzaak tussen Milieudefensie en Shell?1 2
Ja.
Deelt u de vaststelling van het Hof dat het klimaatprobleem «het grootste probleem van deze tijd is.»? Zo nee, waarom niet?
Klimaatverandering is onmiskenbaar één van de allergrootste opgaven van deze tijd.
Onderschrijft u de vaststelling van het Hof dat «er geen twijfel [...] kan bestaan dat de bescherming tegen gevaarlijke klimaatverandering een mensenrecht is» en dat staten daarom een verplichting hebben burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering? Bent u bereid daarin vergaande maatregels te nemen ter bescherming van onze fundamentele mensenrechten?
Dat staten op grond van mensenrechten positieve verplichtingen hebben om burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering is eerder onder meer bevestigd door de Hoge Raad in het Urgenda-arrest en door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Verein Klimaseniorinnen Schweiz tegen Zwitserland.
Het kabinet is van mening dat Nederland zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van deze verplichtingen nakomt door het treffen van klimaatmitigatiemaatregelen gericht op het halen van de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet en het voldoen aan de Europeesrechtelijke klimaatverplichtingen. Tevens zet het kabinet zich ook mondiaal in voor klimaatactie, waaronder via klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden en klimaatdiplomatieke inspanningen om derde landen te bewegen tot het verhogen van mitigatieambities.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de uitspraak voor het halen van de klimaatdoelen?
Het betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De overheid is geen partij in deze zaak. Het Hof heeft geen oordeel gegeven over het klimaatbeleid van het kabinet. Dat blijft gericht op het halen van de klimaatdoelen uit de Nederlandse en Europese klimaatwetgeving.
Onderschrijft u de uitspraak van het Hof dat niet alleen overheden maar ook bedrijven een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben voor het reduceren van hun uitstoot in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs, en dat via de horizontale werking van het mensenrechtenverdrag ook op Shell een zorgplicht rust? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft dat klimaatverandering een wereldwijde uitdaging is, waarbij niet alleen overheden maar ook bedrijven een belangrijke rol spelen. Uit de uitspraak van het Hof volgt dat op ondernemingen als Shell, die in belangrijke mate bijdragen aan het klimaatprobleem en het in hun macht hebben een bijdrage te leveren aan de bestrijding van dit probleem, een verplichting rust om CO2-emissies te beperken, ook als die verplichting niet uitdrukkelijk uit publiekrechtelijke regelgeving voortvloeit. Dergelijke ondernemingen hebben daarmee een eigen verantwoordelijkheid bij het halen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs.
Het Hof stelt dat verdragsbepalingen inzake mensenrechten niet horizontaal werken in privaatrechtelijke verhoudingen. Daarom rust er geen zorgplicht op Shell via de horizontale werking van verdragsbepalingen inzake mensenrechten. Het Hof stelt echter wel dat dergelijke (verdrags)bepalingen, zoals artikelen 2 en 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, in privaatrechtelijke verhoudingen kunnen doorwerken doordat zij invulling kunnen geven aan open normen, zoals de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, en mede bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag wat van, bijvoorbeeld, grote en internationale ondernemingen op grond van die norm kan worden verlangd.
Wat vindt u – met inachtneming van de verschillende rollen binnen de trias politica – van de uitspraak van de rechter dat, ondanks de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering die op bedrijven rust, de rechter op basis van de huidige wetgeving geen uitspraak kan doen over hoeveel een individueel bedrijf moet reduceren in 2030?
Ik kan de overwegingen van het Hof goed volgen. De huidige Europese en Nederlandse klimaatwetgeving gaan namelijk niet uit van absolute emissiereductiepercentages voor individuele ondernemingen. Het Europese en nationale klimaatbeleid omvat een breed pakket aan stimulerende, beprijzende en normerende maatregelen om de klimaatdoelen te halen.
In de uitspraak gaat het Hof ook in op de verschillende rollen binnen de trias politica door te overwegen dat maatregelen die de wetgever heeft genomen op zichzelf niet uitputtend hoeven te zijn en dus niet in de weg hoeven staan aan een op de maatschappelijke zorgvuldigheid gebaseerde zorgplicht voor ondernemingen om hun uitstoot te reduceren.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat bedrijven enerzijds gevaarlijke klimaatverandering kunnen blijven veroorzaken, maar het anderzijds te onduidelijk zou zijn wat bedrijven moeten doen om deze mensenrechtenschendingen te stoppen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat voor bedrijven duidelijk is wat van hen wordt verwacht om klimaatverandering te beperken. Het Europese en nationale klimaatbeleid biedt diverse voorschriften wat bedrijven moeten doen en beleidsuitspraken en prikkels die duidelijk maken welke aanpassingen gewenst zijn. Ook heeft het kabinet in het ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 de actie opgenomen dat het zal onderzoeken hoe bedrijven en organisaties het beste kunnen worden ondersteund bij het verduidelijken van hun klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht opstellen.
De op 25 juli jl. in werking getreden Europese Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) biedt hiervoor houvast. Artikel 22 van die richtlijn bevat de verplichting voor grote bedrijven om een klimaattransitieplan vast te stellen. In het klimaattransitieplan moet het bedrijf opnemen hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie toekomstbestendig maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met de beperking van de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen en met beperking van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. In de richtlijn wordt concreet aangegeven wat er in zo’n plan moet staan. Aanvullend zal de Europese Commissie richtsnoeren opleveren voor het vaststellen van het klimaattransitieplan om te zorgen voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Het uitvoeren van het klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting; bedrijven die onder de richtlijn vallen moeten hun klimaattransitieplan naar beste vermogen uitvoeren. Bedrijven moeten hun klimaattransitieplan ook jaarlijks actualiseren. De richtlijn geldt overigens niet alleen voor in de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. wereldwijd, maar ook niet in de EER gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. in de EER, zoals Shell. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn ligt momenteel voor in internetconsultatie tot en met 29 december.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven als Shell hun uitstoot in scope I, II en III reduceren om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, aangezien de klimaatdoelen met meer dan 95% zekerheid niet worden gehaald en hoewel het Hof Shell in deze zaak niet verplicht om haar uitstoot met een concreet percentage te verminderen, zegt zij duidelijk dat Shell wel verplicht is om haar uitstoot te verlagen?
Om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, is het allereerst van belang het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. De Nederlandse industrie wordt zowel door Europese wetgeving als door nationale initiatieven nadrukkelijk aangezet tot CO2-reductie.
Binnen Europa worden industriële emissies beprijsd via het «European Emission Trading Scheme» (EU ETS). EU ETS geeft de producenten een financiële prikkel om te verduurzamen en door het marktmechanisme zorgt dit voor een (maatschappelijke) kostenefficiëntere reductie van CO2 dan indien op bedrijfsniveau ingegrepen zou worden. Het emissiehandelssysteem EU ETS fungeert ook als garantie dat de Europese klimaatdoelstellingen gehaald worden, aangezien er na 2039 geen nieuwe emissierechten meer op de markt komen. Dit betekent dat bedrijven de komende jaren grote stappen op het gebied van verduurzaming moeten maken om te mogen blijven produceren in de Europese markt.
Nederland kent daarnaast nog een nationale CO2-heffing die een extra prikkel vormt voor bedrijven om tijdig te verduurzamen. Bedrijven waaronder Shell worden daarbij geholpen door diverse subsidie instrumenten zoals bijvoorbeeld de SDE++-regeling, de VEKI-regeling en de DEI regeling.
In aanvulling hierop worden Shell en andere grote uitstoters met de maatwerkaanpak uitgedaagd om additionele CO2-reductie te realiseren. Dat is extra CO2-reductie boven op wat bedrijven volgens de nationale CO2-heffing industrie moeten reduceren om geen CO2-heffing te betalen.
In het kader van maatwerkafspraken is tussen het Rijk en Shell op 13 april 2023 een intentieverklaring (Expression of Principles) getekend.
Het Planbureau voor de Leefomgeving acht het in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) echter heel erg onwaarschijnlijk dat we de bestaande klimaat-en energiedoelen halen met het huidige en geagendeerde beleid. In reactie daarop heeft het kabinet in de aanbiedingsbrief bij de Klimaatnota aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen3.
Wat doet u om te controleren of bedrijven met activiteiten in Nederland geen gevaar vormen voor inwoners van Nederland, doordat ze niet genoeg doen om een gepaste bijdrage te leveren aan de doelen in het Klimaatakkoord van Parijs?
Het nationale en Europese beleid is erop gericht dat Nederland, in Europees verband, voldoende bijdraagt aan de doelen in de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid stuurt daartoe ook op reductie van broeikasgasemissies van bedrijven, zowel met normstelling zoals ten aanzien van voertuigemissies als met beprijzing zoals het ETS. Het betreft directe en ketenemissies van bedrijven binnen de EU, maar ten dele ook ketenemissies die buiten de EU plaatsvinden, zoals met productnormen en het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM).
Daarnaast is de gepaste bijdrage van grote bedrijven in de CSDDD geoperationaliseerd zoals beschreven in het antwoord op vraag 7. Het kabinet verwacht dat bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn gaan vallen deze verplichting zullen naleven. De aan te wijzen toezichthouder zal hierop toezien.
Ziet u vanwege de vorige vraag en door deze uitspraak van het Hof een grotere rol weggelegd voor uzelf en de overheid om vast te stellen hoeveel grote vervuilers zoals Shell moet reduceren? Zo ja, hoeveel vindt u dat Shell in CO2-vervuiling moet reduceren? Hoeveel vindt u dat de grote industriële vervuilers moeten reduceren? Is hier volgens u, naast de verplichtingen die voortkomen uit onder andere de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD) en Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), aanvullende wetgeving voor nodig?
Zoals in antwoord op vraag 8 is aangegeven, is er zowel op Europees als nationaal niveau beleid afgesproken voor vergaande verduurzaming van industriële bedrijven zoals Shell. Het is van belang een consistent beleid te voeren en het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. Daarnaast wordt met de maatwerkaanpak ingezet op extra CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich volgens u tot de Europese klimaatzorgplicht (zoals de CSDDD en CSRD)?
De uitspraak onderstreept dat grote bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het halen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, ook met betrekking tot hun ketenemissies. De CSDDD schrijft voor wat in ieder geval van grote bedrijven wordt verwacht om die verantwoordelijkheid in te vullen. De Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) bevat geen reductieverplichtingen, maar rapportageverplichtingen. Die verplichtingen dragen ertoe bij dat bedrijven en hun stakeholders beter inzicht krijgen in de impact van het bedrijf op klimaatverandering en de activiteiten die reeds worden verricht om die impact te verminderen. Dat kan ertoe bijdragen dat aanvullende actie wordt ondernomen om de impact verder te verminderen, door bedrijven zelf of door anderen.
Deelt u de suggestie van de rechter dat een verbod op de voorgenomen investeringen van Shell in nieuwe olie- en gasvelden mogelijk wel toewijsbaar zou kunnen zijn in verband met het lock-ineffect dat daardoor zou ontstaan, aangezien uit de uitspraak van het Hof volgt dat het aanboren en ingebruiknemen van nieuwe gas- en olievelden op gespannen voet staat met de klimaatdoelen? Hoe weegt u dit lock-ineffect mee bij het al dan niet toewijzen van nieuwe vergunningen voor fossiele boringen?
In diens uitspraak geeft het Hof aan dat er bij olie- en gasbedrijven sprake kan zijn van lock-in effecten. Verder merkt het Hof op dat van olie- en gasbedrijven kan worden verlangd dat zij ook bij hun investeringen in de productie van fossiele brandstoffen rekening houden met de negatieve gevolgen die een verdere uitbreiding van het aanbod van fossiele brandstoffen voor de energietransitie heeft. Investeringen in nieuwe olie- en gasvelden kunnen hier volgens het Hof op gespannen voet mee staan. Het Hof doet in de uitspraak geen suggestie voor een verbod op investeringen in nieuwe olie- en gasvelden van Shell of andere olie- en gasbedrijven.
Op 9 september jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het «Delfstoffen en Aardwarmte jaarverslag 2023»4. Daarin heeft het kabinet aangegeven in te zetten op de afbouw van de vraag naar fossiele energie, door onder meer in te zetten op energiebesparing en het stimuleren van productie en gebruik van duurzame energie. Het kabinet vindt het belangrijk dat de toekomstige olie- en gaswinning te allen tijde in lijn blijft met de doelen van de Overeenkomst van Parijs en onder het niveau van de binnenlandse vraag blijft. Uit het jaarverslag blijkt dat de hoeveelheid in Nederland geproduceerd aardgas en aardolie de vraag in die periode tot en met 2048 niet overschrijdt. Bij het verlenen of het verlengen van winningsvergunningen wordt rekening gehouden met een datum van uiterlijk tot en met 2045. Het kabinet houdt daarbij ruimte voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van deze uitspraak nemen om te voorkomen dat er vergunningen worden verleend voor boringen naar en ingebruikneming van nieuwe gas- en olievelden?
Het kabinet zal op dit punt geen nieuwe maatregelen nemen naar aanleiding van de uitspraak van het Hof. De maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 12 bieden volgens het kabinet voldoende waarborg dat de toekomstige olie- en gaswinning in Nederland in lijn blijft met de doelen uit de Overeenkomst van Parijs.
De faillissementen van steeds meer koplopers in onze circulaire economie |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Joost Sneller (D66), Geert Gabriëls (GL), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat heeft u concreet gedaan toen Umincorp failliet ging?1
Wat heeft u concreet gedaan toen TRH failliet ging?2
Wat heeft u concreet gedaan toen Ioniqa failliet ging?3
Wat heeft u concreet gedaan toen Ecocircle failliet ging?4
Wat heeft u concreet gedaan toen u hoorde dat Vinylrecycling in de problemen zit?5
Wat kunt u nog doen voor Vinylrecycling, dat aanstaande dinsdag faillissement zal aanvragen?6
Wat kunt u nog doen voor Healix, dat de productie onlangs heeft stilgelegd?7
Welke signalen heeft u dat andere bedrijven, die in het hart van de circulaire economie actief zijn, in de financiële problemen zitten? Kunt u toelichten wat u hier concreet aan gedaan geeft?
Wat is uw analyse van de oorzaken waarom deze bedrijven in de problemen zitten? Ziet u hier een gemeenschappelijke reden voor?
Deelt u het beeld dat we «weer een markt cadeau geven aan China»?8
Nee, dit beeld deel ik niet.
Wat is de «true price» van zogenaamde «virgin plastics»? Is de true price van virgin plastics hoger dan de true price van gerecyclede plastics?
«True price» verwijst naar de echte prijs van een product, die we zouden moeten betalen als we ook de verborgen kosten van schade aan milieu, dier en mens meenemen. De echte prijs van de meeste producten is hoger dan wat je er in de winkel voor betaalt.9 Het kabinet heeft de true price van nieuw fossiel plastic niet laten berekenen. In het algemeen kan gesteld worden dat de milieuafdruk van virgin plastic hoger is dan die van recycled plastic. Daarbij wordt bij de productie van een kilogram recycled plastic gemiddeld 3,2 kg minder CO2 uitgestoten in de gehele keten ten opzichte van de productie van een kilogram virgin plastic.10
Wat zijn volgens u de onderliggende oorzaken van de lage prijs van Chinees plastic dat de Europese markt op dit moment overspoelt?9
De onderliggende oorzaken zijn onder andere de relatief hoge energie- en grondstofprijzen in Europa (en in Nederland in het bijzonder). Ook is er sprake van een mondiaal productieoverschot van een aantal veelvoorkomende typen plastic.
Nederland hecht veel waarde aan een mondiaal gelijk speelveld waarop eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. De EU heeft verschillende instrumenten om praktijken van derde landen die de markt verstoren te adresseren. Als er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiëring van geïmporteerde goederen kan de EU op basis van een onderzoek anti-dumping- of anti-subsidiemaatregelen nemen. Dit zijn maatregelen om ernstige schade aan de EU-industrie te voorkomen en een gelijk speelveld te herstellen. Daarbij geldt wel dat de EU telkens een zorgvuldige afweging dient te maken tussen de belangen van onder andere EU-producenten, industriële gebruikers en consumenten. Op het gebied van plastic heeft de Commissie eerder dit jaar reeds antidumpingheffingen ingevoerd voor polyetheentereftalaat (PET) uit China. Sinds 2000 gelden al antisubsidiemaatregelen op PET uit India. Daarnaast gelden sinds 12 juli 2024 voorlopige antidumpingmaatregelen op polyvinylchloride (PVC) uit Egypte en de VS.
Kunt u inzicht geven in de publieke middelen die besteed zijn om het succes van plasticrecyclingsbedrijven mogelijk te maken?
Net zoals alle bedrijven kunnen deze ondernemingen aanspraak maken op ondersteuning vanuit de overheid voor innovatie en ontwikkeling. Te denken valt aan de DEI+ en VEKI subsidieregelingen en de financiering van Invest-NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). In bijvoorbeeld de DEI+ regeling is afgelopen 10 jaar 17 procent van de € 540 miljoen besteed aan innovatieprojecten in de plastic recycling.12 Ik kan op dit moment niet aangeven wat de bedragen zijn voor het totaal van alle publieke middelen die bij de sector zijn terechtgekomen.
Bij toekenning van innovatiemiddelen wordt altijd ingecalculeerd dat een innovatie risicovol is en ondanks overheidssteun soms niet tot wasdom komt. Ondersteuning voor de laatste fase bij markttoetreding is vanuit publieke middelen uiterst lastig omdat ervan uitgegaan wordt dat de markt dit moet oppakken.
Het is de structurele business case van de plasticrecyclingindustrie die versterkt dient te worden. Eénmalige financiële ondersteuning van een bedrijf, zoals een investeringssubsidie of een garantstelling, kan het probleem van de slechte financiële situatie van de markt niet oplossen. Hiervoor is een gezamenlijke inspanning van financiers van recyclingbedrijven, afnemers van recyclaat, producenten van plastic producten en de overheid vereist. In dat kader werkt het kabinet aan een samenhangend pakket van normeren, beprijzen en subsidiëren om de vraag naar circulair plastic te stimuleren.
Wat bent u concreet van plan om te zorgen dat niet nog meer bedrijven die onze circulaire economie van de toekomst moeten dragen failliet gaan, aangezien de passieve houding van het kabinet uit het antwoord op vraag 17 duidelijk onvoldoende is, gegeven de vele faillissementen?10
Het kabinet vindt het van groot belang dat de recyclaatmarkt wordt versterkt en de plasticketen circulair wordt gemaakt. Het stimuleren van een markt voor circulair plastic is belangrijk voor het realiseren van de grondstoffentransitie, het behalen van de klimaatdoelen en het behoud van een sterke chemie- en recyclingsector. Daarom zet het kabinet in op een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren (beprijzen). In najaar 2024 wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Ook werkt het kabinet aan het vormgeven van een circulaireplasticnorm waarbij in Nederland vanaf 2027 bij het maken van plastic verplicht een percentage plastic recyclaat en duurzame biogrondstoffen worden toegepast. Tot slot stelt het kabinet in totaal € 267 miljoen aan subsidies beschikbaar om bedrijven bij te staan in de transitie naar een circulaire plasticketen (stimuleren). Bij de Voorjaarsnota van 2025 zullen de effecten van de circulaireplasticnorm en de plastic heffing integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen.
Ook op Europees niveau zet het kabinet zich in om de recyclaatmarkt en de circulaire plasticketen te verbeteren. Nederland heeft in het kader van de wetsvoorstellen uit het EU Actieplan Circulaire Economie steeds actief gepleit voor ambitieuze doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat en ook richting de huidige Commissie zal Nederland deze boodschap blijven uitdragen, om de vraag naar recyclaat te versterken, hoogwaardige recycling te stimuleren, CO2-emissies te reduceren en de afhankelijkheid van derde landen te verminderen.
Toepassing van recyclaat is een belangrijk aspect in veel van de voorstellen die de afgelopen periode zijn verschenen, bijvoorbeeld de Verpakkingenverordening en Verordening circulaire voertuigen. Tegelijkertijd had Nederland op sommige punten graag hogere percentages willen zien. Zo wilde Nederland tijdens de onderhandelingen over de Europese Verpakkingenverordening de door de Europese Commissie voorgestelde doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat in plastic verpakkingen verhogen. Daar bleek uiteindelijk echter onvoldoende steun voor bij andere lidstaten. Nederland heeft daarnaast in beide wetgevingstrajecten gepleit voor het toepassen van biogebaseerd plastic, om versneld fossiele grondstoffen te vervangen door duurzame hernieuwbare grondstoffen.
Het kabinet zal ook bij toekomstige onderhandelingen over Europese productregelgeving blijven pleiten voor ambitieuze normen voor de toepassing van recyclaat en voor biogebaseerde plastics. De onderhandelingen over de Verordening circulaire voertuigen zijn nog gaande en naar alle waarschijnlijkheid zal ook een verplichte doelstelling voor plastic recyclaat worden opgenomen.
Het bericht ‘Boos personeel, duurdere tickets en langere rijen: reiziger dreigt klos te worden van ingreep Schiphol bij beveiliging’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boos personeel, duurdere tickets en langere rijen: reiziger dreigt klos te worden van ingreep Schiphol bij beveiliging»?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van Schiphol om de inhuur van beveiligers van de luchthaven compleet anders in te richten?
De voorgenomen wijziging betreft de wijze waarop Schiphol beveiligingswerkzaamheden aanbesteedt. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van Schiphol. Schiphol is wettelijk verplicht beveiligingswerkzaamheden uit te laten voeren door beveiligingsbedrijven die aan strikte eisen voldoen. Schiphol moet ook toezicht houden op de uitvoering van de beveiligingswerkzaamheden. Namens de Minister van Justitie en Veiligheid houdt de Brigade Toezicht Beveiliging Burgerluchtvaart van de Koninklijke Marechaussee toezicht op de uitvoering van de beveiligingsmaatregelen. De voorgenomen wijziging verandert hier niets aan.
Wat heeft dit voornemen voor gevolgen voor het huidige beveiligingspersoneel van Schiphol?
Het huidige beveiligingspersoneel blijft na de aanbesteding werkzaam op Schiphol. Na gunning van de contracten vindt er waar nodig een contractwisseling plaats. Beveiligers en werknemers van beveiligingsbedrijven die op de luchthaven werken zullen in dienst treden bij de drie nieuwe vennootschappen.
Hoe kijkt u aan tegen dit voornemen in het licht van de effectiviteit van de beveiligingsdiensten op Schiphol, mede gelet op de rust die recent is ontstaan na de chaotische taferelen in 2022?
Schiphol geeft aan dat de nieuwe contracten zich richten op drie belangrijke bouwstenen: arbeidsomstandigheden en kwaliteit van werk, beveiligingsprestaties en kostenefficiëntie. Dit moet bijdragen aan het beperken van operationele inefficiënties en toekomstige serviceonderbrekingen (bijv. wachtrijen). Schiphol geeft ook aan dat de opbouw van lange-termijn partnerschappen de gemeenschappelijke belangen dient. Schiphol verwacht hiermee o.a. een betere informatiepositie te krijgen en bij problemen makkelijker te kunnen ingrijpen.
Heeft Schiphol reden te denken dat er minder wachtrijen en chaos zullen ontstaan, wanneer Schiphol met slechts drie beveiligingsbedrijven in zee gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat Schiphol extra kosten maakt door een aandeel te nemen in de drie beveiligingsbedrijven, terwijl Schiphol eerder de havengelden voor luchtvaartmaatschappijen heeft moeten verhogen wegens hoge inflatie, gestegen rente en de eerder voorgenomen investeringsplannen? Kan Schiphol zijn beschikbare middelen niet beter inzetten voor de eerder voorgenomen investeringsplannen?
De voorgenomen wijziging zal naar verwachting van Schiphol niet tot hogere kosten leiden. De voorgenomen wijziging staat los van de verhoging van de luchthavengelden voor de periode 1 april 2025 tot 1 april 2028. Daarnaast staat beveiliging los van de investeringsopgave.
Wat heeft het voornemen van Schiphol voor gevolgen voor de reizigers?
De voorgenomen wijziging moet bijdragen aan het beperken van operationele inefficiënties en toekomstige serviceonderbrekingen, zoals wachtrijen. Hiermee wil de voorgenomen wijziging zorgen voor kwaliteitsverbeteringen voor passagiers.
Verwacht u dat de tickets duurder zullen worden als Schiphol de gewenste reorganisatie in de beveiligingsdienst doorvoert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Ik ga af op de inschatting van Schiphol. De verwachting is niet dat de aanpak tot hogere kosten gaat leiden. Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u het ermee eens dat vliegtickets voor reizigers betaalbaar moeten blijven en dit voornemen van Schiphol daar niet aan bijdraagt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om vliegtickets betaalbaar te houden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot acht u de kans dat de beveiliging van Schiphol straks in handen is van buitenlandse bedrijven? Zijn er veiligheidsrisico’s te bedenken wanneer de beveiliging van Schiphol in buitenlandse handen valt?
De beveiliging van de burgerluchtvaart is een publieke taak die in de Luchtvaartwet bij de luchthavenexploitant is belegd. Daarbij is Schiphol wettelijk verplicht de beveiligingswerkzaamheden uit te laten voeren door bedrijven die voldoen aan Nederlandse wet- en regelgeving en een registratie hebben volgens de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus (WPBR). De dienstverlening op Schiphol is van een dermate grote omvang dat nu al internationale bedrijven de dienstverlening in opdracht van Schiphol uitvoeren. Die bedrijven voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Schiphol blijft zelf verantwoordelijk voor de beveiliging; die taak komt niet in buitenlandse handen.
Heeft het voornemen van Schiphol gevolgen voor de aanwezige luchtvaartmaatschappijen?
De voorgenomen wijziging heeft volgens Schiphol geen negatief gevolg voor luchtvaartmaatschappijen. De voorgenomen wijziging moet bijdragen aan kwaliteitsverbeteringen voor luchtvaartmaatschappijen, middels het beperken van operationele inefficiënties en toekomstige serviceonderbrekingen.
Heeft het voornemen van Schiphol gevolgen voor de aantrekkelijkheid van Schiphol als luchthaven?
Zoals al is aangegeven, moet het voornemen bijdragen aan het beperken van operationele inefficiënties en toekomstige serviceonderbrekingen. Ook wordt verwacht dat door de opbouw van lange-termijn partnerschappen een betere informatiepositie verkregen wordt en dat hierdoor gemakkelijker kan worden ingegrepen bij problemen. De voorgenomen wijziging beoogt dus bij te dragen aan het voornemen om een kwaliteitsluchthaven te zijn.
In hoeverre wordt rekening gehouden met beschikbare ervaring en capaciteit bij bedrijven die geïnteresseerd zijn in het verlenen van beveiligingsdiensten bij Schiphol?
Voor de uitvoering van de beveiliging op de luchthaven moet Schiphol aan strenge eisen voldoen, die zijn opgenomen in de aanbesteding. Bedrijven die geïnteresseerd zijn in het verlenen van beveiligingsdiensten op Schiphol moeten ook aan die eisen voldoen. Beschikbare ervaring, zoals relevante referenties over ervaring op een luchthaven en beschikbare capaciteit zijn onderdeel van de selectiecriteria in de aanbesteding.
Waarom stuit het voornemen van Schiphol om terug te gaan van zes naar drie bedrijven actief in de grondafhandeling op grote weerstand?
Op 10 mei 2024 is de beperking om het aantal grondafhandelingsbedrijven op Schiphol te beperken tot drie gepubliceerd in de Staatscourant.2 Deze beperking geldt uitsluitend voor de categorieën bagage- en platformafhandeling van passagiersvliegtuigen. Het doel van deze beperking is om bij te dragen aan een verbetering van de situatie in de grondafhandeling op Schiphol op het punt van efficiency, personeelstekort, veilige uitvoering van werkprocessen en verbetering van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van grondpersoneel. In het najaar van 2023 is een conceptversie van het besluit tot beperking ter consultatie voorgelegd aan betrokken partijen. Uit die consultatie kwam naar voren dat er onder de (sector)partijen zowel voor- als tegenstanders zijn. Sommige partijen zien de beperking als passende oplossing voor de problematiek in de grondafhandelingssituatie op Schiphol, terwijl anderen zorgen hebben over de overgangsperiode, hogere prijzen of het verliezen van toegang tot de markt. De beperking zal immers betekenen dat sommige bedrijven die nu actief zijn op Schiphol, na de beperking geen werkzaamheden meer mogen verrichten in de categorieën waarvoor de beperking zal gelden. Overigens werden in de consultatie vooral zorgen geuit over de beperking van het aantal vrachtafhandelaren, waarna is besloten de beperking niet voor vrachtafhandeling te laten gelden.
Wat betekent de reductie van zes naar drie bedrijven die de grondafhandeling verzorgen voor de betrouwbaarheid van de grondafhandeling?
Het besluit tot beperking van het aantal grondafhandelingsdiensten is genomen met als doel bij te dragen aan een verbetering van de situatie in de grondafhandeling op Schiphol op het punt van efficiency, personeelstekort, veilige uitvoering van werkprocessen en verbetering van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van grondpersoneel. Het onderzoek dat is uitgevoerd ter onderbouwing van de beperking heeft uitgewezen dat een combinatie van een beperking met flankerende maatregelen het best aansluit bij het behalen van de beoogde doelen
Wat betekent de reductie van zes naar drie bedrijven die de grondafhandeling verzorgen voor de toekomst van de bedrijven die buiten de boot vallen?
Dat er bedrijven buiten de boot vallen is een logisch gevolg van het invoeren van een dergelijke beperking. De regelgeving schrijft voor dat de selectie van bedrijven plaatsvindt via een Europese aanbestedingsprocedure die wordt uitgevoerd door Schiphol als exploitant van de luchthaven. Daarmee krijgen alle nu actieve bedrijven een eerlijke kans om mee te dingen naar een van de concessies in de nieuwe systematiek. Voor de bedrijven die geen concessie weten te bemachtigen, geldt dat zij geen werkzaamheden meer mogen verrichten in de categorieën die onder de beperking vallen. Zij mogen echter nog steeds werkzaamheden verrichten in afhandelingsdiensten waarvoor geen beperking is ingesteld. Ook kunnen deze bedrijven hun werkzaamheden op luchthavens anders dan Schiphol gewoon voortzetten.
Zorgt de reductie van zes naar drie bedrijven ervoor dat de kosten voor luchtvaartmaatschappijen toenemen?
Eventuele prijsverhogingen voor de kosten die luchtvaartmaatschappijen betalen voor grondafhandeling zijn afhankelijk van het contract tussen hen en de grondafhandelingsbedrijven die na de beperking een concessie bemachtigen.
Hoe groot acht u de kans dat buitenlandse bedrijven straks volledig verantwoordelijk zullen worden voor de grondafhandelingsoperatie? Vindt u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Van de zes partijen die momenteel de grondafhandeling op Schiphol verzorgen is het merendeel al buitenlands. Schiphol is verantwoordelijk voor het selecteren van de grondafhandelingsbedrijven die actief mogen zijn op Schiphol na de beperking. Schiphol zal hiervoor een (Europese) aanbestedingsprocedure beginnen. Aan deze aanbestedingsprocedure kan iedere partij, ook vanuit het buitenland, meedoen. De aanbesteding zal zo ontworpen zijn, dat de drie partijen die de beste dienstverlening kunnen leveren, geselecteerd zullen worden. De (on)wenselijkheid voor een volledig buitenlandse afhandeling speelt hierin geen rol. In de aanbesteding zal dan ook geen onderscheid gemaakt worden op het land van herkomst van de partij.
Een mogelijke wapenleverantie aan Israël door een schip onder Nederlandse vlag |
|
Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
Klopt het dat het schip «de Nordic» onder Nederlandse vlag vaart?1
Ja.
Kunt u reageren op het bericht dat de directeur van de National Port Authority of Namibia, de heer Andrew Kanime, heeft gesteld dat de Nordic militaire goederen van India naar Israël heeft verscheept en daarbij door Namibische wateren is gekomen? Zo nee, waarom niet?2
Wij hebben kennisgenomen van het nieuwsartikel van The Namibian van 28 augustus 2024 dat aangeeft dat het onder Nederlandse vlag varende vrachtschip «de Nordic» door de Namibische territoriale zee is gekomen. Het schip heeft hierbij niet in een Namibische haven aangemeerd. Nederland voert geen specifiek beleid ten aanzien van het vervoer van wapens door Nederlandse transportbedrijven en/of schepen varend onder Nederlandse vlag naar of in het buitenland, dus ook niet naar Israël, behalve indien dat valt onder een sanctiemaatregel. De verantwoordelijkheid die Nederland heeft als vlaggenstaat ten aanzien van schepen onder diens vlag betreft het uitoefenen van rechtsmacht en toezicht in administratieve, technische, en sociale aangelegenheden aan boord van schepen die de Nederlandse vlag voeren en/of in andere situaties waarin sprake is van overtreding van regelgeving of verboden, zoals sanctieverboden. Van dat laatste is geen sprake en het ministerie heeft daardoor ook geen verdere informatie over de specifieke inhoud van de lading van het schip.
Kunt u uitsluiten dat de Nordic militaire goederen naar Israël heeft verscheept onder Nederlandse vlag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien wapens zijn geleverd, wat voor type wapens betrof dit en waar kwamen deze vandaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk beleid Nederland hanteert met betrekking tot Nederlandse transportbedrijven en schepen varend onder Nederlandse vlag die wapens leveren aan Israël, aangezien in Gaza talloze oorlogsmisdaden en mensenrechten worden gepleegd en al meer dan 40.000 Palestijnen zijn gedood, waaronder veel burgers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of bijgevoegd bericht van Stop Wapenhandel klopt?3 Zo ja, wat is uw reactie?
Het artikel gaat in op doorvoer van militaire goederen naar Israël via Nederland en België. Het kabinet kan inhoudelijk enkel ingaan op de Nederlandse situatie.
Doorvoer van militaire goederen naar Israël via de haven van Rotterdam is zeer beperkt. Zoals het artikel van Stop Wapenhandel benoemt, dateert de laatste melding voor doorvoer zonder overlading die door het bedrijfsleven is gedaan bij de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane van 4 oktober 2023. Bij doorvoer zonder overlading vervolgen de goederen na aankomst in Nederland hun reis met hetzelfde transportmiddel. Dit soort doorvoer is niet vergunningplichtig op het moment dat het transport afkomstig is uit, of als eindbestemming heeft, een EU- of NAVO-land of een daaraan gelijk gesteld land (Australië, Japan, Nieuw-Zeeland of Zwitserland). Wel is voor dergelijke transacties een melding verplicht.
Doorvoer van militaire goederen naar Israël mét overlading in Nederland is altijd vergunningplichtig. Dergelijke transacties worden net als uitvoertransacties zorgvuldig getoetst aan de Europese wapenexportcriteria. Dit type doorvoer naar Israël komt net als bij doorvoer zonder overlading weinig voor. De meest recent verstrekte doorvoervergunning dateert van juni 2021. Het ging toen om de doorvoer van delen voor raketwerpers met het oog op verwerving van nieuw materiaal door Israël. Deze vergunning is uiteindelijk niet gebruikt.
Het bericht ‘China intimideert Nederlandse media en correspondenten’ |
|
Claire Martens-America (VVD), Eric van der Burg (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «China intimideert Nederlandse media en correspondenten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederlandse journalisten in China of Nederlandse journalisten die schrijven over China gehinderd worden in hun werk en worden geïntimideerd?
Ja. Nederlandse journalisten moeten ongehinderd hun werk kunnen doen, in Nederland en daarbuiten.
Wat vindt u van de conclusie dat Nederland geen goed antwoord heeft op Chinese psychologische oorlogsvoering, met indirecte aanvallen zoals lastercampagnes, het delen van privégegevens en publieke aanvallen op journalisten door politici/diplomaten?
Sinds 2023 werkt de Rijksoverheid aan een intensivering van de aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI). Op 17 oktober jl. is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van deze geïntensiveerde aanpak.2 Daarin staat o.a. dat de Rijksoverheid werkt aan het instellen van een centrale OBI-meldfunctie, het vergroten van de bewustwording rond OBI en de uitbreiding van de strafbaarstelling van spionage. Zoals aangegeven in de Kamerbrief zal het kabinet in 2025 een evaluatie verrichten om te bezien of de beschreven intensivering van de aanpak heeft geleid tot een effectievere aanpak van OBI, en in hoeverre een eventuele verdere aanscherping van de maatregelen nodig is. De conclusies van het onderzoek van het China Kennisnetwerk naar de Chinese invloed en inmenging in het Nederlandse medialandschap leveren daarvoor een relevante bijdrage.
Daarnaast is sinds 1 januari 2024 wetgeving in werking is getreden die het gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (doxing) strafbaar stelt.
Op 6 december jl. ontving uw Kamer de Kabinetsreactie3 op het Adviesraad Internationale Vraagstukken-advies4 over Hybride Dreigingen en Weerbaarheid. Hier staat onder meer in dat het kabinet de aanbeveling van de AIV onderschrijft om te investeren in maatschappelijke weerbaarheid tegen hybride dreigingen.
Ziet u het grote belang van een sterke vrije westerse media in China die ongehinderd haar werk kan dan doen?
Ja.
In hoeverre ziet u een neerwaartse trend wat betreft de veiligheid van de Nederlandse media in China?
In het rapport van het China Kennisnetwerk beschrijven de onderzoekers de wijze waarop China zich richt op een uitputtingsslag van kritische stemmen over China. Dit past binnen het beeld dat China, door de inzet van uiteenlopende instrumenten en tactieken, het eigen narratief versterkt, zowel binnen de eigen landsgrenzen als daarbuiten. Hier krijgen ook Nederlandse media mee te maken, zowel in China als in Nederland.
Het kabinet staat voor de veiligheid en vrijheid van alle inwoners van Nederland. Elke vorm van inperking van de vrijheid van meningsuiting van Nederlandse media en correspondenten in China door middel van ongewenste inmenging, dreiging en intimidatie, is onacceptabel. De verschillende tactieken die worden belicht in het onderzoek van het China Kennisnetwerk naar de Chinese invloed en inmenging in het Nederlandse medialandschap baren het kabinet zorgen en bevestigen het beeld dat China steeds verder gaat in het inperken van de mediavrijheid in het land.
Hoe kijkt u naar de tactieken die China gebruikt om de Nederlandse media en correspondenten in China te intimideren?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manieren kunnen Nederlandse journalisten zich beter voorbereiden voor de intimidatie in China en welke rol kan de Nederlandse overheid hierin spelen?
Het beschermen van persveiligheid en persvrijheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de sector en de overheid. Dat betekent onder andere dat OCW financiële ondersteuning biedt aan PersVeilig. Recent is het project geëvalueerd en gaven geïnterviewde journalisten aan dat PersVeilig bijdraagt aan het kunnen uitoefenen van hun beroep5. Bovendien wordt het project door zowel Free Press Unlimited als het European Center for Press and Media Freedom aangemerkt als «best practice». Journalisten die te maken krijgen met vormen van intimidatie, hetzij uit China of andere landen, kunnen zich tot PersVeilig wenden.
Het kabinet raadt Nederlandse journalisten in China aan om in nauw contact te staan met onze ambassade in Beijing en gevallen van intimidatie daar te melden. Zie vraag 8 voor meer informatie over de rol van de ambassade.
Hoe kan de Nederlandse overheid helpen, zodat onze media in China ongehinderd haar werk kan blijven doen?
Onafhankelijke journalistiek bedrijven in China kent risico’s en de Nederlandse overheid kan niet garanderen dat journalisten hun werk ongehinderd kunnen doen. Wel onderhoudt de Nederlandse ambassade in Beijing regelmatig contact met de Nederlandse correspondenten in China over hun werkomstandigheden en moedigt hen aan om contact op te nemen wanneer zij dat nodig achten.
Is via bilaterale diplomatieke kanalen gesproken met China over de intimidatie van onze correspondenten en media in China? Zo ja, is hierin een krachtig diplomatiek signaal overgebracht?
In bilaterale contacten met de Chinese autoriteiten benadrukt Nederland regelmatig het belang van mediavrijheid in het algemeen en de werkomstandigheden van (buitenlandse) journalisten in China in het bijzonder. Hierin worden onze ernstige zorgen overgebracht over de intimidatie van journalisten in China. De Nederlandse ambassade in Beijing is altijd bereid om namens – en in overleg met – Nederlandse correspondenten bezwaar te maken bij de Chinese autoriteiten naar aanleiding van specifieke incidenten.
Hoe zal de kennis wat betreft China in de Nederlandse overheid en media worden vergroot?
Naar aanleiding van de Chinanotitie van 2019 is het China Kennisnetwerk opgericht. Via dit netwerk helpen China-experts vanuit verschillende invalshoeken de Rijksoverheid om China’s motieven, beleid en visie beter te begrijpen om zo effectiever beleid te ontwikkelen, en ook maatschappelijke partners beter te kunnen adviseren. Het netwerk levert op deze manier een belangrijke bijdrage aan het formuleren en beantwoorden van kennisvragen over China binnen de Rijksoverheid. Dit doel wordt nagestreefd door het uitvoeren van onderzoeken, kennisevenementen, netwerkbijeenkomsten en cursussen over China. Het China Knowledge Network (CKN)wordt in 2025 voortgezet en heeft inmiddels een onderzoeksportfolio van 28 afgeronde onderzoeken en 17 lopende onderzoeken.
In hoeverre wordt met andere Europese en Westerse overheden samengewerkt om de vrije Westerse media in China te beschermen?
De ambassade in Beijing staat in nauw contact met gelijkgezinde landen binnen en buiten de EU over de werkomstandigheden van journalisten en de mediavrijheid in China in het algemeen. Vanuit deze verbanden kan worden besloten om gezamenlijk op te trekken bij het aankaarten van zorgen over deze zaken. Daarnaast onderhoudt de ambassade goede contacten met de Foreign Correspondents’ Club of China (FCCC), die onder andere de werkomstandigheden van buitenlandse correspondenten in China volgt en hierover jaarlijks een «Media Freedoms Report» publiceert. Ook faciliteert de ambassade regelmatig de FCCC door het bieden van een veilige ruimte om samen te komen en evenementen te organiseren in de kanselarij of residentie.
Bent u bekend met het rapport «Chinese invloed en inmenging in het Nederlandse medialandschap» van het China Kennisnetwerk van de Universiteit Leiden?2
Ja
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het belangrijk is om als land via formele kanalen steeds de beïnvloeding resoluut te veroordelen en deelt u de mening dat dit nog effectiever wordt wanneer (Westerse) landen gezamenlijk optreden? Zo ja, met welke landen bent u van plan hierover gezamenlijk op te trekken?
Ja. Nederland zet zich in de EU, NAVO en G7 in voor een stevigere, effectievere en meer gecoördineerde aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging en beïnvloeding. Op deze manier vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden geleerde lessen over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden gedeeld. Zie voor onze inzet ook de eerder genoemde Kamerbrief over de aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging7.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het creëren van «een hub» voor onafhankelijke Chinese journalisten in Nederland belangrijk is, zoals reeds al het geval is van Russische media in Amsterdam? Wat kunt u voor deze groep journalisten doen en hoe staat u deze groep bij?
De betreffende Russische onafhankelijke media voelden zich genoodzaakt door de agressieoorlog van Rusland in Oekraïne hun werk elders in ballingschap voort te zetten. Ze hebben toen zelf besloten zich in Amsterdam te vestigen. Een dergelijk besluit tot vereniging en vestiging is er nog niet vanuit onafhankelijke Chinese journalisten in Nederland. Het voortzetten van onafhankelijke journalistiek, ook door onafhankelijke Chinese journalisten, is erg belangrijk, zowel voor onafhankelijke informatievoorziening als voor het tegenwicht bieden aan propaganda.
De Nederlandse overheid staat in contact met Chinese diasporagemeenschappen in Nederland. Zo kunnen zij incidenten van intimidatie melden en kunnen zaken, in overleg met de betreffende persoon, opgebracht worden bij de Chinese ambassade.
Hoe staat u tegenover de aanbeveling van de onderzoekers om het mandaat van het meldpunt PersVeilig uit te breiden naar ook sociale en psychologische veiligheid en weerbaarheid? Deelt u deze mening?
Van deze aanbeveling heb ik kennisgenomen. PersVeilig is een gezamenlijk initiatief van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, de Politie en het Openbaar Ministerie en heeft tot doel de positie van journalisten te versterken tegen geweld en agressie op straat, op sociale media en tegen juridische claims. Sociale en psychologische veiligheid horen op dit moment bij de diensten die PersVeilig biedt. Aandacht voor de psychologische en sociale impact en weerbaarheid maakt onderdeel uit van trainingen voor journalisten en werkgevers. Daarnaast is er aandacht voor deze impact bij het adviseren bij een melding. PersVeilig werkt structureel samen met een psycholoog.
Onderschrijft u alle andere aanbevelingen van het rapport en zo ja, hoe gaat dit kabinet aan de slag met de implementatie hiervan? Zo nee, waarom niet?
Het rapport doet een aantal aanbevelingen, zowel voor de Nederlandse overheid, redacties en belangenorganisaties. Het kabinet neemt alle relevante aanbevelingen serieus en zal deze de komende tijd verder bestuderen. Ze vormen een belangrijke bijdrage aan de discussie om de veiligheid en onafhankelijkheid van Nederlandse journalisten wereldwijd te beschermen. Implementatie vergt een brede aanpak van de betrokken ministeries, vooral OCW, JenV en BZ.
Van welke landen is nog meer bekend dat soortgelijke praktijken en tactieken worden gebruikt?
Er zijn meer landen die binnen en buiten de landsgrenzen journalisten en burgers intimideren en daarmee de mediavrijheid en vrijheid van meningsuiting inperken. In de Fenomeenanalyse Statelijke Inmenging van de AIVD en de NCTV van 17 oktober jl. wordt dieper in gegaan op hoe algemene intimidatie van buitenlandse diasporagemeenschappen zich voordoet in Nederland.8 Freedom House publiceerde in december 2023 een rapport over journalistiek in ballingschap en transnationale repressie van journalisten.9
Het bericht ‘Criminelen ontdekken een nieuwe oplichtingstruc: phishing via QR-codes’ |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Criminelen ontdekken een nieuwe oplichtingstruc: phishing via QR-codes»?1
Ja.
Heeft u een beeld van de mate waarin phishing via QR-codes in Nederland plaatsvindt op dit moment?
Betrouwbare schattingen van de mate waarin phishing via QR-codes plaatsvindt zijn moeilijk te maken omdat deze gevallen niet apart worden geregistreerd door de politie of de Fraudehelpdesk.
De Fraudehelpdesk heeft tot op heden nog geen meldingen ontvangen over fraude door middel van QR-codes bij laadpalen, parkeerautomaten of restaurants, zoals genoemd in het artikel. De politie heeft het beeld dat de vormen van oplichting met QR-codes genoemd in het nieuwsbericht nog nauwelijks voorkomen in Nederland.
Misbruik van QR-codes in e-mails komt de politie wel vaker tegen. Het gaat hierbij vooral om bankhelpdeskfraude en andere vormen van fraude met bankgegevens, beleggingsfraude en creditcardfraude. Phishing (per e-mail of per post), telefonische fraude en online op handelssites waarbij de (ver)koper een QR-code moet scannen om de betaling te bevestigen, zijn de meest voorkomende fraudevormen waar QR-codes bij betrokken zijn. De Fraudehelpdesk ontving in 2024 ongeveer 20 meldingen van phishing met QR-codes, waarbij de schade geschat wordt op ongeveer € 160.000. Daarnaast ontvangt de Fraudehelpdesk jaarlijks ongeveer 600.000 e-mails via de geautomatiseerde e-mailcheck. De schatting van de Fraudehelpdesk is dat ongeveer 20% tot 25% van de ingestuurde valse mails een QR-code bevat. Het aantal registraties waarin sprake is van phishing via QR-codes per mail lijkt gestegen.
Heeft u een beeld sinds wanneer deze modus operandi door criminelen toegepast wordt?
De Fraudehelpdesk is sinds 2018 bekend met phishing via QR-codes. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft deze vorm van oplichting voor het eerst genoemd in de Fraudemonitor 2019 en 2020.2
Hoeveel gevallen van phishing via QR-codes zijn er het afgelopen jaar bij de politie gemeld?
De politie houdt geen aparte registraties bij van het aantal gevallen van phishing via QR-codes.
Besteedt de politie aandacht aan deze nieuwe vorm van oplichting? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Als er een aangifte van deze nieuwe vorm van oplichting wordt gedaan, wordt de zaak in behandeling genomen en geprioriteerd conform de daarvoor geldende kaders. De politie probeert altijd alert te zijn op nieuwe fenomenen.
Welke uitdagingen en belemmeringen ondervinden de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij de opsporing en vervolging van criminelen die deze vorm van oplichting inzetten?
Gedigitaliseerde criminaliteit in het algemeen heeft het vermogen om snel te veranderen en heeft vaak een internationale component. Een ander onderscheidend kenmerk is dat personen die zich bezighouden met deze vormen van criminaliteit zoveel mogelijk uit het zicht van de opsporing proberen te blijven door hun identiteit af te schermen.
Daarnaast is er sprake van een hefboomeffect waarmee een crimineel in korte tijd veel slachtoffers kan maken. De vrij openlijke handel in buitgemaakte gegevens op sociale media faciliteert deze online criminaliteit. Verder vloeit geld steeds vaker naar buitenlandse rekeningen waardoor interveniëren moeilijker wordt.
Welke maatregelen treft u om burgers te informeren over de risico’s van phishing via QR-codes?
Er worden vanuit verschillende publieke en private organisaties campagnes gevoerd gericht op de preventie van gedigitaliseerde criminaliteit als geheel en om te informeren over de risico’s van phishing met behulp van QR-codes. Het kabinet investeert in het vergroten van de digitale weerbaarheid van burgers en bedrijven en steunt voorlichtingscampagnes, die al dan niet in samenwerking met (private) partijen worden vormgegeven. Zo publiceert de Fraudehelpdesk op haar site dagelijks een selectie van de naar hen doorgestuurde valse e-mails, ook die met een QR-code. Bedrijven van wie de naam wordt misbruikt in de mails die door de Fraudehelpdesk worden gepubliceerd, worden hiervan op de hoogte gesteld. Op de website en op sociale media worden tevens regelmatig waarschuwingen voor nieuwe of toenemende fraudevormen gepubliceerd.
Daarnaast worden er op initiatief van de politie, de banken, de Fraudehelpdesk, veiliginternetten.nl, de Betaalvereniging Nederland, het Digital Trustcenter en de Consumentenbond ook regelmatig campagnes georganiseerd om burgers en bedrijven weerbaarder te maken tegen deze vorm van gedigitaliseerde criminaliteit. In oktober 2024 is de Nationale Cursus Digitale Weerbaarheid met financiële steun van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) gelanceerd. In de cursus is een module opgenomen over phishing, waarin phishing door middel van QR-codes ook aan bod komt. De website voorkomfraude.nl van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de initiatieven vanuit de integrale aanpak van online fraude spelen een belangrijke rol in het versterken van de digitale weerbaarheid van kwetsbare groepen. Gelet op de steeds veranderende modus operandi, zijn deze initiatieven blijvend van belang.
Heeft u contact met bedrijven wiens QR-codes door criminelen gespoofd worden en bent u in gesprek met deze bedrijven om fraude zoveel mogelijk tegen te gaan?
Voor een gerichte en effectieve aanpak is het van groot belang dat bedrijven aangifte doen indien ze te maken krijgen met spoofing. Ze kunnen hier melding van doen bij de politie of dit (anoniem) melden bij Meld Misdaad Anoniem.
Mijn beleid is gericht op het bevorderen van weerbaarheid en op preventie. Het doel hiervan is om zoveel mogelijk schade en slachtoffers aan de voorkant te voorkomen.
Daarom faciliteer ik de voorlichting rondom deze vorm van criminaliteit door de mogelijkheden waarmee criminelen fraude kunnen plegen onder de aandacht te brengen bij zowel burgers als bedrijven. Vanuit mijn ministerie en de Rijksoverheid in den brede zijn er diverse activiteiten en trajecten om de (cyber-)weerbaarheid van zowel burgers als bedrijven te verhogen. Binnen de integrale aanpak van cybercrime worden ook door de deelnemende partners trends en fenomenen met elkaar uitgewisseld en waar nodig worden deze gedeeld met de getroffen branches. De strafrechtelijke aanpak van fraude is belegd bij opsporings- en vervolgingsinstanties.
Anticipeert u op nieuwe vormen van oplichting waarbij digitale technologieën worden ingezet? Zo ja, welke zijn dit?
Digitale technologieën worden vandaag de dag helaas veelvuldig ingezet door criminelen om strafbare feiten mee te plegen. In een steeds meer gedigitaliseerde maatschappij kan dus ook niet worden uitgesloten dat er (nieuwe) digitale technologieën worden ingezet voor criminele doeleinden zoals oplichting.
Daarom is het groot van belang om continu te anticiperen op nieuwe vormen van fraude. De Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-NL), het Financial Advanced Cyber Team (FACT) van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en de Electronic Crimes Task Force (ECTF) zetten zich onder andere in om deze nieuwe fraudefenomenen op te sporen. Van welke aard nieuwe criminaliteitsvormen zullen zijn en welke werkwijze hiermee gepaard gaat, is niet altijd van tevoren te voorspellen. Op 23 mei jl. is uw Kamer bijvoorbeeld door de Minister van Financiën geïnformeerd over de mogelijkheden tot fraude met betaalproducten met behulp van deepfakes/kunstmatige intelligentie.3 Deze nieuwe vormen hebben dan ook de aandacht van het kabinet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Industrie vreest einde groene waterstof: «Dit plan legt er een bom onder»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling vanuit de industrie dat de Nederlandse waterstofeconomie om zeep wordt geholpen door de voorgestelde correctiefactor van 0,4 voor de raffinageroute, omdat daarmee de waarde van geproduceerde groene waterstof meer dan gehalveerd wordt?
De raffinageroute in de systematiek Energie voor Vervoer van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) beoogt een bijdrage te leveren aan de Nederlandse waterstofmarkt, in aanvulling op het waterstofinstrumentarium van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG). Van het begin af aan is helder gemaakt dat het gebruik van hernieuwbare (groene) waterstof in raffinaderijen onder voorwaarden mag meetellen voor credits. Hierover zijn in het verleden ook afspraken gemaakt, zie onder meer «Kabinetsaanpak Klimaatbeleid»2.
In de eerste voortgangsbrief implementatie RED-III vervoer d.d. 26 april 20243 is aangegeven dat er begrensd ruimte komt voor de raffinageroute. In deze brief is ook een correctiefactor aangekondigd, inclusief nader onderzoek om de hoogte van de correctiefactor te bepalen. Bij de totstandkoming van deze keuze is de markt geraadpleegd. Destijds waren de reacties veelal positief ten opzichte van eerdere beleidsopties die voor hebben gelegen. De raffinageroute met correctiefactor werd gezien als een goed midden tussen CO2-reductie in de sector mobiliteit, prijseffecten aan de pomp en stimulering van hernieuwbare waterstof.
In hoeverre is er contact geweest met de sector over de impact van deze maatregel op concrete projecten voor elektrolyse? Wat doet de correctiefactor met de business case voor deze projecten?
Voor het TNO-onderzoek dat ten grondslag ligt aan de aangekondigde hoogte van de correctiefactor, zoals voorgesteld door de Staatssecretaris van IenW in zijn brief van 30 oktober 2024, zijn uiteenlopende marktpartijen gesproken over de correctiefactor en de impact daarvan. Een deel van de bedrijven gaf aan zich zorgen te maken over de impact van de correctiefactor op de businesscase vanwege de lagere waarde van credits. Een ander deel van de respondenten pleit juist voor een (lage) correctiefactor om ruimte te scheppen voor meer elektrolyseprojecten. Ten slotte zijn er partijen die aangeven dat snelle duidelijkheid omtrent de raffinageroute voor hun investeringsbeslissing van groter belang is dan de hoogte van de correctiefactor; langere onduidelijkheid is voor deze partijen onwenselijk.
TNO geeft aan dat bij het bepalen van de correctiefactor kan worden meegewogen wat de impact is van andere opties naast de inzet van hernieuwbare waterstof via de raffinageroute en via direct gebruik met mogelijk lagere kosten, zoals bijmenging van geïmporteerde synthetische brandstoffen. Dit zou de kans op inzet van in Nederland geproduceerde waterstof via direct gebruik en via de raffinageroute kunnen verkleinen. Het is nog onduidelijk welke rol de import van synthetische brandstoffen tot en met 2030 zal spelen; de verwachting is dat dit op korte termijn nog niet op grote schaal het geval zal zijn. De onzekerheid hierover op de verwachte creditwaarde lijkt echter wel een aandachtspunt in de sector.
Naast gesprekken met marktpartijen ten behoeve van het TNO-onderzoek, heeft IenW ambtelijk in april 2024 een breed bezochte stakeholderbijeenkomst belegd rond de invulling van de implementatie van de RED-III (inclusief raffinageroute en correctiefactor) en hebben verschillende 1-op-1 gesprekken met sectorpartijen plaatsgevonden.
Hoe verhoudt de business case voor elektrolyseprojecten in Nederland zich tot de business case in Duitsland, België en Frankrijk zowel voor als na introductie van de correctiefactor?
Met de openstelling van de raffinageroute (met correctiefactor) wordt ook in Nederland een aanvullende mogelijkheid geboden om hernieuwbare waterstof te verwaarden. Dit zou moeten bijdragen aan de businesscase voor elektrolyseprojecten zoals benoemd in de Kamerbrief Voortgang implementatie RED-III vervoer4. In de brief is aangegeven dat de voorkeur uit gaat naar directe inzet van hernieuwbare waterstof in de mobiliteit, maar ook dat er op dit moment in Nederland nog niet veel elektrolysecapaciteit is om hernieuwbare waterstof te produceren. De raffinageroute beoogt de elektrolysecapaciteit op te schalen, wat uiteindelijk ook de directe inzet van hernieuwbare waterstof ten goede komt.
De systematiek Energie voor Vervoer, waar de raffinageroute onderdeel van is, richt zich niet enkel op het halen van de doelen uit de Hernieuwbare Energierichtlijn (RED-III), maar ook op de nationale klimaatdoelen. Inzet van hernieuwbare waterstof via de raffinageroute draagt niet bij aan het Nederlandse klimaatdoel voor de sector mobiliteit, maar aan het doel voor de sector industrie. In de andere landen wordt dit onderscheid niet op deze manier gemaakt. In Nederland wordt een subverplichting voor elke mobiliteitssector (land, zee, binnenvaart en luchtvaart) ingevoerd, waar ook de raffinageroute aan kan bijdragen. Hierdoor is de vormgeving zoals gebruikt in Duitsland en Frankrijk niet vergelijkbaar met onze systematiek.
De stimulerende rol van de raffinageroute is door de correctiefactor minder groot dan in de hierboven genoemde landen. Dit is een bewuste keuze om een gelijk speelveld tussen de raffinageroute en direct gebruik van hernieuwbare waterstof in mobiliteit te creëren. In de voorstellen voor de implementatie van de RED-III in Nederland is gekozen voor een vormgeving waarin het prijseffect aan de pomp beperkt blijft. Bij een grotere ruimte voor de raffinageroute buiten het subdoel voor hernieuwbare waterstof of een extra stimuleringsfactor zoals in Duitsland, zou het prijseffect aan de pomp toenemen.
Is de impact van de gekozen correctiefactor op investeringen in groene waterstof in Nederland goed in beeld gebracht? Kunt u hier inzicht in geven?
De verwachte impact op investeringen was geen onderdeel van de onderzoeksvraag om te komen tot een correctiefactor. Door de respondenten in het TNO-onderzoek is hier wel op gereflecteerd, zoals toegelicht onder vraag 3.
Na het stellen van Kamervragen heeft de Kamer de motie van de leden Bontenbal en Vermeer aangenomen over een onderzoek naar hoe de raffinageroute eruit moet zien om maximaal bij te dragen aan de verduurzamingsdoelstellingen van de industrie5. Er is gestart met invulling te geven aan deze motie en dit zal meer inzicht geven in de impact van correctiefactoren op investeringen in hernieuwbare waterstof in Nederland, de verduurzaming(sdoelen) in de industrie en de doelen van de systematiek Energie voor Vervoer.
Deelt u de mening dat er momenteel nog geen volwassen markt is voor groene waterstof en dat de overheid, als het de industrie wil helpen verduurzamen, het opbouwen van deze markt zou moeten ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de markt voor hernieuwbare waterstof zit nog in de beginfase en wordt daarbij ook geconfronteerd met de nodige hobbels. In de Kamerbrief Voortgang waterstofbeleid6 die voorafgaand aan het commissiedebat «Waterstof, groen gas en andere energiedragers» op 10 december naar de Kamer is gestuurd, beschrijft de Minister van KGG de stand van zaken en de vervolgstappen.
Onderkent u het feit dat de raffinageroute er juist voor zou moeten zorgen dat de waterstofmarkt op gang komt en er een basis voor investeringen in groene waterstof beschikbaar komt? Hoe draagt het voorstel voor de correctiefactor daaraan bij?
De raffinageroute is een van de instrumenten om de hernieuwbare waterstofmarkt op gang te brengen. Het waterstofinstrumentarium vanuit KGG bestaat verder uit onder meer IPCEI-subsidies, OWE-subsidies, een importtender onder H2Global en toekomstige vraagsubsidies. Daarnaast werkt KGG aan een mogelijke jaarverplichting voor het gebruik van hernieuwbare waterstof in industriële processen.
De raffinageroute was oorspronkelijk bedoeld om de eerste elektrolyseprojecten te realiseren. Er is te zien dat investeringsbeslissingen in grootschalige elektrolyseprojecten uitblijven, onder meer vanwege onzekerheden over de afname. Naast voornoemde instrumenten blijft de raffinageroute een relevant instrument om een zekere afzetmarkt voor hernieuwbare waterstof te bieden. De correctiefactor is ontworpen om directe inzet te belonen, ook vanwege de directe CO2-reductie die dit voor de sector mobiliteit oplevert. De correctiefactor zorgt voor een gelijker speelveld tussen de geprefereerde directe inzet en inzet via de raffinageroute. Verder creëert het aanvullende ruimte voor de raffinageroute, zonder dat de subdoelen hoeven te worden verhoogd en de prijs aan de pomp verder stijgt.
Deelt u de constatering dat het voorstel voor deze correctiefactor ervoor zal zorgen investeringen in groene waterstof niet in Nederland plaats zullen vinden, maar in ons omringende landen waar geen correctiefactor geldt en waar ook andere voorwaarden voor waterstofproductie gunstiger zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden, gezien de onzekerheden in de markt, bijvoorbeeld op het gebied en gereedkomen van waterstof(import)infrastructuur. Er zijn inderdaad risico’s en daarom wordt een zorgvuldig proces gevolgd. Er zijn nationaal verplichtingen voor de inzet van hernieuwbare waterstof in vervoer neergelegd op basis van de RED-III (ook zijn er op basis van de RED-III nationaal verplichtingen voor de inzet van hernieuwbare waterstof in de industrie). Het behalen van de verplichting voor waterstof in vervoer kan via directe inzet en/of de raffinageroute worden ingevuld. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de inzet van nationaal geproduceerde en geïmporteerde hernieuwbare waterstof of synthetische brandstoffen. Met de voorgestelde correctiefactor wordt een gelijk speelveld gecreëerd tussen directe inzet (ook uit importstromen) en indirecte inzet via de raffinageroute.
De directe inzet moet zich nog verder ontwikkelen. De resultaten van de eerste openstelling van de Subsidieregeling Waterstof in Mobiliteit (SWiM) tonen interesse van de markt, met een overinschrijving van 78% op het budget van 22 miljoen euro.
De verwachting was dat import van hernieuwbare waterstof en synthetische brandstoffen een beperkte rol zal spelen richting 2030. Hiermee was de inschatting dat de raffinageroute ook bij de implementatie van de voorgestelde correctiefactor voldoende afzetmogelijkheden heeft. Zoals aangegeven onder vraag 5 is gestart met het uitvoering geven aan de motie om de impact van de correctiefactor nader te onderzoeken. De resultaten hiervan en de signalen die zijn ontvangen bij de consultatie van de Regeling energie vervoer aankomend voorjaar zullen worden meegewogen in het proces.
Er is voor gekozen om geen einddatum op te nemen voor de raffinageroute, in afwachting van post-2030 doelen die in de mogelijke opvolger van de RED-III worden gesteld. Het is nog geen gegeven dat er een opvolger komt, maar het kabinet zet zich daar richting de Commissie voor in.
Hoe rijmt u het voorstel voor de correctiefactor met het voornemen uit het regeerprogramma on Nederlandse koppen op Europees beleid te schrappen?
Hier is geen sprake van een nationale kop. De correctiefactor is een uitwerking van een Europese verplichting, die ontworpen is zodat de systematiek Energie voor Vervoer ook voldoende bijdraagt aan het nationale klimaatdoel voor de sector mobiliteit. Het regeerprogramma houdt vast aan de klimaatdoelen. Als de correctiefactor hoger wordt, of wordt losgelaten, wordt het maximaal in te zetten volume via de raffinageroute kleiner, of moet het subdoel worden verhoogd, samen met aanvullende maatregelen om het behalen van het nationale klimaatdoel voor de sector mobiliteit te borgen.
Kunt uitleggen op welke wijze deze correctiefactor direct gebruik stimuleert? Wat zijn verwachte effecten van de correctiefactor op direct gebruik?
De correctiefactor zorgt ervoor dat een gelijker speelveld ontstaat tussen de inzet van hernieuwbare waterstof bij de raffinage van (fossiele) transportbrandstoffen en de directe levering van hernieuwbare waterstof aan waterstofvoertuigen / (lucht)vaartuigen. Verder leidt de correctiefactor ertoe dat de raffinagecredits minder snel het subdoel vullen; ze tellen immers minder mee. Hierdoor blijft eerder ruimte over voor directe inzet onder het subdoel.
Uit het TNO-onderzoek blijkt dat zonder correctiefactor directe inzet zeer beperkt aan bod komt binnen de systematiek Energie voor Vervoer, aangezien de raffinageroute dan de goedkoopste manier is om credits te genereren en daarmee aan de RFNBO-verplichting te voldoen.
Wat zijn de gevolgen van de gekozen correctiefactor voor het doelbereik van de Subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse (OWE)? Wat is de verwachting van de elektrolysecapaciteit die met en zonder de correctiefactor kan worden gerealiseerd met het voor de OWE beschikbare budget? Klopt het dat de correctiefactor zal zorgen voor een hogere subsidiebehoefte en dat er dus meer belastinggeld nodig zal zijn om dezelfde doelen te halen?
Er zijn beperkt waterstofmiddelen beschikbaar voor het realiseren van de ambitieuze bindende Europese waterstofdoelen voor de mobiliteit en de industrie. Het openstellen van de raffinageroute leidt naar verwachting tot minder benodigde OWE-subsidie dan de situatie waarin geen raffinageroute beschikbaar is. Een mogelijk gevolg van de voorgestelde correctiefactor is dat elektrolyseprojecten die van plan zijn aan raffinaderijen te leveren meer OWE-subsidie gaan aanvragen, omdat de betalingsbereidheid van raffinaderijen voor hernieuwbare waterstof afneemt als gevolg van een lagere waarde van credits verkregen via de raffinageroute. Dit zou betekenen dat de totale subsidiebehoefte voor het behalen van nationale en Europese hernieuwbare waterstofdoelen stijgt. Zodra de uitkomsten van de huidige OWE-openstelling bekend zijn, kan beter worden ingeschat wat het effect is van de gekozen correctiefactor op de subsidiebehoefte van de Europese doelen.
Kunt u aangeven in hoeverre de volgende elementen onderdeel waren van de opdracht aan TNO voor haar onderzoek:
In de eerste voortgangsbrief implementatie RED-III vervoer van april heeft de Staatssecretaris van IenW aangegeven dat het ministerie zou laten onderzoeken welke correctiefactor het meest geschikt is om te bewerkstelligen dat de directe inzet van RFNBO's in de verschillende mobiliteitssectoren meer loont dan de inzet van hernieuwbare waterstof in raffinaderijen. De opdracht richtte zich hiermee specifiek op het gelijke speelveld tussen directe inzet en inzet via de raffinageroute. De andere aspecten die in de vraag worden genoemd zijn deels toegelicht in het TNO-onderzoek, op basis van input van de respondenten. Deze vormden formeel geen onderdeel van de onderzoeksopdracht en zijn niet meegenomen in het bepalen van de voorgestelde hoogte van de correctiefactor.
Welke alternatieve beleidsopties heeft u onderzocht en besproken met de sector om te komen tot een pakket waarmee zowel de doelen voor Renewable Fuel of Non-Biological Origin-gebruik (RFNBO-gebruik) in de mobiliteit en het opschalen van de elektrolysecapaciteit in Nederland? Is bijvoorbeeld de optie van een hogere correctiefactor, met daarbij ook een hoger doel voor het RFNBO-volume? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de eerste voorstellen van de Commissie is in de startfase van de implementatie van de RED-III gesproken over hogere subdoelen voor hernieuwbare waterstof in mobiliteit. Na bekendmaking van de forse ambitieverlaging in de definitieve RED-III is gekozen om de nationale subdoelen in lijn te brengen met de Europese doelen om nationale koppen te vermijden.
Hierna zijn opties verkend om (1) een verplichting aan raffinaderijen op te leggen voor de inzet van hernieuwbare waterstof, en (2) om raffinagecredits te laten concurreren met onder meer geavanceerde biobrandstoffen in plaats van directe inzet van RFNBO’s. De optie van het niet instellen van een correctiefactor is bekeken, maar is niet voorgesteld vanwege voorziene gevolgen. Ten eerste zou de raffinageroute dan slechts ruimte bieden aan een beperkt aantal elektrolyseprojecten (circa 500 MW). Het zou verhoging van het subdoel voor hernieuwbare waterstof in mobiliteit vergen om genoeg ruimte voor de ons bekende elektrolyseprojecten te creëren. Omdat de raffinageroute niet bijdraagt aan CO2-reductie in de mobiliteit, zou bij verhoging van het subdoel ook de algehele jaarverplichting extra moeten worden verhoogd om het klimaatdoel veilig te stellen. Dit zou resulteren in een stijging van de prijs aan de pomp. Bovendien zou dit ten koste gaan van de beleidswens van IenW om directe inzet van hernieuwbare waterstof in de mobiliteit te stimuleren met de systematiek Energie voor Vervoer.
In het onderzoek dat wordt uitgevoerd in het verlengde van de motie Bontenbal en Vermeer wordt onder meer inzicht gegeven in de impact van correctiefactoren op investeringen in hernieuwbare waterstof in Nederland, de verduurzaming(sdoelen) in de industrie en de doelen van de systematiek Energie voor Vervoer.
Bent u bereid om het hierboven omschreven alternatief en andere alternatieve maatregelen voor de correctiefactor van 0,4 alsnog te overwegen om te komen tot een beleidspakket dat zowel direct gebruik als het opschalen van waterstofproductie in Nederland stimuleert? Zo nee, waarom niet?
Zoals genoemd onder vraag 5, wordt momenteel invulling gegeven aan de motie van de leden Bontenbal en Vermeer die oproept tot nader onderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek – tezamen met de reacties op het wijzigingsvoorstel Besluit Energie Vervoer – neemt het kabinet mee in de verdere implementatie van RED-III vervoer. Hierbij wordt een balans gezocht tussen de hoofddoelen van de systematiek Energie voor Vervoer, stimulering van Nederlandse waterstofproductie en -toepassing in industrie en/of mobiliteit en de prijs aan de pomp.
Navorderingen hoeveelheid- en waardeoverschrijding bij bijzondere regeling Douane |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Achahbar |
|
![]() |
Bent u bekend met de navorderingen op basis van hoeveelheid- en waardeoverschrijding?1
Ja.
In hoeveel gevallen heeft in de laatste vijf jaar navordering op basis van een overschrijding plaatsgevonden?
Of een navordering het gevolg is van een hoeveelheids- of waardeoverschrijding wordt niet vastgelegd in de systemen van de Douane. Een navordering wordt vastgelegd, maar niet wat de onderliggende reden is van het ontstaan van de douaneschuld. Binnen de Douane heeft daarom een handmatige inventarisatie plaatsgevonden. Dit heeft opgeleverd dat in de laatste vijf jaar 46 keer een navordering als gevolg van een hoeveelheids- of waardeoverschrijding heeft plaatsgevonden.
Welk bedrag aan invoerrechten is hier in totaal mee gemoeid?
Het daarmee gemoeide bedrag aan invoerrechten bedraagt bijna 27 miljoen euro.
Hoeveel van deze navorderingen zijn groter dan één miljoen euro geweest?
Dit betreft zes navorderingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het nog in te plannen tweeminutendebat Douane?
Ja.
Bent u bekend met het bericht op de website van de Belastingdienst waarin wordt gesteld dat alle feiten en omstandigheden van de arbeidsrelatie van belang zijn bij de beoordeling van de 3 kenmerken van loondienst, maar dat het niet mogelijk is om ze allemaal te noemen?1
Ja
Waarom is het niet mogelijk om alle feiten en omstandigheden van de arbeidsrelatie die van belang zijn bij de beoordeling van een arbeidsrelatie op de website noemen?
Op basis van het arbeidsrecht en de jurisprudentie van de Hoge Raad vindt de beoordeling van een arbeidsrelatie op basis van «alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien» plaats. Daarmee schrijft de Hoge Raad een holistische toets voor. Vanwege deze open norm en daarmee het ontbreken van een limitatieve lijst met relevante feiten en omstandigheden en het gegeven dat in de praktijk zich heel veel verschillende situaties kunnen voordoen, is het niet mogelijk om alle feiten en omstandigheden weer te geven. Het door de Belastingdienst gepubliceerde afwegingskader is gebaseerd op deze wet- en regelgeving.
Kan niet in ieder geval een deel van de relevante feiten en omstandigheden worden genoemd in aanvulling op de al wel opgenomen feiten en omstandigheden?
Met het Deliveroo-arrest heeft de Hoge Raad voor het eerst een overzicht gegeven van feiten en omstandigheden die in ieder geval een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Dit is zowel voor de Belastingdienst als de markt behulpzaam bij het beoordelen van de arbeidsrelatie. Dit is de reden dat deze feiten en omstandigheden op de website zijn opgenomen. Als in de jurisprudentie of door de wetgever andere feiten en omstandigheden worden benoemd die ook in ieder geval een rol spelen bij de beoordeling van de arbeidsrelatie, neemt de Belastingdienst deze over. Daarnaast kunnen in specifieke gevallen ook andere feiten en omstandigheden een rol spelen vanwege de holistische toets (zie het antwoord bij vraag 2). Betrokken partijen kunnen deze aanvullende feiten en omstandigheden meewegen bij hun beoordeling of al dan niet sprake is van een dienstbetrekking. In het handboek loonheffingen is een uitgebreidere toelichting opgenomen van elementen die een rol spelen bij de beoordeling van arbeidsrelaties. Ook de webmodule vraagt relevante elementen uit om een indicatie te kunnen geven over een specifieke arbeidsrelatie.
Gesteld wordt dat de rechter de genoemden feiten en omstandigheden belangrijk vindt bij het beoordelen van een arbeidsrelatie; waarom is gekozen voor deze formulering? Vindt de Belastingdienst deze feiten en omstandigheden ook belangrijk? Acht de Belastingdienst ook andere feiten en omstandigheden belangrijk?
De Belastingdienst baseert zich als uitvoeringsorganisatie op de huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie. De Belastingdienst betrekt in ieder geval deze feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de arbeidsrelatie, omdat dit volgt uit de jurisprudentie.
Kunt u een overzicht geven van alle casusposities waarin de rechter op basis van genoemde feiten en omstandigheden tot een beoordeling van de aard van een arbeidsrelatie is gekomen? Kunt u per casuspositie aangeven of u zich kan vinden in deze beoordeling?
Het Ministerie van SZW zal in het eerste kwartaal 2025 een overzicht van relevante jurisprudentie inzake de beoordeling van arbeidsrelaties aan uw Kamer doen toekomen. Daarbij zal geen uitlating worden gedaan over het oordeel van de rechter. Wij zijn niet in de positie om hierover een oordeel te vellen.
Bent u bereid om deze voorbeelden toe te voegen aan de brochure «zzp – ja of nee»?2
De brochure met voorbeelden per sector is bedoeld om een aantal duidelijke situaties weer te geven en zo belanghebbenden op een eenvoudige manier een idee te geven wanneer sprake is van werken als zelfstandige of van een arbeidsovereenkomst. De doelgroep van de brochure betreft mensen die weinig of geen kennis van het onderwerp hebben. De voorbeelden zijn onder andere gebaseerd op jurisprudentie over dit onderwerp. Het aantal voorbeelden op de website worden in de toekomst aangevuld, bijvoorbeeld op basis van de ervaringen uit de uitvoeringspraktijk, signalen uit de samenleving en jurisprudentie. Nieuwe voorbeelden moeten wel bijdragen aan het dichterbij brengen van het doel dat de brochure beoogt. Het draagt alleen bij als mensen op een laagdrempelige manier kennis kunnen nemen van de informatie in de voorbeelden, de voorbeelden relevant zijn voor een (grote) groep mensen en de voorbeelden helder genoeg zijn om een duidelijke conclusie te trekken.
Gegeven het bovenstaande vinden we het niet wenselijk om per definitie voorbeelden op te nemen op basis van alle uitspraken waarin de rechter een arbeidsverhouding heeft gekwalificeerd.
Dit zal leiden tot een forse toename van het aantal voorbeelden die niet altijd even relevant hoeven te zijn voor de praktijk, met als risico dat het voor mensen minder laagdrempelig wordt om kennis te nemen van (de informatie in) de voorbeelden.
We vinden het dus wenselijk om de brochure met voorbeelden bij te werken op basis van ervaringen in de uitvoeringspraktijk, signalen uit de samenleving en jurisprudentie. Het opnemen van voorbeelden op basis van alle jurisprudentie over dit onderwerp draagt echter niet bij aan het bereiken van het doel van de brochure met voorbeelden.
Bent u bekend met de website van de Rijksoverheid waarin een scan wordt aangeboden die werkverschaffers en werkenden beoogt in staat te stellen om de juiste contractvorm te kiezen teneinde schijnzelfstandigheid te voorkomen, middels een opsomming van een tiental ja/nee stellingen?3
Ja
Waarom wijkt deze opsomming van feiten en omstandigheden af van de opsomming van de feiten en omstandigheden op de website van de Belastingdienst?
De opsomming op de website van de Belastingdienst is een juiste, volledige weergave van de jurisprudentie, zoals de Deliveroo-criteria. Op www.hetjuistecontract.nl kunnen gebruikers op een eenvoudige manier kennisnemen van informatie over het kwalificeren van arbeidsverhoudingen. Deze website en de keuzehulp die daarop staat, zijn mede bedoeld voor mensen die weinig of geen kennis hebben van het kwalificeren van arbeidsverhoudingen. Het taalgebruik is daarom zo laagdrempelig mogelijk gehouden, hoewel ook de keuzehulp volledig gebaseerd is op de jurisprudentie over dit onderwerp. Beoogd is het relevante juridische kader op een zo eenvoudig mogelijke wijze te publiceren en samen te vatten in een tiental ja/nee-vragen op basis van de jurisprudentie. Er is niet beoogd de indruk te wekken dat door het invullen van de scan altijd een arbeidsverhouding kan worden gekwalificeerd. De antwoorden op deze vragen geven wel een indicatie over welke kenmerken van een bepaalde arbeidsverhouding behoren bij loondienst en welke bij zelfstandigheid. Werkenden en opdrachtgevers wordt vervolgens opgeroepen om samen in gesprek te gaan om tot de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie te komen.
Waarom worden de aard van de werkzaamheden, de manier waarop afspraken tot stand zijn gekomen en de mate waarin de opdrachtnemer zich als ondernemer gedraagt of kan gedragen wel genoemd op de site van de Belastingdienst en niet op de site van de Rijksoverheid?
Zoals in het antwoord op vraag 8 geschreven, is de scan op www.hetjuistecontract.nleen vereenvoudigde weergave van het juridische kader om een zo breed mogelijke doelgroep te bereiken. De keuzehulp (en bijbehorende informatie) raakt wel degelijk aan de aard van de werkzaamheden, de manier waarop de afspraken zijn gemaakt en de mate waarin de opdrachtnemer zich als ondernemer gedraagt. Zo ziet vraag 3 in de scan op de vraag of de werkende werkzaamheden uitvoert die ook door werknemers worden verricht bij dezelfde organisatie, vraag 6 ziet op hoe de beloning tot stand is gekomen, en vraag 9 op de verscheidenheid aan opdrachten van de werkende (hetgeen van invloed kan zijn op het ondernemerschap van de werkende) Ook in het overzicht met kenmerken worden deze onderdelen genoemd. Dat betekent echter niet dat de keuzehulp allesomvattend is of pretendeert te zijn. De keuzehulp is een laagdrempelige manier om kennis op te doen over de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Waarom wordt het feit dat de werkende steeds verschillende opdrachten en opdrachtgevers heeft en dat werkende een inspanningsverplichting heeft niet genoemd op de site van de Belastingdienst en wel op de site van de Rijksoverheid?
De inspanningsverplichting valt onder de aard van de werkzaamheden en is daarmee wel opgenomen op de website van de Belastingdienst. In de Toelichting Beoordeling arbeidsrelaties is de uitleg van de invulling van de aard van de werkzaamheden, waaronder de inspanningsverplichting, terug te vinden. De toelichting is op de website van de Belastingdienst gepubliceerd.
Op de website staat verder bij de opsomming van de feiten en omstandigheden die belangrijk zijn bij het beoordelen van een arbeidsrelatie, het aantal opdrachtgevers en de verschillende opdrachten vermeld. Hier staat: «de mate waarin de opdrachtnemer zich als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld: wat doet de opdrachtnemer om opdrachten en een goede naam te krijgen, hoe behandelt de Belastingdienst de opdrachtnemer, wat is het aantal opdrachtgevers en hoelang werkt de opdrachtnemer meestal voor een opdrachtgever?»
In de Toelichting Beoordeling arbeidsrelaties is ook voor dit onderdeel een nadere uitleg te vinden.
Wordt onder «langere tijd» op de site van de Rijksoverheid verstaan een opdracht met een duur van langer dan drie maanden en 20 uur per maand en is het dan de bedoeling dat deze stelling in dat geval met «ja» te worden beantwoord?
De tijdsduur van drie maanden en 20 uren per maand die in de keuzehulp wordt genoemd, is gebaseerd op het civielrechtelijke rechtsvermoeden van werknemerschap (artikel 7:610a van het burgerlijk wetboek). In de meeste gevallen kan de stelling dus met «ja» beantwoord worden als de opdracht langer is dan deze duur. Dat betekent echter niet dat een opdracht van langer dan drie maanden per definitie niet door een zelfstandige kan worden uitgevoerd. En ook niet dat er bij een opdracht van korter dan drie maanden nooit sprake van loondienst kan zijn. Het is immers slechts een rechtsvermoeden en bovendien maar één van de kenmerken die van belang zijn bij de beoordeling van arbeidsrelaties. Of een bepaalde opdracht als lang of kort wordt beschouwd hangt ook af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de werkzaamheden en de vraag of de werkende in de organisatie is ingebed. Het is aan de opdrachtgever en werkende om de arbeidsverhouding juist te kwalificeren. Zoals hierboven al toegelicht, is de scan een vereenvoudigde weergave van het juridisch kader bedoeld om gebruikers met weinig of geen kennis van de materie laagdrempelig kennis te laten nemen van relevante kenmerken voor het kwalificeren van de arbeidsverhouding.
Kunt u een overzicht geven van opdrachten met andere looptijden en andere aantallen uren per maand?
Nee. De mogelijkheden om te variëren met de duur en mate van tijdsinvestering per opdracht zijn oneindig en de opdrachtgever en werkende zijn daarin vrij. Belangrijk is dat de scan een laagdrempelig hulpmiddel is voor geïnteresseerden met weinig of geen kennis van het kwalificeren van arbeidsverhoudingen. Er is niet beoogd – en het is bovendien onmogelijk – om elke mogelijke situatie in één vraag te vatten.
Kan hierbij de tabel omvang/duur opgenomen in de «Weging standaard vragenlijst»4 behorende bij vraag 2.7, 2.8 en 2.9 van de Webmodule beoordeling arbeidsrelatie gebruikt worden en kan er daarbij vanuit worden gegaan dat bij opdrachten die volgens deze tabel 5 punten of minder opleveren sprake is van opdrachten die niet voor «langere tijd» worden aangegaan?
Zoals bij het antwoord op vraag 11 en 12 is toegelicht, is de keuzehulp ontwikkeld om gebruikers die mogelijk geen achtergrondkennis hebben, op een zo laagdrempelig mogelijke wijze kennis te laten nemen van de wijze waarop arbeidsrelaties gekwalificeerd moeten worden. De webmodule is ontwikkeld voor opdrachtgevers om een concrete indicatie te krijgen van de kwalificatie van een specifieke arbeidsrelatie. De invulduur daarvan is ook veel langer dan de keuzehulp (ca. 15 minuten). Na het invullen van de keuzehulp wordt ook verwezen naar de webmodule voor een concretere indicatie. Het opnemen van specifiekere en meer gedetailleerde aspecten uit de webmodule in de keuzehulp, zou dan ook niet bijdragen aan het doel van de keuzehulp.
Mag bij een opdracht met een duur van korter dan drie maanden en minder dan 20 uur per maand worden aangenomen dat dit niet duidt op een loondienstverband?
Nee. Wel is het zo, zoals ook bij de kenmerken in de keuzehulp staat toegelicht, dat een opdracht van kortere duur of een beperkt aantal uren per week één van de kenmerken is van een opdracht die kan wijzen op het werken voor eigen rekening en risico. Zoals bij vraag 11 is toegelicht, geldt nog steeds dat er een holistische weging moet plaatsvinden van alle relevante feiten en omstandigheden om tot een juiste kwalificatie te komen. Of een werkende kort of juist lang voor een opdrachtgever arbeid heeft verricht is daarbij slechts een van de omstandigheden die meegewogen moet worden.
Hoe verhoudt het voorgaande zich met het «Afwegingskader DBA» van de Belastingdienst5?
In het afwegingskader dat op de website van de Belastingdienst is gepubliceerd staat aangegeven dat de duur van de arbeidsrelatie een gezichtspunt kan zijn dat wijst op het bestaan van een arbeidsovereenkomst waarbij over het algemeen geldt dat hoe langer de arbeidsrelatie met een opdrachtgever duurt, de kans groter is dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Maar alle feiten en omstandigheden moeten daarin worden meegewogen. Zoals in het antwoord op vragen 9 en 11 aangegeven, dient de scan op www.hetjuistecontract.nl een specifiek doel en wordt beoogd een brede doelgroep met weinig of geen kennis van het kwalificeren van arbeidsverhoudingen te informeren. Het resultaat van de scan is altijd indicatief en er wordt ook altijd aangegeven dat het belangrijk is om met elkaar in gesprek te gaan over de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Hoe verhoudt zich dit afwegingskader zich met de opmerking in de scan dat als het werk voor meer dan drie maanden en 20 uur per maand bij dezelfde opdrachtgever wordt gedaan, dat kan betekenen dat het in loondienst is?
We verwijzen hiervoor naar de antwoorden op vragen 11, 14 en 15.
Bent u bereid om in de scan op te nemen dat de duur van een opdracht van een jaar of langer, niet duidt op een loondienstverband indien een concrete resultaatsverplichting met een duidelijke kop en staart is overeengekomen en daaruit volgt dat langer nodig is dan een jaar om dit resultaat te realiseren?
Nee. Zoals in het antwoord op vragen 9 en 11 aangegeven, is de duur van een opdracht één van de kenmerken die kunnen wijzen op een dienstverband of werk als zelfstandige. In het algemeen geldt dat hoe langer de arbeidsrelatie met een opdrachtgever duurt, hoe groter de kans dat sprake is van een dienstverband. Maar het is slechts één van de kenmerken. Daarom wordt bijvoorbeeld het al dan niet bestaan van een resultaatsverplichting apart uitgevraagd. Zoals gezegd dient de scan op www.hetjuistecontract.nl een specifiek doel en wordt beoogd een brede doelgroep met weinig of geen kennis van het kwalificeren van arbeidsverhoudingen te informeren. Het resultaat van de scan is altijd indicatief en er wordt ook altijd aangegeven dat het belangrijk is om met elkaar in gesprek te gaan over de juiste kwalificatie van de arbeidsverhouding. Het opnemen van aanvullende gedetailleerde informatie of specifieke situaties en uitzonderingen per kenmerk gaat ten koste van de laagdrempeligheid van de scan en brengt het doel dat met de scan wordt nagestreefd niet dichterbij. Er wordt wel naar de webmodule verwezen voor een meer concrete indicatie.
Hoe dient stelling 6 van de scan van de Rijksoverheid te worden beantwoord wanneer de vergoeding/het salaris voor het werk wel van tevoren per uur (of per maand) wordt afgesproken, maar niet op een vast moment overgemaakt?
Het is aan degene die de scan invult om op basis van diens eigen situatie de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Als een antwoord op één van de vragen beide kanten op kan wijzen, kan de vraag ook worden overgeslagen. Het is daarom belangrijk om alle elementen van de arbeidsrelatie in onderlinge samenhang te beoordelen. Op de webpagina waarop de scan is gepubliceerd staat aanvullende informatie met betrekking tot de richting waarin de antwoorden wijzen. Ook staan er een aantal voorbeelden per beroepsgroep op de pagina die richting kunnen geven.
Waarom duidt bij stelling 6 een vooraf afgesproken vergoeding per uur op een arbeidsovereenkomst, nu het bijvoorbeeld in de zakelijke dienstlening zeer gebruikelijk dat er een uurvergoeding wordt afgesproken6, terwijl het buiten discussie is dat een zakelijk dienstverlener buiten dienstbetrekking kan werken?
Zoals in het antwoord op vraag 14 en 18 aangegeven, geldt dat er een holistische weging moet plaatsvinden van alle relevante feiten en omstandigheden om te komen tot een conclusie over de kwalificatie van een arbeidsverhouding. In het algemeen geldt dat het uitbetalen van een vooraf afgesproken bedrag per uur dat op een vast moment wordt overgemaakt (los van het verloop van de opdracht) eerder op een arbeidsovereenkomst kan wijzen. Het kan echter best zo zijn dat bepaalde elementen in deze weging op zichzelf eerder wijzen naar – bijvoorbeeld – een arbeidsovereenkomst, terwijl het resultaat van de holistische weging toch is dat sprake is van zelfstandigheid.
De scan op www.hetjuistecontract.nl dient een specifiek doel en beoogt een brede doelgroep met weinig of geen kennis van het kwalificeren van arbeidsverhoudingen te informeren aan de hand van tien ja-of-nee-vragen. De scan beoogt niet zekerheid te geven over de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Met betrekking tot de hoogte van vergoeding wordt in stelling 7 gesproken over «vergoedingen die vergelijkbaar zijn met het salaris»; wat wordt verstaan onder «vergelijkbaar»? Wat is de afwijkmarge?
Het is niet mogelijk om op voorhand te duiden wat vergelijkbaar is in een specifieke context. Dat is afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Een standaard-afwijkmarge kan daarom niet worden gegeven. Het is aan degene die de scan invult om in redelijkheid te beoordelen of sprake is van een vergelijkbare vergoeding.
Kunnen bij stelling 8 meer voorbeelden worden gegeven van andere commerciële risico’s, nu er meer commerciële risico’s aan een opdracht verbonden kunnen zijn dan alleen het risico dat de werkende door het werk misschien kosten moet maken die niet zijn voorzien?
Onder de kopjes «kenmerken ZZP» en «kenmerken loondienst» staan al nadere voorbeelden genoemd, namelijk respectievelijk «omdat hij/zij zelf de materialen of apparaten voor het werk moet kopen» en «Bijvoorbeeld omdat de opdrachtgever de kosten draagt als het werk niet goed wordt uitgevoerd». Belangrijk is dat de scan een laagdrempelig hulpmiddel is voor gebruikers met weinig of geen kennis van het kwalificeren van arbeidsverhoudingen. Er is niet beoogd een volledige beoordeling van de arbeidsrelatie te geven. Het opnemen van aanvullende gedetailleerde informatie in de keuzehulp gaat ten koste van de laagdrempeligheid van de scan en brengt het doel dat met de scan wordt nagestreefd niet dichterbij.
Hoe wordt bij stelling 8 het «commercieel risico» gewogen? Is dit een «ja/nee»-vraag? Is het mogelijk dat dit in percentages wordt gewogen? Is het krijgen van een slechte beoordeling bijvoorbeeld ook een commercieel risico? Is commercieel risico alleen uit te drukken in het risico niet te worden betaald?
Vraag 8 is inderdaad ook een ja-of-nee-vraag. Er vindt dus geen weging plaats van de mate waarin een werkende commercieel risico loopt. Zoals bij vraag 21 is toegelicht, worden er al meer voorbeelden gegeven ten aanzien van commercieel risico. Commercieel risico wordt in deze scan aangeduid als het risico dat de werkende door het werk misschien kosten moet maken die niet voorzien zijn. Of het ontvangen van negatieve beoordelingen als commercieel risico moet worden gezien hangt af van de situatie. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als de werkende op eigen kosten herstelwerkzaamheden moet verrichten bij een slechte beoordeling.
Kan het woord «steeds» in stelling 9 nader geduid worden?
Met steeds wordt bedoeld dat de werkende gedurende een bepaalde periode meerdere opdrachten en opdrachtgevers heeft. Het woord «steeds» is toegevoegd om situaties waarbij de werkende toevallig op het moment van invullen twee opdrachtgevers heeft maar verder nooit, hierin niet mee te nemen.
Stelling 10 suggereert dat een inspanningsverplichting op een dienstbetrekking duidt; klopt dat en zo ja, hoe verhoudt zich dat met het feit dat de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest het bestaan van een inspanningsverbintenis niet heeft aangemerkt als een criterium bij het beoordelen van de aard van een arbeidsrelatie en in de literatuur het onderscheid tussen een inspannings- en resultaatsverbintenis als «een ontoelaatbare simplificatie» wordt beschouwd7?
Het klopt dat een inspanningsverplichting eerder op een dienstbetrekking duidt dan op een arbeidsovereenkomst. Dat komt omdat er in dat geval voor de werkende geen (directe) gevolgen zijn als een bepaald resultaat niet bereikt wordt. Dat hangt samen met het gezichtspunt «aard van de werkzaamheden» en in sommige gevallen ook «mate van commercieel risico» uit het Deliveroo-arrest.
Hoe komt de score van de scan tot stand? Tellen alle stellingen in de scan even zwaar?
Op basis van de beantwoording van de vragen en de kenmerken die staan genoemd op de website, geeft de scan aan hoeveel kenmerken van loondienst en van een zzp’er de desbetreffende persoon/arbeidsverhouding heeft. Daarbij staat altijd de oproep aan werkende en opdrachtgever om het gesprek aan te gaan en te kiezen voor het juiste contract. De publiekscommunicatie beoogt de markt bewust te maken van hun verantwoordelijkheid om arbeidsrelaties juist te kwalificeren. Tevens staat er op de website: Om te weten wat het juiste contract is, moeten de kenmerken tegen elkaar worden afgewogen. Hoe zwaar de kenmerken wegen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo zal de vraag of het werk persoonlijk moet worden uitgevoerd weinig of geen rol spelen bij de situatie waarbij de werkende een uniek artistiek product aflevert, omdat in dat geval vervangbaarheid evident niet aan de orde is.
De scan geeft zelf geen weging van het belang van de verschillende kenmerken. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Voor een concretere indicatie kan de opdrachtgever gebruik maken van de webmodule.
Wanneer de uitkomst van de scan is dat er vijf kenmerken duiden op zzp-schap en vijf kenmerken op loondienst duiden, wat is hiervan het gevolg? Wat is de juridische waarde van de uitkomst van de scan?
Het resultaat van de scan is altijd indicatief en er wordt ook altijd aangegeven dat het belangrijk is om met elkaar in gesprek te gaan over de juiste kwalificatie van de arbeidsverhouding. De scan is bedoeld als informatief hulpmiddel en aan de uitkomst van de scan kunnen geen rechten worden ontleend.
Welke partijen hebben invloed gehad op de gepubliceerde versie van de scan en de handhavingsstrategie? Zijn belangenorganisaties geraadpleegd en zo ja, welke? Wordt hiermee de hele breedte van de zzp-groep vertegenwoordigd?
De scan is bedoeld als informatief hulpmiddel en aan de uitkomst van de scan kunnen geen rechten worden ontleend. De scan wordt niet gebruikt in de handhavingsstrategie. De scan is ontwikkeld door het Ministerie van SZW in samenspraak met de Belastingdienst, het UWV en het Ministerie van Economische Zaken. De werking van de scan is tussentijds onderzocht in een zogenoemde «focusgroep». Een onafhankelijk onderzoeksbureau heeft steekproefsgewijs zowel zzp’ers als opdrachtgevers gevraagd een oordeel te geven over de communicatiestrategie. Op een aantal onderdelen is de communicatiestrategie daarop aangepast. Bijvoorbeeld als bepaald woordgebruik niet begrepen werd of als er onbedoelde conclusies werden getrokken.
Hoe wordt op dit moment voor de aangekondigde afstemming met marktpartijen gezorgd? Wordt daadwerkelijk ingegaan op verzoeken tot overleg en/of het sluiten van een convenant?
Het Ministerie van SZW en de Belastingdienst informeren betrokken partijen, zoals brancheorganisaties of andere partijen die een specifieke groep van stakeholders vertegenwoordigen, over de kwalificatie van een arbeidsrelatie en de handhaving hierop. Het Ministerie van SZW en de Belastingdienst verzorgen ook bijdragen aan voorlichtingsbijeenkomsten en webinars van brancheorganisaties of andere partijen die een specifieke groep van stakeholders vertegenwoordigen. Naast informeren, zijn de Belastingdienst en het Ministerie van SZW ook in gesprek met brancheorganisaties die opvolgend hun leden weer kunnen informeren en adviseren. Dit maakt onderdeel uit van de zachte landing die door het kabinet wordt beoogd. Zo hebben het Ministerie van SZW en de Belastingdienst onlangs duizenden ondernemers via twee webinars geïnformeerd over de wet- en regelgeving inzake het arbeidsrecht en de gevolgen van het opheffen van het handhavingsmoratorium. Het webinar is via de website www.hetjuistecontract.nl terug te kijken.
De Belastingdienst organiseert ook Intermediairdagen waarop het onderwerp specifieke aandacht krijgt. De Intermediairdagen zijn het jaarlijkse kennisevenement van de Belastingdienst voor fiscaal dienstverleners. Individuele opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen bij de Belastingdienst een verzoek tot vooroverleg doen. Zoals opgenomen in de uitvoerings- en handhavingsstrategie maakt de Belastingdienst bij de grootste bedrijven gebruik van een individuele klantbehandeling. Hierbij zijn vooroverleg en horizontaal toezicht met individuele convenanten belangrijke handhavingsinstrumenten.
Hoe moeten grote organisaties die honderden freelancers inschakelen, de scan invullen? Gaat de Belastingdienst per individu controleren? Of wordt er een soort gemiddeld persona gehanteerd?
Grote organisaties hebben veelal een Control Framework. Dit is een samenstel van processen en interne beheersingsmaatregelen dat ervoor moet zorgen dat de risico's van een bedrijf bekend zijn en beheerst worden. Wanneer grote organisaties honderden freelancers inhuren, zal dit inhuurproces worden beschreven. In principe dient elke arbeidsrelatie individueel te worden gekwalificeerd. Dit dient te worden gedaan aan de hand van alle feiten en omstandigheden in onderling verband bezien. Het integraal kwalificeren van de arbeidsrelaties is met het oog op de omvang van de populatie niet altijd wenselijk. Er kan wel gekeken worden of arbeidsrelaties binnen een (homogene)groep vergelijkbaar zijn. In die groep wordt dan gewerkt op basis van dezelfde overeenkomst, bestaan dezelfde mogelijkheden voor het geven van aanwijzingen en instructies, gelden gelijke afspraken omtrent werktijden, is het gebruik van materialen en hulpmiddelen gelijk, et cetera. Indien de feiten en omstandigheden waaronder gewerkt wordt binnen een groep gelijk zijn, kan verwacht worden dat de verschillende arbeidsrelaties binnen deze groep gelijk kwalificeren.
Afhankelijk van de omstandigheden heeft de Belastingdienst de mogelijkheid om te controleren d.m.v. een deelonderzoek dat zich richt op de kwalificatie van één of enkele arbeidsrelaties. Ook kan de Belastingdienst een deelonderzoek doen dat zich richt op de kwalificatie van een groep vergelijkbare arbeidsrelaties. Dat kan uiteraard alleen als de arbeidsrelaties binnen een (homogene) groep vergelijkbaar zijn, zoals hiervoor toegelicht.
De invulling van de scan is zeer gevoelig voor interpretatie en uitleg; hoe gaat de Belastingdienst waarborgen dat er één lijn wordt gehanteerd door inspecteurs zodat werkenden en werkverschaffers niet te maken krijgen met willekeur en verschillende interpretaties?
Zoals in vraag 8 aangegeven, is de scan bedoeld om werkenden en werkverschaffers op een eenvoudige manier te informeren over het kwalificeren van arbeidsrelaties. De scan is niet bedoeld voor de Belastingdienst en de Belastingdienst baseert zich dus ook niet op de scan. De Belastingdienst handhaaft op basis van wet- en regelgeving en jurisprudentie. Binnen de Belastingdienst is een vaktechnische lijn ingericht om te waarborgen dat er eenheid van beleid en uitvoering is.
Kunt u bevestigen dat het standpunt uit het antwoord op vragen van het lid Omtzigt ongewijzigd is?8 Zo ja, kunt u nader aanduiden wat deze «andere afspraken en voorwaarden» en «andere omstandigheden» zoal kunnen inhouden?
Ja en zie het antwoord op vraag 2. Dit is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden in onderling verband bezien. Als met de zzp’er andere afspraken gemaakt zijn en de feiten en omstandigheden zijn anders, vindt op basis van een ander feitencomplex een holistische toetsing plaats, wat tot een andere uitkomst kan leiden. Als enkel sprake is van een hogere beloning en een tijdelijke opdracht is een andere uitkomst niet goed denkbaar. Als sprake is van andere afspraken op het gebied van de verantwoordelijkheid (resultaatverplichting), werktijden en bijvoorbeeld aansprakelijkheid kan dit mogelijk wel tot een andere uitkomst leiden. Bij het veranderen van één of enkele feiten gaat het niet uitsluitend daarom, maar om het totaalplaatje dat vervolgens ontstaat. Geen van de indicaties zijn op zichzelf van doorslaggevend belang.
Kunt u bevestigen dat het standpunt, in antwoord op vragen van het voormalige lid Van Weyenberg (D66), ongewijzigd is?9 Zo ja, kunt u nader aanduiden wat deze «voorwaarden en omstandigheden» zoal kunnen inhouden?
Zie het antwoord op vraag 31.
Bent u bekend met de publicatie «Handreiking over flexibele arbeidsinzet gemeentelijke sector» van de VNG?10
Ja.
Kunt u bevestigen dat gemeentes wettelijk gehouden is om het nageheven bedrag aan loonheffing (loonbelasting en premie volksverzekeringen) te verhalen op een zzp-werknemer? Kunt u uiteenzetten hoe de «bruteringsregels» luiden?
Nee, of gemeentes wettelijk gehouden zijn het nageheven bedrag aan loonheffing te verhalen op een zzp’er is afhankelijk van de afspraken die gemaakt zijn. Ingeval sprake is van een nettoloonafspraak kunnen de loonbelasting en premie volksverzekeringen niet verhaald worden op basis van deze onderlinge afspraken. Als sprake is van een nettoloonafspraak, moet de opdrachtgever berekenen welk brutoloon uitbetaald moet worden om, na inhouding van loonbelasting, premie volksverzekeringen, en als dit van toepassing is de bijdrage zorgverzekeringswet, uit te komen op het overeengekomen nettoloon. Dit wordt ook wel bruteren genoemd. In het handboek Loonheffingen van de Belastingdienst hoofdstuk 9.4 wordt uitgelegd hoe dit kan worden berekend. Op grond van de wetssystematiek en jurisprudentie kan de Belastingdienst de loonheffing11 niet naheffen bij de gemeente (en andere inhoudingsplichtigen) als de werkende de inkomsten al in de aangifte inkomstenbelasting heeft aangegeven en deze een definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft ontvangen. Dan is van verhaal van loonheffing in het geheel geen sprake.
Kunt u een overzicht geven welke omstandigheden de Belastingdienst beschouwt als «bijzondere omstandigheden» zoals door de Hoge Raad bedoeld?11
Er kunnen zich bijzondere omstandigheden (dat zijn buiten de dienstbetrekking gelegen omstandigheden) voordoen op grond waarvan het achterwege blijven van verhaal van de loonheffing niet als voordeel in aanmerking wordt genomen. Dit doet zich voor als het niet kunnen verhalen van de nageheven loonheffing een gevolg is van een omstandigheid die niet is toe te rekenen aan de werkgever en ook buiten zijn risicosfeer ligt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het overlijden van de werknemer.
Kunt u in algemene termen aangeven in hoeverre u zich kan vinden is de publicatie «Handreiking over flexibele arbeidsinzet gemeentelijke sector» van de VNG voor zover deze betrekking heeft op de inhuur van zzp’ers door gemeentelijke overheden vanaf 1 januari 2025?
In zijn algemeenheid geldt dat opdrachtgevers en opdrachtnemers zelf verantwoordelijk zijn voor de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie. Daarbij kan het helpen dat brancheorganisaties, (fiscaal) dienstverleners en partijen die een specifieke groep van stakeholders vertegenwoordigen zoals de VNG, daarvoor zelf handreikingen aanbieden.
Het Ministerie van SZW en de Belastingdienst zijn niet betrokken bij de totstandkoming van de «Handreiking over flexibele arbeidsinzet gemeentelijke sector» en zullen er ook geen juridisch verbindende uitspraken over doen. Het wettelijk kader blijft namelijk het uitgangspunt voor de kwalificatie van de arbeidsrelatie en daarin is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van het individuele geval in onderling verband bezien, worden beoordeeld.
Bent u bekend met het «Fiscaal Kompas ZZP Zorg» zoals opgesteld door ActiZ, de Nederlandse ggz, NFU, NVZ, VGN en Zorgthuisnl (De BoZ+ partijen)? Kunt u in algemene termen aangeven in hoeverre u zich kan vinden is deze publicatie voor zover deze betrekking heeft op de inhuur van zzp’ers door leden van de BoZ+ partijen vanaf 1 januari 2025?
Het Ministerie van SZW, Financiën, VWS en de Belastingdienst hebben kennis genomen van de berichtgeving over het «Fiscaal Kompas ZZP Zorg». De ministeries en de Belastingdienst zijn echter niet betrokken bij de totstandkoming daarvan. Eerder zijn het Ministerie van SZW, Financiën, VWS en de Belastingdienst wel betrokken geweest overleggen over een vorming van een Fiscaal kader zorg. Dit kader is niet geaccordeerd door de Belastingdienst. Daarbij is aangegeven dat het kader zoals dat voorlag naar de mening van het Ministerie van SZW en de Belastingdienst niet voldoet aan het arbeids- en fiscaal recht. Hoewel het kader kan bijdragen aan het tegengaan van bepaalde situaties van schijnzelfstandigheid, «legitimeert» het evenwel ook vormen van schijnzelfstandigheid. Het wettelijk kader blijft het uitgangspunt voor de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Bent u bekend met de door u gegeven toelichting op het intrekken van het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Hof te ’s-Hertogenbosch van 19 juni 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2002, waarin wordt beslist over de aard van een arbeidsrelatie?12? Zo ja, kunt u aangeven wat u beoogd heeft te zeggen met de opmerking dat u het zich goed kan voorstellen dat op basis van uitgebreidere keuze van de feiten en omstandigheden het Hof tot een andere afweging had kunnen komen met betrekking tot het bestaan van een gezagsverhouding? Hoe zou de uitgebreidere keuze eruit kunnen zien? Kunt u voorts aangeven wat hij beoogd heeft te zeggen met uw opmerking dat u zich ten aanzien van het oordeel dat geen fictieve dienstbetrekking aanwezig is, een andere keuze en waardering van de feiten en omstandigheden kan voorstellen? Hoe zou die andere keuze en waardering eruit kunnen zien?
Ja. Vanwege de geheimhoudingsplicht kan niet op individuele zaken van belastingplichtigen ingegaan worden, waardoor het niet mogelijk is om de andere feiten en omstandigheden concreet te benoemen.
In zijn algemeenheid wordt opgemerkt dat zowel voor de vraag inzake de arbeidsrelatie als inzake de fictieve dienstbetrekking van belang is dat alle relevante feiten omstandigheden worden meegewogen, zowel feiten en omstandigheden die kunnen wijzen op het werken buiten dienstbetrekking, als feiten en omstandigheden die meer wijzen op de aanwezigheid van een dienstbetrekking. De keuze en waardering van de bewijsmiddelen is echter voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. In zoverre werd het doorzetten van het cassatieberoep niet opportuun geacht.
De commissie (Model)overeenkomsten Wet DBA heeft in haar rapport13 de aanbevelingen gedaan, zie (Hoofdstuk VI, aanbeveling 3), waaronder die van de «kruimel-aanspraken» en de Kamer heeft in de (met ruime meerderheid aangenomen) motie- Mei Li Vos14 de regering verzocht om onder meer deze aanbeveling te betrekken bij een nieuw beoordelingskader en criteria van de commissie Boot te gebruiken bij de handhaving om te bepalen of sprake is van ondernemerschap of werknemerschap; bent u bereid de motie Mei Li Vos uit te voeren en kunt u dit getalsmatig nader uitwerken, nu het de uitvoerbaarheid van de handhaving op schijnzelfstandigheid ten goede zou komen wanneer niet gehandhaafd zou worden op «kruimel-arbeidsrelaties»?15
Aan de motie Mei Li Vos is met de brief van 22 mei 2017 uitvoering gegeven. In de tweede voortgangsrapportage over de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) heeft het kabinet toegezegd te onderzoeken hoe aan de criteria «vrije vervanging» en «gezagsverhouding» een concretere of andere invulling kan worden gegeven om deze beter te laten aansluiten bij het huidige maatschappelijk beeld van een arbeidsrelatie. Naar aanleiding daarvan is een ambtelijk rapport met varianten voor de kwalificatie van de arbeidsrelatie gedeeld met de Tweede Kamer.17 In de varianten zijn de suggesties van de Commissie Boot opgenomen waarmee de kruimel-aanspraken destijds betrokken zijn. In de brief van 22 mei 2017 heeft de Minister SZW aangegeven dat de verdere invulling aan een nieuw kabinet is. Het huidige beoordelingskader kent geen kruimel-arbeidsrelaties. In de handhaving op schijnzelfstandigheid is een nadere uitwerking van kruimel-arbeidsrelaties daarom niet aan de orde.
Kunt u aangeven op welke wijze de gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest in de webmodule zijn verwerkt en daarbij aangeven op welke onderdelen de huidige webmodule afwijkt van de webmodule in zijn oorspronkelijke vorm?16
De webmodule vraagt de elementen uit die belangrijk zijn om een arbeidsrelatie te kwalificeren. Daaronder vallen ook de elementen uit het Deliveroo arrest. Hieronder wordt voor de standaard vragenlijst aangegeven welke vragen betrekking hebben op de elementen uit het Deliveroo-arrest.
Uit bovenstaand overzicht blijkt dat de webmodule alle elementen uit het Deliveroo-arrest uitvraagt. Echter, doordat de vragen worden gesteld aan de opdrachtgever, worden slechts beperkt vragen gesteld over het ondernemerschap van de werkende buiten de specifieke arbeidsrelatie om. Er zijn prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld in een zaak tussen Uber en FNV. Daarin wordt specifiek gevraagd hoe zwaar het ondernemerschap van de werkende moet meewegen bij de kwalificatie van een arbeidsrelatie. Naar aanleiding van die uitspraak wordt bezien in hoeverre hier meer aandacht voor moet zijn in de webmodule. Tegelijkertijd nemen we feedback op de webmodule altijd ter harte en bekijken we of we de webmodule kunnen verbeteren.
De webmodule stelt een grote diversiteit aan vragen. In de voortgangsbrieven «werken als zelfstandige» van 22 november 2019, 15 juni 2020 en 20 september 202119 is uw Kamer geïnformeerd over de totstandkoming van de webmodule, de testfase, de foutenmarge en de uitkomsten van de pilot. Met de webmodule wordt de holistische weging zo goed mogelijk benaderd. Er wordt echter ook onderkend dat de praktijk dusdanig complex en divers is dat een standaard instrument zoals de webmodule nooit met alle feiten en omstandigheden van het individuele geval rekening kan houden. Aan de webmodule kan daarom ook geen zekerheid worden ontleend. De webmodule geeft een indicatie of bepaalde werkzaamheden zich ervoor lenen door een zelfstandige te worden gedaan, of dat er gezien de feiten en omstandigheden sprake lijkt van een dienstbetrekking.
Acht u het voorstelbaar dat enerzijds uit de Toelichting Beoordeling Arbeidsrelaties volgt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat anderzijds partijen met elkaar een overeenkomst hebben afgesloten conform een goedgekeurde modelovereenkomst en in de praktijk met elkaar werken in overeenstemming met de tussen hen geldende overeenkomst? Zo ja, kan dan, ondanks het bestaan van een arbeidsovereenkomst, aan het werken conform een modelovereenkomst het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat inhouding en afdracht van loonheffingen en premies werknemersverzekeringen niet geboden is zolang de modelovereenkomst is goedgekeurd?
De Toelichting Beoordeling Arbeidsrelaties is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie. In de modelovereenkomsten kunnen niet alle feiten en omstandigheden worden opgenomen, waardoor een weging van alle feiten en omstandigheden tot een andere uitkomst kan leiden. In bijvoorbeeld de zaak van Deliveroo werd gewerkt met een goedgekeurde modelovereenkomst, maar was vanwege de feiten en omstandigheden in de praktijk toch sprake van een arbeidsovereenkomst. Mede hierom is ook besloten om geen nieuwe goedkeuring meer af te geven op ingediende modelovereenkomsten. De feitelijke uitvoering van de werkzaamheden is doorslaggevend, ongeacht wat op papier is overeengekomen.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat alle informatie die werkenden en werkverschaffers beoogt in staat te stellen om de aard van hun arbeidsrelatie vast te stellen, op één plek en op een overzichtelijke wijze samen te brengen en een einde te maken aan de huidige versnipperde manier van informatieverstrekking?
Onze inzet is de informatieverstrekking zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de gebruikers, zowel ten aanzien van het kennisniveau van de gebruiker als ten aanzien van de vragen die de gebruiker heeft.
Op de website hetjuistecontract.nl is informatie over de kwalificatie van de arbeidsrelatie zo veel mogelijk samengebracht. Zoals hiervoor beschreven kunnen mensen op deze website op een laagdrempelige manier kennisnemen van de relevante informatie. Voor meer informatie wordt doorverwezen naar onder andere de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel. Deze websites bevatten meer gedetailleerde informatie. De website hetjuistecontract.nl wordt waar nodig aangevuld en aangepast. Daarbij wordt ook bezien hoe informatie over de kwalificatie van de arbeidsrelatie op verschillende webpagina’s van Rijksoverheid.nl kan worden samengevoegd. Ook na de opheffing van het handhavingsmoratorium wordt de communicatie-inzet voortgezet en waar nodig geïntensiveerd. Bijvoorbeeld door meer sectorgerichte communicatie om verduidelijking en bewustwording over het belang van de juiste arbeidskwalificatie te bevorderen per doelgroep. Dat kan zowel door gebruik van bestaande kanalen als waar nodig door media-inkoop. Overigens publiceert de Belastingdienst deze week het handhavingsplan arbeidsrelaties.
Om alle informatie op een overzichtelijke wijze samen te brengen, zijn alle pagina’s verspreid over de verschillende overheidswebsites in kaart gebracht en zullen deze samen met de betrokken departementen beoordeeld worden op actualiteit en relevantie.
Samen zullen we de informatie waar mogelijk stroomlijnen. Ook worden verouderde pagina’s verwijderd van Rijksoverheid.nl.
Kunt u alle vragen afzonderlijk en binnen acht weken beantwoorden?
Ja
De ‘Digital Services Coordinator’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Is het correct dat de aangewezen «Digital Services Coordinator» in Nederland de Autoriteit Consument & Markt (ACM) is?1 Indien dit niet het geval is, welke entiteit in Nederland vervult dan wel deze rol?
Ja. De Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM) wordt in het uitvoeringswetsvoorstel digitaledienstenverordening aangewezen als digitaledienstencoördinator.2 Uw Kamer heeft dit wetsvoorstel op 15 oktober jl. aangenomen en het wetsvoorstel is op dit moment aanhangig bij de Eerste Kamer. Vooruitlopend op de totstandkoming van dit wetsvoorstel heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat de ACM voorlopig aangewezen als digitaledienstencoördinator.3 Dit geeft de ACM reeds een aantal bevoegdheden, maar om haar taken volledig uit te kunnen voeren is een uitvoeringswet noodzakelijk. De Tweede Kamer is hier bij brief van 13 februari 2024 over geïnformeerd.4
Kunt u kort beschrijven welke taken de ACM in die rol zal gaan uitvoeren en hoeveel fulltime-equivalent (fte) dit (ongeveer) zal gaan vergen?
De taken van de ACM als digitaledienstencoördinator staan beschreven in de artikelen 49 en verder van de digitaledienstenverordening.5 Het gaat onder meer om het toezicht op de naleving van de verordening, klachtenafhandeling en deelname aan het samenwerkingsverband van toezichthouders op EU-niveau in de zogenaamde digitaledienstenraad. In hoofdstuk 5 van de memorie van toelichting bij het uitvoeringswetsvoorstel digitaledienstenverordening zijn deze taken nader toegelicht.
Het kabinet heeft op basis van een kosteninschatting en een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets structureel middelen beschikbaar gemaakt voor de ACM. Er is in totaal € 6,5 miljoen toegekend, waarmee de ACM 49 fte kan bekostigen.6
Welke Nederlandse entiteiten hebben van de ACM, in de rol van «Digital Services Coordinator», inmiddels de status van «trusted flagger» gekregen?
Op dit moment hebben nog geen organisaties de status van «betrouwbare flagger» verkregen van de ACM. De ACM beschikt pas over de bevoegdheid om de status van «betrouwbare flagger» toe te kennen zodra de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening in werking is getreden.7 Op het moment dat de ACM, zodra zij daartoe bevoegd is, de status van «betrouwbare flagger» toekent aan organisaties, dan zullen die worden opgenomen in het overzicht van organisaties met die status op de website van de Europese Commissie (hierna: EC).8 In dat overzicht zijn alle organisaties te vinden die in andere lidstaten deze status reeds hebben verkregen.
Kan de Kamer de correspondentie over het afgelopen jaar ontvangen tussen de ACM (in zijn rol van «Digital Services Coordinator» in Nederland) en de Europese Commissie?
De digitaledienstencoördinatoren en de Europese Commissie zijn uit hoofde van artikel 57, eerste lid, van de digitaledienstenverordening verplicht om nauw samen te werken en elkaar wederzijdse bijstand te verlenen ten behoeve van een consistente en efficiënte uitvoering van de verordening. Hieronder valt ook de uitwisseling van informatie. Onder andere over het starten van onderzoeken en het nemen van handhavingsbesluiten. Artikel 84 van de digitaledienstenverordening bepaalt dat informatie die krachtens de verordening is verkregen of uitgewisseld en die onder het beroepsgeheim valt, niet openbaar mag worden gemaakt.
De ACM heeft dus regelmatig contact op allerlei niveaus tussen en de Europese Commissie over de uitvoering van de verordening, zoals de verordening ook voorschrijft. Ik beschik niet over die correspondentie, gelet op het vertrouwelijke karakter ervan en de onafhankelijke positie van de digitaledienstencoördinator onder de verordening, en kan die dus ook niet aan uw Kamer verstrekken.
De digitaledienstenverordening verplicht toezichthouders wel om jaarlijks informatie te publiceren over de uitvoering van hun taken (artikel 55). De digitaledienstenraad publiceert verder zijn werkplan en notulen van vergaderingen.9 Ook de werkgroepen van de digitaledienstenraad publiceren notulen van hun vergaderingen.10
Kunt u de bovenstaande vragen binnen drie weken beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het gebruik van AI-systemen door de overheid en de risico’s daarvan waar niet naar wordt gekeken. |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS getiteld «Overheid maakt volop gebruik van AI, maar kijkt vaak niet naar risico’s»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij meer dan de helft van de systemen die gebruikmaken van kunstmatige intelligentie (AI) binnen de overheid geen gedegen risicoanalyse wordt uitgevoerd, zoals blijkt uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer (ARK)?
Het is belangrijk dat er voor dit soort systemen een gedegen risicoanalyse wordt gemaakt. Het is straks verplicht om voor hoog-risico AI-systemen de risico’s af te wegen onder de AI-verordening. Vooruitlopend op de AI-verordening en ook voor AI-systemen die niet als hoog risico worden gecategoriseerd bestaan er al verschillende instrumenten om een dergelijke risicoafweging te maken, bijvoorbeeld de Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmen (IAMA).
Welke stappen neemt u om ervoor te zorgen dat alle overheidsinstanties de risico's van AI-gebruik adequaat in kaart brengen volgens de geldende wet- en regelgeving, met bijzondere aandacht voor mensenrechten en privacy?
Alle AI-systemen moeten voldoen aan geldende wet- en regelgeving, ook de systemen met beperkte risico’s. Hiertoe bestaan vele instrumenten. In het algoritmekader wordt een overzicht geboden van de bestaande wettelijke verplichtingen, waaronder de AI-verordening. Ook wordt daarin verwezen naar maatregelen en worden verschillende instrumenten samengebracht om organisaties binnen de overheid te ondersteunen. Mensenrechtentoetsen, de AVG en het verbod op discriminatie zijn daar onderdeel van.
Kunt u uitleggen waarom slechts vijf procent van de AI-systemen is opgenomen in het openbare algoritmeregister, terwijl dit register juist werd opgezet naar aanleiding van de Toeslagenmisdaad? Zo nee, waarom niet?
Niet alle AI-systemen hoeven in het Algoritmeregister te worden geregistreerd. Bijvoorbeeld als het gaat om een experiment dat geen impact heeft (gehad) op burgers of bedrijven, of als de impact van een AI-systeem met name indirect is.
Mij is bekend dat veel overheden, zowel binnen het Rijk als daarbuiten, bezig zijn met de vulling van het register, maar dat het inventariseren, beoordelen en registreren van AI-systemen tijd en capaciteit vraagt. Alle departementen hebben toegezegd ten minste de hoog-risico AI-systemen eind 2025 geregistreerd te hebben. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk zullen departementen inzicht verschaffen in de precieze voortgang.
Ik stimuleer overheden, zowel binnen de rijksoverheid als medeoverheden, om te publiceren in het algoritmeregister. Daarvoor neemt het Ministerie van BZK proactief contact op met overheden en wordt er ondersteund met verschillende instrumenten, zoals de handreiking algoritmeregister, templates van leveranciers, ondersteuning van een implementatieteam, zogenoemde aansluitsessies, een regiotour, een nieuwsbrief en artikelen met tips van organisaties die al gepubliceerd hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle hoogrisico-AI-systemen voor de deadline van 2026 in het register zijn opgenomen, zoals vereist door Europese regelgeving?
Voor registratie in het algoritmeregister verwijs ik u naar vraag 4. Voor wat betreft de Europese databank, verplicht de AI-verordening de registratie van hoog risico AI-systemen door aanbieders en gebruiksverantwoordelijken van deze systemen in een EU-databank. Deze verplichting geldt per 2 augustus 2026 voor nieuwe hoog risico AI-systemen. Het is nog niet precies bekend hoe de EU-databank vormgegeven wordt.
Welke maatregelen neemt u, gezien de Toeslagenmisdaad en de waarschuwing van de ARK over mogelijke discriminatie door AI-systemen, om te garanderen dat AI-systemen van bijvoorbeeld de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voldoen aan de vereisten van nauwkeurigheid en non-discriminatie?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken investeert in de kennis over biastoetsing binnen de overheid, zodat overheden- die daar zelf verantwoordelijk voor zijn – tijdig de juiste maatregelen nemen om dit te voorkomen. Het Ministerie van BZK heeft in 2021 een handreiking non-discriminatie laten opstellen. Recent is mede op basis van deze handreiking een e-learning module non-discriminatie uitgebracht.2 Daarnaast zijn er ook buiten het ministerie initiatieven die erop gericht zijn om nauwkeuriger aan de vereisten van non-discriminatie te voldoen, denk aan bias detectie tools of een gestandaardiseerde werkwijze voor profileringsalgoritmes. Door algoritmes te controleren aan de hand van deze standaard kunnen (indirecte) discriminatie en andere ongewenste effecten van profilering worden bestreden.3
Verschillende van deze hulpmiddelen komen samen in het algoritmekader, waarin ook de aanbeveling van het Rathenau-instituut4 is meegenomen om de manier waarop biastoetsing plaatsvindt te versterken.
Deelt u de zorg van de ARK dat er een prikkel bestaat om AI-systemen niet als hoogrisico in te schatten, zodat men niet hoeft te voldoen de strengere Europese regelgeving?
Nee, die zorg deel ik niet. Alle AI-systemen die de overheid gebruikt moeten voldoen aan geldende wet- en regelgeving, waaronder de bepalingen van de AI-verordening die in fases van kracht wordt. Binnen de overheid zijn organisaties momenteel bezig met het inventariseren van de bestaande AI-systemen om vervolgens een inschatting te maken van de classificatie onder de AI-verordening. Op nationaal niveau zal voor deze EU-wetgeving toezicht worden ingericht op hoog-risico AI-systemen, bijvoorbeeld op de verplichting om hoog-risico AI-systemen te registeren in een EU-databank. Voor het niet registeren van deze AI-systemen kunnen sancties worden opgelegd door de toezichthouder. Ook het verkeerd inschatten van AI-systemen die onder de hoog-risico AI-toepassingsgebieden van de AI-verordening vallen, kan leiden tot sancties. Daarnaast spelen ook de Auditdienst Rijk (ADR) en de ARK door onder meer audits en onderzoeken een rol bij het in kaart brengen van risico’s op de inzet van AI bij de rijksoverheid.
Hoe wordt bij de inzet van AI-toepassingen, zoals de inzet van robothonden voor celinspecties bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), gewaarborgd dat de privacy en rechten van gedetineerden worden beschermd en worden er risicoanalyses uitgevoerd?
DJI verkent de mogelijkheden van innovaties om de maatschappelijke opgave van DJI verder te kunnen verbeteren. Het is belangrijk dat er voor dit soort systemen een gedegen risicoanalyse wordt gemaakt (zie ook antwoord op vraag 2). In het geval van de robothond onderzoekt DJI in hoeverre een robothond de effectiviteit en efficiëntie van een celinspectie kan vergroten met inachtneming van waarborgen van gedetineerden, zoals privacy. De innovatiepilot loopt nog en duurt waarschijnlijk nog 2 jaar.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat er een duidelijke standaard is voor het testen en monitoren van AI-systemen, met betrekking tot nauwkeurigheid en non-discriminatie, gezien het groeiende gebruik van AI in overheidsdiensten?
Aanbieders van hoog-risico AI-systemen moeten ervoor zorgen dat die systemen aan de eisen uit de AI-verordening voldoen. Dit houdt o.a. in dat systemen nauwkeurig werken en niet discrimineren. Deze (abstracte) eisen worden op Europees niveau nader uitgewerkt in concrete technische specificaties. Deze specificaties worden ook wel geharmoniseerde standaarden genoemd. Deze standaarden zijn er nog niet, maar worden momenteel op Europees niveau door o.a. Europese normalisatie-instituten ontwikkeld. Nederland en het kabinet zijn via het Nederlandse normalisatie-instituut (NEN) betrokken bij de uitwerking van deze standaarden.
Bent u bereid om extra toezicht of huidige controlemechanismen in te stellen om ervoor te zorgen dat AI-systemen niet alleen efficiënt werken, maar ook rechtvaardig en veilig zijn voor burgers?
Op dit moment zijn er al verschillende trajecten die bijdragen aan het borgen van veilige en rechtvaardige AI-systemen.
In het kader van de AI-verordening zal toezicht worden ingericht op de ontwikkeling en het gebruik van AI-systemen. Op AI-systemen met een onaanvaardbaar risico of AI-systemen die een hoog risico vormen voor de veiligheid, gezondheid en grondrechten van burgers, zal onder meer toezicht worden gehouden, waarbij overtredingen kunnen leiden tot hoge boetes. Momenteel werken de betrokken ministeries onder leiding van EZ, BZK en JenV uit hoe het toezicht op de AI-verordening het beste kan worden ingericht. Daarbij wordt het advies van de toezichthouders over deze inrichting betrokken.5
Naast de AI-verordening is er voor de inzet van AI en algoritmes ook (mogelijk) andere wet- en regelgeving van toepassing. Zo verwerken veel risicovolle toepassingen op het gebied van AI en algoritmes persoonsgegevens. Dit AVG-toezicht is de afgelopen jaren structureel versterkt.
De Directie Coördinatie Algoritmes (DCA) bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft daarnaast als coördinerend toezichthouder op algoritmes en AI oog voor belangrijke (publieke) waarden als rechtvaardigheid en veiligheid, bijvoorbeeld door het signaleren van risico’s en het delen van kennis op dit gebied met andere (sectorale) toezichthouders.
Welke stappen gaat u ondernemen om in de toekomst getroffen burgers snel en rechtvaardig te compenseren wanneer de overheid discriminerende beslissingen heeft genomen door het gebruik van AI-systemen?
Op verzoek van uw Kamer is een eerste versie van een discriminatieprotocol opgesteld.6 Deze is opgenomen in het algoritmekader. In dit protocol zijn de lessen van en ervaringen met de Toeslagenaffaire en DUO verwerkt. Het kabinet investeert in vroegtijdige toetsing, maar mocht het ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch misgaan, is het belangrijk om een werkwijze te hebben om de situatie te herstellen. Het discriminatieprotocol is een handvat, dat overheidsorganisaties kunnen gebruiken om hun eigen werkwijze in te richten. Een onderdeel van het protocol is om een noodplan achter de hand te hebben om een algoritme te kunnen stoppen. Ook richt het protocol zich op het herstellen van de schade. Onderdeel is het informeren van betrokkenen en zorgdragen voor adequate herstelprocedures.
Is er op dit moment een procedure ontwikkeld om burgers die zijn benadeeld door discriminerende AI-beslissingen actief te helpen bij het herstellen van hun rechten?
Zie antwoord op vraag 11.
Bent u bereid meer transparantie te bieden over welke AI-systemen in het algoritmeregister als hoogrisico worden ingeschat, specifiek met betrekking tot het risico op discriminatie?
Voor de definitie van hoog-risico AI-systemen wordt gebaseerd op de definitie uit de AI-verordening. In de verordening zijn bepaalde toepassingsgebieden als hoog-risico geclassificeerd, vanwege het risico dat zij vormen voor onze gezondheid, veiligheid en grondrechten. Daarbij is het verbod op non-discriminatie een bijzonder relevante factor. De verantwoordelijkheid voor het juist classificeren ligt bij de overheidsorganisaties zelf, waarop toezicht gehouden kan worden door een toezichthouder op basis van de AI-verordening. Het algoritmeregister maakt het mogelijk om te filteren op AI-systemen die door overheidsorganisaties zelf gecategoriseerd zijn als hoog-risico.7
Op welke manieren kunnen burgers worden geïnformeerd over de specifieke risico's van deze AI-systemen en hoe zij zich hiertegen kunnen beschermen?
De AI-verordening verplicht gebruikers bij het gebruik van hoog-risico AI-systemen voor besluitvorming, de daardoor geraakte natuurlijke persoon hierover te informeren. Daarnaast heeft de natuurlijke persoon een recht op uitleg bij de inzet van bepaalde hoog-risico AI-toepassingen.
In het regeerprogramma staat verder dat het kabinet werk maakt van transparantie over het gebruik van AI en algoritmes door de overheid. Momenteel wordt nader bezien hoe hier invulling aan kan worden gegeven.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat burgers, en met name kwetsbare groepen, worden beschermd tegen discriminerende algoritmes die door de overheid worden ingezet, zoals aangegeven door de ARK?
Zie o.a. antwoorden op vragen 6, 9, 10 en 11. Het is belangrijk dat de normen goed toepasbaar worden gemaakt, gestandaardiseerde werkwijzen worden ontwikkeld -met name voor de gevoelige (profilerings-)algoritmes, tijdig wordt getoetst, risico’s worden gemitigeerd en een werkwijze achter de hand is om schade te herstellen. Aanvullend wil het kabinet ervoor zorgen dat burgers, met name kwetsbare burgers (of organisaties die hen vertegenwoordigen) worden betrokken en hun input leveren. Dat kan via burgerpanels en/of ethische commissies.
Hoe zorgt u ervoor dat AI-systemen, zoals die van het UWV en de Belastingdienst, die direct van invloed zijn op burgers, niet leiden tot discriminerende keuzes of ongelijke behandeling op grond van etniciteit of nationaliteit?
Zie antwoord op vraag 6.
Hoe wordt voorkomen dat AI-systemen, zoals die in het algoritmeregister, onrechtmatige beslissingen nemen die burgers onterecht benadelen en schade toebrengen?
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de overheidsorganisaties die het AI-systeem inzetten. Zij worden geacht maatregelen te nemen om te voldoen aan wetgeving en daarvoor intern toezicht op te stellen. Het Ministerie van BZK stelt hiervoor hulpmiddelen ter beschikking, zoals de handreiking non-discriminatie by design, het impact assessment mensenrechten en algoritmes (IAMA) en het algoritmekader. Onrechtmatig handelen kan daarnaast opgespoord worden door toezichthouders.
Ebusco |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de financiële problemen bij het bedrijf Ebusco?1
Ja.
Klopt het dat als Nederland in 2050, zoals vastgelegd in de klimaatwet, klimaatneutraal moet zijn, alle economische bedrijvigheid in Nederland ook klimaatneutraal moet zijn?
De Klimaatwet schrijft voor dat Nederland in 2050 klimaatneutraal moet zijn. Dit betekent dat alle sectoren, ook de economische bedrijvigheid, zich hieraan zullen moeten conformeren.
Bent u het eens dat Draghi in zijn rapport over de Europese concurrentiepositie stelt dat schone, klimaat neutrale bedrijven essentieel zijn voor de concurrentiekracht van Europa?
Ik deel de opvatting dat schone, klimaatneutrale bedrijven van cruciaal belang zijn voor de concurrentiekracht van Europa. Vanuit de klimaatopgaven zijn duurzaamheid en vergroening onvermijdelijke globale trends. De Europese en Nederlandse inzet via richtlijnen en ondersteuning bij de transitie kan ons bedrijfsleven helpen innovatiever en veerkrachtiger te worden en marktkansen te benutten.
Klopt het dat klimaatneutraal openbaar vervoer een belangrijk onderdeel is van de toekomstige klimaat neutrale samenleving?
Klimaatneutraal openbaar vervoer is een wezenlijk onderdeel van de transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Emissievrij openbaar vervoer draagt bij aan het verminderen van CO2-uitstoot en luchtvervuiling en ondersteunt de transitie naar duurzamere vormen van mobiliteit. In het Klimaatakkoord zijn de afspraken van het Bestuursakkoord Zero Emissie Regionaal Openbaar Vervoer Per Bus overgenomen, waarin onder andere is afgesproken dat het openbaar busvervoer in 2030 volledig emissievrij is. Dit sluit aan op de doelstelling om «de gehele ov-sector zero-emissie en circulair» te maken, zoals verwoord in de Contouren Toekomstbeeld OV 20402.
Klopt het dat elektrische bussen zoals Ebusco die fabriceert een goede rol kunnen spelen in het klimaat neutrale openbaar vervoer van de toekomst?
Inmiddels rijden er meer dan 1750 emissievrije OV-bussen in Nederland. Daarmee is ruim 30% van de busvloot emissievrij. Naast enkele tientallen bussen op waterstof, zijn dat batterij-elektrische bussen, waaronder 321 Ebusco’s. Daarmee ligt Nederland vooralsnog op koers om het doel van volledig emissievrij openbaar busvervoer in 2030 te halen.
Vindt u dat het beleid op dit moment voldoende tot stand komt (door beprijzen, normeren en subsidiëren) om de doorbraak van elektrische bussen voor elkaar te krijgen?
We hebben op dit moment verschillende beleidsinstrumenten die de inzet van emissievrije bussen stimuleren, zoals de Regeling Bevordering Schone Wegvoertuigen, subsidies voor ondersteuning van de aanschaf van emissievrije bussen en het Bestuursakkoord Zero Emissie Regionaal Openbaar Vervoer Per Bus. Gezien het feit dat een derde van de huidige busvloot emissievrij is, én het feit dat bij veel OV-aanbestedingen hoge percentages emissievrije bussen instromen, kunnen we stellen dat de emissievrije bus is doorgebroken in het OV. Het kabinet blijft evalueren of deze maatregelen voldoende zijn en neemt waar nodig aanvullende stappen om de verdere ingroei van emissievrije bussen naar 100% zero-emissie te laten slagen.
Wanneer verwacht u dat het moment er komt dat de business case voor elektrische bussen beter is dan de business case voor fossiele bussen?
De meerkosten van emissievrije bussen ten opzichte van diesel zijn onder andere afhankelijk van de grootte van de bus (klein tot dubbel gelede bussen), de inzet (in stedelijke omgeving tot streekvervoer) en de kosten voor de aanleg van laad- of waterstoftankinfrastructuur. Daarnaast wordt de businesscase voor emissievrije bussen steeds meer bepaald door de elektriciteitsmarkt.
De dalende trend in de meerkosten van emissievrije bussen de afgelopen jaren, is onderbroken door de COVID-pandemie en de oorlog in Oekraïne. Dit heeft geleid tot stijgende kosten van energie en onderdelen en heeft voor leveringsproblemen gezorgd3.
De verwachting is dat de business case voor emissievrije bussen desondanks steeds aantrekkelijker wordt door technologische ontwikkelingen. Het exacte moment waarop emissievrije bussen goedkoper worden dan fossiele bussen, kan echter variëren, afhankelijk van factoren zoals energieprijzen en innovatie in batterijtechnologie.
Vindt u de omslag naar elektrische bussen onvermijdelijk en dan zijn bedrijven als Ebusco daarin essentieel? Vindt u het te rechtvaardigen om te zorgen dat bedrijven als Ebusco blijven bestaan tot dat hun klimaat neutrale bedrijfsmodel aantrekkelijker is dan het fossiele alternatief? Zo nee, waarom niet?
De omslag naar emssievrij OV-busvervoer is essentieel voor de transitie naar emissieloze mobiliteit. Via steeds strengere normen, subsidies en bestuurlijke afspraken sturen overheden hier op aan en creëren daarmee de vraag naar (daarmee een markt voor) emissievrije bussen. Daar is op dit moment al sprake van, getuige de gestage ingroei van emissievrije bussen in het wagenpark en een voldoende en groeiend aantal aanbieders van emissievrije bussen. Het is aan bedrijven in dit marktsegment om in onderlinge concurrentie een gezonde positie te verkrijgen. Het is daarbij niet aan de overheid om individuele bedrijven te ondersteunen, maar om te zorgen voor een gelijk speelveld en een beleid te voeren dat innovatie en duurzaamheid bevordert binnen de hele sector.
Wat vindt u ervan dat Ebusco failliet dreigt te gaan?
Ik heb ook uit de media vernomen dat Ebusco te maken had met financiële uitdagingen. Ik kan mij voorstellen dat dit voor alle betrokkenen, in de eerste plaats voor de werknemers, een spannende en vervelende tijd is. Ik begrijp ook dat Ebusco zicht heeft op financieringsmogelijkheden. Ik hoop dat dit uitkomst biedt voor de financiële nood en dat het management er in slaagt om het tij te keren. Ebusco is een beursgenoteerd bedrijf, wat maakt dat ik hier verder geen inhoudelijke uitspraken over doe.
Toenemende investeringen en leningen in sectoren die verantwoordelijk zijn voor tropische ontbossing |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapporten «Banking on Biodiversity Collapse» en «Regulating Finance For Biodiversity» van Forests & Finance, gepubliceerd op 16 oktober 2024?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in deze rapporten gesignaleerde trends van toenemende investeringen en leningen in sectoren die verantwoordelijk zijn voor tropische ontbossing, waaronder de stijging van 395 miljard USD aan leningen sinds het Parijsakkoord en de 7 procent toename van investeringen tussen september 2023 en juni 2024?
De rapporten wijzen op de positie die Europese financiële instellingen, waaronder Nederlandse, innemen in de wereldmarkt door de financiering van bedrijven die actief zijn in sectoren met een verhoogd risico op directe of indirecte bijdrages aan ontbossing.
Hoe verhoudt deze trend zich volgens u tot de doelstellingen van het Global Biodiversity Framework (GBF), waarin 196 overheden zich committeren aan het tegengaan van biodiversiteitsverlies en herstel van natuur, inclusief expliciete doelen voor de financiële sector en geldstromen?
De in de rapporten gesignaleerde trends staan op gespannen voet met de verduurzaming van private financieringsstromen die nodig is om het overkoepelende doel van het Global Biodiversity Framework (GBF) te behalen, waarbij biodiversiteitsverlies tegen 2030 omgebogen wordt naar herstel. Met GBF-actiedoel 15 hebben overheden zich gecommitteerd om maatregelen te nemen die financiële instellingen aanmoedigen en in staat stellen om impact op, en afhankelijkheid van, biodiversiteit in kaart te brengen, daarover te rapporteren, en eventuele negatieve impact te verminderen en positieve impact juist te vergroten. In GBF-actiedoel 14 is opgenomen dat alle financiële stromen in lijn dienen te worden gebracht met de doelen van het GBF. Naar verwachting zullen de meeste landen in 2025 hunNational Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP) afronden. Ook zullen landen periodiek rapporteren over de voortgang van implementatie. In het NBSAP vertalen landen de mondiale doelen naar nationale doelen en acties. Afhankelijk van de daadwerkelijke realisatie van de plannen in de verschillende NBSAP’s, moet blijken of er voldoende voortgang is om de GBF-doelen te halen.
Bent u bereid om de twee Nederlandse financiële instellingen die hoog in de rangorde staan van schadelijke geldstromen naar verwoesting van de Amazone en andere belangrijke natuur in Zuid-Amerika hierop aan te spreken? Zo ja, op welke wijze gaat u verbetering bewerkstelligen?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden worden bedrijven geacht risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, te identificeren en aan te pakken. Ook verwacht het kabinet dat financiële instellingen, afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade, bijdragen aan herstel of hun invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. Hoe financiële instellingen invulling geven aan deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is aan henzelf.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit de rapporten dat de GBF-doelen niet zullen worden gehaald zonder betere regulering van de financiële sector?
Middels EU-wetgeving wordt een aanzienlijk aantal financiële instellingen aan aanvullende wettelijke vereisten onderworpen die bijdragen aan realisatie van de GBF-doelen. Voorbeelden zijn de richtlijn met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (Corporate Sustainability Reporting Directive, afgekort CSRD) en bijbehorende European Sustainable Reporting Standards(ESRS). De onder deze regelgeving vallende ondernemingen, waaronder financiële instellingen, zullen gaan rapporteren over de impact (inclusief afhankelijkheden, risico’s en kansen) van hun bedrijfsstrategie en het gevoerde beleid op biodiversiteit en ecosysteemdiensten. Ook vereisen de ESRS transparantie over biodiversiteitsdoelen en inzicht in de eenheden die gebruikt worden om voortgang ten aanzien van de gestelde doelen te meten.
Daarnaast dient de Europese Commissie – afhankelijk van het akkoord over een eventueel uitstel van inwerkingtreding- op uiterlijk 30 december 2025 een effectbeoordeling van de Europese ontbossingsverordening (EUDR) voor te leggen waarbij onder andere gekeken wordt naar de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect bijdragen aan ontbossing en bosdegradatie. De Commissie beoordeelt daarbij of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met relevante bestaande wetgeving, via EU-wetgeving specifieke verplichtingen op te leggen. Het kabinet is van mening dat de EUDR in de huidige vorm niet geschikt is om financiële instellingen en geldstromen te controleren, omdat deze is gericht op het controleren van de productie en toeleveringsketens van fysieke producten en goederen. Op basis van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken of de verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat andere instrumenten mogelijk effectiever zijn.
Ook zijn er verschillende andere instrumenten, zoals de EU-taxonomie voor duurzame investeringen, die financiële instellingen inzicht geven in wanneer een investering in een bepaalde economische activiteit als duurzaam kan worden aangemerkt, en verlangen om te rapporteren in hoeverre hun financiële portefeuille daarmee in lijn is.
Tot slot verwachten toezichthouders steeds meer van financiële instellingen als het gaat om het beheersen van aan klimaat en andere natuur gerelateerde financiële risico’s, zoals de financiële risico’s die kunnen voortvloeien uit biodiversiteitsverlies en ontbossing. Dit omvat ook reputatierisico’s die zouden kunnen ontstaan als een instelling eigen doelstellingen of beloftes ten aanzien van biodiversiteit niet na blijkt te komen. In 2020 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) toezichtverwachtingen geformuleerd ten aanzien van het beheersen van aan klimaat en biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s, waar Europese banken eind dit jaar volledig aan dienen te voldoen. Bij 28 banken heeft de ECB reeds toezichtsmaatregelen getroffen vanwege achterblijvende voortgang.
Is de Nederlandse ambtelijke delegatie voornemens om tijdens de Convention on Biological Diversity (CBD) COP16 in Cali, Colombia te pleiten voor urgente actie om de financiële sector te verplichten schadelijke geldstromen te stoppen en dit op te nemen in de Nederlandse National Biodiversity Strategies and Action Plan (NBSAP)? Zo nee, waarom niet?
De in november 2024 afgeronde COP16 stond voornamelijk in het teken van de implementatie van de GBF-afspraken, waaronder het mobiliseren van voldoende financiële middelen. Daartoe was het de bedoeling dat de herziene strategie voor het mobiliseren van middelen zou worden aangenomen met vrijwillig te nemen acties voor overheden, financiële instellingen en andere stakeholders om financiële middelen te mobiliseren en geldstromen te vergroenen. Nederland heeft zich constructief opgesteld in discussies daarover. De strategie is echter door gebrek aan steun en tijd niet vastgesteld. Voorts heeft Nederland in het Nederlands Paviljoen verschillende sessies georganiseerd en gefaciliteerd over het mobiliseren en vergroenen van geldstromen en daarmee bijgedragen aan bewustwording en kennisdeling.
Het kabinet is voornemens om het NBSAP aan het begin van het tweede kwartaal van 2025 in te dienen bij het secretariaat van het VN Biodiversiteitsverdrag en met de Kamer te delen (Kamerstukken 21501-08-961, 2024Z15797 en 21501-32-1681). Naar aanleiding van de motie van de leden Bromet en Van Campen (21501-32-1685) zal er aan het begin van het tweede kwartaal ook een brief naar de Kamer worden gestuurd waarin wordt toegelicht op welke onderdelen er aanpassingen zijn geweest ten opzichte van het ambtelijke concept van oktober 2024.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van vrijwillige initiatieven in de financiële sector, zoals de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures (TNFD), in het licht van de bevindingen in de Forests & Finance rapporten?
Vrijwillige rapportageraamwerken zoals ontwikkeld door de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures kunnen, mede omdat ze opgesteld zijn door experts vanuit relevante sectoren zelf, een bijdrage leveren aan het vergroten van inzicht in aan biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s. Ook is het raamwerk van de TNFD een bouwsteen geweest voor de ESRS ten aanzien van biodiversiteit en ecosystemen in het kader van de CSRD. Ik vind het tegelijkertijd van belang dat rapportages over duurzaamheidsaspecten proportioneel zijn en dubbele rapportagelasten worden voorkomen. De interoperabiliteit van rapportagestandaarden is daarom van groot belang. Momenteel werkt de TNFD aan «transitieplanning» om een brug te slaan tussen enerzijds meting en rapportage en anderzijds besluiten, activiteiten en investeringen die daadwerkelijk gunstig zijn voor de natuur en biodiversiteit.
Kunt u een overzicht geven van de huidige overheidsinstrumenten die worden ingezet om het toezicht op geldstromen te verbeteren die bijdragen aan ontbossing via Europese of Nederlandse financiële instellingen?
Het prudentiële toezicht op financiële instellingen is belegd bij de Europese Centrale Bank en De Nederlandsche Bank; de Autoriteit Financiële Markten is de gedragstoezichthouder. Vanuit prudentieel oogpunt kijken de ECB en DNB naar mogelijke financiële risico’s die samenhangen met de directe of indirecte bijdrage van financiële instellingen aan milieuaantasting (bijvoorbeeld als gevolg van ontbossing), waaronder kredietrisico’s, operationele risico’s en reputatierisico’s. Vanuit gedragstoezicht houdt de AFM toezicht op de mate waarin financiële instellingen juiste informatie verschaffen over de milieurisico’s en -effecten van hun financieringen, beleggingen en producten en of zij waar nodig rekening houden met duurzaamheidsvoorkeuren van klanten.
Rapportageverplichtingen op grond van de CSRD en andere instrumenten zoals genoemd in antwoord op vraag 5 dragen bij aan meer kennis over de impact van financiële instellingen op duurzaamheid, inclusief de impact op ontbossing. Deze regelgevende kaders stellen financiële toezichthouders ook beter in staat om toezicht te houden op de beheersing financiële duurzaamheidsrisico’s.
Daarnaast ondersteunt de overheid niet-bindende initiatieven die zich al dan niet mede richten op financiële instellingen en die bijdragen aan het respecteren van mensenrechten en sociale standaarden en de beheersing van duurzaamheidsrisico’s. Denk hierbij aan de OESO-richtlijnen, de rapportagestandaarden en meetmethoden van de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures en het Partnership Biodiversity Accounting Financials en de Ecosystem Services Valuation Database. Dergelijke initiatieven helpen financiële instellingen om meer inzicht te krijgen in hun impact, afhankelijkheden en risico’s rondom ontbossing, biodiversiteit en ecosysteemdiensten.
Tot slot heeft het kabinet regelmatig contact met financiële instellingen, bijvoorbeeld via het Platform voor Duurzame Financiering, om ontwikkelingen, kennis en verwachtingen met elkaar te uit te wisselen, ook in relatie tot ontbossing.
Welke mogelijkheden ziet u om, analoog aan de eisen voor marktdeelnemers in de Europese Bossenwet ((EU) 2023/1115), ook financiële instellingen wettelijk te verplichten dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen, leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
In het kader van de EUDR worden op dit moment geen wettelijke acties genomen om bepaalde investeringen te verbieden. Zoals gezegd dient de Europese Commissie afhankelijk van het akkoord over eventueel uitstel van de inwerkingtreding uiterlijk op 30 december 2025 een effectbeoordeling van de EUDR voor te leggen. Deze beoordeling zal gaan over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen. De Commissie dient daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen onder de reikwijdte van de EUDR te brengen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving.
Zoals in antwoord op vraag 5 genoemd, is het kabinet van mening dat de EUDR in de huidige vorm geen geschikt instrument is voor het controleren van financiële stromen, omdat deze zich richt op toeleveringsketens van fysieke producten. Afhankelijk van de uitkomst van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken of deze verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat andere instrumenten effectiever zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk na de COP16 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Helft stichtingen ondervindt problemen met de bank: ‘Het systeem is doorgeslagen’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het systeem van screening van klanten en transacties op verdachte praktijken is doorgeslagen voor de ongeveer 360 duizend verenigingen en stichtingen die actief zijn, zoals de directeur van Goede Doelen Nederland in het artikel uit de Volkskrant stelt op basis van de in dit artikel genoemde enquête met de uitkomst dat 52 procent van de maatschappelijke organisaties problemen met banken ondervindt en dat een op de vijf constant of regelmatig problemen ondervindt?1
Het betalingsverkeer moet voor iedereen toegankelijk zijn. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat het financieel stelsel wordt misbruikt door kwaadwillenden. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verwacht van poortwachters, waaronder banken, dat zij cliëntenonderzoek doen. Ik herken de beschreven problematiek. Ook ik krijg regelmatig signalen dat aan klanten onnodige vragen worden gesteld en zodoende veel te veel last hebben van het klantonderzoek door banken. Het is van essentieel belang dat klanten geen onnodige lasten ervaren en dat banken alleen vragen stellen en klantonderzoek doen in lijn met de risicogebaseerde aanpak. De Wwft bepaalt dat het onderzoek van poortwachters risicogebaseerd moet zijn. Dit betekent dat de intensiteit van het onderzoek in lijn moet zijn met de risico’s: zijn de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme hoog, dan zal het onderzoek diepgaander moeten zijn dan als de risico’s laag zijn.
De risicogebaseerde aanpak van banken moet beter. De Wwft biedt die ruimte. Dit is ook vastgesteld in een rapport van De Nederlandsche Bank (DNB) in 2022, de toezichthouder op de naleving van de Wwft door banken.2Banken doen ook nu soms nog steeds meer dan de Wwft vereist en stellen in sommige gevallen ook vragen die de Wwft niet voorschrijft. De huidige aanpak leidt daardoor tot onnodige lasten. Ik vind het daarom van essentieel belang dat banken blijven inzetten op het verbeteren van hun risicogebaseerde aanpak, om onnodige problemen en uitsluiting te voorkomen. Ik begrijp dat het voor banken soms nog moeilijk is om risicogebaseerd te werk te gaan. Ik vraag hiervoor dan ook aandacht van toezichthouder de Nederlandsche Bank (DNB). DNB spreekt hierover met de banken. Begin 2025 stuur ik uw Kamer, met de Minister van Justitie en Veiligheid, de uitwerking van het regeerprogramma op het terrein van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Een proportionele, risicogebaseerde uitvoering van de Wwft zal ik hierin ook nadrukkelijk meenemen.
Bent u het ermee eens dat vrijwilligers die in het algemeen belang een steentje bij willen dragen aan de gemeenschap, moeten worden gestimuleerd door te overheid in plaats van gefrustreerd?
Ja, het maatschappelijk middenveld levert een belangrijke bijdrage aan onze samenleving. Vrijwillige inzet is van belang voor een sociale basis en samenhang in onze samenleving en zorgt er ook voor dat mensen een plek hebben om te participeren en ergens bij te horen. Net als voor ieder ander die deelneemt aan het maatschappelijk verkeer kan dit betekenen dat vrijwilligers of stichtingen en verenigingen aan cliëntenonderzoek door poortwachters worden onderworpen. Ook het maatschappelijk middenveld kan immers worden misbruikt voor criminele doeleinden, zoals witwassen. De poortwachtersrol is er om dit risico te verkleinen. Daarbij is het wel van belang dat de poortwachtersrol risicogebaseerd wordt uitgevoerd.
Kunt u aangeven in hoeverre deze problemen uitvloeisels zijn van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen?
De in het artikel genoemde problemen zijn geen uitvloeisel van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR). De WBTR is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en intern toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. De WBTR bevat geen bepalingen of verplichtingen over extern toezicht op verenigingen en stichtingen door bijvoorbeeld banken of DNB.
Kunt u aangeven waarom de problemen bij het openen van een rekening nog steeds in dezelfde mate spelen, ondanks de afgesproken «sectorstandaard» of waarom daarmee niet wordt gewerkt, zoals blijkt uit de praktijk waarin kleine organisaties contanten of eigen rekeningen gebruiken als oplossing voor het openen van een rekening?
DNB pleit in het eerder genoemde rapport voor een meer risicogebaseerde aanpak van de Wwft door banken. Ik sluit me daar volledig bij aan; klanten moeten geen onnodige vragen meer krijgen. Naar aanleiding van het DNB-rapport zijn banken in gesprek gegaan met verschillende sectoren. Tijdens deze gesprekken is gekeken hoe het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering beter en gerichter kan, zodat de aandacht van de banken zich richt op waar de risico’s het grootst zijn. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn er door de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) verschillende standaarden opgesteld die banken uitgangspunten bieden voor het risicogebaseerder toepassen van de open normen uit de Wwft. De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat er door banken momenteel gewerkt wordt aan de implementatie van de standaard voor de «not-for-profit» (NPO) sector. Sommige banken zijn hierin verder dan andere banken. De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat het effect van de standaarden reeds ingezet moet zijn en dat de eerste banken al gevorderd zijn met implementatie, maar er moet in sommige gevallen nog veel gedaan worden. De NVB heeft desgevraagd aangegeven met de banken in te blijven zetten op verdere verbetering. De resultaten uit de enquête in het artikel moeten dan ook gezien worden als een nulmeting. Een volgende meting zal plaatsvinden wanneer de banken verder zijn met implementatie.
In het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)3 wordt de voortgang van de standaarden besproken. Ik vind het belangrijk dat banken deze standaarden volledig implementeren. Ik blijf dat ook benadrukken in het MOB. Nu de NVB heeft aangegeven dat dit tot minder onnodige lasten bij de klant moet leiden, is het van belang dat de banken hier werk van maken. Daarnaast houdt DNB toezicht op de risicogebaseerde aanpak van banken. DNB heeft desgevraagd aangegeven ook gesprekken te voeren met individuele banken over een juiste toepassing van de risicogebaseerde aanpak. Ik ben zelf ook met DNB doorlopend in gesprek over de antiwitwasaanpak en de verbeteringen die nodig zijn bij banken. Ik blijf hier de komende tijd verder op inzetten en zal hier verder op ingaan in de uitwerking van het regeerprogramma.
Kunt u aangeven welke acties u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat de afgesproken standaard wel gaat worden toegepast en op welke termijn stichtingen en verenigingen hiervan voordeel gaan ondervinden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om met banken in gesprek te gaan om de bankkosten die met name voor kleine verenigingen in de loop der jaren tot absurde hoogten zijn gestegen, te verlagen?
Ik ga in het MOB de vraag bij banken neerleggen om te kijken naar de tarieven die zij in rekening brengen bij klanten, waaronder het maatschappelijk middenveld, als gevolg van de Wwft. De tarieven die de bank rekent voor het aanhouden van een betaalrekening moeten proportioneel en uitlegbaar zijn. Dit betekent dat het tarief in verhouding moet staan tot de diensten die de bank verleent. Daarnaast moet de bank kunnen uitleggen waarom deze bepaalde kosten in rekening brengt en daar transparant over zijn.
Een bank heeft contractsvrijheid, wat betekent dat de bank zelf beslist of de bank een zakelijke relatie met een klant aangaat en welke tarieven hiervoor in rekening worden gebracht. Contractsvrijheid is echter niet onbegrensd. De vrijheid wordt bijvoorbeeld beperkt door de bijzondere zorgplicht die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen. In het huidige tijdperk is het hebben van een betaalrekening noodzakelijk om aan het maatschappelijk verkeer te kunnen deelnemen en activiteiten te kunnen ontplooien, ook voor het maatschappelijk middenveld. Het cliëntenonderzoek kan, afhankelijk van de complexiteit van de entiteit en het witwasrisico dat deze entiteit mogelijk oplevert, veel tijd in beslag nemen. Een bank maakt hier kosten voor. Het is voorstelbaar dat deze deels doorberekend worden aan de klant, zoals dat ook het geval is bij andere kosten die de bank maakt bij het aanbieden van dienstverlening. Het is ook hierbij van belang dat banken zich bewust zijn van de rol die zij spelen in het betalingsverkeer. Het betalingsverkeer moet immers voor iedereen toegankelijk zijn.
Het bericht 'Scheepsbouwer Damen knapt schepen op die Russisch gas vervoeren' |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Dirk Beljaarts (minister ) , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het onderhoud dat Damen zou plegen aan schepen die specifiek ontworpen zijn voor de export van Russisch vloeibaar gas? Kunt u deze berichtgeving bevestigen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Nederlandse scheepsbouwbedrijven bij het onderhoud van de Russische LNG-vloot, in het licht van de huidige sanctiemaatregelen tegen Rusland? Hoe beoordeelt u de legaliteit van het onderhouden en leveren van reserveonderdelen aan schepen die voor de exploitatie van de Russische energiesector worden gebruikt?
De betrokkenheid van Nederlandse scheepsbouwbedrijven bij het onderhoud van LNG-schepen wordt nauwgezet beoordeeld in de context van de huidige sancties. Door wie de LNG-schepen worden gebruikt, is aan de reder die het schip verhuurt. De EU-sancties zijn opgezet om economische steun aan de Russische energiesector, die een belangrijk onderdeel van de Russische oorlogseconomie vormt, sterk te beperken.
Het kabinet kan niet ingaan op individuele gevallen, maar in zijn algemeenheid geldt dat het leveren van onderdelen en/of uitvoeren van onderhoud (technische bijstand) aan schepen van Russische personen en entiteiten of schepen die in Rusland gebruikt worden verboden is, zowel direct als indirect. Er zijn zeer beperkte ontheffingsmogelijkheden, bijvoorbeeld in het kader van maritieme veiligheid. Onderhoud aan schepen die niet toebehoren aan Russische personen en entiteiten of gebruikt worden in Rusland is in principe toegestaan, tenzij deze vaartuigen gebruikt worden om de door de EU ingestelde sancties te omzeilen. Al met al hangt de mogelijkheid tot het verlenen van onderhoud af van de feiten en omstandigheden van het geval. Indien er signalen zijn dat er sancties worden overtreden, wordt er altijd onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Deelt u de zorg dat de instandhouding van de Russische LNG-vloot, door Nederlandse scheepsbouwers, bijdraagt aan de voortzetting van de Russische oorlogseconomie en daarmee indirect de agressieoorlog in Oekraïne ondersteunt?
Het kabinet deelt de zorg over de voorzetting van de oorlogseconomie en heeft zich de afgelopen jaren hard ingezet om de Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Daarom spant het kabinet zich op Europees niveau in voor maatregelen die het Russische verdienvermogen op mondiale LNG-markten ondermijnen, conform de motie Klaver, Dassen & Paternotte waarin wordt opgeroepen om in Europees verband te pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG (36 476, nr. 3). Op dit moment geldt onder andere een investeringsverbod in de Russische LNG-sector, sancties tegen betrokken bedrijven en schepen, een verbod op overslag van Russisch LNG naar landen buiten de EU en verbod op levering van verschillende scheepsonderdelen. Waar huidige sanctiemaatregelen ontoereikend blijken spant het kabinet zich in deze in het volgende sanctiepakket uit te breiden waarbij alle opties op tafel liggen. Daarnaast wijst het kabinet bedrijven voortdurend op de risico’s van zakendoen met Russische partijen.
Welke concrete stappen worden er momenteel ondernomen om te waarborgen dat Nederlandse bedrijven, actief in de maritieme sector, zich houden aan de sancties tegen Rusland en niet bijdragen aan activiteiten die de Russische oorlogsmachine ondersteunen?
Bedrijven zijn in principe zelf verantwoordelijk om zich aan sanctiemaatregelen te houden. Om dit te bevorderen kunnen bedrijven informatie over sancties krijgen via bijvoorbeeld het sanctieloket of via door BZ georganiseerde exportcontroleseminars. Daarnaast controleren handhavingsinstanties zoals de Douane op uitvoer en wordt er analyse gedaan op exportgegevens om omzeilingspatronen in kaart te brengen. De resultaten hiervan worden actief gedeeld met betrokken bedrijven en ook verwerkt in de risicogerichte handhavingsaanpak. Verder is er toezicht op financiële instellingen om te waarborgen dat hun systemen zijn ingericht op het tegengaan van betalingen die onder sancties niet zijn toegestaan. We werken bovendien samen met internationale partners om eventuele tekortkomingen in de sanctiehandhaving snel aan te pakken. Zoals aangegeven, indien er signalen zijn dat Nederlandse bedrijven sancties overtreden wordt hier altijd onderzoek naar gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Bent u het ermee eens dat er op geen enkele manier mag worden bijgedragen aan de Russische handel in vloeibaar gas en dat het daarom zeer problematisch is dat Nederland en Europese partners in toenemende mate vloeibaar gas uit Rusland importeren?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren hard ingezet voor de afbouw van Russisch gas, inclusief LNG. Tegelijkertijd is het zo dat er geen verbod is op de import van gas, inclusief LNG, uit de Russische Federatie en dat er partijen zijn die zijn gebonden aan contracten met partijen uit de Russische Federatie. Als gevolg daarvan hebben zij afname- en/of betalingsverplichtingen die zij moeten nakomen. Het gecontracteerde gas uit de Russische Federatie moet immers worden betaald, ook als het niet wordt afgenomen. Indien zij het LNG niet zouden afnemen komt daar bij dat zij additioneel elders gas moeten inkopen om hun leveringsverplichtingen na te komen. Ook dit heeft financiële gevolgen.
Daarom zullen we in Europees verband langs een duidelijk gezamenlijk pad de import van Russisch gas en LNG moeten afbouwen. De Europese Commissie is hier aan zet om duidelijkheid te verschaffen zodat we de juiste effectieve maatregelen EU breed kunnen toepassen (zie het antwoord op vraag 6). Het kabinet dringt hier voortdurend op aan.
Kunt u een update geven over de voortgang van het voornemen van het kabinet om in Europees verband in te zetten op de afbouw van de import van vloeibaar gas uit Rusland?
Voor deze update wordt verwezen naar de brief van de Minister van Klimaat en Groene Groei van 25 oktober 2024 waarin verslag wordt gedaan van de Energieraad die op 15 oktober 2024 plaatsvond (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1094). Tijdens deze Energieraad heeft Nederland lidstaten opgeroepen om dezelfde maatregelen te treffen die in Nederland reeds zijn genomen om Russisch LNG te weren bij nieuwe LNG-infrastructuur en heeft Nederland de Commissie opgeroepen om vooral met concrete maatregelen te komen die lidstaten ondersteunen bij het tegengaan van de invoer van Russisch gas onder bestaande langetermijncontracten, mits geen sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor de leveringszekerheid. Daarnaast heeft Nederland, ondersteund door andere lidstaten, de Commissie nogmaals opgeroepen om met een routekaart te komen voor de verdere afbouw naar nul. De Commissie heeft toegezegd dat de nieuwe Commissie hiermee aan de slag gaat. Een aantal andere lidstaten heeft de Commissie gevraagd om meer transparantie en inzicht omtrent de import.
Bent u bereid te pleiten voor de opname van concrete maatregelen ten behoeve van de afbouw van de import van Russisch vloeibaar gas in het door de Europese Unie (EU) aan te kondigen vijftiende sanctiepakket? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet pleit in Europees verband voortdurend voor het verzwaren van de sancties tegen Rusland en zal dit ook doen tijdens de onderhandelingen over het volgende sanctiepakket, waarvan het ambitieniveau wat het kabinet betreft zo hoog mogelijk moet liggen. Het ondermijnen van het Russische verdienvermogen op mondiale LNG-markten vormt hierbij één van de prioriteiten van het kabinet.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat sancties, beantwoorden?
Helaas is dat niet gelukt.