Het gebruik van Mucusol door visverwerkers |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot 2016 is toegestaan, ondanks dat dit een ontsmettingsmiddel is en dat ontsmettingsmiddelen niet gebruikt mogen worden op vis?1
Ja, ik ben er mee bekend. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u verder naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015).
Waarom wordt door de NVWA momenteel niet gehandhaafd op het gebruik van het middel Mucusol als (indirect) ontsmettingsmiddel?
Zoals in het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, is het gebruik van waterstofperoxide, als dit gericht is op het ontslijmen van vis, een geoorloofde toepassing en heeft de NVWA geen reden handhavend op te treden. Dit is wel het geval als het gebruik gericht is op het decontamineren van vis.
Klopt het dat de NVWA al in 2008 en 2009 meerdere keren visverwerker Foppen heeft gewaarschuwd voor het gebruik van het middel Mucusol?
Dit is juist. Mucusol was bij de NVWA tot 2009 uitsluitend bekend als nationaal toegelaten decontaminatiemiddel. Omdat het gebruik van decontaminatiemiddelen sinds 1 januari 2006 onder Europese goedkeuring viel (en een dergelijke goedkeuring ontbrak) besloot de NVWA in 2008 op te treden tegen het gebruik in de visindustrie.
In 2009 veranderde deze situatie, omdat toen onderbouwd werd dat Mucusol in de processtap van het ontslijmen de functie van ontslijmingsmiddel heeft en dus geoorloofd is, zolang het gebruik veilig is.
Was de NVWA ervan op de hoogte dat bij het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer het automatisch ook als ontsmettingsmiddel wordt gebruikt en dat dit verboden is? Zo ja, waarom stond de NVWA het dan in 2008/2009 wel toe dit middel als visontslijmer te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Van Gerven is aangegeven beschikt de NVWA niet over inspectiegegevens die wijzen op oneigenlijk gebruik van desinfectie- of decontaminatiemiddelen in direct contact met vis. Wanneer Mucusol wordt toegepast als ontslijmingsmiddel is het een geoorloofde technische hulpstof. Er is dan, zoals in het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, geen reden om op te treden tegen dit gebruik; dit zal ook in de toekomst niet gebeuren.
Omdat de NVWA signalen uit de markt heeft ontvangen dat er sprake zou zijn van oneigenlijk gebruik, neemt zij dit in haar reguliere controles mee. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de NVWA in deze casus niet juist zou hebben gehandeld.
Waarom is besloten met ingang van 2016 wel te gaan handhaven, terwijl dit de afgelopen jaren niet gebeurde? Toont dit aan dat het achterliggende onderzoek door de NVWA niet (goed) is uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt niet met onmiddellijke ingang gecontroleerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Koşer Kaya (ingezonden 26 november 2015).
Is bekend door hoeveel bedrijven het middel Mucusol op dit moment nog gebruikt wordt, zowel primair als ontslijmer als primair als ontsmettingsmiddel? Kan dit met de Kamer gedeeld worden?
De NVWA houdt geen gegevens bij van het gebruik van Mucusol als ontslijmingsmiddel. Het gebruik als decontaminatiemiddel zou illegaal zijn en is tot dusver niet geconstateerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg NVWA voorzien op 10 december 2015?
Ja.
Over oneerlijke concurrentie door het ministerie |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministerie van Defensie gunde onterecht een opdracht aan zichzelf, zegt de ACM»?1
Defensie heeft tegen deze uitspraak bezwaar aangetekend bij de Autoriteit Consument & Markt.
Klopt het dat u het vervoer van twee Fokkervliegtuigen naar Peru aan uzelf heeft gegund in plaats van aan ondernemers? Zo ja, met welke redenen? Zo nee, waarom niet?
De Peruaanse marine heeft de Defensie Materieel Organisatie (DMO) verzocht om ondersteuning bij de overvlucht, die door Peruaanse piloten zou worden uitgevoerd. Defensie heeft het verzoek ingewilligd, omdat het paste in het kader van het in 2011 met Peru gesloten Memorandum of Understanding on Defence-related Cooperation.
Deelt u het oordeel van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat u de Wet Markt en Overheid heeft overtreden en dat er sprake is van oneerlijke concurrentie? Zo nee, waarom niet?
Defensie was van mening dat de gewenste ondersteuning geen activiteiten betreft die op een markt worden aangeboden en onder het mededingingsrecht vallen. Defensie heeft daarom bezwaar aangetekend tegen het besluit van de ACM en is vervolgens ook tegen het besluit op bezwaar van de ACM in beroep gegaan. De rechtbank Rotterdam heeft dit beroep echter op 22 juni 2017 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBROT:2017:4648), onder meer omdat naar haar oordeel de uitzondering op de Wet Markt en Overheid voor dienstverlening door overheden aan andere overheden, niet geldt voor dienstverlening aan buitenlandse overheden.
Momenteel doorloopt een wetsvoorstel dat de Wet Markt en Overheid op enkele punten aanscherpt een consultatieronde via internet. In dit wetsvoorstel is onder meer opgenomen dat de uitzondering voor dienstverlening door overheden aan andere overheden wordt uitgebreid tot dienstverlening aan buitenlandse overheden, aangezien de uitspraak van de rechtbank negatieve consequenties voor internationale defensiesamenwerking kan hebben.
Op welke wijze gaat u de ondernemers die zijn gedupeerd, tegemoet komen?
De ondernemers hebben geen schadeclaim ingediend.
Is er vaker sprake van geweest dat er door uw ministerie oneerlijk is geconcurreerd, dan wel de Wet Markt en Overheid is overtreden?
Reeds bij de inwerkingtreding van de Wet Markt en Overheid zijn de defensieonderdelen gewezen op de verplichtingen die uit de wet voortvloeien. Sinds de inwerkingtreding van de wet zijn er dan ook slechts enkele klachten van ondernemers ontvangen. In reactie daarop is de dienstverlening of de prijsstelling aangepast, zodat deze alsnog voldeden aan de wet.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat het in de toekomst niet langer mogelijk is dat er oneerlijk wordt geconcurreerd en/of de Wet Markt en Overheid wordt overtreden?
Zie antwoord vraag 5.
De onafhankelijkheid van het Centrum Veilig Wonen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Nota van het Nederlands Adviesbureau Monumentenzorg Interieurarchitectuur over het Centrum Veilig Wonen (CVW), dat in opdracht van de NAM de aardbevingsschade aan huizen afhandelt?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit CVW niet onafhankelijk is van de NAM, maar eerder te zien is als een verlengstuk van de NAM? Zo nee, waarom niet?
In het debat van 9 oktober 2014 heb ik aangegeven dat er een aparte organisatie zou worden opgericht die vanaf 1 januari 2015 de schadeafhandeling verzorgt. Destijds heb ik ook aangegeven dat NAM juridisch verantwoordelijk blijft en dat zij moet zorgen dat de schadeafhandeling op afstand van NAM wordt uitgevoerd (Handelingen II 2014/2015 33 529 nr. 12–8). Dat is het geval. NAM heeft voor de uitvoer van de herstelwerkzaamheden een tender uitgeschreven die uiteindelijk is gewonnen door een joint venture die bestond uit Arcadis en CED. Deze partijen hebben uiteindelijk het Centrum Veilig Wonen opgericht. De aandelen van het CVW zijn inmiddels voor 45% in handen van CED en 55% in handen van Arcadis. NAM geeft de opdracht voor het schadeherstel en het CVW voert de werkzaamheden uit conform de afspraken tussen NAM en CVW.
Deelt u de mening dat de NAM op deze manier zijn aansprakelijkheid probeert te ontlopen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is bewust voor deze vorm gekozen zodat de schadeafhandeling op afstand van NAM zou komen te staan. Dit was en is een breed gedeelde maatschappelijke wens in de regio. NAM blijft juridisch verantwoordelijk voor de aardbevingsschade die is ontstaan door de gaswinning.
Is het waar dat het CVW werkt vanuit een taakopdracht van de NAM en volgens de algemene voorwaarden van de NAM? Zo nee, hoe ziet de relatie tussen NAM en CVW er dan volgens u uit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat het CVW is opgericht door de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de «onafhankelijke» toezichthoudende commissie onder leiding van de heer Verwoert ook niet onafhankelijk is, omdat de heer Verwoert werkzaam is bij de NAM? Zo nee, waarom niet?
Op 18 december 2014 heb ik de Commissie van Toezicht Centrum voor Veilig Wonen ingesteld. De heer Bas Eenhoorn is voorzitter van deze onafhankelijke toezichtscommissie. De heer Martin Verwoert is eveneens lid van de commissie. De heer Verwoert is nimmer werkzaam geweest bij NAM. Hij heeft ruime ervaring als toezichthouder. Bij NAM is de heer Martijn Verwoerd werkzaam als projectdirecteur. Dit betreft twee verschillende personen.
Is het waar dat gedupeerden worden beperkt in hun rechten, doordat zij worden beperkt in het aantal uren van de contra-expert? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bewoners het niet eens zijn met een schaderapportage kunnen ze er voor kiezen om een contra-expertise uit te laten voeren door een expert van hun eigen keuze. Het is niet zo dat de contra-expertise een bouwkundige keuring betreft van het gehele pand. De contra-expertise wordt uitgevoerd over het gedeelte waarover geen overeenstemming is. De kosten hiervan worden door NAM vergoed. Hierbij maakt het CVW een redelijke inschatting van het aantal uren dat nodig is voor de uitvoer van de contra-expertise. Op basis van deze inschatting vergoedt men de contra-expertise.
Is het waar dat de schaderapporten van het CVW onvolledig zijn, geen deugdelijk constructief herstel waarborgen en veiligheidsrisico’s veronachtzamen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vaststellen van de schade gebeurt deugdelijk en veiligheidsrisico’s worden hierbij altijd meegenomen. Het CVW vraagt schade-experts om een inventarisatie te maken van de schade. De schade-experts gebruiken hierbij het Handboek Aardbevingsschade en hun eigen expertise. Het CVW onderhoudt nauw contact met bewoners over de voortgang en de inhoud van de schaderapportages.
Herstel van schade vindt altijd plaats in overleg met de bewoner. Bedrijven die de schade namens CVW herstellen zijn gecertificeerd, zodat de kwaliteit gewaarborgd is. Wanneer er sprake is van een veiligheidsrisico wordt direct actie ondernomen en contact gezocht met de gemeente. Het doel is om ontstane aardbevingsschade snel, deugdelijk en tot tevredenheid van de bewoner te herstellen. Op basis van het klanttevredenheidsonderzoek van het CVW kan gesteld worden dat bewoners tevreden zijn over het gehele schadeherstelproces van het CVW.
Waarom worden gedupeerden structureel onder druk gezet tot sloop, in plaats van daadwerkelijk herstel?
De idee dat bewoners onder druk worden gezet om over te gaan tot sloop is onjuist. Er zijn situaties mogelijk waarbij er sprake is van een herstel- en versterkingsproces van dermate grote omvang dat dit proces een forse impact heeft op de persoonlijke levenssfeer van de eigenaar en die mogelijk de economische waarde van de woning overstijgt. De vraag kan gesteld worden of vasthouden aan herstel- en eventuele versterkingswerkzaamheden dan de meest logische keuze is of dat andere opties zoals opkoop, sloop of nieuwbouw overwogen dienen te worden. In een dergelijke situatie wordt samen met bewoners bekeken wat de beste oplossing is. Het doel is om een oplossing te vinden waar zowel gedupeerde als NAM mee in kunnen stemmen.
Kunt u een onafhankelijke variant op het Handboek Aardbevingsschade (van de NAM) laten schrijven? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het Handboek Aardbevingsschade is dat de schadeprocedure, zoals die binnen de verantwoordelijkheden van NAM valt, op een uniforme wijze wordt ingericht. Het Handboek Aardbevingsschade is geschreven in opdracht van NAM en is ter consultatie voorgelegd aan diverse partners. Op deze manier werd verzekerd dat een breed spectrum aan partijen hun inbreng konden leveren op het handboek. Naar aanleiding van het commentaar van diverse partijen is de conceptversie aangepast. De opmerkingen van onder andere de Groninger Bodembeweging (GBB) en de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) zijn meegenomen in de versie die is gepubliceerd in februari 2015. Door middel van de in acht genomen consultatieprocedure acht ik maatschappelijk draagvlak van Handboek Aardbevingsschade geborgd en zie ik geen noodzaak om het handboek opnieuw op te laten stellen.
Is het waar dat de schadeprocedures van de NAM proberen de gangbare schadeprocedure uit het BW uit de weg te gaan? Zo nee, waarom niet?
De schadeprocedure van het CVW heeft tot doel om de aardbevingsschade bij de bewoner snel en tot tevredenheid van de bewoner te herstellen, zonder dat tussenkomst van een rechter noodzakelijk is. Wanneer een bewoner zijn zaak wil voorleggen aan een rechter dan bestaat hiertoe gedurende het gehele lopende schadeherstelproces de mogelijkheid. De bewoner blijft te allen tijde alle rechten houden die het Burgerlijk Wetboek hem toekent.
Wanneer zal de omkering van de bewijslast ingaan? Hoe gaat de NAM zijn procedures hierop aanpassen?
Ik heb de Raad van State gevraagd om spoedadvies over het wetsvoorstel omtrent het wettelijk bewijsvermoeden. Na ontvangst van het advies zal ik het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk indienen bij Uw Kamer. Ik verwacht dat, mits uw Kamer en de Eerste Kamer het wetsvoorstel voorspoedig behandelen, het bewijsvermoeden vóór het zomerreces van 2016 kan worden ingevoerd. NAM treedt momenteel met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg over aanpassingen aan de schadeafhandelingsprocedure.
De ondoorzichtige kostenstructuur die banken hanteren bij valutatransacties voor het MKB |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Netto verborgen kosten voor het MKB: Banken verdienen «grof geld» aan valutatransacties ten koste van ondernemers. Dat kan goedkoper.»?1
Ja.
Klopt het dat de door banken gehanteerde kostenstructuur bij het afhandelen van valutatransacties ondoorzichtig is? Deelt u de mening dat het voor ondernemers vooraf duidelijk moet zijn welke kosten met een valutatransactie zijn gemoeid?
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over de kosten die zij in rekening brengen bij het uitvoeren van valutatransacties. Alle kosten moeten naar mijn mening van te voren voor de klant inzichtelijk zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aan mij aangegeven dat de banken transparant zijn over deze kosten. Zo zijn de kosten die de drie grootbanken in rekening brengen te raadplegen op de desbetreffende websites van de banken.2
De kosten die banken in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties bestaan veelal uit een vast bedrag en een variabel gedeelte, waarbij het variabele gedeelte (percentage van het bedrag) vaak begrensd wordt met een minimum en maximum bedrag De hoogte van beide type kosten zijn mede afhankelijk van de mate van liquiditeit van beide valuta’s in de transactie (het valutapaar). Daarnaast kunnen banken additionele kosten in rekening brengen bij onder andere spoedbetalingen en de wijze waarop de transactie wordt aangeleverd (bijvoorbeeld via post of telefoon).
Naast het in rekening brengen van kosten voor het uitvoeren van een valutatransactie hanteert een bank een bepaalde marge bij het aanbieden van een wisselkoers in de vorm van aan- en verkoopprijzen. Het verschil tussen de aan- en verkoopprijzen die banken hanteren voor MKB-ondernemingen is over het algemeen groter dan cq kan afwijken van de aan- en verkoopkoersen die banken onderling hanteren.
Banken stellen de aan- en verkoopprijzen van de door hen gehanteerde valutaparen voor MKB-ondernemingen doorgaans één of meerdere keren per dag vast en maken deze met koerslijsten openbaar op hun website. Deze koerslijsten fungeren als vaste koersen of als indicatiekoersen. Dit verschilt per bank. Indien de bank de aan- en verkoopprijzen op de koerslijst gebruikt als indicatiekoers wordt de transactie afgerekend tegen een actuele koers. Tegen welke koers de transactie is verricht is achteraf via het (digitale) afschrift van de betaling voor de klant in te zien. Het is belangrijk dat banken inzicht geven in de wisselkoersen die zij hanteren en welke koers daadwerkelijk wordt gebruikt bij het uitvoeren van de transactie.
De hoogte van de kosten en welke koers (vast of actueel) wordt gebruikt kan ook verschillen per product. Zo bieden banken verschillende producten aan doelgroepen aan voor het uitvoeren van valutatransacties. Welk product het meest geschikt is hangt mede af van de mate en de omvang waarin een MKB-onderneming betaalt en handelt in vreemde valuta(s). Voor de meeste MKB-ondernemingen volstaat doorgaans het kunnen uitvoeren van een overboeking in een vreemde valuta of het openen van een vreemde valutarekening om betalingen mee uit te kunnen voeren. Voor andere MKB-ondernemingen die naast het doen van betalingen in vreemde valuta ook vreemde valuta aan- en verkopen wordt valuta-treasury doorgaans geschikter bevonden. Hierbij wordt de klant bij specifieke aan- en verkopen van vreemde valuta vooraf een koers aangeboden waartegen de transactie meteen kan worden uitgevoerd. De klant krijgt bedenktijd om deze koers te accepteren, maar kan ook bepalen om de koers niet te accepteren.
Kunt u bij benadering aangeven wat de winstmarge is van banken op valutatransacties voor het mkb? Komen winstmarges tot honderden procenten werkelijk voor? Wilt u in dat geval banken vragen daar onmiddellijk een einde aan te maken?
Ik heb geen zicht op de winstmarges van banken op valutatransacties voor het MKB. Banken geven aan dat zij een faire prijs in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties. Banken herkennen zich dus niet in het geschetste beeld van winstmarges tot honderden procenten. Omdat deze diensten door verschillende aanbieders (banken en intermediairs) worden aangeboden doen klanten er in mijn ogen verstanding aan om de kosten en de koersen van de verschillende aanbieders met elkaar te (blijven) vergelijken en hier desgewenst gevolg aan te geven. In dit kader is de ontwikkeling positief te noemen dat nieuwe toetreders zich op dit gebied van dienstverlening aan MKB-ondernemers begeven.
Deelt u de mening dat banken vooraf de koers zouden moeten doorgeven waartegen een transactie wordt uitgevoerd? Zo ja, bent u bereid de bancaire sector hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat visverwerkers oude vis oplappen met verboden middelen met waterstofperoxide |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Visverwerkers lappen oude vis op met verboden middelen met waterstofperoxide»?1
De titel van het bericht refereert aan de opvatting van een voedingsmiddelentechnoloog dat de betreffende praktijk zou voorkomen. De NVWA kan dit vermoeden niet bevestigen, maar neemt het signaal wel serieus en besteedt hier bij de controles aandacht aan.
Hoe kan een dergelijke gebruik van ontsmettingsmiddelen blijkbaar zowel een publiek geheim zijn als onttrokken worden aan het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Kunt u uitsluiten dat dit met capaciteitsgebrek te maken heeft? Zo ja, welke onderbouwing heeft u daarvoor?
Het is een verwoording van de aangehaalde voedingsmiddelentechnoloog dat de inzet van waterstofperoxide in de visindustrie een «publiek geheim» is. Dit suggereert dat de inzet van waterstofperoxide illegaal is; dit is niet het geval. Waterstofperoxide kan als technische hulpstof bij de productie van vis (als ontslijmingsmiddel) worden ingezet. De NVWA is bekend met dit gebruik en ziet er op toe dat het gebruik van technische hulpstoffen veilig is.
Wat volgens het artikel onttrokken wordt aan het toezicht van de NVWA is mogelijk illegaal gebruik van middelen om «oude vis op te lappen». De NVWA kent de signalen over dergelijk gebruik, maar kan dat vanuit haar eigen waarnemingen niet bevestigen. Wel zal zij de komende tijd meer aandacht aan dit mogelijke gebruik geven. Er zijn geen capaciteitsproblemen die de NVWA belemmeren deze extra aandacht te geven.
Wanneer is besloten om het middel Mucusol en/of andere ontsmettende middelen met waterstofperoxide toe te laten of te gedogen voor het ontslijmen en/of ontsmetten van vis? Welke redenen lagen daaraan ten grondslag? Betrof dit een bedrijfsspecifieke of sectorbrede toestemming?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015). In aanvulling hierop meld ik u dat het geoorloofd zijn van Mucusol als ontslijmingsmiddel geldt voor alle bedrijven en alle formuleringen van producten met waterstofperoxide, zolang het gebruik kan worden aangemerkt als technische hulpstof en het gebruik daarvan veilig is.
Waarom gaat de NVWA pas vanaf volgend jaar controleren? Hoeveel vertraging zit er in dit geval en in het algemeen tussen het opvangen van signalen en het overgaan tot toezicht?
De controle van de NVWA is continu; er is geen sprake van dat de NVWA pas in 2016 zou beginnen met controleren. Wel is het juist dat extra nadruk op het toezien op het juiste gebruik van waterstofperoxide (en andere stoffen met een decontaminerende werking) in 2016 in het reguliere werkproces van de NVWA wordt opgenomen. Dit laat onverlet dat de NVWA ook in de resterende tijd in 2015 in haar toezicht aandacht aan dit punt geeft.
Heeft het gebruik van middelen met waterstofperoxide per definitie een ontsmettend effect, zoals voedingsmiddelentechnologen en de Consumentenbond zeggen, of zijn er, zoals de NVWA blijkbaar van oordeel was, wijzen waarop het gebruikt kan worden voor ontslijmen zonder dat het een ontsmettend effect heeft?
Waterstofperoxide heeft in werkzame concentraties altijd een decontaminerend effect; ook de NVWA is zich hiervan bewust. De mate waarin dit effect optreedt kan variëren, afhankelijk van de formulering en concentratie waarin het wordt gebruikt. Voor de overheid was bij het in dit geval geoorloofd-verklaren van waterstofperoxide niet de afwezigheid van een decontaminerend effect bepalend, maar de werkzaamheid van de stof als ontslijmingsmiddel en de veiligheid van het gebruik.
Kunt u uitsluiten dat er vis ter consumptie beschikbaar is gesteld die daarvoor niet in aanmerking zou zijn gekomen als deze niet met het middel Mucusol of andere ontsmettingsmiddelen behandeld was? Zo nee, waarom niet en welk risico is er geweest voor de volksgezondheid?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. De NVWA onderzoekt of van dergelijk illegaal gebruik sprake is. Het gebruik van waterstofperoxide voor het ontslijmen van vis resulteert niet in een gevaar voor de volksgezondheid.
Bij het gebruik van andere middelen zou dit anders kunnen liggen. Onderzoek van de NVWA zal moeten aantonen of illegale behandelingen plaatsvinden en of deze praktijken gevaar voor de volksgezondheid zouden kunnen opleveren.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven die in India actief zijn |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India» van de Landelijke India Werkgroep?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het rapport dat een toenemend aantal kinderen – naar schatting 156.000 – in de Indiase groentezaadteelt werkt, dat vrouwen meestal ver onder het officiële minimumloon worden betaald en dat een aantal Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven daarbij zijn betrokken?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de groentezaadteelt. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken. Hoewel dit betekent dat kinderarbeid sinds 2000 met een derde is gedaald, moet er nog veel gebeuren. De brede inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963, nrs. 5 en 7).
Bovendien is tijdens de behandeling van de BHOS-begroting voor 2016 per amendement van het lid Van Laar een nieuw kinderarbeidfonds van € 5 miljoen in het leven geroepen. Dit fonds is bedoeld om nieuwe multi-stakeholderinitiatieven tegen kinderarbeid te financieren. Uit het fonds kunnen bijdragen van het bedrijfsleven worden verdubbeld, bijvoorbeeld voor projecten specifiek tegen kinderarbeid in de zaadteelt.
Wat vindt u van het feit dat minstens 19 leden van de brancheorganisatie Plantum in India actief zijn, waarvan er slechts 10 een vorm van controle op kinderarbeid onder de 14 jaar hebben, en dat van de meeste bedrijven niet bekend is of zij ook meewerken aan oplossingen om deze kinderen naar onderwijs te begeleiden?2
Van Nederlandse bedrijven verwacht ik dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen deze aan moeten pakken. Als kinderarbeid in de zadensector als een risico naar voren komt, dan wordt van bedrijven in die sector verwacht dat ze maatregelen nemen.
Branchevereniging Plantum heeft na verschijnen van eerdere rapporten over kinderarbeid in de zadensector eind 2014 geïnventariseerd welke leden in India actief zijn. Met hen is Plantum in gesprek om dit probleem onder de aandacht te brengen en ze bewust te maken van het feit dat hier actie op ondernomen dient te worden. Gezien de urgentie heeft een deel van deze bedrijven beleid ten aanzien van kinderarbeid en een ander deel is dit al aan het ontwikkelen. Plantum ondersteunt haar leden door bijvoorbeeld het organiseren van een bijeenkomst over het invoeren van controle door lokale partijen op het naleven van afspraken met lokale boeren over het uitsluiten van kinderarbeid. Deze maatregelen worden ook genoemd in het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India».
De branchevereniging doet het komend jaar een nieuwe inventarisatie van de stand van zaken van de aanpak van kinderarbeid door leden die in India actief zijn.
Om verder invulling te geven aan IMVO wordt met behulp van MVO Nederland in de eerste helft van 2016 een IMVO-risicoanalyse uitgevoerd op grond waarvan bekeken wordt wat verdere maatregelen zouden kunnen zijn. Deze kunnen gaan over loonbetaling en gevaarlijke arbeid door kinderen tussen 14 en 18 jaar en begeleiding naar onderwijs. Hierover wordt onder meer met de Landelijke India Werkgroep contact onderhouden.
Bent u van mening dat Nederlandse zaadbedrijven, die nu in strijd met Conventie 182 van de International Labour Organization (ILO) niets of weinig doen tegen gevaarlijke arbeid van 14 tot 18-jarigen en zodanige prijzen aan boeren betalen dat deze boeren geneigd zijn vrouwen ver onder het minimumloon te betalen, ook deze kwesties actief moeten oppakken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bedrijven en de brancheorganisatie Plantum aan te spreken op bovengenoemde kwesties? Vindt u een convenant met de brancheorganisatie, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid een geschikt middel om daarover nadere afspraken te maken?
Het ministerie is met brancheorganisatie Plantum hierover al in gesprek, ook in relatie tot het traject om te komen tot IMVO-sectorconvenanten. Een sectorconvenant met de zadensector en direct betrokkenen acht ik een geschikt middel om goed om te gaan met kwesties waar het rapport aandacht voor vraagt. De IMVO-convenanten bieden bedrijven in sectorverband de kans om samen met de overheid en andere partijen, zoals ngo’s en vakbonden, kwesties als kinderarbeid en leefbaar loon structureel aan te pakken en daarmee hun invloed (leverage) te vergroten.
Bent u bereid om Indiase organisaties of nieuwe gezamenlijke initiatieven te steunen waarvan gebleken of te verwachten is dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het effectief aanpakken van kinderarbeid in de groentezaadteelt en aan het werken aan tenminste het officiële minimumloon, toewerkend naar een leefbaar loon?
Uiteraard ben ik bereid nieuwe initiatieven op hun merites te beoordelen en per geval na te gaan of steun van het ministerie zinvol en mogelijk is. Het nieuwe Kinderarbeidfonds, dat tijdens de BHOS-begrotingsbehandeling in het leven geroepen is, kan hierbij ingezet worden.
Zijn u en uw collega’s bereid om deze kwestie in de bilaterale contacten met India, inclusief in het kader van het Memorandum of Understanding over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), aan te orde te stellen en indien mogelijk samen bij te dragen aan oplossingen?
Ja, ik ben bereid deze kwestie in de daartoe geschikte fora en bilaterale contacten naar voren te brengen.
Ondersteunt u de aanbeveling in het rapport dat bedrijven en brancheorganisaties een effectief klachtenmechanisme zouden moeten hebben om zowel individuele als structurele misstanden actief te kunnen aanpakken en oplossen?
Ja, ik steun de aanbevelingen, die partijen onder meer oproepen te voldoen aan de UNGP’s.
Specifiek wat betreft aanbeveling 7, over leefbaar loon, kan gesteld worden dat opdrachtgevers hun inkooppraktijk zo moeten inrichten dat hun producenten in staat zijn leefbare lonen te betalen aan hun werknemers. Het kunnen betalen van de wettelijke minimumlonen is wel het minste. Als de prijsconcurrentie er nu toe leidt dat boeren een prijs vragen die hen niet in staat stelt de wet na te leven, heeft de opdrachtgever de verantwoordelijkheid de inkooppraktijk zo in te richten dat die wetten wel nageleefd kunnen worden. Een tweede stap is na te gaan of het wettelijk minimumloon op de hoogte ligt van een leefbaar loon en in multi-stakeholderverband stappen te nemen in de richting van een leefbaar loon. Het traject om te komen tot IMVO-convenanten biedt de mogelijkheid om, via brancheorganisatie Plantum, afspraken te maken met de Nederlandse zaadsector over het voldoen aan de UNGP’s.
Onderschrijft u ook de andere aanbevelingen van het rapport en welke mogelijkheden ziet u om aan de uitvoering daarvan bij te dragen?
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) voorzien op 3 december 2015 te beantwoorden?
Per brief van 1 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 958) heb ik u geïnformeerd over de redenen waarom ik deze vragen niet voor het AO van 3 december jl. heb beantwoord.
Het bericht “Drama’s na IBAN-fout onopgelost” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drama’s na IBAN-fout onopgelost»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht? Welke afspraken lagen er met de bankensector c.q. de Betaalvereniging om het foutief overboeken te verminderen? Wat is daarvan terecht gekomen?
Naar ik heb begrepen zijn de Consumentenbond en de Betaalvereniging met elkaar in gesprek geweest om te bespreken hoe het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder kan worden gereduceerd. De besprekingen tussen de Consumentenbond en de Betaalvereniging hebben echter aan de zijde van de Consumentenbond tot nog toe niet tot bevredigende resultaten geleid.
Welke oplossingen zijn er mogelijk voor het verminderen van het foutief overboeken? Welke partijen moeten daarvoor actie ondernemen?
Om een antwoord te kunnen geven op de vraag welke maatregelen kunnen worden genomen om het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder terug te dringen, is het zaak dat nader in kaart wordt gebracht wat op dit moment, grofweg anderhalf jaar na de afronding van de overgang op IBAN, de precieze aard en omvang van het probleem is. De Betaalvereniging heeft toegezegd om vanaf 1 januari a.s. dit te inventariseren. Ik vertrouw erop dat als de resultaten daarvan bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging op constructieve wijze een vervolg zullen geven aan hun bespreking.
In hoeverre klopt het dat de Betaalvereniging op 10 juni 2015 op haar website nog heeft gezegd: «Betaalvereniging Nederland en de Consumentenbond gaan nu met elkaar in gesprek om te onderzoeken of de resterende verkeerde overboekingen nog beter voorkomen of makkelijker teruggeboekt kunnen worden.»? Wat is daarvan terecht gekomen c.q. gaat daarvan nog terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
De Betaalvereniging spreekt in de media dat de banken niet controleren of bij een overboeking de juiste naam bij het IBAN-nummer staat en dat dit te maken heeft met juridische beperkingen, klopt dat? Om welke juridische beperkingen gaat het dan? Hoe kunnen die worden weggenomen?
Voorop staat dat het primair aan de opdrachtgever is om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Dit is in lijn met de richtlijn betaaldiensten,2 die stelt dat de betaaldienstleverancier mag uitgaan van de juistheid van het opgegeven rekeningnummer, en niet aansprakelijk is als dat rekeningnummer onjuist blijkt. Het zijn niet zo zeer juridische beperkingen die in de weg staan aan het uitvoeren van naam-nummercontrole, als wel dat een dergelijke controle vanuit operationele overwegingen onwenselijk is, omdat dat zou leiden tot vertraging bij het verwerken een substantieel aantal betaalopdrachten.3
Hoeveel foutieve overboekingen zijn er op dit moment nog per maand (in april 2014 waren het ruwweg 4.500 per maand, later daalde dat aantal tot 1.500 per maand)? Welke problemen zijn er op dit moment nog bij het snel c.q. direct kunnen terug storten van foutieve overboekingen? In hoeveel gevallen (per maand) kan het geld niet terug gekregen worden door degene die een foutieve overboeking heeft gedaan?
Door het gebruik van IBAN is het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer significant afgenomen.4 Het is – als gevolg van het controlegetal in het IBAN – vrijwel uitgesloten dat door een typefout in het IBAN een betaling op een onbedoeld rekeningnummer terecht komt. De voornaamste bron van foutieve overboekingen is dat, bij de conversie van de oude gironummers naar IBAN, degene die de conversie van het rekeningnummer verricht een ander gironummer opgeeft dan hij had bedoeld, waardoor hij of zij een ander IBAN teruggekoppeld krijgt dan de bedoeling was.
Hetgeen in de weg staat aan het direct terugstorten van overboekingen die abusievelijk naar een verkeerd rekeningnummer zijn gedaan, is dat de bank van de begunstigde niet gerechtigd is om het bedrag zonder akkoord van de rekeninghouder terug te boeken. De banken hebben weliswaar een procedure ingericht voor het terugvorderen van onjuiste overboekingen, voor het daadwerkelijk terugboeken van het geld is medewerking van de betreffende rekeninghouder nodig. De Betaalvereniging heeft mij geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. Van de ontvangers die weigeren mee te werken aan het terugstorten van het geld, krijgt de overschrijver na 21 dagen de gegevens van de ontvanger. In die gevallen kan de overschrijver buiten het interbancaire proces om het geld terugvorderen van de ontvanger.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Betaalvereniging en de Consumentenbond over deze problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en kunt u de uitkomst daarvan dan terugmelden aan de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de goede doelen en de IBAN-nummers, want tot 1 februari 2016 zouden de grote retailbanken voor goede doelen de nummerconversie in de internetbankomgeving blijven aanbieden? In hoeverre is er een definitieve oplossing voor dit probleem?
In 2014 heb ik bij de Europese Commissie aangegeven dat Nederland gebruik zou gaan maken van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor het verplichte gebruik van IBAN. Deze «goededoelenwaiver» biedt donateurs van goede doelen de mogelijkheid om tot 1 februari 2016 de speciale actienummers (bijvoorbeeld giro 555) te blijven gebruiken in plaats van het IBAN. De Nederlandsche Bank heeft evenwel aangegeven vooralsnog geen prioriteit te geven aan de handhaving van de verplichting tot het gebruik van IBAN, zodat de goede doelen en de banken extra tijd krijgen om naar een definitieve oplossing te zoeken. Gezien het maatschappelijk belang dat is gemoeid bij tijdelijke voortzetting van het gebruik van de huidige actienummers en het feit dat de doelstellingen van de SEPA-verordening mijns inziens daar niet mee worden geschaad, kan ik de Nederlandsche Bank steunen in haar benadering.
Welke problemen zijn er verder op dit moment nog als gevolg van SEPA c.q. IBAN waarvoor nog oplossingen moeten worden gevonden?
Alhoewel er – gezien de omvang – niet van een groot maatschappelijk probleem gesproken kan worden, zijn bij DNB ongeveer 150 gevallen bekend van zogenaamde IBAN-discriminatie, waarbij bedrijven ten onrechte onderscheid maken tussen Nederlandse en buitenlandse IBANs. Ik heb met DNB afgesproken dat zij de bij hen bekende gevallen blijft monitoren en instellingen die zich op meer structurele wijze hier schuldig aan maken erop attenderen dat het niet is toegestaan onderscheid te maken naar het land van oorsprong van een IBAN.
Ten slotte wil ik voor de goede orde nog wel vermelden dat ook een tweede vrijstelling per 1 februari 2016 vervalt. Deze heeft betrekking op de zgn. kansspelincasso, een vorm van incasseren waarbij de debiteur geen recht heeft op terugboeking. Dit betekent dat de loterijen die op dit moment gebruik maken van de kansspelincasso vanaf 1 februari a.s. over zullen moeten stappen op de gewone incasso.
Het bericht dat de autofabrikant de automobilist overal volgt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat de privacy van automobilisten in het geding is? Zo nee, waarom niet?
Op het gebied van privacy geeft de Europese richtlijn 95/46/EG regels voor het verwerken van persoonsgegevens. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ook autofabrikanten moeten zich houden aan de wet- en regelgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is aan haar om te oordelen of de Wbp wordt nageleefd.
Hoe oordeelt u over het feit dat het niet bekend is wat de autofabrikanten doen met de verzamelde data?
Veel bedrijven, binnen en buiten het mobiliteitsdomein, verzamelen data om hun producten of diensten te verbeteren. Het is daarbij uiteraard belangrijk dat ze data gebruiken op een wijze die in overeenstemming is met wet- en regelgeving en hier maximale transparantie en keuzevrijheid over bieden richting hun klant.
Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de Wbp regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant de identiteit en doeleinden van de verwerking meedeelt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. De betrokkene kan dan zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Deelt u de mening dat automobilisten zelf moeten kunnen bepalen of zij en, zo ja, welke informatie zij naar derden versturen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben er voorstander van dat automobilisten zelf invloed hebben op het verzamelen en gebruik van persoonsgegevens die henzelf betreffen en dus geïnformeerde toestemming geven voor het gebruik van hun persoonsgegevens.
Bent u bereid dit probleem aan te pakken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zowel vanuit de overheid als de industrie is er een groot belang om de privacy van weggebruikers te borgen. Dit is een continu proces en heeft daarom voortdurend mijn aandacht. Zo is bijvoorbeeld recent door de samenwerkende overheden in Beter Benutten een Privacy Referentiearchitectuur2 opgesteld om overheden en bedrijfsleven handvatten te bieden hoe binnen de kaders van de wet op verantwoorde wijze met persoonsgerelateerde data kan worden omgegaan.
Daarnaast wil ik graag benadrukken dat overheden, autofabrikanten, dienstverleners en toeleveranciers op nationale en internationale schaal samenwerken voor doorontwikkeling van beleid en uitvoeringspraktijk. Tijdens het Europese voorzitterschap zal ik ook verdere kennisontwikkeling en internationale afstemming over de borging van privacy onder de aandacht brengen. Tijdens het AO Transportraad van 2 december jl. heb ik toegezegd de Kamer op regelmatige basis nader te informeren over de privacyaspecten van zelfrijdende auto's.
Het bericht dat banken niets willen doen om verkeerde overboekingen te voorkomen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Drama’s na IBAN-fout onopgelost»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de weigering van banken om, ondanks eerder gedane beloften, maatregelen te nemen om verkeerde overboekingen door het foutief invullen van het IBAN-nummer te voorkomen?
Naar ik heb begrepen zijn de Consumentenbond en de Betaalvereniging met elkaar in gesprek geweest om te bespreken hoe het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder kan worden gereduceerd. De besprekingen tussen de Consumentenbond en de Betaalvereniging hebben echter aan de zijde van de Consumentenbond tot nog toe niet tot bevredigende resultaten geleid. Wel heeft de Betaalvereniging toegezegd vanaf 1 januari in kaart te zullen brengen wat de aard en aantallen zijn van overboekingen naar een ander IBAN dan de betaler bedoeld had.
Klopt het dat banken ook niet controleren of de juiste naam bij het juiste rekeningnummer staat genoteerd? Is door banken überhaupt enige controle ingebouwd om verkeerde overboekingen te voorkomen?
Het klopt inderdaad dat banken geen zogenaamde naam-nummercontrole uitvoeren. De naam-nummercontrole werd voor de overgang naar SEPA in het Nederlandse betalingsverkeer voor gironummers gebruikt, omdat het gironummer geen geïntegreerd controlemechanisme kende, zodat een typefout in het rekeningnummer zou leiden tot een overboeking naar een andere rekening dan bedoeld. Met het gebruik van IBAN is het, door het controlegetal in het IBAN, vrijwel uitgesloten dat bij het maken van een typefout in het IBAN geld overgemaakt zou worden naar een andere rekening dan bedoeld, omdat dat zou leiden tot een ongeldig IBAN.
Deelt u de mening dat de houding van banken niet strookt met het dienen van de klant?
Voorop staat dat het primair aan de opdrachtgever is om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Dit is in lijn met de richtlijn betaaldiensten,2 die stelt dat de betaaldienstleverancier mag uitgaan van de juistheid van het opgegeven rekeningnummer, en niet aansprakelijk is als dat rekeningnummer onjuist blijkt. Door uit te gaan van de juistheid van het door de klant opgegeven IBAN wordt bewerkstelligd dat overboekingen zo snel mogelijk worden uitgevoerd. Indien het toch een overboeking plaatsvindt naar een ander nummer dan de klant beoogde, dan ben ik van mening dat banken hun klanten moeten bijstaan bij het terughalen van het betrokken bedrag. De banken hebben daartoe een procedure opgezet. De Betaalvereniging heeft mij geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. Ik vertrouw erop dat als de resultaten van het onderzoek naar de aard en aantallen van verkeerde overboekingen bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging op constructieve wijze een vervolg zullen geven aan hun bespreking om te kijken hoe klanten beter kunnen worden bijgestaan bij het voorkomen van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer c.q. het terughalen daarvan.
Bent u bereid banken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om verbeteringen door te voeren om foute overboekingen te voorkomen en klanten die geld hebben overgeboekt naar een verkeerd rekeningnummer adequaat te helpen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Uitleg over discardban’ |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitleg over discardban»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat per 1 januari 2016 de aanlandplicht gaat gelden voor de kottervloot, terwijl er nog veel vragen en onduidelijkheden leven binnen de visserijsector?
Zoals door mij aangegeven tijdens de Begrotingsbehandeling op 2 en 3 december jl. is er met het afgesproken stappenplan duidelijkheid over de gevonden rek en ruimte bij de invoer van de aanlandplicht en geeft dit vissers de ruimte en tijd om zich aan te passen en werkenderwijs ervaring op te doen met de aanlandplicht. Door middel van voorlichtingsbijeenkomsten en informatie op rijksoverheid.nl zijn vissers hierover nader geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de woordvoerder van de Nederlandse Voedsel- en Warendienst (NVWA), die stelt dat de nieuwe regelgeving ten aanzien van de aanlandplicht allemaal niet zo ingewikkeld is? Hoe ziet u deze reactie in het licht van de vragen en zorgen die nog steeds leven binnen de visserijsector?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de uitspraak van de NVWA-woordvoerder: «Strategieën geven wij -uiteraard- vooraf niet prijs»?2
De NVWA heeft van Visserijnieuws vragen voorgelegd gekregen over de handhaving. De woordvoerder van de NVWA heeft geantwoord dat per 1 januari 2016 de nieuwe regelgeving van kracht wordt en dat de NVWA toeziet op de naleving ervan door de sector. Voor de regelgeving en de aanlandplicht heeft hij verwezen naar de wetgever, zijnde mijn ministerie. Ook heeft hij gewezen op de geplande voorlichtingsbijeenkomsten met de sector.
Bij de handhavingsstrategie gaat het om de inzet van schepen, luchtsurveillance of anderszins, om de wijze van inspecteren en om het ontwikkelen van controletools om te bepalen of vissers zich aan de voorschriften houden. Het is niet gebruikelijk dat hierover vooraf informatie wordt verstrekt. Het gehele maatregelenpakket van de NVWA is van toepassing, inclusief het «Hard-waar-het-moet traject».
Sinds de totstandkoming van het nieuwe Gemeenschappelijk Visserij Beleid eind 2013 is het ministerie in overleg met de sector over de implementatie van de aanlandplicht. Ook de NVWA participeert actief in deze overleggen. De NVWA houdt ook bilateraal overleggen met de sector over problemen in de uitvoering van regelgeving en toont zich hiermee een professionele gesprekspartner.
Wat vindt u van deze uitspraak van de woordvoerder van de NVWA nu de visserijsector aangeeft te willen voldoen aan de gestelde eisen, maar dat niet duidelijk is hoe, en dat de sector daarover graag in overleg wil treden met onder meer de NVWA?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van deze uitspraken van de NVWA-woordvoerder in het licht van het eigen uitgangspunt van de NVWA, «zacht waar het kan, hard waar het moet»?3
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat de NVWA zich hier als een «deskundige gesprekspartner»4 opstelt ten aanzien van deze welwillende ondernemers?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een dergelijke opstelling van de NVWA niet past bij de dienstverlenende overheid en bij het eigen credo «zacht waar het kan, hard waar het moet», en geen recht doet aan welwillende ondernemers bij wie er vragen leven?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg NVWA voorzien op 10 december a.s. beantwoorden?
Ja.
Bedrijven die streefcijfers voor topvrouwen niet halen |
|
Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u van mening dat er voldoende vooruitgang is geboekt ten aanzien van de doorstroom van vrouwen naar de top van het bedrijfsleven?1 Zo nee, kunt u nader toelichten waarom u afziet van uw eerdere voornemen, zoals meermaals geuit in de media, om bij onvoldoende vooruitgang een bindend vrouwenquotum in te stellen?
De monitoringcommissie constateert dat eind 2014 het aandeel vrouwen in raden van bestuur (rvb) en raden van commissarissen (rvc) is gestegen, maar dat de voortgang gering is. Ik vind het geringe aandeel van vrouwen in de top van de grote bedrijven een buitengewoon teleurstellend resultaat, dat geen recht doet aan het potentieel aan vrouwelijk talent. Tegelijk zie ik dat de Monitor commissie voorzichtig positief is over de beweging die vanaf begin 2015 is ingezet met de aanpak Vrouwen naar de Top van werkgeversvoorzitter Hans de Boer en mij. De commissie constateert dat er- hoewel de looptijd van de aanpak nog maar kort is – duidelijk sprake is van toenemende aandacht voor het onderwerp en stijgende bewustwording bij bedrijven. Ook ziet de Monitorcommissie stijgende dynamiek in de rvc rond m/v-benoemingen, betere benutting van ruimte die vacatures bieden om vrouwen te benoemen en meer beleid van de top 200 om m/v-diversiteit in de rvc te stimuleren.
De aanpak van het afgelopen jaar stemt mij hoopvol. Er is beweging gegenereerd, maar de tijd was te kort om het doel te bereiken. Dat maakt dat ik samen met de voorzitter van VNO-NCW maximaal wil inzetten op het stimuleren van zelfregulering en ik de aanpak Vrouwen naar de Top zal voortzetten en intensiveren.
Kunt u concreet aangegeven wat de consequenties zijn, indien blijkt dat op 31 december 2019 het streefcijfer van 20 procent niet is gehaald?
Ik heb meerdere malen gezegd dat als er onvoldoende resultaat is, ik dwingender maatregelen onontkoombaar acht. De beweging die is ingezet met de aanpak Vrouwen naar de Top vind ik echter positief. Ik zal dat strikt monitoren.
Ik zal voorjaar 2017 de balans opmaken om te bezien of we op de goede koers zitten voor 2019. In 2019 wil ik vervolgens conform de aanbeveling van de Monitoringcommissie wederom de balans opmaken.
Bent u bereid om, indien bedrijven niet in hun jaarverslag uitleggen waarom zij het streefcijfer van minimaal 30 procent vrouwen in de raad van bestuur en commissarissen niet halen, zoals de Wet Bestuur en Toezicht verplicht, een boete op te leggen? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen om bedrijven zich aan de wet te laten houden?
Het is zeer ongewenst dat bedrijven zich niet houden aan de eisen in de Wbt. Ik verwacht dat de implementatie van de Europese richtlijn niet-financiële informatie en diversiteitsbeleid hier voor beursvennootschappen positief effect zal hebben. Deze richtlijn dient voor 16 december 2016 in Nederland te worden geïmplementeerd. De naleving in het VK ligt beduidend hoger dan in Nederland. Dit wordt eraan geweten dat deze EU richtlijn in het VK al is geïmplementeerd.
Ik zal het komende jaar samen met de werkgeversvoorzitter inzetten op verbetering van de naleving. Indien dit niet tot resultaat leidt, zal bij de evaluatie van de Wbt worden bezien of op dit punt sancties in de Wbt kunnen worden opgenomen.
Er zijn hierover ook contacten met de beroepsvereniging van accountants (NBA). Recent is er daarop op de website van de NBA een artikel geplaatst over het belang van goede naleving en is er via social media aandacht aan dit punt besteed.
Welke extra maatregelen verbindt u aan het advies van de commissie Monitoring om de publieke sector een voorbeeldfunctie op het gebied van genderdiversiteit te laten vervullen? Bent u bereid om, voorafgaand aan de evaluatie van de Wet Bestuur en Toezicht, de Kamer te informeren over de mogelijkheden van een wettelijk verankerd streefcijfer voor (semi)publiek-gefinancierde sector?
Ik onderschrijf dat het streefcijfer van 30 procent vrouwen aan de top uit de wbt ook in de (semi)publieke sector zou moeten gelden. Deze sectoren zitten daar overigens vaak al boven. De databank met Topvrouwen kan ook bij vacatures in de (semi) publieke sector geraadpleegd worden.
In de Kamerbrief over voortgang Vrouwen naar de Top heb ik aangegeven dat de beantwoording op de vraag of streefcijfers in de (semi)publiek-gefinancierde sector gewenst zijn en hoe hoog deze dan zouden moeten zijn, wordt betrokken bij de evaluatie van de Wet bestuur en toezicht (Wbt). Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Kinderarbeid bij goudwinning voor de elektronicasector |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapport «Gold from Children’s Hands – Use of child-mined gold by the electronics sector» van SOMO dat gemaakt is in opdracht van de coalitie Stop Kinderarbeid?
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) minstens 1 miljoen kinderen wereldwijd in de mijnbouw werken, dat het in Mali om circa 200.000 kinderen in de goudmijnbouw gaat en dat het aantal kindarbeiders in de goudmijnbouw in Mali en andere landen aanzienlijk groeit? Wat bent u van plan te doen tegen deze misstanden?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de (goud)mijnbouwsector. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken1. De inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963 nrs. 5 en 7).
Stemt u in met de aanbeveling van het rapport om de verantwoordelijkheid van de elektronicasector voor het bestrijden van kinderarbeid uit te breiden naar landen die goud exporteren dat bij de vervaardiging van producten als mobiele telefoons, laptops en computers wordt gebruikt, naast «conflict-affected areas»? Hoe bent u van plan dit te bevorderen?
Stemt u ook in met de aanbeveling dat de inspanningen voor due diligence door bedrijven bij conflictmineralen versterkt moeten worden, dat smelterijen daarin een actieve rol moeten spelen, dat kinderarbeid en andere arbeidsrechten moeten worden opgenomen in het «conflict free smelters program» en dat daarbij de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas moet worden toegepast? Hoe bent u van plan dit te bevorderen?
De inzet voor conflictvrije mineralen heeft tot de ontwikkeling van verschillende initiatieven geleid, zoals het Conflict Free Smelters Program (CFSP). Ik ben bereid om dit onderwerp in gesprekken met de leden van het CFSP op te brengen en hen te vragen hoe zij omgaan met kinderarbeid en of zij meerwaarde zien in het verbreden van CFSP en kinderarbeid middels dit initiatief aan te pakken. Dat kinderarbeid niet uitgebreid terugkomt in CFSP, wil niet zeggen dat CFSP-leden individueel of binnen andere initiatieven niets tegen kinderarbeid doen.
Bent u van plan om zowel individuele bedrijven als bedrijven in georganiseerd verband aan te spreken op de noodzaak om kinderarbeid in de goudmijnbouw te bestrijden, meer openheid te geven over de herkomst van het goud en andere grondstoffen en mee te werken aan lokale oplossingen die kinderen naar school helpen?
In het traject om te komen tot een IMVO-convenant voor de goudsector is het ministerie in nauw overleg met onder meer enkele bedrijven uit de elektronicasector. Deze bedrijven zijn zich bewust van de uitdagingen op onder meer het gebied van kinderarbeid en hebben toegezegd mogelijke stappen om tot verbetering te komen te gaan inventariseren. Deze stappen worden vastgelegd in het IMVO-sectorconvenant Goud, dat voor de zomer 2016 getekend zou moeten zijn. De genoemde transparantie, het vergroten van keteninzicht en wat partijen gezamenlijk kunnen doen aan het verbeteren van lokale omstandigheden zijn zeker onderwerp van gesprek tussen betrokkenen.
Bent u bereid om in het kader van het EU-voorzitterschap een actieve rol te spelen in het betrekken van andere EU-lidstaten bij het bestrijden van kinderarbeid? Bent u van plan om dit onderwerp op de door uw ministerie georganiseerde conferentie EU and Global Value Chains zowel plenair als in het desbetreffende panel aan de orde te stellen en de Europese Commissie en de lidstaten op te roepen tot gezamenlijke actie?
Ja. Nederland zet in op aanname van EU-Raadsconclusies over kinderarbeid tijdens het Nederlandse voorzitterschap. 2016 is hiervoor een logisch moment, omdat dit jaartal de deadline is die in The Hague Roadmap for Eliminating the Worst Forms of Child Labour is gesteld. Raadsconclusies zijn een goede manier om zowel andere EU-lidstaten als de EU-instellingen te betrekken bij de aanpak van kinderarbeid. De conclusies zouden onder andere kunnen dienen om best practicesuit te dragen, zoals het door Nederland ondersteunde programma voor Child Labour Free Zonesvan de Coalitie Stop Kinderarbeid.
De conferentie die in Amsterdam op 7 december 2015 wordt georganiseerd, richt zich op wat de EU kan doen – met name in haar handels- en ontwikkelingssamenwerkingbeleid – om mondiale waardeketens te verduurzamen. De ergste mensenrechten- en milieuschendingen vinden vooral in productielanden plaats. Kinderarbeid is hiervan een voorbeeld. De conferentie draagt praktijkvoorbeelden aan (zoals IMVO-sectorconvenanten en initiatieven om de private sector te ontwikkelen) die dergelijke mensenrechten- en milieuschendingen aanpakken in specifieke mondiale waardeketens. Als goede praktijkvoorbeelden van IMVO en private sector ontwikkeling naar EU niveau worden opgeschaald en worden gestimuleerd in (onder andere) het EU hulp- en handelsbeleid, zorgt dat voor een evenwichtiger speelveld voor koplopersbedrijven en meer invloed op de verduurzaming van mondiale waardeketens. Hiermee zijn mogelijke oplossingen voor misstanden in de keten, zoals kinderarbeid, onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid met de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO) te bespreken of zij een grotere rol kan spelen bij het bestrijden van kinderarbeid via de haar ter beschikking staande middelen, programma’s en contacten?
De OESO maakt al veel werk van standaarden en hulpmiddelen voor bedrijven in de bestrijding van kinderarbeid. De verantwoordelijkheid van bedrijven om bij te dragen aan de uitbanning van kinderarbeid is onderdeel van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen2 en specifiek voor de delfstoffensector de OESO Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas.3 Hiermee biedt de OESO handvatten voor het bedrijfsleven om de ergste vormen van kinderarbeid in mijnbouw tegen te gaan. Nederland zal de OESO in een volgende bijeenkomst van de Working Party on Responsible Business Conductaanmoedigen dit waardevolle werk voort te zetten in de vorm van due diligence guidancevoor sectoren waarin kinderarbeid een probleem vormt.
Bent u bereid om in het kader van de ontwikkelingssamenwerking met partnerland Mali bij te dragen aan programma’s van maatschappelijke organisaties en/of de overheid om kinderarbeid in gebieden met goudmijnbouw terug te dringen en het onderwijs te verbeteren?
Het huidige Meerjarig Strategisch Plan (MJSP) voor Mali ligt vast tot en met 2017 en investeert in drie thematische sectoren: veiligheid en justitie, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Over de resultaten is uw Kamer vorige maand per brief geinformeerd (kst 33 625 nr. 183).
Naast de reguliere inzet op gebied van ontwikkelingssamenwerking in partnerland Mali besteedt Nederland aandacht aan het thema kinderarbeid. Vanuit het mensenrechtenfonds levert Nederland een bijdrage aan de bestrijding van kinderarbeid in de goudmijnbouwsector in Mali, namelijk via het programma Child Labour Free Zonesvan de Coalitie Stop Kinderarbeid.
Bent u van plan om over kinderarbeid en arbeidsomstandigheden bij de (artisanale) goudwinning ook het gesprek aan te gaan met de regeringen van andere landen waar veel kinderen in de goudmijnbouw werken zoals Burkina Faso, Ghana, Tanzania, de Democratische Republiek Congo, Soedan, Oeganda, Zimbabwe en Peru en zo mogelijk afspraken te maken over oplossingen en ondersteuning van programma’s?
Tijdens mijn bezoeken zal ik dit onderwerp zeker aandacht geven. Ook de ambassades zullen er in voorkomende gevallen over spreken met de autoriteiten. Waar mogelijk zal ik ook bijdragen aan oplossingen.
Gaat u zich inzetten om de onderhavige kwestie ook onderdeel te laten zijn van een mogelijk convenant met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) in de goudmijnbouw en de elektronicasector?
Ja. Branchevereniging Federatie Goud en Zilver (FGZ), individuele bedrijven (waaronder bedrijven uit de sieraden en juwelensector, de financiële sector, en de elektronicasector), maatschappelijke organisaties, de vakbeweging en de overheid verkennen momenteel wat de mogelijkheden zijn om een IMVO-convenant voor de goudsector af te sluiten.
Als belangrijke stap in het proces om tot dat convenant te komen zullen betrokken partijen naar verwachting op 4 december 2015 het zogenaamde «contourenconvenant Goud» ondertekenen. Ondertekenaars van dit contourenconvenant streven ernaar om voor de zomer van 2016 tot een IMVO-sectorconvenant Goud te komen dat voldoet aan het SER advies IMVO-convenanten en waarmee partijen in gezamenlijkheid afspraken maken over het oplossen van problemen in de goudketen.
Bent u bereid om in het nieuwe beleid voor duurzaam inkopen een actieve aanpak te eisen van kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden bij de productie van goud en andere grondstoffen in de elektronicasector?
Het plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen dat op 11 september jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden is gericht op de overheid. Een structurelere toepassing van de Internationale Sociale Voorwaarden bij de inkoop maakt onderdeel uit van het plan. Ik hoop dat dit plan zowel opdrachtgevers (overheid) als opdrachtnemers (bedrijfsleven) bewuster worden van de risico’s in (internationale) productieketens, zoals kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden. Zo is bijvoorbeeld de MVO Risico Checker van MVO Nederland aangepast voor overheidsinkopers.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg IMVO van 3 december 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Schiphol kan verder met uitbreiding’ |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schiphol kan verder met uitbreiding»?1
Ja
Wat betekent het slopen van Vrachtgebouw 1 voor de ontwikkeling van het vrachtverkeer op Schiphol?
Schiphol en KLM hebben overeenstemming bereikt over de overdracht van een deel van Vrachtgebouw 1 door KLM aan Schiphol zodat de nieuw A-pier daar gerealiseerd kan worden.
Dit heeft geen effect op de ontwikkeling van het vrachtverkeer op Schiphol. Er is voldoende afhandelingscapaciteit aanwezig in de andere gebouwen van KLM en een aantal afhandelingsprocessen zal worden geïntegreerd. Daarnaast zijn er andere afhandelaren die gelijke capaciteit op Schiphol behouden.
Hoe schat u de ontwikkeling van het vrachtverkeer op Schiphol in met de reductie van de Martinair Cargovloot volgend jaar?
De plannen van Air France KLM / Martinair Cargo houden in dat er vanaf 2016 vrachtoperaties worden uitgevoerd met 6 vrachtvliegtuigen (2 Boeing 777F toestellen op Parijs en 4 Boeing 747–400 toestellen op Schiphol). De huidige 5 MD-11’s worden in 2015 en 2016 versneld uitgefaseerd. Daarnaast zullen naar verwachting ook de 15 pax/combitoestellen (op Schiphol) tot 2020 geleidelijk uitgefaseerd worden. Met de geplande vlootvernieuwing en introductie van een nieuwe generatie passagierstoestellen wordt echter weer meer vrachtcapaciteit toegevoegd en kan Air France KLM / Martinair Cargo ook op langere termijn haar positie behouden en versterken als belangrijke speler op de luchtvrachtmarkt. Daarnaast ontwikkelt het totale vrachtverkeer op Schiphol zich positief. Er opereren inmiddels 30 luchtvrachtmaatschappijen via Schiphol en het vrachtvolume op Schiphol is de afgelopen periode bijvoorbeeld meer toegenomen dan op Frankfurt en Londen Heathrow.
Welke waarde kent u toe aan het vrachtverkeer op Schiphol? Bent u van mening dat dit een essentieel onderdeel is van de mainportfunctie van Schiphol? Ziet u ook groeimogelijkheden op andere vliegvelden?
Het netwerk van luchtverbindingen op Schiphol is van groot belang voor onze economie en de positie van de mainport Schiphol. Luchtvracht heeft hierbij een grote rol aangezien dit een belangrijke bijdrage levert aan de optimalisatie van het netwerk van verbindingen door de lucht. Zo is het netwerk vanaf Schiphol van Air France/KLM gebaseerd op het vervoer van een combinatie van zowel passagiers als vracht op haar routes. Deze twee soorten vervoer van zowel Air France KLM als andere luchtvaartmaatschappijen die via Schiphol vracht en/of passagiers vervoeren helpen de positie van de mainport Schiphol te behouden en versterken.
De Actieagenda Schiphol 2016–2025 zal om deze reden ook mede gericht zijn op het belang van luchtvracht en logistiek voor de mainportfunctie van Schiphol.
Daarnaast vervult Maastricht een belangrijke functie in het faciliteren van vrachtvervoer. Daarom wordt voor de luchthaven Maastricht meer ruimte voorzien bij het verkrijgen van landingsrechten en het aantrekken van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen. Met een aantal landen worden specifieke akkoorden voorzien om hier invulling aan te geven.
Hoe verhoudt het vrachtverkeer op Schiphol vanuit de mainportgedachte zich ten opzichte van het personenverkeer?
Het mainportbeleid is erop gericht om de schaarse milieucapaciteit op Schiphol zo veel mogelijk te benutten voor het vervoer dat het meeste bijdraagt aan de Nederlandse economie. Daarbij gaat het zowel om het personenvervoer als het vrachtvervoer. Bij het personenvervoer gaat het vooral om het in stand houden op Schiphol van een uitgebreid netwerk van verbindingen met belangrijke economische centra in de wereld. De luchtvrachtverbindingen en -activiteiten op en rond Schiphol zijn ook belangrijk voor de Nederlandse economie. De Actieagenda Schiphol 2016–2025 zal daarom aandacht besteden aan behoud en versterking van dit segment.
Het overtreden van regels van de farmaceutische industrie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Recordboetes voor verboden reclame farmaceuten»?1
Ja.
Klopt het dat er vorig jaar 836.123 euro aan boetes aan de farmaceutische industrie is uitgedeeld?
In 2014 zijn tien boetes opgelegd voor overtredingen van de reclameregels. Het gaat om een totaalbedrag van 832.799 euro. Zeven boetes (totaal 719.243 euro) zijn opgelegd aan farmaceutische bedrijven en drie aan websitehouders (totaal 113.547 euro). Het ging om overtredingen als het maken van publieksreclame voor een receptgeneesmiddel, reclame voor niet-geregistreerde geneesmiddelen, verboden gunstbetoon en off-label reclame.
Is het u bekend welke overtredingen zijn geconstateerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat dit bedrag in 2014 zo veel hoger ligt dan andere jaren?
Het bedrag is afhankelijk van een aantal factoren. De doorlooptijden van individuele zaken vanaf de constatering van de overtreding tot het daadwerkelijk opleggen van de boete kan soms langer dan een jaar duren. Daarnaast is de hoogte van boetes afhankelijk van de zwaarte en ernst van de overtreding en de grootte van de onderneming.
Waarom komt deze informatie pas openbaar nadat er een WOB-verzoek is ingediend?
Maatregelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) worden niet actief openbaar gemaakt omdat daar geen wettelijke basis voor is. Het recent bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet voorziet in nieuwe stappen in het verbeteren van de naleving van normen door openbaarmaking van gegevens. Als deze wetswijziging is aangenomen en in werking kan treden zal de mogelijkheid voor actieve openbaarmaking van gegevens verder ingevuld worden door de IGZ.
Wilt u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verzoeken om jaarlijks te rapporteren over welke overtredingen er begaan zijn en hoeveel boetes er zijn opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat u tegenover het verplichten van farmaceutische bedrijven om actief meer openbaarheid te geven en bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
Het wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet dat ik in antwoord op vragen 5 en 6 noemde, ziet toe op openbaarmaking van gegevens door de toezichthouder, dat vind ik in deze de geëigende route. In aanvulling daarop staat het bedrijven vrij om vrijwillig inzage te geven in de overtredingen die begaan zijn en welke boetes of waarschuwingen daarop volgden.
Hoeveel capaciteit (fte’s) heeft de IGZ en is dit genoeg capaciteit om in te zetten op de bestrijding van verboden reclamehandelingen of is deze, zoals het bovengenoemde artikel stelt, te beperkt?
Het team reclametoezicht bij de IGZ beschikt over ongeveer 5 fte. Het team is in 2009 na een beleidsevaluatie met 2 fte tot deze capaciteit uitgebreid. Dit team zet haar capaciteit in op het toezicht op naleving van de reclameregels en op het toezicht op het illegaal aanbod van geneesmiddelen op het internet. Ik ben met de IGZ van mening dat deze capaciteit voldoende is voor het onderzoek van meldingen en gericht risicotoezicht op deze onderwerpen.
Bent u bereid om meer fte’s op de bestrijding van verboden reclamehandelingen te zetten? Zo ja, hoeveel en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen kan en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat de farmaceutische bedrijven beter de regels naleven en zich richten op de zorg voor de patiënt in plaats van het maximaliseren van de verkoop van hun medicijn?
Er is al een aantal maatregelen genomen gericht op bevordering van naleving van de reclameregels. Primair is dat het toezicht op naleving van de regels door de IGZ. Daarnaast is er de zelfregulering in de sector door de Code Geneesmiddelenreclame (CGR), waarbij mogelijkheden voor advies- en klachtenprocedures er ook op gericht zijn om naleving van de regels te bevorderen. Samenwerkingsafspraken tussen IGZ en CGR beogen dat de activiteiten van beide organisaties elkaar aanvullen. Deze afspraken zijn voor het jaar 2016 verlengd. Binnen deze afspraken heeft de IGZ overigens nog steeds een eigenstandige bevoegdheid om in te grijpen als zij dat nodig acht.
In dit kader wil ik ook de regels omtrent transparantie van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven noemen. Het primaire doel van deze transparantie is de patiënt te informeren over eventuele financiële relaties van zijn of haar zorgverlener. Net als de andere maatregelen is transparantie er daarnaast op gericht dat farmaceutische bedrijven, die primair commercieel zijn en daarom marketing zullen bedrijven, zich van oneigenlijke beïnvloeding zullen onthouden. Transparantie is nog volop in ontwikkeling: in 2016 zullen voor het eerst ook financiële relaties tussen artsen en medische hulpmiddelenbedrijven openbaar worden gemaakt.
En daarnaast heb ik recent bij uw Kamer wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet ingediend, zoals ik ook in antwoord 5, 6 en 7 heb aangegeven.
Aanvullende maatregelen acht ik op dit moment niet nodig.
Bent u bekend met de commercials die farmaceutisch bedrijf Mylan uitzendt in de reclamezendtijd van Nederlandse zenders?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat farmaceutische bedrijven reclame uitzenden op Nederlandse zenders?
Reclame moet binnen de daarvoor geldende regelgeving passen. Deze is neergelegd in de algemene reclameregels in de Nederlandse Reclamecode, waarin onder andere staat dat reclame niet misleidend mag zijn. Daarnaast zijn er de specifieke regels die gelden voor reclame voor geneesmiddelen, neergelegd in hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet. Hierin worden er eisen gesteld aan reclame voor geneesmiddelen, en wordt deze in een aantal gevallen verboden. Ook worden er in dit hoofdstuk regels gesteld voor gunstbetoon, die nader zijn uitgewerkt in de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Met deze regelgeving is er sprake van duidelijke grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten.
Waar liggen wat u betreft de grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat reclame door geneesmiddelenfabrikanten niet in het publiek belang is en bent u bereid te onderzoeken op welke wijze reclame-uitingen door fabrikanten van op recept verkrijgbare geneesmiddelen kan worden tegengegaan?
Reclame moet binnen de grenzen van de reclameregels uit de Geneesmiddelenwet blijven. De regels die daar zijn opgenomen geven aan wat wel en niet kan. De IGZ houdt toezicht op naleving van die regels en legt, zoals het artikel waarnaar u verwijst ook duidelijk illustreert, daarbij ook boetes op als er overtredingen worden geconstateerd. Ik ben van mening dat dit systeem afdoende functioneert en vind om die reden aanvullend onderzoek niet nodig.
De uitspraken van de topman van Emirates dat steun voor KLM schadelijk is voor Schiphol |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de topman van Emirates dat het belemmeren van de groei van luchthaven Schiphol ten faveure van KLM waanzin is?1
Deze uitspraken laat ik voor rekening van de topman van Emirates. Een belangrijke doelstelling van het Nederlandse luchtvaartbeleid is het realiseren van een optimale kwaliteit van het netwerk van luchtverbindingen, in het belang van onze economie. De verlening van verkeersrechten («landingsrechten») is daarbij een belangrijk instrument. Bij onderhandelingen over nieuwe verkeersrechten tussen Nederland en derde landen wordt per geval bezien wat de toegevoegde waarde is van de mogelijke nieuwe verbindingen voor de netwerkkwaliteit op de mainport Schiphol, op de korte en langere termijn.
Deelt u de mening dat Schiphol zonder KLM nooit zijn belangrijke internationale positie kan behouden zoals de topman van Emirates tracht te beweren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze bewering is niet expliciet in het artikel vermeld. Duidelijk is evenwel dat KLM van groot belang is voor de positie van de mainport en de kwaliteit van het netwerk op deze luchthaven. KLM heeft zijn thuisbasis op Schiphol, is daar de grootste luchtvaartmaatschappij en opereert daar met een zogenaamd «hub and spoke» systeem. Dit is een sternetwerk met een centraal knooppunt (Schiphol)
waar veel passagiers overstappen (zogenaamd transfervervoer). Hierdoor zijn hoge bezettingsgraden mogelijk, waardoor meer verbindingen vanuit en naar Nederland rendabel zijn. Zonder dit transfervervoer via Schiphol zou een uitgebreid en frequent bediend netwerk vanaf Nederland niet mogelijk zijn. Het belang van de hubfunctie van Schiphol blijkt ook uit een recente studie van SEO Economisch Onderzoek waarover de Kamer bij brief van 29 september jl. is geïnformeerd.
Deelt u de mening dat oneerlijke concurrentie door een staatsgesteunde maatschappij schadelijk is voor KLM en op de langere termijn voor de werkgelegenheid op en rond Schiphol? Zo ja, in hoeverre is hier sprake van bij Emirates? Zo nee, waarom niet?
In het luchtvaartverdrag tussen Nederland en de V.A.E. gelden geen beperkingen ten aanzien van het aantal luchtvaartmaatschappijen, het aantal vluchten, het type toestel of het aantal stoelen dat wordt aangeboden. Het verdrag bepaalt wel dat het aanbod afgestemd wordt op de vraag en dat de diensten van andere luchtvaartmaatschappijen niet op een onredelijke wijze worden getroffen. Ik heb de aanvraag van Emirates voor een tweede A380 laten toetsen aan de bepalingen van het verdrag. Uit dat onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn om de inzet van een tweede A380 tegen te houden.
Ik hecht zeer aan een level playing field en maak me sterk voor eerlijke concurrentie. Op 7 december jl. heeft de Europese Commissie het Aviation Package gepubliceerd met daarin ondermeer voorstellen voor mandaten voor luchtvaartonderhandelingen met de Golfstaten. Dat is een belangrijke stap omdat in de mandaten een clausule over eerlijke concurrentie kan worden opgenomen. Het is aan de transportministers van de lidstaten om de inhoud van de mandaten vast te stellen. Zo kunnen zij een vinger aan de pols houden voor wat hun nationale belangen betreft. Uiteraard zal ik pleiten voor het inbouwen van waarborgen om een gelijk speelveld te bewaken.
Bent u bereid om de tweede dagelijkse A380-vluchten van Emirates te weren van Schiphol totdat zeker is dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun bij Emirates? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de topman van Emirates in aanloop naar de presentatie van de EU Aviation Strategy bezig is met een tour langs verschillende lidstaten? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet van invloed mag zijn op de inspanningen om tot een eerlijk speelveld te komen voor de luchtvaart?
Ik weet dat de heer Clark in Brussel en in Den Haag een aantal mensen heeft gesproken. De gesprekken die zijn gevoerd waren informatief van aard en bedoeld om ideeën uit te wisselen. Dit betekent op generlei wijze dat de inspanningen om tot een eerlijk speelveld te komen nu verminderd zijn.
Deelt u de mening dat KLM zijn iconische positie kwijt is geraakt na het samengaan met Air France? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of een onderneming een iconische betekenis had en heeft is niet aan mij om te bepalen. Geconstateerd kan worden dat KLM binnen de Air France KLM groep nog steeds als zelfstandige luchtvaartmaatschappij, met een eigen profiel fungeert. Over die zelfstandige positie zijn bij de fusie ook duidelijke afspraken gemaakt en daarna zijn ook diverse afspraken herbevestigd, zoals gemeld aan de Kamer.
Het bericht dat steun voor KLM schadelijk is voor Schiphol |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht »Steun voor KLM schadelijk voor Schiphol» en «Waarom zou je concurrentie KLM tegenhouden?»?1
Ja.
Herkent u de geuite kritiek over gebrekkige medewerking van de Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet?
Emirates heeft een aanvraag ingediend om met ingang van 1 februari 2016 haar avondvlucht naar Dubai te mogen uitvoeren met een Airbus A380 in plaats van de huidige Boeing B777. Deze aanvraag heb ik recentelijk goedgekeurd. De afwegingsgronden zijn gebaseerd op het luchtvaartverdrag tussen Nederland en de V.A.E. Alleen als wordt aangetoond dat de maatschappijen uit de V.A.E. zich niet houden aan de bepalingen van het luchtvaartverdrag, zijn er mogelijkheden om een tweede dagelijkse vlucht met een A380 tegen te houden. Het luchtvaartverdrag tussen Nederland en de V.A.E. dateert uit 1990, met een aanvulling hierop in 2000, en heeft een liberaal karakter. Er gelden geen beperkingen ten aanzien van het aantal luchtvaartmaatschappijen, het aantal vluchten, het type toestel of het aantal stoelen dat wordt aangeboden.
Het verdrag bepaalt inderdaad dat het aanbod afgestemd wordt op de vraag en dat de diensten van andere luchtvaartmaatschappijen niet op een onredelijke wijze worden getroffen. Ik heb de aanvraag van Emirates voor een tweede A380 laten toetsen aan de bepalingen van het verdrag. Uit dit onderzoek blijkt dat de inzet van een tweede A380 een relatief beperkte capaciteitsuitbreiding tot gevolg heeft en er geen aanwijzingen zijn om de inzet van een tweede A380 tegen te houden. Er zijn geen significante effecten op de netwerkkwaliteit van Schiphol. Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen op de vervoersmarkt tussen Nederland en de V.A.E. nauwlettend volgen.
Overigens wil ik wijzen op het belang van een gezamenlijke Europese aanpak. De lidstaten hebben de Europese Commissie opgeroepen tot mandaatvoorstellen voor de Golfstaten. Op 7 december jl. heeft de Europese Commissie het langverwachte Aviation Package gepubliceerd met daarin ondermeer voorstellen voor mandaten voor luchtvaartonderhandelingen met de Golfstaten. Dat is een belangrijke stap omdat in de mandaten een clausule over eerlijke concurrentie kan worden opgenomen. Het is aan de transportministers van de Lidstaten om de inhoud van de mandaten vast te stellen. Zo kunnen zij vinger aan de pols houden voor wat hun nationale belangen betreft.
Klopt het bericht dat luchtvaartmaatschappij Emirates (hierna: Emirates) mogelijk met een tweede A380 op Schiphol wil gaan vliegen? Zo ja, wanneer is dit of wordt dit besluit genomen, door wie en op basis van welke afwegingsgronden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de luchtvaartovereenkomst met de Verenigde Arabische Emiraten is afgesproken dat de aangeboden capaciteit in balans moet zijn met de vraag op de markt? In hoeverre wordt deze balans met de eventuele komst van een tweede A380 gewaarborgd? Wat betekent de komst voor de versterking van de netwerkkwaliteit van Schiphol?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Schiphol met haar rewardprogramma Emirates actief aangetrokken heeft, ook voor de eventuele komst van een tweede A380? Om hoeveel geld ging het hierbij? Is dit generiek en staand beleid van Schiphol dat wordt toegepast? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik vind het van belang dat Schiphol zich inzet voor een optimale netwerkkwaliteit. Een airline reward programma kan daar aan bijdragen. Schiphol heeft aangegeven dat dit het doel is van dat programma. Het airline reward programma van Schiphol bestaat al sinds 2007. Ook veel andere luchthavens hanteren dergelijke tijdelijke regelingen om luchtvaartmaatschappijen tegemoet te komen in de kosten voor de opstart van een nieuwe operatie. Het programma geeft bijvoorbeeld voor maximaal twee jaar een beloning bij het opstarten van een nieuwe route.
Het programma staat open voor alle luchtvaartmaatschappijen, dus ook voor Nederlandse maatschappijen. Het programma wordt jaarlijks door Schiphol voorgelegd aan luchtvaartmaatschappijen in het kader van de totstandkoming van de tarieven en voorwaarden en wordt bekostigd uit de opbrengsten van de commerciële activiteiten. Als luchtvaartmaatschappijen vinden dat het programma niet aan de wettelijke vereisten voldoet kunnen ze daarover een klacht indienen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM heeft op dit moment nog geen klachten ontvangen. De financiële omvang van dit programma wordt door Schiphol als bedrijfsvertrouwelijk aangemerkt. Ik heb hierover geen nadere informatie.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Visser/Leenders (Kamerstuk 31 936, nr. 278) inzake het overleg met de andere EU-lidstaten? Ondergraaft Nederland niet het zo noodzakelijke gemeenschappelijke Europese front door als enige land in Europa, vooruitlopend op het onderhandelmandaat, geen landingsrechten meer te verlenen? Deelt u de mening dat deze positie van Nederland als spelbreker onwenselijk is, omdat dit buitenlandse carriers de mogelijkheid geeft om Europese landen en maatschappijen tegen elkaar uit te spelen, wat zowel schadelijk is voor de mainportpositie Schiphol als voor onze home carrier KLM?
Ik heb de motie Visser/Leenders uitgevoerd. In de Kamerbrieven van 2 juni 2015 (Kamerstuk 31 936, nr. 269) en van 25 september 2015 (Kamerstuk 31 936, nr. 296) heb ik u geïnformeerd dat, met het oog op de voorziene EU-onderhandelingen met de Golfstaten, Nederland in beginsel voorlopig geen eigen onderhandelingen met derde landen voert vanaf het moment dat een breder Europees onderhandelingsmandaat wordt voorbereid. Dat zou immers de onderhandelingspositie van de EU verzwakken, zeker waar het grote «hub»-luchthavens betreft. Daarom heb ik mijn collega’s in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk geïnformeerd over de Nederlandse lijn en hen opgeroepen om deze lijn over te nemen. Ook is gevraagd om gezamenlijk druk te houden op het proces om te komen tot het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie. In aanvulling hierop heeft Nederland deze zomer tijdens diverse bijeenkomsten met andere lidstaten en de Europese Commissie benadrukt dat het volgens ons wenselijk is om in de aanloop naar het onderhandelingsmandaat een eensgezinde EU-positie te handhaven en geen individuele onderhandelingen met de Golfstaten te voeren teneinde de toekomstige EU-onderhandelingspositie niet te schaden. Inmiddels heeft de Europese Commissie op 7 december 2015 als onderdeel van het «Aviation Package» een aantal verzoeken tot mandaatverlening gepresenteerd waaronder een mandaat voor de Golfstaten. Deze zullen de komende periode onder Nederlands voorzitterschap worden besproken.
Hoeveel landingsrechten zijn door de genomen maatregel om voorlopig geen landingsrechten meer toe te kennen geweigerd en heeft u inzicht waar deze aanvragen wel toegekend zijn? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderhandelmandaat en hoe staat het met de validatie van het Amerikaanse rapport over zichtbare en onzichtbare subsidies aan Golfmaatschappijen?
De luchtvaartautoriteiten van Qatar en Saoudi Arabië hebben recent aanvragen ingediend voor extra verkeersrechten naar/via/vanuit Nederland. Ik heb geen inzicht in hoeverre vergelijkbare aanvragen bij andere landen ingediend zijn. Op 7 december 2015 heeft de Commissie als onderdeel van het Aviation Package een aantal verzoeken tot mandaatverlening presenteren, waaronder een mandaat voor de Golfstaten. De Amerikaanse autoriteiten hebben nog geen uitspraak gedaan over de beweringen van de drie grote Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen jegens de drie Golfmaatschappijen. Nederland heeft de Europese Commissie verzocht om het bewijsmateriaal van de drie Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen te onderzoeken en te beoordelen en deze bevindingen mee te nemen in de voorbereiding van haar mandaatverzoek.
Kunt u een overzicht geven van de opgelegde overheidsheffingen en wet- en regelgeving in Dubai, Europa en Nederland welke van invloed zijn op de concurrentiepositie van de Nederlandse en Europese luchtvaart? Deelt u de mening dat wet- en regelgeving in Nederland en Europa de concurrentiepositie van onze luchtvaartsector moeten bevorderen? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen en gaat u ondernemen?
De jaarlijkse «Benchmark luchthavengelden en overheidsheffingen» bevat een overzicht van de havengelden, ATC-heffingen en overheidsheffingen op Schiphol en 10 andere grote luchthavens, waaronder Londen Heathrow, Parijs Charles de Gaulle, Frankfurt, Istanbul en Dubai. De benchmark is in februari met de Kamer gedeeld2. De benchmark laat zien dat er wat betreft overheidsheffingen grote verschillen zijn tussen luchthavens. Substantiële passagiersbelastingen zijn er alleen in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Daarnaast zijn er op sommige luchthavens overheidsheffingen voor security (Parijs Charles de Gaulle, Frankfurt, München en Madrid) en geluid (Schiphol, Parijs Charles de Gaulle, Frankfurt). Overigens komt het ook voor dat de doorberekening van security- en/of geluidgerelateerde kosten via de havengelden van luchthavens plaatsvindt. Op Schiphol bijvoorbeeld via de security service charge. Uit de benchmark is af te leiden dat overheidsheffingen vooral op de Londense luchthavens, Frankfurt, München en Parijs Charles de Gaulle een relatief grote invloed hebben op de totale prijs die luchtvaartmaatschappijen betalen voor een bezoek aan een luchthaven. Op de luchthaven Dubai zijn geen overheidsheffingen.
Ten aanzien van uw verzoek voor een overzicht van de opgelegde wet- en regelgeving in de V.A.E., Nederland en andere Europese landen wil ik aangeven dat er veel verschillende wet- en regelgeving bestaat in deze landen die van invloed kan zijn op de concurrentiepositie van Nederlandse en Europese luchtvaart. Dat zou zeer uitgebreid onderzoek vergen waarbij het de vraag is of het leidt tot de gewenste helderheid. Veel regelgeving gaat immers ook verder dan mijn beleidsterrein. Gedacht kan worden aan fiscale en arbeidsrechtelijke aspecten die van invloed kunnen zijn op de concurrentiepositie van de Nederlandse en Europese luchtvaartsector. Zo heffen de Verenigde Arabische Emiraten bijvoorbeeld geen inkomens- en vennootschapsbelasting.
Indien het luchtvaartspecifieke wet- en regelgeving betreft zijn we als Nederland verder voor een groot deel afhankelijk van de keuzes die binnen Europa en of op mondiaal niveau worden gemaakt. Daarbij speelt de Nederlandse overheid zo veel als mogelijk een rol in het totstandkomingproces.
Het kabinet zet zich ten aanzien van nationale regelgeving in voor een zo laag mogelijke regeldruk en administratieve lasten. Dat geldt zeker ook voor Schiphol, gezien de zware concurrentie in de luchtvaartsector. Bij nieuwe regelgeving wordt in de toelichting aangegeven wat de verwachte effecten voor het bedrijfsleven zijn en wat gedaan is om administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden.
Tot slot is de Kamer eind september geïnformeerd over de komende Actieagenda Schiphol 2016–2025, waarin onder andere het thema «level playing field» aan de orde komt. Dat doet de overheid in overleg met de sector.
Een blokkade die goederen van India naar Nepal tegenhoudt |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat er sprake is van een blokkade van India naar Nepal?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de tekorten die volgens de berichten ontstaan onder meer aan brandstof, gas en medicijnen in Nepal?2
Het is mij bekend dat er sinds eind september 2015 een blokkade is bij een aantal grensovergangen tussen India en Nepal.
Klopt het NOS bericht van 1 oktober jl. dat meldt dat uw ministerie eerder dit jaar om bijstand is gevraagd door een particuliere hulporganisatie, die met ingezamelde goederen voor Nepal de grens niet over konden? Zo ja, wat was uw reactie op dit verzoek? Zijn er ook andere hulporganisaties getroffen door de problemen op de grens?
Het is ons bekend dat een particuliere hulporganisatie – die humanitaire goederen had ingezameld ten behoeve van de slachtoffers van de aardbevingen in Nepal – problemen ondervond bij de inklaring van deze goederen in de haven van Kolkata, India. De NOS heeft op 1 oktober jl. over deze kwestie bericht. De problemen bleken veroorzaakt te worden doordat de door de Indiase autoriteiten gevraagde papieren voor inklaring niet volledig en/of juist bleken te zijn. De kosten voor de opslag van de lading in Kolkata liepen door het oponthoud op. De Nederlandse honorair consul in Kolkata en de Nederlandse ambassadeur in New Delhi hebben geïntervenieerd in deze kwestie. Betrokken partijen zijn tot een oplossing gekomen in deze kwestie. Er hebben zich verder geen andere hulporganisaties gemeld met concrete problemen met inklaring van goederen in India.
Hoe bestempelt u de onlangs uitgesproken woorden van de Nepalese premier Oli dat hij de blokkade ziet als een tegenreactie op de nieuwe Nepalese Grondwet die volgens India de Mashesi, een etnische minderheid in Nepal met een Indiase oorsprong, discrimineert?
De nieuwe Nepalese Grondwet is met een grote meerderheid goedgekeurd door de Constituerende Assemblee. Van de 598 vertegenwoordigers stemden 507 voor de nieuwe Grondwet, onder wie een groot aantal Madhesi vertegenwoordigers. Daarmee werd de nieuwe Grondwet op 20 september 2015 een feit. Op 21 september beklaagde India zich over het gebrek aan inclusiviteit in de nieuwe Nepalese Grondwet. Een dag later gaf India aan zich zorgen te maken over de veiligheid van grenstransporten. De facto zijn de blokkades op een aantal grensovergangen tussen India en Nepal eind september 2015 begonnen, volgens India omdat zij vrezen voor de veiligheid van hun chauffeurs.
Hoe beschouwt u de redenering van de Indiase overheid dat de vrachtwagens bij de grens van Nepal niet stilstaan vanwege een vermeende blokkade, maar omdat chauffeurs bang zijn om slachtoffer te worden van geweld in Nepal, en dat diezelfde overheid van mening is dat Nepal in dialoog moet gaan met de Madhesi?
De dialoog tussen de Nepalese regeringspartijen en de Madhesi
vertegenwoordigers (Samyukta Loktantrik Madhesi Morcha) is al enige tijd aan de gang, maar heeft vooralsnog niet tot overeenstemming geleid. De problemen aan de Indiaas-Nepalese grens duren voort. Op basis van de beschikbare informatie kan ik de redenering van de Indiase overheid dat vrachtwagens bij de grens van Nepal stilstaan vanwege de angst van chauffeurs om slachtoffer te worden van geweld in Nepal ontkennen noch bevestigen.
Welke gevolgen hebben de problemen aan de grens voor de bestrijding van de gevolgen van de aardbevingen in Nepal in april 2015? Worden dezelfde mensen nu twee keer slachtoffer van een gebeurtenis waar zij geen controle over hebben?
Door de grensblokkade wordt de aanpak van de gevolgen van de aardbeving zeer bemoeilijkt. Wegens het tekort aan medicijnen sluiten verschillende Nepalese ziekenhuizen hun deuren. Ook bereikt als gevolg van de blokkade slechts een deel van de noodzakelijke hulpgoederen Nepal. De problemen hebben derhalve gevolgen voor het openbare leven en voor de verstrekking van humanitaire hulp, die nog steeds nodig is.
Welke stappen gaat u, via organisaties en/of in internationaal verband, ondernemen om er zorg voor te dragen dat de inwoners van Nepal zo snel mogelijk kunnen beschikken over brandstoffen, gas, medicijnen en hulpgoederen?
Nederland zal waar mogelijk deze kwestie aan de orde stellen, in EU-verband en in samenspraak met gelijkgezinde landen. De Nederlandse ambassade in New Delhi probeert bij concrete problemen rondom Nederlandse hulpgoederen te faciliteren. De secretaris-generaal van de VN Ban Ki Moon heeft op 11 november jl. alle partijen opgeroepen de grensblokkade onmiddellijk op te heffen. Hij onderstreepte het recht van Nepal op vrije doorgang van goederen, een land-locked country,wegens humanitaire redenen en riep alle partijen op de belemmeringen zo spoedig mogelijk op te heffen.
Het artikel ‘Toeristenbelasting is een melkkoe’ |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Toeristenbelasting is een melkkoe»?1
Ja.
Is het waar dat de er grote verschillen bestaan tussen de vastgestelde gemeentelijke toeristenbelasting en het veel hogere tarief dat hotels en bungalowparken hiervoor in rekening brengen?
Artikel 224 Gemeentewet geeft de bevoegdheid aan degene die de gelegenheid tot verblijf biedt (de hotelier of bungalowparkbeheerder) om belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt. Het is mij bekend dat onder de noemer toeristenbelasting daarom soms ook een bijdrage in de andere gemeentelijke belastingen wordt verhaald. Andere aanbieders in de toeristenbranche noemen deze post dan ook terecht gemeentelijke belastingen.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat dit in strijd is met de Reclamecode Reisaanbiedingen die voorschrijft dat alle onvermijdbare variabele kosten duidelijk bij de aanbiedingsprijs moeten staan? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van deze Reclamecode Reisaanbiedingen (Code) zijn aangesloten ondernemingen verplicht om in reclame-uitingen de prijs te vermelden inclusief de bekende onvermijdbare bijkomende kosten, zoals de toeristenbelasting. Het is niet aan mij om te beoordelen of in strijd met de Code wordt gehandeld. Wanneer consumenten menen dat in strijd met de Code wordt gehandeld, kunnen ze een in klacht indienen bij de Reclame Code Commissie. Wanneer marktpartijen uitspraken van de Reclame Code Commissie niet naleven, of wanneer er sprake is van recidive, kan de Autoriteit Consument en Markt hiertegen handhavend optreden.
Welke invloed heeft dit soort oneigenlijke prijsverhogingen op de ontwikkeling van toerisme en recreatie?
Er zijn mij geen landelijke onderzoeken bekend over het effect van toeristenbelasting of andere lokale toeslagen op de ontwikkeling van toerisme en recreatie. Bedrijven kunnen zelf een besluit nemen welke lokale lasten of andere bijkomende kosten zij doorberekenen aan klanten. Indien dit transparant wordt vermeld, kan de consument daarin een eigen afweging maken. Bedrijven die aangesloten zijn bij de bovengenoemde Code zijn daartoe verplicht (zie vraag 3).
Bent u het eens met de Consumentenbond dat de gemeentelijke toeristenbelasting wordt gebruikt als «melkkoe»?
Op grond van artikel 224 Gemeentewet is het degene die de gelegenheid tot verblijf biedt (de hotelier of bungalowparkbeheerder) toegestaan om de belasting te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt. Het is daarbij niet juist om meer in te houden aan toeristenbelasting dan dat door de desbetreffende gemeente in rekening wordt gebracht. In een dergelijk geval is er sprake van onverschuldigde betaling en misleiding. De consument dient op een juiste en niet misleidende wijze geïnformeerd te worden over de daadwerkelijke hoogte van de belasting. Om te bepalen of sprake is van misleiding is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Is het wettelijk toegestaan om meer toeristenbelasting in te houden dan afgedragen dient te worden? Zo ja, bent u bereid hier maatregelen tegen te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?»1
Ja.
Is de betreffende subsidie inmiddels teruggevorderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en voor welk bedrag is er inmiddels geld ontvangen?
Nee. De Europese Commissie vorderde de subsidie terug op grond van de bevinding dat een investering een langere looptijd heeft dan de projectperiode. Dit betekent dat de restwaarde van het subsidiebedrag afgetrokken moet worden. De lijn die het Ministerie van Economische Zaken destijds gehanteerd heeft, is dat bij dergelijke innovatieve investeringsregelingen de investeringskosten volledig kunnen worden toegerekend aan het project. In de subsidievoorwaarden is dan ook niet aangegeven dat de restwaarde in mindering moet worden gebracht van het subsidiebedrag. Het instellen van een terugvordering zou in dit geval indruisen tegen algemene rechtsbeginselen (gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid).
In uw antwoorden op eerdere vragen inzake «Verspilde miljoenenvissubsidies in de Peel» heeft u gezegd dat er altijd aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie inzake fraude; waarom is hier geen aangifte gedaan? Gaat u alsnog aangifte doen?2
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl) doet aangifte bij het Openbaar Ministerie indien er aanwijzingen zijn dat er sprake is van fraude. Ik heb geen aanwijzingen dat er hier sprake is van strafbare feiten.
Bij het uitgeven van Europese vissubsidies wordt een foutenmarge geconstateerd van maar liefst 10,4 procent; is dit percentage nog bijgesteld, om welk bedrag in euro’s gaat het, en welk percentage van de visserijsubsidie-uitgaven in Nederland beslaat dit (als percentage van de uitgegeven euro’s)? Kunt u zo exact mogelijk aangeven om wat voor soort fouten het gaat? Wordt in al deze gevallen de subsidie teruggevorderd? Zo nee, wanneer wel en in hoeveel procent van de gevallen wordt subsidie teruggevorderd? Welk bedrag aan foutief uitgegeven subsidies is daadwerkelijk teruggevorderd en welk bedrag is daadwerkelijk terug op de rekening ontvangen? Kunt u deze bedragen zowel in euro’s als in procenten geven?
Oorspronkelijk was er inderdaad sprake van een foutenpercentage van 10,4% (€ 3,3 mln). Daarnaast was er zoals aangegeven in de Nationale Verklaring 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 2) nog sprake van onzekerheid over € 5,7 mln. Hierover is extern advies ingewonnen. Dit heeft ertoe geleid dat deze € 5,7 mln is bijgesteld naar € 3,7 mln waarmee het foutenpercentage is uitgekomen op 22,2% (€ 7 mln). Dit zijn percentages ten opzichte van het gecontroleerde totaal aan subsidiabele kosten in 2014. De visserijsubsidie uitgaven waren voor gehele Europees Visserij Fonds programmaperiode begroot op 120 mln (waarvan € 48,6 mln EU-bijdrage). Ik heb in mijn brief van 11 juni 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 5) aangegeven op welke wijze de problematiek wordt aangepakt. Inmiddels zijn alle fouten en betwiste bedragen gecorrigeerd en opgelost. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage Gemeenschappelijk Visserijbeleid van 9 december jl. heeft de Europese Commissie onlangs aangegeven dat de herstelacties van Nederland als voldoende te beschouwen om nieuwe declaraties uit te kunnen betalen.
De fouten waren divers van aard. Deels betreft het onterechte declaraties van subsidieontvangers, een deel van de fouten is procedureel van aard. Dit betreffen interpretaties van regelgeving, zoals het bepalen van de redelijkheid van kosten, wijzigingen in een project, afschrijvingskosten, eigen arbeid, inkomsten uit projecten en direct aan het project toerekenbare kosten.
In de regel worden alle subsidies teruggevorderd als het voorzienbaar en aan te rekenen is aan de subsidieontvanger. Dit wordt per dossier zorgvuldig bekeken door RVO.nl. Ik kan geen uitspraak doen over het percentage en het bedrag aan terugvorderingen, omdat dit proces op dossierniveau nog loopt.
Kunt u de bevindingen van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) in deze zaak naar de Kamer sturen?
Door OLAF is deze zaak niet teruggekoppeld aan EZ. In de regel hoeft OLAF alleen aan de aanklager terug te koppelen wat er met zijn of haar klacht is gedaan. De aanklager heeft aan EZ laten weten dat OLAF de zaak als afgehandeld beschouwt omdat er al een financiële correctie bij genoemd project was voorgesteld door de Europese Commissie.
Wat is uw beleid inzake het terugvorderen van subsidies die op onterechte gronden zijn toegekend? Is er rijksbreed beleid?
Bij Europese fondsen geldt dat niet EU-conforme subsidie in principe wordt teruggevorderd.
De belangrijkste overweging bij het niet terugvorderen is gelegen in de inschatting dat het terugvorderingsbesluit in een beroepsprocedure standhoudt. Deze inschatting houdt sterk verband met de vraag in hoeverre de geconstateerde fout voor de begunstigde voorzienbaar en verwijtbaar is en of de algemene rechtsbeginselen in acht zijn genomen. EZ sluit aan bij hetgeen hiertoe door het rechtscollege in haar jurisprudentie is overwogen. Per geval zal hieraan worden getoetst.
In welke gevallen wordt de deurwaarder ingeschakeld? Is in dit geval de deurwaarder ingeschakeld om de onterecht ontvangen subsidie terug te krijgen?
In gevallen dat er een terugvordering is ingesteld, en conform de incassoprocedure na een termijn van ongeveer 7 weken nog geen terugbetaling is ontvangen, wordt de deurwaarder ingeschakeld.
In dit geval is er geen terugvordering ingesteld.
In uw brief inzake de subsidieverlening aan een tilapiakwekerij van 27 oktober 2014 (Kamerstuk 21 501-32 nr. 812) schrijft u dat de Europese Commissie oorspronkelijk het hele bedrag à € 1.059.323,48 terug wilde, maar dat dit na onderhandelingen met Nederland is bijgesteld tot € 1.002.246,00; heeft Nederland hiermee ingestemd? Welke afspraak is uiteindelijk gemaakt en waarom pleitte Nederland voor een lager bedrag?
De Europese Commissie wilde het totale EU-deel van € 1.059.323,48 terugvorderen vanwege het niet voldoen aan de instandhoudingsplicht van vijf jaar. De Europese Commissie heeft uiteindelijk de correctie op de instandhoudingsplicht achterwege gelaten als gevolg van het standpunt van EZ dat bij een dergelijk innovatieproject niet geeist kan worden dat de subsidieontvanger een verliesgevend project in stand moet houden.
De Europese Commissie vindt echter wel dat de restwaarde van de investering in mindering moet worden gebracht op de subsidie. Alleen de afschrijvingskosten tijdens de projectduur komen volgens de Europese Commissie voor subsidie in aanmerking. Dit verklaart waarom uiteindelijk niet het hele bedrag is gecorrigeerd door de Europese Commissie.
Wat heeft u gedaan met de constatering van de Algemene Rekenkamer dat het foutenpercentage langjarig hoog is en met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer3 (onder andere op pagina 24) om verbeteringen aan te brengen onder andere op het gebied van managementverificaties?
Zie ook antwoord op vraag 4. Afgelopen periode is er door vooral RVO.nl veel werk verzet om de nodige verbeteringen aan te brengen in de managementverificaties. De herstelacties hadden ook betrekking op dossiers van voorgaande jaren (fonds is gestart in 2008). De Auditdienst Rijk heeft in zijn rapportages aan de Europese Commissie de door RVO.nl genomen maatregelen als voldoende beoordeeld.
Inmiddels heeft Eurocommissaris Vella in een gesprek met mijn voorganger aangegeven tevreden te zijn met de herstelacties van Nederland.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Polderman (Kamerstuk 32 123 XIV nr. 49) die verzoekt de regering haar subsidiebeleid zodanig in te richten dat subsidies aan de visserijsector enkel nog ten goede komen aan innovaties die bijdragen aan een duurzame visserij? Worden bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies substantiële duurzaamheidseisen gesteld?
In antwoord op die motie heb ik aangegeven (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 193) dat het toen geldende Europees Visserijfonds als voorwaarde stelde dat projecten moeten bijdragen aan de bevordering van duurzame ontwikkeling van de visserij om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning. In het huidige Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) is duurzame ontwikkeling eveneens van groot belang, zowel voor de visserij- als voor de aquacultuursector. Een adviescommissie zal de ingediende projecten beoordelen onder andere op basis van de mate van duurzaamheid. Dat betekent dat hoe meer een innovatie bijdraagt aan verduurzaming, hoe groter de kans is dat het project wordt goedgekeurd.
Ik verwijs u tevens naar de brief van 4 november 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 812) voor wat betreft de duurzaamheidseisen die bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies worden gesteld.
Het bericht 'Taxfree shoppen bestaat niet op Schiphol' |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Taxfree shoppen bestaat niet op Schiphol»?1
Ja.
Kunt u toelichten in hoeverre ondernemingen en Schiphol op dit moment mogen adverteren met «taxfree prijzen»?
In zijn algemeenheid geldt dat consumenten op grond van de regels over oneerlijke handelspraktijken (Afdeling 3A van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) op juiste en niet misleidende wijze geïnformeerd dienen te worden over de belangrijkste kenmerken, waaronder de prijs(opbouw), van een product of dienst. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Of het adverteren met «taxfree prijzen» al dan niet is toegestaan en of sprake is van misleiding, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en vergt een waardering van de feiten van het geval. Dit laatste is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Ook zijn in de Nederlandse Reclame Code regels vastgelegd waar reclame aan moet voldoen. De regels zijn opgesteld in overleg met partijen die samen het adverterend bedrijfsleven vormen namelijk: adverteerders, reclameadviesbureaus en media. Wanneer consumenten menen dat sprake is van een misleidende reclame-uiting kunnen zij een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (RCC).
Overigens hebben de ACM en de RCC mij laten weten dat zij geen meldingen en klachten hebben ontvangen over reclame-uitingen op Schiphol omtrent «taxfree prijzen».
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat het adverteren door ondernemingen met «taxfree prijzen», terwijl de consument wel btw-plichtig is en niet goedkoper uit is ten opzichte van de reguliere prijs waartegen het product elders in het land wordt verkocht, misleiding suggereert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Reclame Code Commissie te verzoeken om naar het adverteren met de term «taxfree prijzen» een onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
De RCC is een privaat instituut met een eigen verantwoordelijkheid waar ik geen zeggenschap over heb. Wel heb ik deze Kamervragen onder de aandacht van de Stichting Reclame Code (SRC) gebracht. De SRC heeft mij laten weten dat er op korte termijn een verkennend gesprek zal plaatsvinden met een vertegenwoordiging van de taxfree winkeliers op Schiphol, verenigd in See Buy Fly, om de mogelijkheid van een onderzoek in de vorm van een monitoringsproject te bespreken.