Het bericht “Blunders Hoornse zedenzaak” |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Blunders Hoornse zedenzaak»?1
Ja.
Bent u op basis van de bevindingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid van mening dat hier slechts sprake is van een incident of zijn er ook structurele problemen bij de behandeling van zedenzaken naar boven gekomen?2
Het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid richtte zich, zoals gemeld in de brief 22 november 2017,3 op de taakuitvoering van de politie in deze specifieke zaak. Daarom is het niet mogelijk op basis van deze bevindingen algemene conclusies te trekken over de aanwezigheid van structurele problemen en/of de taakuitvoering van andere zedenteams. Zoals ik aan uw Kamer heb toegezegd, laat ik een onderzoek uitvoeren welke verbeteringen bij politie en verder in het strafproces met betrekking tot zedenzaken nog verder wenselijk en haalbaar zijn.4
In zedenzaken wordt de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht door gespecialiseerde zedenrechercheurs in nauwe samenwerking met zedenofficieren. Uitgangspunt is het slachtoffer op maat te helpen en tegelijkertijd een goede start te maken met het opsporingsproces. Dit vraagt veel van de zedenrechercheurs, want maatwerk leveren aan vaak zeer kwetsbare slachtoffers is complex. De zedenrechercheurs en zedenofficieren zijn continue bezig om nieuwe inzichten in hun werk toe te passen naar aanleiding van cases en (wetenschappelijke) onderzoeken. Daarnaast wordt er aan de professionaliteit gewerkt door middel van vakdagen en worden verschillen tussen zedenteams bekeken door het uitvoeren van audits. Een zaak als deze toont het belang van dit continue leerproces.
Op welke specifieke punten moet de politie zich blijkens dit incident ontwikkelen en verbeteren, gelet op hetgeen u schrijft in uw brief van 22 november 2017 dat ook dit incident laat zien dat de politie zich voortdurend moet blijven ontwikkelen en verbeteren? Gebeurt dit al voldoende of worden er ook nieuwe acties in gang gezet om te komen tot ontwikkeling en verbetering?
Zie antwoord vraag 2.
Is duidelijk geworden in hoeverre onderbezetting bij de politie en verouderde ict-middelen een rol hebben gespeeld in deze casus?
De bezetting van team Zeden in de eenheid Noord-Holland is in overeenstemming met de formatie van 43 fte. Dat verouderde ICT-middelen een oorzaak zouden zijn voor het verloop van deze specifieke zaak, is blijkens het onderzoek van de Inspectie JenV niet aan de orde.
Is het gebruik van ict-middelen in zedenzaken ook een van de punten waarop de politie zich moet ontwikkelen en verbeteren? Zo ja, welke acties worden hiertoe ondernomen?
Bij het gebruik van ICT-middelen ter ondersteuning van alle werkprocessen (dus ook zeden) wordt regelmatig bekeken, op basis van de technologische ontwikkelingen, of er mogelijkheden zijn om de werkprocessen beter te ondersteunen. Momenteel wordt ingezet op digitaal rechercheren op diverse plekken op internet, ook in relatie tot zeden, en verder wordt gekeken naar internationale gegevensuitwisseling op dit gebied.
Gelden de verbeteringen in de taakuitvoering op basis van de inzichten van de Inspectie alleen voor het zedenteam Noord-Holland of is bekeken of ook op andere plekken verbeteringen in de taakuitvoering van zedenteams doorgevoerd zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekeken of andere zedenteams in Nederland ook werken met een duidelijk aanspreekpunt voor slachtoffers? Zo nee, ziet u aanleiding dat alsnog te doen?
De politie zorgt ervoor dat in alle eenheden slachtoffers van zedendelicten of andere betrokkenen op de juiste manier worden opgevangen en dat zij geïnformeerd worden over hun rechten, de bestaande mogelijkheden tot ondersteuning en waar nodig begeleid worden naar mogelijke vervolgtrajecten. De wijze waarop hierin wordt voorzien kan per eenheid verschillen.
Op welke manier kunt u waarborgen dat vrouwen die aangifte doen van verkrachting dat direct kunnen doen, een helder aanspreekpunt hebben en dat vanaf de eerste dag actief gewerkt wordt aan de opsporing van de dader?
Zoals ik onlangs in mijn brief van 27 november 20175 met uw Kamer heb gedeeld kunnen slachtoffers van seksueel misbruik terecht bij de politie of één van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. In dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen.
De afgelopen jaren hebben de politie en het OM volop geïnvesteerd in het verder verbeteren van de kwaliteit van het politieonderzoek naar zedenzaken. In mijn brief van 27 november 2017 heb ik aan uw Kamer gemeld welke resultaten hiermee zijn behaald. Politie en OM zullen blijven werken aan verdere optimalisatie van deze belangrijke taak. Daarnaast beziet de Minister voor Rechtsbescherming de komende periode met de politie, de CSG’s, gemeenten en organisaties als Slachtofferhulp Nederland hoe de meldingsbereidheid bij zedenmisdrijven verder kan worden bevorderd.6
Het bericht 'Burger ingezet bij opsporing' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Burger ingezet bij opsporing»?1
Ja.
Is de nieuwe aanwijzing aangaande opsporingsberichtgeving van het openbaar ministerie (OM) aan u voorgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de toevoeging aan de aanwijzing inhoudende dat nu ook ter voorkoming van ernstige strafbare feiten de identiteit van een persoon verspreid mag worden wanneer de opsporingsberichtgeving gericht is op het voorkomen van een misdrijf, waarmee een ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt of waardoor ernstig gevaar voor personen of goederen kan ontstaan?
Indien er aanwijzingen zijn dat ernstige misdrijven gepleegd gaan worden, dient het publiek daarvoor gewaarschuwd te kunnen worden. In bijzondere gevallen is het van belang dat daarvoor persoonsgegevens van die specifieke personen worden getoond, met als doel de uitvoering van die misdrijven te voorkomen. Het is altijd van de specifieke omstandigheden van het geval afhankelijk of er een risico ontstaat voor de veiligheid van personen of goederen. Bij ernstig gevaar voor personen of goederen moet in eerste instantie – maar niet daartoe beperkt – worden gedacht aan lichamelijk geweld en zedenmisdrijven, maar ook aan bijvoorbeeld brand-, ontploffings- of vergiftigingsgevaar.
De inzet is dringend noodzakelijk voor de opsporing wanneer hetzelfde doel niet bereikt kan worden met de inzet van minder ingrijpende middelen of bevoegdheden.
Kunt u specificeren in welke gevallen er ernstig gevaar voor personen of goederen ontstaat? Kunt u specificeren wanneer berichtgeving dringend noodzakelijk is voor de opsporing?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u garanderen dat het OM bij de implementatie van deze aanwijzing het principe van subsidiariteit waarborgt? Kunt u garanderen dat slechts in een uiterst geval opsporingsberichtgeving inzetten ter voorkoming van strafbare feiten?
Bij de inzet van het middel geldt altijd dat voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De opsporingsberichtgeving ter voorkoming van strafbare feiten zal alleen worden ingezet wanneer sprake is van tenminste een aanzienlijk risico op het plegen van strafbare feiten waarmee een ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt of waardoor de veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht en de inzet van andere, voor de verdachte minder ingrijpende middelen, niet tot hetzelfde resultaat kan leiden.
Constaterende dat aan de aanwijzing wordt toegevoegd dat ook onder meer slachtoffers herkenbaar in beeld kunnen worden gebracht, hoe zwaar weegt het in dergelijke gevallen mee wanneer het slachtoffer niet wil dat hij of zij herkenbaar in beeld wordt gebracht? In welke gevallen zal dit toch worden gedaan? Zo ja, waarom?
Slachtoffers worden in beginsel alleen onherkenbaar in beeld gebracht. Het herkenbaar in beeld brengen van slachtoffers zonder hun toestemming is alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde. Daarbij zal veel gewicht worden toegekend aan de belangen van het slachtoffer, met name het belang om niet herkenbaar in beeld gebracht te worden.
Waarom is er bij het in beeld brengen van niet-verdachten – zoals slachtoffers en getuigen – gekozen voor toestemming van de officier van justitie, en niet van de hoofdofficier van justitie zoals bij voorkoming van ernstige strafbare feiten het geval is, te meer omdat het hier gaat om mensen die niet veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit?
De behandelend officier van justitie die overweegt een opsporingsbericht te publiceren, legt dit voor aan de hoofdofficier van justitie of de officier van justitie bij wie de inzet van opsporingsberichtgeving is belegd. Dit is vastgelegd in interne OM-afspraken. In bijzondere gevallen wordt daarnaast advies ingewonnen bij de landelijk officier van justitie die is belast met opsporingsberichtgeving.
Constaterende dat in de aanwijzing gesteld wordt dat «overschrijding van de grenzen een verzuim kan opleveren in de zin van artikel 359a Sv» en dus rechtsgevolgen kan hebben, deelt u de mening dat dit niet van betekenis is voor opsporingsberichtgeving als het niet-verdachten betreft?
Ja, zolang daardoor niet de belangen van de verdachte worden geschaad. Niet-verdachten kunnen het OM wel civielrechtelijk aanspreken of een klacht indienen bij de hoofdofficier.
Wat zijn de mogelijkheden voor getuigen, slachtoffers of andere niet-verdachten als zij voor- of achteraf bezwaar willen maken tegen de opsporingsberichtgeving waarin zij herkenbaar in beeld zijn of worden gebracht?
In de uitzonderlijke situaties waarin dit wordt toegepast kunnen betrokkenen hun bezwaren kenbaar maken aan de behandelend officier van justitie of de hoofdofficier van justitie. Voor het slachtoffer geldt dat vooraf gevraagd zal worden of hij/zij bezwaar heeft tegen het herkenbaar tonen van beelden van hem/haar. Met betrekking tot getuigen en eventuele anderen kan dat alleen achteraf omdat de identiteit daarvan niet bekend is en het tonen van de beelden er juist op is gericht die identiteit te achterhalen.
Ter voorkoming van de publicatie van gegevens of beelden bestaat (vooraf) de mogelijkheid om een kort geding aan te spannen. Ook kan (achteraf) een klacht worden ingediend bij de hoofdofficier van justitie.
Op welke manier houdt u toezicht op de naleving van deze aanwijzing door OM en politie als het gaat om de vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid?
In beginsel zal de rechter in de strafzaak beoordelen of de inzet van opsporingsberichtgeving aan de eisen voldoet. De door het OM opgestelde Aanwijzing is erop gericht de zorgvuldige inzet van het middel te waarborgen. Ik zie geen aanleiding daarop specifiek toezicht te houden.
Waarom is door het OM besloten om de hoofdofficier de mogelijkheid te geven de uitvoering van de opsporingsberichtgeving te beleggen bij de persofficier? Waarom is er niet enkel gekozen voor delegatie naar de rechercheofficier, die bij uitstek is toegerust om complexe afwegingen te maken?
Zowel de persofficier van justitie als de recherche- officier van justitie worden gekwalificeerd geacht om deze afwegingen te maken.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze deze aanwijzing voldoet aan de kaders gesteld in de jurisprudentie van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?
Zoals ook in de Aanwijzing is opgenomen is inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toegestaan ten behoeve van strafvorderlijke belangen, onder de voorwaarde dat daaraan een zorgvuldige belangenafweging door bevoegde justitiële autoriteiten vooraf is gegaan. De vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid zijn leidend. Op grond hiervan wordt steeds zorgvuldig afgewogen of, en zo ja, in welke vorm persoonsgegevens, geluids- of beeldfragmenten publiek worden gemaakt. De vereisten en de toepassing passen binnen de kaders die zijn ontwikkeld in de jurisprudentie van het EHRM.
Kunt u ieder jaar verslag uitbrengen aan de Kamer over het aantal keer en in welke situaties deze aanwijzing wordt toegepast?
Vooralsnog zie ik daar geen noodzaak toe.
Het bericht dat de bouwplaats van een moskee in Enschede is besmeurd met varkensbloed |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pegida besmeurt bouwlocatie moskee Enschede met varkensbloed»?1
Ja
Wijzigt het dreigingsbeeld door deze walgelijke actie die georganiseerd is door Pegida? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waar baseert u dit op?
De actie van Pegida past in een patroon van intimiderende en choquerende acties uitgevoerd door extreemrechtse activisten, onder andere rondom (geplande) moskeeën. Zoals in het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN462) staat beschreven, zijn er zorgen over de toegenomen radicale koers van Pegida. De actie in Enschede bevestigt dat die zorgen terecht zijn. Er zijn echter geen aanwijzingen dat Pegida een gewelddadige koers zou gaan voorstaan. Met betrekking tot de geweldsdreiging die uitgaat van rechts-extremisme in het algemeen blijft het normbeeld hetzelfde. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige vormen van geweld vanuit deze ideologische hoek, maar een gewelddaad door een eenling of een kleine groep blijft voorstelbaar. Met betrekking tot de maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op vraag 7, 8 en 9.
Wijzigt het dreigingsbeeld door de aankondiging van Pegida dat vergelijkbare acties zullen volgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)2, waarin er wordt verzocht om extra alertheid bij moskeeën? Zo ja, welke stappen zijn er naar aanleiding van dit advies gezet en welke stappen worden er gezet naar aanleiding van de laatste gebeurtenissen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het advies blijft van kracht. Het advies is gericht aan de lokale autoriteiten. Ik ga er vanuit dat zij passend invulling geven aan dit advies. Voor de stappen die zijn gezet verwijs ik naar de beantwoording van vraag 12.
Wat gaat u doen om de angst weg te nemen van moskeebezoekers?
Ik begrijp dat acties zoals die van Pegida in Enschede voor afschuw, onrust en angst zorgen. Zeker bij de direct betrokkenen zoals het moskeebestuur en de bezoekers van de moskee, maar ook voor niet-direct betrokkenen. In zo’n geval is het belangrijk dat de moskee en haar bezoekers direct bijgestaan worden door de (lokale) overheden. Het is daarom essentieel dat gemeente en politie in nauw contact staan met moskeeën en hun bezoekers, zodat op het moment van een voorval als in Enschede snel en adequaat gehandeld kan worden. In Enschede was dat duidelijk het geval.
Is er naar aanleiding van de gebeurtenis in Enschede periodiek overleg geweest tussen de NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de politie en de moslimgemeenschap? Zo ja, wat is er uit dit overleg gekomen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Enschede is er contact geweest tussen de NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de gemeente Enschede. De gemeente Enschede heeft contact gehad met het bestuur van de getroffen moskee. De NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de gemeente Enschede blijven met elkaar in contact.
Naast contact n.a.v. incidenten vindt er een periodiek overleg veiligheid moskeeën plaats. Deelnemers zijn de NCTV, Ministerie van SZW, politie en een vertegenwoordiging van de moslimgemeenschap. Dit periodieke overleg wordt niet naar aanleiding van incidenten gepland. Mocht er bij de deelnemende organisaties tussentijds behoefte zijn om een overleg te organiseren dan gebeurt dat. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de aanslag op een moskee in Québec in februari van dit jaar4.
Tijdens het periodiek overleg wordt de actuele veiligheidssituatie van moskeeën en moskeebezoekers besproken. Vanzelfsprekend zullen dan ook de gebeurtenissen in Enschede aan bod komen.
Welke juridische middelen kunt u inzetten om het radicale rechts-extreme Pegida te verbieden?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Een organisatie kan niet verboden worden louter omdat zij radicaal rechts-extreem is. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld5, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod. Wil een verzoek tot verbodenverklaring kans van slagen hebben dan moet bijvoorbeeld kunnen worden aangetoond dat er sprake is van een werkzaamheid waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kan worden geduld op straffe van ontwrichting. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek opportuun is.
Bent u bereid om Pegida te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u naar aanleiding van deze gebeurtenis bereid om zichtbare en onzichtbare maatregelen te treffen voor het beveiligen van moskeeën? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er worden op dit moment geen extra algemene veiligheidsmaatregelen geadviseerd. Indien nodig worden lokaal passende maatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog gehouden worden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Lokaal kan deze afweging het beste worden gemaakt.
Nemen alle lokale overheden de beveiliging van moskeeën voldoende mee in hun taakopvatting? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat lokale overheden dit wel meenemen in hun taakopvatting?
Alle burgemeesters hebben de handreiking Veilige Moskee ontvangen. Daarnaast is de handreiking gedeeld met een groot aantal ambtenaren van veel gemeenten. Uit contacten met gemeenten blijkt dat een groot deel van hen bekend is met de handreiking Veilige Moskee en stappen heeft gezet om samen met de moskee te zorgen voor een veilige moskee. De Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is beschikbaar voor gemeenten en moskeeën om mee te denken bij het gebruik van de handreiking veilige moskee. Daarnaast neemt de ESS het onderwerp veiligheid moskeeën en de handreiking Veilige Moskee mee in de advisering van en kennisdeling met gemeenten.
Bent u bereid om middelen vrij te maken voor lokale overheden en moskeeën om de beveiliging van moskeeën te kunnen faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Dreiging en risico zijn leidend voor het nemen van beveiligingsmaatregelen bij religieuze instellingen6 7. Op dit moment zie ik geen aanleiding om aanvullende beveiligingsmaatregelen te adviseren (zie vraag 9) of financiële middelen vrij te maken voor lokale overheden. De NCTV heeft eerder dit jaar een financiële bijdrage verstrekt aan de gemeente Rotterdam8. Dit ten behoeve van de lokale aanpak van de veiligheid van moskeeën in Rotterdam en deze aanpak te vertalen naar een landelijk deelbare aanpak.
Biedt de handreiking «Veilige Moskee»3 genoeg ondersteuning voor moskeebesturen en is de handreiking voldoende bij moskeeën bekend? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat gaat u doen om verbetering te bewerkstelligen?
Doel van de handreiking is kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden te geven aan moskeebesturen, gemeenten en politie om met spanningen en (mogelijke) incidenten gericht tegen moskeeën om te gaan. De handreiking moet worden gezien als een aanmoediging voor moskeebesturen, gemeenten en politie om samen te zorgen voor een veilige moskee. Het is dan ook nadrukkelijk de bedoeling dat deze drie partijen op lokaal niveau hierover het gesprek aangaan.
De handreiking is ook gedeeld met diverse koepelorganisaties van moskeeën. Daarnaast hebben diverse gemeenten de handreiking gedeeld met de lokale moskeeën en zijn hierover in sommige gevallen het gesprek aangegaan. De handreiking is ook beschikbaar in het Arabisch en Turks om de gebruiksvriendelijkheid te vergroten.
Om de bekendheid van de handreiking onder moskeebesturen verder te vergroten is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met koepels van moskeeën gestart met de organisatie van bijeenkomsten veiligheid moskeeën. Naast de bekendheid van de handreiking moeten de bijeenkomsten ook de vaardigheden van moskeebestuurders om te werken met de handreiking aan een veilige moskee verbeteren. Een belangrijk doel van deze bijeenkomsten is dat moskeebesturen hierover het gesprek aangaan met de gemeente, als deze gesprekken nog niet plaatsvinden.
Samen met de landelijk te ontwikkelen aanpak van Rotterdam (zie vraag 11) biedt dit genoeg ondersteuning aan de betrokken partijen om een gezamenlijke aanpak ten behoeve van de veiligheid van moskeeën te ontwikkelen.
Het bericht dat een zakenprins illegale activiteiten onderneemt |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zakenprins Bernhard: een grote belegger van koninklijken bloede»?1
Ja.
Wat vindt u van het vragen van sleutelgeld bij het tekenen van een huurcontract?
De wet bepaalt dat aan consument-huurders van woningen geen bemiddelingskosten, onder welke benaming dan ook, in rekening mogen worden gebracht indien de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt. Onterecht betaalde bemiddelingskosten kunnen worden teruggevorderd van de bemiddelaar. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de verhuurmarkt.
Wat vindt u van het feit dat verhuurders meerdere mensen een pand laten bewonen maar niet laten inschrijven om «uit het zicht van het stadhuis» te blijven?
Bewoners dienen hun correcte woongegevens aan de gemeente door te geven. Gemeenten kunnen een bestuurlijke boete opleggen indien zij dit niet doen. Daarnaast kan er sprake zijn van onrechtmatige bewoning als de woning in strijd met de huisvestingsverordening van de gemeente wordt verhuurd. De gemeente kan bij dergelijke situaties eveneens een bestuurlijke boete opleggen.
Deelt u de mening dat ook een lid van de Koninklijk Familie zich aan de wet moet houden?
Wet en regelgeving, zoals ten aanzien van verhuur geldt voor iedereen. Ik zie geen aanleiding om op deze specifieke situatie in te gaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begrotingen Koning/Algemene Zaken?
Ja.
Het bericht “Roemeens leider sociaaldemocraten verdacht van EU-fraude” |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Roemeens leider sociaaldemocraten verdacht van EU-fraude»?1
Ja.
Is het waar dat Dragnea illegaal subsidies in de wacht heeft gesleept uit zowel nationale als Europese fondsen, waarbij het in het laatste geval zou gaan om een bedrag van 20,9 miljoen euro voor een onderhoudscontract betreffende landswegen?2 Zo ja, is dit geld reeds teruggevorderd?
In november 2017 is door het Roemeense Nationale Bureau voor Corruptiebestrijding (DNA) een onderzoek tegen de partijleider van de Sociaal Democratische Partij (PSD) Liviu Dragnea gestart, waarvan de uitkomst nog niet bekend is. Dragnea wordt verdacht van fraude met EU- en nationale fondsen, het opzetten van een georganiseerde criminele groepering en machtsmisbruik voor persoonlijk gewin. Het DNA heeft tegoeden van de verdachte bevroren en heeft een achttal personen inmiddels in staat van beschuldiging gesteld voor medeplichtigheid. De rechter stelt vast of er sprake is van fraude. Onrechtmatige betalingen moeten door de lidstaten altijd worden teruggevorderd (Verordening 966/2012 artikel 59 lid 2).
De zaak tegen Dragnea is gebaseerd op twee onderzoeken van het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF), die zijn afgerond in mei en september 2016. OLAF heeft de informatie aangaande deze onderzoeken gedeeld met het DNA. Het kabinet doet geen verdere uitspraken hangende het onderzoek dat in een andere lidstaat plaatsvindt.
Is het waar dat Dragnea een criminele organisatie heeft opgezet die nog steeds actief is met mensen in de overheid en het bedrijfsleven? Zo ja, welke stappen ondernemen de anticorruptie-instellingen DNA en OLAF om deze organisatie aan banden te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is deze fraude ontdekt? Kunt u een overzicht geven van het moment van vaststellen en de acties die vervolgens ondernomen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Roemenië nog EU-gelden ontvangen nadat OLAF in 2016 aan de bel trok over het feit dat Dragnea en andere Roemeense ambtsdragers gefalsificeerde papieren hebben gebruikt om EU-subsidies binnen te halen?3 Zo ja, hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Ontvangsten vanuit Europese structuurfondsen worden onderworpen aan reguliere nationale en Europese controles om doelmatige en rechtmatige besteding van middelen te waarborgen. Wanneer onterechte toekenning van subsidies geconstateerd wordt, zijn verschillende maatregelen mogelijk, waaronder het terugvorderen van middelen en het opschorten van betalingen aan een project of begunstigde. Via bovengenoemd beheers- en controlesysteem is deze fraudezaak aan het licht gekomen en zijn passende maatregelen getroffen. Het kabinet doet, hangende het onderzoek, geen verdere uitspraken over de gevolgen of oorzaken van dit geval.
Welke maatregelen worden er getroffen jegens Dragnea en andere van fraude verdachte ambtsdragers?
Het DNA heeft, in afwachting van de uitspraak door een Roemeense rechter, tegoeden bevroren en beslag gelegd op (on)roerende goederen van de verdachten.
Welke gevolgen heeft deze corruptie voor de omgang met fondsen voor Roemenië?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de ontdekking van deze fraude gevolgen voor de toetreding van Roemenië tot de Schengenzone?4 Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Voor toetreding tot Schengen is unanimiteit in de Raad nodig. Het onderwerp staat vooralsnog niet op de agenda van de JBZ-Raad, waar dit zou moeten worden besproken.
Welke lessen kunnen er getrokken worden uit de endemische corruptie in Roemenië als het gaat om eisen die gesteld worden aan kandidaat-lidstaten?
In de onderhandelingsraamwerken met Montenegro en Servië is opgenomen dat de rechtsstaatshoofdstukken 23 (rechterlijke macht en fundamentele rechten) en 24 (justitie, vrijheid en veiligheid) vroeg in het onderhandelingsproces worden opgepakt. Deze «Nieuwe Methodiek» werd geïntroduceerd door Commissie en Raad op basis van de ervaring van eerdere toetredingsonderhandelingen. Door vroeg in de toetredingsonderhandelingen de problemen op deze terreinen aan te pakken en deze hoofdstukken pas als laatste te sluiten mede op basis van een «track record», wordt het toetredingstraject optimaal benut en wordt ruim de tijd geboden woorden om te zetten in daden, o.a. op het gebied van corruptiebestrijding.
Vindt u het aan de orde om het EU-budget te verdubbelen als telkenmale blijkt dat geld niet goed terecht komt? Hoe gaat Nederland zich opstellen in de discussie over de huidige begroting en het toekomstig meerjarig financieel kader met betrekking tot corruptie en verspilling?
Nederland is in geen enkel geval voorstander van verdubbeling van de EU-begroting. Het kabinet wil vermijden dat Nederland binnen het volgende MKF (per 2021) meer bijdraagt aan de EU-begroting als gevolg van Brexit. Daarbij is de Nederlandse positie dat de begroting gemoderniseerd dient te worden, wat onder meer een grondige hervorming betekent van het huidige Cohesiebeleid, om dit beleid met minder geld effectiever te maken en daarmee ook middelen in te kunnen zetten voor nieuwe prioriteiten als onderzoek en innovatie, klimaat en duurzaamheid, veiligheid en migratie. Corruptie en verspilling dient verder te worden bestreden door een doeltreffend controleregime dat administratieve lasten reduceert waar mogelijk en tegelijkertijd effectief toezicht houdt op de besteding van middelen.
De berichten van grootschalige mestfraude |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Waarom is het nalevingsrapport mestbeleid intermediairen 2015 van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) (transporteurs, handelaren en verwerkers) destijds niet naar de Kamer gestuurd?1
Sinds 2014 is uw Kamer met enige regelmaat geïnformeerd over de aanpak van fraude met mest. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 14 november 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 229).
Waarom is door NVWA in het rondetafelgesprek over mestfraude op 22 juni 2017 geen gewag gemaakt van het bestaan van dit rapport?
Tijdens het rondetafelgesprek over mestfraude op 22 juni 2017 zijn door de NVWA de meest recente cijfers over fraude genoemd. De door de NVWA aldaar genoemde gegevens zijn dus actueler dan de inhoud van het betreffende rapport.
Klopt het dat ook een nalevingsmeting voor veehouderijsectoren stond gepland, maar dat deze niet is uitgevoerd dan wel niet is afgerond? Zo ja, waarom is dit onderzoek niet uitgevoerd dan wel niet afgerond? Zo nee, wanneer kan de Kamer dit onderzoek tegemoet zien?
De NVWA is destijds gestopt met de nalevingsmetingen om twee redenen. Ten eerste heeft de NVWA meer inzet moeten plegen op dierenwelzijn. Dierverwaarlozing komt helaas steeds vaker voor en dat kost de NVWA veel tijd. Ten tweede is sinds 2014 het percentage van de te controleren bedrijven in het kader van de derogatie van 3% naar 7% gegaan. Dit heeft geleid tot een herprioritering van werkzaamheden.
Hoeveel boetes zijn in 2017 uitgedeeld omdat er een overtreding was van het mestbeleid en wat was de hoogste boete die is uitgedeeld?
Deelt u de conclusie dat de hoogtes van de boetes in schril contrast staan met de mestafzetkosten, die in 2015 voor een gemiddelde varkensboer op € 42.330,– per jaar geschat worden? Zo nee, waarom niet?
Welke aanvullende acties zijn ondernomen nadat het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) in maart 2017 in de «Evaluatie Meststoffenwet 2016: Syntheserapport» vermeldde dat naar schatting circa 30 à 40 procent van de mest zich in het zwarte circuit bevindt? Hoeveel meer controleurs zijn sindsdien aangesteld om mestfraude tegen te gaan?
Reeds in 2014 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken een maatregelenpakket beschreven om fraude met mest tegen te gaan. Dit maatregenpakket wordt steeds verder uitgewerkt en aangescherpt, ik verwijs u tevens naar de inhoud van bovengenoemde brief van 14 november 2017.
De handhavende diensten (de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) werken volgens een risicogerichte aanpak en zetten de handhavingscapaciteit zo effectief mogelijk in. Naast handhaving wordt er ook voorzien in activiteiten die de naleving bevorderen.
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op Syntheserapport Evaluatie Meststoffenwet van het PBL verwachten, zoals aangegeven in de brief van 15 juni 2017?2
De kabinetsreactie op het Syntheserapport Evaluatie Meststoffenwet van het Planbureau voor de Leefomgeving zal voor het einde van het jaar aan uw Kamer worden gezonden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn op 16 november 2017?
De vragen zijn ingezonden op de dag van het AO. Het was derhalve niet mogelijk om deze voorafgaand aan het AO te beantwoorden.
Het bericht dat een in Rotterdam werkzame imam in Engeland is veroordeeld voor kindermishandeling |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de door De Telegraaf gepubliceerde video waarop te zien is hoe de in Rotterdam werkzame imam Haroen K. kinderen mishandelt en op basis waarvan hij in Engeland is veroordeeld?1
Ja.
Klopt het dat het bestuur van de moskee waar imam Haroen K. werkzaam is op de hoogte was van zijn veroordeling voor kindermishandeling? Zo ja, wat voor gevolgen zou dit volgens u voor het bestuur moeten hebben?
De gemeente Rotterdam is direct na de publicatie in De Telegraaf met de Shane Mustafa moskee in gesprek gegaan2. Het bestuur van de moskee Shane Mustafa heeft middels een verklaring op de website3 laten weten niet op de hoogte te zijn geweest van de veroordeling van Haroen K. en de feiten die hier de basis voor vormden. Verder heeft het bestuur aangegeven dat ze het zeer betreuren dat Haroen K. niet uit eigen beweging hen van deze voorgeschiedenis op de hoogte heeft gebracht en dat dat het vertrouwen heeft geschaad. Het bestuur heeft in gesprek met de betrokkene aangegeven gewelddadig gedrag nooit te toleren, en hem aangesproken op het feit dat hij de veroordeling heeft verzwegen. Volgens het bestuur van de moskee zal Haroen K. geen vrijwilligersfunctie bekleden binnen de activiteiten van hun organisatie, is hem verzocht om alle vrijwillige taken neer te leggen en is hem de toegang tot de moskee ontzegd.
Bent u van mening dat, vanwege de dagelijkse omgang met kinderen, bij de aanstelling van een imam een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moet worden gevraagd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Wij vinden het primair de verantwoordelijkheid van iedere organisatie of werkgever zelf om na te gaan of een werknemer of iemand die hij inhuurt, geschikt is voor zijn functie. Een organisatie of werkgever kan van een kandidaat een VOG verlangen. Daar waar het gaat om functies waarbij met kinderen wordt gewerkt, vinden wij het aanvragen van een VOG altijd aan te bevelen. Dit wordt onder andere gestimuleerd met de gratis VOG voor vrijwilligers. Verschillende ministeries hebben voor specifieke beroepsgroepen in hun beleidsdomein een VOG verplicht gesteld, bijvoorbeeld in de kinderopvang en jeugdzorg. Voor overige beroepen is het aan de werkgever om zelf de afweging te maken of hij van een werknemer een VOG verlangt of niet.
Zou de betreffende imam, die een veroordeling voor kindermishandeling in het buitenland heeft gekregen, in Nederland een VOG krijgen voor het werken in een moskee indien deze zou worden aangevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij gaan niet in op individuele gevallen. Wel kan worden aangegeven op welke wijze in zijn algemeenheid een dergelijke VOG-aanvraag wordt behandeld.
Als een Nederlander in een andere EU-lidstaat wordt veroordeeld dan wordt Nederland op de hoogte gesteld van het strafvonnis. Het strafvonnis wordt in de Nederlandse justitiële gegevens opgenomen en wordt in voorkomend geval meegenomen in de beoordeling voor de VOG. Een aanvraag wordt geweigerd als een antecedent een goede uitoefening van een functie in de weg staat. In de regel zal een persoon met een veroordeling voor kindermishandeling een VOG worden geweigerd wanneer hij met kinderen wil gaan werken.
Klopt het dat de betreffende imam banden heeft met Hijaz, een landgoed in Engeland waar tientallen Nederlandse moslims zich hebben gevestigd, dat in verband wordt gebracht met seksueel misbruik, manipulatie, bangmakerij en het financieel uitknijpen van leden?2
De vrijheid van elke geloofsgemeenschap om relaties te onderhouden en om financiering van binnen- of buitenland aan te trekken, mag nooit door personen of organisaties misbruikt worden om de vrijheden van anderen te beperken. In dat geval treedt de overheid gericht op.
Over de specifieke relaties vanuit Nederlandse organisaties met de Hijaz-gemeenschap in het Verenigd Koninkrijk doen wij geen uitspraak. Bij problematische gedragingen wordt door de gemeenten via de driesporenaanpak geacteerd. Bij verdenking van strafbare feiten in Nederland is het Openbaar Ministerie aan zet.
In beginsel staat het elke geloofsgemeenschap vrij om financiering vanuit binnen- of buitenland aan te trekken ten behoeve van een moskee, kerk, synagoge of tempel. Het kabinet zet zich in op het vergroten van de transparantie van Nederlandse maatschappelijke en religieuze instellingen om ongewenste (buitenlandse) financiering die bijdraagt aan anti-democratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag tegen te gaan5.
Zijn er in Nederlandse moskeeën nog meer imams actief die banden hebben met Hijaz, bijvoorbeeld in de Noeroel Islam moskee in Den Haag, die financiële banden heeft met deze islamitische gemeenschap in Engeland?
Heeft u voldoende zicht op de banden tussen Hijaz en Nederlandse moskeeën en of er nog meer misstanden plaatsvinden? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit inzicht er wel komt en op welke termijn?
Het niet herkennen van signalen van mensenhandel door artsen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de signalering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat artsen signalen van mensenhandel niet herkennen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat zoveel mogelijk signalen wél herkend worden en dat er ook actie ondernomen wordt?
Ja.
Wat vindt u van de aanbeveling om mensenhandel op te nemen in de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling?
Uit het onderzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat artsen vooral als het gaat om seksuele uitbuiting een signalerende rol kunnen vervullen bij mensenhandel, maar niet altijd weten hoe te handelen naar aanleiding van signalen. Sinds 1 juli 2013 is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van kracht. Deze Wet schrijft voor dat professionals in de relevante sectoren gebruik moeten maken van de 5 stappen van de meldcode. Dit stappenplan ondersteunt professionals bij de vraag hoe om te gaan met signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Een stappenplan conform de meldcode kan een professional ook ondersteunen bij de omgang met signalen van mensenhandel. Het is voor medische beroepsgroepen mogelijk om de meldcode uit te breiden en zodoende maatwerk te leveren bij signalen van mensenhandel. In de gesprekken die ik voer over de
meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zal ik met de artsenfederatie KNMG deze mogelijkheid en de belangrijke rol hierin van de medische beroepsgroepen benadrukken.
Is het een bewuste keuze om mensenhandel tot op heden niet in deze meldcode op te nemen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid stappen te zetten om te komen tot het wel opnemen van mensenhandel in de meldcode?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om artsen beter te trainen in het herkennen van signalen van mensenhandel?
Het versterken van het professionele handelen van artsen is een zaak van de beroeps- en brancheorganisaties en de artsenfederatie KNMG. In mijn overleg met de KNMG, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, 4 en 5, bespreek ik ook welke mogelijkheden de artsen zelf zien voor kennisuitwisseling en trainingen over signaleren van mensenhandel.
Welke rol ziet u hierin ook voor gemeenten weggelegd, mede in het licht van eerder onderzoek van Nieuwsuur dat in bijna de helft van de regio’s geen aanspreekpunt of zorgcoördinator is voor de signalering van mensenhandel?2
Gemeenten bieden ondersteuning en opvang aan slachtoffers van mensenhandel. De commissie van burgermeester Lenferink heeft in 2015 aanbevelingen gedaan om de opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren. Dit door onder andere de functie zorgcoördinatie overal goed te beleggen en afspraken te maken wie voor welke slachtoffers verantwoordelijk is voor de hulpverlening. De aanbevelingen zijn door de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang in een bestuurlijk overleg op 3 november 2017 onderschreven. Ik zal erop aandringen bij gemeenten dat het advies van de Commissie Lenferink door hen zo snel mogelijk wordt geïmplementeerd. In de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, is aangekondigd dat er een integraal plan van aanpak komt. In dit plan van aanpak zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe gemeenten verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers. Uiteraard wordt hierbij ook het advies van de Commissie Lenferink betrokken.
Bent u bereid gemeenten te motiveren om een actieve rol te spelen in de aanpak van mensenhandel en hiervoor beleid te ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel' |
|
Malik Azmani (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel»1
Ja.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Rotterdamse korpschef die stelt dat Albanezen de opkomende groep in de drugshandel in Nederland is? Herkent u dit beeld en zo ja, tot welke actie leidt dit uwerzijds?
Er is inderdaad een stijging van het aantal geregistreerde delicten met een Albanese verdachte. Het gaat soms om zeer ernstige delicten, al is het aantal incidenten met Albanese verdachten in absolute zin relatief laag. Uit de (vertrouwelijke) rapportage van de politie en het RIEC Amsterdam, die ter vertrouwelijke inzage nog tot eind dit jaar bij uw Kamer voorligt2, over de aard en omvang van criminaliteit gepleegd door personen met de Albanese nationaliteit blijkt dat er in 2016 ongeveer 700 verdachten met de Albanese nationaliteit zijn aangehouden, in 2015 waren dat er 330.
De aanpak van georganiseerde drugshandel is een van de belangrijkste prioriteiten binnen de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Daarbinnen wordt door politie, Openbaar Ministerie (OM) en gemeenten Amsterdam en Rotterdam nu extra inzet gepleegd om de problematiek met Albanese criminelen tegen te gaan.
Voorts bekijkt dit Kabinet of een beroep op de zogenaamde noodremprocedure voor het opschorten van de visumliberalisatie voor Albanië, een besluit dat in EU verband wordt genomen, behulpzaam kan zijn bij de aanpak van de problematiek. In dit kader heeft de Europese Commissie een monitor aangekondigd voor de Westelijke Balkan, waaronder Albanië. Deze monitor wordt aan het einde van dit jaar of in januari verwacht. Het kabinet wil de uitkomsten van deze rapportage met daarin objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten eerst ontvangen alvorens het tot een afweging komt om een beroep te doen op de noodremprocedure.
Klopt het dat in het bijzonder de Rotterdamse haven wordt misbruikt door georganiseerde Albanese bendes? Hoe kan dit effectief worden tegengegaan? Zo ja, kunt u dan aangeven op welke wijze de specifieke problematiek in de Nederlandse steden en havens als het gaat om drugshandel, witwassen en mensensmokkel door Albanese criminele bendes in de monitor voor de westelijke Balkan, waaronder Albanië, van de Europese Commissie wordt meegenomen?
De genoemde incidenten concentreren zich blijkens de rapportage van het RIEC Amsterdam in Rotterdam en Amsterdam. Hierbij gaat het zowel om criminele activiteiten, zoals drugshandel, alsmede om Albanese inklimmers in Hoek van Holland en andere ferryterreinen.
Alhoewel dit kabinet geen specifiek doelgroepenbeleid voert, heeft de problematiek rondom personen met de Albanese nationaliteit de volle aandacht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, alsmede de politie, het Openbaar Ministerie en de Koninklijke Marechaussee (KMar). Daarbij wordt actief ingezet op de integrale bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Bij het aanpakken van inklimmers wordt er actief door de KMar en zeehavenpolitie opgetreden. Het hierboven genoemde rapport van het RIEC Amsterdam is in dat kader ook opgesteld om meer zicht op de aard en omvang te krijgen en om effectiever te kunnen interveniëren.
De monitor die de Europese Commissie zal uitbrengen is de eerste sinds het nieuwe opschortingsmechanisme in werking is getreden. De Europese Commissie kijkt hierbij of de visumvrije derde landen nog voldoen aan voorwaarden die aan de visumvrijstelling ten grondslag hebben gelegen. Zie hiertoe ook de begeleidende brief over de noodremprocedure aan uw Kamer. Hoe het rapport er precies uit zal gaan zien is nog niet bekend.
Welke contacten heeft u ondertussen met de Albanese autoriteiten inzake de aanpak van criminele organisaties uit dat land? Meent u dat vanuit de Albanese opsporings-, en vervolgingsautoriteiten voldoende actiegerichtheid aanwezig is om de criminele bendes aan te pakken? Zo ja, waar baseert u dit op? Zijn de autoriteiten voldoende betrouwbaar gegeven de verontrustende berichten over corruptie in dat land?
De samenwerking met Albanië op de terreinen van het tegengaan van illegale immigratie, grensoverschrijdende criminaliteit en terugkeer is goed, en de wil tot samenwerking groot. Daarbij blijven we het gesprek aangaan met Albanië, zowel bilateraal als op EU-niveau, ten aanzien van gewenste aanvullende stappen.
Voorts is van 2 tot 6 november jl. de gezagsdriehoek – hoofdofficier, politiechef en burgemeester- van Rotterdam in Albanië geweest om de (operationele) samenwerking met de Albanese autoriteiten te verkennen. De driehoek is positief over de samenwerkingsmogelijkheden en de opstelling van de Albanese autoriteiten. Verder heeft de politie in Europolverband contacten gelegd met de Albanese politie voor nauwere samenwerking bij de opsporing. Op basis van deze signalen heb ik op dit moment geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de Albanese autoriteiten en hun wil om samen te werken bij de aanpak van de problematiek. Deze samenwerking lijkt me ook essentieel om het probleem duurzaam te bestrijden.
Kunt u reageren op de stelling dat vermoedelijk circa 800 Albanezen in Nederland staan ingeschreven, maar dat maar liefst zesmaal zoveel Albanezen in Nederland verblijven? Schrikt u dat het aantal verdachten vrijwel net zo hoog is als het aantal officiële Albanese inwoners in Nederland? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Deze inschatting werd door de Rotterdamse eenheidschef van politie gemaakt. Ik heb op dit moment geen gegevens om deze stelling in twijfel te trekken dan wel te kunnen bevestigen. Ook ik zie dat het om een groep gaat die zich relatief vaak aan criminaliteit schuldig maakt. Dat is ook de reden dat het RIEC Amsterdam de rapportage heeft gemaakt en de politie, het OM en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam extra inzet plegen om deze problematiek aan te pakken. Zie voorts mijn antwoorden op de vragen 7 en 8.
Meent u dat het verantwoord is te wachten met eventuele herinvoering van de visumplicht tot het verschijnen van de monitor voor de westelijke Balkan, waaronder Albanië, zoals opgesteld wordt door de Europese Commissie?
Ja, samen met de Minister van Buitenlandse Zaken wil ik deze monitor afwachten en richting Albanië vooral in EU verband een lijn trekken. Niet snelheid, maar effectiviteit van eventuele maatregelen staan voor het kabinet voorop. Het rapport van de Europese Commissie zal naar verwachting meer inzicht in relevante ontwikkelingen op het gebied van rechtstaat en criminaliteit bieden. Verder is vooralsnog niet vast te stellen dat het herinvoeren van de visumplicht tot een snelle en adequate oplossing van de problematiek zal leiden. Aannemelijker is dat een beroep op de noodremprocedure zonder breed draagvlak de relaties met de Albanese autoriteiten zou kunnen schaden, terwijl (operationele) samenwerking nu van belang is.
Welke toegevoegde waarde zou de herinvoering van een visumplicht voor Albanezen kunnen hebben in de strijd tegen de zware georganiseerde misdaad?
Zie het antwoord op vraag 7.
Is deze problematiek ook bekend bij andere lidstaten? Zo ja, welke maatregelen nemen deze landen tegen deze georganiseerde misdaad door Albanezen? Zijn ook bij andere lidstaten geluiden bekend om de visumplicht her in te voeren?
Mij zijn signalen bekend dat een aantal landen met vergelijkbare criminaliteitsproblematiek kampt, waaronder Frankrijk, Italië en het Verenigd-Koninkrijk. In EU-verband lijkt breed draagvlak voor het afwachten van de monitoringsrapportage van de Europese Commissie; er zijn geen signalen dat één van de lidstaten daar op vooruit wil lopen.
Bent u bereid zonodig de in 2010 bij de Europese Commissie bedongen «veiligheidsklep» inzake vrijstelling van de visumplicht voor Albanië in te roepen indien deze georganiseerde criminaliteit onvoldoende effectief kan worden bestreden? Zo ja, welke concrete stappen kunnen van uw zijde worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de door u aangehaalde verordening. Hierin zijn afspraken opgenomen over de monitoring van visumvrije landen door de Europese Commissie. Zie voorts de antwoorden op vraag 1.
Het bericht '95 procent van gemeenten heeft geen beleid voor aanpak mensenhandel' |
|
Gert-Jan Segers (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «95 procent van gemeenten heeft geen beleid voor aanpak mensenhandel»?1
Ja.
Klopt het dat 95 procent van de gemeenten geen specifiek beleid kent op het gebied van mensenhandel en meer dan een derde van de gemeenten geen idee heeft of mensenhandel in de gemeente voorkomt?
Uit de 10e rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (Nationaal Rapporteur) blijkt dat slechts 4,5% van de gemeenten specifiek lokaal mensenhandelbeleid heeft. Wel geeft de Nationaal Rapporteur aan dat voor het merendeel van de gemeenten geldt dat de aanpak van mensenhandel is opgenomen in bijvoorbeeld integrale- en regionale veiligheidsplannen. Op basis van de vragenlijst die door 167 gemeenten is ingevuld, blijkt verder dat 35,2% van de respondenten aangeeft niet te weten of mensenhandel in de gemeente voorkomt.
Zijn gemeenten volgens u in staat om hun verantwoordelijkheid voor zorg voor en opvang van slachtoffers van mensenhandel te nemen? Wat zou er volgens u moeten gebeuren om gemeenten in staat te stellen deze verantwoordelijkheid goed uit te voeren? Op welke wijze gaat u daaraan bijdragen?
Gemeenten bieden ondersteuning en opvang aan slachtoffers van mensenhandel. De commissie van burgermeester Lenferink heeft in 2015 aanbevelingen gedaan om de opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren, door onder andere de functie zorgcoördinatie overal goed te beleggen en afspraken te maken over wie voor welke slachtoffers verantwoordelijk is. De aanbevelingen zijn door de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang in een bestuurlijk overleg op 3 november 2017 onderschreven. De Minister van VWS overlegt met de gemeenten over hoe het advies zo snel mogelijk kan worden geïmplementeerd.
Kunt u aangeven in hoeverre de aanbevelingen van de commissie-Lenferink, die in 2015 onderzoek gedaan heeft naar de verantwoordelijkheden die gemeenten hebben bij de zorg voor en opvang van slachtoffers mensenhandel, zijn uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u zelf het voornemen van het regeerakkoord ter hand nemen om de zorg voor en opvang van slachtoffers van mensenhandel te verbeteren?
In het regeerakkoord zijn extra middelen opgenomen voor de verbetering van de opvang van slachtoffers van mensenhandel. De Minister van VWS en ik zullen met de gemeenten, Jeugdzorg Nederland, de Federatie Opvang en Comensha in overleg treden hoe – met inachtneming van ieders verantwoordelijkheid – de zorg en opvang van slachtoffers van mensenhandel kan worden verbeterd en hoe de middelen uit het regeerakkoord het beste kunnen worden ingezet.
Bent u bereid er bij gemeenten op aan te dringen dat het onderwerp mensenhandel in alle gemeenten op de agenda komt te staan en er beleid wordt gemaakt voor de aanpak en preventie van mensenhandel?
In de strijd tegen mensenhandel, spelen gemeenten een belangrijke rol. Bijna alle respondenten (96,1%) in het rapport van de Nationaal Rapporteur geven aan bij de bestrijding van mensenhandel samen te werken met andere partijen (Politie, RIEC’s en OM). Het merendeel (73,6%) van de respondenten geeft aan dat de gemeente waarvoor zij werkzaam zijn, participeert in een regionaal veiligheidsplan waarin mensenhandel een onderwerp is en het onderwerp dus op de agenda staat.
Gemeenten hebben een rol op het gebied van preventie, signalering, handhaving en hulpverlening, en dragen bij aan het opwerpen van barrières tegen mensenhandel. Het basisniveau bestuurlijke aanpak van mensenhandel dat in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is ontwikkeld, helpt gemeenten hun rol binnen de bestuurlijke aanpak van mensenhandel (verder) in te vullen. Via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) kunnen gemeenten kosteloos gebruikmaken van de e-learning, praktische handleidingen en stappenplannen signalering mensenhandel. Ook zijn er signaalkaarten beschikbaar. Tot slot zal de awarenesstraining mensenhandel die deze maand van start gaat voor de eerstelijns politiemedewerkers in contacten met de gemeenten bijdragen aan meer bewustwording bij gemeenten. Er zullen door de verbeterde signalering door gemeenten naar verwachting meer zaken boven water komen, ook in gemeenten waar het probleem tot nu toe nog onvoldoende onderkend wordt. Dit draagt bij aan verbeterde samenwerking op lokaal niveau.
In mijn brief over de ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer heb verzonden, heb ik aangekondigd met een integraal plan van aanpak te komen. In dit plan van aanpak zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe gemeenten verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers. Uiteraard wordt hierbij ook het advies van de Commisie Lenferink betrokken (zie het antwoord op vraag 3 en 4).
Ziet u de urgentie van het feit dat uit het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) blijkt dat driekwart van de artsen aangeeft behoefte te hebben aan training in het herkennen van mensenhandel? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u voor het betrekken van de medische beroepsgroep bij de aanpak van mensenhandel?
Signalering van mensenhandel is heel belangrijk omdat het om een verborgen/onzichtbaar probleem gaat. Voor verschillende beroepsgroepen zijn trainingen en praktische handleidingen gemaakt, zie ook mijn antwoord bij vraag 6. Er zijn vele professionals die kunnen signaleren en ik vind het heel goed dat de Nationaal Rapporteur een onderzoek heeft gedaan naar de rol die specifieke specialisten kunnen spelen. Artsen kunnen veel zien en doen. Uit het onderzoek blijkt dat zij vooral als het gaat om seksuele uitbuiting een belangrijke rol kunnen spelen. De Minister van VWS is in het kader van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in overleg met de artsenorganisaties over hun signalerende rol en zal in deze gesprekken ook de rol die de medische beroepsgroep kan spelen bij de aanpak van mensenhandel met deze organisaties nader verkennen. Zie verder de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van der Staaij van de Minister van VWS (2017Z15129).
Klopt het dat aanbieders (de politie, Koninklijke Marechaussee en Inspectie SZW) van de zogeheten bedenktijd aan buitenlandse slachtoffers van mensenhandel verschillende drempels hanteren bij het verlenen ervan, waardoor slachtoffers die daar recht op hebben soms niet beschermd worden?
Uit het rapport NRM10 van de Nationaal Rapporteur komt naar voren dat er verschillen bestaan tussen de verschillende aanbieders van de bedenktijd. Dit is een onwenselijke situatie. Naar aanleiding van dit rapport zal ik in overleg met de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Inspectie SZW nadere afspraken maken om te komen tot een uniforme wijze van aanbieden van de bedenktijd. Ik informeer u op een later tijdstip over de exacte afspraken.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport van de NRM dat ondervragers bij toekenning van een bedenktijd de vraag of een zaak kan leiden tot succesvolle vervolging een rol laten spelen?
Het uitgangspunt bij het verlenen van de bedenktijd is duidelijk: bij de geringste aanwijzing van mensenhandel moet de bedenktijd aangeboden worden zodat een slachtoffer uit de situatie kan komen, de zorg krijgt die het nodig heeft en kan nadenken over het al dan niet doen van aangifte. De vraag of een zaak kan leiden tot een succesvolle vervolging zou hierbij geen rol mogen spelen.
Deelt u de mening dat alle slachtoffers van mensenhandel bescherming verdienen op hetzelfde niveau en volgens dezelfde regels? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgdragen? Bent u bereid de laagste drempel (geringste aanwijzing van mensenhandel) bij alle aanbieders van de bedenktijd als standaard in te stellen?
Zie de antwoorden op vraag 8 en 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid?
Ja.
Het bericht dat een Marokkaans-Nederlandse vrouw en haar kinderen zijn bekogeld met uitwerpselen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
kent u het bericht «Marokkaans-Nederlandse vrouw en kinderen bekogeld met uitwerpselen»?1
Ja.
Heeft u reeds contact gelegd met de slachtoffers? Zo ja, heeft u namens de Nederlandse regering uw bezorgdheid en medeleven betuigd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. Het zijn zaken met vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, die echter ook de samenleving als geheel raken.
Ook in dit geval hebben de slachtoffers iets meegemaakt dat veel impact heeft, zowel op henzelf als op hun omgeving. Aan slachtoffers wordt bij de aangifte standaard gevraagd of ze behoefte hebben aan slachtofferhulp, zo ja, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt. Het Kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van delicten aangeboden krijgen.
Wat vindt u ervan dat de vrouw, die met haar kinderen op straat liep, een walgelijke uiting als «klote moslima» naar haar hoofd geslingerd kreeg en bekogeld werd met uitwerpselen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van deze specifieke gebeurtenis?
De politie heeft in deze zaak een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, maar er zijn (nog) geen verdachte(n) in beeld gekomen. Mochten er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen dan zal de zaak weer worden opgepakt. Nu opsporingsindicaties ontbreken kan uw vraag of de bovenstaande gebeurtenis het resultaat is van groeiende islamofobie en moslimhaat niet worden beantwoord.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om op basis van het door u genoemde incident te komen tot beleidswijzigingen.
In hoeverre wordt er slachtofferhulp verleend aan het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de strafrechtelijke vervolging van de verdachte(n)?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de bovenstaande gebeurtenis geen incident is, maar het resultaat van groeiende islamofobie en moslimhaat in Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u de groeiende angst en zorgen die de islamitische gemeenschap in Nederland voelt? Zo ja, wat gaat u doen om deze angst en zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen merk ik op dat het regeerakkoord de doelstellingen van het kabinet beschrijft van de aanpak van discriminatie. Een democratische samenleving kan alleen functioneren als we een grens trekken als vrijheden van de ander worden bedreigd, als iedereen meedoet en discriminatie wordt bestreden. Voor homohaat, antisemitisme, moslimhaat, eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken, haat zaaien en geweld tegen andersdenkenden en tegen minderheden is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet staat voor een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Het kabinet neemt verschillende maatregelen tegen discriminatie, zoals de aanvulling van artikel 1 van de Grondwet tegen discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en een beperking. De behandeling van het initiatiefvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet gelijke behandeling ter verduidelijking van de rechtspositie van transgender personen en intersekse personen wordt voortgezet en de discriminatieverboden in het Wetboek van Strafrecht blijven ongewijzigd.
In het vorig jaar aan uw Kamer aangeboden Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie is specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. Begin volgend jaar zal een voortgangsrapportage van het Actieprogramma aan uw Kamer worden aangeboden.
Het kabinet wil ook arbeidsmarktdiscriminatie met kracht aanpakken. De overheid zal als werkgever het goede voorbeeld geven door een actief diversiteits- en antidiscriminatiebeleid te voeren.
Kunt u precies aangeven wat het nieuwe kabinet anders gaat doen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en racisme, in de breedste zin van deze woorden, ten opzichte van het vorige kabinet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u precies aangeven welke aanvullende maatregelen het nieuwe kabinet gaat nemen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en racisme, in de breedste zin van deze woorden?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u per maatregel beargumenteerd aangeven of het nieuwe kabinet bereid is de volgende voorstellen uit te voeren2: het invoeren van een educatieve maatregel discriminatie, het invoeren van een racismeregister, het uitvoeren van mystery guests (ofwel loksollicitaties), verzwaring van de strafmaat voor discriminatieverboden en het invoeren van een contacttaakstraf?
Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of transactie), indien de zaak zich daarvoor technisch leent. Indien sprake is van een discriminatiefeit wordt er in beginsel gedagvaard.
Voor commune delicten met een discriminatoir aspect geldt dat in de Aanwijzing Discriminatie is opgenomen dat een discriminatoir aspect door de officier van justitie in het requisitoir dient te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis dient te worden betrokken. Daarbij geldt, afhankelijk van de ernst van de zaak, een strafverzwaring met 50% of 100%.
Ten aanzien van de invoering van een educatieve maatregel discriminatie, een racismeregister en een contacttaakstraf verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van respectievelijk 31 mei 2016, 21 november 2016 en 24 november 2016 gesteld door het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk)3.
Voor wat betreft de maatregel tot het uitvoeren van mystery guests (ofwel loksollicitaties), acht de Staatssecretaris van SZW aanpassing van de bevoegdheden van de Inspectie SZW op dit punt, gelet op de aard van de werkzaamheden van de Inspectie, niet wenselijk. Tijdens de begrotingsbehandeling van SZW heeft de Staatssecretaris wel toegezegd dat de ideeën in de motie Kuzu over o.a. het hanteren van mystery guests bij de aanpak van arbeidsdiscriminatie worden meegenomen in het denken over het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie voor juni 2018. Dat staat overigens los van de vraag of de ideeën uit de motie ook daadwerkelijk worden gehonoreerd.
De bevoegdheden van het team Arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW richten zich op (non)discriminerend beleid op de werkvloer. Dit volgt uit de Arbeidsomstandighedenwet welke bepalingen betrekking hebben op werknemers. De Inspectie SZW heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de werving- en selectiefase, omdat sollicitanten niet de status van werknemer bezitten. De Inspectie toetst generiek beleid en ziet niet op de beoordeling van individuele gevallen. De beoordeling van individuele gevallen is een competentie die toebehoort aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. Zij zijn hiertoe het beste uitgerust. De Anti Discriminatie Voorzieningen kunnen hierbij een ondersteunende en adviserende rol vervullen.
De inzet van loksollicitaties door het team Arbeidsdiscriminatie past niet in dit toetsingskader en de bevoegdheden van de Inspectie SZW. Daarbij heeft de Inspectie SZW een transparante werkwijze, waar het inzetten van het middel loksollicitaties tegenin druist. Bovendien neigt het middel naar (strafrechtelijke) uitlokking, omdat werkgevers niet bewust op zoek zijn naar een sollicitant om af te wijzen. Een dergelijke werkwijze wordt dan ook niet wenselijk geacht.
Het bericht ‘Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland in het vizier’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad van 17 oktober 2017 «Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Politie wil plofkrakers het leven zuur maken»?2
Ja.
Is de proef, zoals die in het artikel van 26 juli 2017 wordt aangekondigd, reeds van start gegaan? Kunt u aangeven welk doel, welk bereik en welk tijdsverloop deze proef zal hebben? Kunt u aangeven welke partijen bij deze proef betrokken zijn?
Dit traject is inmiddels opgestart en heeft tot doel om te komen tot een effectievere aanpak van zware gewelddadige vermogenscriminaliteit (ram- en plofkraken, overvallen), onder andere door het verstoren van de criminele carrière van deze daders, een harde, repressieve aanpak en toezicht op veroordeelde plegers van dit type delicten ter voorkoming van recidive. Het traject dat loopt tot december 2018 als pilot, is opgestart vanuit de Taskforce Overvallen en wordt in een aantal regio’s uitgevoerd. Naast het Ministerie van JenV zijn ook gemeenten, de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de reclassering, RIEC’s/LIEC, de Belastingdienst en Veiligheidshuizen betrokken bij deze aanpak.
Kunt u het beeld bevestigen dat het fenomeen plofkraken in Nederland en in aan Nederland grenzende delen van Duitsland in hoge mate voor rekening komt van een groep van zo’n 300 (jonge) mannen, afkomstig uit de regio’s Utrecht en Amsterdam? Bent u het eens met de volgende opmerking van de geïnterviewde politieman: «We zien nu dat veel broertjes, net als hun oudere broers, in de zware misdaad belanden. Familieleden leren elkaar de fijne kneepjes van het vak. Dat moet stoppen door kinderen bijvoorbeeld op school aan te spreken en te begeleiden»?
Dit beeld wordt herkend door de politie en het OM. Uit eerdere ervaring vanuit de Top 600 aanpak in Amsterdam en de aanpak van criminele families blijkt dat jongere broertjes van criminelen kwetsbaar zijn voor toetreding tot criminele circuits.
Is er reeds sprake van een persoonsgerichte aanpak op deze groep van 300 (jonge) mannen? Op welke wijze zijn gemeenten en andere niet-opsporingsinstanties betrokken bij deze problematiek, met name bij het voorkomen dat nieuwe daders toetreden tot deze groep mannen? Werken de betrokken gemeenten in de regio’s Amsterdam en Utrecht voldoende mee aan deze persoonsgerichte aanpak?
De experimentele aanpak wordt opgezet vanuit een gecoördineerde gezamenlijke persoonsgerichte aanpak van bekende daders in de regio´s Utrecht, Rotterdam en Amsterdam. De deelnemende organisaties stemmen met elkaar af over het effectief inzetten van maatregelen.
Wat is de taakstelling van het plofkraakteam van de nationale politie? Sinds wanneer bestaat dit team, tot op de dag van vandaag, uit 70 á 80 personen en is de bezetting afkomstig uit de Landelijke Eenheid dan wel uit de regionale eenheden? In hoeverre leveren alle eenheden aan dit plofkraakteam?
De regie op de aanpak van ram- en plofkraken is ondergebracht bij de Regiegroep eenheidsgrensoverstijgende opsporing gewelddadige vermogenscriminaliteit. De politie en het OM zijn vertegenwoordigd in deze regiegroep. Vanuit een integraal beeld geeft de regiegroep sturing aan de verschillende onderdelen van de aanpak.3 Daarnaast is op nationaal niveau een informatiecel en een forensisch coördinatieteam ingericht. Tevens is er een landelijk tactisch team dat vanuit drie plaatsen in het land onder aansturing van de regiegroep in samenwerking met de lokale opsporing aan de bestrijding van dit fenomeen werkt. Verschillende onderdelen van de politie dragen bij aan de aanpak; dit betreft zowel regionale eenheden als onderdelen van de Landelijke Eenheid.
Vindt alle opsporing naar plofkraken landelijk gecoördineerd plaats vanuit dit plofkrakenteam (met eigen recherchecapaciteit), of vindt de feitelijke opsporing plaats in de eenheid waar zich een concreet strafbaar feit heeft voorgedaan? Hoe wordt bevorderd dat deze groep verdachten die zich vrijelijk voor het plegen van strafbare feiten door het land beweegt, ook zonder schotten van regionale capaciteits- en wegingsvraagstukken wordt aangepakt? Is er landelijk doorzettingsmacht om capaciteit te claimen en opsporingskeuzes te maken? Welke rol speelt het Openbaar Ministerie hierbij?
Opsporingsonderzoek naar plofkraken vindt plaats met de ontwikkelde methodiek van de zogenoemde eenheidsgrensoverschrijdende opsporing. Dit wil onder andere zeggen dat de regiegroep van de politie en het OM de integrale aanpak van plofkraken coördineert. Binnen de politie en het OM is in nauwe samenspraak met het lokaal gezag capaciteit vrijgemaakt voor de thematische aanpak van deze dadergroepen. Namens het OM is de landelijk coördinerend officier van justitie gewelddadige vermogenscriminaliteit vertegenwoordigd in de regiegroep en hij coördineert de aanpak namens het OM. Daarnaast wordt – in afstemming met de landelijke coördinatie door de regiegroep – ook lokaal gewerkt aan het onderzoeken van zaken, in afstemming met het lokaal bevoegd gezag.
Hoe is het mogelijk dat vier Utrechtse verdachten die in Friesland worden aangehouden als verdachte van een plofkraak, direct na verhoor worden heengezonden door de Friese politie? In hoeverre is er in deze casus sprake geweest van landelijke coördinatie en landelijke opsporing? Maakten deze verdachten deel uit van de groep van 300 personen zoals beschreven bij bovenstaande vraag vier? In hoeverre is er bij deze vier verdachten sprake van een persoonsgerichte aanpak?
In elke zaak die past binnen dit fenomeen is sprake van landelijke coördinatie en opsporing. In het belang van de opsporing kan geen nadere mededeling worden gedaan over het verloop van het onderzoek in individuele zaken.
Het bericht ‘Terrorist krijgt slechts 4 jaar cel opgelegd’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u onderstaande recentelijke, naar onze mening, laffe rechterlijke uitspraak?1
Ja.
Deelt u de mening dat vier jaar cel een lachertje is voor terroristen en dat zij na het uitzitten van zulke korte straffen een gevaar zijn voor de veiligheid van Nederland? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar opgelegd voor onder meer het actief zoeken naar, verschaffen en voorhanden hebben van informatie aangaande het radicale en extremistische gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechter rekening gehouden met het feit dat de verdachte is vrijgesproken voor het tenlastegelegde witwassen en dat een gevangenisstraf van vier jaar overeenkomt met wat in soortgelijke zaken door andere rechters is opgelegd. De rechter maakt gelet op het bewezenverklaarde en de persoon van de verdachte de afweging welke straf passend is.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat terroristen voortaan veel hogere straffen krijgen?
Het voorkomen en bestrijden van terrorisme heeft hoge prioriteit. Bij terroristische misdrijven gaat het om zeer ernstige inbreuken op de rechtsorde en dat heeft de wetgever ook tot uitdrukking gebracht in de strafbedreiging die in het Wetboek van Strafrecht op deze misdrijven is gesteld. Het is aan het Openbaar Ministerie om te besluiten over de vervolging en het bepalen van de strafeis. Vervolgens is het aan de rechter om te oordelen over schuldigverklaring en, bij schuldigverklaring, over de op te leggen sanctie. In die onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheid van de officier van justitie en de rechter past ons als ministers geen rol.
Gaat u ervoor zorgen dat deze terrorist na zijn straf te hebben uitgezeten wordt gedenaturaliseerd en wordt uitgezet naar zijn land van herkomst, en dat hij Nederland nooit meer in kan komen? Zo nee, waarom niet?
Het intrekken van het Nederlanderschap op basis van artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is mogelijk na een onherroepelijke veroordeling voor bepaalde terroristische misdrijven, mits betrokkene een dubbele nationaliteit heeft. Ik zal per geval een afweging maken. Hierbij zal ik rekening houden met de gevolgen van het eventuele verlies van Unieburgerschap en zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, voor zover deze relevant zijn voor het besluit (artikel 68a van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap). Het intrekken van de Nederlandse nationaliteit gaat in een dergelijk geval conform de regelgeving gepaard met een inreisverbod voor 20 jaar. Dit betekent ook dat de persoon in het SIS wordt gesignaleerd ter fine van toegangsweigering in de EU.
Het bericht dat militairen mishandeld zijn bij ontgroeningsritueel |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u het bericht in de Volkskrant gelezen dat militairen mishandeld zijn bij een ontgroeningsritueel?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat Defensie in 2014 heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik merk hierbij wel op dat het voorval en het huishoudelijk onderzoek dateren van 2013.
Klopt het dat de betrokken militairen van Defensie over deze vreselijke zaak niet met derden mochten spreken? Klopt het dat ze daarom geen aangifte bij het Openbaar Ministerie hebben gedaan en daarom ook geen verklaring wilden afleggen? Zo nee, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat het op geen enkele manier de bedoeling is medewerkers te beletten melding te maken of aangifte te doen van laakbaar gedrag of strafbare feiten.
De uitspraak van betrokken militairen dat zij niet met derden mochten spreken berust naar alle waarschijnlijkheid op de standaardformulering van het hoorverslag: «De onderzoekers hebben uitgelegd dat ik in het belang van de zuiverheid van het onderzoek en ter voorkoming van beïnvloeding en onrust geen enkele mededeling mag doen aan, of op enige wijze contact op mag/mogen nemen met derden en/of medewerkers van Defensie betreffende het onderzoek.» Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat de melders, de onderzochten en getuigen elkaar tijdens een onderzoek over en weer benaderen en beïnvloeden. Tijdens de hoorzitting heeft de onderzoekscommissie betrokkenen een toelichting gegeven op de gang van zaken rondom het onderzoek. Gelet op de onduidelijkheid die kan ontstaan zullen de regels worden aangepast.
Klopt het dat sommige misdragingen behoorden tot ontgroeningsrituelen voor nieuwkomers? Om welke misdragingen gaat het? In hoeverre is dat al langer een bron van zorg? Welke maatregelen heeft de defensieorganisatie inmiddels al organisatiebreed genomen?
Ik heb gezegd dat de beschreven gebeurtenissen defensie-onwaardig en onacceptabel zijn. Dit geldt niet alleen in dit specifieke geval maar onder alle omstandigheden. Voor de maatregelen die worden genomen verwijs ik u naar de reactie op de brief van de VCD (Kamerstuk 34 775 X, nr. 30) die ook vandaag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Hoeveel meldingen zijn er sinds 2014 van dergelijke misdragingen binnengekomen? Welke onderzoeken zijn er nog verder naar dergelijke misdragingen sinds 2014 gedaan?
Er zijn in de periode 2014 tot heden tot dusverre vier gevallen bekend die te maken hebben met inwijdingsrituelen, waarvan er drie in het MVV zijn geregistreerd. Op dit moment wordt geïnventariseerd hoeveel gevallen er verder bekend zijn.
Hoeveel meldingen zijn er sinds 2014 over seksueel misbruik binnen de krijgsmacht binnengekomen? Hoeveel aangiftes zijn er gedaan? Bij hoeveel van de meldingen is er verder onderzoek gedaan?
Uit de registratie in het systeem MVV blijkt dat sinds 2014 bij de leidinggevende of bij de COID achttien keer ongewenste aanrakingen of ernstiger tussen defensiemedewerkers onderling op de werkplek is gemeld (vijf in 2014, twee in 2015, drie in 2016 en acht tot 1 juli 2017).
Uit de registratie van aangiften bij de KMar blijkt dat er sinds begin 2014 in totaal 43 keer melding is gemaakt van (mogelijk) seksueel misbruik (acht keer in 2014, vier keer in 2015, dertien keer in 2016 en achttien keer tot nu toe in 2017). Het gaat hierbij om meldingen van uiteenlopende aard. De verschillen worden onder meer verklaard doordat ook zaken die zich in de privésituatie van defensiemedewerkers hebben voorgedaan, worden onderzocht door de KMar.
Het bericht ‘Militairen mishandeld bij ontgroeningsritueel’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Militairen mishandeld bij ontgroeningsritueel» en «Wat gebeurde er in deze kazerne»?1
Ja.
Heeft u eveneens kennisgenomen van de oproep van de militaire vakbond VBM die wil dat inwijdingsrituelen in de krijgsmacht worden afgeschaft?2
Ja.
Welke concrete maatregelen zijn er allemaal genomen in reactie op de beschreven ontgroeningsrituelen op de kazerne Schaarsbergen?
Direct na de melding van misstanden aan de compagniescommandant heeft deze contact opgenomen met de Officier van Justitie (OvJ) omdat er een vermoeden van een strafbaar feit was. Hierop heeft het Openbaar Ministerie (OM) toestemming gegeven voor een huishoudelijk onderzoek. Dat in een dergelijk geval toestemming moet worden gevraagd is bepaald in het protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989) en is bedoeld om te voorkomen dat een huishoudelijk onderzoek een eventueel te starten strafrechtelijk onderzoek negatief zou beïnvloeden.
Defensie kent een uitgebreid protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989). Dit protocol is ook bij het betreffende onderzoek gevolgd. De commandant is hierbij geadviseerd door de jurist van de Luchtmobiele Brigade en door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID). Beide organisaties waren ook vertegenwoordigd in de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (CvHO).
Op 7 juni 2013 is de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (CvHO) ingesteld. Na voltooiing van het onderzoek heeft de compagniescommandant rechtspositionele maatregelen getroffen tegen de betrokken militairen.
De commandant van de eenheid stelt een dergelijk intern onderzoek in om duidelijkheid te verkrijgen over de feitelijke toedracht of achtergrond van een bepaald voorval of situatie. Interne onderzoeken zijn niet bedoeld voor de opsporing van strafbare feiten. De onderzoeker(s) informeren de commandant onmiddellijk als het vermoeden bestaat van een strafbaar feit. In een dergelijk geval schorst de commandant het onderzoek en doet aangifte bij een opsporingsambtenaar, in het algemeen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Een geschorst onderzoek kan worden hervat als de commandant daarvoor van het OM – al dan niet door tussenkomst van de KMar -toestemming heeft gekregen.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) in de periode van oktober tot en met december 2014 op verzoek van de brigadecommandant een risicoanalyse integriteit uitgevoerd. Deze risicoanalyse heeft geleid tot maatregelen op het gebied van organisatie, toezicht op de legering, ontwikkelen van leiderschap, aanspreken op gedrag, integriteitsbewustzijn en aandacht voor een veilige werkomgeving.
Na ontvangst van de brief van de moeder van een van de slachtoffers is direct door een case coördinator van het CLAS contact opgenomen met zowel de moeder van het slachtoffer als met de twee andere slachtoffers om hun zorgbehoefte te inventariseren.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de militaire leiding is omgegaan met de meldingen van militairen over de misstanden op de kazerne?
Het instellen van een CvHO en de aangifte bij de KMar waren juist. Uit het artikel in de Volkskrant blijkt dat er mogelijk meer speelde dan de CvHO in 2013 heeft kunnen achterhalen. Het is begrijpelijk dat op basis van die nieuwe informatie de genomen rechtspositionele maatregelen van de commissie vragen oproept.
De wijze waarop met meldingen en melders wordt omgegaan maakt deel uit van het onafhankelijk externe onderzoek. Ik verwijs u hiervoor naar de reactie op de brief van de VCD (Kamerstuk 34 775 X, nr. 30) die ook vandaag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Zijn er naast de meldingen over de ontgroeningsrituelen op de kazerne in Schaarsbergen ook andere meldingen, bij deze of andere kazernes, over ontgroeningsrituelen bekend? Zo ja, hoe vaak was er de afgelopen vijf jaar sprake van dergelijke meldingen en wat is daar mee gedaan?
Zie het antwoord op vraag 5 van het lid Bruins Slot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 667).
Bij welke instanties kunnen militairen, die slachtoffer zijn of waren van ontgroeningsrituelen, zich melden?
Militairen die slachtoffer zijn van ongewenst gedrag kunnen zich altijd melden bij hun commandant, bij het meldpunt integriteit Defensie van de COID en de KMar.
Heeft u contact opgenomen met het Openbaar Ministerie over hoe om te gaan met toekomstige onderzoeken?
Iedereen die kennis draagt van strafbare feiten, kan daarvan aangifte doen. Voor sommige feiten, zoals verkrachting, geldt een aangifteplicht overeenkomstig artikel 160 Wetboek van Strafvordering (WvSv). Op grond van artikel 78 Wetboek Militair Tuchtrecht (WMT) is de commandant in beginsel verplicht aangifte te doen van een hem ter kennis gekomen gedraging die naar zijn oordeel een strafbaar feit betreft. Voor beide aangifteplichten geldt dat deze ook van toepassing is op mogelijke strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens een inwijdingsritueel. Indien sprake is van een verdenking van een strafbaar feit kan het OM ambtshalve of op grond van de aangifte besluiten een strafrechtelijk onderzoek te starten. Voor het maken van afspraken over toekomstige onderzoeken bestaat derhalve geen aanleiding. Daarnaast kent Defensie een uitgebreid protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989).
Hoe onderhoudt Defensie contact met de betrokken militairen en op welke wijze worden zij ondersteund bij de verwerking van de gebeurtenissen?
Het contact met de betrokken militairen verloopt via de zorgcoördinator van Defensie. Zij kunnen zich voor alle zorgaanspraken wenden tot de zorgcoördinator. Afhankelijk van de specifieke hulpvraag zal deze contact leggen met de militaire (geestelijke) gezondheidszorg, bedrijfsmaatschappelijk werk en/of geestelijke verzorging.
Deelt u de mening van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) dat ontgroeningsrituelen moeten worden verboden. Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Bruins Slot Slot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 667).
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk meldpunt moet komen waar defensiepersoneel misstanden kan melden?
Bij Defensie kunnen medewerkers zich te allen tijde melden bij hun commandant, bij het meldpunt integriteit Defensie van de COID en de KMar. De COID heeft een onafhankelijke positie binnen Defensie. Alle meldingen die het meldpunt ontvangt, worden in behandeling genomen. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan. Het functioneren van het meldingssysteem zal deel uitmaken van het onafhankelijke externe onderzoek. Hierbij zal de mogelijkheid van een onafhankelijk meldpunt worden betrokken.
Hoe beoordeelt u de berichten dat door militairen, ook op de kazernes en tijdens oefeningen, veelvuldig drugs wordt gebruikt?
Laat ik voorop stellen dat het drugsbeleid van Defensie duidelijk is: Het beroep van militair gaat niet samen met het gebruik of het in bezit hebben van drugs. De aanwijzing die voorschrijft hoe Defensie in voorkomend geval handelt, is al even duidelijk.
De berichten over veelvuldig drugsgebruik op kazernes en tijdens oefeningen baren mij grote zorgen. Ik zal met de SG, CDS en de hoofden van de defensieonderdelen spreken over de strikte handhaving van het zero tolerance drugsbeleid en de maatregelen die daarbij passen.
Welke maatregelen worden genomen om drugsgebruik van militairen op kazernes en tijdens oefeningen tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat in het geval van een sterke groepsdruk of gesloten groepscultuur, zoals bij de politie, defensie of studentenverenigingen, bij melding van seksueel misbruik of andere strafbare feiten er eerder sprake zou moeten zijn van een ambtshalve strafrechtelijk onderzoek dan wel vervolging? Zo ja, waarom en moet het beleid van het Openbaar Ministerie daar op worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Het OM is altijd bevoegd om eigener beweging een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren, met uitzondering van de zogenaamde wettelijke klachtdelicten. Dat geldt ook voor feiten die gepleegd worden in een gesloten groepscultuur. De beslissing om in een concrete situatie een onderzoek in te stellen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de vraag of er sprake is van een strafbaar feit. Bij zedenzaken wordt altijd met de aangevers gesproken over de gevolgen van het doen van aangifte en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Daarbij wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden van hulpverlening, slachtofferrechten en juridische bijstand.
Op grond van de resultaten van het onderzoek, waaronder de ernst van het feit, kan het OM besluiten een verdachte te vervolgen. De geslotenheid van de groepscultuur speelt in die afweging geen rol. Zo besloot het OM eerder dit jaar tot vervolging van een 24-jarige man die ervan verdacht werd een lid van een studentenvereniging te hebben mishandeld tijdens de ontgroeningsperiode. Ik zie geen aanleiding het beleid van het OM ter discussie te stellen.
Het niet verspreiden van meldingen ten aanzien van ontucht met een minderjarige scholier |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Leraar betaalde meisjes voor vervullen seksfantasieën»?1
Ja.
Begrijpt u het onbegrip in de samenleving bij berichtgeving als deze, inhoudende dat er wel mededeling van vermoede ontucht door een docent bekend zou zijn bij de Inspectie van het Onderwijs, maar verder geen actie zou zijn ondernomen door het bevoegd gezag of de vertrouwensinspecteur, waardoor een potentiële zedendelinquent op een andere school voor de klas zou hebben kunnen blijven staan? Zo ja, wat kunt u doen om een dergelijke onwenselijke situatie te voorkomen?
Op deze casus kan ik niet ingaan, omdat deze op dit moment onder de rechter is. Ik begrijp evenwel de zorgen waar u op doelt. Een school moet een veilige omgeving zijn waar de leerlingen de medewerkers volledig kunnen vertrouwen.
De vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (hierna de vertrouwensinspecteur) onderneemt bij een signaal over ontucht daarom altijd actie. Samen met het bevoegd gezag beoordeelt hij of er voldoende grond is om tot aangifte over te gaan. Als dat het geval is, zal het bevoegd gezag onverwijld aangifte doen. De vertrouwensinspecteur ziet erop toe dat dit daadwerkelijk gebeurt.
Daarnaast kan het bevoegd gezag arbeidsrechtelijke maatregelen treffen tegen de desbetreffende persoon. De vertrouwensinspecteur heeft geen opsporingstaak, maar kan eventueel meldingen koppelen en hierover overleggen met de zedenpolitie. Indien dit alles tot een veroordeling leidt, zal een medewerker van een school bij een volgende aanstelling geen Verklaring Omtrent Gedrag meer kunnen verkrijgen, wat een eventuele aanstelling bij een andere school in de weg staat
Klopt het dat artikel 3 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) de procedure omtrent behandelingen van mogelijke zedenmisdrijven op scholen van toepassing is? Hoe moet de mededeling uit dit artikel worden toegepast en wat is hiervan het doel? Wie bepaalt uiteindelijk of sprake is van een redelijk vermoeden en neemt een beslissing om al dan niet over te gaan tot aangifte? Welke rol speelt de vertrouwensinspecteur bij deze beslissing?
Ja, die bepaling is van toepassing op elke school in het voortgezet onderwijs. Artikel 3 van de WVO gaat over de verplichting van het bevoegd gezag van een school tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven. Bij een vermoeden dat een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden, dient het bevoegd gezag hierover in overleg te treden met de vertrouwensinspecteur. Doel hiervan is dat bevoegd gezag en schoolleiding worden begeleid bij het bepalen of er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en bij het doen van aangifte. Zoals aangegeven in antwoord 2, dient het bevoegd gezag onverwijld aangifte te doen bij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit op het gebied van de zeden. Als er in de ogen van de vertrouwensinspecteur sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, bewaakt hij dan ook dat het bevoegd gezag daadwerkelijk aangifte doet.
Is het correct dat in de betreffende casus conform dit artikel mededeling is gedaan van mogelijke ontucht bij de onderwijsinspectie, toen de verdachte actief was op het Comenius College in Capelle aan den IJssel? Zo ja, wat was in de betreffende casus de conclusie van het overleg met de vertrouwensinspecteur dat volgt uit het tweede lid van artikel 3 WVO? Is er aangifte gedaan door het bevoegd gezag? Is de procedure in de casus op het Comenius College goed gevolgd? Kunt u hierbij afzonderlijk ingaan op de rol van de onderwijsinspectie en het bevoegd gezag?
Uit de aard van de functie van de vertrouwensinspecteur vloeit voort dat geen mededelingen worden gedaan over individuele casuïstiek aan derden. Dit is ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en volgt uit artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht. Bovendien is deze zaak onder de rechter. Ik doe daarom geen uitspraken over de casus.
Het Comenius College is net als andere scholen verplicht in overleg te treden met de inspectie wanneer er sprake is van het vermoeden van een zedenmisdrijf. Zie ook het antwoord op vraag 3. De rol van de inspectie in deze zaken is begeleidend. Het bevoegd gezag en de schoolleiding bepalen uiteindelijk of zij aangifte doen.
Deelt u de mening dat wanneer mededeling van vermoede ontucht bij de onderwijsinspectie bekend is, dit door de vertrouwensinspecteur meegenomen moet worden in het gesprek met het bevoegd gezag tijdens het overleg, zoals beschreven in het tweede lid van artikel 3 WVO, waar al dan niet besloten wordt tot aangifte? Bent u bereid het beleid hier zo nodig op aan te passen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De vertrouwensinspecteur kan nooit aan melders mededelingen doen over eerdere meldingen. Dat kan dus ook niet in het overleg met het bevoegd gezag over een (nieuwe) melding. Vooropstaat dat leerlingen in een veilige omgeving onderwijs moeten kunnen volgen en dat de vertrouwensinspecteur met medeneming van alle beschikbare informatie toeziet op de maatregelen die het bevoegd gezag neemt. Dat is goed mogelijk binnen de huidige regels en werkwijze. Ik zie dan ook geen aanleiding het beleid aan te passen.
Het mislukken van een grote drugszaak door forse termijnoverschrijding door het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «OM delft onderspit in XTC-zaak»?1
Ja.
Hoe kan het dat uiteindelijk een zevende officier van justitie op deze zaak is gezet en het Openbaar Ministerie (OM) de termijn voor vervolging uiteindelijk zo fors heeft overschreden?
Het tijdsverloop in deze zaak heeft deels te maken met personeelswisselingen en daarnaast met de complexiteit van de zaak, alsmede met de vele getuigenverhoren die op verzoek van de verdediging plaatsvonden door de rechter-commissaris. De officier van justitie is bij al deze verhoren aanwezig geweest. Hoeveel tijd de voorbereiding in totaal in beslag heeft genomen, is niet als zodanig geregistreerd.
Voor zover het tijdsverloop niet te wijten is aan de verdachten, zou de officier van justitie dit in de eis verdisconteerd hebben, in die zin dat de eis als gevolg daarvan – conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – lager zou uitvallen.
In dit geval stelt het Openbaar Ministerie beroep in tegen de zaken van de twee hoofdverdachten die verdacht worden van de ernstigste strafbare feiten. In de overige zaken wordt daarvan afgezien, mede gelet op de geringere ernst van de feiten.
Kunt u zich voorstellen dat het tot grote teleurstelling leidt dat zes verdachten niet langer berecht kunnen worden en vijftig getuigen tevergeefs zijn gehoord omdat deze grote strafzaak al negen jaar duurde? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoeveel heeft de voorbereiding van deze zaak in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat dergelijke termijnoverschrijdingen door het OM tot dergelijke gevolgen leiden waardoor strafzaken niet afgemaakt kunnen worden en dus zonder gevolgen blijven? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
In 2016 is het Openbaar Ministerie in 0,8% van het totaal aantal door de rechter afgedane misdrijfzaken niet-ontvankelijk verklaard. Het betreft hier alle gevallen van niet-ontvankelijkheid (onder meer in verband met problemen rondom rechtsmacht, wetsystematische vervolgingsbeletselen, ontwikkelingen in de jurisprudentie en termijnoverschrijdingen). De oorzaken die ten grondslag liggen aan niet-ontvankelijkheid worden niet afzonderlijk geregistreerd, zodat niet bekend is in hoeveel zaken termijnoverschrijding de oorzaak is van niet-ontvankelijkheid.
Aangezien het in casu een vonnis betreft in eerste aanleg in een individuele strafzaak, tegen welk vonnis nog hoger beroep loopt, bestaat er vooralsnog geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Hoe groot zijn de achterstanden bij het OM nu werkelijk? Kunt u dit uitsplitsen per regio?
Het College van procureurs- generaal houdt maandelijks zicht op de ontwikkelingen in de werkvoorraden van het Openbaar Ministerie. Binnen deze voorraad dient een deel van de zaken nog door het Openbaar Ministerie te worden beoordeeld, zijn andere zaken in afwachting van een zittingsdatum en is een deel van de zaken gereed om door de rechter te worden beoordeeld en is de zittingsdatum bekend. In oktober was de totale werkvoorraad (verdeeld over deze categorieën) 90.893 misdrijven en 96.454 overtredingen.
Het Openbaar Ministerie ziet per type zaak verschillende doorlooptijden. De strafrechtketenmonitor die uw Kamer in juli heeft ontvangen (Kamerstukken II, 29 279, nr. 389) bevat informatie over de doorlooptijd van zaken. Deze wordt bepaald als de tijd tussen de datum van het eerste verhoor en de datum waarop een 1e inhoudelijke beslissing wordt genomen. Bij zwaardere zaken is dat het eerste eindvonnis van de rechter. De vonnissen die in 2016 in eerste aanleg zijn uitgesproken hadden bij misdrijven een gemiddelde doorlooptijd van 8 maanden en bij overtredingen is dit 16 maanden.
Deelt u de vrees dat de jarenlange bezuinigingen op het OM hun tol aan het eisen zijn?
Die vrees deel ik niet. Uit de validatie van een onafhankelijke deskundige bleek eind 2015 dat het Openbaar Ministerie op koers lag om de rijksbrede efficiencytaakstelling zonder extra middelen te realiseren en op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau te functioneren. Dat beeld is ongewijzigd. Wel is destijds structureel € 15 mln. geïnvesteerd in ICT en zijn er vanaf 2017 extra middelen toegekend voor de aanpak van ondermijning en cybercrime, terrorismebestrijding en crisisbeheersing en een betere verbinding tussen de domeinen straf en zorg (waaronder slachtofferzorg). In 2018 gaat het in totaal om € 12,3 mln. en vanaf 2019 om € 14,1 mln. structureel. Ook wordt € 0,8 mln. geïnvesteerd in de versterking van de strafrechtelijke aanpak van uitreizigers en € 1 mln. in de aanpak van cybercrime. Tot slot zijn er op basis van het regeerakkoord middelen gereserveerd voor de strafrechtketen, waaronder het OM. Het gaat om de digitalisering van de strafrechtketen, extra capaciteit in de strafrechtketen en het ondermijningsfonds.
Welke maatregelen neemt u om dit soort uitwassen te vermijden en de problemen bij het OM bij de kern aan te pakken?
Het is bekend dat zaken soms vertraging oplopen (mede) als gevolg van wisselingen van officieren van justitie. Dat is onwenselijk. Het Openbaar Ministerie heeft intern maatregelen getroffen om dergelijke vertragingen zoveel mogelijk te voorkomen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat in korte tijd vijf Turkse Nederlanders zijn vermoord |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving, waaruit blijkt dat in korte tijd vijf Turkse Nederlanders zijn vermoord?1 2 3 4
Ik heb kennis genomen van de bedoelde mediaberichten. In mijn antwoord op de overige vragen ga ik hier nader op in.
Wat is uw reactie op het feit dat er in korte tijd vijf Turkse Nederlanders zijn doodgeschoten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn deze moordzaken volgens u losstaande gebeurtenissen of kan er sprake zijn van een patroon? Waarop baseert u dit?
Uw vragen zien op misdrijven waarbij vijf mannen om het leven zijn gekomen. Zoals te doen gebruikelijk bij misdrijven is de nabestaanden slachtofferhulp aangeboden. Het strafrechtelijk onderzoek naar deze zaken heeft nog niet geleid tot identificatie van een verdachte. Om die reden kan ik geen verdere mededelingen doen, zoals over mogelijke motieven van verdachten.
Kunt u uitsluiten dat er in deze zaken raakvlakken zijn met de NSU-moorden (Nationalsozialistischer Untergrund), ook wel stereotyperend Dönermoorden genoemd, waarbij het ging om moorden waarbij er eerst gedacht werd dat er sprake was van afrekeningen, maar waarbij later bekend werd dat het ging om moorden uitgevoerd door een extreemrechtse terreurgroep? Waar baseert u uw antwoord op?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om een speciale politie-eenheid onderzoek te laten doen naar de mogelijke relatie met de NSU-moorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u contact opgenomen met de nabestaanden en wordt er slachtofferhulp verleend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat deze moorden leiden tot angstgevoelens onder leden van de Turks-Nederlandse gemeenschap? Zo ja, wat gaat u doen om deze angst weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke misdrijven zijn angstaanjagende gebeurtenissen met heftige gevolgen voor nabestaanden. Het is dan ook van belang dat deze zaken worden opgelost. Daar wordt door justitie hard aan gewerkt.
Hoe staat het met het oplossen van de moorden en hoeveel mensen zijn er opgepakt?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 6.
Hoeveel politie- en recherchecapaciteit wordt er ingezet om deze moorden op te lossen en hoe staat dit in verhouding tot de capaciteit die normaliter bij dit soort zaken wordt ingezet?
Als er een levensdelict wordt gepleegd en er is een verdachte dan kan het onderzoek worden ondergebracht bij de districtsrecherche. Als er geen direct zicht is op een verdachte, dan wordt er een TGO (Team Grootschalige Opsporing) gestart. Het team wordt opgeschaald als daar reden toe is en ook afgeschaald als daar reden toe is. Dat is een dagelijkse beslissing voor de leider van het onderzoek. Aantallen rechercheurs op een onderzoek kunnen dan ook per dag verschillen. Geen enkele zaak is hetzelfde, dat geldt ook voor het verloop van het onderzoek.
Misbruik bij toneelopleidingen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Oud-docent Toneelschool Arnhem had seksuele relaties met leerlingen – acht oud-studenten doen hun verhaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een hiërarchische, en daarmee ongelijke, relatie bestaat tussen docent en student? Zo nee, waarom niet?
Ja. De relatie tussen docent en student is altijd een vorm van een afhankelijkheidsrelatie, ongeacht welke discipline. Dit verschil in positie legt extra verantwoordelijkheid bij de docent om hier integer mee om te gaan en bij de instelling om hierop alert te zijn. Ik vind het onacceptabel als een docent de afhankelijkheidsrelatie misbruikt en seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoont richting zijn/haar studenten of anderen.
Heeft u signalen dat binnen de toneelopleiding vaker dan binnen het overige hoger onderwijs op seksueel gebied misbruik wordt gemaakt van deze hiërarchische relatie? Zo ja, welke signalen zijn dit? Kunt u hierbij aangeven of studenten bij een toneelopleiding vaker in een kwetsbare positie komen dan studenten buiten de toneelwereld?
Er zijn de afgelopen jaren zeer weinig signalen binnengekomen die duiden op misbruik en/of grensoverschrijdend gedrag binnen het HO-veld. Tegelijkertijd zijn er geen redenen te veronderstellen dat het in de gehele maatschappij wel voorkomt en niet in het onderwijs. Dit kan betekenen dat – in positieve zin – de instellingen voldoende corrigerend vermogen hebben, of dat – in negatieve zin – de betrokkenen niet overgaan tot het doen van een melding. Vanuit de toneel- en filmwereld komen reacties die duiden op een extra kwetsbaarheid bij het desbetreffende vakgebied.2, 3 En naast de twee opleidingen in het genoemde artikel kwam op 2 november jl. opnieuw een toneelopleiding ter sprake in de media.4 Aan de andere kant hoor ik ook geluiden die aangeven dat de situatie in het genoemde artikel in het verleden ligt.5 Het aantal signalen dat binnenkomt is laag, waardoor het niet mogelijk is om stellige uitspraken te doen over het al dan niet vaker voorkomen van misbruik bij toneelopleidingen, of dat studenten binnen toneelopleidingen vaker in kwetsbare situaties komen dan bij andere opleidingen.
Deelt u de mening dat uit het voernoemde bericht blijkt dat bij de Toneelschool Arnhem en ook de Theaterschool Amsterdam er geen sprake was van een veilige leeromgeving? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdend gedrag en misbruik van de afhankelijkheidsrelatie tussen docent en student doen schade aan de veilige leeromgeving. Een veilige leeromgeving zie ik als de ultieme voorwaarde voor leren. Het is dan ook onaanvaardbaar als de veilige leeromgeving wordt geschaad door misbruik en grensoverschrijdend gedrag tussen docent en student. In het genoemde bericht komt het beeld naar voren dat de professionele afstand die dient te worden bewaard tussen docent en student destijds niet is aangehouden. Met als gevolg een situatie die onprofessioneel en grensoverschrijdend was, en daardoor schadelijk voor de veilige leeromgeving. In beide situaties zijn de betreffende docenten door de instellingen ontslagen.
Deelt u de mening dat het onderwijs, en dus ook de toneelopleidingen, te allen tijde een veilige omgeving moet zijn voor studenten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Gaat u ervoor zorgen dat het onderwijs in het algemeen, en de toneelopleiding in het bijzonder, een veilige omgeving is en blijft voor de studenten? Zo nee, waarom niet. Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Instellingen moeten zorgdragen voor een veilige omgeving, waarbinnen student en docent bij elke vorm van ongewenst gedrag zich aangemoedigd voelen om tot melding over te gaan. Dit moet kunnen bij een aangewezen functionaris, zonder gevaar voor zijn/haar (studie)loopbaan of rechtspositie. De hogescholen hebben in de «branchecode goed bestuur hogescholen» geregeld dat elke instelling een klachtenregeling ongewenst gedrag heeft. Daarnaast verwacht ik dat instellingen snel en adequaat handelen op het moment dat er wel een incident plaatsvindt. De genoemde instellingen zijn zich hiervan bewust en geven aan op basis van de regeling «Ongewenst Gedrag» en de gedragscode van de instelling direct te kunnen handelen. Bovendien geven deze instellingen aan een zorgsysteem met mentoren, decanen, psychologen en vertrouwenspersonen te hebben, die – om de onafhankelijkheid te waarborgen – geen directe link hebben met het onderwijs. Ook melden de instellingen dat de studenten nadrukkelijk op dit zorgsysteem worden gewezen. Daarnaast geven deze instellingen aan dat het beoordelingsmoment inmiddels een gesprek is waarbij er, naast de docent en student, ook een mentor als derde partij betrokken is. In het mediabericht van 2 november jl., waarin helaas opnieuw een incident van mogelijk grensoverschrijdend gedrag binnen een toneelopleiding ter sprake kwam, zie ik een proactieve handelwijze – waarbij er op basis van informele signalen meteen een onderzoek is gestart – die aansluit bij de verantwoordelijkheden van een instelling om misbruik en grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan.
Het massaal delen van verhalen over grensoverschrijdend seksueel gedrag |
|
Linda Voortman (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het massaal delen van verhalen over grensoverschrijdend seksueel gedrag onder de hashtag #metoo?
Ja.
Deelt u de mening dat het percentage vrouwen en mannen die dit meemaken onacceptabel hoog is?1
Hoewel seksueel grensoverschrijdend gedrag wellicht nooit helemaal uit de samenleving verdreven kan worden, vinden wij geen enkel percentage acceptabel.
Ziet u het als uw taak om in het onderwijs te bevorderen dat er aandacht wordt besteed aan het stellen van seksuele grenzen en het bespreken van grensoverschrijdend seksueel gedrag? Vindt u ook dat docenten en sporttrainers in staat moeten zijn wensen en grenzen binnen het geven van seksuele voorlichting te onderwijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is al een taak van het onderwijs. De kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit richten zich nadrukkelijk ook op seksuele weerbaarheid. Het rapport van de onderwijsinspectie Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit (juni 2016) geeft aan dat 95% van de scholen uitvoering geeft aan deze kerndoelonderdelen.
Binnen de lerarenopleidingen (pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen) is aandacht voor het geven van onderwijs over seksuele vorming en seksuele weerbaarheid. Bij de herijking van de generieke kennisbasis voor de pabo’s in 2016/2017 zijn kennis en vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid in het algemeen en seksualiteit en seksuele diversiteit in het bijzonder meegenomen. In de generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen waren deze thema’s al opgenomen. Samen met de Stichting School en Veiligheid (SSV) hebben de lerarenopleidingen de thema’s verder geoperationaliseerd zodat opleidingen handvatten krijgen voor toepassing in het eigen curriculum. Deze operationalisering is gemaakt in de vorm van de richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» en de digitale database met methoden, materialen en goede praktijken.
Seksuele weerbaarheid is niet alleen een taak van het onderwijs: Ook voor jongeren in een jeugdzorginstelling of ambulante setting zijn trainingsprogramma’s ontwikkeld over wensen en grenzen in relaties en seksueel gedrag.
Ook in de sportsector zijn hiervoor verschillende producten ontwikkeld. Zo kunnen sporttrainers in het kader van het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» een training volgen in het herkennen en voorkomen van seksuele intimidatie. Daarnaast is er voorlichtingsmateriaal voor sportverenigingen beschikbaar om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken.
Ziet u mogelijkheden om concreter bij scholen en docenten aan te geven dat binnen het kerndoel «seksualiteit en seksuele diversiteit» het bespreken van en het onderwijs geven over grensoverschrijdend seksueel gedrag, seksisme en het stellen van grenzen valt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Uit het onderzoek van de Inspectie (zie antwoord op vraag2 blijkt dat scholen in de praktijk uitvoering geven aan de drie onderdelen die door de Kamer werden beoogd bij de wijziging van het kerndoel «seksualiteit en seksuele diversiteit» in december 2012: seksuele vorming, seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit. Het bespreken van (het stellen en respecteren van) wensen en grenzen is op de meeste scholen dus al onderdeel van het onderwijs over seksualiteit en seksuele diversiteit.
De aangenomen motie Becker c.s. (31 293, nr. 371, bij AO curriculumherziening) verzoekt de regering ervoor te zorgen dat bij de curriculumherziening de kerndoelen en eindtermen voor burgerschap, seksuele diversiteit en techniek duidelijker worden omschreven voor zowel scholen als inspectie. Ook in het Regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst 2017is opgenomen dat de kerndoelen worden aangescherpt voor onder andere seksuele diversiteit. Bij de aanscherping zal worden gekeken naar het hele betreffende kerndoelonderdeel, dus inclusief seksuele weerbaarheid.
Ziet u mogelijkheden om het bespreken van grensoverschrijdend gedrag meer aandacht te geven bij sportclubs, verenigingen en werkgevers in het algemeen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De sportsector voert al jaren beleid om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een belangrijk onderdeel is het bespreekbaar maken van grensoverschrijdend gedrag bij sportverenigingen. Daarnaast heeft de sportsector, ondersteund door VWS, opdracht gegeven voor een onafhankelijk onderzoek naar de aanpak van seksuele intimidatie in de sport. De uitkomsten van dit onderzoek worden in december 2017 verwacht.
Iedereen die werkt moet dat in een sociaal veilige werkomgeving kunnen doen. Ongewenst gedrag als seksuele intimidatie, pesten en discriminatie hoort op het werk niet thuis. Werkgevers en werknemers zijn daar samen voor verantwoordelijk. Sinds enkele jaren voert het Ministerie van SZW actief campagne, en stelt het instrumenten en middelen beschikbaar om te helpen ongewenst en grensoverschrijdend gedrag op het werk meer en beter bespreekbaar te maken.
Gaat u ervoor zorgen dat vaardigheden betreffende het bespreken van grenzen, wensen en seksueel ongewenst gedrag worden getraind in cursussen en opleidingen voor docenten, sporttrainers en vertrouwenspersonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hen hier tot in staat stellen?
Zie het antwoord op vraag 3.