De mislukte overname van PostNL door Bpost |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de recente berichten over de mislukte overname van PostNL door Bpost?1 2
Ja.
In hoeverre kunt u de uitspraak beamen dat Bpost een gepolitiseerd bedrijf is dat veel overheidsbescherming geniet, zoals het behouden van het monopolie op het bezorgen van kranten en tijdschriften tot 2020? In hoeverre handelt Bpost in strijd met EU-regelgeving?
De Belgische Staat is voor 51% aandeelhouder in Bpost. Ik heb geen inzage in hoe actief de Belgische Staat dit aandeelhouderschap invult.
Wat betreft de situatie op de Belgische postmarkt kan ik het volgende meedelen. In 2015 heeft het onderzoeksbureau WIK Consult in opdracht van de Belgische Post en Telecommunicatie Autoriteit (BIPT) de Belgische postmarkt in kaart gebracht.3 De mogelijkheden voor concurrentie op de zakelijke postmarkt worden volgens WIK mede bepaald door de bijkomende opdrachten van openbare dienst (diensten van algemeen economisch belang volgens de Europese terminologie) waar de Belgische wetgeving in voorziet. Dit betreft onder meer de bezorging van de dagbladen en tijdschriften die erkend zijn krachtens de Belgische regelgeving.
De Europese Commissie heeft recentelijk de Belgische overheidsplannen onderzocht om Bpost een compensatie van 1,3 miljard euro te geven voor het verrichten van postdiensten van algemeen economisch belang in de periode 2016–2020 (waaronder de bezorging van kranten en tijdschriften). Na onderzoek is de Commissie begin juni dit jaar tot de conclusie gekomen dat deze plannen voldoen aan de Europese staatssteunregels.4
Wat is uw reactie op deze passage in het Financieele Dagblad3: «Bpost is een ... t/m ... eens moeten proberen»? Bent u bereid om zo nodig deze strijdigheid met Europese regels aan te kaarten bij de Europese Commissie of andere autoriteiten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is het aan bevoegde nationale of Europese instanties om op te treden tegen mogelijke inbreuken op het nationale of gemeenschapsrecht. Benadeelde marktpartijen kunnen zelfstandig een zaak aanhangig maken bij de relevante mededingingsautoriteiten als zij daar aanleiding toe zien.
Is het waar dat flexibiliteit van PostNL beperkt kan worden door buitenlandse overheidsinvloed bij bijvoorbeeld reorganisaties, zoals bij KLM op dit moment het geval is? In hoeverre kan een adequate uitvoering van de universele postdienst (UPD) lijden onder een dergelijke overname?
PostNL is een privaat beursgenoteerd bedrijf. Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur om het bedrijf te leiden en daarover verantwoording af te leggen aan de Raad van Commissarissen en de aandeelhouders. Voorts zijn de eisen aan transparantie van de aandeelhouder(s) en de wijze waarop deze via zeggenschap het gedrag van een onderneming kan beïnvloeden in Nederland geregeld via het ondernemingsrecht en financiële toezichtwetgeving.
De uitvoering van de UPD wordt geborgd in de Postwet 2009 en de nadere regelgeving. De eisen daaruit gelden onverkort voor elke partij die op wettelijke gronden door mij wordt aangewezen als UPD-verlener.
In hoeverre is er de kans dat een buitenlandse partij die direct en/of indirect door de eigen overheid wordt begunstigd PostNL overneemt? Hoe verhoudt zich dit tot het gelijke speelveld op de postmarkt? Wat zijn de kansen en risico’s voor de Nederlandse postmarkt?
De gesprekken tussen PostNL en Bpost zijn beëindigd. PostNL heeft inmiddels aangegeven dat zij niet op zoek is naar een koper en vertrouwen heeft in een zelfstandige en gezonde toekomst van het bedrijf. Een overname op korte termijn ligt daarom niet voor de hand, maar PostNL is hier als privaat bedrijf zelf verantwoordelijk voor. Het gelijke speelveld op de postmarkt wordt geborgd door goed mededingingstoezicht door de ACM.
Naar de stand van zaken en ontwikkelingen op de Nederlandse postmarkt, en dus eventuele kansen en risico’s, doe ik momenteel onderzoek, zoals eerder dit jaar in uw Kamer aangekondigd. Ik betrek daar ook het Europese speelveld bij. Op basis van deze bevindingen zal ik bezien of er aanleiding is om additionele maatregelen te treffen waarmee een bestendige en gezond concurrerende postmarkt op de lange termijn wordt geborgd.
Wat kunt u er aan doen om te zorgen dat er een gelijk speelveld is binnen de Europese postmarkt?
Het creëren van een level playing field in alle sectoren van de Europese interne markt is een belangrijk doel van zowel het kabinet als van de Europese Commissie. De Commissie stelt dat de Europese postregelgeving erop is gericht om eerlijke condities voor concurrentie te garanderen. Daarbij laat de Europese Postrichtlijn op meerdere gebieden relatief veel ruimte voor nationale invulling. Het kabinet zet zich op verschillende vlakken in om eerlijke concurrentieverhoudingen op de interne markt te waarborgen, onder meer als het gaat om het aanscherpen of opstellen van Europese regelgeving. De postmarkt is daar onderdeel van.
De indirecte Nederlandse steun aan de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-beweging |
|
Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is het waar dat NGO’s (non-gouvernementele organisaties) die gesteund worden met Nederlands belastinggeld vervolgens andere NGO’s steunen met een uitgesproken BDS-agenda? Zo ja, hoe verhoudt deze steun zich tot de subsidiecriteria voor organisaties werkzaam in Israël en de Palestijnse gebieden?
Het kabinet financiert geen BDS-activiteiten tegen Israël en ondersteunt de internationaal georganiseerde oproep van de beweging niet. Het kabinet is tegenstander van een boycot van Israël en streeft naar versterking van de bilaterale economische betrekkingen met dit land binnen de grenzen van 1967. Het kabinet is voorstander van een onderhandelde twee-statenoplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict.
De beweging die oproept tot «Boycott, Divestment and Sanctions» (BDS-beweging) wordt door een groot aantal NGO’s ondersteund. Het feit dat zij dat doen is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het kabinet is niet bekend met de genoemde uitspraak zonder bronvermelding die aan het Mensenrechtensecretariaat wordt toegeschreven. Het kabinet verwijst naar de antwoorden van 17 mei jl. op Kamervragen over Nederlandse subsidies aan de Israëlische NGO Breaking the Silence (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2573), waarin de voorwaarden en waarborgen worden uiteengezet bij financiering van organisaties door het secretariaat. Bij de beoordeling van financieringsaanvragen wordt gekeken of financiering van het donorconsortium niet gebruikt wordt voor activiteiten die in strijd zijn met internationaal recht. Ontvangers van financiering mogen zich niet schuldig maken aan discriminatie of aanzetten tot haat en/of geweld. Indien geconstateerd zou worden dat er sprake is van schending van de subsidievoorwaarden door een organisatie kunnen maatregelen worden getroffen, waaronder de mogelijkheid de bijdrage op te schorten of te beëindigen.
Acht u het wenselijk dat Nederlands belastinggeld indirect een bijdrage levert aan het bevorderen van de BDS-agenda? Deelt u de mening dat de BDS-agenda haaks staat op de Nederlandse beleid ten aanzien van Israël en de Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerder gestelde vragen waarin u stelt dat de organisatie Human Rights and Humanitarian Law International Secretariat, gesteund door onder meer Nederland, «een zorgvuldige selectieprocedure hanteert» en dat betrokken organisaties «zich dienen te houden aan de strenge voorwaarden die het secretariaat stelt»?1 Is het waar dat deze organisatie Israël omschrijft als een «racistisch regime» en juridische acties tegen Israël ondersteunt en aanmoedigt? Klopt het tevens dat deze organisatie andere organisaties, zoals Badil, financieel ondersteunt terwijl deze organisaties een uitgesproken BDS-agenda propageren? Kunt u aangeven hoe dergelijke uitlatingen zich verhouden met een zorgvuldige selectieprocedures en strenge voorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht verschaffen van de NGO’s die door Nederland gesteund worden en indirect of direct een bijdrage leveren aan de BDS-agenda?
Het kabinet stelt zeker dat het geen BDS-activiteiten tegen Israël financiert. Voor het overige houdt het kabinet geen overzicht bij van organisaties die al dan niet BDS onderschrijven, aangezien dit onder de vrijheid van meningsuiting valt, zoals aangegeven in het antwoord op vragen 1–3.
Vertraging in het onderzoek over schade aan woningen in Steenbergen en de gasopslag van de NAM bij Langelo |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nog geen beweging in verder onderzoek door NAM naar schade in Steenbergen»?1
Ja.
Waarom is nog steeds geen sprake van tijdige en zorgvuldige communicatie met bewoners, terwijl zij wel te maken hebben met de overlast van schade aan hun woningen?
In navolging van mijn toezegging in het plenaire debat over de gaswinning in Groningen van 26 januari 2016 heeft de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) op 5 februari 2016 een bezoek gebracht aan de gasopslag Norg en gesprekken gevoerd met betrokken bestuurders, bewoners en NAM. De NCG heeft op basis van deze gesprekken vastgesteld dat deze partijen elkaar goed weten te vinden voor overleg en uitwisseling van informatie. Bij brief van 2 mei jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 249) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de gesprekken die de NCG heeft gevoerd met bewoners, bestuurders en NAM.
Wat is de uitkomst van het gesprek tussen de Nationaal Coördinator Groningen, de gedupeerde bewoners en de betrokken gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de reactie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) op de vertraging in het onderzoek, waarbij de NAM de vertraging wijt aan de inmenging van de Nationaal Coördinator Groningen en zegt daardoor verrast te zijn?2 Waarom heeft er geen afstemming plaatsgevonden tussen de NAM, de Nationaal Coördinator Groningen en uw ministerie?
Voorafgaand aan het bezoek dat de NCG bracht aan de gasopslag Norg heeft wel degelijk afstemming plaatsgevonden met mijn ministerie en met NAM. Het is mij niet gebleken dat is gesproken over mogelijke vertraging van onderzoeken als gevolg van dit bezoek.
Waarom is het vervolgonderzoek naar de schade aan woningen nog steeds niet gestart? Is het waar dat de NAM moet wachten op uw beoordeling van het rapport van Arcadis? Wanneer wordt het vervolgonderzoek gestart en op welke manier worden bewoners adequaat geïnformeerd en betrokken bij de voortgang? Worden de zorgpunten van bewoners bij het onderzoek van Arcadis in het nieuwe onderzoek weggenomen? Zo ja, op welke manier?
NAM heeft tijdens het gesprek met de NCG laten weten zowel een vervolgonderzoek als een validatie van dit rapport van Arcadis met betrekking tot de schades nabij Norg in voorbereiding te hebben. De inhoudelijke opzet en uitvoering van deze onderzoeken zijn niet afhankelijk van mij als Minister of van de NCG.
Vindt u het verantwoord dat de uitbreiding van de gasopslag bij Norg en het «efficiënter exploiteren» van het gasveld wordt doorgezet, zolang geen duidelijkheid is over de 90 meldingen van schade en de risico’s voor bewoners niet goed in kaart zijn gebracht? Zo ja, op welke manier worden complexe en onzekere risico’s als uitgangspunt genomen van het handelen (zoals geadviseerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid3, terwijl de complexe en onzekere risico’s onvoldoende bekend zijn?
In het kader van het instemmingsbesluit met het gewijzigde opslagplan voor Norg heb ik advies gevraagd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb). Op basis van deze adviezen heb ik onder een aantal voorwaarden ingestemd met het opslagplan. Een belangrijke voorwaarde is dat NAM voor 1 juni 2016 een seismisch netwerk inricht en operationaliseert en ten genoegen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen een seismisch risicobeheerssysteem opstelt en functioneel heeft. Ik heb SodM gevraagd mij te informeren over de stand van zaken. Daarnaast heb ik NAM opgelegd om voor 1 november 2016, ten genoegen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen een schriftelijke update aan te leveren van de seismische risicoanalyse voor de ondergrondse gasopslag Norg, gebaseerd op de waargenomen seismiciteit en een geactualiseerd geomechanisch model aan te leveren. Op basis van deze evaluatie en het advies van SodM daarover zal ik bezien of het nodig is mijn besluit aan te passen.
De plofkipfabriek in Veenendaal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oekraïense «plofkipfabriek» strijkt neer in Veenendaal»?1
Ja.
Bent u bekend met het voornemen van het Oekraïense kippenfokbedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) volgende maand een kippenfabriek in Veenendaal te openen?
Ik ben bekend met de uitsnijderij die MHP bij en met Jan Zandbergen BV te Veenendaal heeft opgezet. In deze uitsnijderij wordt pluimveevlees in kleinere delen gesneden. De invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne is niet toegestaan.
Worden in deze fabriek levende kippen geslacht of alleen dode dieren verwerkt? Indien er levende dieren worden geslacht, hoe lang is de reistijd van Oekraïne naar Nederland voor deze kippen?
Zie antwoord vraag 2.
Moet bij het houden in Oekraïne en het vervoeren van deze dieren (dood of levend) voldaan worden aan de Nederlandse of Oekraïense regels? Kunt u een vergelijking geven van de Oekraïense en Nederlandse regels?
Op het houden en vervoeren van pluimvee in Oekraïne is de daar geldende wet- en regelgeving van toepassing.
Om producten te mogen invoeren in of doorvoeren door de Europese Unie moeten derde landen, waaruit de import plaatsvindt en die zijn vermeld in de tabel in bijlage I, deel 1 van Verordening (EG) nr. 798/2008 voldoen aan de veterinaire voorschriften van de Europese Unie inzake de invoer van vleesproducten en vlees van pluimvee. Oekraïne staat in deze tabel. De bepalingen ten aanzien van dierenwelzijn bij de slacht maken hier onderdeel van uit. De bevoegde autoriteit van de Oekraïne biedt door middel van een veterinair invoercertificaat garanties voor naleving van deze voorschriften. Alleen door de Europese Unie erkende slachthuizen in Oekraïne mogen exporteren naar de EU. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3 is de invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne niet toegestaan.
Wat is uw reactie op het feit dat MHP eerder dit jaar een overeenkomst met het Nederlandse certificeringsbedrijf Gezondheidsdienst voor Dieren tekende, dat ervoor moet zorgen dat de kippen een bestaan krijgen dat meer in lijn ligt met de Europese regels? Wat houdt «meer in lijn liggen» precies in? Op welke vlakken voldoet het ondanks deze overeenkomst niet aan de volledige Nederlandse regelgeving? Wat is de juridische waarde van deze overeenkomst? Kan MHP de toezegging tot Nederland, de Nederlandse markt en het gebruik van «Nederlandse kip» op zijn product worden ontzegd indien het zich niet aan deze overeenkomst houdt?
De overeenkomst is gericht op een nauwe en structurele samenwerking tussen de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en MHP en is een overeenkomst tussen private partijen. De GD en MHP zijn voornemens om zich samen in te spannen voor het verder verbeteren van de gezondheid en het welzijn van de dieren op de lange termijn. De samenwerking heeft betrekking op:
De dierenartsen van MHP zullen deelnemen aan trainingen die de GD in Nederland organiseert en daarnaast zal er een educatietraject in Oekraïne worden opgezet waar naast theorie ook training on the job wordt aangeboden. Het niet nakomen van de bepalingen in de overeenkomst tussen MHP en de GD staat evenwel los van de afspraken en vereisten ten aanzien van de markttoegang van de MHP-pluimveeproducten tot de EU.
Deelt u de mening dat zowel tijdens het houden in Oekraïne als tijdens het vervoer naar Nederland op elk moment aan de volledige Nederlandse regels moet worden voldaan aangezien de dieren hier geslacht, verwerkt en (deels) verkocht zullen worden, en dat dat gebeurt als «Nederlands» kippenvlees?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3, 4. In de uitsnijderij in Veenendaal wordt gekoeld/bevroren pluimveevlees verder be- en verwerkt. De Europese wetgeving verbiedt dat bevroren pluimveevlees wordt ontdooid en als vers vlees wordt verkocht. Het vlees zou wel in bevroren staat kunnen worden verkocht; in dat geval moet worden aangegeven dat het vlees afkomstig is uit Oekraïne.
Wanneer het pluimveevlees in Nederland verwerkt wordt tot vleesproducten of vleesbereidingen gelden de volgende regels met het oog op herkomstvermelding:
Als pluimveevlees het hoofdbestanddeel is in een product kan dus niet de suggestie gewekt worden dat het een Nederlands product betreft.
Wie houdt toezicht op het welzijn van deze kippen en de hygiëne bij geslachte en levende dieren op de fokkerijen in Oekraïne en bij het vervoer naar Nederland? Is dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), of de Oekraïense instantie vergelijkbaar met de NVWA? Indien dit de Oekraïense Voedsel- en Warenautoriteit is, is u bekend of deze instantie in staat is deze opdracht naar behoren uit te voeren? Hebben deze inspecteurs de juiste opleiding, kennis, materialen en voldoende tijd? Zijn zij bekend met de Nederlandse regelgeving op dit gebied? Zo nee, hoe kunnen zij dan een goede controle uitvoeren? Indien de Nederlandse NVWA hier controle op houdt, beschikt zij over voldoende kennis om met de Oekraïense fokkers en vervoerders te communiceren? Zo nee, welke oplossing heeft u hiervoor? Heeft de Nederlandse NVWA hier voldoende middelen voor? Op welke andere controles moet bezuinigd worden om dit te betalen? Kan de kwaliteit en het dierenwelzijn in dat geval in deze andere sectoren nog wel gegarandeerd worden?
De Oekraïense overheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de productie van pluimveevlees in Oekraïne. De lidstaat waar het pluimveevlees de EU binnenkomt houdt namens de EU toezicht op de import in de EU (zie het antwoord op vraag 4). Het Directorate on Health and Food Audits and Analysis (Directorate F van
DG SANTÉ; voorheen Food and Veterinary Office (FVO)) voert namens de EU auditmissies uit in derde landen die exporteren naar Nederland en rapporteert over deze missies.
Dan worden ook erkende of te erkennen slachterijen en uitsnijderijen gecontroleerd op hygiënische productie en op welzijnsaspecten bij het slachten. Op basis van het laatste rapport van de FVO heeft de EU besloten import van pluimveevlees vanuit Oekraïne toe te staan. De invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne is overigens niet toegestaan.
Wordt er bij controles door de Nederlandse NVWA of de Oekraïense Voedsel- en Warenautoriteit gelet op de overeenkomst met het Nederlandse certificeringsbedrijf Gezondheidsdienst voor Dieren, of slechts op de officiële Oekraïense regels? Indien alleen op de officiële Oekraïense regels wordt gelet, wat is dan het nut van deze overeenkomst? Wat zijn de sancties indien niet aan de regels wordt voldaan?
De NVWA volgt bij invoer in de EU de Europese voorschriften voor de invoer uit derde landen. Dit is ook het geval bij invoer van pluimveevlees uit Oekraïne. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Is het waar dat de kippen die in Oekraïne gefokt zijn en in de Nederlandse fabriek verpakt worden als «Nederlands» vlees verkocht mogen worden? Wat is uw mening hierover? Deelt u de mening dat het vreemd is dat dit mag, omdat deze kippen het grootste deel van hun leven nooit in Nederland zijn geweest? Wat is uw mening over het feit dat de Nederlandse kwaliteits-naam hiermee op het spel staat?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat een bedrijf dat in zijn eentje meer dan de helft van de totale Nederlandse kippenproductie produceert (332 miljoen kippen per jaar door MHP, 574 miljoen door alle Nederlandse producenten samen) een veel grotere focus op kwantiteit legt dan op kwaliteit? Hoe rijmt u dit met uw eerdere uitspraken waarin u stelde «En er is meer focus nodig op kwaliteit, in plaats van kwantiteit»?2
Het toekomstperspectief van de veehouderijketens in Nederland is het produceren van onderscheidende, kwalitatief hoogwaardige en gewaardeerde producten met een toegevoegde waarde voor markt en consument.
Het Nederlandse kabinet staat een integrale aanpak voor waar het gaat om de veehouderij. Onderdeel daarvan is een begrenzing of beperking aan de groei van de veehouderij waar dit uit een oogpunt van volksgezondheid, milieu, natuur, kwaliteit van de leefomgeving (waaronder geurhinder) of landschappelijke inpassing noodzakelijk is.
Het is aan de regering van de Oekraïne of een dergelijke schaalomvang zoals van het genoemde bedrijf wenselijk is. Bedrijven dienen in ieder geval te voldoen aan de wettelijke voorschriften van het land en de richtlijnen van maatschappelijk verantwoord ondernemen van de OESO na te streven.
Welke stappen kunt u nog nemen om dit plan tegen te houden en de Nederlandse kwaliteitsnaam hoog te houden? Bent u van plan deze stappen te nemen? Zo ja, kunt u de Kamer zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor de geplande openingsdatum, op de hoogte brengen van de resultaten hiervan? Zo nee, waarom kunt u geen stappen meer nemen? Wat kunt u dan doen om soortgelijke gebeurtenissen in de toekomst te voorkomen?
Investeringen in Nederland moeten voldoen aan de in ons land geldende wet- en regelgeving. De uitsnijderij in Veenendaal voldoet op dit moment aan de wet- en regelgeving en daarmee is er geen grond of reden voor ingrijpen vanuit de Nederlandse overheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de opening van deze kippenfabriek?
Nee, de uitsnijderij in Veenendaal is reeds in bedrijf.
Een verbod op de anti-Israëlische Boycot, Desinvestering en Sancties (BDS)-beweging |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Antizionistische winkelpatrouilles neuzen bij AH»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de zorgen over de intimiderende winkelpatrouilles van onder meer Stichting Diensten Onderzoek Centrum Palestina (docP), die Israëlische producten willen (laten) boycotten?
Het kabinet heeft kennis genomen van berichtgeving over aanhangers van de BDS-beweging die in supermarkten op zoek zijn gegaan naar producten waar Israël op staat en waarvan zij vermoedden dat die uit een illegale nederzetting afkomstig zijn. Het staat consumenten in algemene zin vrij om onderzoek te doen naar de herkomst van producten. Indien er incidenten zouden plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, haatzaaien, gebruik van of oproepen tot geweld en/of intimidatie, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Kunt u aangeven waarom een organisatie (docP), die zich actief inzet om de (economische) belangen van de bevriende staat Israël te ondermijnen (doelstelling van de zogenaamde BDS-beweging), gefaciliteerd wordt door de belastingbetaler middels de status van Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)?2
De ANBI-status wordt door het ANBI-team van de Belastingdienst toegekend aan instellingen op aanvraag. Die aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de doelstelling van de instelling en de wijze waarop die doelstelling door de instelling wordt nagestreefd. De instelling die de aanvraag doet moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Een van de voorwaarden voor de toekenning van de ANBI-status is dat de instelling zowel statutair als feitelijk het algemeen belang dient. Het begrip algemeen belang is neutraal vormgegeven. Er wordt hierbij bijvoorbeeld niet aan politieke en/of religieuze criteria getoetst. Het staat ANBI’s vrij om activiteiten te ondernemen binnen de grenzen van de wet. Hierbij wordt wel onder andere onderzocht of de instelling, een bestuurder van de instelling, een persoon die feitelijk leiding geeft aan de instelling of een voor die instelling gezichtsbepalende persoon door een Nederlandse rechter onherroepelijk is veroordeeld wegens het opzettelijk plegen van een misdrijf als bedoeld in 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Een eenmaal verleende ANBI status kan nadien worden ingetrokken, mocht nieuwe informatie daartoe aanleiding geven.
In hoeverre bent u bekend met het gegeven dat er een relatie bestaat tussen de internationale BDS-beweging en de antisemitische terreurorganisatie Hamas?3
Het kabinet heeft geen informatie over een mogelijke link tussen deze beweging en Hamas.
Kunt u aangeven hoeveel BDS-organisaties een ANBI-status hebben en bent u bereid deze zo spoedig mogelijk in te trekken?
De Belastingdienst houdt geen overzicht bij van organisaties die de BDS-beweging tegen Israël aanhangen. Indien een instelling is aangemerkt als ANBI is dat uiteraard te vinden op de openbare lijst op de website van de Belastingdienst. Het kabinet heeft geen bevoegdheid om een verleende ANBI-status in te trekken. Deze bevoegdheid berust uitsluitend bij de Belastingdienst. Deze kan de status intrekken als een instelling niet meer aan de voorwaarden voldoet.
Bent u bereid, in navolging van het Verenigd Koninkrijk en Canada, om publiek gefinancierde of gefaciliteerde instellingen, te verbieden om Israëlische producten (van de Westoever) te (laten) boycotten?4
Nee. Voor wat betreft de economische relaties met Israëlische nederzettingen in bezet gebied zijn het ontmoedigingsbeleid en de algemene uitgangspunten van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen van toepassing. Overigens is er in Canada en het Verenigd Koninkrijk geen sprake van specifieke regelgeving gericht op het verbieden van boycots van producten uit Israëlische nederzettingen. In het Canadese parlement werd op 18 februari jl. een motie aangenomen waarin de BDS-beweging wordt afgekeurd en de regering wordt opgeroepen om elke poging te veroordelen van Canadese organisaties, groepen of individuen om de beweging te steunen. De Canadese regering steunde de motie weliswaar maar is niet verplicht om wetgeving op te stellen en verdere opvolging te geven aan deze motie. Er is momenteel geen wetgeving in Canada die organisaties verbiedt om de BDS-beweging te steunen. De Britse regering bracht op 17 februari jl. een «Procurement Policy Note» uit, die in algemene zin duidelijk maakt dat boycots in openbare aanbestedingen ongepast zijn, tenzij er sprake is van formele juridische sancties, embargo’s en/of restricties van de zijde van de Britse regering. In een parlementair debat over deze kwestie op 15 maart jl. lichtte de Britse regering toe dat aanbestedende diensten van geval tot geval moeten bepalen of een bedrijf voldoet aan de regels voor openbare aanbestedingen.
De beperkte toegankelijkheid van de websites van Nederlandse ambassades voor het maatschappelijk middenveld in Senegal, Mozambique en Burundi |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de websitepagina’s van de Nederlandse ambassades in Senegal, Mozambique en Burundi over fondsen voor lokale organisaties alleen beschikbaar zijn in de Nederlandse taal? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
De ambassades in Dakar (Senegal) en Bujumbura (Burundi) hebben zowel een Nederlandstalige als een Franstalige website met identieke informatie over ontwikkelingssamenwerking en fondsen. De ambassade in Maputo (Mozambique) heeft zowel een Nederlandstalige als een Engelstalige website.
Deelt u de mening dat de toegankelijkheid en participatiemogelijkheid voor lokale organisaties hiermee in het gedrang komen?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten of er wordt bijgehouden hoeveel aanvragen voor financiering van lokale organisaties in het Nederlands ten opzichte van het Engels en Frans worden gedaan? Zo niet, bent u bereid dit te gaan bijhouden met als doel de toegankelijkheid van dergelijke instrumenten voor lokale organisaties, ook zonder Nederlands of internationale consultants en werknemers, te optimaliseren?
Het aantal financieringsaanvragen van lokale organisaties wordt door ambassades niet standaard bijgehouden. Ambassades staat het vrij om informatie over financieringsmogelijkheden naar eigen inzicht te delen via websites of anderszins, waarbij lokale afwegingen voor effectiviteit worden meegewogen. Gezien deze diversiteit is het bijhouden van aantallen weinig informatief.
Kunt u toelichten hoeveel lokale organisaties de afgelopen periode aanvragen via de drie betreffende ambassadewebsites hebben ingediend?
De drie genoemde ambassades hebben tot heden geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden van aanvragen via hun website. Aanvragen voor fondsen worden per email, per post of in persoon ingediend.
Bent u bereid om alle informatie over fondsen voor lokale organisaties op websites van ambassades ook in het Engels en Frans aan te bieden?
Ja, zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om ambassadewebsites op het terrein van instrumenten voor lokale organisaties naast het Engels en Frans, ook toegankelijk te maken in lokale talen? Zo ja, bent u bereid hiervoor een pilot op te zetten, en daarmee te bezien of dit tot meer participatie en kwalitatief hoogwaardigere aanvragen van lokale organisaties leidt?
In de meeste landen is de Engelse of Franse taal voldoende om lokale organisaties te bereiken. Waar dat niet het geval is, kunnen ambassades gebruik maken van andere officiële talen. Er is geen reden om een pilot op te zetten.
De etikettering van Israëlische producten |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de actie van de etiketterings-shariapolitie in Nederlandse winkels?1
De regering heeft kennis genomen van berichtgeving over aanhangers van de BDS-beweging die in supermarkten op zoek zijn gegaan naar producten waar Israël op staat en waarvan zij vermoedden dat die uit een illegale nederzetting afkomstig zijn. Het staat consumenten in algemene zin vrij om onderzoek te doen naar de herkomst van producten, ongeacht welke effecten ermee worden beoogd. Indien er incidenten zouden plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, haatzaaien, gebruik van of oproepen tot geweld en/of intimidatie, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Deelt u de mening dat deze actie van antisemitisme getuigt?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook dat deze actie vrede in Israël geen stap naderbij brengt?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u afstand nemen van deze antisemitische actie?
Zie antwoord vraag 1.
Is de regering bereid om, net als andere Europese landen, de «interpretative notice»2 van de Europese Commissie die de etikettering van Israëlische producten uit Judea en Samaria wil belemmeren, links te laten liggen?
Overeenkomstig het internationaal recht heeft Israël geen soevereiniteit over de gebieden die het sinds juni 1967 bezet. De EU en Nederland beschouwen deze gebieden dan ook niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. De EU en Nederland beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht. De interpretatieve mededeling, die de Europese Commissie op 12 november 2015 publiceerde, maakt concreet wat correcte herkomstaanduidingen zijn voor producten uit Israëlische nederzettingen en voor producten uit de Palestijnse gebieden die niet uit Israëlische nederzettingen afkomstig zijn. Daarmee geeft de interpretatieve mededeling uitleg over de toepassing van bestaande EU-wetgeving; het zorgt niet voor nieuwe juridische verplichtingen voor de overheid. De bestaande EU-wetgeving moet in alle landen worden nageleefd; dit is niet veranderd door publicatie van de interpretatieve mededeling. Het bedrijfsleven is er verantwoordelijk voor dat informatie over de herkomstaanduiding op producten juist is en niet-misleidend voor consumenten. Op het gebied van handhaving geldt de verplichting die voortvloeit uit de relevante EU-wetgeving. Handhaving wordt in Nederland door de NVWA verricht op basis van staand interventiebeleid. Indien de Commissie constateert dat lidstaten Europese richtlijnen niet of niet goed implementeren, is een inbreukprocedure mogelijk.
Het bericht 'Luxemburg volhardt met geheime rulings' |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Luxemburg volhardt met geheime rulings»?1
Ja.
Kunt u de uitspraken bevestigen dat Luxemburg overgegaan is op het aangaan van mondelinge afspraken, nu binnen de EU meer transparantie wordt betracht aangaande rulings? Gebeurt dit in meer landen dan alleen Luxemburg?
Ik heb de Minister van Financiën van Luxemburg zelf gevraagd of het bericht klopt. Deze heeft stellig ontkend dat Luxemburg mondelinge afspraken aangaat. Mij zijn, buiten dit krantenbericht, geen signalen over mondelinge rulings bekend.
Deelt u de mening dat Luxemburg de Europese regels met betrekking tot de transparantie over rulings met deze werkwijze ondermijnt en dat dit zeer ongewenst is?
In het algemeen acht ik mondelinge afspraken zeer ongewenst in relatie tot de recent aangenomen Richtlijn 2015/2376/EU2 die voorschriften geeft voor automatische uitwisseling van informatie over grensoverschrijdende rulings en verrekenprijsafspraken.
Bent u bereid Luxemburg, en eventueel andere lidstaten, aan te spreken op dit gedrag? Wat gaat u doen om deze onwenselijke praktijken te voorkomen? In hoeverre kan Luxemburg gesanctioneerd worden voor dit gedrag?
Indien lidstaten zich niet houden aan de afspraken in de Richtlijn 2015/2376/EU, ben ik van mening dat deze lidstaten hierop moeten worden aangesproken door de andere lidstaten. Ook zal er een belangrijke rol zijn weggelegd voor de Europese Commissie om deze lidstaten aan te spreken op het niet nakomen van de verplichtingen in de bovengenoemde richtlijn.
Worden in Nederland mondelinge afspraken met bedrijven gemaakt? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Op grond van de APA-/ATR-besluiten3 maar ook het Besluit Fiscaal Bestuursrecht4 wordt een ruling vastgelegd in een schriftelijke vaststellingsovereenkomst. In Nederland worden dus dergelijke afspraken nooit mondeling overeengekomen.
Het bericht ‘Nederlandse overheid wil meer visgebied sluiten dan nodig van Europa.’ |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse overheid wil meer visgebied sluiten dan nodig van Europa»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht van 21 mei 2016?
Ik ben het niet eens met de stelling dat de Nederlandse overheid meer visgebied wil sluiten dan nodig. De door het kabinet gedane voorstellen hebben betrekking op het bereiken van de goede milieutoestand in de context van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Voor het overige verwijs ik naar de brief van de Minister van I&M d.d. 10 juni 2016 over Bodembescherming Friese Front en Centrale Oestergronden (Kamerstuk 33 450, nr. 49).
Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse visserijsector van de op 10 mei 2016 gepresenteerde voorkeursvarianten voor het Friese Front en Centrale Oestergronden?
De economische en sociale gevolgen voor de visserijsector zijn in beeld gebracht door het LEI en samengevat in de bij antwoord 2 genoemde brief.
Het LEI heeft een aanvullende analyse op de MKBA uitgevoerd om de economische gevolgen van deze twee varianten (en twee combinaties hieruit) voor de Nederlandse visserij vast te stellen2. Uit deze analyse komt naar voren dat de mogelijke totale kosten als gevolg van derving van toegevoegde waarde in een bandbreedte liggen van € 0 tot 9 miljoen over 30 jaar, afhankelijk van de effecten van verplaatsing. Op jaarbasis gaat het om minder dan 1% van de totale opbrengst van de Nederlandse bodemvisserij. De meeste schepen (meer dan 80%) die in de gebieden vissen zijn voor minder dan 10% van hun opbrengsten (op kwartaalbasis) afhankelijk van deze gebieden. De kosten voor de buitenlandse vloot zijn naar schatting een factor 1,2 – 2 hoger.
Kunt u ingaan op de dreigende sluiting van 2.400 km2 visgebied, 1.200 km2 op het Friese Front en 1.200 km2 op de Centrale Oestergronden, voor de Nederlandse kottervloot? Klopt het dat dit het dubbele is van wat er wordt voorgeschreven door Europese wetgeving? Zo ja, waarom wordt er een groter visgebied gesloten dan noodzakelijk?
De Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM; EU-Richtlijn 2008/56) verplicht in artikel 13.4 de EU-lidstaten om ter uitwerking van de ecosysteemgerichte benadering een samenhangend en representatief netwerk van beschermde mariene gebieden te realiseren. Deze KRM-verplichting ondersteunt tevens de doelstelling in het kader van het Biodiversiteitsverdrag om in 2020 minstens 10% van kust- en zeegebieden beschermd te hebben.
Op 24 april 2013 heeft uw Kamer ingestemd met de Mariene strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, deel 1 (Kamerstuk 33 450, nr. 1). Hierin is geconstateerd dat vooral kwetsbare leefgemeenschappen op de zeebodem voor een zeer belangrijk deel aangetast zijn als gevolg van bodemberoerende activiteiten.
Daarom is het doel van de Nederlandse mariene strategie: het ombuigen van de trend van verslechtering van het mariene ecosysteem als gevolg van schade aan de bodemhabitat en aan de biodiversiteit naar een ontwikkeling in de richting van herstel. Hierbij is als operationeel doel gesteld dat vanaf 2020 10–15% van de bodem van het Nederlandse deel van de Noordzee niet noemenswaardig wordt beroerd en dat daarbij de lasten voor de visserij tot een minimum beperkt blijven.
Binnen deze brede opgave heeft het kabinet het Friese Front en de Centrale Oestergronden als zoekgebied aangewezen voor bodembeschermende maatregelen. Het type habitat van het Friese Front en de Centrale Oestergronden komt niet voor in lijst van habitattypen van de Habitatrichtlijn, maar deze gebieden kwalificeren zich voor de KRM op grond van representativiteit en ecologisch belang, en zijn nodig om de operationele doelstelling te verwezenlijken.
Op deze manier kan ik de goede milieutoestand, zoals vereist door de richtlijn bereiken en in dat licht gezien doe ik niet meer dan wat Europees verplicht.
Kunt u een onderbouwing geven voor de gepresenteerde voorkeursvarianten?
Ik verwijs u naar bovengenoemde brief die de Minister van Infrastructuur en Milieu mede namens mij op 10 juni 2016 aan uw Kamer heeft gezonden.
Kunt u reageren op de zorgen vanuit de Nederlandse kottervisserij dat een sluiting van het visgebied met een dergelijke omvang desastreuze gevolgen heeft voor de Nederlandse visserij?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Wanneer komt de brief naar de Tweede Kamer over de uitkomsten van de bijeenkomst van 10 mei jl., inclusief de twee voorkeursvarianten?
Ik verwijs u naar bovengenoemde brief die de Minister van Infrastructuur en Milieu mede namens mij op 10 juni 2016 aan uw Kamer heeft gezonden
Deelt u de mening dat de Nederlandse visserijsector constant innoveert en een bijdrage levert aan een duurzame toekomst van de visserij door het ontwikkelen van nieuwe, selectievere vangsttechnieken? Wat betekent het inperken van het visgebied voor de visserij voor de innovatiekracht van de Nederlandse visserijsector?
Ik waardeer de innovatieve kracht van de Nederlandse visserijsector. Innovatie ten aanzien van de bodemberoerende vistechnieken is een noodzakelijke voorwaarde om het doel te bereiken van de duurzame visserij waarin bijvangsten en de effecten op het bodemecosysteem zijn teruggedrongen. Gezien de geringe economische effecten van de voorgestelde maatregelen op het Friese Front en Centrale Oestergronden verwacht ik niet dat deze maatregelen de ontwikkeling van innovatieve visserij zullen belemmeren.
Nederlandse steun verwerving voor ISDS |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Probeert Nederland inderdaad steun te verwerven voor ISDS (het omstreden Investor-State-Dispute-Settlement) in de gehele EU, opdat ook Europese bedrijven toegang krijgen tot private arbitrage, waarmee de nationale rechter omzeild kan worden?1
Nee, integendeel. Het bewuste artikel in de NRC verwijst naar een discussie over de toekomst van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen EU-lidstaten onderling (zogenaamde intra EU-IBO’s). In deze discussie onderzoekt Nederland samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie manieren om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Daartoe hebben Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Finland en Nederland bijgevoegde notitie2 opgesteld, waarin een aantal alternatieven voor intra-EU IBO’s worden uitgewerkt. In geen van deze alternatieven wordt het oude Investor-State Dispute Settlement (ISDS) genoemd. Sterker nog, alle opties richten zich op investeringsgeschillenbeslechting via een permanente instantie, volgens de basisprincipes van het Investment Court System, dat het oude ISDS-model heeft vervangen. Dat betekent onder andere dat het recht om regelgeving in het publieke belang te maken gewaarborgd is, procedures transparant zijn, zaken door onafhankelijke rechters behandeld worden en er een mogelijkheid voor beroep is. De drie alternatieve opties zijn zo ingericht dat deze passen binnen de EU-rechtsorde: het overdragen van jurisdictie aan het Europese Hof van Justitie, de versterking van investeringsbescherming in nationale rechtssystemen (zoals het eengemaakt octrooigerecht, zie Kamerstuk 34 411), of het deponeren van een zogenaamd «Compromis» bij het Permanent Hof van Arbitrage, waardoor het mogelijk wordt om een Investment Court Systembinnen de EU op te zetten.
Heeft dit te maken met de verwachting dat binnenkort middels de vrijhandelsverdragen met Canada (CETA) en de Verenigde Staten (TTIP) ook Canadese en Amerikaanse bedrijven zich bij investeringsgeschillen niet tot onze rechterlijke macht hoeven te wenden, maar zich direct op private arbitrage kunnen beroepen en zo hoge claims kunnen eisen?
De discussie of de rechtsbescherming van investeerders voldoende is, loopt al sinds de toetreding van Midden-en Oost Europese landen tot de EU en staat dus los van EU-verdragen met derde landen. Nederland heeft bijvoorbeeld samen met Frankrijk in 2011 voorgesteld een Ombudsman in te stellen om de intra EU-IBO’s te vervangen. In de notitie worden drie aanvullende alternatieven aangedragen.
Klopt het dat volgens de Europese Commissie de intra-EU BIT's (bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten) met ISDS voorzieningen strijdig moeten worden geacht met Europese regelgeving en de Commissie onder meer Nederland heeft verzocht deze intra-EU BIT's te beëindigen?
Ja, dat klopt. De Europese Commissie is onder meer van mening dat de zekerheden die intra EU-IBO’s bieden tot discriminatie leiden van EU-lidstaten die geen intra-EU IBO’s met elkaar hebben. Daarom stelt de Europese Commissie dat deze verdragen in strijd zijn met het EU-recht en is de Europese Commissie tegen een vijftal lidstaten, waaronder Nederland, een ingebrekestellingsprocedure gestart en tegen 21 lidstaten een zogenaamde pilotprocedure. Zowel de Europese Commissie3 als de meeste lidstaten zijn evenwel van mening dat investeringsbescherming op de interne markt gewaarborgd moet blijven. Dat is nodig omdat de interne (kapitaal)markt nog niet volledig functioneert. Dit wordt bijvoorbeeld onderstreept door het EU-scorebord 20164 en de Global Competitiveness Index 2015–20165. De notitie benoemt een aantal opties waarop de rechtszekerheid binnen de EU kan worden gegarandeerd. ISDS is daarbij geen optie.
Waarom verzet juist Nederland zich met vier andere landen (Finland, Oostenrijk, Frankrijk en Duitsland) tegen het opzeggen van intra-EU BIT's met ISDS?
Nederland verzet zich niet tegen opzegging, maar onderzoekt juist samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie mogelijkheden om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Volgens gegevens van UNCTAD stond Nederland in 2014 op de achtste plaats van investeerders in het buitenland.6 Nederland zet zich daarom in voor adequate rechtsbescherming van Nederlandse investeringen in het buitenland. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.
Als ISDS in intra-EU BIT's strijdig is met het EU-recht en ISDS voor alleen niet-Europese (zoals Amerikaanse) bedrijven onwenselijke ongelijke behandeling oplevert, waarom bepleiten we dan niet het schrappen van ISDS uit TTIP en CETA, in plaats van nieuwe ISDS-voorzieningen voor de hele EU te bepleiten?
Nederland bepleit geen nieuwe ISDS-voorzieningen. Integendeel. Veel van de intra-EU IBO’s dateren uit de jaren negentig van de vorige eeuw, dus vóór de uitbreiding van de EU met landen in Midden- en Oost Europa. Na de val van de Muur transformeerden deze landen naar een markteconomie en om voldoende buitenlandse investeringen aan te kunnen trekken was het belangrijk om rechtszekerheid te bieden via deze verdragen. In de bij vraag 3 aangehaalde ingebrekestellingsprocedure die de Europese Commissie tegen onder andere Nederland is gestart, draait het onder andere om de vraag of de zekerheden die door de intra-EU IBO’s worden geboden in strijd zijn met de interne markt.
Dit staat los van de betrekkingen tussen de EU en derde landen, waarmee we geen interne markt hebben.
Als het volgens de Nederlandse argumentatie gaat om het tegengaan van ongelijke behandeling, is het dan niet logisch om ISDS ook voor Nederlandse bedrijven in te voeren en daarna private arbitrage voor iedereen, zodat ook burgers de rechter kunnen passeren? Zo nee, waarom niet?
In investeringsverdragen worden afspraken gemaakt over een minimum bescherming voor buitenlandse investeerders. Dat betekent niet dat buitenlandse investeerders in Nederland extra rechten krijgen of een hogere bescherming genieten: de rechten die in investeringsverdragen worden opgenomen zijn basisregels. Bijvoorbeeld dat onteigening is toegestaan, mits dit gebeurt in het publieke belang, met rechtswaarborgen omkleed, zonder discriminatie wordt toepast en een redelijke schadevergoeding wordt betaald. Deze minimum bescherming is diep verankerd in de Nederlandse wet. Investeringsverdragen geven dus niet meer bescherming, want Nederlandse bedrijven genieten dezelfde bescherming onder het nationale recht. Overigens is onder Nederlands recht arbitrage niet voorbehouden aan investeerders en kunnen ook andere partijen gebruik maken van arbitrage. De regels om een arbitrageprocedure te starten zijn sinds 1 december 1986 opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De bouw van een outletcentrum in Zevenaar |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groen licht voor outletcentrum Zevenaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bouw van nieuwe outletcentra zo veel mogelijk dient te worden ontmoedigd omdat het een aanslag is op de vitaliteit van menig binnenstad? Zo nee, waarom niet?
De binnensteden van Nederland zijn belangrijke plaatsen waar burgers elkaar kunnen ontmoeten en zich kunnen ontspannen. Uit het PBL-rapport «De vitale binnenstad» blijkt dat de Nederlandse binnensteden divers zijn qua profiel, maar dat zij door functiemenging meer potentie hebben dan andere gebieden. De kwaliteit van de openbare ruimte is over het algemeen hoog en biedt een verscheidenheid aan functies: van winkels en horeca tot culturele evenementen. Binnensteden weerspiegelen daarnaast de historie van stad en streek. Dit maakt de binnensteden van Nederland uniek en de moeite waard om te koesteren.
Het is echter wel belangrijk om ruimte te houden voor innovatieve ontwikkelingen op het gebied van nieuwe winkelconcepten om winkelgebieden toekomstbestendig te maken en te houden. Hierbij is een algehele terughoudendheid gewenst als het gaat om het toevoegen van nieuwe winkelmeters. Immers, in Nederland staat zo’n 75 miljoen m2 aan vastgoed leeg, waar leegstaande winkels een relatief klein, maar zeer zichtbaar en voelbaar aandeel in hebben. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om hierin keuzes te maken en daarbij goed te onderbouwen waarom (voorzien in een behoefte) én waar (bij voorkeur binnenstedelijk) zij eventuele nieuwe winkelmeters willen toestaan, conform de vereisten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Is de ladder voor duurzame verstedelijking naar uw mening in dit geval juist gehanteerd en afgelopen? Zo ja, wat zegt dit dan over deze ladder wanneer de bouw van dit outletcentrum op zo veel weerstand kan rekenen in de regio en desondanks nog steeds doorgang vindt? Zo nee, welke acties ziet u voor zich om toch nog recht te doen aan de criteria van deze ladder?
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringsvereiste. Dat betekent dat de Ladder niet voorschrijft wat de uitkomst van het besluitvormingsproces is, maar dat gemeenten moeten motiveren waarom en waar zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling al dan niet mogelijk willen maken. Aan de hand van de Ladder toetst de Raad van State of de motivering gedegen is. Die toets door de rechter heeft plaatsgevonden in de casus Zevenaar.
De keuze om een outlet al dan niet toe te staan is een verantwoordelijkheid van decentrale overheden. Het Rijk mengt zich niet in de regionale besluitvorming, noch in de rechterlijke uitspraken over de outlet.
In het kader van de Impulsaanpak zetten de partners van de Retailagenda zich in om het overaanbod in vierkante meters terug te dringen met 20%, door de aanpak van leegstand en het terugdringen van plancapaciteit. Deze casus laat vooral zien dat we binnen die aanpak extra aandacht moeten besteden aan oudere bestemmingsplannen die nieuwe winkelmeters mogelijk maken (schrappen van overbodige plancapaciteit).
In hoeverre deelt u de mening dat de regie rondom de bouw van nieuwe outletcentra en andere bedrijventerreinen vooral bij de provincie dient te liggen? Op welke wijze draagt u bij aan de versterking van de regierol van de provincie?
Uw Kamer heeft ingestemd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de bijbehorende ruimtelijke regelgeving. Daarin is afgesproken de ruimtelijke bevoegdheden zo laag mogelijk te beleggen, ofwel bij de gemeenten en provincies. Zij zijn aan zet om te werken aan een goede ruimtelijke ordening waartoe ook de ruimtelijke structuur voor voorzieningen, zoals winkels, behoort.
Daar zijn gemeenten in verschillende snelheden mee bezig. De ondertekening van 84 gemeentelijke RetailDeals is een duidelijk teken dat zij de retailopgave serieus nemen. De provincies hebben hierbij regionaal de regie. Het is duidelijk dat zij die rol steeds meer oppakken. Naar verwachting tekenen de eerste provincies in september een RetailDeal, waarbij ze laten zien dat ze ook voor deze opgave de regie op zich nemen. Waar nodig steunt het Rijk hierin. Niet voor niets hebben we nu een Retailagenda met bijbehorend Impulsteam, waarbij ook gebruik gemaakt wordt van bijvoorbeeld de kennis van de landelijke expertteams. Daarnaast wordt in de praktijk geoefend met zowel huidig als toekomstig ruimtelijk instrumentarium in tijden van krimp. Het Rijk heeft een faciliterende, stimulerende rol waarbij de afgesproken verantwoordelijkheden worden gerespecteerd.
Zijn er in deze regio retaildeals afgesloten tussen de betreffende provincie, gemeenten en ondernemers? Zo ja, hoe valt de bouw van een dergelijk omstreden outletcentrum te rijmen met deze retaildeals? Zo nee, hoe beweegt u deze en andere overheden om toch zo snel mogelijk te komen tot het afsluiten van een dergelijke retaildeal?
In een RetailDeal versterken gemeenten hun winkelgebieden in samenwerking met winkeliers, horeca, vastgoedondernemers, culturele instellingen en bewoners. Gezamenlijk maken ze een visie en een concreet actieplan. Daarin benoemen ze op welke plekken winkels kansrijk zijn en op welke plekken niet, om leegstand te voorkomen. Ook stemmen ze de plannen af op regionaal niveau.
Inmiddels zijn er 84 deals gesloten op gemeentelijk en regionaal niveau. Hierbij zijn 119 gemeenten zijn betrokken. De verwachting is dat voor de zomer provinciale RetailDeals worden afgesloten. De gemeente Zevenaar heeft geen RetailDeal afgesloten. In de regio van Zevenaar zijn er wel RetailDeals gesloten met Arnhem, Doetinchem en Nijmegen. Voor gemeenten die nog geen RetailDeal hebben, maar dit wel willen, zal er een derde tranche worden georganiseerd.
Welke andere acties ziet u voor zich om de bouw van dit outletcentrum alsnog te stuiten en bent u bereid deze acties te ondernemen?
Geen. Tegen het besluit van de Raad van State is geen beroep mogelijk.
Massale illegale vogelvangst en vogelhandel in Nederland en over het ontbreken van toezicht hierop |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 16 mei 2016, die laat zien dat er jaarlijks tienduizenden vogels uit de Nederlandse natuur worden geroofd en illegaal worden verhandeld en dat controle en handhaving hierop ontbreekt?
Zoals is in mijn beantwoording van recente vragen van het lid Van Gerven1 heb aangegeven, wordt er door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) risicogericht controle en handhaving uitgevoerd bij grote vogelmarkten in Nederland. Daarbij wordt gecontroleerd op de legaliteit van de handel en op welzijns- en diergezondheidsbepalingen. Daarnaast verrichten de politie en de NVWA verschillende strafrechtelijke onderzoeken naar wildvang van vogels uit de Nederlandse natuur en de illegale handel die daarmee samenhangt.
Wat is uw reactie op het feit dat de bepaling in de Flora- en faunawet, die regelt dat alle Nederlandse vogels – mits geboren in gevangenschap – gehouden mogen worden, in de praktijk leidt tot het vangen van wilde vogels en tot het vals ringen van deze vogels? Deelt u de mening dat deze bepaling niet handhaafbaar is? Zo nee, waarom niet?
De vrijstelling op het houden van beschermde inheemse vogels, mits deze legaal zijn verkregen en gefokt in gevangenschap, leidt op zichzelf niet tot het vangen van wilde vogels.
Juist omdat deze vogels veel in gevangenschap worden gefokt en daarmee gemakkelijk legaal verkrijgbaar zijn, wordt de prikkel weggenomen om deze vogels in het wild te proberen te bemachtigen. Desondanks wordt er mee gefraudeerd en worden wilde vogels illegaal op het nest geringd, zoals uit de onderzoeken van politie en NVWA blijkt.
Deelt u de visie van de Verenigde Naties dat illegale handel in wilde dieren moet worden beschouwd als een ernstige vorm van criminaliteit en deelt u de mening van de criminoloog uit de uitzending dat de wildvang van de vogels vergelijkbaar is met de handel in ivoor; dat beide delicten grote gevolgen hebben voor de natuur? Zo ja, deelt u de mening dat de wildvangst van vogels nog onvoldoende en met te lage straffen bestraft wordt, dat er weinig prioriteit aan gegeven wordt en dat er weinig diepgaand rechercheonderzoek plaatsvindt, waardoor inzicht in omvang en de netwerken van deze illegale handel beperkt is? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit mij aan bij de visie van de Verenigde Naties dat internationale illegale handel in wilde dieren en hun producten gezien moet worden als een ernstige vorm van criminaliteit. Ik maak mij zorgen over de internationale illegale handel in zaken als ivoor en neushoornhoorn, die in Afrika leiden tot gewelddadige stroperijactiviteiten, die voor olifanten en neushoorns een grote bedreiging vormen voor hun voortbestaan in de natuur. Daarbij speelt een grote rol dat in het zwarte circuit enorme bedragen worden neergeteld voor ivoor en neushoornhoorn.
De wildvangst en illegale handel in inheemse vogels in Nederland is van een andere orde, maar desondanks vind ik het roven van vogels uit de Nederlandse natuur net zo goed een ernstige zaak. Dat blijkt uit de handhavings- en opsporingsonderzoeken die in Nederland plaatsvinden. Bij dergelijke onderzoeken worden ook criminele activiteiten aangetroffen die bestraft worden door de rechter. Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van vragen van het lid Van Gerven2 is de strafmaat in Nederland behoorlijk hoog in vergelijking met andere EU-lidstaten en wordt hieraan in Nederland voldoende prioriteit gegeven.
Bent u na het zien van deze beelden bereid uw antwoord op eerdere vragen te herzien en u in te spannen voor een verbod op vangmiddelen, bestemd voor beschermde vogels als wildzang, mussen, lijsters, reigers en merels?1
In het kader van de uitvoeringsregelgeving bij de nieuwe Natuurbeschermingswet is aan de provincies gevraagd welke vang- en dodingsmethoden voor beschermde vogels nodig zijn bij het toepassen van schadebestrijding en populatiebeheer.
Op basis van de informatie van de provincies en een advies hierover van de Raad voor Dierenaangelegenheden is de huidige lijst op enkele punten aangepast en opgenomen in de uitvoeringsregelgeving. Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij de voorhang van de ontwerp uitvoeringsregelgeving Wet natuurbescherming4, waarover tevens een schriftelijk overleg is gevoerd met uw Kamer.5
Bent u na het zien van deze beelden bereid uw eerdere reactie op eerdere vragen te herzien en zich in te spannen voor intensivering van toezicht en handhaving in het buitengebied? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?2
Ik blijf van mening dat binnen de bestaande capaciteit en ruimte van de NVWA voldoende aandacht wordt besteed aan de handhaving van en het toezicht op de natuurregelgeving in Nederland.
Bent u bereid deze beelden mee te nemen in uw reactie op eerdere vragen waarin u wordt verzocht tot het sluiten van vogelmarkten? Zo nee, waarom niet?3
De resultaten van controle en handhaving op vogelmarkten geven mij geen aanleiding tot het sluiten van deze markten. Sluiting van deze vogelmarkten zou de handel in vogels het illegale circuit in drijven, waardoor controle en handhaving nog veel lastiger wordt.
De fiscale behandeling van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Klopt het dat nu de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) inmiddels is ingegaan het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst inmiddels in hun processen hebben geborgd dat er op geen enkele wijze sprake is van een dienstbetrekking als het gaat om zzp’ers?1
Zoals ik al heb aangegeven in de antwoorden op de door de heer Klein aangehaalde Kamervragen, hebben de Belastingdienst en het UWV bij de rechtstreekse inhuur van zzp’ers maatregelen getroffen om te bewerkstelligen dat buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. Het is echter niet uit te sluiten dat er in individuele gevallen toch sprake is van een dienstbetrekking. De Belastingdienst en het UWV zullen, net als andere opdrachtgevers, in hun processen moeten borgen dat er ook feitelijk geen sprake is van een dienstbetrekking. Door het nieuwe systeem van (model)overeenkomsten is dit eenvoudiger in te richten en te toetsen. Het UWV en de Belastingdienst maken net als andere opdrachtgevers en opdrachtnemers gebruik van de implementatietermijn, die op 1 mei 2017 afloopt.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer in dat kader de modelovereenkomsten die het UWV en de Belastingdienst zelf hanteren voor indirecte en directe inhuur van zzp-ers verstrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het gebruik van de g-rekening ter voorkoming van risico in het kader van keten- en inlenersaansprakelijkheid?
Ja. Door storting van een deel van de factuursom op de g-rekening wordt het risico op aansprakelijkstelling op grond van de fiscale keten- of inlenersaansprakelijkheid beperkt.
Is het storten op een g-rekening van een leverancier die een zzp-er levert oneigenlijk gebruik van de g-rekening?
Nee. Een opdrachtgever die personeel inhuurt weet niet wat de precieze inhoud is van de overeenkomst tussen de opdrachtnemer/uitlener en het ingeleende personeel. Het kan gaan om ter beschikking stellen van een werknemer of van een zzp’er. Bij inhuur van meer dan één personeelslid tegelijk, kan er ook sprake zijn van een combinatie van werknemers en zzp’ers. Zekerheidshalve kan de opdrachtgever een deel van de factuursom op de g-rekening van de uitlener storten om zijn risico op aansprakelijkheid te beperken. Het geld op de g-rekening kan door de opdrachtnemer/uitlener worden gebruikt voor het betalen van verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting. Een eventueel overschot kan worden gedeblokkeerd. Dit levert geen oneigenlijk gebruik van de g-rekening op.
Wat zijn de sancties voor oneigenlijk gebruik van de g-rekening?
Bij oneigenlijk gebruik van de g-rekening kan de g-rekeningovereenkomst worden opgezegd. De g-rekening wordt dan door de bank ingetrokken na opzegging door de Belastingdienst. Naast opzegging van de g-rekeningovereenkomst kan bijvoorbeeld een actie uit wanprestatie of onrechtmatige daad worden ingesteld tegen diegene die de g-rekening oneigenlijk heeft gebruikt om de gevolgen van het oneigenlijk gebruik ongedaan te maken of te compenseren. Tot slot is het mogelijk dat het OM strafrechtelijke vervolging instelt, bijvoorbeeld wegens valsheid in geschrifte.
Het bericht ‘Aruba koopt Valero raffinaderij met vervuilde grond en al’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aruba koopt Valero raffinaderij met vervuilde grond en al»1 en het bericht «Heropening raffinaderij gepland op 1 augustus»?2
Bent u bekend met de problematiek op het eiland Curaçao met de ISLA raffinaderij?
Bent u bekend met het bedrag waarvoor de ISLA raffinaderij destijds door Curaçao is gekocht?
Ja
In hoeverre is er een sluitende business case voor de aankoop van de Valero raffinaderij door het land Aruba?
Over de businesscase voor de aankoop en leaseconstructie van de raffinaderij en de economische meerwaarde van de heropening van de raffinaderij is mij geen nadere informatie dan uit mediaberichtgeving bekend, aangezien het hier een landsaangelegenheid betreft. In hoeverre deze informatie betrouwbaar is, is mij ook niet bekend.
Het College Aruba financieel toezicht (CAft) zal op basis van de Landsverordening Aruba financieel toezicht (LAft), voor zover er sprake is van consequenties voor de (meerjaren)begroting van Aruba, uiteraard toetsen welke financieel-economische consequenties de deal met Valero en CITGO heeft en of deze als zodanig budgettair correct verwerkt worden in de begroting, en hierover adviseren aan de regering van Aruba.
In hoeverre ziet u gelijkenis tussen de aankoop van de ISLA raffinaderij door Curaçao in 1985 en de aankoop van de Valero raffinaderij door Aruba dit jaar?
Naar wat ik uit de media verneem, is de aankoop van de Valero raffinaderij door Aruba nog niet afgerond. Ook het Arubaanse parlement zal zich hier nog over moeten uitspreken.
In hoeverre sprake is van een gelijkenis met de aankoop van de ISLA op Curacao in 1985, kan ik op grond van de beperkt beschikbare openbare informatie niet beoordelen.
Gaat de aankoop van de Valero raffinaderij zorgen voor economische meerwaarde voor Aruba? Zo ja, hoeveel banen levert deze aankoop op of worden behouden met deze aankoop die anders zouden verdwijnen?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke andere kosten heeft Aruba aan de aankoop van de raffinaderij naast de (symbolische) aanschafkosten van de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke economische meerwaarde gaat er op Aruba verloren doordat Grupo Piñera besluit geen nieuw resort te bouwen op Aruba door het heropenen van de raffinaderij?
Over de economische meerwaarde van de opening van een nieuw resort door Grupo Piñera is mij geen nadere informatie bekend.
In hoeverre is het schoonmaakfonds toereikend om de kosten voor het reinigen van de vervuilde grond te betalen? Hoe wordt dit fonds de komende jaren op een bedrijfseconomisch haalbare manier aangevuld tot een voldoende bedrag? Welke kosten moet Aruba daarna maken om van industriegrond naar bijvoorbeeld woonbestemming te gaan?
De afspraak over schoonmaak die Aruba al in 1989 maakte met de voorganger van Valero, behelst een beperkte verantwoordelijkheid tot het schoon achterlaten van de oppervlakte van het terrein. Verontreiniging in de grond, valt niet onder deze afspraken en Valero kan dus, volgens berichtgeving van Aruba in de media, niet verantwoordelijk worden gehouden voor het reinigen van dergelijke verontreiniging.
Het schoonmaakfonds van Valero bevat nu zo'n 19 miljoen florin. Dat zou toereikend moeten zijn voor het voldoen aan de bovengenoemde afspraken, volgens Aruba. In berichtgeving hierover in de media wordt door Minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu, De Meza, verder gesteld dat voor schoonmaak van de grond nog 20 a 30 miljoen dollar nodig is, en dan nog zal het nooit geschikt meer worden voor woningbouw, hooguit industrie.
Welke omvang heeft de ongecontroleerde asbestopslag? Welke kosten zitten er verbonden aan het opruimen hiervan?
De omvang van de asbestopslag en kosten voor eventuele opruimen daarvan zijn mij niet bekend.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat de aankoop van deze raffinaderij Aruba meer afhankelijk maakt van Venezuela gezien de pijpleiding voor de aanvoer van noodzakelijk gas uit Venezuela?
Er is inderdaad sprake van een pijpleiding die de aanvoer van het voor het beoogde productieproces noodzakelijke gas zal moeten zorgen. Daarvoor dient de raffinaderij eerst omgebouwd te worden. Ook zal deze pijpleiding, als deze er komt, pas operationeel worden nadat de raffinaderij is geopend.
Uiteindelijk is het vooral CITGO die afhankelijk is van de aanvoer van gas vanuit Venezuela voor de exploitatie van de raffinaderij. Die afhankelijkheid is wederkerig, aangezien de Venezolaanse staatsoliemaatschappij PDVSA eigenaar is van CITGO.
Van toegenomen afhankelijkheid van het land Aruba van Venezuela lijkt met deze gasleiding en daarbij behorende gewijzigde productieproces beperkt sprake.
In hoeverre is de doelstelling van groene raffinaderij haalbaar voor deze raffinaderij? Welke impact heeft het niet halen van de secundaire doelstellingen, namelijk het kweken van algen, op deze doelstelling?
Het opwerken, raffineren en consumeren van olie(producten) is per definitie niet duurzaam te noemen. De regering van Aruba hecht echter sterk aan haar «groene» doelstellingen en zal er dus ook veel aan gelegen zijn om de raffinaderij zo duurzaam mogelijk te laten opereren. Op grond van de openbare berichtgeving lijkt Aruba dwingende afspraken gemaakt te hebben met de gebruiker van de raffinaderij het proces zo milieuvriendelijk mogelijk vorm te geven, bijvoorbeeld door in het productieproces gebruik te maken van gas.
Aruba zet haar beleid om op termijn (streven: 2020) 100% duurzaam te voorzien in de eigen energiebehoefte (m.b.v. wind- en zonne-energie) overigens ook na heropening van de raffinaderij, door.
In hoeverre komen de ambities van het Koninkrijk der Nederlanden om meer duurzame energie op te wekken overeen met de aankoop van een olieraffinaderij door Aruba? Welke balans kan Aruba opmaken als Citgo na de leaseperiode van vijftien jaar besluit geen verder gebruik te maken van de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 9 en 12.
In hoeverre deelt u de mening dat de gevolgen van de aankoop van deze raffinaderij door Aruba nooit tot kosten voor Nederland mogen leiden?
De aankoop en heropening van de raffinaderij door Aruba is een landsaangelegenheid. Dit geldt ook voor (toekomstige) financiële gevolgen daarvan.
In hoeverre is er sprake van een financieel risico en schuldenprobleem met betrekking tot de aankoop van de raffinaderij voor de toekomst?
Het CAft zal als toezichthouder de eventuele financiële gevolgen van de aankoop en heropening van de raffinaderij op de meerjarige begroting van Aruba en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën uiteraard bezien. Het CAft zal daarover op basis van de LAft aan de regering van Aruba, en indien nodig aan de Koninkrijksregering, adviseren.
Is de aankoop van de Valero raffinaderij voorgelegd aan het CAFT (College Aruba Financieel Toezicht)? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 14 en 15.
De voorlopige inwerkingtreding van het handelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA) |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Raymond de Roon (PVV), Jan Vos (PvdA), Rik Grashoff (GL), Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Malmström: half juni besluit over handelsakkoord met Canada»1 en «Brussel wil handelsakkoord met Canada in oktober ondertekenen»2 in het Financieel Dagblad en met het artikel «Row over parliamentary approval overshadows EU-Canada free trade deal» in het Europe Online Magazine van 13 mei 2016?3
Ja.
In hoeverre is de uitspraak van Eurocommissaris voor Handel, Malmström, juist, zeker en betrouwbaar dat het Europees parlement wordt geraadpleegd nadat de Commissie op 20 juni a.s. CETA heeft voorgelegd aan de Raad van regeringsleiders met een voorstel voor voorlopige inwerkingtreding?
Commissaris Malmström heeft deze toezegging op meerdere momenten gedaan, recentelijk nog tijdens de Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken op 13 mei 2016. Verdragsrechtelijk is raadpleging van het Europees parlement in dit stadium niet verplicht. Het kabinet vindt de toezegging van Commissaris Malmström verstandig gelet op de maatschappelijke en politieke discussie, en zal haar daar dan ook aan houden.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan de motie Grashoff/Jan Vos4 waarin de Tweede Kamer de regering verzoekt een parlementair voorbehoud te maken in het geval de Commissie een voorstel doet voor voorlopige toepassing van CETA en waarin de Kamer de regering verzoekt dat voorstel eerst voor te leggen aan de Tweede Kamer alvorens een standpunt in te nemen? Op welke wijze, wanneer en waar heeft u dit parlementair voorbehoud gemaakt?
Als de Commissie een voorstel heeft gedaan voor een Raadsbesluit voor ondertekening en voorlopige toepassing, zal het kabinet formeel uitvoering geven aan de motie door in de Raad kenbaar te maken dat Nederland niet kan instemmen met het voorstel voordat het voorstel is besproken met de Tweede Kamer. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld wanneer de Commissie het voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing indient.
Welke andere landen hebben al een parlementair voorbehoud gemaakt? Waar, wanneer en hoe gebeurde dit?
Er zijn voor zover bekend geen andere lidstaten die al hebben aangegeven een parlementair voorbehoud in Brussel te zullen maken wanneer het voorstel voor het Raadsbesluit wordt voorgelegd aan de Raad.
Hebt u in uw overleggen reeds een standpunt ingenomen inzake het voornemen om CETA voor te leggen aan de Raad van regeringsleiders met een voorstel voor voorlopige toepassing van CETA? Zo ja, welk standpunt?
Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat CETA een gemengd akkoord wordt. Aangezien de Commissie nog geen voorstel heeft ingediend voor een besluit aan de Raad Buitenlandse zaken voor handelsvraagstukken voor ondertekening en voorlopige toepassing, is nu nog niet bekend welke delen er onder de voorlopige toepassing gaan vallen. Nederland heeft hier dus nog geen standpunt over ingenomen.
Welke delen van het akkoord zullen wel en niet in werking treden voordat nationale parlementen zich hebben uitgesproken over CETA, nu de EU-ministers willen dat CETA een gemengd akkoord is?
Zie antwoord vraag 5.
Volgens eerdere antwoorden van de regering verhoudt voorlopige toepassing zich niet tot het gegeven dat een verdrag niet in werking zal treden, «Voorlopige toepassing is immers gericht op de verwachting dat ratificatie zal geschieden»5, hoe verhoudt deze uitspraak zich met het huidige standpunt en de houding van de regering tegenover CETA, in het licht van het gemaakte parlementair voorbehoud?
Het kabinet is van mening dat CETA inhoudelijk een goed akkoord is. Een voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing zal voorafgaand aan besluitvorming in de Raad worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.
Op welke wijze gaat u in de komende weken verder invulling geven aan de motie Grashoff/Jan Vos?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk drie weken voordat CETA en het voorstel voor voorlopige inwerkingtreding worden voorgelegd aan de Raad van regeringsleiders?
Ja, met dien verstande dat een dergelijk voorstel wordt voorgelegd aan de Raad Buitenlandse zaken voor handelsvraagstukken, en niet de Europese Raad.
Gebruik van sluiproutes na Belgische tolheffing |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrachtwagens gebruiken Chaam massaal als sluiproute na Belgische tolheffing»?1
Ja.
Heeft u signalen ontvangen dat in de grensstreek van Nederland en België vrachtwagens sluiproutes gebruiken om de Belgische tolheffing te vermijden? Zo ja, kunt u aangeven wat de omvang van het sluipverkeer is en waar knelpunten (zullen) ontstaan? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Ik heb kennisgenomen van de mediaberichten van 10 mei jl. dat de VID tellingen heeft gedaan van het vrachtverkeer op bepaalde routes, waaruit bleek dat een deel van het vrachtverkeer een andere route kiest. Zo wordt eerder van de A4 gebruik gemaakt, omdat dit voor verkeer naar Antwerpen leidt tot minder kilometers over Belgische snelwegen, dan via de A16. Ook zou het drukker zijn op de Oost-West route (de A67 en de A58) tussen het Roer-gebied en Antwerpen. Die meting is echter kort na invoering van de kilometerheffing gedaan. Het is te vroeg om vast te stellen of het verkeersbeeld (blijvend) veranderd is. Ik heb vooralsnog geen indicaties van sluipverkeer dat is ontstaan als gevolg van de invoering van een kilometerheffing, anders dan wat daarover in de media is geschreven. Wel vind ik het logisch dat de transportsector als gevolg van een nieuwe wegbeprijzing in het buurland de eerste periode bezig is met een optimalisatie van routes, want het blijft natuurlijk een economische afweging tussen het betalen van een tolheffing, versus de extra tijd en brandstof die benodigd is voor het omrijden. Zeker de eerste maanden is sprake van een gewenningsperiode voor de transportsector.
Het beeld in de berichtgeving over Chaam, waarin wordt gesteld dat er massaal sprake is van sluipverkeer als gevolg van de invoering van de Belgische kilometerheffing voor vracht, wordt vooralsnog noch bij RWS, noch bij de provincie herkend. De route is een alternatief voor de A58/A16 richting België in geval van files of ongevallen op de snelweg. Ik begrijp dat tussen de provincie Noord- Brabant en de gemeente Chaam in juni overleg is gepland, waar dit ook geagendeerd is gelet op de beeldvorming.
Bent u bereid om spoedig met uw Belgische ambtsgenoot te overleggen hoe overlast voorkomen kan worden en wilt u de Kamer daarover informeren?
Ik zal in mijn eerstvolgende gesprek met mijn Vlaamse collega, dhr. Weyts, zeker het instrument kilometerheffing aan de orde stellen. Ik bespreek met regelmaat het onderwerp tolheffing in het buitenland met uw Kamer.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners van de grensstreek het onverkwikkelijk vinden dat veel vrachtwagens over de grens tanken omdat daar de diesel goedkoper is en vervolgens over Nederlandse wegen rijden omdat hier geen tol geheven wordt?
Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, is het voor de transportsector bij gewijzigde omstandigheden de eerste periode zoeken naar de beste routes en de beste kosten-baten afweging. Wie in een grensstreek woont, heeft daar over het algemeen zowel voordelen als nadelen van, niet alleen wat betreft de kosten van brandstof, maar ook op andere terreinen, zoals dienstverlening in detailhandel etc. Ik begrijp dat het vervelend kan zijn, als bewoners lokaal geconfronteerd worden met vrachtwagens die extra omrijden voor goedkope brandstof, maar ik begrijp ook dat de transportsector hierin een kosten-afweging maakt.
Het gebruik van in Nederland geregistreerde postbusfirma’s voor de ontwijking van internationale sancties door het Assad-regime |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Shell Compagnies: Helping Assad’s War»?1
Ja.
Klopt het dat bedrijven die in Nederland geregistreerd staan of stonden via de in Panama geregistreerde bedrijven Maxima Middle East Trading, Pangates International Corporation en de Abdulkarim Group hebben bijgedragen aan olieleveringen aan het Assad-regime?
Voor zover bekend is er één Nederlands bedrijf dat in olieproducten heeft gehandeld met Pangates International Corporation en Maxima Middle East Trading, beide gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten. Abdulkarim Group uit Syrië trad daarbij op als tussenpersoon. De handel betrof meerdere transacties in de periode 2012–2013.
Genoemde feiten zijn al geruime tijd bekend en er is destijds ook over bericht in de media. Het kabinet heeft door de Douane onderzoek laten doen naar in Nederland geregistreerde ondernemingen die genoemd worden in de Panama papers. Daar is geen aanwijzing uit voortgekomen dat er andere Nederlandse bedrijven handelden met Syrië en/of met bovengenoemde entiteiten.
Heeft u stappen ondernomen tegen deze Nederlandse bedrijven omdat zij via één van de bovengenoemde bedrijven olie hebben geleverd aan het Assad-regime? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Douane heeft uitgebreid onderzoek gedaan. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat Nederlandse bedrijven destijds in strijd hebben gehandeld met de vigerende Europese of Nederlandse sanctiewet- en regelgeving, aangezien destijds de leveringen aan de genoemde eindgebruikers niet verboden waren onder deze sanctiewet- en regelgeving en de geleverde producten naar Syrië geëxporteerd mochten worden. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de Douane heeft het Openbaar Ministerie besloten om verder geen stappen te nemen met betrekking tot handhaving of vervolging.
Was de regering ervan op de hoogte dat de Amerikaanse regering in 2014 de bovengenoemde in Panama geregistreerde bedrijven op hun sanctielijst heeft gezet? Zijn deze bedrijven hierna ook op de Europese sanctielijst gezet? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit was bekend. De VS heeft de entiteiten respectievelijk in juli en december 2014 op hun eigen sanctielijst geplaatst en tegelijkertijd een persbericht gepubliceerd. In oktober 2014 zijn de entiteiten Pangates International Corporation en AbdulKarim Group ook door de Europese Unie op de lijsten bij de EU-sanctieverordening Syrië geplaatst.
Heeft u specifiek maatregelen genomen jegens het bedrijf Staroil B.V., dat in 2014 door de Amerikaanse regering op de sanctielijst is geplaatst omdat dit bedrijf het Assad regime van olie heeft voorzien? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?2
Nee, er zijn geen maatregelen genomen tegen dit bedrijf. Uit onderzoek van de Douane bleek dat er geen aanwijzingen zijn dat Europese of Nederlandse sanctiewet- en regelgeving door dit bedrijf was overtreden.
Welke stappen onderneemt u om zeker te stellen dat in Nederland geregistreerde bedrijven in de toekomst geen banden kunnen onderhouden met bedrijven die gesanctioneerde regimes en/of personen in staat stellen internationale sancties te ontwijken?
Het kabinet spant zich in om bedrijven goed te informeren over internationale sancties. Er zijn publicaties beschikbaar over handelsmogelijkheden met afzonderlijke sanctielanden (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ internationale-sancties). De ervaring leert dat bedrijven in Nederland zich over het algemeen goed op de hoogte stellen van sanctiewet en -regelgeving. In het najaar van 2015 heeft de EU de criteria voor het opnemen van personen op de sanctielijst Syrië verruimd om sanctie-ontwijking lastiger te maken. Internationale afstemming van sanctiemaatregelen, ook op handhavingsniveau, met partners binnen en buiten de EU blijft van groot belang. Het kabinet zet daar op in.
Herinnert u zich uw toezeggingen in het algemeen overleg wapenexportbeleid van 23 mei 2013 om te proberen te achterhalen of uit Nederland naar Syrië geëxporteerde chemische middel Glycol is gebruikt bij de ontwikkeling van chemische wapens? Kunt u aangeven of u hierover opheldering heeft gevraagd bij de Syrische permanente vertegenwoordiger bij de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPWC) in Den Haag? Zo nee, waarom niet?
De reactie op deze toezegging is opgenomen in Kamerbrief Opvolging Toezeggingen Exportcontrolebeleid (Kamerstuk 22 054, nr. 269) van 9 februari 2016:
Overtreding van de Arbowet door PostNL |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PostNL overtreedt arboregels pakketbezorgers»?1
Ja.
In hoeverre komt de door PostNL gebruikte constructie om via zelfstandige postbezorgers de arboregels te omzeilen vaker voor in de pakkettenbranche? Welke andere bedrijven hebben gebruik gemaakt van vergelijkbare constructies of maken hier nog steeds gebruik van? Zijn er eerder in de pakkettensector boetes opgelegd voor het ontwijken van de arboregels?
In mijn brief aan uw Kamer van 23 september 20152 heb ik een beeld geschetst van de inzet van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de pakketpostsector, op basis van interviews met de vier grootste bedrijven. Daarin heb ik aangegeven dat PostNL in aanzienlijke mate werkt met zzp’ers. De andere bedrijven met een groot marktaandeel op het gebied van bezorging bij particulieren (DHL, DPD, GLS) stellen alleen te werken met subcontractors die personeel in dienst hebben (zelfstandigen met personeel, zmp’ers). Bij het lopende onderzoek van de Inspectie SZW in de sector is echter gebleken dat de aanbieders van pakketbezorging bijna allemaal in meer of mindere mate gebruik maken van de inzet van zelfstandige pakketbezorgers. PostNL zet verreweg de meeste zelfstandigen in. PostNL heeft inmiddels bekendgemaakt dat aan zzp’ers een arbeidsovereenkomst is aangeboden en dat er geen nieuwe zzp’ers worden ingezet.
Er zijn in de pakkettensector de laatste tien jaar een vijftal ongevallen gebeurd waarbij overtredingen van de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgesteld. Daarvoor zijn ongevallenboeterapporten opgemaakt.
Wat is uw algemene beeld over de naleving van de arboregels in de pakkettensector? Is er wat u betreft voldoende verbetering in vergelijking met de eerder uitgevoerde «verkenning naar de arbeidsomstandigheden in de pakketdienstensector»? Ziet u in de situatie bij PostNL aanleiding om nadere actie te ondernemen om deze naleving te bevorderen en om ontwijking van arboregels krachtiger te bestrijden? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen en op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Naar aanleiding van de verkenning pakketdienstensector heeft de Inspectie SZW actie ondernomen en zijn, om de naleving van arboregels te bevorderen, zeven handhavingstrajecten onder pakketkoeriers ingezet, waaronder een traject bij PostNL. Deze trajecten lopen nog.
In algemene zin kan geconstateerd worden dat er in de sector meer aandacht voor arbeidsomstandigheden is. De sector heeft de branche-RI&E nader uitgewerkt en beter geschikt gemaakt voor toepassing in deze specifieke markt. Daarnaast blijkt uit de gesprekken met werkgevers dat het besef aanwezig is dat zij tekort zijn geschoten in de inventarisatie van arbeidsrisico’s en het nemen van maatregelen en dat ze inmiddels initiatieven nemen voor vernieuwing en verbetering van de RI&E, het plan van aanpak en toepassing op de werkvloer.
Daarmee worden stappen gezet in de goede richting, maar het is nog te vroeg om te constateren dat de situatie op de werkvloer daadwerkelijk voldoende is verbeterd. Ik wacht de resultaten van de lopende acties en initiatieven af. Mochten die niet leiden tot voldoende verbetering, dan zal ik nadere actie overwegen.
Deelt u de mening dat het onlangs aangekondigde sectoroverleg tussen sociale partners zich bij uitstek leent voor afspraken over bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden?
Ja. Ik juich overleg over verbetering van de arbeidsomstandigheden altijd toe. Het is echter de keuze van de sociale partners welke onderwerpen zij onderdeel laten uitmaken van een sectoroverleg.
Mobiele dekking in spoor- en autotunnels |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de gebrekkige dekking in onder meer de spoortunnel in Delft?1 2
Ja.
Is er inmiddels bereik in de spoortunnel in Delft? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, wanneer verwacht u dat treinreizigers kunnen beschikken over een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft?
Ja. Vanaf 12 mei 2016 is er mobiel bereik in de spoortunnel van Delft. Eén van de mobiele operators heeft dit netwerk in samenwerking met ProRail voor de klanten van alle mobiele providers gerealiseerd.
Hoe beoordeelt u het proces rondom de aanleg van een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft? Kunt u bij de beantwoording op deze vraag ingaan op de volgende uitspraken, gedaan door betrokken partijen:
Mobiele communicatie en het gebruik van mobiele toepassingen vervullen een steeds belangrijkere rol in onze samenleving. Bij de realisatie van tunnels moet bij alle betrokken partijen vanaf het begin duidelijk zijn dat adequate mobiele dekking vanaf het moment van ingebruikname van groot belang is.
Alle betrokken partijen onderkennen het grote belang van een goede dekking van mobiele netwerken in tunnels. Vanaf het moment dat het proces van ontwerpen en aanbesteden van tunnels wordt gestart dient rekening gehouden te worden met het feit dat dekking van mobiele netwerken moet kunnen worden aangeboden. Daarvoor is goede samenwerking tussen alle betrokken partijen noodzakelijk.
De mobiele dekking is later gerealiseerd dan de betrokken partijen aanvankelijk hadden gewenst. De mobiele dekking is helaas pas gerealiseerd nadat de tunnel is opengesteld.
Deelt u de mening dat treinreizigers al veel langer dan nodig niet kunnen beschikken over een werkend mobiel netwerk?
Het was voor de reizigers beter geweest wanneer zij direct bij open telling van de spoortunnel over een goed werkend mobiel netwerk hadden kunnen beschikken. Ik bespreek deze casus in mijn gesprek met providers over mobiele dekking in spoortunnels. In het AO Spoor van 19 mei jl. heb ik u toegezegd over de uitkomst van dat overleg in het najaar 2016 uw Kamer te informeren.
Welke lessen trekt u uit de casus mobiel bereik spoortunnel Delft? Is deze casus voor u aanleiding om wet- en regelgeving op dit terrein tegen het licht te houden? Zo ja, kijkt u daarbij ook naar de verantwoordelijkheidsverdeling (Overheid/ProRail/Rijkswaterstaat resp. telecomproviders)?
Er zijn tussen ProRail en de mobiele operators afspraken gemaakt om in dergelijke gevallen, van vergunningsaanvraag tot implementatie, nog beter met elkaar samen te werken. ProRail is verder samen met de mobiele operators bezig om een gezamenlijk programma van eisen op te stellen. Daarmee kan in de toekomst sneller mobiel bereik worden gerealiseerd in spoortunnels. Op dit moment zijn er overigens geen nieuwe spoortunnels voorzien.
Bij het realiseren en operationaliseren van telecomdiensten in tunnels is samenwerking tussen verschillende betrokken partijen noodzakelijk.
Voor de realisatie van tunnels moeten de eisen ten aanzien van de voorzieningen in de tunnel zijn afgestemd, dit gaat bijvoorbeeld over het realiseren van voldoende ruimte en voorzieningen voor het kunnen leveren van energie. Na realisatie van deze voorzieningen, leveren en installeren de providers de systemen die benodigd zijn voor de mobiele telecommunicatie voorziening. Ik zie geen aanleiding om aan deze verantwoordelijkheidsverdeling te willen tornen.
Om beter te anticiperen op de sterk in beweging zijnde ontwikkelingen van telecomdiensten zijn inmiddels verbeteringen in de eisen voor de techniek en het proces ten aanzien van de realisatie van nieuwbouwtunnels bepaald.
Rijkswaterstaat heeft een tunnelstandaard ontwikkeld die voor alle Rijks nieuwbouw wegtunnels wordt toegepast. Via deze tunnelstandaard worden generiek technische eisen, proces eisen en verantwoordelijkheden uniform vastgelegd en worden deze zaken ook geborgd. De ervaringen met het gebruik van de standaard in projecten en technologische veranderingen worden meegenomen via aanpassingen op deze standaard om vervolgens weer te worden toegepast bij de bouw van rijkswegtunnels. Deze standaard is recent geactualiseerd specifiek ten behoeve van netwerken van mobiele operators in tunnels. Daarbij zijn wijzigingen doorgevoerd om mobiel communicatie beter te faciliteren. Met de providers worden gesprekken gevoerd om het proces en de verantwoordelijkheden nog beter op elkaar aan te laten sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren. Een belangrijk punt van aandacht is de toekomstbestendigheid, telecomdiensten zijn en blijven sterk in ontwikkeling.
Welke acties hebben u (dan wel uw ambtsvoorganger) en ProRail genomen sinds maart 2014 (de beantwoording van de eerste vragenset over dit thema) om in den brede de dekking van telefoonproviders in spoortunnels te verbeteren? Kunt u deze vraag uitgebreider beantwoorden dan een vergelijkbare vraag in de vorige set?
Ik ben met ProRail voorstander van een actieve opstelling. Naar aanleiding van de casus Delft heb ik met ProRail afgesproken dat bij de bouw van toekomstige spoortunnels ook de mogelijkheden om mobiel bereik in tunnels te bewerkstelligen voorafgaand aan de aanleg moet worden onderzocht. Deze mogelijkheden zullen tijdig aan providers worden voorgelegd. De uiteindelijke beslissing om mobiel bereik in de tunnel te realiseren blijft aan de provider(s).
Tot welk resultaat heeft het onder de aandacht brengen bij decentrale overheden van «mogelijke knelpunten ten aanzien van de telefonische bereikbaarheid in tunnels»10 inmiddels geleid? Indien het geboekte resultaat nog beperkt is, bent u bereid dan nogmaals aandacht te vragen voor het belang van mobiele dekking in (metro-)tunnels in Rotterdam en Amsterdam?
Ik heb tijdens het AO Spoor van 19 mei jl. toegezegd om met de providers in gesprek te gaan en over de uikomst van dat overleg uw Kamer in het najaar 2016 te informeren. Ik zal, met het oog op de verantwoordelijkheidsverdeling, ook dit onderwerp tijdens dat overleg aan de orde stellen.
Wat heeft het «overleg [...] door ProRail met providers om hen te ondersteunen bij de besluitvorming»11 tot nu toe opgeleverd?
De werkzaamheden in Delft hebben er toe geleid dat het systeem ondertussen operationeel is.
Herinnert u zich de motie Hoogland (Kamerstuk 34 000 A, nr. 76) over het verzekeren dat nieuwe tunnels (zowel auto als spoor) bij openstelling voorzien zijn van een mobiel netwerk? Herinnert u zich uw positieve oordeel over deze motie in het debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) MIRT op 2 juli 2015? Welke acties zijn inmiddels ondernomen na het aannemen van deze motie?
Ja. Tussen spoor- resp. wegbeheerders worden met providers gesprekken gevoerd om het proces en de verantwoordelijkheden nog beter op elkaar aan te laten sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren.
Rijkswaterstaat en ProRail faciliteren bij nieuwbouwtunnels de mogelijkheid om telecomdiensten in spoor- en rijkswegtunnels te integreren. De integratie zelf wordt door de mobiele operators gedaan. De snelle technische ontwikkelingen in de telecommarkt maken het noodzakelijk dat niet alleen bij aanvang van het project afspraken met de providers worden gemaakt, maar dat ook wordt afgesproken hoe wordt omgegaan met technologische veranderingen. De diensten van de mobiele operators die bij de openstelling van de tunnel zijn gerealiseerd kunnen zo ook bij de introductie van nieuwe generaties technologieën voor de gebruiker van de tunnels beschikbaar blijven. Hieraan wordt hard gewerkt.
Krijgt u net ook klachten binnen dat gebruikers in de recent geopende Ketheltunnel (A4 Schiedam) niet over een goed functionerend mobiel netwerk kunnen beschikken? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
Klachten zullen er ongetwijfeld zijn. Op dit moment zijn de voorbereidingen voor de realisatie van het mobiele netwerk bij de A4 Delft – Schiedam gereed. Een aantal resterende werkzaamheden worden nog uitgevoerd. Het netwerk in de tunnel zal naar verwachting eind 2016 geheel operationeel zijn.
Zal de Koning Willem-Alexandertunnel (A2 Maastricht) bij oplevering voorzien zijn van mobiele dekking? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
Rijkswaterstaat heeft met de mobiele operators afspraken gemaakt die er op gericht zijn dat er rond de oplevering mobiel bereik zal zijn in De Koning Willem-Alexandertunnel.
Zal de Blankenburgtunnel (A20-A15) bij oplevering voorzien zijn van mobiele dekking? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
De komende periode zal Rijkswaterstaat met de mobiele operators overleggen om tot afspraken te komen over de realisatie van mobiel bereik in deze tunnels. Het betreft de tunnel onder het Scheur én de landtunnel door de Aalkeetpolder.
Het bericht over de wankele fundamenten van de e-overheid |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u het geschetste beeld in het artikel dat de ontwikkeling van de e-overheid tot nu toe een «droommachine is die nooit nee zegt»? Zo nee, waarom niet?1
Nee, ik deel dat beeld niet. Zoals de beleidsdoorlichting «de dienstverlenende en innovatieve overheid» aangeeft is er veel bereikt. Tegelijkertijd staan de ontwikkelingen in de ICT niet stil en is structureel aandacht en geld nodig voor volumegroei, doorontwikkeling en innovaties.2 Telkens worden afwegingen gemaakt op alle overheidsniveaus als het gaat om dienstverlening, veiligheid en het kostenniveau. Ten aanzien van de generieke digitale infrastructuur wordt – onder regie van de Digicommissaris – overheidsbreed jaarlijks een Digiprogramma vastgesteld.3
Deelt u de mening van de crisismanager die stelt, naar aanleiding van het rapport van het Bureau ICT-toetsing (BIT), dat het belangrijkste is dat er tijdig risico’s worden gesignaleerd en niet dat er binnen het budget wordt gebleven of er op tijd wordt geleverd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u dan de gevolgen voor de verdere ontwikkeling van de e-overheid?
Ik deel de mening dat tijdig signaleren van risico’s in ICT-projecten van cruciaal belang is. Dat schept namelijk handelingsperspectief: de mogelijkheid om daar maatregelen op te treffen. Het betekent niet dat ik de bewaking van budget en planning een bijzaak vind. Integendeel, het tijdig signaleren van risico’s is een voorwaarde om budget en planning in de hand te houden. In dat licht moet u de opmerking in het artikel bezien en die zienswijze onderschrijf ik.
Bent u van mening dat dit voorbeeld laat zien dat de inhuur van externe bureaus niet heeft gewerkt? Zo ja, wat gaat u in de toekomst doen om de externe inhuur te verminderen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat er meerdere externe partijen hebben meegewerkt aan de ontwikkeling van de e-overheid maar dit tot op heden nog niet is geslaagd?
Nee, want voor Operatie BRP is de keuze gemaakt om de ontwikkeling van het nieuwe systeem niet aan te besteden, maar het systeem in eigen beheer te ontwikkelen, met inhuur van technische specialisten van marktpartijen via raamcontracten van de Stichting ICTU. Er zijn dus geen externe bureaus ingehuurd, wel wordt er gewerkt met extern personeel.
In de kabinetsreactie op het Eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten4 is een aantal maatregelen opgenomen om de externe inhuur te beperken. Dat betreft bijvoorbeeld de uitbreiding van I-Interim Rijk en het aantrekken van nieuw talent via een traineeproject voor ICT-ers. Voor ICT-functies is externe inhuur in een aantal gevallen niet te voorkomen, omdat we voor een aantal specifieke werkzaamheden het juiste personeel niet in huis hebben.
Bent u van mening dat dit voorbeeld laat zien dat het van belang is dat de overheid zelf voldoende ICT-kennis in huis heeft en daarvoor niet afhankelijk moet zijn van externe diensten?
Het is uiteraard van belang dat het Rijk voldoende kennis in huis heeft om ICT-projecten aan te sturen. In de kabinetsreactie op het Eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten is daarom ook aandacht besteed aan de professionalisering van het eigen personeel. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toezeggen dat in 2018 de operatie wel degelijk is afgerond? Zo nee, waarom niet?
Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang van het programma via halfjaarlijkse rapportages en indien nodig tussentijds, laatstelijk per brief d.d. 17 februari 20165.
Kunt u toezeggen dat het budget niet meer wordt overschreden? Zo nee, waarom niet?
In het AO «Beleidsdoorlichting De dienstverlenende en innovatieve overheid 2011–2014, en BRP met BIT-advies» van 20 april jongstleden heb ik hierover met de commissie Binnenlandse Zaken van gedachten gewisseld. Ik heb toen gezegd dat ik geen garantie kan geven dat er geen budgetoverschrijding meer zal zijn bij een meerjarig project als dit. De kaders in tijd en budget zijn vastgelegd en helder, en ik wil geen overschrijdingen. Maar het is niet met zekerheid te zeggen dat er niets meer aan wijzigt, er zijn onzekerheden en er kunnen in de omgeving ontwikkelingen zijn die wijzigingen noodzakelijk maken.
Deelt u de mening, zoals geuit in het artikel, dat de functie van de digi-commissaris uiteindelijk niet de oplossing is voor de problemen zoals geschetst in het artikel, omdat hij te weinig zeggenschap heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De functie van de Digicommissaris is niet gericht op concrete ICT-projecten zoals Operatie BRP. Bij zijn instelling in 2014 is uw Kamer geïnformeerd over de inhoud van zijn functie6.
De vakministers zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT-projecten. Met het oog op betere beheersing van alle ICT-projecten van het Rijk heeft het kabinet, naar aanleiding van de aanbevelingen van de Tijdelijke commissie ICT-projecten diverse maatregelen in gang gezet. Over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen is uw Kamer in februari jl. geïnformeerd7.