Het PFAS-schandaal |
|
Bouchallikh , Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Kuipers , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het de uitzending van Zembla over het PFAS-schandaal1?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat baby’s in de omgeving van de Chemours-fabriek in Dordrecht door het drinken van moedermelk gemiddeld tien keer meer PFAS binnenkrijgen dan wat veilig wordt geacht? Zo nee, waarom niet?
Voor de deelnemers die mee hebben gedaan aan het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) van Amsterdam moet het verontrustend zijn geweest om te horen dat hun borstvoeding PFAS bevat. Echter, er is ten onrechte geconcludeerd dat de borstvoeding van deze vrouwen meer dan tien keer meer PFAS bevat dan wat op basis van de gezondheidskundige grenswaarde als veilig wordt geacht. De VU heeft naar aanleiding van de berichtgeving door Zembla een verklaring naar buiten gebracht waarin zij afstand neemt van de conclusies die in de uitzending van Zembla van 9 september jl. worden getrokken.2
De gemiddelde hoeveelheid PFAS komt in het onderzoek uit op ongeveer 77 ng/L borstvoeding. Dit blijft ruim onder de concentratie van 133 ng/L PFAS in moedermelk die de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) als grenswaarde hanteert. Bij deze concentratie worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. De gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU geven voor het RIVM ook geen aanleiding om te adviseren een kortere periode borstvoeding te geven of helemaal te stoppen met borstvoeding geven.
Is er zicht op de gevolgen van deze blootstelling voor de ontwikkeling van kinderen in deze regio? Zo nee, gaat u dit op korte termijn onderzoeken?
Bij de aangetroffen concentraties worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. Er is om die reden geen specifiek onderzoek voorzien. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Geeft dit aanleiding om te adviseren om voor een kortere periode borstvoeding te geven of om daar helemaal mee te stoppen? Zo ja, hoe wordt dit gecommuniceerd en op welke termijn? Zo nee, kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen?
Zoals toegelicht bij vraag 2 geven de gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU voor het RIVM geen aanleiding om het geldende borstvoedingsadvies aan te passen. De regionale GGD heeft samen met het RIVM een advies opgesteld voor ouders die vragen hebben over borstvoeding geven. Dat advies is ook gedeeld met verloskundigen, de jeugdgezondheidszorg en huisartsen, zodat ouders ook daar zo goed mogelijk geadviseerd kunnen worden.
Gaat u landelijk onderzoeken of de hoge concentraties PFAS in borstvoeding zich tot de omgeving Dordrecht beperken of ook in andere regio’s voorkomen? Gaat u metingen doen bij mensen die borstvoeding geven in andere delen van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt met het RIVM bekeken of nader onderzoek naar PFAS in borstvoeding nodig is. Dat PFAS in Nederland wordt aangetroffen in moedermelk is al enige jaren bekend.3 In geen enkele meting tot nu toe – inclusief de metingen uit de steekproef van de VU – wordt de gezondheidsnorm overschreden. Maar de zorgen hierover zijn begrijpelijk.
Moedermelk is niet de enige manier waarop men wordt blootgesteld aan PFAS. Daarom wordt in samenwerking met het RIVM en met de Ministeries van VWS en LNV gewerkt aan een programma waarin de verschillende blootstellingsroutes van PFAS in beeld worden gebracht en wordt onderzocht hoe de blootstelling aan PFAS teruggedrongen kan worden. Blootstelling aan PFAS via moedermelk is hier een expliciet onderdeel van. De Kamer wordt voorafgaand aan het Commissiedebat PFAS van 3 november nader geïnformeerd over dit programma.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging, gedaan aan het lid Bouchallikht tijdens het commissiedebat Externe veiligheid op 11 september 2021, dat er zou worden verkend wat de mogelijkheden zijn omtrent een publiekscampagne over blootstelling aan PFAS voor zwangere mensen?
Een afzonderlijke publiekscampagne voor zwangere mensen past niet goed bij de huidige risico’s. Op dit moment zijn zwangere mensen in Nederland geen specifieke groep met extra risico’s voor blootstelling aan PFAS. Er gelden ook geen specifieke adviezen voor zwangere mensen. Het RIVM heeft berekend dat iedereen in Nederland op dit moment wordt blootgesteld aan PFAS. Het beste advies dat daarvoor aan iedereen gegeven kan worden, is om gevarieerd te eten. Dat advies geldt ook voor zwangere mensen. Verder zijn er enkele gebieden waar voedselproducten extra vervuild kunnen zijn, in de omgeving van Dordrecht, Helmond en de Westerschelde. In die gebieden wordt aan de omwonenden geadviseerd om bijvoorbeeld geen of minder producten uit moestuinen, zelfgevangen vis en zelfgeraapte schelpdieren te eten. Gemeenten, provincie en GGD’en zorgen daar voor extra informatie. In antwoord op de toezegging is de conclusie dat er daarom geen meerwaarde van een speciale publiekscampagne voor zwangere mensen.
Deelt u de opvatting dat het zeer zorgelijk is dat PFOA nog steeds wordt aangetroffen in moedermelk ondanks het feit dat Chemours al in 2012 is gestopt met de productie van deze stof? Bevestigt dit voor u nogmaals hoe persistent deze stoffen zijn en de noodzaak om zo snel mogelijk te komen tot een volledig verbod op PFAS? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat PFOA in moedermelk voorkomt en in feite iedereen al PFAS binnenkrijgt, onderstreept het belang van een breed Europees verbod op zoveel mogelijk PFAS. Nederland heeft hiertoe het voortouw genomen en werkt samen met Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden aan de zorgvuldige voorbereiding van dit voorstel.
Wist u dat Chemours PFAS-afval laat verwerken door het bedrijf Indaver in Antwerpen? Wist u dat dit bedrijf niet in staat is om dit afval goed te verwerken en grote hoeveelheden PFAS-stoffen, waaronder GenX loost? Is het bekend of deze stoffen afkomstig zijn van Chemours? Kan de Nederlandse overheid voorkomen dat Chemours afval laat «verwerken» door het bedrijf Indaver?
Ja, het is bekend dat Chemours PFAS-houdend afval laat verwerken door het bedrijven Indaver in Antwerpen. Hier is de Kamer al meermaals over geïnfomeerd4.
Voor het overbrengen van afvalstoffen naar een ander lidstaat moet een (openbare) kennisgevingsprocedure doorlopen worden onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). De ILT is samen met de autoriteit in het ontvangende land vergunningverlener, behandelt de aanvragen («kennisgevingen») en houdt toezicht op de voorwaarden die afgegeven EVOA-vergunningen stellen. Een afvaltransport naar het buitenland krijgt alleen een vergunning als er sprake is van een doelmatige afvalverwerking. Wanneer bijvoorbeeld het overschrijden van (lozings)normen uit vergunningen afvalverwerking in de weg staat, moet de ontvangende autoriteit negatief beslissen op een EVOA-kennisgeving en de verzendende autoriteit (ILT) daar over informeren. Hiervan was bij eerdere kennisgevingen geen sprake. Voor een aantal lopende aanvragen voor exportvergunningen heeft de ILT aanvullende informatie opgevraagd bij de kennisgevers en de Vlaamse autoriteiten.
Als voldaan wordt aan de voorwaarden van de EVOA-verordening, waaronder dus de doelmatige verwerking van afval, en alle andere in Nederland geldende wet- en regelgeving, kan de Nederlandse overheid niet verhinderen dat het afval door een specifiek bedrijf wordt verwerkt.
Hoe is het mogelijk dat Rijkswaterstaat een nieuwe vergunning heeft gepubliceerd waarin staat dat 2 kg PFOA en 5kg GenX-stoffen op de Beneden Merwede geloosd mogen worden2? Waarom geeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat toestemming hiervoor als de gevaren van PFAS alom bekend zijn?
Bij het verlenen van lozingsvergunningen volgt het bevoegd gezag, in dit geval RWS namens de Minister, de vigerende waterkwaliteitswetgeving. Op grond daarvan worden alleen vergunningen verleend als de beste beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of beperken en als geen normen in oppervlaktewater worden overschreden, waardoor de lozing geacht wordt geen onaanvaardbare gevolgen te veroorzaken voor mens en milieu. Voor Zeer Zorgwekkende Stoffen geldt daarnaast een minimalisatieverplichting.
Indien een stof aangemerkt is als Zeer Zorgwekkende Stof, hetgeen hier het geval is bij de directe lozing van de betreffende PFAS-verbindingen, betekent dit niet automatisch dat de lozing verboden kan worden. Zo oordeelde recent ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State6. Het betekent wel dat het bevoegd gezag strengere eisen kan opleggen in vergunningen zoals een minimalisatieplicht. Zodoende worden emissies steeds verder teruggedrongen. Het verbieden van het gebruik van een ZZS in een productieproces kan alleen via Europese wetgeving (REACH) geregeld worden. Hiertoe wordt een voorstel voorbereid, zie ook het antwoord op vraag 10.
Deelt u de opvatting dat, gezien de grote gevolgen voor milieu en gezondheid van PFAS en het feit dat de PFAS-afvalverwerking totaal ontoereikend is, een stop op de productie van PFAS door Chemours de enige oplossing is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer wordt dit gerealiseerd?
De meest effectieve manier om problemen met PFAS te voorkomen, is door ervoor te zorgen dat PFAS niet in het milieu terechtkomen. Daarom heeft Nederland ingezet op een breed Europees verbod op de productie en het gebruik van PFAS, zie ook het antwoord op vraag 6. Daarnaast hanteert Nederland een streng emissiebeleid voor ZZS, waar ook een aantal PFAS onder vallen. Voor deze emissies geldt een minimalisatieplicht. Dat houdt in dat emissies van deze stoffen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Het bevoegd gezag ziet hierop toe. Zodoende zijn de emissies van de GenX-stoffen door het bedrijf Chemours al met 99% gereduceerd. De minimalisatieplicht blijft van kracht tot er geen ZZS-emissies naar het milieu meer plaatsvinden. Chemours zal zich aantoonbaar voor deze minimalisatieplicht moeten inspannen.
Op welke wijze voert u de motie van de leden Bouchallikht en Van Esch uit om in Europa zo snel mogelijk te komen tot een volledig verbod op PFAS (Kamerstuk 28 089, nr. 202)? Wanneer kunnen we het EU-restrictievoorstel verwachten? Draagt u er zorg voor dat dit voorstel in lijn is met de wens van de Kamer, namelijk een totaalverbod binnen de EU zónder uitzonderingen?
Verwezen wordt Kamerbrief van 9 maart jl.7 waarin aangegeven is hoe de Kamer is geïnformeerd over het voorstel voor een brede Europese restrictie op het gebruik van PFAS via de Europese stoffenverordening REACH. Nederland werkt met een aantal andere Europese lidstaten aan dit omvangrijke voorstel. De restrictie moet ertoe leiden dat het gebruik van PFAS in de EU zo ver mogelijk wordt ingeperkt. De planning is dat het voorstel voor de restrictie in januari 2023 wordt ingediend bij het EU-chemicaliënagentschap ECHA. Daarna volgt de gebruikelijke procedures voor restrictievoorstellen in het kader van de Europese REACH verordening, inclusief de formele consultatierondes. Politieke besluitvorming in Europa, op basis van een voorstel van de Europese Commissie, wordt voorzien in 2024. In lijn met de motie-Bouchallikh/Van Esch8 blijf ik mij op deze wijze inzetten op een zo volledig mogelijk Europees verbod op PFAS.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘ProRail dumpt Chinese bewakingscamera’s, de NS laat ze hangen’ |
|
Fahid Minhas (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ProRail dumpt Chinese bewakingscamera’s, de NS laat ze hangen»?1
Ja, wij zijn bekend met het bericht.
Klopt het bericht dat de NS duizenden nieuwe Chinese camera’s heeft besteld? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De camera's vormen onderdeel van een Europese aanbesteding voor de modernisering van de materieelserie VIRM2/3 en een Europese aanbesteding van de nieuwbouw van de materieelserie ICNG. Deze aanbestedingen zijn gegund aan Europese treinfabrikanten, die op hun beurt voor een deel van deze levering gebruik maken van Chinese onderleveranciers.
NS heeft bij de Staatssecretaris van IenW aangegeven dat zij diverse maatregelen heeft getroffen zodat (statelijke) actoren niet van buitenaf bij de inhoud of de besturing van de camera’s kunnen komen. Eén van de maatregelen is dat deze camera’s zich bevinden in een afgesloten en beveiligd (intern) netwerk dat niet is gekoppeld aan het internet. Dit betekent volgens NS dat niemand van buitenaf bij de inhoud of besturing van de camera’s kan komen. Daarnaast heeft NS bij de Staatssecretaris aangegeven gebruik te maken van de adviezen van de rijksoverheid, zie ook het antwoord op vraag 7.
Op welke plekken heeft de NS momenteel Chinese camera’s hangen en op welke plekken komen de Chinese camera’s nog te hangen? Hoeveel Chinese camera’s hangen er op dit moment binnen treinen en op en rondom stations?
NS heeft geen camera’s van Chinese makelij op stations. Momenteel gebruikt NS camera’s van Chinese makelij alleen in een aantal type treinen. Na modernisering bevat de materieelserie VIRM 2/3 camera’s van Chinese makelij evenals de (nieuwe) materieelserie ICNG.
Welke eisen gaat u opnemen in de nieuwe Hoofdrailnetconcessie ten aanzien van het gebruik van Chinese camera’s op stations en in treinen?
In het Programma van Eisen vraagt de Staatssecretaris van IenW de beoogd concessiehouder, een rol te spelen op het gebied van terrorismebestrijding, o.a. door het beschikbaar hebben van cameratoezicht in de trein. De Staatssecretaris van IenW vindt het belangrijk om de beoogd concessiehouder vrij te laten in de bedrijfsvoering, opdat zij haar kennis en expertise optimaal kan benutten. Er is daarom gekozen voor outputsturing waar het kan en inputsturing waar ik dat nodig acht met het oog op de maatschappelijke meerwaarde. Het meegeven van specificaties voor het type te gebruiken camera’s past daar niet in. Ook hanteert NS nu ook al de adviezen van de rijksoverheid, zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) vervoer van personen en goederen over (hoofd)spoorweginfrastructuur aanmerkt als vitale infrastructuur? Zo ja, hoe weegt u de aanschaf van producten en diensten van landen met een offensieve cyberstrategie gericht tegen Nederland in de vitale infrastructuur?
Ja. Voor het identificeren van vitale processen zijn de betrokken Ministers van vakdepartementen verantwoordelijk. Het proces vervoer van personen en goederen over de (hoofd)spoorweginfrastructuur is door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangemerkt als een vitaal proces2. Dit betekent dat aanbieders van een dienst binnen dit proces kunnen worden aangemerkt als vitale aanbieder en aanbieder van een essentiële dienst (AED), waarmee ze onder het regime van de Wet bescherming netwerk- en informatiesystemen (Wbni) vallen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de NS camera’s inzet en aankoopt die worden gemaakt door Chinese techbedrijven die deels in handen zijn van de Chinese staat? Zo ja, in hoeverre zit het kabinet strak op de aanbestedingen uit landen met een offensief cyberprogramma (onder andere China) bij organisaties waar de overheid aandelen in heeft? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de inkoop van producten en diensten is het overheidsbeleid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen. Ter ondersteuning van dit beleid zijn er instrumenten voor de rijksoverheid, medeoverheden en vitale aanbieders ontwikkeld die organisaties handvatten bieden bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s, waarbij het Rijk gevraagd en ongevraagd advies en ondersteuning kan bieden.
Zo wordt bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier (zoals een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederland), en met risico’s die zich kunnen voordoen het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Daarbij kunnen als mitigerende maatregelen bijvoorbeeld strenge eisen worden gesteld door de opdrachtgever aan de (informatie)beveiliging van producten en diensten. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Geeft de rijksoverheid adviezen aan derde belanghebbenden die deel uitmaken van de door de NCTV gekwalificeerde vitale infrastructuur over de aanschaf van camera’s? Zo ja, hoe zou de aanschaf van de Chinese camera’s door de NS passen in het advies van de rijksoverheid? Zo nee, waarom niet?
Vitale aanbieders zijn onder meer op basis van wetgeving, waaronder de Wbni, verplicht tot het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen (zorgplicht). Ook dienen zij inzicht te hebben in de risico’s die hun dienstverlening ten aanzien van het vitale proces kunnen raken.
Vitale aanbieders zijn daarbij zelf verantwoordelijk voor het treffen van de juiste maatregelen. Sectorale toezichthouders houden toezicht op de wijze waarop vitale aanbieders invulling geven aan deze zorgplicht.
Ten aanzien van de inkoop van producten en diensten is het overheidsbeleid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen. Ter ondersteuning van dit beleid zijn er instrumenten voor de rijksoverheid, medeoverheden en vitale aanbieders ontwikkeld die organisaties handvatten bieden bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s, waarbij het Rijk gevraagd en ongevraagd advies en ondersteuning kan bieden.
Zo wordt bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier (zoals een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederland), en met risico’s die zich kunnen voordoen in het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Daarbij kunnen als mitigerende maatregelen bijvoorbeeld strenge eisen worden gesteld door de opdrachtgever aan de (informatie)beveiliging van producten en diensten.
NS heeft bij de verwerving van de camera’s, in lijn met dit beleid, nationale veiligheidsrisico’s meegewogen aan de hand van het genoemde instrumentarium en hiertoe nadere maatregelen getroffen zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Klopt het bericht dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nog geen negatief advies heeft gegeven over de merken Dahua en Hikvision? Zo ja, waarom is er tot op heden nog geen negatief advies gegeven? Zo nee, wat is hiervoor nodig?
Het NCSC geeft geen advies over individuele producten of diensten. Het NCSC raadt organisaties aan om risicomanagement te implementeren in hun organisatie en dit ook toe te passen bij het aanschaffen van producten en diensten. De risico’s die verbonden zijn aan bepaalde producten of diensten zijn erg afhankelijk van hoe een product of dienst wordt ingezet bij een individuele organisatie. Om daar duidelijkheid over te krijgen adviseert het NCSC om een specifieke risicoanalyse uit te voeren. Hiermee kan op basis van dreigingen, de te beschermen belangen, nationale veiligheidsoverwegingen en mogelijke maatregelen een risicoafweging worden gemaakt. Daardoor kan een passend pakket aan weerbaarheidsmaatregelen geïmplementeerd worden. Vitale aanbieders zijn hier zelf verantwoordelijk voor.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat miljoenen Nederlanders worden gefilmd door omstreden Chinese camera’s waarvan niet duidelijk is wat er met deze beelden wordt gedaan? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat deze Chinese camera’s er niet komen?
De toepassing van camera’s in de openbare ruimte en op stations hebben een rol in het borgen van veiligheid voor het publiek dat daar aanwezig is. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft NS diverse maatregelen getroffen zodat statelijke actoren niet van buitenaf bij de inhoud of de besturing van de camera’s kunnen komen.
Nederland en de EU spreken in verschillende verbanden, waaronder binnen de VN, met China over dataveiligheid. Centraal hierbij staat de bescherming van privacy, zoals de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), bescherming van mensenrechten en het tegengaan van ongepaste toegang van overheden tot datagegevens. Zoals aangegeven in de Notitie3 «Nederland-China: Een nieuwe balans» staat het kabinet achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals de Europese regelgeving op het gebied van data, bescherming van persoonsgegevens en privacy en productveiligheid.
Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gelden er regels voor de verwerking van persoonsgegevens, zo ook wanneer de verwerking plaatsvindt door middel van camerabeelden. Het is aan de verwerkingsverantwoordelijke om deze wettelijk verplichte regels in acht te nemen. Daartoe behoort dat de verwerking van persoonsgegevens goed is beveiligd. Ook staat de AVG de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen niet dan onder strikte voorwaarden toe. Doorgifte is namelijk slechts toegestaan op grond van een van de wettelijke bepalingen uit hoofdstuk V van de AVG. Aangezien voor China geen door de Europese Commissie genomen adequaatheidsbesluit bestaat, waarin wordt besloten dat dit land een passend beschermingsniveau waarborgt, kan structurele doorgifte van persoonsgegevens alleen plaatsvinden voor zover er door de verwerkingsverantwoordelijke «passende waarborgen» worden geboden. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), de toezichthouder op de AVG, om erop toe te zien dat er passende waarborgen zijn getroffen. Als dit niet het geval is heeft de AP onder meer de bevoegdheid om boetes op te leggen, maar ook om de verwerking te verbieden.
Wanneer kan de Kamer de uitvoering van de aangenomen motie Rajkowski en Van Weerdenburg (Kamerstuk 26 643, nr. 830) en de uitvoering van de overgenomen motie Rajkowski c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 874) verwachten?
Zoals verzocht in de overgenomen motie4 Rajkowski c.s. zal de Kamer nog voor het kerstreces geïnformeerd worden over de verzochte richtlijn voor de rijksoverheid en haar leveranciers, om producten of diensten van organisaties en bedrijven uit landen met een offensieve cyberagenda gericht tegen Nederland uit bepaalde aanbestedingen te kunnen weren. Hierin wordt ook meegenomen de toezegging aan de Kamerlid Rajkowski voor een onderzoek over hoe dit zou kunnen, zoals gedaan in het debat met de Commissie Digitale Zaken over de digitale overheid, datagebruik en algoritmen, digitale identiteit van 22 maart 2022. Op 5 april 2022 is de motie5 van de leden Rajkowski en Van Weerdenburg aangenomen die het kabinet verzoekt een scan uit te voeren op de aanwezigheid van apparatuur of programmatuur van organisaties uit landen met een tegen Nederland gerichte offensieve cyberagenda in de vitale infrastructuur. Op dit moment wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de betrokken departementen, verkend op welke manier opvolging kan worden gegeven aan de deze motie.
Het artikel ‘Munitie-tekort explodeert: problemen met locaties en vergunningen voor kogelfabrieken’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Peter Valstar (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Munitie-tekort explodeert: problemen met locaties en vergunningen voor kogelfabrieken»?1
Ja
Deelt u de analyse dat Nederland, en ook andere (Europese) bondgenoten, te afhankelijk zijn van import voor munitie en dit onze strategische autonomie ondermijnt?
Ja. In de nieuwe geopolitieke context moet de Europese defensie-industrie meer zelfscheppend worden, vooral voor de ontwikkeling van wapensystemen. Nederland onderstreept het belang van meer Europese strategische autonomie. Daarnaast moet de gezamenlijke productie groeien. Nederland moet daarbinnen haar bijdrage leveren door binnen Europa samen te werken, onder meer door behoeften te bundelen en gezamenlijk in te kopen.
Deelt u de analyse dat om dit probleem aan te pakken, het kan helpen om in Nederland zelf weer munitie te produceren?
Er zijn geen munitiefabrieken meer in Nederland. Als die er zouden komen is dat goed, maar we gaan hier geen actief beleid op voeren. In de Defensie Industrie Strategie (DIS)2 is geschetst dat we voor industriële capaciteiten voor wapensystemen, munitie en platformbescherming voor het overgrote deel van het maritieme domein en het gehele land- en luchtdomein inzetten op internationale samenwerking en de betrokkenheid van de industrie. We zetten dan ook in op research & technology en onderzoek, bilateraal samenwerken, standaardiseren en specialiseren. Voor munitie vertaalt zich dat vooral in internationale samenwerking met gerichte kennisopbouw bij defensie en kennisinstellingen, zoals TNO en NLR. Voor Nederland is voldoende industriële capaciteit binnen Europa van fundamenteel belang om toegang tot munitie te garanderen, hetgeen ook Europese strategische autonomie versterkt.
Klopt het dat er in Nederland voldoende kennis en kunde in huis is die als basis kan dienen om, eventueel in combinatie met internationale samenwerking, deze productie op te starten? Zo ja, op welke termijn zou dit mogelijk zijn?
De Nederlandse Defensie Industriële en Technologische Basis (NL DTIB) is een kennisintensieve en hoogtechnologische sector. We werken aan het versterken en internationaal positioneren van deze basis, maar hebben daarbij andere prioriteiten benoemd in de Defensie Industrie Strategie. Indien de industrie zelf initiatief wil nemen zijn we daar ontvankelijk voor. Op het gebied van munitie zijn in Nederland bedrijven actief als toeleverancier in de keten voor kapitale munitie. De gerichte kennisopbouw bij kennisinstellingen en defensie maakt het mogelijk om met (internationale) partners een actieve rol te spelen in de keten van de productie en het testen van kapitale munitie. Omdat het initiatief niet bij Defensie ligt, is op dit moment niet te zeggen binnen welke termijn dit mogelijk is en of een productiefaciliteit in Nederland de beste optie is.
Welke barrières, zoals vergunningverlening, zijn er bij het opstarten van deze productie en hoe verhoudt zich dat tot de passage uit het coalitieakkoord dat «we bij rijksbrede regels en beleid rekening houden met de bijzondere positie van Defensie»?
De barrières die ondernemers ervaren zijn afhankelijk van hun startpositie ten aanzien van de voorgenomen activiteiten en hebben onder meer betrekking op kapitaal, kennis, locatie en personeel. Voor de vestiging van een munitiefabriek is een geschikte locatie nodig waar de activiteiten kunnen worden verricht. Daarnaast zijn er diverse vergunningen nodig onder andere vanwege milieu en veiligheidsaspecten. De passage uit het coalitieakkoord is bedoeld om in de context van de brede maatschappelijke opgaven rekening te houden met de bijzondere aard van defensieactiviteiten. Toepassing van deze passage op het opstarten van een munitiefabriek ligt niet in de rede.
Bent u bereid actief barrières weg te nemen, bijvoorbeeld door desnoods defensieterreinen (waarvan sommige toch worden afgestoten) beschikbaar te stellen als productielocatie of door hiervoor geld vrij te maken uit fondsen voor onderzoek en ontwikkeling?
Indien de industrie de mogelijkheden om in Nederland productie van munitie op te starten wil onderzoeken zijn we daar ontvankelijk voor. Een actieve rol voor Defensie hierin is echter niet vanzelfsprekend gelet op haar verantwoordelijkheden. Voor de locaties waar Defensie munitie opslaat en onderhoudshandelingen uitvoert zijn bijvoorbeeld specifieke vergunningen verleend. Er zijn dan ook geen Defensielocaties beschikbaar voor het vestigen van een munitiefabriek.
Deelt u de mening dat hier zeker bij de meer geavanceerde of complexe systemen zoals granaten of geleide wapens bij uitstek een rol ligt voor Europese defensiesamenwerking, waarbij landen in groepjes kunnen verdelen wie wat produceert? Zo ja, hoe bent u van plan zich hiervoor in te zetten? Welke mogelijkheden liggen hier om gebruik te maken van defensiesubsidies uit de EU-begroting?
Ja. Samenwerking op dit gebied door groepen lidstaten wordt o.a. gestimuleerd door EU-instrumenten als PESCO en het Europees Defensiefonds (EDF). Nederland steunt deze initiatieven en maakt hier ook actief gebruik van.
In de eerste ronde van het EDF, waarvan de resultaten op 20 juli 2022 zijn gepubliceerd, staat Nederland op de 6e plaats van de 27 lidstaten qua aantal projecten waarin onze defensie-industrie en kennisinstellingen participeren. Met de Defensienota 2022 hebben we de nationale cofinanciering voor EDF-projecten verruimd, om nog beter en meer van dit instrument gebruikt te maken. Ook het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft instrumenten om Nederlandse deelnemers in het EDF te ondersteunen. Door vroegtijdige betrokkenheid van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NL DTIB) in ontwikkeltrajecten wordt de positie van bedrijven en kennisinstellingen in huidige en toekomstige toeleveringsketens van grote defensiebedrijven versterkt. Met deze inzet koppelen we de mogelijkheden voor Europese subsidies aan nationale defensiebehoeften en de versterking van de NL DTIB.
Gaswinning in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat u deze week aan de Kamer antwoordde dat de totale gaswinning in Nederland in 2021 19,1 miljard kuub bedroeg en in het gasjaar 22/23 er een verplichting is tot de verkoop van 17,6 miljard kuub gas aan buitenlandse partijen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de verplichting van GasTerra aan buitenlandse afnemers is in het gasjaar 2021/22?
Onder haar lange termijncontracten verwacht GasTerra in het gasjaar 2021/2022 ongeveer 21,5 miljard m3 te leveren.
Wat is de verwachte productie in 2022 in heel Nederland?
De verwachte productie uit de Nederlandse gasvelden zal in 2022 naar verwachting ongeveer 16 miljard m3 bedragen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verlengd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verlengen)?
Dit is in 2009 geweest. Na 2009 zijn geen verlengingen en verhogingen meer afgesloten. De afgelopen jaren zijn er juist verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De achtergrond van de aanpassingen in de contracten in 2009 is als volgt: rond 2009 zijn GasTerra en buitenlandse afnemers in Duitsland, België en Frankrijk de laatste verlengingen en eventuele verhogingen overeengekomen. Vanaf het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw zijn delen van Duitsland, België en Frankrijk beleverd met Groningengas. Daarnaast wordt er Groningengas in Nederland gebruikt. De afzetmarkt voor Groningengas is beperkt tot deze gebieden, omdat Groningengas nergens anders kan worden gebruikt. Rond 2009 zijn de exportcontracten voor het laatst verlengd om zeker te stellen dat er een afzetmarkt bleef voor het nog te produceren Groningengas. In 2009 was namelijk de verwachting dat al het Groningengas geproduceerd zou worden en dat vereiste wel een afzetmarkt. Wel was bij de laatste verlenging het uitgangspunt dat Duitsland, België en Frankrijk tussen 2020 en 2030 zouden gaan ombouwen van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas met als uitgangspunt dat de contracten tegen 2030 zouden eindigen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verhoogd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verhogen of zelfs te verlagen)?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat GasTerra (indirect voor 50% eigendom van de Staat) contracten is aangegaan waarmee bijna al het Nederlandse gas – 17,5 miljard van 19,1 miljard gewonnen gas – aan buitenlandse partijen verkocht wordt?
Deze verplichtingen zijn al in 2009 aangegaan. In 2018 besloot het kabinet de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig te beëindigen. Hierdoor is de gaswinning fors verlaagd. De reeds afgesloten verplichtingen moeten echter wel worden nagekomen. In 2013 en 2014 zijn bij de besluitvorming over de winning uit het Groningenveld 14 onderzoeken uitgevoerd en met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Eén van de onderzoeken (onderzoek 9) richtte zich op de lange termijnverplichtingen van GasTerra. Hierbij is na juridische analyse geconcludeerd dat er voor GasTerra geen mogelijkheid was om eenzijdig de contractuele verplichtingen te kunnen verminderen bij een vermindering van de productie uit het Groningenveld. Wel kan GasTerra trachten in commerciële onderhandelingen met de afnemers haar verplichtingen te verminderen.
Verder is van belang aan te geven dat GasTerra zowel in Nederland als in het buitenland geproduceerd gas koopt, en dat GasTerra verkoopverplichtingen heeft aan zowel buitenlandse als binnenlandse afnemers. Ook koopt GasTerra gas op de beurs waarbij de verkopende partij niet bekend is. Binnen haar portfolio koopt GasTerra evenveel gas als dat zij verkoopt en daarbij is niet aan te geven aan wie het in Nederland geproduceerde gas is verkocht. Daarnaast zijn er ook producenten in Nederland die hun gas niet aan GasTerra verkopen maar elders en hierbij is niet bekend aan wie zij dat gas verkopen. Als gas verkocht wordt via een beurs, is de koper onbekend.
Weliswaar wordt in Duitsland, België en Frankrijk omgebouwd van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas, maar de komende jaren wordt in deze landen nog wel laagcalorisch gas gebruikt. Dit gas moet altijd via Nederland stromen, aangezien de conversie installaties in Nederland staan. Dus voorlopig zal er nog gas vanuit Nederland naar deze landen stromen. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de fysieke behoefte van laagcalorisch gas en niet door contracten. Anders gezegd, ook zonder contracten zal die fysieke stroom er zijn.
Kunt u van elk van de contracten de hoofpunten openbaar maken, de contractpartij, de verplichting per jaar en de prijs die betaald wordt voor het Nederlandse gas aan GasTerra?
In het onder vraag 6 genoemde en in 2014 met uw Kamer gedeelde onderzoek 9 uit 2014 is aangegeven dat er gas verkocht werd aan E.ON (thans Uniper), RWE, EWE, Shell Duitsland, ExxonMobil Duitsland, Distrigas (thans ENI Benelux), Gaz de France (thans ENGIE), Centrica, ENI en Swissgas. Hierbij waren de verplichtingen aan Uniper en ENGIE verreweg het grootste. De afgelopen jaren zijn er verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De afgelopen jaren zijn er dan ook verplichtingen verkleind. Op het ogenblik zijn er nog verplichtingen aan Uniper, EWE, ENGIE en Swissgas. Hiervan zijn Uniper en ENGIE verreweg de grootste verplichtingen. In deze contracten is geen vaste prijs overeengekomen, maar zijn de contractuele gasprijzen gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. De contractprijzen bewegen mee met de ontwikkelingen op de gasmarkt.
Kunt u de contracten ter inzage leggen voor Kamerleden?
Nee. Het betreft hier contracten tussen privaatrechtelijke partijen met commercieel gevoelige informatie. Ik heb geen inzage in de contracten van GasTerra, noch van enige andere marktpartij op de Nederlandse gasmarkt. De Staat is aandeelhouder in GasTerra maar geen partij bij de contracten. De contracten bevatten bepalingen over vertrouwelijkheid.
De Nederlandse Staat is aandeelhouder in GasTerra, maar is geen partij bij de door GasTerra afgesloten contracten. Het is niet mogelijk de contracten ter inzage te leggen voor Kamerleden. In algemene zin kan ik wel toelichten dat GasTerra haar gas verkoopt op de groothandelsmarkt tegen de vigerende marktprijzen, waarbij geen onderscheid bestaat tussen binnenlandse en buitenlandse afnemers. De contractuele prijzen zijn gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. Daarmee wordt de waarde die de markt toekent aan het gas in rekening gebracht. Er is voor de aandeelhouders van GasTerra geen reden om er mee in te stemmen dat GasTerra aan haar afnemers een lagere prijs in rekening zou brengen dan de marktprijs.
Hierbij wordt niet specifiek Nederlands gas aan het buitenland verkocht. Als gevolg van de sterk afgenomen Groningen winning moet meer gas worden ingekocht om te voldoen aan de in het verleden aangegane verplichtingen. Het verkopen van gas tegen een lagere prijs dan de marktprijs zou ertoe leiden dat GasTerra structureel verlies zou leiden. Ook dat is uiteraard niet in het belang van de aandeelhouders.
Daarnaast is het zo dat de Nederlandse productie van gas lager is dan de Nederlandse consumptie: het gasverbruik in Nederland bedroeg in 2021 circa 40 miljard m3, terwijl de productie circa 19 miljard m3 was. Dit betekent dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te kunnen voldoen gas moet importeren Dit gas wordt gekocht op de internationale markt tegen de vigerende marktprijzen. Het is in de interne markt niet mogelijk om in Nederland gas geproduceerd gas in Nederland te houden.
Begrijpt u dat het van het grootste belang is dat de volksvertegenwoordiging inzage krijgt in waarom en tegen welke prijs het Nederlandse gas aan buitenlandse partijen verkocht is, terwijl Nederlandse huishoudens het tegen torenhoge prijzen moeten inkopen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier kunnen wij dit inzicht krijgen als Kamerleden? Of moeten we daarvoor de Algemene Rekenkamer inschakelen
Zie het antwoord op vraag 8 en 9.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in december 2021 een onderzoek aankondigde naar de energiemarkt naar aanleiding van het faillissement van Welkom Energie?
Eind december 2021 heeft de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode april tot en met augustus 2022 door Sira Consulting en Ecorys en wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd, wat was de opdracht en kunt u het resultaat aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich dat u in vorige antwoorden op Kamervragen verwees naar de website van Energy Price Index (https://www.energypriceindex.com/price-data)?
Ja.
Is het u bekend dat volgens deze vergelijkingssite de Nederlandse consumenten de hoogste prijs in Europa betalen voor elektriciteit (57 cent/kWh) en voor gas (25 cent/kWh)?
De cijfers van deze vergelijking zijn mij bekend.
Is het u bekend dat in die vergelijking consumenten in onze buurlanden Duitsland en België, waar zelf nauwelijks gas gewonnen wordt en aan wie Nederland gas levert, voor gas aanzienlijk minder betalen (16 cent/kWh, ongeveer 1,55 euro per m3) dan in Nederland?
De vergelijking geeft prijzen weer in verschillende Europese (hoofd)steden. De prijs voor Berlijn in de vergelijking van augustus ligt op 22 cent / kWh en voor Brussel op 19 cent / kWh.
Hoe komt het dat Belgische en Duitse consumenten Nederlands gas kunnen kopen voor 16 cent/kWh, terwijl Nederlandse consumenten meer dan 50% hogere prijzen betalen?
Het kan zijn dat er landenspecifieke en/of lokale factoren meespelen in de beschikbaarheid van aardgas op de markt. Waar het de prijs in de regio Brussel betreft, geeft het rapport bijvoorbeeld aan dat deze deels beïnvloed wordt door de beschikbaarheid van aardgas dat geleverd wordt vanuit de verbinding met het Verenigd Koninkrijk. Ik heb echter geen indicatie dat de prijsvorming op de groothandelsmarkten voor gas in algemene zin fundamenteel afwijkt.
De cijfers in de genoemde vergelijking van de hoofdsteden zijn afhankelijk van een steekproef van beschikbare contracten die de grootste energieleverancier en de directe concurrenten op de eerste dag van de maand in die regio aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt.
In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3. Het moment van de steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Daarnaast biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen bijvoorbeeld momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract die bij dezelfde leverancier blijven, betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder hebben kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in het genoemde overzicht geen rekening gehouden.
Tot slot is het van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen worden. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Klopt het dat wij allemaal in een gezamenlijke gasmarkt zitten?
Alle landen binnen de Europese Unie moeten voldoen aan dezelfde regels voor de gasmarkt. Dat betekent niet, zie ook het antwoord op vraag 16, dat in alle landen de situatie precies hetzelfde is en dus zal leiden tot exact dezelfde prijs. Zo is Nederland bijvoorbeeld een netto gasimporteur: Nederland verbruikt meer gas dan het zelf produceert.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gasprijs voor Nederlandse consumenten niet hoger is dan die voor Duitse en Belgische consumenten?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. Het kabinet kijkt in momenteel integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Mede gelet op de ontwikkelingen, zet het kabinet in om waar mogelijk de mensen te helpen om de gevolgen te compenseren. Dit jaar is reeds een pakket aan maatregelen getroffen waarmee onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op de energierekening worden verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt aan de meest kwetsbare huishoudens.
Op Prinsjesdag wordt u geïnformeerd over de (aanvullende) koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens ook in 2023 te ondersteunen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en voor Prinsjesdag aan de Kamer doen toekomen en kunt u vooral de contracten openbaar maken omdat daar meerdere keren om gevraagd is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet’? |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben, niet thuishoren in de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, zich actief inzetten om in Nederland technologische en andere wetenschappelijke kennis te verwerven.2 Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen via inlichtingenprogramma’s of via andere weg, is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat alsmede aan de producten die deze bedrijven leveren.
Het DBB schrijft voor dat bij gerubriceerde opdrachten de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)3 moeten worden gehanteerd teneinde ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen te voorkomen. Voor ongerubriceerde opdrachten is het gebruik van de ABDO niet standaard verplicht, maar indien een risicoanalyse daartoe aanleiding geeft, kan Defensie ook bij zulke opdrachten de ABDO hanteren.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) beoordeelt en toetst vooraf en periodiek of opdrachtnemers van Defensie en hun onderaannemers zich aan de ABDO of andere specifieke internationale regelingen (kunnen) houden.
Ook kunnen bedrijven worden geweerd uit opdrachten op basis van specifieke eisen binnen die opdracht. In voorkomend geval beslist de behoeftesteller over het weren van specifieke bedrijven. Het effect waarnaar hier wordt gevraagd, de uitsluiting van bepaalde landen, wordt daarmee behaald door ongewenste bedrijven en producten te weren.
Worden landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben op dit moment geweerd uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mechanismes bestaan er om deze toeleveringsketens te monitoren en bedrijven aan te zetten tot due diligence?
Nederlandse wet -en regelgeving sluit niet bij voorbaat landen uit ten aanzien van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht. De toepassing van de geldende regelgeving heeft echter als de facto effect dat bedrijven uit bepaalde landen slechts in zeer beperkte mate, of geen, onderdeel uit kunnen maken van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht omdat zij niet kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bij hoeveel bedrijven of specifieke casussen is er besloten om onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Specifieke casussen kan ik vanwege het gevoelige en vertrouwelijke karakter van deze informatie niet langs deze weg met uw Kamer delen. Ik kan wel meegeven dat de beoordeling c.q. toetsing in het kader van de ABDO zorgvuldig wordt uitgevoerd en in de praktijk leidt tot weigeringen waar nodig. Tevens blijkt in de praktijk dat bedrijven vaak al geen aanbieding doen als ze weten dat ze niet door de ABDO toets heen zullen komen. Het aantal geweigerde ABDO-autorisaties door BIV staat vermeld in de openbare jaarverslagen van de MIVD. Het ging de afgelopen jaren om de volgende aantallen: 46 geweigerde autorisaties in 2019, 41 in 2020 en 57 in 2021.4
Klopt het dat de Verenigde Staten regelgeving hebben, zoals onder meer vervat in de Defense Federal Acquisition Regulation Supplement, om Chinese onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen?
Ja, de Verenigde Staten hebben regelgeving die specifiek de aankoop verbieden van speciale metalen die buiten de VS zijn geproduceerd voor toepassingen c.q. gebruik in Amerikaanse wapen(systemen), dus ook uit China. Een afzonderlijke wet uit 2006 verbiedt ook de aankoop van onderdelen en/of componenten die dergelijke speciale metalen bevatten. Sinds augustus van dit jaar wordt ook het speciale metaal «tantalium« afkomstig uit een aantal specifieke landen, waaronder China, geweerd uit de Amerikaanse productie- en toeleveringsketen van wapensystemen. Daarmee worden niet alle Chinese onderdelen geweerd, maar alleen de voor de VS relevante onderdelen.
Hoe verhouden de Nederlandse regels zich op dit terrein tot de Amerikaanse regels?
Zoals gemeld in de antwoorden op vraag 3 en vraag 4, richt de Nederlandse regelgeving zich op bedrijven en producten. Defensie kan ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen voorkomen door toepassing van de ABDO en door aanvullende eisen te stellen aan bedrijven en het te leveren product in een behoeftestelling.
Daarnaast is de wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) dit voorjaar door uw Kamer en de Eerste Kamer behandeld en aangenomen.5 Deze wet moet voorkomen dat ongewenste investeerders via investeringen, fusies en overnames invloed krijgen op ondernemingen in Nederland die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie zoals opgenomen in de dual-use en militaire goederenlijst van de EU. De wet biedt de mogelijkheid om bij vermoeden van een risico voor de nationale veiligheid investeringen tot 8 september 2020 met terugwerkende kracht te toetsen.
Verder wordt momenteel door de Ministeries van EZK en Defensie gewerkt aan een sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie, waarover uw Kamer midden 2021 is geïnformeerd.6 Deze investeringstoets is specifiek gericht op de beheersing van risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, overnames en andere verwervingsactiviteiten gericht op ondernemingen uit de Nederlandse Defensie Technologische en industriële Basis (NL DTIB) die essentieel zijn voor de uitvoering van de hoofdtaken van de Nederlandse krijgsmacht.
Voor de specifieke regelgeving van de Verenigde Staten op dit gebied wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 5.
Bestaan er binnen de instrumenten voor defensiesubsidies binnen de Europese Unie, zoals het Europees Defensiefonds, regels om China of andere landen met een offensief inlichtingenprogramma tegen de Nederlandse en Europese belangen te weren uit productie- en toeleveringsketens?
Ja. Deze regels staan beschreven in art. 9 van de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF). De ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers dienen te zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land.7 China is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Ook mogen partijen die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land niet onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. Bij wijze van uitzondering kunnen deze partijen deelnemen indien het land waarin deze is gevestigd garanties afgeeft dat betrokkenheid van deze entiteit de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. De Commissie informeert de lidstaten over deze betrokkenheid.
Dergelijke regels zijn ook voorzien in de conceptverordening inzake versterking Europese defensie-industrie door gemeenschappelijke aanbestedingen, waarmee € 500 mln. beschikbaar wordt gesteld uit EU-budget om gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel te stimuleren.8
De berichten ‘Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken’ en ‘Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken» en het artikel «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?1
Ja, daar ben ik bekend mee
Kunt u op korte termijn in een brief laten weten welke sectoren en specifiek welke in die sectoren geproduceerde goederen door het kabinet als cruciaal worden beoordeeld en zo ja, wat het Kabinet gaat doen om de productie van die cruciale goederen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Uit gesprekken met individuele bedrijven en branche organisaties weten we dat bedrijven momenteel stilvallen omdat ze door de hoge energieprijzen niet meer kunnen concurreren met importen van buiten de EU. Omdat hier sprake is van substitutie door importen leiden deze stilleggingen vooralsnog niet tot tekorten van cruciale goederen of verstoring van essentiële waardeketens.
Op de langere termijn zouden hogere energieprijzen er echter toe kunnen leiden dat bedrijven uit Nederland en/of Europa gaan verdwijnen. Dit zou de Europese economie voor cruciale goederen meer afhankelijk kunnen gaan maken van importen van buiten de EU.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar.
Kunt u een lijst naar de Kamer sturen met daarin een overzicht van (belangrijke) industrieën die de productie (deels) hebben stilgelegd en kunt u een actuele stand van zaken toevoegen betreffende de verwachtingen voor deze herfst en winter waar het verder afschalen van productie betreft met daarbij de achterliggende strategie van het kabinet?
De data die het CBS beschikbaar heeft voor de industriële productie t/m augustus van dit jaar laten zien dat de totale productie ten opzichte van vorig jaar toegenomen is. Ook een aantal gas-intensieve sectoren (aardolie, voeding, papier, bouwmaterialen) groeit nog. De sectoren basismetaal en chemie laten een afname van de productie zien.
Uit gesprekken met individuele bedrijven en brancheorganisaties weten we dat sinds juli de situatie in een aantal branches verslechterd is door de in juli en augustus verder opgelopen gasprijzen. Met name in de basismetaal sector en chemische sector hebben een aantal bedrijven besloten hun productie te verlagen of stil te leggen.
Deze bedrijven geven aan dat zij op dit moment met de hoge energieprijzen in Europa niet kunnen concurreren met bedrijven die buiten Europa met lagere energieprijzen produceren. Door die concurrentiedruk kunnen zij de verhoogde kostprijs niet doorberekenen aan hun afnemers.
In andere sectoren die met name concurreren met binnenlandse of Europese concurrenten is het vaak nog wel mogelijk gebleken de prijzen door te berekenen aan afnemers.
De verwachtingen voor de herfst en de winter zijn sterk afhankelijk van de ontwikkelingen op de internationale energiemarkten. De gasprijzen zijn na een piek in augustus inmiddels weer flink gedaald, waardoor de situatie voor de energie intensieve bedrijven zou moeten verbeteren. Als de kostprijsverschillen met andere landen echter weer zouden gaan toenemen, zou verdere beperking van productie aan de orde kunnen zijn.
Het kabinet blijft in gesprek met branches en individuele bedrijven in de industrie.
in het tweeminutendebat over de ingelaste Energieraad gaf u aan dat er de hele zomer is gewerkt aan betere afstemming en harmonisering in de Europese Unie omtrent productievermindering in de industrie. In hoeverre is de huidige stilleging van productie in lijn met die afstemming en ligt er een visie van Europese strategische autonomie onder? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met uw collega’s in Europa?
De huidige stillegging van productie vindt niet plaats op initiatief van de overheid, maar is door bedrijven zelf geïnitieerd op basis van economische signalen, veelal omdat de producten die deze bedrijven maken buiten de EU goedkoper geproduceerd kunnen worden. Over de huidige stillegging op initiatief van bedrijven vindt dan ook geen verdere afstemming binnen de EU plaats.
Vooralsnog is het ook niet te verwachten dat deze stillegging tot grote problemen in waardeketens gaat leiden: juist de beschikbaarheid van voldoende goedkope alternatieven is de reden dat bedrijven gaan afschakelen. Wel zouden tweede orde effecten zoals het wegvallen van kritische bijproducten kunnen leiden tot verstoring van waardeketens. In de eerste plaats dienen bedrijven zo veel mogelijk zelf deze problemen aan te pakken.
In het winterpakket «Save gas for a safe winter»2 en de bijbehorende richtlijn3 van de commissie zijn een aantal criteria vastgelegd die gehanteerd kunnen worden door lidstaten om in geval van vrijwillige of gedwongen afschakeling van niet beschermde afnemers te prioriteren. Deze criteria zijn congruent met afwegingen die Nederland zelf gemaakt heeft bij de totstandkoming van de afschakelstrategie in de derde fase van een gascrisis zoals beschreven in het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Deelt u de mening dat er waarborgen moeten zijn voor bedrijven die genoodzaakt zijn om hun productie vanwege de huidige energieprijzen stil te leggen, niet uit Nederland of Europa verdwijnen, waardoor we gedwongen worden (essentiële) producten van buiten Europa te importeren? En zo ja, hoe geeft u invulling aan deze waarborging?
De huidige energiecrisis en krapte op de gasmarkt leiden op dit moment tot historisch hoge gasprijzen. Europa is versneld afhankelijk geworden van geïmporteerd Liquified Natural Gas (LNG). Hoewel ik verwacht dat in de komende jaren de productie van LNG groeit en dat dit zal leiden tot een daling van de huidige historisch hoge gasprijzen, zal Europa uiteindelijk grotendeels afhankelijk blijven van geïmporteerde LNG en zal Nederland op de lange termijn rekening moeten houden met gasprijzen die hoger zijn dan we in de afgelopen jaren gewend zijn geweest.
Deze op de langere termijn hogere gasprijzen zouden ertoe kunnen leiden dat bedrijven uit Nederland en/of Europa gaan verdwijnen.
Voor de langere termijn ziet het kabinet verduurzaming als beste manier voor de energie-intensieve industrie om te handelen naar een situatie waarin energie in Europa mogelijk duurder is dan elders in de wereld. Het kabinet realiseert zich echter ook dat voor veel bedrijven dit pas op de langere termijn een oplossing biedt voor de stijgende energieprijzen.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar. Met dit onderzoek zal ik uitvoering geven aan de motie Dassen/Omtzigt over een afbakening van sectoren die van belang zijn voor voedselzekerheid energiezekerheid en strategische autonomie4.
Kunt u toezeggen de situatie rondom de mogelijke permanente sluiting van metaalfabrieken te bespreken in Europees verband, met daarbij de uitgangpunten een zo snel mogelijke gecoördineerde Europese verduurzaming en besparing, financiële steun voor metaalfabrieken daartegenover, harde normering van de vermindering van uitstoot van zowel CO2 als giftige stoffen en de strategische autonomie van een groene staalsector voor Europa?
Metaalbedrijven worden net als vele andere bedrijven in allerlei sectoren op dit moment geconfronteerd met historisch hoge energieprijzen. Deze sector zal ik betrekken in het hierboven genoemde onderzoek dat ik momenteel uitvoer naar de impact van de gestegen energieprijzen op energie intensieve bedrijven.
Het kabinet zet bij de verduurzaming van de staalsector in op een zo snel mogelijk vermindering van de CO2-uitstoot en een sterke vermindering van de impact op milieu- en leefomgeving. Deze inzet staat ook zo geformuleerd in de Expression of Principles die op 15 juli met Tata Steel is overeengekomen als onderdeel van de maatwerk aanpak. Deze inzet is grotendeels congruent met de inzet die andere Europese landen hebben bij de verduurzaming van de staalindustrie en die ook door de Europese Commissie is verwoord in het RePower EU pakket5. In dit pakket wordt als onderdeel van de maatregelen voor de industrie de ambitie om in 2030, 30% van de staalproductie in de EU te verduurzamen met de inzet van groene waterstof.
Het bericht 'Stille ramp in bakkerswereld: ’We kunnen straks geen brood meer bakken’' |
|
Hawre Rahimi (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stille ramp in bakkerswereld: «We kunnen straks geen brood meer bakken»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we alles op alles moeten zetten om te voorkomen dat mkb’ers (midden- en kleinbedrijf), zoals de bakkers, slagers en andere bedrijven, omvallen doordat ze door verschillende crises getroffen worden, aangezien deze mkb-ondernemers cruciaal zijn voor leefbaarheid en sociale cohesie in onze steden en dorpen?
Mkb’ers zijn belangrijk voor de leefbaarheid, sociale cohesie en (lokale) economie in dorpen en steden. Om deze reden heb ik ook de Tegemoetkoming Energiekosten voor het energie-intensieve mkb (TEK-regeling) aangekondigd. Hiermee neemt de overheid een deel van de gestegen energiekosten over van in de kern gezonde mkb’ers die het in deze tijd moeilijk hebben.
Bedrijven met liquiditeitsproblemen zullen daarnaast een aanvraag voor belastinguitstel kunnen indienen bij de Belastingdienst voor maatwerk. Het beleid rondom uitstel van betaling van belasting van ondernemers is versoepeld per 1 oktober. Banken hebben daarnaast aangegeven graag welwillend te zijn om hun klanten van voorschotten te voorzien in de overbruggingsperiode, wanneer het aannemelijk is dat zij subsidie uit de TEK gaan ontvangen. Banken willen en kunnen snel met deze overbruggingsfinanciering starten.
Zoals ik eerder heb aangegeven, is het wel zo dat we niet iedereen kunnen helpen. Het kabinet heeft vele miljarden beschikbaar gesteld om de impact van de hoge energieprijzen op burgers en bedrijven te dempen. De rekening voor deze steun betalen wij als Nederland samen. Er zitten dan ook grenzen aan deze steunmogelijkheden. Het is daarom ook niet uitgesloten dat bedrijven door de hoge energiekosten gedwongen zullen moeten sluiten, hoe ingrijpend in individuele gevallen ook. In de Kamerbrief van 9 november licht ik tevens toe dat de energie-intensiteitsdrempel verlaagd is naar 7%.
Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om deze ondernemers te helpen en te zorgen dat ze niet omvallen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid is van de overheid om inzichtelijk te maken welke andere branches op dit moment in de problemen zitten, zodat we de gehele groep die getroffen wordt door deze crises in een keer kunnen bereiken en helpen?
Ik sta in goed contact met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, en houdt signalen uit de verschillende branches bij. Daarnaast beschikt EZK over cijfers en analyses van banken, DNB, het CBS en andere partijen die inzicht geven in de productiecijfers van diverse bedrijfstakken. Op basis hiervan houdt het kabinet oog voor de situatie in de verschillende sectoren, en mogelijke (acute) problemen waar bedrijven tegenaan lopen.
Zo ja, hoe bent u van plan dit uit te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit over meerdere domeinen en ministeries gaat, omdat er verschillende problemen zijn, zoals de naweeën van corona, personeelstekorten, explosieve prijsstijgingen voor de energie en hoge grondstofprijzen, en dat het daarom integraal moet worden aangepakt?
De verschillende departementen werken op vele terreinen samen om deze problemen aan te pakken. Onder andere in het kader van de strategische agenda voor het ondernemingsklimaat, waarover ik uw Kamer op 14 oktober jl. heb geïnformeerd2. Zo werken OCW, EZK en SZW samen bij het opstellen van het Actieplan Groene en Digitale Banen, het uitvoeren van onderzoeken en de verschillende initiatieven binnen het Techniekpact om het tekort aan technisch personeel terug te dringen.3 Eenzelfde geldt voor de samenwerking tussen EZK, FIN en BZ om vragen van ondernemers over de sancties tegen Rusland te beantwoorden, en de samenwerking tussen EZK en BZ om het gebruik van het Europese Tijdelijk crisiskader binnen de EU in kaart te brengen.
Zo ja, bent u bereid om de samenwerking met de andere ministeries op te zoeken en, als u daartoe bereid bent, hoe wilt u dit gaan doen?
Zie antwoord vraag 6.
De berichten 'Steeds meer productie wordt stilgelegd vanwege de hoge energieprijs’ en 'De Croo: ‘We dreigen in oorlogseconomie te belanden als EU niet ingrijpt’' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Steeds meer productie wordt stilgelegd vanwege de hoge energieprijs»1 en «De Croo: «We dreigen in oorlogseconomie te belanden als EU niet ingrijpt»»?2
Ja.
Hebt u in kaart hoeveel bedrijven de productie hebben moeten beperken of stoppen en hoeveel bedrijven dit voornemens zijn vanwege de hoge energieprijzen?
Bij EZK is een aantal bedrijven bekend dat de productie heeft beperkt of gestopt in verband met de hoge energieprijzen. Deze bedrijven zijn in de media genoemd, bijvoorbeeld Yara, Hak, Aldel, Nyrstar en een aantal bedrijven op het industriecomplex Chemelot. Ook is bekend dat bedrijven in specifieke energie-intensieve sectoren de productie hebben stilgelegd. De meest recente productiecijfers van augustus zijn hieronder bijgevoegd. Op sectorniveau hebben we dit jaar in de industrie nog geen brede daling van de dagproductie gezien, en zelfs een groei in de meeste (niet energie-intensieve) sectoren, ondanks de lastige situatie waar delen van de industrie en andere bedrijfstakken zich mee geconfronteerd zien. Het aantal (met name buitenlandse) orders in de industrie daalt sinds september echter wel rap. Dit kan de komende maanden de industrie verder onder druk zetten, en past bij de verwachte afkoeling van de economie zoals toegelicht onder het antwoord op vraag 10.
Het ligt in de lijn der verwachting dat wanneer de energieprijzen hoog blijven, meer bedrijven zich genoodzaakt zullen zien hun productie te beperken als er op de korte termijn beperkte mogelijkheden zijn om de hogere kosten te mitigeren of door te berekenen.
Hebt u een inventarisatie gemaakt van de mate waarin verschillende branches geraakt zullen worden?
Ik sta in nauw contact met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, en houdt signalen uit de verschillende branches bij. Daarnaast beschikken we over cijfers die inzicht geven in de productiecijfers van diverse bedrijfstakken.
Uit deze informatie blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen en binnen sectoren voor wat betreft de impact die de hoge energieprijzen op hen hebben. Hierbij speelt de energie-intensiteit van de sector een belangrijke rol, evenals de mate van (internationale) concurrentie, import en substitutie-opties, en daarmee de mogelijkheden om kostenstijgingen door te berekenen aan de klant. Wanneer er bijvoorbeeld veel (buitenlandse) goedkopere alternatieven zijn voor een product, zal dit lastiger zijn. Voor het merendeel van de bedrijven in Nederland geldt wel dat zij een deel van de kosten door weten te berekenen in de prijs. Zo waren de afzetprijzen van de industrie in juli van dit jaar bijna 28% hoger dan een jaar eerder.3 Tegelijkertijd is de specifieke bedrijfsvoering van grote invloed. Sommige bedrijven hebben bijvoorbeeld nu nog relatief lage energiekosten, bijvoorbeeld als gevolg van vaste energiecontracten.
Over het geheel bezien valt het op dat de industriële productie in Nederland tot augustus 2022 (meest recente cijfers) op peil is gebleven, ondanks de hoge energieprijzen en een aanzienlijke vermindering van de vraag naar gas van meer dan 30% in de industrie in Q1 en Q2 2022.4 Deze vermindering is deels gerealiseerd doordat sommige bedrijven hun productie afschaalden, en deels doordat bedrijven efficiënter zijn omgegaan met hun energie en/of zijn overgestapt op andere (fossiele) energiebronnen. In het algemeen zijn er tot nu toe in ieder geval nog relatief weinig productiebeperkingen geweest.
Sommige bedrijven in Nederland hebben hun productie afgeschaald als gevolg van de hoge energieprijzen. Als gevolg van de hoge energiekosten zijn specifieke producten namelijk relatief duur geworden ten opzichte van goedkopere importgoederen. Ondanks dat de binnenlandse productie hierdoor in sommige gevallen is verminderd, heeft dit er niet toe geleid dat er tekorten zijn ontstaan in productieketens. Immers, het is goed mogelijk gebleken de betreffende producten uit andere landen te importeren. Gedacht kan worden aan de import van ammoniak voor kunstmest. Overigens geldt dat de EU voor het eerst een netto-importeur is geworden van basischemicaliën door de recente ontwikkelingen.
Dit betekent niet dat de situatie in specifieke sectoren en bij bedrijven niet zorgelijk is, met name met het oog op de industriële productie in Europa op de lange termijn. Ik zal zoals aangekondigd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober, daarom voor het einde van het jaar een brief aan uw Kamer sturen over de energie-intensieve industrie waarin op de huidige situatie zal worden ingegaan.
Kunt u eventuele analyses over in hoeverre deze branches geraakt zullen worden delen?
Naast de gegeven informatie onder het antwoord op vraag 3, wijs ik uw Kamer graag op de onderstaande openbare analyses:
Ziet u ook de schrijnende gevallen bij bakkers en de glastuinbouw, relatief intensieve energiegebruikers die voorzien in groente, fruit en brood? Ziet u dit ook als primaire levensbehoefte en ziet u het grote risico van het stilvallen van productieactiviteiten?
Glastuinbouwbedrijven en bakkers zijn doorgaans erg energie-intensief. Zodoende worden zij relatief hard getroffen door de hoge energiekosten. Veel van deze bedrijven hebben het zwaar. Zeker als het bedrijven zijn die in onze primaire levensbehoeften voorzien raakt dat ons als maatschappij.
Met de TEK, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd op 14 oktober jl., neemt de overheid een deel van de energiekosten van het energie-intensieve mkb over. Dit geeft ook het energie-intensieve mkb dat voorziet in primaire levensbehoeften meer lucht. Ook glastuinbouwbedrijven die aan de voorwaarden voldoen kunnen gebruik maken van deze regeling binnen de staatssteunkaders. Op vrijdag 28 oktober jl. heeft de Europese Commissie de tweede wijziging van het Tijdelijk crisiskader Oekraïne aangenomen. Als gevolg hiervan kunnen landbouwbedrijven ook gebruik maken van de TEK tot aan het plafond van € 160k.
Met de koopkrachtmaatregelen in de Miljoenennota van 2023 en het tijdelijk prijsplafond versterkt het kabinet bovendien de inkomenspositie en koopkracht van huishoudens. Hier hebben ook bedrijven zoals bakkers en glastuinbouwers baat bij.
Bent u in gesprek met de bakkerssector en glastuinbouwsector over wat nodig is in deze crisistijd?
Ja, ik ben met het energie-intensieve mkb in den brede in gesprek via VNO-NCW en MKB-NL alsook ONL. Ook heb ik op woensdag 14 september gezamenlijk met de Minister-President een bezoek gebracht aan een bakkerij om door te praten over de impact van hoge prijzen voor energie en grondstoffen. Ten slotte is op donderdag 3 oktober gesproken met de Nederlandse Brood- en Banketbakkers Ondernemers Vereniging. Bij de nadere uitwerking van de TEK zal ik de gesprekken met de betreffende sectoren, zoals de bakkerssector, voortzetten.
Hebt u per sector in beeld hoeveel de energierekening procentueel is gestegen en zal stijgen ten opzichte van de omzet? Zo ja, kunt u deze gegevens delen?
In de Kamerbrief van 28 oktober5. heb ik inzicht gegeven in de berekende energiekosten als percentage van de omzet per sector. Op 9 november heb ik uw Kamer geïnformeerd over een wijziging in de energie-intensiteit van 12,5% naar 7%.
Bent u bereid om in gesprek te gaan over oplossingen voor sectoren die het hardst getroffen zijn of worden?
In de verkenning van de mogelijkheden en uitwerking van de TEK heb ik naast bedrijven zelf ook gesprekken gevoerd met energiebedrijven alsook VNO/NCW en MKB-Nederland en met banken. Gedurende de uitwerking van de regeling zullen we dergelijke gesprekken voortzetten en indien nodig ook met individuele brancheorganisaties. Zo hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Welke consequenties voorziet u voor de gerelateerde werkgelegenheid binnen de maakindustrie met betrekking tot het beperken/stilleggen van de productie?
Wanneer bedrijven langdurig hun productie beperken of stopzetten, zal dit logischerwijs een negatieve invloed hebben op de werkgelegenheid bij die ondernemingen en mogelijk op de werkgelegenheid bij toeleveranciers. Naar verwachting zijn de consequenties voor de brede maakindustrie echter relatief beperkt, met uitzondering van een aantal zeer energie-intensieve bedrijven. Zoals aangegeven zijn de productiecijfers tot nu toe nog stabiel, en is de arbeidsmarkt historisch krap, met een nadrukkelijk tekort aan technisch geschoold personeel.
Kunt u reflecteren op de huidige economische situatie in Europa en hierbij ook Nederland?
De economie van de eurozone en de EU is in het derde kwartaal nog gegroeid (+0,2%). Echter, naar verwachting belandt de eurozone de komende kwartalen in een recessie als gevolg van onder andere de dalende binnenlandse vraag door zeer hoge (energie)inflatie en een tragere groei van de wereldhandel. Binnen de EU heeft de Nederlandse economie een relatief goede uitgangspositie, maar de huidige economische situatie is onzeker en kan snel omslaan, juist ook omdat de Nederlandse economie en industrie exportafhankelijk is. Onze economie is sterk hersteld uit de coronacrisis met hoge groeicijfers (+2,6% in het tweede kwartaal van 2022), lage werkloosheid (3,8% in augustus 2022) en in de eerste helft van dit jaar relatief hoge winsten binnen het bedrijfsleven. Bovendien laten cijfers van ABN AMRO zien dat de productie grotendeels op peil is gebleven, ondanks een sterke daling van het gasverbruik in de industrie. De arbeidsmarkt is nog steeds zeer krap met een recordhoogte aan openstaande vacatures. Het is voor bedrijven moeilijk om hun vacatures te vullen. Bedrijven geven aan dat een tekort aan arbeidskrachten en materialen voor hen grote belemmeringen zijn voor productie. Verder ligt het aantal faillissementen nog altijd historisch laag.
Ook de Nederlandse economische groei zal naar verwachting vanaf de tweede helft van 2022 terugvallen. Het CPB verwacht in de meest recente raming dat de Nederlandse economie in het derde en vierde kwartaal tot stilstand komt. De commerciële banken gaan in hun ramingen uit van een milde recessie dit najaar. De afkoeling van de economie is ook al terug te zien in vroegtijdige indicatoren. Zo wijst de inkoopmanagersindex voor de Nederlandse industrie voor het eerst in twee jaar op een afname van de bedrijfsactiviteit. Daarnaast liggen volgens cijfers van ING de pintransacties lager in het derde kwartaal. Het CPB wijst naast de hoge energieprijzen ook op de dreiging van een nieuwe coronagolf en oplopende renteverschillen in het eurogebied. Kwartalen van negatieve groei zijn dus niet uit te sluiten. Dat komt niet alleen door de hoge energieprijzen, maar ook doordat de ECB de rente heeft verhoogd en de grote onzekerheid die invloed heeft op het vertrouwen van huishoudens en bedrijven. Echter, zelfs bij een recessie in het najaar groeit de economie dit jaar nog flink. Een eventuele recessie met 0,5% krimp in zowel het derde als vierde kwartaal resulteert in een totale bbp-groei van 4,2% in 2022.
Ondanks het relatief positieve beeld dat naar voren komt uit deze macrocijfers, heb ik wel zorgen over de gevolgen van de structureel hogere energieprijzen in Europa en Nederland ten opzichte van andere regio’s. Dit kan de internationale concurrentiekracht van het hier gevestigde bedrijfsleven de komende jaren verzwakken, en ons afhankelijker maken van import. Ik hecht er belang aan om in Europees verband hierin op te trekken, en zal zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober, voor het einde van dit jaar nog een brief sturen over de energie-intensieve industrie.
Kunt u aangeven wat de grootste risico’s zijn die gemitigeerd moeten worden in zowel Nederland als Europa en wat dit zal betekenen voor ons toekomstig verdienvermogen, de strategische autonomie en de economische stabiliteit?
Dat we er op macroniveau goed voor staan wil natuurlijk niet zeggen dat er op bedrijfs- of sectorniveau geen problemen zijn. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 zijn bij EZK bedrijven bekend, die de productie hebben teruggeschroefd. Dit past bij het beeld dat de impact van de hoge energieprijzen (en mogelijkheden om kosten door te berekenen) sterk verschillen tussen sectoren. Vooral bedrijven die producten produceren waarvoor alternatieven bestaan en energie-intensieve bedrijven die internationaal concurreren, hebben het lastig of zullen het moeilijk(er) krijgen.
Europa breed geldt hetzelfde. Een deel van de industrie is in staat deze toegenomen kosten (deels) door te berekenen in de afzetprijs. Maar het doorberekenen van de kosten is niet overal mogelijk. Bijvoorbeeld in de basisindustrie en de chemie is dit lastiger door de wereldwijde concurrentie. We zien met name in deze sectoren dat meerdere bedrijven hun productie afschalen of geheel stoppen. Daarnaast kan productieverlies in de energie-intensieve sector ook economische schade veroorzaken in aanverwante sectoren. Zo kan een productieschok in de chemie leiden tot productiebeperkingen in de rubber- en kunststofproductindustrie door de grote verbondenheid via inputs tussen deze sectoren. Dergelijke productieschokken hebben ook een impact op innovatie-ecosystemen, waar bijvoorbeeld de chemie zeer actief is.
Vooralsnog leiden deze productieverminderingen nog niet tot grote verstoringen van waardeketens binnen Nederland en Europa, doordat lokale productie vervangen wordt door goedkopere importgoederen. Toch zien we ook nu al een aantal (tijdelijke) verstoringen optreden, bijvoorbeeld omdat bijproducten in waardeketens ook wegvallen als productie wordt teruggeschroefd.
Van cruciaal belang voor de macro-economische impact van hogere energieprijzen is of deze hogere prijzen structureel van aard zijn of kortdurend. Indien energieprijzen in Europa langdurig hoger liggen dan in de rest van de wereld, is dat een concurrentienadeel voor met name onze energie-intensieve industrie.
Vertrek of faillissement van Europese industriële bedrijven hoeft ons verdienvermogen niet per definitie te raken, er komen immers andere economische activiteiten voor in de plaats. Dergelijke activiteiten moeten dan wel in vergelijkbare mate productief zijn, en direct en indirect (middels investeringen in innovatie) vergelijkbare toegevoegde waarde creëren. Zie ook de industriebrief ««Het verschil maken met strategisch en groen industriebeleid» die ik 8 juli jl. aan uw Kamer heb gestuurd.6
Wel kan het verdwijnen van industrie onze open strategische autonomie aantasten, of meer specifiek de weerbaarheid van onze economie. Het kan er immers toe leiden dat we afhankelijker worden van derde landen voor bepaalde producten en halffabricaten. Niet alle afhankelijkheden van derde landen zijn problematisch, alleen wanneer deze een risico vormen voor het borgen van Nederlandse en Europese publieke belangen7. Door de oplopende geopolitieke spanningen kunnen ook voorheen niet problematische afhankelijkheden toch reden worden tot zorg. In de Kamerbrief Open Strategische Autonomie die medio november met uw Kamer wordt gedeeld, zet het kabinet de visie uiteen over hoe het risico’s van strategische afhankelijkheden adresseert en zo de Nederlandse en Europese economische weerbaarheid waarborgt en versterkt.
Wat zal dit betekenen voor het gelijke speelveld binnen en buiten Europa?
Door verschillen in energieprijzen – en andere factoren die het vestigingsklimaat van lidstaten bepalen – is het speelveld nooit helemaal gelijk. De energieprijzen liggen momenteel een stuk hoger in heel Europa. Dit impliceert dat de Nederlandse concurrentiepositie niet (veel) verslechtert ten opzichte van andere Europese lidstaten als gevolg van de energieprijzen. Echter wanneer nationale steunpakketten binnen Europa te ver uiteenlopen, kan dat wel leiden tot een ongelijker speelveld binnen het continent. Cijfers van ABN AMRO8 laten zien dat Nederland qua budgettaire omvang van steun (% bbp) niet ver achterblijft op de grote economieën in Europa. Daarbij blijft in Nederland de prikkel om energieverbruik te verminderen beter overeind dan in bijvoorbeeld het VK. Wel is de steun in Nederland vergeleken met een aantal andere Europese landen sterker gericht op huishoudens dan bedrijven. Dit kan een impact hebben op het gelijke speelveld voor bedrijven binnen Europa. De Nederlandse en Europese concurrentiepositie verslechtert mogelijk ten opzichte van andere mondiale spelers. De effecten van de hoge energieprijzen zijn in Europa een stuk sterker dan in de VS en Azië, waar er reeds veel meer gebruik werd gemaakt van LNG en de afhankelijkheid van Rusland een stuk kleiner is of minder problematisch.
Het is goed mogelijk dat de energieprijzen de komende jaren hoog blijven. Voor gas – omdat dat een internationaal gefragmenteerde markt is – is er het risico van een blijvend effect op de concurrentiepositie van Europa t.o.v. de VS en China, en zeker een export-georiënteerde economie als Nederland. Dit onderwerp staat in Europa hoog op de agenda. Het kabinet wil bedrijven stimuleren zich aan de nieuwe situatie aan te passen door maximaal in te zetten op de verduurzaming van de industrie. Het kabinet zorgt dat daarvoor ondersteuning aanwezig is via het Klimaatfonds.
Is er een Europees steun-/crisiskader waarbinnen lidstaten bedrijven mogen helpen om door deze crisis te komen? Zo ja, welke landen hebben dit reeds uitgevoerd/geïmplementeerd en hoe geeft Nederland invulling aan dit Europese steunkader?
Ja, er is een Tijdelijk crisiskader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie vanwege de Russische invasie van Oekraïne. Dit Tijdelijk crisiskader wordt door bijna alle lidstaten gebruikt om bedrijven te voorzien van financiële ondersteuning. Het kabinet benadrukt bij de Europese Commissie dat de staatssteunregels verstoring van het gelijke speelveld zoveel mogelijk moeten voorkomen en dat staatssteun op grond van het Tijdelijk crisiskader daarom gericht en tijdelijk moet zijn, waarbij prikkels tot verduurzaming bovendien zo min mogelijk worden verstoord.
De Europese Commissie houdt een overzicht bij van haar besluiten in het kader van staatssteunbesluiten onder het Tijdelijk crisiskader. Ik verwijs uw Kamer graag naar dit overzicht voor de door lidstaten getroffen maatregelen.9 Nederland zal gebruik maken van het Tijdelijk crisiskader om goedkeuring te verkrijgen van de Europese Commissie voor de prijsplafond subsidieregeling en de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK-regeling).
Overigens zal ik uw Kamer, zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober nog separaat informeren over wat andere EU-landen doen om bedrijven tegemoet te komen in de hoge energieprijzen.
De Nederlandse industrie c.q. economie is sterk afhankelijk van de Duitse industrie c.q. economie. Wat zijn de ontwikkelingen in Duitsland die een belangrijk neveneffect zullen hebben op Nederland?
Duitsland loopt momenteel tegen vergelijkbare problemen aan als Nederland.
Bedrijven zien zich geconfronteerd met hoge energieprijzen en verstoringen in waardeketens. Alhoewel de situatie in Duitsland slechts een beperkt effect gehad lijkt te hebben op de Nederlandse industrie, gezien onze productie- en groeicijfers, kunnen deze problemen op termijn mogelijk leiden tot een recessie in Duitsland en/of (verdere) productiebeperkingen. Het vertrouwen van Duitse ondernemers in de industrie is in september ook verslechterd, ondanks een gemiddelde dagproductie van de Duitse industrie die 3% hoger lag dan een jaar eerder. Deze ontwikkelingen zullen, gezien de vele handel tussen Nederland en Duitsland, een negatieve impact hebben op de Nederlandse industrie en economie. De mogelijke impact is echter lastig te voorspellen of te kwantificeren.
In dit kader is het op 29 september aangekondigde Duitse steunpakket van € 200 miljard voor burgers en bedrijven voor 2023 en 2024 de belangrijkste ontwikkeling. Een eerder pakket werd door het bedrijfsleven als onvoldoende beschouwd. Het recente pakket staat gelijk aan ongeveer 2,4% van het Duitse BBP (2021). Ter vergelijking: de kosten voor het Nederlandse prijsplafond variëren tussen de 18,1 en 27,3 mld., wat gelijk staat aan 2,1% tot 3,2% van het Nederlandse BBP (2021).
Indien het steunpakket doorgang vindt zoals nu gepland, zouden Duitse bedrijven deels gesteund kunnen worden bij het betalen van hun hogere energiekosten. Dit zou voor Nederland het gunstige effect kunnen hebben dat de Duitse industriële productie op peil blijft en daarmee er geen verstoringen ontstaan in de handel met de Nederlandse industrie. Ook kan het prijsstijgingen van bepaalde Duitse producten mogelijk dempen, met als gevolg dat een deel van de Nederlandse industrie relatief goedkopere inputgoederen kan ontvangen. Tegelijkertijd kan het zijn dat Nederlandse bedrijven die concurreren met Duitse ondernemingen een concurrentienadeel ondervinden van de steun aan de Duitse zijde. Het kabinet houdt hier oog voor.
Kunnen op korte termijn adviesrapporten worden verwacht over wat de impact van deze energiecrisis zal zijn?
Ik verwacht geen adviesrapport over de impact van de energiecrisis in algemene zin. Wel stel ik uw Kamer graag op de hoogte van de volgende rapporten en ontwikkelingen:
Met de bijdragen van alle EU-lidstaten zal de Commissie op nog onbekende termijn een basisdocument presenteren over de monitoring van deze voorraden, de mogelijke effecten van het EU-embargo op Russische ruwe olie en olieproducten, en de ontwikkeling van gemeenschappelijke acties om knelpunten te verhelpen.
Bent u voornemens een strategisch stappenplan te lanceren wanneer de energieprijzen blijvend zullen stijgen en meer energiecontracten moeten worden verlengd tegen hogere tarieven?
Het lijkt inderdaad onwaarschijnlijk dat de energieprijzen op korte termijn zullen terugvallen naar de lage niveaus van ruim een jaar geleden. Bedrijven zullen hun bedrijfsvoering dus moeten aanpassen. Naast de genoemde tijdelijke maatregelen om het energie-intensieve mkb te helpen, zet het kabinet vol in op verduurzaming van het mkb en helpt hen daarbij, onder andere middels de verruiming van de BMKB voor verduurzamingsinvesteringen (BMKB-Groen en het extra vrijgemaakte budget in de Miljoenennota). Zo zijn de Energie-investeringsaftrek (EIA), de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil), de milieu-investeringsaftrek (MIA) middels de Miljoenennota met € 150 miljoen in budget verhoogd.
Kunnen concrete acties van de Minister worden verwacht voor de hardst getroffen bedrijven en dan voornamelijk gericht op het midden- en kleinbedrijf in de essentiële voorzieningen die de samenleving nodig heeft?
De TEK-regeling is gericht op het energie-intensieve mkb. Hiermee ondersteunt het kabinet ook de voorzieningen die zij leveren aan de maatschappij.
Wilt u, gezien de huidige crisissituatie en urgentie, de vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja, bij dezen de beantwoording voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Het bericht dat Shell en ExxonMobil de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) in de verkoop zetten |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Shell en ExxonMobil de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) willen verkopen?1
Ja.
Wanneer bent u door Shell en/of ExxonMobil op de hoogte gebracht over het voornemen om de NAM te verkopen?
Mijn ministerie is kort voor het persbericht van NAM, van 26 oktober 20212, op de hoogte gebracht van het voornemen om delen van de NAM te verkopen.
Is bij u bekend waarom Shell en ExxonMobil de NAM op dit moment willen verkopen?
NAM heeft aangegeven dat de ruimte om te investeren in kleine velden op dit moment beperkt is bij NAM. Daarom denkt NAM dat het goed is als de kleine velden op termijn worden overgenomen door een operator die meer investeringsruimte heeft. De NAM geeft ook aan dat de mogelijke verkoop van de kleine velden NAM meer robuust maakt in de afwikkeling van de sluiting van het Groningenveld.
Welke invloed heeft u op een eventuele verkoop van de NAM door Shell en ExxonMobil aan een andere partij?
NAM heeft aangegeven dat alle kleine velden waar NAM een belang in heeft op termijn worden verkocht. NAM is voornemens haar belang in deze velden eerst in vier (nieuw op te richten) regio-bv’s over te dragen en vervolgens de aandelen in deze bv’s te verkopen. Voor de overdracht van een belang in een veld is op grond van de Mijnbouwwet voorafgaande toestemming van de Staatssecretaris van Mijnbouw vereist. Daarbij worden met name de financieel en technische mogelijkheden van de nieuwe vergunninghouder getoetst. De toestemming voor de overdracht van de kleineveldbelangen van NAM, aan haar regio-bv’s zal slechts worden verleend als gewaarborgd is dat deze bv’s financieel en technisch voldoende capabel blijven om NAM’s verplichtingen onder de Mijnbouwwet na te kunnen komen. Zoals het uitvoeren van een veilige winning en het voldoen aan de opruimverplichting. Ambtenaren van mijn ministerie zijn hierover in overleg met NAM. Voor de verkoop van de aandelen is geen toestemming nodig.
Kunt u aangeven of en, zo ja, welke gevolgen een verkoop kan hebben voor het nakomen van de verplichtingen van de NAM met betrekking tot de herstel- en versterkingsoperatie in Groningen?
NAM heeft aangegeven dat het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk geen onderdeel vormen van de herstructurering en integraal onderdeel blijven van NAM BV. De verkoop van NAM door Shell en ExxonMobil heeft daardoor geen consequenties voor de wijze waarop de kosten van het IMG en de NCG voor schadeherstel en de uitvoering van de versterkingsoperatie in Groningen bij NAM in rekening worden gebracht.
Klopt het dat Shell en ExxonMobil op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen garanties hebben verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave, dat deze garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld en dat Shell en ExxonMobil contractueel verplicht zijn om passende zekerheden te bieden?
Dat klopt.
Welke gevolgen heeft een verkoop van de NAM op deze garanties en de verplichting tot het bieden van passende zekerheden? Gelden deze verplichtingen ook voor de partij die de NAM van Shell en ExxonMobil koopt?
Dit heeft geen gevolgen. Het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk vormen namelijk geen onderdeel van de herstructurering en blijven integraal onderdeel van NAM BV.
Op welke wijze zult u ervoor zorgen dat een verkoop er niet toe leidt dat de NAM zich op welke wijze dan ook aan deze verplichtingen onttrekt?
De berichtgeving over de gedeeltelijke verkoop van NAM door Shell en ExxonMobil vormt geen aanleiding om te veronderstellen dat NAM zich aan zijn verplichtingen onttrekt. Op grond van het Burgerlijk Wetboek is NAM als exploitant van het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk aansprakelijk voor schade die ontstaat door bodembeweging. Die situatie blijft ongewijzigd.
In hoeverre kan de verkoop van de NAM effecten hebben op de leveringszekerheid, bijvoorbeeld daar waar het gaat om het beheer van de gasopslagen die eigendom zijn van de NAM?
De gasopslagen in Norg en Grijpskerk worden niet verkocht. Voor de overdracht van een belang in een veld is op grond van de Mijnbouwwet voorafgaande toestemming van de Staatssecretaris van Mijnbouw vereist. Zie daarvoor het antwoord op vraag 4 in deze brief.
Welke gevolgen zal een verkoop van de NAM door Shell en ExxonMobil hebben voor het Norg Akkoord en de daarin overeengekomen afspraken?
Dit heeft geen gevolgen. Het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk worden niet verkocht. De verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave blijven gelden. Ook de afspraken uit het Norg Akkoord blijven staan.
Het bericht ‘Shell en ExxonMobil zetten NAM in de verkoop’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Shell en ExxonMobil zetten NAM in de verkoop»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op deze voorgenomen verkoop van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) door Shell en ExxonMobil? Bent u over de beoogde verkoop in gesprek met ExxonMobil en Shell?
NAM heeft aangegeven dat alle kleine velden waar NAM een belang in heeft op termijn worden verkocht. NAM is voornemens haar belang in deze velden eerst in vier (nieuw op te richten) regio-bv’s over te dragen en vervolgens de aandelen in deze bv’s te verkopen. Voor de overdracht van een belang in een veld is op grond van de Mijnbouwwet voorafgaande toestemming van de Staatssecretaris van Mijnbouw vereist. Daarbij worden met name de financiële en technische mogelijkheden van de nieuwe vergunninghouder getoetst. De toestemming voor de overdracht van de kleineveldbelangen van NAM aan haar regio-bv’s zal slechts worden verleend als gewaarborgd is dat deze bv’s financieel en technisch voldoende capabel blijven om NAM’s verplichtingen onder de Mijnbouwwet na te kunnen komen. Zoals het uitvoeren van een veilige winning en het voldoen aan de opruimverplichting. Ambtenaren van mijn ministerie zijn hierover in overleg met NAM. Voor de verkoop van de aandelen is geen toestemming nodig.
De verkoop door de NAM is een interne bedrijfsaangelegenheid van de NAM. Ik heb in beginsel geen invloed op het besluit van de NAM aangezien de NAM een private onderneming is. Zie ook de beantwoording op vragen van het lid Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 874).
Welke consequenties zou een eventuele verkoop hebben voor de Nederlandse activiteiten van de NAM en welke activiteiten zullen precies worden verkocht? Wordt met deze beoogde verkoop ook het belang van de NAM in de maatschap Groningen verkocht?
Het is de bedoeling dat de kleine gas- en olievelden op land en op zee worden ondergebracht in vier nieuwe regio-bv’s, waar op termijn een nieuwe eigenaar voor kan worden gezocht. Het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk vormen geen onderdeel van de herstructurering en blijven integraal onderdeel van NAM BV. Zie ook het persbericht van NAM van 26 oktober 2021.2
Welke consequenties heeft dit voor de afhandeling van de aardbevingsschade in Groningen?
NAM heeft aangegeven dat het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk geen onderdeel vormen van de herstructurering en integraal onderdeel blijven van NAM BV. De verkoop van NAM door Shell en ExxonMobil heeft daardoor geen consequenties voor de wijze waarop de kosten van het IMG en de NCG voor schadeherstel en de uitvoering van de versterkingsoperatie in Groningen bij NAM in rekening worden gebracht.
Welke gevolgen heeft dit voor de verantwoordelijkheid van Shell en ExxonMobil om te betalen voor de versterkingsoperatie in Groningen?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw/Groningen beantwoorden?
Ja.
De doorwerking van groothandelprijzen in gas en energie bij huishoudens en de weerslag hiervan op koopkracht |
|
Senna Maatoug (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de huidige stand van het aantal huishoudens met een energiecontract met een vaste prijs (gebaseerd op de prijzen van voor maart 2022) en een variabele prijs?
Welk deel van de huishoudens betaalt de tarieven voor respectievelijk gas en licht naar de hoge prijzen die we de deze zomer zien (inclusief energiebelastingen en BTW boven de 60 cent per kWh-dagtarief en boven de 2,50 euro per m3 gas)?
Op welk maandbedrag komen huishoudens ongeveer uit bij tarieven gebaseerd op de huidige groothandelsprijzen?
Heeft u een beeld voor welke groepen en aantallen huishoudens deze bedragen onmogelijk te betalen zijn, welke groepen grote kans lopen in de problemen te komen?
Kunt u in het verlengde van de vragen van het lid Bontenbal aangeven wanneer de groothandelsprijzen daadwerkelijk zijn of worden doorgerekend aan huishoudens in een normale marktsituatie en hoe dat gebeurt in deze markt met extreem schommelende prijzen?
Welk deel van de huishoudens betaalt nu tarieven op basis van de huidige (bovengenoemde) hoge groothandelsprijzen? Is het mogelijk om per kalendermaand voor komend jaar in beeld te brengen hoe dit aandeel steeds verder toeneemt? Hoe ziet deze situatie er naar verwachting uit op 1 januari 2023?
Welk deel van de huishoudens betaalt nu waarschijnlijk een significant te laag voorschot-maandbedrag (bijvoorbeeld afwijking meer dan 100 euro) vergeleken de kosten die de leverancier in rekening zal brengen? Is er de kans dat veel huishoudens aan het einde van het jaar een voor hen onverwacht hoge naheffing krijgen die door velen niet te betalen zal zijn?
Heeft u actueel zicht op het aantal betalingsachterstanden bij energiebedrijven? In hoeverre wijkt dit af van eerdere jaren? Bent u bereid om dit per maand aan de Kamer te rapporteren?
Welke indicatoren gebruikt het kabinet op dit moment om de nood door de hoge energieprijzen goed in beeld te houden? Kunt u deze maandelijks met de Kamer delen?
Het CPB heeft in juni de «Stresstest kosten van levensonderhoud» uitgebracht. Dit onderzoek geeft veel inzicht over de potentiële betalingsproblematiek als gevolg van de energierekening. Deze diende onder andere als input voor de augustusbesluitvorming. Er is inmiddels een kennis- en ondersteuningsprogramma energiearmoede van TNO gestart, waar de Ministeries van EZK, SZW en BZK en een aantal provincies nauw bij zijn betrokken. Dit programma helpt decentrale overheden en het Rijk om meer inzicht te krijgen in welke aanvullende maatregelen effectief zijn voor de juiste doelgroep. De cijfermatige onderbouwing voor dit onderzoek komt van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De eerste monitor energiearmoede van het CBS wordt in november verwacht. Deze monitor wordt aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarnaast heeft Divosa de monitoring vroegsignalering. Hierin zitten de signalen van onder meer energieleveranciers en de hulpaanbiedingen van gemeenten naar aanleiding daarvan. Deze uitkomsten worden twee keer per jaar gepubliceerd1.
Naast de cijfermatige indicatoren heeft het kabinet veel contact met energieleveranciers, gemeenten en maatschappelijke organisaties om een goed beeld te blijven houden van de ontwikkelingen op de energiemarkt en de gevolgen voor huishoudens goed te monitoren.
Wilt u het Centraal Plan Bureau (CPB) verzoeken om in de Macro Economische Verkenning (MEV) de box uit het Centraal Economisch Plan (CEP) 2022 over de «Toename kosten van levensonderhoud als gevolg van stijgende energieprijzen» te vernieuwen?
Het CPB geeft aan dat deze verzoeken niet haalbaar waren in de korte periode tot de MEV-publicatie. Daarbij zijn er bij het CPB methodologische bezwaren bij het bijwerken van de door u gevraagde box uit de CEP-publicatie. Hierin is uitgegaan van historisch energieverbruik, naarmate de prijzen hoger worden is het steeds minder aannemelijk dat die cijfers representatief zijn, omdat huishoudens (zeker met een laag inkomen) waar mogelijk het energieverbruik verminderen als reactie op de hogere energietarieven. Het meenemen van deze berekening in de reguliere koopkrachtplaatjes stuit op verdere methodologische bezwaren volgens het CPB, omdat dan op onevenwichtige wijze heterogeniteit in het inflatiebegrip wordt geïntroduceerd.
Bij de MEV-publicatie wordt op verzoek van de Kamer de «Stresstest kosten van levensonderhoud» bijgewerkt. Het CPB is van mening dat de stresstest een beter inzicht geeft in de kwetsbaarheid en betaalbaarheidsproblematiek dan een update van de box uit het CEP zou doen.
Op Prinsjesdag stuur ik uw Kamer een koopkrachtbrief waarin, vanwege de bijzondere omstandigheden, extra instrumenten worden gepresenteerd om de koopkracht en de effecten van het maatregelenpakket van het kabinet te analyseren in het licht van onder andere de inflatie-ongelijkheid.
Wilt u het CPB verzoeken om zover mogelijk de ongelijke doorwerking van de inflatie door het verschil in energiegebruik te verwerken in de reguliere koopkrachtplaatjes?
Zie antwoord vraag 10.
Indien het CPB aangeeft dit niet te kunnen op korte termijn, zou u als kabinet, met alle voorbehouden, bij het presenteren van de koopkracht willen onderzoeken op welke manier de verschillende doorwerking van de energieprijzen naar kwintiel mee te nemen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen voor Prinsjesdag beantwoorden?
De antwoorden op vraag 9 tot en met 12 kan ik voor Prinsjesdag naar u sturen. Op vraag 1 t/m 8 komen de Minister voor Klimaat & Energie en ik na Prinsjesdag bij u terug.
De werking van de technische regeling tussen de EU en Israël |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat producten uit Israëlische nederzettingen in de sinds 1967 door Israël bezette gebieden niet in aanmerking komen voor preferentiële tariefbehandeling in de Europese Unie?
Dat is correct.
Klopt het dat op grond van de in 2005 overeengekomen technische regeling tussen de Europese Unie en Israël preferentiële oorsprongsbewijzen van Israëlische goederen de postcode van de productieplaats moeten vermelden en dat, indien de locatie in door Israël bezet gebied ligt, EU-douaneautoriteiten de preferentiële tariefbehandeling onmiddellijk moeten weigeren?1
Dat is correct.
Klopt het dat Israëlische exporteurs van goederen uit nederzettingen doorgaans preferentiële tariefbehandeling voor deze producten claimen en de Israëlische douaneautoriteiten ervoor preferentiële oorsprongscertificaten valideren, ondanks dat duidelijk is dat deze producten in de Europese Unie niet in aanmerking komen voor preferentiële behandeling?
Tariefpreferentie bij invoer in de EU kan alleen worden geclaimd door in de EU gevestigde importeurs. Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt, heeft de Nederlandse Douane in de jaren 2017 tot en met 2021 bij haar controles niet kunnen vaststellen dat producenten/exporteurs die zijn gevestigd in bedoelde Israëlische nederzettingen ten onrechte oorsprongsbewijzen laten opmaken die indruisen tegen de strekking van de eerder genoemde Technische Regeling tussen de EU en Israël, noch dat de Israëlische autoriteiten daaraan meewerken door deze oorsprongsbewijzen ten onrechte te valideren.
Klopt het dat de preferentiële oorsprongsbewijzen met vermelding van de postcodes niet automatisch worden gecontroleerd door de Nederlandse Douane en dat dit alleen gebeurt op de basis van risicoprofielen en/of steekproefsgewijs?
In de aangifte voor het vrije verkeer (de invoeraangifte) wordt geen informatie opgenomen over de postcode van de plek waar een product zijn oorsprongsverlenende be- of verwerking heeft ondergaan. Door de Nederlandse Douane kan dus niet automatisch worden gecontroleerd op het vermelden van, en de vermelde, postcodes.
Documenten, zoals preferentiële oorsprongsbewijzen, worden direct bij het doen van invoeraangifte, of achteraf na vrijgave van de goederen voor het vrije verkeer, risicogericht of steekproefsgewijs gecontroleerd. Wanneer daar wegens gegronde twijfel over de oorsprong aanleiding toe bestaat worden oorsprongsbewijzen gestuurd naar de autoriteiten in het land van uitvoer met het verzoek om bij de exporteur een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de informatie op het oorsprongsbewijs. Dit kan ook bij wijze van steekproef gebeuren.
Kunt u voor de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 de volgende gegevens verstrekken betreffende de import van Israëlische goederen naar Nederland:
In de genoemde periode gaat het om in totaal 150.451 invoeraangiften, waarin op grond van de preferentiële oorsprong Israël tariefpreferentie is geclaimd.
Naar aanleiding van bovengenoemde invoeraangiften hebben 598 fysieke controles plaatsgevonden. Daarnaast hebben 4.106 documentcontroles plaatsgevonden, waarvoor in 91 gevallen een specialistisch team van de Nederlandse Douane is geraadpleegd.
Over de genoemde periode is 0,4% van deze invoeraangiften fysiek gecontroleerd, en heeft in 2,8% van de gevallen een documentcontrole plaatsgevonden.
Over de genoemde periode is er geen aanleiding geweest om een verificatieverzoek naar de Israëlische autoriteiten te versturen.
In totaal zijn er over de genoemde periode 258 invoeraangiften niet-conform bevonden. De non-conformiteit was in al deze gevallen echter gerelateerd aan andere oorzaken dan het niet voldoen aan de Technische Regeling of aan de oorsprongsregels.
Over de genoemde periode is geen aanleiding geweest om de aangevraagde tariefpreferentie te weigeren.
Omdat over de genoemde periode geen aanleiding is geweest om de aangevraagde tariefpreferentie voor deze invoeraangiften te weigeren, hebben er om deze reden ook geen extra (na)heffingen plaatsgevonden.
Voert de Douane gerichte controles uit bij de import van producten van bedrijven waarvan bekend is dat ze in nederzettingen zijn gevestigd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Douane handhaaft risicogericht op basis van risicoanalyses en aangevuld met steekproeven op de naleving van de voorwaarden van tariefpreferentie en de Technische Regeling. Oorsprongsbewijzen worden, wanneer daar wegens gegronde twijfel over de oorsprong aanleiding toe bestaat of bij wijze van steekproef, gestuurd naar de autoriteiten in het land van uitvoer met het verzoek om bij de exporteur een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de informatie op het oorsprongsbewijs.
Voert de Douane gerichte controles uit bij de import van Israëlische producten waarvan bekend is dat ze vaak uit nederzettingen afkomstig zijn, zoals dadels, kruiden en wijn? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 4 en 5, controleert de Douane risicogericht en steekproefsgewijs op de naleving van de voorwaarden van tariefpreferentie en de Technische Regeling. Bij een evaluatie van de controlestrategie op dit onderwerp is niet geconstateerd dat bepaalde producten een hoger risico met zich hebben meegebracht dan andere. Ook zijn hierover geen signalen ontvangen van de Europese Commissie.
Worden geconstateerde onregelmatigheden inzake de technische regeling gerelateerd aan de import van Israëlische goederen aan de Europese Commissie gerapporteerd en/of teruggekoppeld aan de Israëlische autoriteiten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Recent is door de Europese Commissie uitvraag gedaan naar de ervaringen van de lidstaten met de uitvoering van de zogenaamde Technische Regeling. Daarbij zijn geen bijzonderheden aan het licht gekomen. Wel heeft één van de lidstaten aangegeven dat de huidige methodiek arbeidsintensief is, nu op basis daarvan niet automatisch valt te controleren of de oorsprong in de bedoelde Israëlische nederzettingen is verkregen.
Bij de import van goederen waarvan de postcode aan weerszijden van de grens van 1967 ligt, dient de Douane van lidstaten contact op te nemen met de Europese Commissie om de exacte plaats van herkomst te bepalen. Hoe vaak is dit in de periode 1 januari 2017 t/m 31 december 2021 gebeurd?
Er is in de genoemde periode geen aanleiding geweest voor de Nederlandse Douane om hierover contact op te nemen met de Europese Commissie.
Heeft de Europese Commissie op enigerlei wijze informatie verstrekt aan de Nederlandse regering over haar monitoring van de technische regeling binnen de Europese Unie? Zo ja, wat hield deze informatie in? Zo nee, wilt u de Europese Commissie vragen deze informatie alsnog te verstrekken?
De Europese Commissie heeft de lidstaten laten weten te zijn bevraagd over dit onderwerp door het Europees Parlement. Dit was reden voor de Europese Commissie om de lidstaten te vragen naar eventuele bijzonderheden met (de uitvoering van) de Technische Regeling. Daarbij is niet gesproken over eventuele monitoring van de Technische Regeling.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Kabinet mag ruim €800 mln compensatie uitkeren aan grootverbruikers stroom' |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet mag ruim € 800 mln compensatie uitkeren aan grootverbruikers stroom»?1
Ja.
Klopt het dat u een staatssteunverzoek heeft gedaan om bedrijven te compenseren voor de ETS-prijs (European Trade System)? Waarom heeft u zo’n omvangrijke maatregel niet zorgvuldig van te voren aan de Kamer voorgelegd alvorens dit verzoek neer te leggen bij de Europese Unie?
Nee, ik heb de Europese Commissie (EC) enkel om goedkeuring gevraagd van een wijziging van de Nederlandse subsidieregeling Indirecte Kostencompensatie ETS (IKC Regeling) naar aanleiding van gewijzigde EC-richtsnoeren voor het aanbieden van deze subsidie gedurende de vierde handelsperiode van het Emissiehandelssysteem (ETS, 2021 – 2030)2. Het gaat hier om compensatie van ETS-kosten die grote industriële stroomverbruikers via hun energierekening betalen. Deze compensatie wordt door Nederland en diverse andere EU-lidstaten sinds 2013 aangeboden en hoort bij het Emissiehandelssysteem als mitigant van het risico op koolstoflekkage dat dit systeem creëert. Het budget dat voor 2022 beschikbaar is gesteld voor compensatie van de indirecte ETS-kosten die in aanmerking komende bedrijven in 2021 hebben gemaakt is opgenomen in de Miljoenennota voor 2022 en is als zodanig door de Tweede Kamer goedgekeurd. Met de goedkeuring van onze nationale invulling van de IKC regeling is door de EC de mogelijkheid geboden om in aanmerking komende bedrijven gezamenlijk tot een maximum van € 835 mln te compenseren voor indirecte ETS-kosten die zij in de periode 2021 – 2025 gemaakt (zullen) hebben. Er is momenteel echter alleen dekking op mijn begroting voor compensatie in 2022 met betrekking tot ETS-handelsjaar 2021, na een besluit hierover van het vorige kabinet. De reden dat de subsidieregeling niet aan de Kamer is voorgelegd is dat dit gedelegeerde wetgeving betreft waarbij het parlement in casu geen formele betrokkenheid heeft.3
Om welke bedrijven gaat het precies?
Het gaat om ongeveer 62 bedrijven uit enkele stroom-intensieve sectoren, zoals de productie van aluminium, glasvezel, papier en karton, ijzer, zink en enkele specifieke chemische (basis)stoffen. In het verslag van een schriftelijk overleg over verlenging subsidiemodule Indirecte Kostencompensatie ETS (Kamerstuk 32 813, nr. 918) heb ik een top-tien van grootste ontvangers van deze compensatie in 2021 gedeeld.
Kunt u aantonen dat het niet aanbieden van deze compensatie noodzakelijk is voor het voortbestaan van de bedrijven in kwestie en dat eventuele moederbedrijven hier niet meer aan kunnen bijdragen?
De EC schreef in haar impact assessment dat uit de evaluatie van de vorige ETS richtsnoeren bleek dat het risico op koolstoflekkage veroorzaakt door indirecte ETS-kosten empirisch moeilijk vast te stellen is, maar dat in de wetenschappelijke economische literatuur erkend wordt dat dit risico bestaat.4 RVO concludeerde eind 2020 op basis van een interne evaluatie dat met name de sectoren waarin bij het productieproces gebruik wordt gemaakt van elektrolyse, en de papier- en kartonindustrie risico lopen bij wegvallen van deze compensatie. Het is complex om aan te tonen dat het wegvallen van deze subsidie het voortbestaan van een bedrijf direct in gevaar brengt. Dit is immers afhankelijk van onder meer de marktomstandigheden, de marges, de risicopositie ten aanzien van de energie-inkoop en de procesefficiency. Dit zijn factoren die zelfs binnen één sector van bedrijf tot bedrijf kunnen verschillen. Dergelijk inzicht vergt inzage in de boekhouding en het totale risicomanagement van elk bedrijf dat deze compensatie ontvangt. Feit is wel dat het al dan niet aanbieden van deze compensatie invloed heeft op het investeringsklimaat voor de bedrijven die actief zijn in de relevante sectoren en (daarmee) op het gelijke speelveld met Europese lidstaten die hun IKC-regeling deze ETS-handelsperiode continueren.
Deelt u de analyse dat het extra compenseren van de CO2-prijs de werking van EU-ETS ondermijnt, zeker aangezien in ieder geval ten tijde van de derde ETS-handelsperiode (2012–2020) slechts twaalf EU-lidstaten deze compensatie aanboden?
Wanneer energieleveranciers enerzijds emissierechten moeten kopen voor de opwek van energie met fossiele brandstoffen en anderzijds compensatie voor die kosten ontvangen, zou dat de werking van het EU-ETS ondermijnen. De IKC-regeling is echter bedoeld ter compensatie van bedrijven in enkele specifieke stroom-intensieve sectoren voor de met die stroom in rekening gebrachte ETS-kosten.5 Deze indirecte ETS-kosten creëren zo een competitief nadeel voor stroom-intensieve industriesectoren die concurreren met bedrijven gevestigd in landen waar emissies niet beprijsd worden. Om het risico te verkleinen dat de Europese bedrijven in deze sectoren hun productie naar buiten de EU verplaatsen of failliet gaan, en daarmee de productie en de gerelateerde uitstoot zich buiten het beleidsbereik van de EU verplaatsen, evenals de bijbehorende werkgelegenheid, biedt de Europese Commissie de mogelijkheid deze bedrijven voor het merendeel van hun indirecte ETS-kosten te compenseren.6 In haar evaluatie van deze vorm van staatssteun concludeerde de EC dat dit risico op koolstoflekkage bestaat voor een aantal specifieke sectoren. Dat, en de raming van een stijgende ETS-prijs, vormden de motivering om deze staatssteun ook in de vierde ETS-handelsperiode (2021 – 2030) toe te staan aan de hand van de daartoe gewijzigde richtsnoeren. De regeling wordt slechts door die EU-lidstaten aangeboden die een significante industrie hebben die actief is in de geselecteerde sectoren en daarbij mondiaal concurreert.
Hoe reflecteert u op het advies van de Nederlandsche Bank (DNB) om bedrijven niet te compenseren voor hoge energiekosten en hoe verhoud zich dat tot de door u voorgenomen compensatie?2
Het staat de DNB als onafhankelijke instantie vrij om dergelijk advies te geven. Zoals in voorgaande antwoorden aangegeven dient de IKC-regeling ter compensatie van de ETS-prijscomponent in de energieprijs en staat deze discussie los van de hoge energieprijzen veroorzaakt door duur gas of dure kolen. De indirecte kostencompensatie-ETS heeft wel een dempende werking op de energiekosten van een ontvangend bedrijf. Voorts zij benadrukt dat de IKC Regeling een subsidie is met daaraan verbonden voorwaarden, onder meer met betrekking tot een te leveren tegenprestatie op het gebied van verduurzaming (zie ook het antwoord op de laatste vraag). Daarmee verschilt de regeling sterk van het soort compensatie waar DNB over adviseert.
Hoeveel EU-lidstaten bieden deze compensatie aan in de huidige handelsperiode of zijn dat van plan te doen?
Uit de database van DG Competition van de EC blijkt dat IKC-regelingen van acht lidstaten zijn goedgekeurd. Dit zijn naast Nederland: België, Duitsland, Finland, Italië, Luxemburg, Spanje en Tsjechië. Mij is bekend dat Frankrijk een kaderwet voor deze regeling heeft aangenomen, maar uit genoemde database blijkt nog geen goedgekeurde regeling voor 2021 – 2030. Het feit dat de regelingen van deze lidstaten zijn goedgekeurd hoeft echter niet te betekenen dat de desbetreffende lidstaten hier ook middelen toe beschikbaar stellen.
Deelt u de mening dat het niet de taak van de overheid is om bedrijfsrisico’s tot in het oneindige af te dekken, maar dat het primair de taak is van bedrijven zelf om te anticiperen op risico’s, of dat nou veranderende marktomstandigheden zijn, geopolitieke omstandigheden en ook hoge CO2-prijzen, zeker wanneer het multinationals betreft?
Ja, die mening deel ik in de basis, maar de markt voor emissierechten is een kunstmatige, door de EU gecreëerde en gereguleerde markt. Zodoende voeg ik aan de mening de nuancering toe dat indien een instrument zoals de Europese markt voor emissierechten bedrijfsrisico’s creëert die de effectiviteit van dit instrument kunnen ondermijnen, het ondervangen van die risico’s door middel van bijvoorbeeld een compensatie te verdedigen kan zijn.
Deelt u de mening dat het feit dat de stijging van de CO2-prijzen te voorspellen was? Deelt u de mening dat de betreffende bedrijven hierop hadden moeten anticiperen, het liefst door hun CO2-uitstoot te reduceren of desnoods door hiervoor geld opzij te zetten?
Die mening deel ik slechts ten dele. De ETS-prijs staat dit jaar significant hoger dan enkele jaren geleden geraamd werd in onder meer de laatste Klimaat en Energieverkenning. De voor deze compensatie in aanmerking komende bedrijven kunnen slechts zeer beperkt, en in sommige gevallen helemaal niet, anticiperen op de ETS-prijs. Het gaat immers om kosten voor emissies die zij niet zelf veroorzaken, maar voor de emissiekosten van de energieleveranciers die worden doorberekend aan alle afnemers, zelfs als zij groene stroom afnemen. Er is immers geen prijsdifferentiatie voor de gebruiker tussen groene en grijze stroom. Diverse bedrijven die deze compensatie ontvangen zijn sterk verduurzaamd en draaien tot 100 procent op groene stroom. Wanneer elektrolyse onderdeel van het productieproces vormt, betekent verdere energiebesparing dat de productie verlaagd moet worden; elektronen zijn dan immers ingrediënten van het eindproduct.
Bent u bereid om prestatieafspraken te koppelen aan deze compensatie met betrekking tot verduurzaming, en de compensatie in een lening om te zetten als deze niet worden behaald?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zijn er op dit moment geen middelen beschikbaar voor verlenging van deze regeling, en is er nu dus geen sprake van compensatie voor jaren verder dan ETS-handelsjaar 2021. Voor de huidige regeling geldt dat als het om verduurzaming gaat de Nederlandse regeling vooralsnog de meest ambitieuze regeling in zijn soort in Europa is. Nederland heeft er als enige voor gekozen om als tegenprestatie van aanvragers te eisen dat zij de helft van het jaarlijks ontvangen steunbedrag investeren in CO2-reducerende maatregelen, opdat een gemiddelde jaarlijkse CO2-reductie van drie procent wordt gerealiseerd tegen het eind van de huidige ETS-handelsperiode (2030) ten opzichte van 2020. Het mag hier zowel om zogeheten scope 1 als scope 2 emissies gaan. Aanvragers dienen hiertoe in 2023 een CO2-reductieplan op te stellen, dat door RVO jaarlijks gemonitord zal worden, ongeacht of de IKC-regeling in navolgende jaren wordt opengesteld. De compensatie wordt als
100 procent voorschot uitbetaald. Als RVO meent dat een ontvanger zich niet aan zijn eigen CO2-reductieplan houdt zonder daar gegronde redenen voor aan te dragen, kan RVO de gehele subsidie terugvorderen. Het bedrijf houdt zich dan immers niet aan de subsidievoorwaarden.
Het weigeren van dhr. Van Roost de (ExxonMobile) om voor de parlementaire enquêtecommissie te verschijnen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een voormalig topman van ExxonMobile weigert te verschijnen voor de parlementaire enquête commissie?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat bestuurders die besluiten namen met grote impact voor Groningers behoren te komen als hen gevraagd wordt voor een enquête te verschijnen?
Ja.
Vindt u deze weigering ook moreel verwerpelijk en een schoffering van het parlement?
De Parlementaire Enquête is zeer belangrijk om duidelijkheid te verschaffen aan zowel gedupeerden als het parlement over de aardgaswinning in Groningen. ExxonMobil speelt een belangrijke rol bij de gaswinning. Ik vind het dan ook belangrijk dat alle relevante personen die de enquêtecommissie wil horen medewerking verlenen aan de enquêtecommissie. Ik merk daarbij op dat wanneer personen geen Nederlandse nationaliteit hebben en in het buitenland wonen, er op grond van de Wet op de parlementaire enquête geen verplichting tot medewerking bestaat.
Bent u bereid aan Bestuur en Raad van Commissarissen van ExxonMobile uw ongenoegen en boosheid over te brengen over dit gedrag en te zeggen dat dit «not done» is in Nederland?
Op hoog ambtelijk niveau is reeds contact geweest met ExxonMobil. Ik zal ook zelf nog contact met ExxonMobil opnemen om het belang van de parlementaire enquête te benadrukken.
Bent u bereid om zolang de voormalig topman van ExxonMobile nog in enige mate verbonden is aan ExxonMobile, alle verdere contacten op welk niveau ook met ExxonMobile te stoppen?
Als aandeelhouder van NAM speelt ExxonMobil een belangrijke rol in het gasgebouw. Door de grote crisis op de gasmarkt alsmede voor de afbouw van Gasterra en sluiting van het Groningenveld is het belangrijk om met alle partijen in gesprek te blijven.
Bent u bereid gesprekken over het weigeren van het voldoen van de rekening van versterkingen en schade in Groningen door de NAM met als enige aandeelhouders Shell en ExxonMobile onmiddellijk te stoppen?
Zoals in de brief van 29 juni 2022 (Kamerstuk 33 529, nr. 1042) is aangegeven wordt een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheid van finale afspraken en wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomst van deze verkenning. Daarbij heb ik ook aangegeven uitvoering te geven aan de motie van de leden Boulakjar en Van Wijngaarden (Kamerstuk 33 529, nr. 972), die het Kabinet oproept geen onomkeerbare stappen te zetten. Het persoonlijke besluit van dhr. Van Roost heeft geen invloed op deze verkenning.
Hoe vaak is er de afgelopen tijd ambtelijk of politiek contact geweest met ExxonMobile? Over welke zaken ging dit?
Sinds mijn aantreden als Staatssecretaris heb ik twee keer contact gehad met ExxonMobil-topman Rolf de Jong, de eerste keer was ter kennismaking en de tweede keer was een startgesprek in de context van de verkenning voor finale afspraken over het Akkoord op Hoofdlijnen. Op ambtelijk niveau is er regelmatig contact met ExxonMobil, onder meer over de gasopslagen Norg en Grijpskerk, het bovengenoemde verkenningsproces met Shell en ExxonMobil en in aandeelhoudersverband van GasTerra (waarvan ExxonMobil 25% en EZK 10% van de aandelen bezit).
Ziet u nu ook in dat met deze lieden uit de olie-industrie geen normaal gesprek te voeren is en alleen een snoeiharde opstelling vanuit het Rijk gepast is?
In alle gesprekken is de insteek om het publieke belang te behartigen. Op basis van die insteek wordt de opstelling van het Rijk bepaald.
Het bericht 'Eneco schroeft vergoeding voor terugleveren zonnestroom flink terug’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat Eneco de vergoeding voor teruggeleverde zonnestroom niet meer koppelt aan de stroomprijs en de vergoeding abrupt terugbrengt van soms wel meer dan 50 cent naar een (schamele) 9 cent per kWh?1
Ja. Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
Wat betekent dit voor een huishouden met acht, twaalf of zestien zonnepanelen op jaarbasis? Hoe apprecieert u deze plotselinge beslissing in deze tijden van astronomische energieprijzen?
In algemene zin zal, wanneer er sprake is van meer invoeding dan gesaldeerd kan worden, de terugverdientijd toenemen als er sprake is van een lagere terugleververgoeding. Echter, voor consumenten die al hun opgewekte elektriciteit kunnen salderen, is de terugleververgoeding op dit moment niet van toepassing. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit is alleen van toepassing op het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden.
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor deze elektriciteit. Op zonnige dagen is de elektriciteitsprijs laag, doordat veel wordt ingevoed. Het levert een leverancier weinig op als hij overdag deze elektriciteit moet verkopen op de beurs. Daardoor ontstaat een prikkel voor leveranciers om de terugleververgoeding te verlagen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Waarom is het mogelijk voor Eneco om zo abrupt en eenzijdig de voorwaarden voor teruggeleverde stroom aan te passen? Vind u dat dit moet kunnen binnen lopende contracten of zou hier sprake moeten zijn van (betere) consumentenbescherming? Bent u bereid om Eneco hierover aan te spreken?
De bepalingen in het afgesloten contract zijn leidend. Bij een vast contract is het niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de voorwaarden uitzonderingen zijn opgenomen. Consumenten kunnen bij ACM ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen.
Verwacht u dat Eneco dit besluit nu neemt omdat consumenten geen kant op kunnen gezien de onmogelijkheid tot overstappen in de huidige energiemarkt? Als dat het geval is, denkt u dat er dan wellicht sprake is van gebruik of zelfs misbruik van marktmacht? Zijn er andere leveranciers die dezelfde praktijken hanteren? Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te verzoeken een extra onderzoek te laten uitvoeren naar deze praktijken?
Ik heb geen inzicht in de beweegredenen van Eneco om de terugleververgoeding te verlagen. Leveranciers mogen zelf de hoogte van de terugleververgoeding bepalen, zolang afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is.
Mijn voornemen is om, uit het oog van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Tot die tijd sta ik in nauw contact met de ACM over de terugleververgoeding en houden de ACM en ik ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Waarom mogen energiebedrijven – niet alleen Eneco maar ook andere leveranciers zoals Essent – lage tarieven hanteren voor teruggeleverde stroom zonder dat er op die momenten ook lagere tarieven gelden voor de stroom die consumenten afnemen bij een energiebedrijf? Moet de consumentenbescherming niet fors versterkt worden zodat zogenaamde marktconforme tarieven niet alleen voor de klant gelden, maar ook voor het energiebedrijf?
Een leverancier moet een redelijke vergoeding betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat groter is dan de hoeveelheid die in mindering wordt gebracht op de aan het net onttrokken elektriciteit. Dat is bepaald in artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998. Het staat leveranciers vrij te concurreren op basis van de terugleververgoeding, mits de vergoeding redelijk is. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een (veel) hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de terugleververgoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Hoe kan het dat, zoals aangetoond door de consumentenbond, de tarieven voor teruggeleverde stroom zo ver uit elkaar liggen? Wat vindt u een redelijk tarief dan wel bandbreedte in dezen?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het niet beter zijn, om verdere misstanden te voorkomen, om versneld een redelijk minimumtarief te gaan vastleggen vanuit de overheid? Is het mogelijk om dit, in plaats van in 2025, al vanaf 1 januari 2023 in te voeren via een algemene maatregel van bestuur?
Mocht er sprake zijn van misstanden, dan kan de ACM hier op basis van de huidige regelgeving al tegen optreden. Desalniettemin is het mogelijk om eerder dan per 2025 in een algemene maatregel van bestuur een minimum voor de redelijke vergoeding vast te leggen. Wel moet het wetsvoorstel daarvoor zijn aangenomen door beide Kamers en inwerking zijn getreden. Op dat moment kunnen hiervoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels aan worden gesteld.
Wat zijn de voordelen van minimumtarieven? Ziet u ook in dat het logischer is om de prikkel te beleggen bij grote energiebedrijven om overschotten van teveel opgewekte stroom goed te benutten, dan bij huishoudens?
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 35 239, nr. 363) heb ik aangegeven dat met het oog op consumentenbescherming een grondslag in het wetsvoorstel is opgenomen die het mogelijk maakt regels te stellen aan de redelijke vergoeding. De onderhandelingspositie van kleinverbruikers is immers relatief zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een redelijke vergoeding belangrijk is voor de terugverdientijd van hun investering in zonnepanelen.
Op termijn is het wenselijk dat meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelf geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Vaststelling van het minimumtarief bij of krachtens algemene maatregel van bestuur biedt de mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen. Ik ben voornemens de minimumvergoeding geleidelijk te verlagen om marktwerking te bevorderen. Daarbij houd ik de terugverdientijden in het oog.
Ik ben van mening dat het belangrijk is dat ook huishoudens de prikkel hebben om zelf opgewekte elektriciteit goed te benutten. Om het voordeel tijdens en na afbouw van de salderingsregeling zo groot mogelijk te houden, kunnen huishoudens inzetten op zoveel mogelijk gelijktijdige opwekking en verbruik van de opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld door de (af)wasmachine overdag te laten draaien.
Hoe ziet u de relatie tussen minimumtarieven en de rol van thuis- en buurtbatterijen?
De afbouw van de salderingsregeling zorgt voor een prikkel om het eigen verbruik achter de meter te verhogen, wat de markt voor thuis- en buurtbatterijen ten goede komt. Wanneer het minimum van de redelijke vergoeding vastgelegd is op 80 procent van het kale leveringstarief, geeft dit een kleinere prikkel om thuis- en buurtbatterijen aan te schaffen dan wanneer het minimum van de redelijke vergoeding lager ligt. Om deze reden ben ik voornemens de minimumvergoeding op termijn geleidelijk te verlagen, waarbij ik de terugverdientijden in het oog zal houden.
Het bericht ‘ING te druk met witwasonderzoek, weert stichtingen en verenigingen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat stichtingen en verenigingen in ieder geval tot het einde van het jaar geen bankrekeningen kunnen openen bij ING?1
Ten eerste vind ik het van belang dat iedereen in Nederland, inclusief verenigingen en stichtingen, toegang heeft tot een betaalrekening. Dat betekent niet dat elke bank alle klanten hoeft aan te nemen. Het betekent wel dat men in ieder geval bij een bank terecht moet kunnen. Ik vind het daarbij ook belangrijk dat instellingen transparant zijn over hoe zij omgaan met bepaalde klanten. ING geeft aan dat de bank op dit moment vanwege personele uitdagingen bij de bank tijdelijk geen stichtingen en verenigingen als klant aanneemt. Deze tijdelijke stop bij ING heeft implicaties voor de keuzevrijheid voor stichtingen en verenigingen. Tegelijk is dit volgens ING een tijdelijke maatregel en zijn er wel mogelijkheden om bij andere instellingen een rekening te openen.
Bent u het ermee eens dat het kunnen openen van een bankrekening essentieel is voor nieuwe stichtingen en verenigingen om hun activiteiten voor de samenleving uit te gaan oefenen en dat zij er dus veel last van kunnen hebben als zij door banken worden geweerd?
Het hebben van een bankrekening is – niet alleen voor stichtingen en verenigingen – nodig om deel te kunnen nemen aan onze samenleving. Banken spelen hier een belangrijke rol in. Ik vind het belangrijk dat zij deze rol ook pakken. Ik heb op dit bericht na, geen signalen ontvangen dat het voor stichtingen en verenigingen momenteel onmogelijk is een bankrekening te openen. Het is wel voorstelbaar dat het tijdelijk inlassen van een klantenstop door een grootbank zoals ING impact heeft op de toegang tot het betalingsverkeer voor stichtingen en verenigingen. Ik begrijp van ING dat zij maandelijks ongeveer 300 aanvragen van verenigingen en stichtingen ontvangt, waarvan normaliter 90% wordt geaccepteerd. Tot in ieder geval het einde van het jaar neemt ING geen nieuwe aanvragen in behandeling. ING heeft verder aangegeven de dienstverlening aan het maatschappelijk middenveld belangrijk te vinden. Ik ga er daarom van uit dat ING zo snel mogelijk deze dienstverlening zal hervatten.
Waarom wordt volgens u juist de dienstverlening aan stichtingen en verenigingen opgeschort?
Ik begrijp van ING dat het behandelen van aanvragen en het vervolgens doorlopend monitoren van stichtingen en verenigingen relatief veel tijd in beslag neemt ten opzichte van andere rechtsvormen. Dit komt volgens ING onder meer door onduidelijkheid over de activiteiten, bestuurswisselingen en het vaststellen van de uiteindelijke belanghebbenden (ubo’s). ING geeft aan dat een tijdelijke stop op het openen van nieuwe rekeningen aan deze groep voor ING het meest voor de hand ligt, vanwege de capaciteit die deze groep vereist.
In zijn algemeenheid verplicht de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) banken om individueel cliëntenonderzoek uit te voeren en bij een verhoogd risico mitigerende maatregelen te nemen. Zoals ik eerder heb aangegeven – en ook blijkt uit de Leidraad van DNB – volgt niet uit de Wwft dat een verhoogd risico betekent dat de cliënten die dit risico opleveren (categoraal) geweigerd moet worden.2 Weigering van hele groepen klanten door een bank kan juist duiden op een inefficiënt witwas- en terrorismefinancieringsrisicomanagement.3 ING geeft aan dat de tijdelijke stop te maken heeft met het intensievere cliëntenonderzoek dat ING uitvoert voor stichtingen en verenigingen en het gebrek aan capaciteit voor dit cliëntenonderzoek. Door nu een tijdelijke stop in te voeren kunnen achterstanden worden weggewerkt en kan daarna het accepteren van nieuwe stichtingen en verenigingen weer binnen redelijke termijnen worden gerealiseerd, aldus ING.
Wat vindt u ervan dat het uitvoeren van steeds intensievere controles van nieuwe en bestaande klanten op mogelijke witwaspraktijken door banken ten koste gaat van de financiële dienstverlening aan stichtingen en verenigingen?
Zoals gezegd verplicht de Wwft banken om cliëntenonderzoek uit te voeren. Het cliëntenonderzoek door banken dient een belangrijk doel: het voorkomen van misbruik van het financiële stelsel door criminelen. DNB constateerde in 2021 dat de bancaire sector zich de afgelopen jaren veel bewuster is geworden van haar poortwachtersfunctie en concreet werk maakt van het op orde brengen en houden van deze verantwoordelijkheid. Tegelijk stelde DNB vast dat de sector nog veel te doen heeft.4 De bancaire sector dient hierbij wel oog te houden voor toegang tot het betalingsverkeer van klanten. Zo constateert het onderzoek van DNB van 9 september 2022 over de risicogebaseerde aanpak van witwassen5 door banken dat banken hun poortwachtersfunctie in het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering meer risicogebaseerd kunnen inrichten. Een consequente risicogebaseerde aanpak kan tevens positief bijdragen aan de toegang tot het betalingsverkeer. Bij de risicobeoordeling die banken maken dienen de banken zich te baseren op het totaalbeeld van de klant. De juistheid van deze risico-inschatting door banken is van essentieel belang. Een verkeerde inschatting kan twee kanten op werken. Enerzijds kan een te lage inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te weinig risicobeheersende maatregelen neemt. Anderzijds kan een te hoge inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te veel en te intensieve maatregelen neemt. Dit kan ten onrechte de toegang tot bancaire dienstverlening beperken en kan een aanwijzing zijn voor ineffectieve naleving van de Wwft. Het is van doorslaggevend belang dat de verbeterprogramma’s die bij verschillende banken lopen tot structurele verbeteringen leiden, waaronder een verbetering in de risicogebaseerde aanpak.
Ik ben met de vertegenwoordigers van banken en DNB in gesprek over de risicogebaseerde aanpak van de Wwft en de-risking.6 In de beleidsagenda aanpak witwassen7 heb ik verder aangegeven dat ik de kennisuitwisseling tussen banken en (hoogrisico)sectoren wil bevorderen om zo deze risico-gebaseerde benadering te verbeteren. In eerste instantie dienen hoogrisicosectoren en banken gezamenlijk het gesprek aan te gaan. DNB gaat als opvolging van haar onderzoek ook gesprekken voeren met banken en onderzochte sectoren als onderdeel van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer.8 Ik vind het belangrijk dat banken ook zelf de dialoog met klantengroepen aangaan. Banken kunnen hun klanten helpen door alleen informatie uit te vragen die gegeven het risico nodig is en uit te leggen waarom die informatie wordt gevraagd. Het is begrijpelijk dat een bank in sommige gevallen om meer informatie vraagt dan voorheen, maar dit kan beter aan de klant worden toegelicht. Klantengroepen en banken kunnen samen kijken naar eventuele witwasrisico’s in een sector en hier mitigerende maatregelen tegenover stellen of kijken of er een onderscheid kan worden gemaakt binnen een sector wat betreft risico’s. Zo hoeft, in dit geval, niet elke stichting of vereniging een intensief cliëntenonderzoek te doorlopen. Ik vind het ook belangrijk dat de bank, indien deze bijvoorbeeld documenten aan het beoordelen is, dit communiceert richting de klant en aangeeft hoe lang zij verwacht hiermee bezig te zijn en spoedig aangeeft welke documenten eventueel ontbreken. Verder zal ik in gesprekken met banken en toezichthouders breed kijken naar eventuele tekenen van uitsluiting van klantengroepen, zodat duidelijk wordt of klantengroepen bij geen enkele bank terecht kunnen en welke oplossing hiervoor nodig is.
Ik heb verder, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aan de onderzoekers die werken aan de herziening van de National Risk Assessments (NRA’s) gevraagd of het mogelijk is om factoren aan te wijzen of omstandigheden te noemen die maken dat risico’s voor een bepaalde rechtsvorm of binnen en bepaalde rechtsvorm, zoals stichtingen en verenigingen, hoger of lager zijn. Hiermee zouden financiële instellingen hun risicobeoordelingen beter kunnen afstellen op de risico’s per klant. In algemene zin sluit ik aan bij een eerder gemaakte notie dat bonafide vrijwilligersorganisaties, niet tot de hoogste risico-categorie behoren.
Is het volgens u de bedoeling dat banken vanwege hun poortwachtersfunctie een deel van hun essentiële financiële dienstverlening niet meer kunnen uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend of meer banken, zoals Rabobank of ABNAMRO, tegen dit probleem aanlopen?
In zijn algemeenheid constateerde DNB dat de sector nog veel te doen heeft.9 Verder begrijp ik dat in algemene zin stichtingen en verenigingen tegen langere doorlooptijden aanlopen dan andere rechtsvormen bij het openen van een rekening. Ik begrijp van de banken dat de aangeleverde stukken van verenigingen en stichtingen soms in kwaliteit te wensen overlaten, waardoor banken hier meer tijd in moeten steken. Mij hebben geen signalen bereikt dat een stichting of vereniging momenteel bij geen enkele bank terecht kan. Wel zijn er eerder banken geweest die een (tijdelijke) stop voor klantengroepen ingelast hebben.10
Zijn er nog meer banken waar verenigingen en stichtingen of andere klanten op dit moment geen bankrekening kunnen openen vanwege de controleverplichtingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wilt u borgen dat banken naast hun controleverplichtingen ook hun klanten kunnen blijven bedienen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u hierover met banken in gesprek of wilt u hierover met hen in gesprek gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het plan om af te willen van overstappassagiers op Schiphol. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Harbers wil af van overstappers: «Sloopkogel voor KLM-netwerk»» van De Telegraaf?1
Ja.
Is het standpunt dat u verwoordt in het interview met persbureau Bloomberg (26 juli jl.), namelijk dat u afwilt van «goedkope» overstappassagiers, het officiële kabinetsstandpunt? Zo ja, wanneer heeft de Kamer dit voorstel ontvangen? Zo nee, hoe kan uw uitspraak hierover dan geïnterpreteerd worden?
Nee, het standpunt dat wordt verwoord in het Bloomberg-interview is noch mijn eigen standpunt, noch een officieel kabinetsstandpunt. Ik heb in het interview aangegeven dat in het verleden een laag kostenniveau op Schiphol een belangrijke doelstelling is geweest en dat we nu andere keuzes maken. Dit is in lijn met de Luchtvaartnota waarin het kabinet heeft aangegeven dat kwaliteit centraal komt te staan in het luchtvaartbeleid.
In het interview heb ik, net als in het commissiedebat van 1 juni jl., onder andere de hogere luchthaventarieven en de komende verhoging van de vliegbelasting genoemd, alsook de nieuwe CAO-afspraken op Schiphol. Ik heb aangegeven dat de kosten voor de passagiers zullen stijgen, daarbij heb ik ook overstappende passagiers benoemd. Ik heb niet de indruk willen wekken dat nu ook voor overstappende passagiers de vliegbelasting van toepassing wordt, zoals wordt gesuggereerd in het Telegraafartikel dat is geschreven naar aanleiding van het Bloomberg-interview.
Ik heb eveneens niet de indruk willen wekken dat ik van «goedkope overstappende passagiers» af wil. Ik vind het transfersegment van belang om op Schiphol een uitgebreid netwerk van (inter) continentale bestemmingen in stand te kunnen houden. In het coalitieakkoord is aangegeven dat het kabinet de sterke hubfunctie van Schiphol in stand wil houden. Ook in de hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni jl.2 wordt duidelijk gemaakt dat een toereikend verbindingennetwerk met de rest van de wereld van belang is.
Bent u het ermee eens dat KLM zonder overstappers bijna geen direct intercontinentaal netwerk kan onderhouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel banen zullen er verloren gaan? Graag een uitgebreide onderbouwing.
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden uw uitspraken zich tot het regeerakkoord van januari dit jaar waarin de nieuwe coalitie nog stelde dat Nederland goed verbonden zou moeten blijven en daarom een sterke hub wilde behouden?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u veel belastinggeld in KLM gestoken, terwijl het ontdaan moet gaan worden van het internationale overstapnetwerk wat een substantieel onderdeel van de waarde van KLM uitmaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zullen de gevolgen voor het Nederlandse vestigingsklimaat zijn als ons land zijn internationale hubfunctie verliest?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is in het coalitieakkoord aangegeven dat het kabinet de sterke hubfunctie van Schiphol in stand wil houden. Ook in de hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni jl. wordt het belang van de hubfunctie en een toereikend verbindingennetwerk met de rest van de wereld benadrukt.
Klopt het dat op basis van de eigen marktvraag alleen Suriname, Caribisch Nederland en New York als directe verre bestemmingen over zouden blijven, zoals directeur mainport strategie Pieter Cornelisse eerder dit jaar zei in een gesprek met De Telegraaf?
Economisch onderzoeksbureau SEO heeft in 2015 het onderzoek «Economisch belang van de hubfunctie van Schiphol»3 uitgevoerd, met daarin onder andere de beschrijving van een scenario waarin de operatie op Schiphol alleen zou draaien op de lokale vraag en al het transferverkeer op de nationale luchthaven zou wegvallen. In een dergelijk scenario zou het Europees bestemmingenetwerk op Schiphol grotendeels intact blijven, met waarschijnlijk wel lagere frequenties. Op de intercontinentale routes zal home carrier KLM volgens het onderzoek alleen nog actief blijven naar bestemmingen met veel lokale vraag, waarbij New York, Paramaribo en bestemmingen in Caribisch Nederland worden genoemd. SEO geeft daarbij aan dat een deel van de bestemmingen die KLM en SkyTeam partners in dit scenario niet meer direct kunnen bedienen, zal worden gecontinueerd of overgenomen door concurrenten.
Wat is uw reactie op het feit dat de ondernemingsraad van KLM uw uitspraken «onbegrijpelijk en ongehoord» heeft genoemd?
Ik heb hier kennis van genomen. Ik ben in goed overleg met KLM om de overwegingen en keuzes in de hoofdlijnenbrief Schiphol toe te lichten om misverstanden te voorkomen.
Het bericht ‘NIST kiest wapens tegen kwantumcomputer als cryptokraker’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NIST kiest wapens tegen kwantumcomputer als cryptokraker»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat kwantumcomputers een serieus gevaar kunnen vormen voor het Nederlandse briefgeheim en veilige communicatie tussen o.a. veiligheidsdiensten, Nederlandse burgers onderling en voor onze ondernemers in het kader van bedrijfsgeheimen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gevaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. De komst van de kwantumcomputer brengt risico’s met zich mee op het gebied van informatiebeveiliging. Sommige cryptografische standaarden die nu veilig worden geacht, zullen door de komst van kwantumcomputers niet meer veilig zijn, waaronder cryptografie die nu veelvuldig wordt gebruikt voor het beveiligen van internetverkeer.
Zoals ook benoemd in de AIVD-brochure «Bereid je voor op de dreiging van kwantumcomputers», achten experts de kans klein maar reëel dat kwantumcomputers in 2030 al krachtig genoeg zullen zijn om de huidige cryptografische standaarden te breken.2 Informatie die gedurende een langere periode vertrouwelijk moet blijven, waaronder staatsgeheimen, moet daarom zo snel mogelijk al beschermd worden tegen store now, decrypt later-aanvallen3. Deze dreiging wordt ook gesignaleerd door het NCSC, dat de afgelopen jaren heeft opgeroepen tot het starten met het voorbereiden op de komst van kwantumcomputers, bijvoorbeeld via de NCSC-factsheet «Postkwantumcryptografie».4
Voor de rijksoverheid en medeoverheden, maar ook voor de private sector, betekent dit dat zij zullen moeten migreren naar kwantumveilige systemen en technologieën. Deze migratie is omvangrijk, en zal zo snel mogelijk gestart moeten worden om op tijd voorbereid te zijn op de dreiging van kwantumcomputers.
Op welke wijze borgt u tijdig met oplossingen te komen tegen de komst van kwantumcomputers zodat inwoners van Nederland veilig digitaal kunnen communiceren en persoonsgegevens en bedrijfs- en staatsgeheimen goed beveiligd kunnen blijven? Welke concrete stappen zijn hier de afgelopen jaren voor gezet en welke stappen bent u nog voornemens te zetten?
Gezien de hierboven gesignaleerde veiligheidsrisico’s voor de overheid, burgers en bedrijven, zet het kabinet zich, met partners uit de private sector en wetenschap, op verschillende wijzen in om maatregelen en technologieën te ontwikkelen die deze risico’s kunnen helpen mitigeren.
Voor de verwerking van gerubriceerde gegevens zijn al geruime tijd kwantumveilige producten beschikbaar. Volgend uit het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI) is kwantumveiligheid sinds 2020 een harde eis voor producten waarmee gerubriceerde gegevens verwerkt worden. Het gaat dan om gegevens gerubriceerd als departementaal vertrouwelijk en hoger. Om te borgen dat de rijksoverheid ook in de toekomst kan beschikken over beveiligingsproducten voor vertrouwelijke informatie, wordt er in het kader van de Nationale Cryptostrategie (NCS) geïnvesteerd in de ontwikkeling van deze producten. Dit maakt het mogelijk om in te spelen op risico’s rondom kwantumcomputing voor wat betreft de rijksoverheid. Hierbij wordt in samenwerking met bedrijven en experts onder meer gewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe beveiligingsproducten en het doorontwikkelen van bestaande producten.
Deze producten zullen gebruikmaken van post-quantumcryptografie (PQC). Dit is een vorm van cryptografie die gebaseerd is op wiskundige problemen die niet effectief te kraken zijn met een kwantumcomputer. In 2023 zal de AIVD in samenwerking met TNO en het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) een kwantum Migratie Handleiding publiceren die overheden, bedrijven en burgers kunnen gebruiken als handvat voor migratie naar kwantumveilige communicatie. Deze handleiding beschrijft de verschillende doelgroepen en bijbehorende (technische) stappen die genomen kunnen worden.
Het kabinet investeert via het Nationaal Groeifonds fors in de Nationale Agenda kwantumtechnologie (zie beneden het antwoord op vraag 10). Naast de inzet vanuit het Groeifonds hebben departementen een aantal jaar geleden gezamenlijk het initiatief genomen om binnen de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) uit 2018 met het programma «Cybersecurity – naar een veilig en betrouwbaar digitaal domein» aan de slag te gaan om oplossingen te vinden voor vraagstukken rond internetveiligheid. Daarbinnen is een project gefinancierd tegen het gevaar van het breken van versleutelingsschema’s door kwantumcomputers.5 Daarnaast werkt de overheid samen met private partijen en wetenschappers, onder leiding van het ECP, aan het ontwikkelen van werelds eerste kwantum Impact Assessment (QIA). Organisaties die met kwantumtechnologie willen gaan werken, kunnen dan het QIA doen, om te bepalen wat juridische, ethische en maatschappelijke consequenties zijn van het inzetten van deze technologie. De kennis en producten ontwikkeld via deze trajecten zullen door overheid, bedrijven en burgers benut kunnen worden om zich te beveiligen en om kwantumtechnologie op een verantwoorde wijze te gebruiken.
Er wordt niet alleen op nationaal niveau geïnvesteerd en samengewerkt, maar ook op Europees niveau. Die Europese inzet is uiteengezet in het antwoord op vraag 9.
Binnen de rijksoverheid zijn departementen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voor informatiebeveiliging ook verantwoordelijk om hun belangrijkste processen en andere belangen te beschermen tegen de dreiging van de kwantumcomputer op de toegepaste cryptografie. Om de departementen hierbij te helpen wordt er momenteel op verzoek van het CIO-beraad vanuit de I-strategie Rijk 2022 – 2025, interdepartementaal gewerkt aan een plan voor een gezamenlijke aanpak van deze dreiging, zodat kennis en kunde gedeeld worden, centraal een beeld ontstaat hoe ver de departementen zijn en om de krachten te bundelen onder andere met betrekking tot leveranciersmanagement. BZK zal de medeoverheden wijzen op het belang van spoedige inzet op kwantumcryptografie, en de door de rijksoverheid opgedane ervaring met hen delen, om hen snel op gang te helpen. Er is daarnaast ook een kwantum InnovatieHub rijksoverheid. Dit is een netwerk van geïnteresseerden in kwantumtechnologie en de impact voor de rijksoverheid. Dit netwerk heeft de afgelopen jaren een grote rol gespeeld in het vergroten van het bewustzijn omtrent de impact van kwantumtechnologie binnen de rijksoverheid.
Welke voorbereidingen neemt u op de komst van de kwantumcomputers? Welke voorbereidingen worden hier getroffen, ook eventueel in samenwerking met private sectoren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen ziet u voor de rijksoverheid en lagere overheden met de komst van kwantumcomputers wat betreft het inrichten van de systemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u samen met bedrijven en experts op zoek naar oplossingen om encryptie bestendig te maken tegen de komst van kwantumcomputers? Zo ja, wat is de status van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u al een selectie gemaakt van alternatieve cryptografische methoden die niet vatbaar zijn voor het kwantumrekengeweld? Zo ja, welke methoden vallen binnen deze selectie? Zo nee, wanneer verwacht u met een selectie te komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3, 4 en 6, wordt voor wat betreft het adresseren van de risico’s van kwantumcomputing, door de overheid fors geïnvesteerd. Daarnaast werken cybersecurity experts en cryptologen van de rijksoverheid ook nauw samen met experts uit de private sector en wetenschap. Hierbij wordt breder gekeken naar het vraagstuk dan sec de ontwikkeling van cryptografie, maar ook de implementatie in beveiligingsproducten, standaardisering en migratie-adviezen. Die brede inzet moet de komende jaren leiden tot adviezen en producten die overheid, bedrijven en burgers kunnen gebruiken om zich te beveiligen tegen de dreiging van kwantumcomputing.
Naar aanleiding van de selectie van NIST heeft het NCSC in juli 2022 beveiligingsrichtlijnen gepubliceerd.6 In deze beveiligingsrichtlijnen adviseert het NCSC over het gebruik van specifieke algoritmes waar organisaties gebruik van kunnen maken bij het inrichten van hun architectuur die gebruik maakt van een combinatie van traditionele en kwantum-veilige algoritmes. Daarnaast publiceerde het NCSC in 2017 al de factsheet postkwantumcryptografie.
De AIVD heeft voor het gebruik van cryptografie voor het versleutelen van gerubriceerde informatie klassieke en nieuwe cryptografische methoden beoordeeld op mogelijk gebruik als post-quantum cryptografie (PQC), en daarover gepubliceerd in de brochure «Bereid je voor op de dreiging van kwantumcomputers». Hierin wordt een combinatie van traditionele cryptografie en PQC, een zogeheten hybride constructie, aangeraden voor die systemen waar niet gewacht kan worden op standaardisatie van PQC. Ook is het voor alle organisaties die werken met gevoelige informatie belangrijk om te beginnen met de migratie hiervan naar kwantumveilige systemen. In de eerste fasen van deze migratie kan een inventarisatie plaatsvinden van systemen die voor de komst van een kwantumcomputer al gemigreerd moeten worden, en wanneer deze migratie moet plaatsvinden.
Een ander veelgenoemde technologie voor het beveiligen van communicatie is kwantum key distribution (QKD). Echter, in de eerdergenoemde AIVD-brochure, beoordeelt de AIVD, QKD zonder het gebruik van PQC als ongeschikt voor het beveiligen van gevoelige informatie. De reden hiervoor is dat QKD sommige, maar niet alle benodigde veiligheidsfuncties vervult. Daarom adviseert de AIVD in alle gevallen om voor de verwerking van gevoelige informatie ook PQC te gebruiken. Onderzoek naar QKD zorgt wel voor kennisopbouw over de onderliggende kwantumtechnologieën. Daarom is het alsnog belangrijk om ook onderzoek te doen naar QKD, ondanks dat QKD op zichzelf ongeschikt is voor het beveiligen van gevoelige communicatie.
In het kader van het plan van aanpak dat voor de rijksoverheid wordt ontwikkeld, is een van de elementen waar binnen het migratieplan naar wordt gekeken de zogenaamde «crypto-agitatie». Dit concept maakt het mogelijk om flexibel en gemakkelijk over te schakelen op verschillende soorten cryptografie, bijvoorbeeld door hardware te gebruiken die dit mogelijk maakt. Dit zou de overstap voor een deel kunnen versnellen. Daarnaast kan dit concept worden ingezet voor producten en diensten die nu worden ontwikkeld en gebruik gaan maken van cryptografie.
Bent u het met de experts uit het artikel eens dat het verstandig kan zijn alvast in te zetten op een combinatie van traditionele cryptografie en de nieuwe, nog niet volledig uitontwikkelde, postkwantummethoden? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is Nederland aangesloten bij de Europese programma’s die betrekking hebben op kwantumcomputers? Zo ja, op welke manier heeft Nederland dit vormgegeven? Wat heeft dit concreet tot nu toe opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland neemt deel aan Europese programma’s die ook betrekking hebben op kwantumcomputers, zoals Digital Europe en Horizon Europe.
Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 heeft de Europese Commissie het EU kwantum Technologies flagship gelanceerd, een R&D programma voor Europese consortia met een budget van 1 miljard euro. Van de totaal 146 miljoen euro uit de eerste fase van het flagship onder Horizon 2020 (2014–2020) namen Nederlandse kennisinstellingen deel voor 10,6 miljoen euro, een percentage van 7,28% – ruim meer dan het gemiddelde Nederlandse aandeel in Horizon 2020. Voor twee consortia op het gebied van kwantum Internet (TU Delft) en kwantum sensing (UvA) is Nederland penvoerder.
Daarnaast heeft Nederland een belangrijke rol in EuroQCI, het Europese programma voor kwantum-communicatie, waar QKD als technologie centraal staat. De Nederlandse inzet in dit EuroQCI programma wordt door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en kwantumDeltaNL interdepartementaal afgestemd met vertegenwoordigers van onder meer J&V, DEF, BZ en BZK.
In de eerste fase van dit EuroQCI programma, ontvangt een Nederlands consortium met Stichting kwantum Delta als penvoerder cofinanciering van 5 miljoen euro uit het Digital Europe Programma. Het gaat hierbij om het project «QCINed: Towards a National kwantum Communication Infrastructure in The Netherlands» waarbij een experimenteel kwantum communicatienetwerk wordt opgezet door Nederlandse kennisinstellingen met participatie door verschillende ministeries en Rijksuitvoeringsorganisaties.
Deze projecten zitten momenteel in hun eerste fases, en zullen de komende jaren hun resultaten gaan opleveren. Wel heeft de projectontwikkelfase al bijgedragen aan meer samenwerking tussen Nederlandse en Europese partners op dit gebied.
Hoeveel geld is tot op heden uit het groeifonds beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van kwantum technologie? Welk deel van dit budget is de afgelopen jaren, of zal de komende jaren ook worden geïnvesteerd in het ontwikkelen van deze technologie?
In de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds is 615 miljoen euro gereserveerd voor de uitvoering van de Nationale Agenda kwantumtechnologie. Het voorstel kwantumDeltaNL richt zich op het versterken van Nederlands kwantum-ecosysteem, door te investeren in (1) kwantumcomputing, (2) kwantumnetwerken en (3) kwantumsensing. Behalve investeringen in R&D wordt het budget ook gebruikt voor een valorisatieprogramma, voor campusontwikkeling, en voor versterking van de nationale onderzoeksinfrastructuur via NanolabNL. Tevens is er aandacht voor de maatschappelijke impact van deze nieuwe technologie.
Van het bedrag van 615 miljoen uit het nationaal groeifonds is 54 miljoen euro direct toegekend voor Fase 1 van dit programma, welke is gestart in september 2021. Na positieve beoordeling van de uitvoering van Fase 1 is door het kabinet inmiddels ook de voorwaardelijke toekenning voor Fase 2 omgezet in een definitieve toekenning voor het bedrag van 228 miljoen euro. Na een tussentijdse evaluatie in 2025 zal een besluit worden genomen over de reservering van 333 miljoen euro voor Fase 3 van dit programma.
Bent u het ermee eens dat de Nederlandse economie kan profiteren van de mogelijkheden van kwantumcomputers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Ja, het kabinet is het hier mee eens. Om deze reden heeft de Adviescommissie Nationaal Groeifonds destijds positief geadviseerd om het kwantumDeltaNL project te honoreren. Kwantum is een ontwikkelende technologie, die een «game-changer» kan zijn op het gebied van rekenkracht en daarmee voor nieuwe verdienmodellen en oplossingen voor maatschappelijke problemen kan zorgen.
Op dit moment zien we een snelle groei van bedrijvigheid rondom deze sleuteltechnologie. Het ecosysteem van kwantumDeltaNL breidt zich snel uit met Nederlandse en buitenlandse startups en scale-ups die werken aan innovatieve componenten en services voor kwantumcomputers en kwantuminternet.
In het kader van het publiek-private samenwerkingsplatform voor cybersecurity kennis en innovatie dcypher wordt door de overheid, het bedrijfsleven en kennisinstellingen samengewerkt aan de ontwikkeling van innovatieve producten en diensten op het gebied van cryptocommunicatie. In aanvulling op de Nationale Crypto Strategie richt deze routekaart cryptocommunicatie zich voornamelijk op het ontwikkelen van het Nederlandse verdienvermogen met betrekking tot cryptografie op zoals dat binnen de overheid en het bedrijfsleven worden toegepast. Post-kwantum cryptografie is hier een belangrijk onderdeel van.
De aangenomen motie Hagen c.s., het artikel ‘Kankerverwekkende stof chroom-6 aangetroffen in grond Tata Steel’ en de intentieverklaring ’Afspraken met Tata Steel Nederland over CO2-reductie en verbetering leefomgeving’ |
|
Raoul Boucke (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe de afspraken uit de intentieverklaring «Afspraken met Tata Steel Nederland over CO2-reductie en verbetering leefomgeving» zich verhouden tot de tijdlijn, het opstellen van concrete afspraken en bindende doelstellingen ten aanzien van de maatwerkafspraken met de industrie?1
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de totstandkoming van de Expression of Principles (EoP)2, is het doel van de vernieuwing van de EoP de inspanningsverplichtingen van de partijen te herbevestigen en te actualiseren met het inherent schonere Direct Reduced Iron (DRI) productieproces als basis voor de verduurzamingsroute van Tata Steel Nederland. Het document is de basis voor de verdere gesprekken die ik samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de gedeputeerde van de provincie Noord-Holland met het bedrijf voer in mijn streven om te komen tot maatwerkafspraken voor de transitie van het bedrijf naar een duurzame en schone staalproductie. De komende periode zal op basis van de EoP verder worden gewerkt, met het streven om te komen tot bindende en wederkerige maatwerkafspraken.
In de Kamerbrief van 8 juli jl.3 wordt een tijdspad geschetst voor het komen tot een maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland. Uiteraard wordt er naar gestreefd om binnen dit tijdspad zo snel als mogelijk bindende afspraken te maken. Echter, ik wil mij op dit moment niet vastleggen op de doorlooptijd van deze onderhandelingen: het bereiken van een goed onderhandelingsresultaat staat bij mij voorop. Het tijdspad dat geschetst is in de Kamerbrief is daarom een indicatie, en het is van belang dat de beschreven stappen in de tijdslijn, zijnde (1) een heldere en specifieke ondersteuningsvraag vanuit Tata, (2) een analyse en validatie daarvan en (3) onderhandelingen tot een concrete maatwerkafspraak, goed en zorgvuldig kunnen worden uitgevoerd.
Zijn deze afspraken op enige manier bindend of afdwingbaar? Zo niet, hoe zal deze intentieverklaring worden omgezet in bindende afspraken?
Nee, de EoP is een niet-juridisch bindend convenant tussen Tata Steel Nederland en de overheid. De EoP beschrijft dan ook een aantal uitgangspunten aar de partijen zich de komende tijd voor zullen inspannen.
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 15 juli jl.4 is de EoP een gezamenlijke uitdrukking van het belang dat TSN en de overheden toekennen aan een meer duurzame en schone productie van staal in Nederland. Hoewel het document juridisch niet bindend is, is het wel richtinggevend. Het document is voor mij een basis voor de verdere gesprekken die ik samen met de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de gedeputeerde van de provincie Noord-Holland met het bedrijf voer in mijn streven om te komen tot maatwerkafspraken voor de transitie van het bedrijf naar een meer duurzame en schone staalproductie.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, wordt na het hernieuwen van de EoP gestreefd om te komen tot een bindende maatwerkafspraak op basis van het DRI-productieproces en wordt er verder gebouwd op de gedeelde uitgangspunten en intentieverklaringen, die zijn neergelegd in het EoP.
Kunt u ingaan op het monitoringsproces van de afspraken en tussentijdse doelen die zijn gesteld?
Nee, in deze fase zijn we nog niet. Eerst zal geprobeerd worden om te komen tot concretere en bindende afspraken tussen partijen. Uiteraard zal de monitoring van de uitvoering van deze afspraken en het borgen van eventueel nader te bepalen tussentijdse doelen een punt van aandacht zijn bij de totstandkoming van de maatwerkafspraken.
Hoe verhouden de afspraken over de reductie van CO2-uitstoot uit de intentieverklaring zich tot de afspraken uit het groenstaalplan?
Als u doelt op het plan Groen Staal van de FNV, kan ik melden dat dit plan, samen met de haalbaarheidsstudie uitgevoerd door Roland Berger in opdracht van FNV en Tata Steel Nederland, er mede voor gezorgd heeft dat Tata Steel Nederland vorig jaar heeft besloten om niet meer grootschalig CCS toe te passen, maar ten behoeve van de verduurzaming van het staalbedrijf te kiezen voor het DRI-productieproces.
Een doel van de studie uitgevoerd door Roland Berger was het toetsen of het plan Groen Staal van de FNV en de werknemers realistisch is. In het plan Groen Staal en in de haalbaarheidsstudie van Roland Berger zijn geen afspraken gemaakt tussen de overheid, Tata dan wel FNV. Dit rapport en plan dient als gedegen input voor het realiseren van de DRI-verduurzamingsplannen. Hoe TSN invulling wil geven aan de verduurzaming, conform de studie of met eventuele optimalisaties, is aan het bedrijf. Voor de bindende maatwerkafspraak met de overheid leveren deze plannen en onderzoeken de nodige inzichten om uiteindelijk concrete afspraken te kunnen maken.
Welke en hoeveel financiële middelen die het Rijk heeft voor het maken van de maatwerkafspraken zijn verbonden aan deze Expression of Principles?
Er zijn nog geen financiële middelen verbonden aan de EoP, omdat het slechts intenties betreft. Waar partijen in deze fase kosten maken, geldt dat zij deze kosten zelf zullen dragen.
Hoe verhoudt de afspraak over de sluitingsdatum van de Kooksfabriek twee uit de intentieverklaring zich met de afspraken uit het groenstaalplan? Waarom staat er geen concreet jaartal opgenomen voor de sluiting van Kooksfabriek twee?
Naar aanleiding van het Groen Staal Plan van FNV is een haalbaarheidsstudie uitgevoerd door Roland Berger in opdracht van FNV en Tata Steel Nederland. De overheid was geen partij bij deze studie en er zijn ook geen afspraken met de overheid in dit plan opgenomen. In de EoP is opgenomen dat Tata Steel onderzoek gaat doen naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen bovenop de Roadmap+. Dit is in lijn met de recent door de Kamer aangenomen motie-Hagen c.s. die hiertoe oproept.
Hoe verhoudt dit zich tot het eerder genoemde jaartal 2028 als vermeld op bladzijde 11 van de Haalbaarheidsstudie klimaatneutrale paden TSN IJmuiden, uitgevoerd in opdracht van Tata Steel en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)?2
Het Rijk en de provincie Noord-Holland zijn met TSN in gesprek over de onderzoeksopzet naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030. De haalbaarheidsstudie wordt in dit kader ook meegewogen.
Welke afwegingen hebben plaatsgevonden tussen de provincie, het kabinet en Tata Steel naar aanleiding van de motie van het lid Hagen c.s. over met Tata Steel en de provincie Noord Holland onderzoeken of vooruitlopend op het groenstaalplan extra milieu en gezondheidswinst te realiseren is, waarmee de regering is verzocht om met Tata Steel en de provincie Noord-Holland te onderzoeken of vooruitlopend op het groenstaalplan extra milieu en gezondheidswinst te realiseren is, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen bovenop de roadmap?3
Zie antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt de afspraak over het moment van klimaatneutrale staalproductie uit de intentieverklaring zich met de afspraken uit het groenstaalplan? Waarom is hier gekozen voor 2045? Wat kan er nu wel, wat in het groenstaalplan niet kon? Zou het streven naar 2040 niet veel passender zijn, gezien de grote impact van het bedrijf?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 4 ten aanzien van de verhouding tussen de intentieverklaring en het groenstaalplan. Het bedrijf heeft de ambitie voor volledige klimaatneutraliteit versneld: in plaats van in 2050, zoals in de eerste EoP stond, is de ambitie in de herziene versie om al in 2045 klimaatneutraal te zijn. Dit is een additionele inspanning ten opzichte van de vorige EoP.
De inspanningen van de overheid blijven erop gericht om zo snel als mogelijk de overstap naar duurzame staalproductie te realiseren Als dit eerder kan dan 2045, nemen we dit mee in de gesprekken die zullen worden gevoerd om te streven naar een bindende maatwerkafspraak. Of dit mogelijk is, zal zich nader moeten uitwijzen na ontvangst en goede bestudering van hoe Tata beoogt de weg naar groene staalproductie te realiseren.
Hierbij wil ik nog benadrukken dat dit project, de af- en ombouw van een gehele industriële installatie, tijd vergt door de complexiteit en grootte van deze verduurzamingsplannen. Deze inspanningen, voor meer CO2-reductie voor 2030 en voor 2045, zijn daarom niet te onderschatten.
Op welke manier en onder welke voorwaarden is een snellere vergroening van Tata Steel mogelijk en hoeveel belastinggeld zal hiermee gemoeid zijn?
Tata Steel Nederland is net als ieder ander bedrijf verantwoordelijk voor zijn bedrijfsvoering in een open Nederlandse markt. Ook zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor hun verduurzaming en verschoning.
In de Kamerbrief van 8 juli over de maatwerkaanpak wordt uiteengezet op welke manieren de overheid, en dus ook in het geval van een bindende maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland, het bedrijf zou kunnen ondersteunen om versnelling van vergroening te realiseren.7
Zoals u heeft kunnen lezen in de EoP (onder intentions punt 3), spreek ik uit, samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de gedeputeerde Olthoff van provincie Noord-Holland, dat wij ons zullen inspannen om tijdige realisatie van de verduurzaming van TSN mogelijk te maken, waarbij onder andere onderzoek gedaan wordt naar de financiering van projecten met het mogelijk geven van financiële ondersteuning vanuit de overheden, het managen van financiële risico’s, de beschikbaarheid van betaalbare energiedragers en de benodigde infrastructuur daarvoor en tijdige besluitvorming over vergunningaanvragen. Dit zijn allemaal zaken die in onze ogen kunnen bijdragen aan een voortvarende verduurzaming van Tata Steel Nederland.
Er is nog geen inschatting te maken om hoeveel belastinggeld dit zou gaan. Zodra er een concrete ondersteuningsverzoek ligt van Tata Steel Nederland, waarover wij in goed contact zijn, gaan wij deze bestuderen en valideren, zodat wij ook kunnen vaststellen welke acties er vanuit de overheid benodigd zijn om dit verduurzamingstraject te steunen. Zie voor een indicatie van de tijdslijn de Kamerbrief van 8 juli jongstleden.8
Waarop zijn de jaartallen die in de intentieverklaring worden genoemd (2030, 2035 en 2045) gebaseerd? Kan deze onderliggende uitleg/data openbaar gemaakt worden?
Het jaartal 2030 doelt op de Nederlandse (en Europese) Klimaatdoelstellingen (Klimaatwet, EU Climate Law/ Fit for 55) waaraan de industrie, en dus ook Tata Steel Nederland, een bijdrage aan dienen te leveren. Het jaartal 2035 wordt niet genoemd in de EoP. Het jaartal 2045 en toelichting waarom 2045 is opgenomen, is terug te vinden in de beantwoording op vraag 9.
Betekent deze intentieverklaring dat omwonenden tot 2045 moeten wachten voor zij kunnen rekenen op een radicale verbetering van de kwaliteit van hun leefomgeving? Zo niet, kunt u een overzicht geven van welke winst op het gebied van de kwaliteit van hun leefomgeving de omwonenden van Tata Steel tot het moment van klimaatneutrale staalproductie tegemoet kunnen zien?
Nee, in het plan van aanpak «Naar een gezondere leefomgeving in de IJmond: aanpak voor het beperken van de luchtverontreinigende uitstoot van Tata Steel Nederland» 9staat aangegeven welke acties zijn ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Op 15 juni 2022 bent u geïnformeerd over de tussenresultaten en de voortgang die is geboekt op de verschillende actielijnen uit dit plan.10
Hoe verhoudt de intentieverklaring zich tot de nieuw afgegeven natuurvergunning voor Tata Steel IJmuiden?
Er is geen nieuwe natuurvergunning van Tata Steel IJmuiden. U doelt waarschijnlijk op het ontwerpbesluit welke op 14 juli 2022 gepubliceerd is waarbij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland, voornemens is om het intrekkingsverzoek van Mobilisation for the environment (MOB) voor de natuurvergunning van Tata Steel IJmuiden B.V. te Velsen-Noord deels toe te wijzen en de natuurvergunning voor Tata Steel van 22 augustus 2016 te wijzigen/aan te scherpen. De grootste aanscherping is de verlaging van het stikstofplafond (kg/jaar) van 8.157.638 naar 7.530.761 stikstofoxiden (NOx).
Het ontwerpbesluit op het intrekkingsverzoek van de natuurvergunning staat los van de intentieverklaring voor de plannen met betrekking tot CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving.
Kunt u een overzicht geven van de uitstootnormen in de oude en in de nieuwe natuurvergunning van Tata Steel? Welke reductiedoelstellingen liggen in deze natuurvergunning verankerd?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 13.
Bent u bekend met het artikel «Kankerverwekkende stof chroom-6 aangetroffen in grond Tata Steel»?4
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat stoffen waarvan reeds overduidelijk is dat deze kankerverwekkend zijn nog steeds in ons milieu worden gebracht?
Ja.
Deelt u de mening dat er, in lijn met het advies van de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, aanvullend onderzoek gedaan moet worden naar de omvang en de oorzaak van de chroom-6 vervuiling?
Ja, de OD NZKG heeft hier ook opdracht voor gegeven.
Gaat u er bij Tata Steel op aandringen dat het aanvullende onderzoek waar de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied om vraagt er ook daadwerkelijk komt? Zo ja, wordt er onafhankelijk toezicht gehouden op dit onderzoek? Zo niet, waarom niet?
De OD NZKG beoordeelt dit onderzoek als onafhankelijke toezichthouder. Ik volg dit nauwlettend.
Twaalf extra te plaatsen zoutcavernes door Nobian. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht over de zorgen van omwonenden nu Nobian twaalf extra zoutcavernes wil plaatsen ten zuiden van Winschoten?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ken het bericht en ben bekend met de zorgen van de omwonenden over het doen van boringen bij Zuiderveen. De huidige stand van zaken is dat Nobian twee evaluatieboringen wil zetten om te bepalen of de ondergrond geschikt is voor zoutwinning. Nobian heeft een aanvraag (aanmeldnotitie) voor een m.e.r.-beoordeling ingediend voor het uitvoeren van deze twee evaluatieboringen. Met deze aanvraag en onderliggende rapporten wordt beoordeeld of er geen grote nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en milieu. Op basis van deze aanvraag zal door mijn Ministerie worden bepaald of er een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. In deze aanvraag worden alle milieuonderdelen zoals geluidoverlast, luchtverontreiniging, waterverontreiniging enz. beschreven, nader in beeld gebracht en beoordeeld. Zodra de m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd en er blijkt dat er geen grote milieugevolgen zijn zal de aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu in behandeling worden genomen voor het uitvoeren van de evaluatieboringen. De gemeente en andere adviseurs als het waterschap en de provincie worden nauw betrokken bij beide aanvragen. Nobian moet, als het ook daadwerkelijk zout denkt te kunnen gaan winnen, een winningsplan indienen bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. In dit winningsplan moet zij de mogelijke effecten van deze mijnbouwactiviteiten beschrijven, waaronder de mogelijke bodembeweging en of dit schade kan veroorzaken aan gebouwen. Deze effecten worden door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beoordeeld op basis van adviezen van onafhankelijke adviseurs, zoals Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische Commissie Bodembeweging en decentrale overheden. Bewoners hebben de mogelijkheid om hun zorgen in deze procedure kenbaar te maken.
Wat is uw reactie op de opmerking van de stichting tegen zoutwinning dat er in het gebied waar de cavernes zouden moeten komen geen huis zonder scheur te vinden is?2
Sinds 1 november 2021 kunnen bewoners die mogelijk schade hebben door bodembeweging als gevolg van zoutwinning dit melden bij de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Tot dusver is een aantal meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning bij de Commissie Mijnbouwschade in behandeling genomen en onderzocht. Bij deze meldingen is geen schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning vastgesteld, mede doordat er de afgelopen jaren geen significante bevingen door zoutwinning zijn geweest. In de gevallen dat het ging om een schademelding nabij zoutwinning door Nobian, is er ook door Nobian zelf contact opgenomen met de schademelder. Voor de instelling van de Commissie Mijnbouwschade werden schademeldingen door de zoutbedrijven zelf afgehandeld. Sinds 2003 konden schademelders zich daarbij laten adviseren door de Technische Commissie Bodembeweging. Volgens Nobian is er sinds de start met zoutwinning in Groningen (in de jaren zestig van de vorige eeuw) één geval van vermoedelijke mijnbouwschade gemeld en door de voorganger van Nobian afgehandeld. Van meer schades is tot op heden niets bekend. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 moet Nobian, als het ook daadwerkelijk zout denkt te kunnen gaan winnen, een winningsplan indienen bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, waarin de mogelijke effecten worden beschreven.
Hebt u zicht op de hoeveelheid schades in gestapelde mijnbouwgebieden? Kunt u in een overzicht per instantie en per gemeente weergeven hoeveel schademeldingen er in dit gebied zijn bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) en de Commissie Mijnbouwschade en hoeveel van de schademelders schadeloos zijn gesteld? Bij hoeveel van deze meldingen ging het om gevolgen van gas-, zoutwinning of beiden? Hoeveel schademeldingen zijn er afgewezen? Hoeveel mensen zijn er tegen besluiten in beroep gegaan?
Naast trillingen en diepe bodemdaling door het winnen van gas uit het Groningerveld of gasopslag Norg zijn er andere mijnbouwactiviteiten in het genoemde effectgebied van het IMG die diepe bodemdaling en mogelijk trillingen door bevingen veroorzaken. Het IMG heeft tot taak om schade af te handelen die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Het IMG registreert daarom niet hoeveel schademeldingen er naast bodembeweging door het Groningenveld of Norg nog een andere of gestapelde oorzaak kennen. Voor de cijfers met betrekking tot de voortgang van de schadeafhandeling door het IMG verwijs ik u naar de website en het jaarverslag van het IMG3.
Bij de Commissie Mijnbouwschade kunnen meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning worden gemeld. De Commissie Mijnbouwschade heeft tot dusver 31 unieke schademeldingen ontvangen uit gebieden waar meerdere mijnbouwactiviteiten samenkomen. Bij deze schademeldingen is er geen causaal verband geconstateerd tussen de schade en bodembeweging door (een combinatie van) de opslag of winning van olie of gas uit kleine velden of zoutwinning. Voor meer informatie over het aantal schademeldingen bij de Commissie Mijnbouwschade verwijs ik u naar de website van de Commissie Mijnbouwschade4.
Hoe gaat de samenwerking tussen de Commissie Mijnbouwschade en het IMG? Klopt het dat gedupeerden geen hinder ondervinden van het naar elkaar wijzen van beide instanties, zoals u beloofde in antwoord op Kamervragen in 2019?3
Het IMG behandelt schademeldingen voor schade veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg met toepassing van het bewijsvermoeden. De Commissie Mijnbouwschade behandelt meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning. Aangezien binnen het werkgebied van het IMG het op voorhand niet altijd duidelijk is of schade kan zijn veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag bij Norg of andere mijnbouwactiviteiten, is een goede samenwerking tussen het IMG en de Commissie Mijnbouwschade van groot belang. Om onduidelijke situaties binnen het huidige systeem zoveel als mogelijk te voorkomen hebben de organisaties afspraken vastgelegd over onder andere het delen van kennis, gegevensuitwisseling en communicatie met bewoners.
Het IMG en de Commissie Mijnbouwschade hebben ook afgesproken dat schademeldingen van bewoners binnen het werkgebied van het IMG altijd eerst door het IMG behandeld worden, ook als er mogelijk sprake is van schade door een combinatie van mijnbouwactiviteiten in het gebied. Daarbij pas het IMG het wettelijk bewijsvermoeden toe. Pas als blijkt dat de schade niet het gevolg is van de gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag Norg of een andere autonome oorzaak maar mogelijk wel van kleine velden of zoutwinning, wordt de schademelding door het IMG overgedragen aan de Commissie Mijnbouwschade.
Ik snap dat dit voor bewoners soms verwarrend is, zeker omdat in de omgeving van Groningen het op voorhand niet altijd duidelijk is of schade kan zijn veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag bij Norg of andere mijnbouwactiviteiten. Daarom ben ik in lijn met de motie Segers (Kamerstuk 33 529, nr. 1018) in gesprek met het IMG en de Commissie Mijnbouwschade om te bekijken of en hoe het bovenstaand proces voor bewoners verder kan worden verbeterd. Ik heb de instanties gevraagd om mogelijkheden hierover uit te werken en zal u Kamer daarover informeren.
Hoe vaak vinden er gesprekken plaats tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en andere mijnbouwbedrijven, zoals gesprekken tussen de NCG en Nedmag, waarover uw voorganger sprak in de beantwoording van genoemde vragen? Wat is de insteek van gesprekken tussen de NCG en andere mijnbouwbedrijven? Is het denkbaar dat ook die andere mijnbouwbedrijven mee gaan betalen aan de versterking van onveilige huizen op plaatsen waar ook andere mijnbouwactiviteiten dan gaswinning plaatsvinden?
Zoals door mijn voorganger is aangegeven in de beantwoording van de genoemde Kamervragen in 2019, is de bemiddelende rol van de NCG bij de afhandeling van schade geëindigd op 31 januari 2018. Hiermee is ook een einde gekomen aan de rol van de NCG ten aanzien van mogelijke samenloop van schade door gaswinning met andere oorzaken. Er hebben dan ook geen gesprekken meer tussen mijnbouwbedrijven en de NCG plaatsgevonden. Het meebetalen aan de versterking van onveilige huizen door andere mijnbouwbedrijven ligt niet voor de hand, omdat het veiligheidsrisico als gevolg van andere mijnbouwactiviteiten veel geringer is.
Bent u het met uw voorganger eens dat de effecten van gestapelde mijnbouw beperkt zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer verschillende vormen van mijnbouw in hetzelfde gebied plaatsvinden, zoals bij Veendam, kunnen al deze vormen van mijnbouw bodembeweging veroorzaken. Effecten van mijnbouwactiviteiten worden in een winningsplan beschreven, en bij de behandeling daarvan altijd in samenhang met andere vergunde activiteiten beoordeeld. Vervolgens ziet SodM erop toe dat de effecten ook daadwerkelijk binnen de normen van het winningsplan blijven. Er kunnen dus wel effecten optreden, maar effecten van nieuwe activiteiten worden in samenhang met effecten van andere bestaande activiteiten beoordeeld.
Klopt het dat het IMG onderzoek doet naar de gevolgen van gestapelde mijnbouwactiviteiten? Zo ja, Wanneer is dat onderzoek gestart? Wat is de onderzoeksvraag? Hoe en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek uit te voeren?
Het IMG behandelt meldingen van schade veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg. De Commissie Mijnbouwschade behandelt meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning. In een aantal gebieden zullen gebouwen en objecten onderworpen zijn aan de effecten van gaswinningen uit het Groningerveld en gasopslag Norg én genoemde andere mijnbouwactiviteiten. Zoals eerder richting uw Kamer gecommuniceerd vind ik het belangrijk dat bewoners duidelijkheid geboden wordt over wat de schade die zich voordoet in de betreffende gebieden veroorzaakt, rekening houdend met de mogelijkheid van cumulatieve effecten. IMG en Commissie Mijnbouwschade bereiden op lokaal niveau nader onderzoek voor naar de invloed van de gecombineerde effecten van meervoudige mijnbouwactiviteiten (trillingen, directe en indirecte effecten van (diepe) bodemdaling en bodemstijging) op een gebouw en op de kans op schade. Dit betreft een gebied gelegen binnen het effectgebied van zowel bodembeweging uit het Groningenveld als van andere mijnbouwactiviteiten (o.a. zoutwinning). Dit onderzoek is momenteel nog in voorbereiding en is nog niet gestart.
Deelt u de mening dat het voor gedupeerden onmogelijk is te bewijzen dat schade aan hun huis veroorzaakt wordt door mijnbouwactiviteiten? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om het bewijsvermoeden te laten gelden voor omwonenden van mijnbouwactiviteiten of op zijn minst in de gebieden waar sprake is van gestapelde mijnbouw?
Bewoners hoeven niet zelf aan te tonen of schade door bodembeweging het gevolg is van de opslag of winning van olie en gas en van zoutwinning. Bewoners die mogelijk schade hebben door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg kunnen dit melden bij het IMG. Het IMG handelt de schademeldingen af met toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden. Daarnaast is door mijn voorganger een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade aangesteld, waar gedupeerden schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning kunnen melden. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt schademelders door onderzoek te doen naar de oorzaak en omvang van de schade. Hierdoor hoeven bewoners niet zelf te bewijzen dat de schade aan hun woning het gevolg is van bodembeweging door opslag of winning van olie en gas uit kleine velden of zoutwinning. De Commissie Mijnbouwschade neemt daarmee de bewijslast van schademelders over. De Commissie Mijnbouwschade past bij de schadeafhandeling geen wettelijk bewijsvermoeden toe. Het wettelijk bewijsvermoeden houdt kort gezegd in dat als schade redelijkerwijs het gevolg zou kunnen zijn van mijnbouw, verondersteld wordt dat dit de oorzaak van de schade is. Hiermee wordt afgeweken van een hoofdregel in het Nederlands burgerlijk recht dat «wie stelt, bewijst», zoals blijkt uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor een dergelijke uitzondering dient voldoende rechtvaardiging te zijn. Dit is het geval voor het Groningenveld, de gasopslag Norg en binnenkort ook de gasopslag bij Grijpskerk als onderdeel van het Groningensysteem. Deze rechtvaardiging zit in het grote aantal meldingen van fysieke schade aan gebouwen en werken dat in korte tijd in een beperkt gebied heeft plaatsgevonden waarbij in het merendeel van de gevallen is vast komen te staan dat de opgetreden schade daadwerkelijk het gevolg is van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld6. Voor andere mijnbouwactiviteiten geldt deze rechtvaardiging niet, omdat er veel minder schademeldingen zijn en de schades na onderzoek vaak niet het gevolg blijken te zijn van bodembeweging door mijnbouw.
Klopt het dat Nobian een vergunning voor een proefboring heeft aangevraagd? Zo ja, waar is die proefboring voor nodig?
Er is inderdaad een aanvraag voor een m.e.r.-beoordeling ingediend voor het uitvoeren van een of twee evaluatieboringen om te onderzoeken of de ondergrond geschikt is voor zoutwinning. Uit de evaluatieboring wordt o.a. informatie verkregen over zouteigenschappen, kwaliteit van de zoutlaag en de aardlagen daarboven. De tweede boring wordt alleen uitgevoerd als uit de eerste boring niet genoeg informatie kan worden gewonnen over de ondergrond. De informatie uit de evaluatieboringen is nodig om vast te stellen of de ondergrond geschikt is voor de aanleg van zoutcavernes en, indien dat het geval is, voor het opstellen van een veldontwerp met afmetingen van cavernes en om het gedrag in de levenscyclus van de cavernes goed te modelleren. De gemeente is nauw betrokken bij de procedure.
De omgevingsvergunning die nodig is voor het uitvoeren van de evaluatieboringen wordt in behandeling genomen nadat de m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd.
De aanvraag voor de m.e.r.-beoordeling en de aanvraag voor de omgevingsvergunning betreffen enkel het doen van de evaluatieboringen en niet het winnen van zout of het oprichten van een mijnbouwinstallatie.
Hoe betrekt u de «verscherpt toezichtsituatie» van Nobian bij uw besluit al dan niet een vergunning te verlenen?
SodM houdt toezicht op de naleving van de regels door de zoutbedrijven. Het gaat dan om regels over de zoutwinning, de veiligheid van werknemers en de effecten op de omgeving en het milieu. Verscherpt toezicht is een situatie waarbij de toezichthouder extra let op een bedrijf. SodM houdt sinds 2021 verscherpt toezicht op de problemen van de grote cavernes in Heiligerlee en Zuidwending en op het stabiliseren van de potentieel instabiele cavernes in Twente. Daarnaast adviseert SodM het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over het verlenen van mijnbouwvergunningen. SodM heeft in haar brief van 27 januari 2022 over de evaluatie verscherpt toezicht Nobian 2021/2022 (ref. 21308191)7 dat SodM verwacht dat Nobian ook voor nieuwe initiatieven, zoals bij Haaksbergen en Zuiderveen, vóór ingebruikname van de cavernes duidelijkheid verschaft hoe deze cavernes veilig zullen worden bedreven en afgesloten, en hoe de eventuele nazorg vorm wordt gegeven. Dit zie ik ook terug in de adviezen van SodM op de vergunningverlening en betrek ik bij de besluitvorming.
Hoe is de stand van zaken rondom het verscherpte toezicht van het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM)? Is er inmiddels een plan voor het abandonneren en de nazorg voor de zoutcavernes met bijbehorende middelen?4
SodM constateerde in haar brief van 27 januari 2022 over de evaluatie verscherpt toezicht Nobian 2021/2022 (ref. 21308191)9 dat het Cavern Closure Consortium (CCC)-onderzoeksprogramma niet op afzienbare termijn antwoord gaat geven op de belangrijkste vragen rondom de duurzame abandonnering en/of nazorg van de cavernes bij Heiligerlee en Zuidwending. In de brief heeft SodM daarom aan Nobian gevraagd om een passend risicomanagementsysteem op te zetten. Hiermee kan Nobian tijdig en adequaat reageren. Zie voor meer details de SodM brief van 14 januari 2022 (ref. 21303067)10.
Naar het oordeel van SodM maakt het CCC-onderzoeksprogramma voldoende goede voortgang (zie brief 11 juli 2022, ref.22313052)11. Het CCC doet vanuit een wetenschappelijke basis onderzoek naar effectieve abandonnering en de nog benodigde nazorg van de cavernes in Heiligerlee en Zuidwending. Dit onderzoek zal naar verwachting nog enige jaren duren.
Voor de cavernes bij Enschede en Hengelo heeft Nobian in overleg met SodM een meerjarig plan opgesteld voor de abandonnering van de zoutcavernes. Volgens dit plan zal de achterstand in abandonnering van oude putten in 2035 zijn ingelopen. Het plan wordt momenteel uitgevoerd. In 2021 zijn 24 abandonneringen afgerond. In 2022 worden opnieuw 24 abandonneringen uitgevoerd. Voor de uitvoering van dit plan heeft Nobian middelen gereserveerd.
Deelt u de zorgen van het SODM over de toegenomen seismiciteit in Heiligerlee/Zuidwending? Bent u het met hen eens dat het kan gaan om een eerste signaal van instabiliteit in de toekomst?5
Het microseismische meetnetwerk rond de cavernes bij Heiligerlee is sinds 2018 aangelegd. Hiermee wordt het hele gebied goed beluisterd, en worden ook zeer kleine trillingen, die niet voelbaar zijn voor mensen, gemeten en goed gelokaliseerd. Viermaal per jaar deelt Nobian de resultaten met SodM en plaatst deze ook op haar website13. Er is een toename zichtbaar in het aantal trilligen, met name in de buurt van caverne Hl-H. Nobian heeft onderzoek uitgezet bij TNO met de vraag hoe deze trillingen geïnterpreteerd moeten worden. SodM heeft aandacht voor deze trillingen en zal de uitkomsten van dit onderzoek beoordelen. Daarnaast heeft Nobian ook sonar metingen verricht aan de cavernes. Deze laten geen indicaties zien dat er sprake is van instabiliteit van de cavernes. Ik wacht daarom het onderzoek van TNO en het advies van SodM hierover af.
Hoeveel seismiciteit is er in 2022 geweest rondom de zoutcavernes? Is er sprake van een toename? Zo ja, waar vindt de seismiciteit precies plaats?
In Q1 en Q2 van 2022 zijn er 37 micro-seismische trillingen waargenomen nabij de cavernes. De sterkste trilling had een magnitude van M=0,1, dit is niet voelbaar aan het oppervlak. De trillingen zijn heel zacht, maar er is een toename zichtbaar in het aantal trillingen, met name in de buurt van caverne Hl-H.
Verder is door Nobian op 17 juli 2022 een serie van 9 trillingen gemeten, waarvan er één een magnitude groter dan 1 had. Conform de afspraken heeft Nobian hierover SodM geïnformeerd. De trillingen lagen niet in de directe omgeving van de cavernes, maar lijken op te treden rond overgangen in de zoutlaag. Ruimtelijk gezien waren deze bevingen het dichts bij HL-C. De implicaties van deze bevingen zijn nog onduidelijk, maar Nobian heeft de data gedeeld met TNO die dit meenemen in hun onderzoek wat eerder is genoemd in de beantwoording van vraag 12.
Worden alle cavernes gemonitord? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om een compleet meetsysteem in te richten?
Ja, zie beantwoording vraag 12 en 13.
Deelt u de mening dat er een einde moet komen aan mijnbouwactiviteiten omdat keer op keer blijkt dat de ellende voor somwonenden enorm is?
Nee, ik deel niet de mening dat er een einde moet komen aan mijnbouwactiviteiten. Mijnbouwactiviteiten spelen onder meer een belangrijke rol in onze energievoorziening en onze economie. Wel vind ik het van belang om voorafgaand aan nieuwe mijnbouwactiviteiten goed te kijken naar de effecten voor mens, natuur en milieu en effecten tijdens en na mijnbouwactiviteiten zorgvuldig te monitoren. Ik ben daarnaast bezig met de contouren voor een nieuwe Mijnbouwwet.