De invoering van de Code Banken |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Geef de banken nog een kans»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer Burgmans, voorzitter van de Monitoring Commissie Code Banken, dat de Commissie technisch niet in staat is in september van dit jaar uitsluitsel te geven over de invoering van de Code Banken?
Ja. Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat het betreffende interview met de heer Burgmans heeft plaatsgevonden vóór het plenaire debat over de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie De Wit. De Monitoring Commissie Code Banken heeft inmiddels – mede op mijn verzoek – laten weten in september 2011 te kunnen rapporteren over de naleving van de Code Banken op het gebied van beloningen2.
Herinnert u zich de unanieme wens van de Tweede Kamer2 om maatregelen te treffen zodat financiële instellingen de aanbevelingen van de Commissie-De Wit kunnen overnemen in de Code Banken en daarover vóór september 2011 geïnformeerd te worden?
Ja.
Dreigt de realisatie daarvan te worden belemmerd door de late rapportage van de Monitoring Commissie? Zo ja, hoe voorkomt u dat?
Nee. Ik heb de betreffende motie van de Kamer, en het belang dat de Kamer hieraan hecht, expliciet onder de aandacht van de banken gebracht en zal dit nauwgezet volgen. Ik zal de Kamer hierover – overeenkomstig de motie – voor september 2011 berichten.
De mogelijkheden voor het verbieden van een boomkorvisserij in Natura 2000-gebieden |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het boek «Het Dilemma van de Noordzee: intensief gebruik en het grootste natuurgebied van Nederland» en specifiek het hoofdstuk «Omploegen van Natura 2000-gebieden op de Noordzee is toegestaan»?
Ja.
Deelt u de analyse dat er voldoende wetenschappelijke bewijs is waaruit blijkt dat de boomkorvisserij de beschermde habitats – met name de permanent overstroomde zandbanken (H1110B) en de daarin levende organismen – van de vier zeevogelsoorten aantast en dat er daarmee een voldoende reden is om boomkorvisserij in de Natura 2000 gebieden op de Noordzee per direct te verbieden?
Al enige tientallen jaren wordt er onderzoek gedaan naar de effecten van de boomkorvisserij met wekkerkettingen (hierna: de boomkorvisserij) op de zee (bodem) en de daarin levende organismen. Hieruit blijkt dat deze vorm van visserij effecten heeft op de bodem en de daarin levende mariene organismen inclusief de schelpdieren. Fluctuaties in voedselbeschikbaarheid kunnen worden veroorzaakt door een combinatie van menselijk gebruik en bijvoorbeeld klimaatverandering, vervuiling, eutrofiering, concurrentie tussen schelpdiersoorten onderling of een nog onbegrepen natuurlijke populatiedynamiek.
Een verbod op de boomkorvisserij in de Natura 2000-gebieden zou alleen te rechtvaardigen zijn indien de negatieve effecten van die visserij niet kunnen worden ondervangen door maatregelen. De vraag of mitigatie mogelijk is en in welke vorm dat dient plaats te vinden, zal worden beantwoord in de passende beoordeling boomkorvisserij. Deze is nodig om een aanvraag voor een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 in te kunnen dienen. Zie in dit verband ook het antwoord op de samengevoegde vragen 3 en 7 hieronder.
Klopt het dat uw voorganger handhavingsverzoeken heeft afgewezen omdat zij niet bevoegd zou zijn geweest om tegen buitenlandse vissers op te treden?
Zie het antwoord onder vraag 7.
Bent u niet op grond van artikel 9 van de Basisverordening Visserij – onderdeel van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid – bevoegd niet-discriminerende maatregelen te nemen binnen de 12-mijls-zone om «het effect van visserij op de instandhouding van mariene ecosystemen tot een minimum te beperken»?
De hoofdregel is dat visserij beperkende maatregelen op Europees niveau worden vastgesteld. De Europese Commissie neemt het initiatief tot het doen van voorstellen. De verordening (Verordening (EG) nr. 2371/2002) voorziet in de mogelijkheid dat lidstaten nationale niet-discriminerende maatregelen treffen voor de instandhouding en het beheer van visbestanden, en om het effect van visserij op de instandhouding van natuurgebieden tot een minimum te beperken, binnen de 12-mijlszone. Dit onder voorwaarde dat er geen instandhoudings- en beheersmaatregelen zijn vastgesteld door de Gemeenschap en de maatregelen verenigbaar zijn met de doelstellingen van de Basisverordening.
Wanneer de nationale maatregelen mogelijke gevolgen hebben voor buitenlandse vaartuigen, dient een notificatieprocedure te worden doorlopen. In het kader van deze notificatieprocedure kan de Europese Commissie de nationale maatregel bevestigen, intrekken of wijzigen. Deze wordt dientengevolge van toepassing op buitenlandse vaartuigen. Wanneer de maatregelen alleen van toepassing zijn op Nederlandse vaartuigen, is geen notificatieprocedure vereist.
Betekent dit niet dat u een dergelijke maatregel kunt nemen voor alle zware boomkorvissers in de territoriale zee liggende gebieden – de Voordelta en de Noordzeekustzone 2?
Ja, ik kan dergelijke maatregelen treffen indien die voldoen aan de onder vraag 4 gegeven Europeesrechtelijke randvoorwaarden en indien daartoe een ecologische noodzaak is.
Is het niet zo dat Nederland op grond van de gemeenschapstrouw (artikel 4, derde lid Verdrag betreffende de Europese Unie) zelfs de plicht heeft, om op grond van de Habitatrichtlijn visserijmaatregelen te nemen, aangezien in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid de natuurbeschermingsverplichtingen van de Habitatrichtlijn niet uitputtend geregeld zijn?
Binnen de kaders zoals geschetst in de antwoorden op vragen 4 en 5 ben ik mede op grond van het beginsel van gemeenschaptrouw gehouden visserijmaatregelen te treffen om aan de verplichtingen van het Gemeenschapsrecht, i,.c. de Habitatrichtlijn en Gemeenschappelijk Visserijbeleid, te voldoen. Om aan deze plicht invulling te geven, worden de nodige stappen gezet. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 3 en 7, en met name de onderdelen die betrekking hebben op de NB-vergunningplicht en de passende beoordeling boomkorvisserij.
Kunnen we van u handhaving verwachten nu ook uit een recent openbaar gemaakte brief van de Europese Commissie van 23 juli 2010 blijkt dat nationale maatregelen mogelijk zijn?
De toenmalige minister van LNV heeft in 2009 inderdaad afwijzend beslist op toen ingediende verzoeken tot handhaving van de Natuurbeschermingswet 1998. Zij heeft deze verzoeken afgewezen mede gelet op de onmogelijkheid om handhavend op te treden tegen buitenlandse vissers. Wel optreden tegen Nederlandse vissers en niet tegen buitenlandse vaartuigen is in strijd met het beginsel van level playing field. De beslissing om niet handhavend op te treden is momenteel onderwerp van geschil in een beroepsprocedure bij de Raad van State. Om die reden ga ik daar hier niet verder op in.
In de bedoelde brief van de Europese Commissie heeft de EC aangegeven dat het mogelijk is om onder bepaalde omstandigheden de vergunningplicht van de Natuurbeschermingswet 1998 op te leggen aan buitenlandse vaartuigen. Dit is een beleidswijziging van de EC die in een eerder geval (Voordelta, 2008) nog heeft aangegeven een vergunningplicht voor buitenlandse vaartuigen in de 12 mijlszone niet te accepteren. Een van de bijkomende voorwaarden is notificatie van visserijbeperkende maatregelen onder Verordening 2371/2002 aan de EC.
Om te komen tot een vergunning voor Nederlandse en buitenlandse vaartuigen zijn Imares en HWE bezig om ten spoedigste een zgn. passende beoordeling op te zetten voor de boomkorvisserij. Het doel van deze passende beoordeling is om te dienen als ecologische onderbouwing voor een vergunningaanvraag die naar alle waarschijnlijkheid in mei aanstaande door het bedrijfsleven zal worden ingediend.
Ik zal daarop een besluit nemen dat gebaseerd is op de inhoud van de passende beoordeling en op de vraag of het aangeboden maatregelenpakket voldoende is om de negatieve effecten van de boomkorvisserij weg te nemen.
Ik meen dat met deze gang van zaken de afronding van een vergunningprocedure onder de Natuurbeschermingswet 1998 nabij is en dat dan handhaving kan plaatsvinden t.o.v. Nederlandse en buitenlandse vaartuigen.
Het bericht dat een grote hoeveelheid gegevens over een burger beschikbaar is bij belbedrijven en overheden voor controle |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Verräterisches Handy»?1
Voor het gebruik van een mobiele telefoon is de verwerking van tal van gegevens, waaronder begrepen gegevens over de locatie van de telefoon, noodzakelijk. Zonder de verwerking van deze gegevens kan een netwerk voor mobiele telecommunicatie technisch niet functioneren en kan er ook geen rekening voor het gebruik van het netwerk en de dienst worden opgemaakt. In het artikel in «Die Zeit» wordt inzichtelijk gemaakt dat met behulp van deze gegevens een patroon van verblijf en beweging van de telefoon kan worden opgesteld.
Op welke wijze is de situatie van de opslag van gegevens van burgers en de mogelijkheden deze in te zien en te koppelen aan andere openbare bronnen in Nederland, vergelijkbaar met Duitsland?
In Nederland en Duitsland functioneren openbare telecommunicatienetwerken en -diensten wat betreft het verwerken van persoonsgegevens in technische zin op vergelijkbare wijze. Ook de wettelijke bepalingen die de verwerking van persoonsgegevens regelen zijn, vooral als gevolg van EU-richtlijnen, goed vergelijkbaar.
Een verschil is dat de Duitse telecommunicatiewetgeving de verwerking van abonneegegevens afzonderlijk regelt, en dit in Nederland valt onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Het recht van inzage in persoonsgegevens kan in beide landen zonder onderscheid worden ingeroepen. Het is noch in Nederland, noch in Duitsland uitgesloten rechtmatig verworven persoonsgegevens te koppelen aan gegevens uit openbare bronnen, mits die nieuwe verwerking zelf ook rechtmatig is. Het recht op inzage kent de wet, zowel in Nederland als in Duitsland, alleen aan de betrokkene toe, niet aan derden. In het artikel in «Die Zeit» zijn de gegevens van de heer Spitz overigens door hemzelf aan die krant ter beschikking gesteld, vervolgens door de krant grafisch bewerkt en op een kaart geprojecteerd. Deze gegevens zijn niet verwerkt in combinatie met andere persoonsgegevens van de heer Spitz of van derden.
Welke gegevens mogen de belbedrijven precies op slaan?
Organisaties moeten op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) persoonsgegevens op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerken en opslaan. Bovendien, zo bepaalt de WBP, mogen persoonsgegevens alleen worden verzameld voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en mogen ze niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. In dit kader schrijft de WBP voor dat organisaties aan het College bescherming persoonsgegevens moeten melden welke persoonsgegevens zij verwerken en de doeleinden waarvoor deze persoonsgegevens worden gebruikt.
Voor wat betreft de verkeersgegevens, dat wil zeggen de door de aanbieders voor het overbrengen van communicatie over elektronische communicatienetwerken verzamelde en verwerkte gegevens, geldt als hoofdregel dat deze verwijderd dan wel geanonimiseerd moeten worden zodra de verkeersgegevens niet langer nodig zijn ten behoeve van de overbrenging van communicatie (artikel 11.5 Tw). Wel mogen de aanbieders conform het tweede en het derde lid verkeergegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor facturering en voor zover dat noodzakelijk is voor marktonderzoeken of verkoopactiviteiten met betrekking tot elektronische communicatie diensten of dienst met toegevoegde waarde. Verder zijn de aanbieders verplicht hun abonnees of gebruikers in kennis te stellen over verkeersgegevens die worden verwerkt en de duur van de verwerking (artikel 11.5 lid 4). Dit wordt veelal gecommuniceerd en kenbaar gemaakt via de algemene webpagina van een aanbieder of de privacyverklaringen van betreffende telecomaanbieders.
Voor wat betreft de opslag en het gebruik van gegevens die de telecomaanbieders van hun abonnees of gebruikers verwerken waarmee de geografische positie van de randapparatuur van een gebruiker van een openbare elektronische communicatiedienst wordt aangegeven (de zogenaamde locatiegegevens), geldt dat dit slechts is toegestaan wanneer de gegevens niet herleidbaar zijn tot de betreffende persoon – oftewel geanonimiseerd – of indien de betreffende abonnee of gebruiker toestemming heeft gegeven voor de verwerking van diens locatiegegevens ten behoeve van de levering van een dienst met toegevoegde waarde.
Wel geldt in het kader van artikel 13.2a Tw, de zogenoemde bewaarplicht gegevens telecommunicatie. Dit houdt in dat historische verkeers- en locatiegegevens (zoals bepaald in de bij de telecommunicatiewet opgenomen bijlage) ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten een jaar bewaard dienen te worden. Na afloop van deze termijn zullen de gegevens vernietigd moeten worden.
Voor welke doeleinden mogen zij deze gegevens gebruiken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe lang mogen zij deze gegevens bewaren?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de opgeslagen gegevens afdoende afgeschermd voor kwaadwillenden? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het Agentschap Telecom oefent toezicht uit waar het gaat om het gebruik van verkeers- en locatiegegevens van gebruikers en abonnees van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Bij het Agentschap zijn geen klachten bekend over niet afdoende afscherming van opgeslagen gegevens. Daarnaast oefent het College bescherming persoonsgegevens toezicht uit waar het gaat om de meer algemene bescherming van persoonsgegevens van burgers. Er is voor mij geen aanleiding om te veronderstellen dat deze verkeers- en locatiegegevens bij Nederlandse telecomaanbieders niet goed beveiligd zouden zijn.
Op welke wijze kunnen burgers bezwaar maken tegen het opslaan van deze gegevens?
Het recht van verzet tegen de verwerking van persoonsgegevens door aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en –diensten kan niet worden ingeroepen door abonnees en gebruikers. De verwerking van deze gegevens is gerechtvaardigd omdat er tussen abonnee en aanbieder een overeenkomst is gesloten waarin is bepaald dat de gegevens worden verwerkt. De overeenkomst kan zonder de verwerking van de gegevens niet worden uitgevoerd (zie daaromtrent de antwoorden op de vragen 1 en 3, 4 en 5).
Wel biedt de Telecommunicatiewet de abonnee en gebruiker de mogelijkheid toestemming aan de aanbieder te verlenen of in te trekken voor de verwerking van locatiegegevens ten behoeve van de levering van zogeheten toegevoegdewaardediensten.
Bent u van mening dat de privacy van burgers voldoende gewaarborgd wordt door belbedrijven die de gegevens opslaan? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak worden de gegevens van burgers die bij belbedrijven opgeslagen liggen opgevraagd door de burger zelf? Hoe vaak wordt deze aanvraag gehonoreerd?
Er is navraag gedaan bij enkele aanbieders van openbare elektronische netwerken en -diensten. Door hen is aangegeven dat het opvragen van opgeslagen persoonsgegevens bij telecomaanbieders door gebruikers of abonnees slechts sporadisch voorkomt. Naar schatting worden er gemiddeld enkele verzoeken per telecomunicatieaanbieder per jaar gedaan. Ook is mij te kennen gegeven dat dergelijke verzoeken worden gehonoreerd.
Hoe vaak worden de gegevens van burgers die bij belbedrijven opgeslagen liggen opgevraagd door de overheid? Hoe vaak wordt deze aanvraag gehonoreerd?
Uit het op 25 januari jongstleden gepubliceerde jaarverslag 2010 van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) komt naar voren dat er in dat jaar 2 592 320 (NAW) bevragingen zijn gedaan.2 Er zijn ondermeer 1 969 314 bevragingen gedaan naar de verkeersgegevens van gebruikers (op basis van artikel 126n Wetboek van Strafvordering) en 619 917 bevragingen gedaan naar de gebruikersgegevens communicatie (op basis van artikel 126na Wetboek van Strafvordering). Verder heeft het CIOT aangegeven dat er in de tweede helft van vorig jaar 24 021 bevragingen zijn geweest wat betreft historische verkeers-, en locatiegegevens. Telecombedrijven zijn verplicht om gegevens van hun klanten beschikbaar te stellen aan de overheid bij bevragingen in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Hoe vaak worden de gegevens van burgers die bij belbedrijven opgeslagen liggen opgevraagd door derden? Hoe vaak wordt deze aanvraag gehonoreerd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, kent Nederland het recht op inzage alleen aan de betrokkene toe, niet aan derden. Uit navraag bij een tweetal telecomaanbieders heb ik begrepen dat verzoeken van derden niet worden gehonoreerd, tenzij de telecomaanbieder daartoe wordt verplicht op grond van een rechterlijke uitspraak. Er werd verder aangegeven dat vragen van derden gemiddeld zo’n vier tot acht keer per jaar binnen komen.
Bent u van mening dat burgers zich voldoende bewust zijn van welke gegevens over hen worden opgeslagen en hoe deze aan elkaar gekoppeld kunnen worden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, bent u bereid deze bewustwording te stimuleren? Welke concrete stappen gaat u nemen om deze bewustwording te vergroten?
Voor het gebruik van een mobiele telefoon worden persoonsgegevens verwerkt. Het is een wettelijke verplichting van de aanbieders van deze diensten hun klanten daarover eigener beweging te informeren. De aanbieders stellen daarvoor privacyverklaringen op. Die verklaringen kunnen door abonnees en gebruikers op de websites van de aanbieders worden geraadpleegd. Abonnees en gebruikers worden daar attent gemaakt op de mogelijkheid om het recht van inzage uit te oefenen. Bovendien kunnen abonnees en gebruikers in de algemene voorwaarden bij de overeenkomsten die zij met hun aanbieders sluiten lezen hoe met hun gegevens wordt omgegaan of hoe zij daarover nadere informatie kunnen verkrijgen.
Een koopzondagbesluit van de gemeenteraad van Vlaardingen dat tegen de Winkeltijdenwet ingaat |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeenteraad van Vlaardingen het voorstel van het college van B. en W. heeft aangenomen om 18 koopzondagen toe te wijzen waarvan winkeliers er zelf twaalf moeten kiezen, terwijl er in deze gemeente geen sprake is van een toeristisch regime?1
Ik ben op de hoogte van het besluit van de gemeenteraad van Vlaardingen tot het vaststellen van de Verordening winkeltijden gemeente Vlaardingen 2011 (hierna: de verordening). In artikel 5, lid 1, van deze verordening wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van de twaalf koopzon- of feestdagen per jaar gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. In artikel 5, lid 2, van de verordening worden vervolgens 18 zon- en feestdagen genoemd, waar het college er twaalf uit mag kiezen. Het is dus niet zo dat het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening 18 zon- en feestdagen mag aanwijzen.
Wat is uw mening over dit besluit? Past een dergelijk besluit binnen de regels van de Winkeltijdenwet?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, mag het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening twaalf zon- of feestdagen aanwijzen. Dit is in overeenstemming met de Winkeltijdenwet. Het college van burgemeester en wethouders heeft op grond van de verordening op 26 januari 2011 4 koopzondagen aangewezen voor heel Vlaardingen. Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders 12 koopzondagen aangewezen voor het stadscentrum van Vlaardingen. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven dat van de aanwijzing van de eerste 4 koopzondagen door de winkeliers in het stadscentrum geen gebruik is gemaakt. Desalniettemin is het college van burgemeester en wethouders slechts bevoegd om op basis van de Winkeltijdenwet en de daarop gebaseerde verordening 12 koopzondagen aan te wijzen. Ik heb de gemeente hierop gewezen en verzocht om de aanwijzing van het aantal koopzondagen aan te passen, zodat deze in overeenstemming met de Winkeltijdenwet is.
Deelt u de mening dat artikel 3, eerste lid, van de Winkeltijdenwet gemeenteraden slechts de bevoegdheid verleent om zelf ten hoogste 12 koopzondagen aan te wijzen en dat de toegewezen koopzondagen alleen per deel van de gemeente kunnen verschillen?
Het klopt dat gemeenten slechts twaalf zon- of feestdagen per jaar mogen aanwijzen waarop de winkels geopend mogen zijn. De beperking tot twaalf dagen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk. Het is echter niet zo dat alleen de gemeenteraad deze twaalf koopzondagen mag vaststellen. In artikel 3, lid 2, van de Winkeltijdenwet staat dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het aanwijzen van de twaalf zon- of feestdagen per jaar mag delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
Deelt u de mening dat het raadsbesluit om 18 koopzondagen toe te staan en winkeliers zelf er 12 te laten kiezen rechtstreeks ingaat tegen de Winkeltijdenwet en dat dit voorstel dus in strijd is met het recht?
Nee, zoals ik hierboven reeds heb aangewezen, geeft de verordening het college van burgemeester en wethouders het recht om twaalf zon- of feestdagen per jaar aan te wijzen. Dit is niet in strijd met de Winkeltijdenwet.
Hebt u er tevens kennis van genomen dat de betrokken wethouder in de commissievergadering van 24 februari 2011 heeft aangegeven niet van plan te zijn ten behoeve van de handhaving ambtenaren met afvinklijstjes op pad te sturen en dat daarmee handhaving van het besluit – zelfs als het besluit binnen de regels van de wet zou vallen – niet gewaarborgd is?
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. De burgemeester van de gemeente Vlaardingen heeft tijdens de raadsvergadering van 17 maart 2011 toegezegd dat de Winkeltijdenwet gehandhaafd zal worden. Ik ga er dan ook vanuit dat de handhaving van het besluit en daarmee de verordening gewaarborgd is.
Herinnert u zich uw antwoord tijdens de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2011: «indien een besluit van een gemeente echter duidelijk in strijd met de wet is, zal ik samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat besluit van een gemeente voordragen voor vernietiging»?2
Ja.
Bent u bereid dit besluit voor vernietiging voor te dragen wegens strijd met het recht, om daarmee duidelijk te maken dat een raadsbesluit dat in strijd is met de Winkeltijdenwet niet toegestaan is en dat moet worden voorkomen dat meer gemeenten gebruik gaan maken van deze of vergelijkbare methoden buiten de wet om?
Nee, zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, is de verordening niet in strijd met de Winkeltijdenwet. Het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 30 maart 2011 tot aanwijzing van de twaalf koopzondagen is mogelijk wel in strijd met de Winkeltijdenwet. Ik heb de gemeente hierop gewezen en verzocht de aanwijzing van het aantal koopzondagen in overeenstemming te brengen met de Winkeltijdenwet. Ik wil het antwoord op dit verzoek aan de gemeente afwachten, alvorens ik een beslissing neem over het voordragen van dit besluit van het college van burgemeester en wethouders voor vernietiging.
De Europese markt voor diensten |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Nebahat Albayrak (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat de Nederlandse regering op 18 maart 2011. samen met acht andere landen een brief heeft gestuurd aan de Europese Commissie waarin onder meer wordt gepleit voor meer openheid op de Europese dienstenmarkt? Zo ja, bent u bereid zo spoedig mogelijk een afschrift van deze brief aan de Tweede Kamer te doen toekomen?1
Ja. Een afschrift is bijgevoegd.2
Indien deze brief inderdaad bestaat, klopt het dan dat daarin onder meer het volgende over de Europese dienstenmarkt staat geformuleerd: «We must do for services markets what we have done for markets in goods – removing the restrictions that hinder access and competition»?
Ja.
Kunt u aangeven wat de inzet van de Nederlandse regering is op het gebied van het wegnemen van belemmeringen op de dienstenmarkt? Kunt u daarbij in het bijzonder aangeven hoe de formulering van uw brief van 8 maart 2011 over de dienstenrichtlijn «Onze ambitie stopt dan ook niet bij de implementatie van de huidige dienstenrichtlijn» zich verhoudt tot de formulering in diezelfde brief dat «Uit de toekomstige evaluatie van de richtlijn (2011–2012) zal moeten blijken in welke mate de doelstellingen zijn gerealiseerd en welke maatregelen verder nodig zijn om de interne markt voor diensten daadwerkelijk te verwezenlijken.»? Kunt u daarbij aangeven of u de huidige dienstenrichtlijn wilt handhaven dan wel wilt aanpassen en waaruit deze aanpassingen volgens u zouden moeten bestaan?2
Zoals in een tweetal brieven van 8 maart 2011 (Kamerstuk 21 501-30 nr. 252 en Kamerstuk 22 112, nr. 1148) is verwoord, is de inzet van het Nederlandse kabinet gericht op het daadwerkelijk verwezenlijken van de interne markt voor diensten. Een goed functionerende dienstenmarkt is van cruciaal belang voor economische groei en werkgelegenheid in Nederland en Europa. Mede dankzij de huidige dienstenrichtlijn zijn inmiddels goede resultaten geboekt, omdat de implementatie van deze richtlijn heeft bijgedragen aan het wegnemen van vele belemmeringen op de dienstenmarkt. De implementatie moet dan ook zo spoedig mogelijk in alle lidstaten zijn voltooid. Echter, daarmee is de interne markt voor diensten in de Europese Unie nog niet af. Waar in sectoren nog sprake is van ongerechtvaardigde en disproportionele belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten, moeten deze worden opgeruimd.
Om te kunnen nagaan of de dienstenrichtlijn effectief is, voorziet de richtlijn onder meer in een evaluatie van de werking ervan. Uiterlijk voor eind 2011 moet de Commissie voor de eerste keer (en vervolgens om de 3 jaar) een uitgebreid verslag indienen bij het Europese Parlement en de Raad over de toepassing van deze richtlijn. Mede op grond van de ervaringen met de toepassing en werking van de richtlijn in de praktijk in de komende jaren, zal moeten worden bezien of de huidige richtlijn goed werkt en op welke punten aanpassingen nodig zijn.
Van belang voor de verdere voltooiing van de dienstenmarkt is voorts dat de huidige richtlijn ook een herzieningsclausule bevat. De dienstenrichtlijn geldt voor een grote verscheidenheid aan diensten, maar er zijn ook diverse sectoren van de werking uitgezonderd. Daarom is in de richtlijn bepaald dat de Commissie bij de evaluatie tevens zal nagegaan of aanvullende maatregelen nodig zijn voor o.a. sectoren die thans van de werkingssfeer van de richtlijn zijn uitgesloten. Het verslag van de Commissie gaat in voorkomend geval vergezeld van voorstellen tot wijziging van de richtlijn, teneinde de interne markt voor diensten te voltooien.
Kunt u in het bijzonder aangeven of u het land-van-oorsprongbeginsel, zoals dit in het oorspronkelijke voorstel van toenmalig Eurocommisaris Bolkestein stond, nog steeds «opnieuw op tafel» wilt leggen en of dit beginsel nog steeds «richtinggevend» is voor het kabinet in de verdere discussie over de Europese dienstenmarkt, zoals u aangaf in het Kamerdebat over de Europese Top van 3 februari 2011?3
Het land-van-oorsprongbeginsel maakt geen deel uit van de huidige dienstenrichtlijn, die voor het kabinet het uitgangspunt is voor de verdere versterking van de interne markt voor diensten. Genoemd beginsel is dan ook niet aan de orde.
Kunt u tot slot garanderen dat er, met de aanpassingen die u beoogt nooit een juridische basis zal komen om werknemers in Nederland onder het Nederlandse wettelijke minimumloon te laten werken? Kunt u tevens garanderen dat er nooit een juridische basis zal komen om Nederlandse regelgeving over arbeidsomstandigheden en arbeidstijden te ontduiken?
Zoals ook reeds opgemerkt in bovengenoemde brief van 8 maart 2011, vallen onderwerpen als arbeidsrecht, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en het minimumloon uitdrukkelijk niet onder de werking van de richtlijn. Dit geldt ook voor arbeidstijden. De dienstenrichtlijn gaat immers over dienstverleners en niet over werknemers die in dienstverband te werk zijn gesteld.
Mogelijke toekomstige aanpassingen in de dienstenrichtlijn zullen dan ook geen juridische basis kunnen vormen voor het onder het Nederlandse wettelijke minimumloon laten werken van werknemers, of een juridische basis bieden om Nederlandse regelgeving over arbeidsomstandigheden en arbeidstijden te ontduiken.
De postvoorziening op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven op welke wijze Nieuwe Post N.V. stappen gaat zetten om de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland te verbeteren?1
De toezichthouder op de leverancier van de universele dienst op Caribisch Nederland ziet toe op de naleving van de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de postdienst op Caribisch Nederland. Tot nu toe is geconstateerd door alle partijen dat de kwaliteit voor verbetering vatbaar is als het gaat om de overkomstduur van de post. De toezichthouder, zijnde Agentschap Telecom, zal op basis van een kwaliteitsmeting, die op korte termijn wordt uitgevoerd, beoordelen op welke punten Nieuwe Post N.V. wel of niet voldoet aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in de concessie, en Nieuwe Post NV hierover aanschrijven. Dit zal worden vervolgd door een analyse van de logistieke processen (zoals de postsortering zelf) om te komen tot een concrete aanpak van de verbetering van de kwaliteit.
Mijn ministerie is bereid dit proces te ondersteunen (financieel). Het is de bedoeling dat al in de loop van dit jaar een duidelijke verbetering van de kwaliteit wordt bereikt.
Nieuwe Post N.V. heeft op Bonaire een eigen kwaliteitsmeting ten behoeve van een reorganisatie van de postlevering gedaan. Op basis van de resultaten van deze kwaliteitsmeting onderkent Nieuwe Post N.V. dat het nodig en mogelijk is om de dienstverlening op een hoger niveau te brengen (uitbreiding routes, meer directe aansturing op Bonaire, uitbreiding straatbrievenbussen). De benodigde stappen en kosten worden in kaart gebracht en met de betrokken (lokale) instanties besproken.
Welke termijn en indicatoren verbindt u aan het verbeteren van de postvoorziening op Caribisch Nederland?
Zoals in de antwoorden op uw vragen van 15 februari jl. is aangegeven, is begin dit jaar door mijn ministerie overleg gevoerd met Nieuwe Post N.V. om de kwaliteit van de postlevering op Caribisch Nederland te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist.
Op korte termijn wordt een verbetertraject ingezet, dat uiterlijk eind 2011 moet hebben geleid tot een acceptabel kwaliteitsniveau. De indicatoren die bij dit traject gehanteerd worden, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken met mijn ministerie van begin 2011 over de stappen die Nieuwe Post N.V. zal gaan nemen om de kwaliteit te verbeteren. De belangrijkste vereiste tot verbetering heeft betrekking op de overkomstduur van de post op de eilanden, tussen de eilanden en internationaal.
Bent u voornemens sancties aan Nieuwe Post N.V. op te leggen wanneer de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland niet verbetert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sancties heeft u in gedachten?
Indien Nieuwe Post N.V. niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen (inclusief de concessievoorwaarden), heeft mijn toezichthouder Agentschap Telecom (AT) op grond van de Wet Post BES de mogelijkheid een aanwijzing te geven. Wordt hier niet aan voldaan, dan kan het agentschap een sanctiemaatregel treffen. Deze bestaat uit het opleggen van een administratieve boete.
Bent u voornemens de optie voor de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. niet te gebruiken, wanneer aan het einde van 2011 geen significante verbeteringen hebben plaatsgevonden in de postvoorziening op Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u een eventuele nieuwe concessie uitgeven?
De concessie voor Nieuwe Post N.V. loopt tot eind 2012. In het geval dat het Nieuwe Post N.V. per 31 december 2011 niet is gelukt de gemaakte afspraken na te komen en de kwaliteit onvoldoende is verbeterd, en duidelijk is dat dit niet op de korte termijn kan of zal veranderen, zal worden gekeken naar alternatieven, zoals het aanzoeken, al dan niet via een tender, van een nieuwe postleverancier per 1 januari 2013.
Welke indicatoren hanteert u bij het in 2011 te nemen besluit of de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. al dan niet verlengd wordt?
De indicatoren die worden gehanteerd, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken van mijn ministerie met Nieuwe Post N.V. van begin 2011. Zie ook de antwoorden bij de vragen twee en vier.
Voordat een besluit wordt genomen, zal eind 2011 opnieuw een kwaliteitsmeting worden uitgevoerd. Deze meting zal, tezamen met de rapportage van de toezichthouder, de basis vormen voor het besluit tot al dan niet verlengen.
Op welke wijze is de postmarkt en de servicegraad op Caribisch Nederland onderzocht door uw ministerie, alvorens de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. te verlenen?
Ik neem aan dat hier bedoeld wordt de verlening van een concessie per 10 oktober 2010. Van een verlening van een concessie per 10 oktober 2010 door mij is echter geen sprake geweest.
Nieuwe Post N.V. had reeds een concessie, die op 14 maart 2003 door de toenmalige minister van Verkeer en Vervoer van de Nederlandse Antillen aan Nieuwe Post N.V. is verleend voor een periode van 20 jaar. In de Wet Post BES is bepaald dat de concessie op grond van de Antilliaanse Landsverordening Post, per transitiedatum van 10 oktober 2010, van rechtswege wordt omgezet naar een concessie op grond van de Nederlandse Wet Post BES.
Uit onderzoek vorig jaar in opdracht van het voormalige Ministerie van Economische Zaken is gebleken dat de concessievoorwaarden niet of niet voldoende worden nageleefd. Om de nodige flexibiliteit te kunnen hebben in de keuze van een concessiehouder in de toekomst, is besloten de concessietermijn in te korten naar december 2012, met een mogelijke verlenging van drie jaar.
Is het waar dat ten gevolge van internationale afspraken alle post voor Caribisch Nederland eerst naar Curaçao gestuurd wordt? Zo ja, welke internationale afspraken betreft het hier?
Ja, dat is juist. Het betreft de afspraken die binnen het verband van de Universal Postal Union (UPU) zijn gemaakt. Aangewezen postdiensten als TNT Post, maar ook alle overige postdiensten zoals USPS en Royal Mail, hebben met Nieuwe Post Nederlandse Antillen de afspraak dat de internationale post voor Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland op Curaçao wordt afgeleverd.
De feitelijke situatie is hierbij als volgt:
TNT Post zond voor de staatkundige hervorming de post voor alle eilanden behorend bij de Nederlandse Antillen naar één bestemming, en dat is Willemstad, Curaçao. De (import)post vanuit Nederland en andere landen naar de uiteindelijke bestemmingen (eilanden) werd vanuit Curaçao doorgestuurd onder de verantwoordelijkheid en zorg van de Nieuwe Post Nederlandse Antillen. Met het centrale postsorteercentrum van Nieuwe Post Nederlandse Antillen op Curaçao, is dit na de staatkundige hervorming niet anders.
Bijna alle aangewezen postdiensten willen hun post op één locatie aangeleverd krijgen om het vervolgens efficiënt mee te laten gaan met de post voor hun concessiegebied. Een concessiehouder is verplicht om het hele territorium te bedienen binnen de door de lokale regelgever opgestelde termijnen en afspraken. De concessiehouder is daarbij verantwoordelijk voor het eigen sorteercentrum en bijbehorende aanleverwensen.
Ziet u mogelijkheden om bijvoorbeeld de post voor Bonaire met de zeer regelmatige vluchten naar dit eiland mee te sturen? Welke mogelijkheden ziet u voor de andere eilanden in dit kader?
Het is mogelijk dat TNT Post de postlevering – met de nodige meerkosten – voor Bonaire en Sint Maarten apart kan sorteren. Er zijn vliegverbindingen naar Sint Maarten en Bonaire (de post voor Saba en Sint Eustatius kan door de schaalgrootte van deze twee eilanden enkel via Sint Maarten worden doorgevoerd), maar slechts drie keer in de week. TNT Post vliegt echter dagelijks naar Curaçao, dus bij een goede postverwerking op Curaçao naar deze eilanden zou de overkomstduur nog beter kunnen zijn dan wanneer TNT Post rechtstreekse vluchten gebruikt.
TNT Post geeft mij aan dat het zeker niet wenselijk is dat alle postdiensten op verschillende plekken moeten aanleveren. Als voorbeeld: hoe kleiner de volumes door splitsing, hoe inefficiënter het proces. Dit leidt uiteindelijk kostenverhogend naar alle klanten toe.
Is het waar dat berichten van de Belastingdienst wel tijdig bezorgd worden, in tegenstelling tot andere post? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit voor overige poststukken niet lukt?
De Belastingdienst heeft mij als volgt hierover geïnformeerd:
Voor de normale postzending maakt de Belastingdienst Caribisch Nederland (B/CN) gebruik van de diensten van de lokale postbezorging, zijnde Nieuwe Post N.V. De uitvoeringspraktijk van de B/CN kent jaarlijks een aantal grote zendingen, zoals het aan alle belastingplichtige burgers en/of bedrijven toezenden van aangiften. In die gevallen wil de Belastingdienst op Bonaire nog wel eens gebruik maken van een koeriersbedrijf om de post tijdig bezorgd te krijgen.
Problemen omtrent het aanvragen van een DigiD op de BES-eilanden |
|
Brigitte van der Burg (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat Nederlandse inwoners van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (BES-eilanden) geen DidiD-account kunnen aanmaken en dus geen gebruik kunnen maken van de diensten van DigiD?
Ja.
Kunt u aangeven waarom Nederlandse inwoners van de BES-eilanden geen DigiD-account kunnen aanvragen?
De werking van DigiD is gebaseerd op het BSN en het adresgegeven van de GBA. Naast dat bij het aanvragen van een DigiD de inlogcode naar het GBA-adres van de aanvrager wordt gestuurd, wordt na authenticatie van de burger bij transactie met overheidsdiensten het BSN teruggegeven. Op dit moment bestaat in Caribisch Nederland het BSN nog niet.
Is het waar dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al een werkende link heeft tussen de GBA en het PIVA-systeem, het GBA-equivalent van Caribisch Nederland? Zo nee, kunt u aangeven of hier snel verandering in komt? Zo ja, kunt u aangeven welke andere technische obstakels bestaan voor het uitwisselen van relevante informatie voor de aanvraag van DigiD?
Nee, er is geen werkende link tussen de GBA en PIVA. Tussen de GBA en PIVA bestaat wel al jaren de zogeheten PIVA-GBA-Koppeling of PGK-module. Deze – beperkte – technische voorziening ondersteunt de uitwisseling van persoonsgegevens bij migraties tussen de verschillende delen van het Koninkrijk. Sinds 10 oktober 2010 is daarnaast een verstrekkingenvoorziening in werking gesteld, de PIVA-V. Deze voorziening maakt verstrekking van persoonsgegevens mogelijk uit de bevolkingsadministraties van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan Nederlandse overheidsorganen. Hiermee is de techniek voorhanden om persoonsgegevens voor DigiD beschikbaar te maken. Echter, zoals onder 2 aangegeven, bestaat het voor DigiD essentiële persoonsgegeven BSN niet in Caribisch Nederland.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Nederlanders op de BES-eilanden over een DigiD-account moeten kunnen beschikken, zodat zij van dezelfde diensten van de overheid gebruik kunnen maken als Nederlanders in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Met Caribisch Nederland is afgesproken bij de overgang zoveel mogelijk de Nederlands-Antilliaanse systematiek te behouden en pas op termijn zoveel mogelijk over te gaan naar de Nederlandse systematiek. Het voert te ver om op dit moment al te bepalen of de DigiD systematiek op termijn zal worden ingevoerd of niet.
Kunt u aangeven binnen welke termijn u dit probleem voor Nederlanders op de BES-eilanden kunt oplossen?
Momenteel onderzoek ik de mogelijkheden om aan de wensen tot het gebruik van DigiD van niet-ingezetenen tegemoet te komen. Daar waar de overheid beschikt over betrouwbare adresgegevens, zoals van de klanten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), is gekozen voor uitgifte per post. Voor de overige groep is het noodzakelijk dat hun identiteit deugdelijk wordt vastgesteld. Om die reden wordt gekeken naar balieuitgifte. Deze voorziening biedt het vooruitzicht dat straks iedereen die een zodanige relatie heeft met de Nederlandse overheid, dat het gewenst is dat hij of zij over een DigiD beschikt, via DigiD zijn zaken digitaal kan afhandelen met verschillende overheidsinstellingen.
De functionaliteit van balieuitgifte laat ik momenteel inbouwen in DigiD. Deze technische aanpassing zal naar verwachting begin 2012 voltooid zijn. Daarnaast verwacht ik begin 2012, in overleg met (grens)gemeentes en het ministerie van Buitenlandse Zaken, één of meerdere geschikte locaties te hebben gevonden voor een proef met balieuitgifte. Ik denk daarom dat de eerste balieuitgifte voor niet-ingezetenen in de eerste helft van 2012 in proefvorm zal kunnen plaatsvinden.
Inbeslagneming van een schip met wapens door Israël |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Israel seizes boat carrying arms for Hamas»? Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel «Gaza arms smuggling up since outbreak of regional unrest»?12
Ja.
Kunt u de berichten bevestigen dat het schip wapens aan boord had, afkomstig uit Iran, die bestemd waren voor Gaza waar Hamas nog altijd regeert?
Uit de informatie die de Nederlandse regering ontving van Israël kan worden opgemaakt dat een gedeelte van de wapens (raketten en mortieren) aan boord van het schip zijn oorsprong in Iran heeft, een ander gedeelte (munitie) zou uit China komen. De regering beschikt niet over andere informatie, dan de berichten en analyse van onderminister Ayalon.
Kunt u de berichten bevestigen dat het schip Duits eigendom is, de Liberiaanse vlag voerde, maar namens een Frans bedrijf vertrok vanuit een Turkse haven?
De regering heeft kennisgenomen van de genoemde krantenartikelen die berichten over een Duits schip onder Liberiaanse vlag. De Nederlandse regering beschikt niet over onafhankelijke informatie om deze feiten, dan wel de berichten over de opdrachtgever en vaarroute, te kunnen bevestigen.
Hebben de Duitse, Liberiaanse, Franse en Turkse autoriteiten aan de verplichtingen voldaan om te voorkomen dat wapens naar Gaza worden gesmokkeld? Hoe verhoudt zich dit bijvoorbeeld met de geldende EU-sancties jegens Iran? Zo nee, bent u bereid om, zo nodig in EU-verband, deze landen op deze verplichtingen aan te spreken?
Op basis van VN Veiligheidsraadresolutie 1747 is het aan Iran niet toegestaan om wapens te exporteren naar andere landen. Met betrekking tot specifieke wapensmokkel naar Gaza bestaat geen internationaal afgekondigd algemeen verplichtend regime waaraan de overige genoemde autoriteiten zijn gehouden. De Israëlische regering heeft de wapenvondst gemeld bij het VN sanctiecomité voor verder onderzoek.
Deelt u de analyse van de Israëlische onderminister van Buitenlandse Zaken Ayalon dat Iran en andere landen de wapensmokkel richting Hamas hebben opgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tegemoet te komen aan de oproep van onderminister Ayalon aan de internationale gemeenschap om de wapensmokkel naar Hamas tegen te gaan. Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering acht wapensmokkel naar Gaza onwenselijk en is voorstander van een internationale, gecoördineerde aanpak om wapensmokkel naar Gaza te bestrijden. Nederland participeert daartoe in het initiatief Gaza Counter Arms Smuggle Initiative (GCASI), een initiatief van gelijkgezinde landen dat de wapensmokkel over zee naar Gaza beoogt te bestrijden. De volgende landen nemen deel aan GCASI: Israël, Verenigde Staten, Canada, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Noorwegen, Frankrijk, Italië, Cyprus, Griekenland en Nederland. In dit verband wordt gesproken over verschillende instrumenten ter bestrijding van wapensmokkel en bestaande best practices.
Een woordvoerder van de NMA die openlijk twijfelt aan het nut van een onderzoek |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel op www.autointernationaal.nl waarbij een woordvoerder van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) openlijk twijfelt aan het nut van een onderzoek naar de brandstofprijzen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel.
Deelt u de mening dat dit een vooringenomen indruk maakt en dus wellicht een objectief onderzoek in de weg kan staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit het door u aangehaalde artikel kan niet worden opgemaakt dat (de woordvoerder van) de NMa twijfelt aan het nut van een onderzoek naar de brandstofprijs. Volgens het artikel heeft de woordvoerder van de NMa slechts bevestigd dat haar eerdere onderzoeken geen aanleiding geven tot nader onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Mededingingswet.
Bent u ook van mening dat het wellicht beter is om het onderzoek te laten uitvoeren door een instantie die zich niet laat leiden door resultaten uit een (ver) verleden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb besloten het onderzoek, in navolging van vergelijkbaar onderzoek uit 2009 naar de hoogte en totstandkoming van de benzineprijs, uit te laten voeren door een extern onderzoeksbureau. Ik heb overigens geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van enige vooringenomenheid bij de NMa over een onderzoek naar de brandstofprijs.
Deelt u de mening dat er haast gemaakt dient te worden met het onderzoek, gezien de recordsnelheid waarmee de brandstofprijzen nu worden verhoogd door de oliemaatschappijen, ondanks de aanwezigheid van zeer grote (goedkopere) olievoorraden? Zo nee, waarom niet?
Beide onderzoeken naar de benzinemarkt zijn inmiddels uitgezet bij externe onderzoeksbureaus. Ik zal uw Kamer voor 1 juni 2011 informeren over de resultaten van het onderzoek naar de knelpunten bij het ontwikkelen van prijsvergelijkingsdiensten en streef ernaar uw Kamer kort na de zomer te informeren over de resultaten van het onderzoek naar de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten in welke beleidsstukken die zijn verschenen sinds het aantreden van dit kabinet, er specifiek aandacht is besteed aan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)?
Het regeerakkoord stelt over MVO: «Maatschappelijk verantwoord ondernemen is belangrijk. Ondernemingen tonen aandacht voor mensen, milieu en maatschappij. Het gaat hierbij onder meer om de belangen van alle betrokkenen, met inbegrip van de aandeelhouders, om continuïteit en duurzaamheid, zowel ten aanzien van de omgeving, de klant en het product».
Daarnaast zijn er sinds het aantreden van het kabinet brieven verstuurd over onder meer de herkomst van kolen uit Nederlandse energiecentrales, de evaluatie van het NCP, de resultaten van de Transparantiebenchmark 2010, de evaluatie van de stichting MVO Nederland en de kabinetsreactie op het Castermans-rapport1.
In de «Bedrijfslevenbrief» (Kamerstuk 32 637, nr. 1) wordt duurzaamheid als één van de toetsingskaders gehanteerd; in hoeverre valt hier ook MVO onder? Vallen ook sociale aspecten, zoals het respecteren van de normen van de International Labour Organisation (ILO) en andere mensenrechten onder de definitie van duurzaamheid die het kabinet hanteert?
Het kabinet zet onverminderd in op MVO en het bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven hierbij. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven, ongeacht of zij onderdeel uitmaken van de topsectoren aanpak, dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. De focus van de bedrijfslevenbrief is gericht op het benutten van kansen voor het bedrijfsleven en het wegnemen van belemmeringen, met daarbij bijzondere aandacht voor de negen topsectoren. Met de aanpak werkt het kabinet per topsector samen met bedrijven en kennisinstellingen aan het versterken van de concurrentiekracht en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Duurzaamheid is hierbij een van de thema’s.
Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat het om een evenwicht tussen people, planet en profit (de triple p-benadering). Van bedrijven die in het buitenland opereren wordt bovendien verwacht dat zij de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven. Sociale aspecten en mensenrechten maken hier onderdeel van uit, evenals milieuaspecten. Er liggen belangrijke uitdagingen voor bedrijven op het vlak van internationale ketenverantwoordelijkheid. De topsectoren zijn uitgenodigd in hun agenda’s voorstellen te doen om bij te dragen aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en te bezien hoe dit kan leiden tot versterking van de concurrentiekracht.
In hoeverre wordt het tot op heden gevoerde beleid op het gebied van MVO voortgezet in het door het kabinet voorgestane bedrijvenbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate wordt bij de beslissing tot ondersteuning vanuit de minister van Buitenlandse Zaken en/of Ontwikkelingssamenwerking, de prestaties en het commitment van de desbetreffende onderneming op het gebied van MVO betrokken? Welke rol spelen de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen hierbij?
De private sector is een belangrijke partner bij het realiseren van de speerpunten uit de focusbrief ontwikkelingssamenwerking2. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan het normatieve kader van de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Bij subsidies aan het bedrijfsleven in het kader van het financieel buitenlandinstrumentarium worden de subsidieaanvragen onder meer op MVO-criteria getoetst en worden de voortgang en prestaties gemonitord.
Welke rol ziet u weggelegd voor het maatschappelijk middenveld bij het benoemen en aanpakken van sectorspecifieke knelpunten en belemmeringen op het gebied van MVO?
Het maatschappelijke middenveld en maatschappelijke organisaties zijn van wezenlijk belang in het MVO-proces. In dialoog met het bedrijfsleven kunnen zij signaleren, monitoren en initiatieven ontplooien, zoals bijvoorbeeld keteninitiatieven. Op het vlak van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen omarmt het kabinet het initiatief van de vakbonden en werkgeversorganisaties in de Sociaal Economische Raad (SER) gericht op de invulling van ketenverantwoordelijkheid door Nederlandse bedrijven. De bedrijfs- en productschappen worden daar nauw bij betrokken. Ik heb over dit initiatief goed contact met de voorzitter van de SER, wat niet wegneemt dat ik de voortgangsrapportage kritisch zal bezien. Verder betrekt mijn ministerie maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding en uitvoering van beleid. Bij de voorbereiding van economische missies en bij de Nederlandse inzet voor de update van de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vindt bijvoorbeeld regulier overleg en informatie-uitwisseling plaats met maatschappelijke organisaties. Ook MVO Nederland betrekt de maatschappelijke organisaties (brancheorganisaties, ondernemersorganisaties en NGO’s) bij zijn besluitvorming en de vormgeving van haar branchegerichte activiteiten. Er wordt inmiddels met meer dan 45 brancheorganisaties samengewerkt.
De deelname van Europese bedrijven aan een conferentie in Dubai over aftappen en filteren van telecommunicatie |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de ISS World MEA Conference, een beurs die van 21 tot en met 23 februari jongstleden plaatsvond in Dubai?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat een groot aantal Europese bedrijven, waaronder enkele Nederlandse, tijdens deze conferentie haar technologie voor het aftappen, filteren en blokkeren van internet en telefonie – waaronder Deep Packet Inspection – onder de aandacht bracht van politie- en veiligheidsdiensten uit het Midden-Oosten en Afrika?
Het staat bedrijven vrij om deel te nemen aan internationale conferenties, waarmee zij menen nieuwe markten te kunnen aanboren voor hun producten, die een tweeledige toepassing kennen. Behalve het door u genoemde ongewenste gebruik kunnen deze producten worden ingezet voor bijvoorbeeld het bestrijden (blokkeren) van kinderporno uit het buitenland. Er is geen formeel verbod op deze specifieke handelsactiviteiten. Maar daarmee is niet gezegd dat het ook verantwoord of wenselijk is als ze plaatsvinden. Zoals de speciale vertegenwoordiger van de VN voor bedrijfsleven en mensenrechten, professor John Ruggie, helder stelt, zijn er geen mensenrechten die niet door bedrijfsactiviteiten kunnen worden geschonden, rechtstreeks of door betrokkenheid. Professor Ruggie stipuleert dat staten de plicht hebben om mensenrechten te beschermen, en dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om mensenrechten te respecteren. De regering onderschrijft deze visie.
Ieder bedrijf dient zich te kunnen verantwoorden als zijn handelen kenbare mensenrechtenconsequenties heeft. Dit uitgangspunt wordt ook betrokken bij de update van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, die voor Nederlandse bedrijven als referentie voor hun buitenlandse activiteiten gelden. Daarin worden bedrijven onder meer opgeroepen om activiteiten op gebied van internetvrijheid en respect voor vrije meningsuiting te ondersteunen.
Deelt u de opvatting dat het bijzonder ongewenst is dat Nederlandse bedrijven dergelijke technologie (proberen te) verkopen aan regimes die deze inzetten voor onderdrukking van de eigen bevolking?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de betreffende bedrijven aan te spreken op hun gedrag en te weerhouden van de levering van internetfilters en vergelijkbare technologie aan repressieve regimes? Bent u bereid en in staat om vooruitlopend op Europese regelgeving deze handel te verbieden?
Dit kabinet hecht groot belang aan maatschappelijk verantwoord ondernemen en wil met het bedrijfsleven samenwerken om gestalte te geven aan een gedeelde verantwoordelijkheid voor de bescherming van mensenrechten in het buitenland.
Ik zal op korte termijn de desbetreffende bedrijven op het ministerie uitnodigen om hen te wijzen op mogelijk misbruik van filtertechnologie voor anti-democratische en repressieve doeleinden. Daarbij zal ik hen verzoeken eventuele samenwerking op het gebied van de verspreiding en het toegankelijk maken van internetfiltertechnologie te staken zodra zij de indruk hebben dat er een dreiging is van misbruik. Tevens zal ik hen verzoeken over deze zaak in nauw contact te blijven met mijn ministerie.
Het belang van internetvrijheid – dat door recente ontwikkelingen in de Arabische wereld eens te meer is aangetoond – heeft al geruime tijd bijzondere aandacht van de regering. Het uitgangspunt van Nederland voor de bevordering van internetvrijheid is dat alle belanghebbende partijen – variërend van overheden en bedrijven, NGO’s en internationale organisaties – gezamenlijk een verantwoordelijkheid dragen om de vrije toegang tot internet en de vrijheid van meningsuiting op internet te garanderen. In dat kader heeft Nederland vorig jaar een expertmeeting over dit onderwerp georganiseerd, waar een diversiteit aan stakeholders aanwezig was. Een verslag hiervan ging uw Kamer reeds toe2.
Momenteel is Nederland in gesprek met Canada, het Verenigd Koninkrijk, de VS, Zweden en andere, ook niet-westerse landen, om aan dit initiatief op ministerieel niveau een vervolg te geven. Nadrukkelijk is het daarbij de ambitie om – net als bij de genoemde expertmeeting – vertegenwoordigers van telecombedrijven en search engines te betrekken. Wat Nederland betreft dragen bedrijven een bijzondere verantwoordelijkheid tot zelfrestrictie om te zorgen dat hun technologie niet in verkeerde handen valt.
In dat kader heeft de regering meermalen bedrijven opgeroepen een internationale gedragscode op het gebied van internetvrijheid te omarmen, zoals het reeds bestaande Global Network Initiative. Daarnaast moet wat Nederland betreft de discussie over de mogelijkheid van een restrictie op de export vanuit de EU van bepaalde filtertechnologie – waar Nederland in de EU ook eerder al voor pleitte – worden geïntensiveerd. Door het tweeledige karakter van deze technologie (het kan immers ook worden toegepast voor legitieme doeleinden als de bestrijding van kinderporno) is dit een complexe discussie. In dit kader verwijs ik ook naar de toespraak van minister Rosenthal over dit onderwerp, welke namens hem werd uitgesproken bij een bijeenkomst van het Aspen Institute op 24 maart jl. te Brussel3.
Kunt u een overzicht geven van recente en lopende contracten van Nederlandse bedrijven met overheden en telecombedrijven in het Midden-Oosten en Afrika omtrent de levering van technologie voor en expertise over het aftappen, filteren en blokkeren van telecommunicatie? Zo niet, bent u bereid een onderzoek te starten naar zulke contracten met repressieve regimes?
Een dergelijk overzicht heeft de Nederlandse overheid niet voorhanden. Zoals aangegeven bij vraag 4 ben ik bereid bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in dit verband.
Deelt u de mening dat het risico dat internetfilters gebruikt worden voor repressie ook voor democratische overheden een reden zou moeten zijn om af te zien van de invoering van filters?
Nee. Er is geen reden om te veronderstellen dat democratische overheden dergelijke instrumenten zullen inzetten voor andere dan legitieme doeleinden, zoals het bestrijden van kinderporno.
Vergunningen voor wapenexport, wapendoorvoer en de export in componenten in wapensystemen naar Saudi Arabië |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Troops open fire as Saudis brace for «day of rage»»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van door Nederland verleende vergunningen voor wapenexport, wapendoorvoer en de export van componenten in wapensystemen met Saudi-Arabië als eindbestemming tussen 2007 en december 2010?
Ja, zie bijlage.2
Is het waar dat er een trendbreuk is tussen opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken en de beoordeling van de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië door het ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, betekent dit dat de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië hetzelfde is gebleven? Zo ja, op welke wijze is de mensenrechtensituatie verbeterd dan wel verslechterd?
Er is geen breuk in de waardering van de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië tussen de vorige minister en mijzelf. De mensenrechtensituatie was en is zorgwekkend. Koning Abdullah heeft echter voorzichtige stappen genomen die een positieve ontwikkeling in gang hebben gezet. In de laatste jaren is Saoedi-Arabië in toenemende mate bereid gebleken gesprekken aan te gaan over mensenrechtenonderwerpen. Het land is toegankelijker voor externe onderzoeken en consultaties, zoals het bezoek van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten in 2010 toont. Desondanks blijft de mensenrechtensituatie reden tot zorg: vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst zijn beperkt, vrouwen en sjiieten worden gediscrimineerd, lijfstraffen en de doodstraf worden toegepast.
Klopt het dat Thales Nederland componenten, zoals het SOTAS intercom systeem, heeft geleverd voor door de VS aan Saudi-Arabië geleverde Abrams M1A2S tanks?
In 2007 is een vergunning verleend voor de leverantie van (delen van) communicatieapparatuur voor tanks en pantservoertuigen van de landmacht van Saoedi-Arabië, zoals eind 2008 is aangegeven in de beantwoording van een reeks vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken3. Het ging daarbij met name om communicatieapparatuur voor de bemanningen van de door de Verenigde Staten geleverde of toen nog te leveren Abrams tanks. De communicatieapparatuur zelf was niet militair in de zin van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, maar omdat de levering ook een groot aantal aan de apparatuur te koppelen en wel als militair goed geclassificeerde helmsets omvatte, is de transactie toch beoordeeld als een leverantie van militaire communicatieapparatuur. Nadien zijn nog meermalen uitvoervergunningen voor delen of losse helmsets afgegeven.
Was de eindbestemming bekend van deze componenten en is hiervoor een exportvergunning aangevraagd en verleend?
De eindgebruiker was bekend. Na toetsing aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport is de vergunning toegekend.
Hoe beoordeelde u de mensenrechtensituatie op dat moment? En hoe hoog achtte u het risico dat tanks en gepantserde voertuigen zouden kunnen worden ingezet tegen mogelijke demonstraties en mensenrechtenschendingen?
Hoe hoog acht u dat risico op dit moment?
De beoordeling van risico’s bij wapenexport gebeurt aan de hand van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt eveneens samen met de aard van de goederen uit de concrete aanvraag en met de eindgebruiker. Ik beoordeelde de mensenrechtensituatie als zorgwekkend. Echter, onder meer gezien het feit dat de te leveren goederen niet in verband konden worden gebracht met de in Saoedi-Arabië geconstateerde mensenrechtenschendingen, is de vergunning positief getoetst aan de criteria voor wapenexport in het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU.
Voor zover mij bekend zijn de bovengenoemde tanks niet ingezet tegen demonstranten; desalniettemin bestaat onder de huidige onrustige omstandigheden een groter risico dan voorheen dat dit toch gebeurt. Daarom zou op dit moment een dergelijke vergunningsaanvraag niet worden goedgekeurd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden met het oog op het AO over Wapenexportbeleid van 16 maart a.s.?
Beantwoording voor het AO is helaas niet gelukt.
Het rapport naar aanleiding van het artikel 'Order fregatten achter bezoek Beatrix aan Oman' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Order fregatten achter bezoek Beatrix aan Oman»?1
Ja.
Is er reeds een vergunning aangevraagd voor de mogelijke levering van de in het artikel genoemde fregatten? Zo ja, is reeds gestart met onderzoek naar een exportvergunning voor de mogelijke levering van deze fregatten en bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te delen met de Kamer? Zo nee, heeft de regering reeds een inschatting wanneer dit verzoek zal komen en is hij bereid hierover navraag te doen bij de leverancier Damen/De Schelde en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren?
Nee. Er is geen formele vergunning aangevraagd. Een formele aanvraag voor een uitvoervergunning moet onder meer vergezeld gaan van een getekend contract en dat is voor de geschetste transactie nog niet beschikbaar. Wel is in 2010 een sondage ingediend naar de mogelijke verkoop van vier korvetten aan Oman. Een sondage is een proefaanvraag, waarmee een bedrijf kan onderzoeken of er onder de op dat moment geldende omstandigheden een vergunning vertrekt zou worden of niet. De sondage doorloopt daarvoor het hele beoordelingstraject, inclusief de toetsing aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, maar de uitkomst is niet een verklaring van geen bezwaar of een garantie dat in de toekomst een vergunning zal worden afgegeven. De uitkomst zegt iets over dat moment en bevat altijd het voorbehoud dat een formele aanvraag opnieuw getoetst zal worden met inachtneming van de dan geldende omstandigheden. In het onderhavige geval was de uitkomst van de sondage overigens positief omdat er geen reden was om te vrezen dat de goederen zouden worden ingezet bij mensenrechtenschendingen of bij acties die eventueel tot interne of regionale destabilisatie zouden kunnen leiden.
Wanneer u de beoordeling van dit verzoek aan de Kamer stuurt, bent u dan bereid aan te geven hoe in dat verband is getoetst aan de wapenexportcriteria, meer in het bijzonder een uitsplitsing naar de criteria 2 (mensenrechten), 3 (interne situatie) en 4 (regionale spanningen)?
De regering is transparant in de rapportage over wapenexportvergunningen. Indien een aanvraag voor een exportvergunning voor deze korvetten wordt ingediend, is de regering, zoals gebruikelijk, bereid om het besluit daarover toe te lichten in de Kamer.
Kunt u aangeven op welke manier Oman momenteel bestrokken is bij antipiraterij activiteiten, dan wel concrete plannen heeft in die richting?
Tot op heden heeft Oman een bescheiden maar constructieve rol gespeeld op het terrein van piraterijbestrijding. Aangezien het risicogebied voor piraterij zich heeft uitgebreid, en piraten steeds vaker schepen aanvallen in de Arabische Zee, is het waarschijnlijk dat de betrokkenheid van Oman bij piraterijbestrijding verder zal toenemen.
Deelt u de mening dat de bewuste marineschepen niet alleen tegen piraterij maar evengoed ook meer offensieve taken vervullen en onderdeel zijn van een streven van Oman naar een stevige maritieme macht?
De betreffende korvetten zullen naar verwachting worden ingezet ter bescherming van de territoriale wateren van Oman en bij de bestrijding van piraterij. Deze schepen lenen zich minder voor offensieve acties of vervoer van troepen en materieel. Oman voert geen offensief buitenlands beleid. De inzet van de schepen bij de bestrijding van piraterij in de regio dient tevens een internationaal belang. Het draagt bij aan toename van de stabiliteit rond het Arabische schiereiland en in de Straat van Ormuz.
Deelt u de mening dat in het licht van de huidige ontwikkelingen, zowel in Oman, als in de wijdere Arabische wereld, het onverstandig is een positief oordeel te vellen over een eventuele order? Bent u bereid een eventueel het positief advies te heroverwegen?
De regering betracht de grootst mogelijke nauwkeurigheid bij de behandeling van wapenexportaanvragen. De daadwerkelijke vergunningaanvraag voor de onderhavige transactie zal, zoals gebruikelijk, aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt worden getoetst. Hierbij zal zorgvuldig rekening worden gehouden met de situatie zoals die op dat moment in de regio geldt.
Gratis schoolboeken |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de constatering van de NMa dat de concurrentie rond het aanbod van schoolboeken niet is toegenomen en dat eveneens de prijs van schoolboeken niet is gedaald?12
De conclusies en aanbevelingen uit de schoolboekenscan 2011 van de NMa bieden nuttige informatie voor de evaluatie van de Wet gratis schoolboeken 2011 (hierna WGS).
De marktwerking op de educatieve boekenmarkt vormt slechts één van de onderdelen waarop de WGS geëvalueerd dient te worden. Zoals vastgelegd in de evaluatiebepaling van de WGS, wordt ook naar andere onderdelen gekeken, zoals de kosten van het lesmateriaal, de kosten voor ouders, het aanbesteden van scholen en de keuzevrijheid op scholen tot het voorschrijven van lesmateriaal.
De evaluatie van de WGS vindt op dit moment plaats onder begeleiding van een commissie van deskundigen en betrokkenen vanuit het veld die met de WGS te maken heeft: uitgevers, distributeurs, scholen, en ouders. Ik ga op dit moment dan ook niet op de inhoud van één of enkele aspecten reageren, daarmee zou ik vooruit lopen op het debat over de brede evaluatie van de WGS. Wanneer de resultaten van de evaluatie van de WGS bekend zijn, stuur ik het evaluatierapport met mijn reactie naar uw Kamer.
Hoe beoordeelt u het feit dat er slechts een zeer beperkt aantal aanbieders/uitgevers zijn die schoolboeken aanbieden? Wat kunt u doen om deze concurrentie te bevorderen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om in de evaluatie van de «gratis schoolboeken» de verstrekking van de gratis schoolboeken te heroverwegen en het geld elders te bestemmen?
Het doel van de evaluatie van de WGS is nagaan wat de doeltreffendheid en de effecten van deze wet zijn in de praktijk. Deze evaluatie, waarin alle aspecten van de wet worden meegenomen, is nog volop in gang. Uitspraken over heroverwegingen of alternatieve bestemmingen van gelden zijn dan ook niet aan de orde.
Bedreiging voor de veeteelt |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sambavarkens bedreiging voor onze veeteelt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de poort open gooien voor goedkoop vlees van Braziliaanse varkens en kippen dramatisch is voor vele agrarische bedrijven in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is nog niet bekend in welke mate de huidige toegangsbeperkingen voor vlees tot de Europese markt verminderd zullen worden in het kader van de onderhandelingen met de Mercosurlanden. Een uitspraak over het in de vraag gesuggereerde dramatisch karakter van de marktopening kan ik daarom niet doen. Het uitgangspunt van Nederland en de Europese Commissie in de onderhandelingen is dat eventuele concessies op landbouwgebied in dit kader niet verderstrekkend zijn dan in het voorziene aanbod van de Europese Unie in de Doha-onderhandelingen.
De onderhandelingen met de Mercosurlanden zijn vorig jaar opnieuw opgestart na vijf jaar te hebben stilgelegen. De onderhandelingen zijn nog in volle gang en er is nog geen informatie over de wederzijdse markttoegang die een mogelijk
vrijhandelsakkoord zal opleveren. Ook op dit moment heeft varkens- en kippenvlees uit de Mercosur-landen overigens toegang tot de Europese markt, maar zijn er wel tarifaire belemmeringen en dienen veterinaire bepalingen te worden nageleefd.
Deelt u de mening dat dit indruist tegen het streven naar een wereldwijd gelijk speelveld. Omdat de eisen voor de Europese productie hoger zijn dan voor de Zuid-Amerikaanse en specifiek voor de Braziliaanse productie?
Ik deel de mening niet dat de onderhandelingen met de Mercosur landen indruisen tegen het streven naar een wereldwijd gelijk speelveld. Producten die vanuit derde landen op de EU-markt worden gebracht – dus ook uit de Mercosur landen – dienen aan dezelfde strikte veterinaire- en gezondheidseisen te voldoen als EU-producten.
De eisen voor dierenwelzijn en milieu tussen de EU en derde landen kunnen inderdaad verschillen, wat overigens niet betekent dat de feitelijke omstandigheden voor dieren ook altijd slechter zijn. De EU en Nederland blijven in WTO verband aandacht vragen voor duurzaamheidseisen, zoals dierenwelzijn en milieu. In vrijhandelsakkoorden worden aanvullende afspraken over deze onderwerpen gemaakt, onder meer in het duurzaamheidshoofdstuk en in de Sanitaire en Phytosanitaire bepalingen.
In de Landbouw- en Visserijraad van 17 maart jongstleden heb ik aandacht gevraagd voor de Mercosur onderhandelingen.2 De Europese Commissie heeft daarop onderstreept dat over de impact van een eventueel akkoord met de Mercosur-landen op de landbouw nog met de lidstaten van gedachten zal worden gewisseld, op basis van een spoedig door de Europese Commissie te publiceren impact assessment.
Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat het Nederlandse agrarische bedrijfsleven grote klappen krijgt?
Zie antwoord vraag 3.
De onevenwichtige gezamenlijke lobby van Financiën en verzekeraars in Burssel |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gezamenlijke lobby van Financiën en verzekeraars verbaast Brussel»?1
Ja.
Is het waar dat het ministerie van Financiën samen met verzekeraars, tussenpersonen en asset-managers optrekt in de lobby richting de Europese Commissie? Zo ja, in welk vorm vindt dit plaats en waarom is gekozen voor de participatie van deze specifieke groepen? Zo nee, hoe ziet de lobby er dan wel uit?
Het ministerie van Financiën onderhoudt haar eigen contacten met de Europese Commissie over richtlijnen en andere dossiers. Europese voorstellen worden altijd besproken met de verschillende Nederlandse stakeholders, waaronder consumentenvertegenwoordigers. Als er standpunten zijn die het ministerie deelt met andere partijen dan kan het ministerie partijen betrekken om een standpunt sterker naar voren te kunnen brengen.
Onlangs heeft het ministerie in dat kader een gezamenlijke schriftelijke reactie op een consultatie van de Europese Commissie gestuurd. Naast het ministerie van Financiën en toezichthouder AFM, hebben de koepelorganisaties van verzekeraars, tussenpersonen en asset managers deze schriftelijke reactie onderschreven. Overigens hebben Financiën en de AFM al eerder langs dezelfde inhoudelijke lijn schriftelijk gecommuniceerd over dit onderwerp (Packaged Retail Investment Products) met de Europese Commissie. Deze initiële inhoudelijk lijn is vastgesteld na consultatie van een groot aantal partijen, waaronder de Consumentenbond.
Kunt u de uitspraak van uw woordvoerder in het artikel bevestigen dat de selectie van partijen is gekozen omdat zij het gezamenlijke doel hebben in ieder geval het huidige niveau van consumentenbescherming te behouden?
Het consultatiedocument van de Europese Commissie is besproken in een informeel overleg met toezichthouders en vertegenwoordigers uit de financiële sector. Er worden in dit informele overleg een groot aantal Europese onderwerpen gesproken. Doel van dit overleg is met name informatie-uitwisseling en kennis nemen van elkaars standpunten. Dergelijke overleggen vinden in andere lidstaten als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ook plaats.
Dit specifieke dossier gaat over regels voor informatieverstrekking rondom financiële producten. Omdat Nederland reeds verregaande regels op dit gebied heeft die de afgelopen jaren in overleg met de sector tot stand zijn gekomen (denk aan de Financiële Bijsluiter), konden overheid, toezichthouder en sector de krachten bundelen, en aan de Commissieaangeven dat wij hechten aan een hoog niveau van consumentenbescherming en hopen dat onze ervaringen als voorbeeld voor Europa kunnen dienen. Zoals aangegeven is dit een eenmalige gezamenlijke reactie op een consultatie en wordt bij de positiebepaling bij de uiteindelijke voorstellen, net als in het begin van dit traject, de normale procedure gevolgd waarbij iedereen gehoord wordt.
Gezien de focus van deze lobby op bescherming van consumenten, vanwaar de keuze voor een selectie «producenten»? Welke argumentatie ligt ten grondslag aan de gedachte dat deze selectie geschikt is voor een lobby voor consumentenbescherming?
Zoals aangegeven is de initiële inhoudelijk lijn van Financiën op dit dossier tot stand gekomen na een bredere consultatie waarin ook met de Consumentenbond is gesproken. Verder heeft bij het opstellen van deze schriftelijke reactie ook de AFM een belangrijke rol gespeeld. Uit de inhoud van deze reactie is op te maken dat deze erop is gericht om een adequaat niveau van consumentenbescherming te waarborgen.
Op welke manier is het belang van consumenten meegenomen in de standpuntbepaling? Welke bronnen zijn gebruikt om deze belangen te bepalen?
Zie antwoord vraag 4.
Zou het niet evenwichtiger zijn om ook vertegenwoordigers van consumenten, zoals consumentenorganisaties, te betrekken in deze lobby? Overweegt u bij lobbyactiviteiten aangaande consumentenzaken in het vervolg in elk geval te onderzoeken of consumentenvertegenwoordiging hieraan zou willen bijdragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Van een gezamenlijke lobby is geen sprake, het betreft een schriftelijke consultatiereactie waarin meerdere partijen zich kunnen vinden. Consumentenorganisaties worden in dit soort Europese trajecten altijd geconsulteerd en reageren vaak ook zelf via hun Europese koepelorganisaties.
Marokkaanse banken |
|
|
|
|
|
|
|
Kent u het bericht «Marokkaanse banken in opkomst» in het Parool van woensdag 2 maart 2011? Is het waar dat Marokkaanse banken op de Nederlandse markt (meer) actief willen worden?
Gaat u ervoor zorgen dat nieuwe banken alleen een vergunning krijgen als zij onder volledig toezicht vallen van De Nederlandsche Bank, dit ter voorkoming van een volgend icesave- debacle?
Deelt u de mening dat het niet bevorderlijk is voor de integratie van Marokkanen in Nederland als banken worden toegelaten die de cultuur van «thuis» uitstralen en waarbij producten worden aangeboden die in onze westerse samenleving zeer ongebruikelijk zijn, zoals het islamitisch, halal of ethisch bankieren, waarbij geen rente wordt berekend?
Gaat u voorkomen dat deze banken vallen onder het Nederlandse depositogarantiestelsel, daar deze instellingen qua risico en verdienmodel niet vergelijkbaar zijn met een Nederlandse bankinstelling?
Beleggen van pensioenfondsen in bedrijven die wapens leveren aan Libië |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat een aantal grote pensioenfondsen belegt in bedrijven die wapens leveren aan Libie?1
De pensioenwetgeving schrijft voor dat pensioenfondsen op een prudente wijze dienen te beleggen. Voorts moeten de beleggingen plaatsvinden in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden. Dit impliceert dat een pensioenfonds ervoor kan kiezen om te investeren in bedrijven die militaire goederen produceren. Deze bedrijven krijgen, nu er een wapenembargo op Libië van kracht is, geen vergunningen meer voor leveranties aan Libië.
Dat het juridisch mogelijk is voor een pensioenfonds te kiezen voor bepaalde investeringen, wil overigens niet zeggen dat fondsen deze investeringen ook daadwerkelijk doen. De praktijk laat zien dat pensioenfondsen steeds meer bereid zijn om openheid van zaken te geven over de afwegingen die zij hebben gemaakt in het kader van hun MVO-beleid, en om hierover in dialoog te treden met hun stakeholders. Het is gebleken dat dit in de meeste gevallen leidt tot concrete aanpassingen van het investeringsbeleid.
Acht u het gewenst, nu Nederland de uitvoer en doorvoer van wapens naar Libie heeft stopgezet, dat pensioenfondsen beleggingen hebben in bedrijven die wapens lever(d)en? Zo ja, waarom; zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u bevorderen dat deze en andere pensioenfondsen stoppen met beleggen in bedrijven die wapens leveren aan niet democratische regimes? Zo nee, waarom niet?
Het exporteren van militaire goederen vanuit EU-landen is toegestaan, mits deze bedrijven hiervoor een vergunning hebben gekregen. Deze vergunning wordt verleend indien positief wordt getoetst aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, waarin onder andere een criterium is opgenomen dat betrekking heeft op mensenrechten. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het maken van aparte regelgeving voor pensioenfondsen die beleggen in bedrijven die militaire goederen exporteren.
Kwetsbare ouderen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Bejaarde prooien»?1
Ja.
Deelt u de mening dat financieel misbruik van kwetsbare ouderen een probleem is en, gezien de vergrijzing, een groeiend probleem? Zo ja, hoeveel mensen worden er naar schatting jaarlijks slachtoffer van financieel misbruik vergelijkbaar met de casus, zoals besproken in het bovenbedoelde artikel? Zo nee, waarom niet?
Kwetsbare ouderen lopen een verhoogd risico om slachtoffer te worden van financieel misbruik. Aangezien ik niet beschik over cijfers die aangeven om hoe veel ouderen het per jaar gaat kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toename van slachtofferschap in deze groep.
Hoe is de zorgplicht van notarissen ten aanzien van de bescherming van ouderen, die een testament willen wijzigen of met een machtigingsverzoek komen, geregeld?
De notaris heeft conform de Wet op het notarisambt de plicht om te controleren of er sprake is van wilsbekwaamheid op het moment dat iemand een testament opstelt of laat opstellen door de notaris. Daarbij is van belang dat een persoon in staat is om zijn vrije wil te uiten. Binnen redelijke grenzen kan de notaris daarbij onderzoeken of een persoon niet lijdt aan geestelijke stoornissen of wanen dan wel dat een persoon onder druk van derden handelt. Het protocol «Beoordeling wilsbekwaamheid vastgesteld» van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie helpt daarbij.
Is het waar dat rechters «zeer terughoudend [zijn] in het nietig verklaren van testamenten»? Zo ja, deelt u de mening dat ook daarom een notaris bij het opstellen van een testament bijzonder zorgvuldig te werk dient te gaan? Zo nee, waarom niet?
Een testament is een laatste wilsverklaring van iemand. Het past daarbij dat van overheidswege zeer terughoudend wordt opgetreden om deze wilsverklaring te vernietigen. Alleen indien blijkt dat de uitvoering van een testament in strijd is met de wet of de goede zeden ligt vernietiging voor de hand. Het spreekt voor zich dat een notaris bij het opstellen van een testament de daarbij de benodigde zorgvuldigheid in acht dient te nemen.
Kent u het Protocol «Beoordeling wilsbekwaamheid vastgesteld» dat is opgesteld door de beroepsgroep?
Ja.
Bent u van mening dat dit protocol voldoende is om wilsbekwaamheid bij ouderen vast te stellen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot het aantal bekende gevallen waarbij achteraf door de rechter of in een tuchtzaak is vastgesteld dat de notaris ten onrechte was uitgegaan van de wilsbekwaamheid van zijn cliënt? Zo nee, hoe zou dit protocol aangepast moeten worden?
Ik ben van oordeel dat het protocol voldoende houvast biedt voor een zorgvuldige behandeling door de notaris. Het protocol geeft aan welke redelijkerwijs te nemen stappen en overwegingen nodig zijn voor een zorgvuldig proces. Dat laat onverlet dat er zich in de praktijk gevallen voordoen waarin, ook als het protocol is gevolgd, achteraf wordt geconstateerd dat er geen sprake is van wilsbekwaamheid. Het signaleren van gebreken in de wilsbekwaamheid kan onder omstandigheden buitengewoon lastig zijn voor de notaris.
Wat vindt u van het in het artikel gestelde dat het protocol «meer bedoeld (lijkt) voor de bescherming van de notaris dan van de cliënt»?
Ik deel de stelling niet. Uiteraard is het ook voor de notaris van belang dat hij zorgvuldig handelt in verband met zijn beroepsaansprakelijkheid. Primair is het protocol bedoeld om de notaris te helpen een zo zorgvuldig mogelijke afweging te kunnen maken bij het opstellen van testamenten indien wordt getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van degene die een testament opstelt. Dat is zowel in het belang van de cliënt van de notaris, als van de erfgenamen en de notaris.
Deelt u de mening dat het genoemde protocol geen leidraad maar een voor de beroepsgroep voorgeschreven richtlijn zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u dit uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het formaliseren van het protocol biedt op zich geen extra waarborg voor een zorgvuldige behandeling door de notaris. Het protocol biedt voor de notaris een leidraad voor het maken van een complexe afweging, die voor een deel buiten zijn beroepsmatige expertise kan liggen. De tuchtrechtelijke en civielrechtelijke consequenties bij niet zorgvuldig handelen door de notaris vormen een afdoende prikkel tot naleving van het protocol.
Kan een wettelijke verankering van het protocol of delen daarvan bijdragen aan het voorkomen van genoemd misbruik? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit regelen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De uitbreiding van het Amerikaanse oliebedrijf NuStar op Sint Eustatius |
|
Ronald van Raak |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat het Amerikaanse oliebedrijf NuStar, dat nu op Sint Eustatius 58 tanks heeft staan (voor 13 miljoen vaten olie), zijn bedrijf met 25 tot 40 tanks wil uitbreiden?1
Ja. Daartoe heeft het bedrijf NuStar op 16 mei 2010 zijn uitbreidingsplannen in een document uiteengezet. Vervolgens heeft het bedrijf op 1 juli vorig jaar zijn plannen mondeling in Den Haag toegelicht. Ook is sprake van contacten tussen NuStar en het Netherlands Foreign Investment Agency van het ministerie van EL&I over de door het bedrijf voorgenomen investering op Sint Eustatius. Echter, het bedrijf heeft nog geen officieel verzoek tot uitbreiding ingediend bij het eilandbestuur van Sint Eustatius of de rijksoverheid.
Welke percentage van de oppervlakte van het eiland Sint Eustatius wordt nu ingenomen door NuStar? Hoeveel procent zal dat – bij benadering – na de uitbreiding zijn? Deelt u de angst dat Sint Eustatius steeds meer onderdeel wordt van NuStar, in plaats van andersom? Deelt u mijn opvatting dat we in de toekomst beter kunnen spreken van Sint NuStar?
NuStar bezit momenteel circa 10–15% van de oppervlakte van het eiland Sint Eustatius. Daarvan is circa 5% bebouwd met ruim 50 opslagtanks en bijbehorende gebouwen (pomphuizen, leidingstraten, werkplaatsen en kantoren). Met de voorgenomen uitbreiding van het aantal tanks zal nog eens circa 3–5% van het eiland worden bebouwd. Het beoogde terrein is reeds in eigendom van NuStar. Indien de uitbreiding van NuStar wordt gerealiseerd zoals thans door dit bedrijf beoogd, zal NuStar in totaal 8–10% van het eiland in gebruik nemen als op- en overslagterrein.
Bij het voorgaande moet worden bedacht dat het eilandbestuur van Sint Eustatius zelf bepaalt in welke richting het eiland zich (verder) dient te ontwikkelen. Daartoe heeft het in 2010 een strategische visie opgesteld, waarin ondermeer natuur, toerisme, werkgelegenheid en gezondheidszorg de nodige aandacht krijgen.
Betekent een eventuele uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius ook een uitbreiding van de speciale fiscale zone?
De minister van Financiën is op grond van artikel 5.2 van de Douane- en accijnswet BES bevoegd, nadat het bestuur van het desbetreffende lichaam is gehoord, om handels- en dienstenentrepots in te stellen binnen het grondgebied van Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Via hoofdstuk II, artikel VIII van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES zijn de oude, onder Nederlands-Antilliaanse wetgeving tot stand gekomen economische zones aangemerkt als handels- en dienstenentrepot. Voor zover de uitbreiding van NuStar plaats kan vinden binnen de huidige begrenzing van het op Sint Eustatius gesitueerde handels- en dienstenentrepot, is geen uitbreiding nodig van gebied waarop de fiscale bepalingen inzake het handels- en dienstenentrepot van toepassing zijn. Voor zover de door NuStar geplande uitbreiding niet binnen de huidige begrenzing van het handels- en dienstenentrepot kan worden gerealiseerd, zal aan de minister van Financiën moeten worden verzocht het huidige handels- en dienstenentrepot uit te breiden.
Hoeveel van de verwachtte 40 arbeidsplaatsen die zouden ontstaan bij de voorgenomen uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius zullen ook werkelijk worden ingevuld door bewoners van Sint Eustatius?
Zoals hiervoor opgemerkt, heeft NuStar nog geen officieel verzoek tot uitbreiding bij de lokale overheid of de rijksoverheid ingediend. Zodra dit wel het geval is, zal dit verzoek moeten worden beoordeeld. Hierbij moeten het eilandbestuur en de rijksoverheid nauw samenwerken. Het eilandbestuur is eerstverantwoordelijk voor zaken als de economische ontwikkeling, het toerisme, de werkgelegenheid, de ruimtelijke ontwikkeling en de natuur op het eiland. De rijksoverheid ziet er vooral op toe dat een bedrijf als NuStar voldoet aan alle eisen op het gebied van milieu, externe veiligheid, scheepvaart, luchtvaart, etc. en dat het bedrijf alle benodigde vergunningen heeft of verkrijgt. Hierbij komt dat gezien de verantwoordelijkheid van het eilandbestuur voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Sint Eustatius, in de eerste plaats het eilandbestuur moet afwegen of de baten en de lasten van een eventuele uitbreiding tegen elkaar opwegen. Hierbij zullen werkgelegenheid en toerisme een belangrijke rol spelen.
Vooruitlopende op de komende gesprekken met NuStar is het op dit moment nog te vroeg voor prognoses voor de ontwikkeling van (indirecte) werkgelegenheid en de lokale invulling daarvan bij een eventuele uitbreiding. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van het toerisme.
Wat betekenen de plannen voor uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius voor het toerisme op het eiland? Hoeveel geld en werkgelegenheid zal het eiland mislopen omdat toeristen in de toekomst Sint NuStar zullen mijden?
Zie antwoord vraag 4.
Aan welke milieueisen moet een eventuele uitbreiding van de olieopslag door NuStar op Sint Eustatius voldoen?
Alvorens NuStar een aanvraag om vergunning kan indienen zal een Milieu Effect Rapportage (MER) moeten worden opgesteld; hierin zullen alle effecten op het milieu moeten worden beschreven. Ook zal er vooraf een Milieu Risico Analyse (MRA) moeten worden opgesteld om eventuele gevolgen voor het milieu te beoordelen. Daarnaast zal het bedrijf een Veiligheidsrapportage (VR) moeten opstellen om alle gevaren voor de omgeving in beeld te brengen. Op basis van de aanvraag zal een beschikking worden opgesteld, waarin voorschriften worden opgenomen die vergelijkbaar zijn met de normering in het Europees deel van Nederland. Tevens is voor Caribisch Nederland met de vaststelling van de Wet VROM BES het uitgangspunt Best Bestaande Technieken (BBT) van toepassing geworden. De voor de opslag van olie geldende Nederlandse richtlijn (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen PGS 29) zal onverkort in de vergunning moeten worden opgenomen. Ook de voorschriften uit de EU-richtlijnen (IPPC-Reference Document on Best Available Techniques on Emissions from Storage, juli 2006) zullen – voor zover toepasbaar – worden opgenomen in de milieuvergunning.
Hoe zijn de bewoners betrokken bij de plannen voor uitbreiding van de olieopslag door NuStar op Sint Eustatius?
NuStar heeft begin november 2010 een «townhallmeeting» op Sint Eustatius gehouden, waar het bedrijf zijn uitbreidingsplannen aan de bevolking heeft toegelicht. De eilandbewoners zijn daarbij in de gelegenheid gesteld vragen te stellen aan het bestuur van Sint Eustatius en aan de directie van NuStar. Het ligt voor de hand dat wanneer NuStar een formeel verzoek tot uitbreiding heeft ingediend, de voors en tegens hiervan worden besproken met de bevolking. Hiertoe kan de eilandoverheid samen met de rijksoverheid een «townhallmeeting» organiseren.
In het kader van de eventueel te verlenen vergunningen bestaan voor bewoners uiteraard de gebruikelijke mogelijkheden voor bezwaar en beroep.
Bent u bereid een referendum te houden onder de bewoners van Sint Eustatius over eventuele uitbreiding van NuStar?
Zoals hierboven beschreven, vindt de besluitvorming over eventuele uitbreiding van NuStar primair plaats op eilandniveau. Het eilandbestuur van Sint Eustatius is vrij om een referendum over dit onderwerp te organiseren. De uitslag hiervan kan het bestuur vervolgens meenemen in de besluitvorming. Het ligt niet voor de hand dat de rijksoverheid een referendum over dit onderwerp organiseert binnen het openbaar lichaam.
Wat vindt u van de activiteiten van de Sint Eustatius Business Association, die met fiscale argumenten, zoals het ontbreken van winstbelasting en invoerrechten, Nederlandse bedrijven naar het eiland probeert te lokken? Welke soort bedrijven zouden zich op het eiland Sint Eustatius moeten vestigen?
Op zich genomen, zijn degelijke activiteiten van de Sint Eustatius Business Association (STEBA), gericht op de verbetering van de sociaal-economische structuur van Sint Eustatius, zeer welkom – dit uiteraard mits ook STEBA daarbij blijft uitgaan van de voor Caribisch Nederland geldende wet- en regelgeving waaronder de fiscale regelgeving. Afgezien hiervan, is het allereerst aan het desbetreffende bedrijf zelf om een antwoord te geven op de vraag of het zich op Sint Eustatius wil vestigen. Daarbij zal dit bedrijf van de wettelijke mogelijkheden en onmogelijkheden van vestiging moeten uitgaan; hierbij kan worden gedacht aan eventuele van toepassing zijnde de vergunningverleningprocedures.
Wat betreft het acquisitiebeleid niet alleen van STEBA, maar vooral ook van het desbetreffende lokaal bestuur, is van belang, dat op dit moment in opdracht van het ministerie van EL&I en met instemming van het Bestuurscollege van Sint Eustatius een onderzoek wordt gedaan naar de (sociaal-) economische ontwikkelings-mogelijkheden van het eiland en naar de mogelijkheden het ondernemersklimaat op Sint Eustatius te verbeteren. Van het onderzoek maakt het schrijven van een plan van aanpak deel uit. Na afronding van het onderzoek uiterlijk in de eerste helft van april a.s. zullen de onderzoeksresultaten aan in de eerste plaats het bestuur van Sint Eustatius ter hand worden gesteld. Vervolgens staan deze resultaten het bestuur volledig ten dienste om het attractieve vestigingsklimaat van zijn eiland onder de aandacht van het bedrijfsleven in onder meer het Europese deel van Nederland te brengen.
Wat betekent de komst van alle bedrijven naar Sint Eustatius voor de leefbaarheid van het eiland? Deelt u de angst dat Sint Eustatius een Caribisch bedrijventerrein wordt?
Vooralsnog is NuStar het enige industriële complex op Sint Eustatius. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat er zich andere grote bedrijven zullen vestigen op het eiland. Daarvoor is immers geen ruimte beschikbaar.
NuStar heeft laten weten bereid te zijn bij de uitbreiding zo veel mogelijk rekening te houden met natuur en landschap. Desondanks zal de uitbreiding een belangrijke stempel drukken op het karakter van Sint Eustatius. Aan de veiligheid van bewoners van Oranjestad worden geen concessies gedaan. De voor Nederland geldende veiligheidscontouren zullen derhalve ook voor NuStar gaan gelden. Compensatiemaatregelen zullen de leefbaarheid van de Statianen ten goede komen. De uitbreiding van NuStar zal leiden tot een flinke uitbreiding van bedrijfsterrein op Sint Eustatius. Echter, gezien de overige bestemmingen (wonen, natuurgebied, krater, toeristische kustzone) is de aanduiding «Caribisch bedrijventerrein» voor Sint Eustatius niet terecht.