Het onderzoek naar mogelijk AOW-fraude bij duurzaam gescheiden koppels |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Max Meldpunt over AOW-inspecties bij duurzaam gescheiden koppels?1
Ja.
Klopt het beeld dat er sinds kort strenger gecontroleerd wordt op mogelijke AOW-fraude door duurzaam gescheiden koppels?
Bij een steekproef onder duurzaam gescheiden levenden in 2014 bleek een hoog onrechtmatigheidsrisico (10%). Dat was aanleiding voor de SVB om in de beoordeling van alle nieuwe meldingen van duurzaam gescheiden leven (met uitzondering van personen in een zorginstelling) een huisbezoek af te leggen, omdat dit niet vanachter een bureau kan worden beoordeeld. Daarnaast is besloten gericht projectmatig onderzoek te doen naar alle lopende situaties van duurzaam gescheiden leven. Deze projectmatige aanpak vindt plaats sinds 2016.
Hoeveel AOW-fraudegevallen worden er jaarlijks geconstateerd?
In 2019 zijn er bij de AOW 622 onrechtmatige situaties gecorrigeerd waarbij er sprake was van een terugvordering en waarbij een sanctie is opgelegd. Een sanctie wordt opgelegd als er sprake is van een overtreding van een verplichting, zoals de inlichtingenplicht. De hoogte van de sanctie is afhankelijk van de verwijtbaarheid. Daarnaast komt het voor dat de hoogte van het AOW-pensioen wordt aangepast naar aanleiding van onderzoek, zonder dat er een terugvordering plaatsvindt of een boete wordt opgelegd.
Komt dit vaker voor bij voormalige stellen die duurzaam gescheiden leven?
Uit de handhavingsrapportages van de in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven blijkt dat de afdeling handhaving van de SVB 1.974 onderzoeken in verband met duurzaam gescheiden leven heeft afgerond. In 343 gevallen heeft onderzoek ertoe geleid dat AOW-pensioenen zijn herzien en verlaagd.
Van deze in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven is in 122 gevallen het AOW-pensioen met terugwerkende kracht herzien en verlaagd. In deze gevallen is sprake geweest van schending van de inlichtingenplicht. In 2019 was het bedrag van de terugvorderingen € 360.992,–.
Voor welk bedrag wordt er jaarlijks gefraudeerd doordat mensen zich ten onrechte voordoen als zelfstandig huishouden, terwijl men in werkelijkheid samen woont?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de inspectieteams en de kosten (bijvoorbeeld juridische kosten) die gemaakt worden door de overheid in het tegengaan van AOW-fraude?
De directe kosten van de Afdeling Handhaving van de SVB bedroegen in 2019 circa € 7,2 miljoen. Ongeveer 50% van de handhavingskosten hangen samen met onderzoeken in de AOW. Naast onderzoek naar duurzaam gescheiden leven, wordt onderzoek gedaan naar andere leefsituaties, waarin de alleenstaande AOW wordt toegekend, terwijl er sprake is van een gezamenlijk huishouden. Ook wordt onderzoek gedaan naar het in leven zijn van gerechtigden. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van de indirecte kosten die samenhangen met handhaving. Ook dienstverlening en voorlichting dragen preventief bij aan een rechtmatige en juiste verstrekking van uitkeringen.
Klopt het de inspectieteams achter de rug van voormalige koppels om nagaan hoe het waterverbruik is van mogelijke AOW-fraudeurs?
De wet SUWI regelt de vastlegging, uitwisseling en verstrekking van informatie die relevant is voor de uitvoering van de aan de SVB opgedragen taken. Op grond van artikel 54 lid 8 van deze wet zijn waterbedrijven verplicht deze informatie aan de SVB te verstrekken in verband met de wettelijke toezichtstaak van de SVB ex artikel 55a wet SUWI. Bij onderzoek naar leefsituaties binnen de AOW, zoals duurzaam gescheiden leven, wordt in ieder individueel onderzoek bepaald of het nuttig is om waterverbruik op te vragen. De uitvraag van waterverbruik dient telkens individueel te worden gemotiveerd. De wet SUWI schrijft niet voor dat voor het opvragen van deze watergegevens toestemming van de klant nodig is. Dit zou ook afbreuk doen aan het doel van de wet SUWI, namelijk om informatie op een snelle en betrouwbare wijze te kunnen uitwisselen, overigens met inachtneming van de bescherming van de privacy.
Waterverbruik kan duiden op een leefsituatie die mogelijk niet overeenkomt met bij de SVB bekende gegevens. Zo kan het waterverbruik wijzen op niet-gebruik van een woning of gebruik door meerdere personen terwijl iemand als alleenstaande bekend is bij de SVB. Waterverbruik geeft slechts een indicatie en kan aanleiding geven tot nader onderzoek.
Hoe kijkt u zelf naar de voorwaarde dat duurzaam gescheiden grootouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun kleinkinderen mogen komen?
Het beeld dat duurzaam gescheiden ouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun (klein)kind mogen komen, klopt niet. Duurzaam gescheiden levende ouders mogen uiteraard tegelijkertijd de verjaardag van een (klein)kind bezoeken. Wel is het zo dat de SVB dient na te gaan of er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hieronder wordt verstaan: leven als ware men niet met de ander getrouwd. Een eigen adres is niet voldoende om als duurzaam gescheiden levend te kunnen worden aangemerkt.
Om duurzaam gescheiden leven te kunnen beoordelen stelt de SVB een aantal vragen om een goed beeld te krijgen van de leefsituatie van de gescheiden levende personen. De SVB weegt alle informatie tezamen in onderling verband en komt vervolgens tot een oordeel. Dit volgt uit de wettelijke Awb-verplichting voor een bestuursorgaan om voorafgaand aan het nemen van een besluit zorgvuldig onderzoek te doen (artikel 3:2 Awb). Als bij klanten van de SVB de indruk is ontstaan dat grootouders die duurzaam gescheiden leven niet tegelijkertijd de verjaardag van hun (klein)kinderen mogen bezoeken, dan is dat zeker niet de bedoeling geweest. De SVB heeft binnen de organisatie extra aandacht gevraagd voor de gevoeligheid van het onderwerp duurzaam gescheiden leven en de wijze waarop we voorlichting geven aan klanten. Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening)2 is geconstateerd dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van burgers. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning.
Bent u niet van mening dat deze maatregel onnodig streng is, niet meer van deze tijd is en het normaal menselijk verkeer verhindert tussen mensen die tot de conclusie zijn gekomen dat duurzaam gescheiden van elkaar leven het beste is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat criteria zoals het bezoeken van verjaardagen van de kleinkinderen geschrapt worden als bewijsgrond van AOW-fraude?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre werkt het systeem waarin een alleenstaande 70% aan AOW ontvangt en stellen (wanneer ze beide AOW-gerechtigd zijn) 100% AOW krijgen niet fraude in de hand (doordat twee alleenstaanden 40% meer ontvangen dan een samenwonend stel)?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm. De gedachte hierachter is dat een gezamenlijke huishouding schaalvoordelen met zich meebrengt. In de beleidsdoorlichting is aangegeven dat verschillende uitkeringshoogtes afhankelijk van de leefvorm leidt tot onrechtmatigheidsrisico’s. Zoals ook in het antwoord op vraag 13 terugkomt zou een systeem van een geïndividualiseerde AOW deze onrechtmatigheidsrisico’s wegnemen.
Hoeveel mensen die in 2019 AOW-gerechtigd werden ontvingen louter een AOW-uitkering en geen aanvullend pensioen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal mensen dat in 2019 in de AOW zijn ingestroomd in combinatie met gegevens over aanvullend pensioen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2018 ongeveer 2,9 miljoen mensen AOW ontvingen en 2,5 miljoen mensen een aanvullend pensioen. Van die laatste groep is echter niet zeker dat zij ook AOW-gerechtigd zijn. Het kan immers ook gaan om mensen die hun pensioen naar voren hebben gehaald.
Hoe kijkt u aan tegen een onderzoek naar een AOW-stelsel waarin er geen prikkel is om te frauderen door zich ten onrechte voor te doen als alleenstaande, terwijl men in werkelijkheid samenwoont?
Een systeem van een geïndividualiseerde AOW waarbinnen aan iedereen, ongeacht leefvorm, een gelijk bedrag uitgekeerd krijgt zou elke prikkel om te frauderen met leefvormen wegnemen. Individualisering van de AOW is in de beleidsdoorlichting als beleidsvariant uitgewerkt. De beschrijving van deze beleidsvariant laat wel zien dat een dergelijk systeem, afhankelijk van de hoogte van de AOW, tot forse inkomenseffecten leidt. In de verkenning naar leefvormen waar in de beantwoording van vraag 8 t/m 10 naar wordt verwezen zal een geïndividualiseerde AOW als meest vergaande variant ook terugkomen. In beschrijving van de varianten in de verkenning zal het risico op misbruik en handhaafbaarheid ook worden meegenomen.
Het bericht 'De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de aanpak van milieucriminaliteit meer urgentie verdient? Zo ja, gaat u de aanpak van milieucriminaliteit dan ook meer urgentie geven? Hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van milieucriminaliteit verdient meer aandacht en urgentie. Met verschillende partijen werken we aan een actieplan Milieucriminaliteit. In de brief Voortgang uitvoeringsagenda VTH, actieplan milieucriminaliteit en uitvoering van moties en toezeggingen2, die op 5 juni naar uw Kamer is verzonden, wordt toegelicht hoe de verbeterslag vorm krijgt. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken?
Tijdens het AO Externe Veiligheid op 10 juni jl. is gevraagd naar trends en cijfers met betrekking tot milieucriminaliteit. Hierop is toegezegd uw Kamer na de zomer schriftelijk hierover te informeren. In deze brief zal ook de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken worden meegenomen.
Deelt u de zorg uit het CCV-rapport dat het strafrecht in de marge belandt bij de bestrijding van milieucriminaliteit?2 Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit een evaluatie uitgevoerd door de Raad van Europa blijkt dat Nederland het goed doet, zeker in vergelijking met andere Europese landen. Dat neemt niet weg dat het CCV in deze verkenning4 een aantal knelpunten in de praktijk signaleert, waar wij mee aan de slag willen. In het actieplan Milieucriminaliteit zal worden beschreven hoe deze knelpunten worden aangepakt.
Wat is volgens u een goede verdeling tussen bestuursrecht en strafrecht voor de aanpak van milieucriminaliteit? Welk soort zaken zijn meer geschikt voor het strafrecht en welke meer voor het bestuursrecht?
Zowel bestuursrecht als strafrecht zijn mogelijk bij de aanpak van normschendingen, waarbij het wettelijk kader wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafrecht. In concrete zaken vindt de afstemming over de inzet van bestuursrecht en strafrecht plaats tussen OM en inspecties, onder andere in beleid en handhavingsarrangementen. Om ook in concrete milieuzaken tot een passende interventie te kunnen komen hebben IPO en OM in 2014 de Landelijke Handhavingstrategie5 (LHS) aangeboden aan het Bestuurlijk Omgevingsberaad.
De combinatie van factoren ernst en (potentiële) gevolgen van het feit en opstelling van de normadressaat is volgens de LHS bepalend voor de vraag of de zaak naar het strafrecht moet, maar dat sluit daarnaast bestuursrechtelijke handhaving niet uit.
Als onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit zal de LHS worden geactualiseerd. Deze actualisering heeft onder andere te maken met de komst van de Omgevingswet. Daarnaast wordt gewerkt aan verbetering van het gebruik van de LHS en verbreding van partijen die de LHS gebruiken.
Hoeveel van de strafrechtelijk vervolgde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het openbaar ministerie (OM) om de subsidies terug te vorderen na strafrechtelijke veroordeling van een milieudelict?
Het OM verwerkt en verzamelt geen gegevens over aantallen verdachte bedrijven die mogelijk subsidie ontvangen. Het OM heeft geen mogelijkheid om zelfstandig subsidies terug te vorderen na een strafrechtelijke veroordeling. Deze taak ligt bij de subsidieverstrekker. Wel kan het OM het wederrechtelijk verkregen voordeel van milieudelicten bij een strafrechtelijke veroordeling ontnemen. Het OM werkt vanuit de eigen bevoegdheden en taakopvatting samen met bestuurlijke partners om onterecht ontvangen subsidies zo mogelijk terug te laten vorderen. Daarbij maakt het OM onder andere gebruik van de mogelijkheden uit de Wet BIBOB.
Artikel 26 van de Wet BIBOB bevat de zogenaamde tipfunctie. Dit artikel biedt het openbaar ministerie onder voorwaarden de mogelijkheid het bevoegd gezag te wijzen op de mogelijkheid het landelijk bureau BIBOB advies te vragen over vergunningen of subsidies. Het Functioneel Parket van het openbaar ministerie verstuurt jaarlijks enige tientallen van deze tips aan het bevoegd gezag. Het kan dan zowel gaan om vergunningen als subsidies.
Het Functioneel Parket neemt ook aangiften in behandeling van RVO in verband met mogelijke fraude met subsidies.
Op 2 juli jl. is er een motie aanvaard waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of er een wettelijke grond in het leven kan worden geroepen om subsidie terug te vorderen van bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit. Ook de Wet BIBOB wordt hierin meegenomen. In het najaar wordt u geïnformeerd over de uitkomst en eventuele vervolgstappen zullen worden meegenomen in het actieplan milieucriminaliteit.
Hoeveel van de bestuursrechtelijke gesanctioneerde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het bestuursorgaan om de subsidies terug te vorderen na bestuursrechtelijke sanctionering van een milieudelict?
Er worden geen gegevens bijgehouden van gesubsidieerde bedrijven die bestuursrechtelijk gesanctioneerd zijn vanwege een milieudelict. Het is op grond van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk een subsidie terug te vorderen indien daarvoor geen grondslag meer is. En het is op grond van de Wet BIBOB tot vijf jaar na subsidievaststelling mogelijk om een subsidiebesluit in te trekken vanwege een bestuurlijke boete voor feiten die samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat het intrekken van een subsidiebesluit op grond van de Wet BIBOB zelf geen sanctie is en ook niet kan plaatsvinden enkel onder verwijzing naar de opgelegde bestuurlijke boete. Bij het intrekkingsbesluit moet zelfstandig gemotiveerd worden dat er een relatie is tussen de feiten waarvoor de bestuurlijke boete is opgelegd en de vrees dat de subsidie wordt misbruikt voor criminele activiteiten.
Met betrekking tot hierboven genoemde motie zullen ook de mogelijkheden bij bestuurlijk sanctioneren worden meegenomen.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in het CCV-rapport en het interview dat milieudiensten vaak te afhankelijk zijn van het bestuurlijk bevoegd gezag en dat het dit bevoegd gezag vaak ontbreekt aan urgentie bij de aanpak van milieucriminaliteit? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit funest is voor het streven de pakkans te vergroten bij milieucriminaliteit?
Het beeld dat het CCV schetst, is ook mijn uitgangspunt voor het treffen van maatregelen. Daarom is in zowel de VTH-uitvoeringsagenda als in het actieplan de professionalisering van de relatie tussen het bevoegd gezag en de omgevingsdiensten opgenomen, zodat de uitvoerings- en beleidscyclus goed op elkaar aansluiten. Daarbij dient ook een goede balans gevonden te worden tussen de betrokkenheid van de bestuurders, hun rol als opdrachtgever/ eigenaar en de rol van de omgevingsdiensten bij toezicht en handhaving. Door deze professionalisering en door de aanpak van milieucriminaliteit regionaal en lokaal vast onderdeel te laten worden van de bestuurlijke agenda zal toezicht en handhaving op milieu meer dan nu worden meegenomen bij de prioritering van belangrijke onderwerpen van bestuurders.
Verder heeft de Staatssecretaris IenW het onderwerp onafhankelijkheid en de positie van omgevingsdiensten expliciet onder de aandacht gebracht bij de recent opgerichte Adviescommissie vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein. In de onderzoeksopdracht van de Adviescommissie is aangegeven dat deze commissie ook kan adviseren over de mogelijkheden die zij ziet om de onafhankelijkheid en deskundigheid van toezichthouders te versterken.
Kunt u reageren op het voorstel om de aanpak van milieudelicten via één centraal gestuurd toegewijd team te laten plaatsvinden, net als bij de aanpak van kinderporno? Ziet u daar de voordelen van in? Zo ja, wat gaat u doen om zo’n team op te zetten? Zo nee, waarom niet?
Een van de stappen na het CCV-rapport is het inventariseren van mogelijke maatregelen die de aanpak van milieudelicten kunnen versterken. Aanpassingen in de organisatiestructuur van de politie en het openbaar ministerie behoren tot de mogelijkheden. Hoewel de aanpak van kinderporno en milieucriminaliteit overeenkomsten kent, zijn er ook verschillen te noemen. Milieudelicten zijn er in verschillende soorten en maten. Voor een deel vindt milieucriminaliteit in een nationale en internationale context plaats via internet. Voor dat deel zijn er zeker parallellen te trekken met de aanpak van kinderporno. Een ander deel van de milieudelicten is echter geografisch gebonden en ook de nationale en internationale milieucriminaliteit heeft vaak een lokale uitwerking. Voor de opsporing van die delicten is inbedding van de milieuteams binnen de regionale eenheid een voordeel bij de aanpak van de problematiek. Het bezien van mogelijke aanpassingen in de organisatiestructuren van de bij de opsporing van milieucriminaliteit betrokken partijen maakt deel uit van het actieplan dat wordt opgesteld.
Wanneer kan de Kamer het actieplan aanpak milieucriminaliteit verwachten waarvan tijdens het algemeen overleg over strafrechtelijke onderwerpen van 20 maart 2020 is toegezegd dat het voor de zomer naar de Kamer toegestuurd zou worden?
In de brief die op 5 juni jl. aan uw Kamer is verzonden is reeds aangeven dat de aard van de problematiek en de gesignaleerde knelpunten laten zien dat er weinig eenvoudige en snelle oplossingen zijn. Niet alles zal tegelijk en in hetzelfde tempo kunnen worden aangepakt. In het najaar 2020 willen we met de bestuurlijke partners en de strafrechtelijke ketenpartners inzichtelijk hebben wat nodig is aan mensen en middelen in relatie tot de beschikbaarheid van budget en capaciteit bij de diverse organisaties. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Kunt u de vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het aangekondigde onderzoek naar daders van geweld tegen LHBTI’s |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe u de door u tijdens het mondeling vragenuur van 19 mei 2020 toegezegde actualisering van het onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI’s precies gaat vormgeven, aan de hand van welke onderzoeksvragen en wat het tijdpad voor dit onderzoek is?
Samen zullen wij vormgeven aan deze toezegging. Vooralsnog denken we aan een actualisering van de door u tijdens het mondelinge vragenuur aangehaalde onderzoeken. We zullen daarvoor verschillende partijen benaderen en ook bezien of we uiteindelijk opdracht geven tot één groot onderzoek, of tot meerdere deelonderzoeken. Nadat de onderzoekers zijn geselecteerd zullen wij u nader informeren over hun planning. Op dat moment zullen we ook nader ingaan op de uiteindelijke onderzoeksvragen, die zullen worden vastgesteld in overleg met de nog te selecteren onderzoekers.
Bent u bereid de expertise van «Roze in Blauw» te betrekken bij het vorm en inhoud geven van het onderzoek?
Ja, daartoe zijn wij bereid. We zullen uw suggestie meegeven aan de onderzoekers. We vinden het echter aan de nog te selecteren onderzoekers om te beoordelen of de expertise van Roze in Blauw voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen van meerwaarde is.
Kunt u in dit onderzoek meenemen in hoeverre religie, cultuur, etniciteit en/of sociaal-economische positie een rol speelt? En kan in dit onderzoek tevens worden bezien of er een verschil is tussen daders in grote en kleine steden en, zo ja, welke? En in hoeverre het geweld tegen LHBTI’s fysiek plaatsvindt dan wel in de vorm van hatespeech via social media?
Ja, wij zijn voornemens deze aspecten mee te nemen in het onderzoek. Wij zijn voornemens het onderzoek te richten op de G4-gemeenten, met wie wij gezamenlijk ook het Actieplan Veiligheid LHBTI hebben opgesteld. Het onderzoek richt zich daarmee dus niet op de vraag of er een verschil is tussen daders in grote en kleine(re) gemeenten.
Bent u het ermee eens dat het onderwijs een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van acceptatie van seksuele diversiteit? Zodat kinderen vanaf jonge leeftijd meekrijgen dat seksuele diversiteit in onze samenleving wordt geaccepteerd, ook – juist – als ze thuis of op straat iets anders horen?1
Het is belangrijk voor alle leerlingen om respectvol te leren omgaan met de diversiteit in de samenleving, dat geldt zeker ook voor seksuele diversiteit en genderdiversiteit. Daarom vinden wij het goed dat scholen hier ook aandacht aan moeten besteden in hun onderwijsaanbod.
Kunt u toelichten hoe er uitvoering wordt gegeven aan de afspraak in het regeerakkoord dat in het onderwijs en met name bij de lerarenopleidingen en in het mbo de positie van LHBTI’s wordt verbeterd, zodat leraren kunnen helpen LHBTI-discriminatie en -geweld onder jongeren te bestrijden?
In het regeerakkoord is opgenomen dat onder meer bij de opleiding van docenten en in het mbo, de positie van LHBTI’s verbeterd wordt. Daaraan hebben de lerarenopleidingen en de mbo-instellingen in de afgelopen periode gewerkt. Zo zijn de kennisbases voor de pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen herzien en is omgaan met (sociale, culturele en seksuele) diversiteit een van de kernconcepten voor het pedagogisch en didactisch handelen van de docent. Daarnaast zijn in het mbo de kwalificatie-eisen burgerschap gewijzigd, zodanig dat voor iedereen duidelijk is dat aandacht moet worden besteed aan onder andere seksuele en genderdiversiteit. Met betrekking tot de wijziging van de kwalificatie-eisen burgerschap in het mbo heeft de Minister van OCW extra middelen beschikbaar gesteld voor de MBO-Raad, zodat zij de scholen kon informeren over de wijziging en over wat van mbo-scholen wordt verwacht. Via de MBO-Raad en de Stichting School en Veiligheid (SSV) worden scholen verwezen naar beschikbaar voorlichtingsmateriaal en lesaanbod. Op mijn verzoek heeft SSV een database ontwikkeld met materialen die kunnen worden ingezet om aankomende leraren toe te rusten op het gebied van sociale veiligheid. Met het lesmateriaal «De fijne kneepjes van het vak» kunnen leerkrachten (in opleiding) pedagogisch vakmanschap ontwikkelen bij het werken aan seksuele integriteit. Het materiaal dat SSV op mijn verzoek ontwikkelde is in eerste instantie bedoeld voor lerarenopleidingen voortgezet onderwijs, maar is geschikt voor alle sectoren. Ook de universitaire lerarenopleidingen en hogescholen hebben aangegeven de handreiking te kunnen gebruiken bij de voorbereiding op het beroep van leraar. Ook worden er verdiepingsmodules en intervisiebijeenkomsten aangeboden aan hun studenten.
Kunt u een stand van zaken geven van de kwaliteit van het onderwijs en lesmateriaal op het gebied van seksuele diversiteit en respectvolle omgang met seksualiteit?
Vanuit het belang van een diverse, multiculturele samenleving is het cruciaal dat leerlingen leren over seksuele oriëntatie, een respectvolle omgang met seksualiteit en expressies van gender. Vandaar dat kennis hiervan is opgenomen in de huidige kerndoelen welke – conform de afspraak in het Regeerakkoord – momenteel worden aangescherpt. In de voorstellen van het ontwikkelteam Burgerschap zijn diverse aanknopingspunten om seksualiteit en seksuele diversiteit stevig te verankeren in de kerndoelen. Over de (bijgestelde) vervolgaanpak van de curriculumherziening heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uw Kamer recentelijk geïnformeerd.2
Het past de regering, gezien de vrijheid van het onderwijs en meningsuiting, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, niet een oordeel te geven over leermiddelen. Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. De regering hecht eraan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud en (redactionele) uitvoering van leermiddelen te respecteren. Zoals de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en zijn voorgangers aan uw Kamer in vele eerdere schriftelijke vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dat past bij de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs in haar in 2020 uitgebrachte rapport naar aanleiding van lesmateriaal waarin homoseksualiteit werd verafschuwd, concludeert dat scholen bij thema’s zoals seksuele diversiteit, de gewenste omgang tussen jongens en meisjes en rollen van mannen en vrouwen, of de verhouding tussen de eigen godsdienstige uitgangspunten en dominante maatschappelijke opvattingen, gebruik maken van de ruimte die de vrijheid van onderwijs geeft en daarmee grotendeels handelen binnen de grenzen van de wet?
De inspectie heeft in het door uw Kamer aangehaalde themaonderzoek geconstateerd dat het burgerschapsonderwijs bij het merendeel van de onderzochte scholen voldoet aan de wettelijke kaders. Bij zes scholen is geconstateerd dat zij niet voldoen aan de burgerschapsopdracht en is een herstelopdracht gegeven.
De vrijheid van onderwijs biedt scholen de ruimte om hun overtuigingen terug te laten komen in hun burgerschapsonderwijs, ook wanneer dit overtuigingen betreft die een minderheidsstandpunt vertegenwoordigen. Deze vrijheid is een groot goed en zorgt ervoor dat de pluriformiteit van de Nederlandse samenleving zijn beslag krijgt in het onderwijsbestel.
De autonomie die artikel 23 Grondwet aan scholen biedt kent grenzen, want bij vrijheid hoort verantwoordelijkheid. Een eenzijdig beroep op de vrijheid van onderwijs, zonder de rechten en vrijheden van anderen te respecteren, volstaat niet. Wie zich beroept op vrijheid van onderwijs erkent daarmee het constitutionele kader van de staat als geheel, inclusief de onderlinge verhouding tussen de grondrechten, namelijk dat die elkaar onderling begrenzen. Dat betekent dat scholen op basis van de vrijheid van onderwijs de ruimte hebben om eigen opvattingen over bijvoorbeeld seksuele diversiteit te uiten, maar dat nooit met een beroep op die vrijheid aan anderen bepaalde grondrechten ontzegd kunnen worden. Deze wederzijdse begrenzing zal ook expliciet uitgangspunt dienen te zijn van het onderwijs, immers geen enkel grondrecht is absoluut. Het kabinet vindt het van groot belang dat ieder kind zich veilig voelt op school en zichzelf kan zijn. Om deze reden is hard gewerkt aan het verbeteren van de positie van LHBTI binnen lerarenopleidingen.
Deelt u de conclusie van de Inspectie dat er meer duidelijkheid moet komen over de ruimte en de grenzen van onderwijsvrijheid en over de reikwijdte van de burgerschapsopdracht als voorwaarde om te bewaken dat onderwijsvrijheid onbedoeld niet leidt tot bevordering van onverdraagzaamheid of leerlingen zelfs zou willen aanzetten tot afwijzing van basiswaarden zoals gelijkwaardigheid of non-discriminatie?2
Het is voor scholen van belang om te weten waaraan ze moeten voldoen en waar de ruimte zit voor eigen invulling. De inspectie heeft geconstateerd dat de huidige burgerschapsbepaling onvoldoende helder is en de Minister van OCW deelt die opvatting. Daarom ligt er momenteel een wetsvoorstel in uw Kamer ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht. In het wetsvoorstel verduidelijking burgerschapsopdracht is expliciet opgenomen dat de school een oefenplaats moet zijn waar leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Wanneer kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij de wet verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs verwachten en voldoet deze wijziging aan doelgericht onderwijs op respectvolle omgang met seksualiteit en seksuele diversiteit?
De nota naar aanleiding van het verslag bij de wet verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs is op 26 juni 2020 aan de Kamer gezonden.
Het wetsvoorstel stelt onder andere dat onderwijs gericht is op het bevorderen van de kennis van en het respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dat er een schoolcultuur in lijn is met deze basiswaarden. De basiswaarden zijn vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Deze basiswaarden moeten op herkenbare wijze in het onderwijs terugkomen: in de kennisoverdracht, in het ontwikkelen van competenties en in de schoolcultuur. Hierbij is het van belang dat leerlingen op een respectvolle wijze met elkaar omgaan en begrip opbrengen voor elkaar, ongeacht zaken als geloof, huidskleur en seksuele geaardheid. Scholen behouden daarbij ruimte voor eigen invulling, bijvoorbeeld van specifieke waarden en normen die voort (kunnen) komen uit de godsdienstige, levensbeschouwelijke of pedagogische grondslag.
Bent u het ermee eens dat ook met ouders van jeugdige daders en andere direct betrokkenen hierover het gesprek dient te worden gevoerd? Bent u bereid om hiervoor een instrument als het familiegroepsplan in te zetten en hiermee een pilot te starten?3 Zo nee, waarom niet?
De Jeugdwet beoogt dat gezinnen zoveel mogelijk zelf en met steun van hun netwerk problemen in de opvoed- en opgroeisituatie voorkomen en aanpakken, en dat ouders en jeugdigen daarbij regie voeren over de hulp die zij nodig hebben. In de Jeugdwet is daarom vastgelegd dat gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen éérst aan gezinnen de gelegenheid bieden om een familiegroepsplan op te stellen, samen met familie, vrienden en anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Een vergelijkbaar recht is opgenomen in de Wmo (aangeduid als «persoonlijk plan»).
Wat is uw standpunt wat betreft internetplatformen die aangeven dat mensen die geconfronteerd worden met hatespeech dit eerst bij hen dienen te melden voordat deze platformen overgaan tot verwijdering daarvan?
Bij de huidige stand van de wetgeving zijn internetplatformen in beginsel niet aansprakelijk voor de content die op hun platformen wordt geplaatst. Dit geldt voor zover zij niet weten dat ze strafbare of anderszins onrechtmatige informatie hosten. Zodra zij daar wel kennis van hebben moeten zij prompt handelen om die informatie te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Dat maakt dat content op sociale media niet eerst gecontroleerd hoeft te worden voordat deze online wordt geplaatst en dat platformen pas in actie hoeven te komen indien een strafbare of anderszins onrechtmatige uiting hen bekend wordt door middel van een melding of eigen onderzoek. In Europees verband zijn inmiddels afspraken gemaakt met de grootste IT-platformen, waarbij zij zich hebben gecommitteerd aan het opzetten van een transparante meld-procedure. Daarnaast hanteren veel sociale media platformen eigen gebruiksregels, die veelal het gebruik van hate speech niet tolereren. Voor de handhaving van deze gebruikersregels kan een platform ervoor kiezen om content te monitoren of – al dan niet met gebruik van AI – op te sporen.
Het kabinet is er voorstander van om meer verantwoordelijkheid bij de IT-platformen neer te leggen voor de content op hun platformen. De nieuwe door de Europese Commissie aangekondigde Digital Services Act (DSA) biedt aanknopingspunten om dit ook daadwerkelijk te verwezenlijken.
Hoe kijkt u aan tegen een verplichting voor internetplatformen om een verwijdering van hatespeech van het internet vooraf te melden aan het openbaar ministerie (OM), zodat het OM kan besluiten tot strafrechtelijke vervolging van de dader?
Het permanent verwijderen van strafbare content, zonder het zeker stellen van bewijs, kan in bepaalde gevallen strafbaar zijn op grond van artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht.
Op Europees niveau is de Minister van JenV met de grote internetplatformen in gesprek over het betrachten van meer transparantie ten aanzien van het verwijderen van content of het (tijdelijk) blokkeren van gebruikers. Daarbij hoort het inzicht verschaffen in het aantal verwijdere uitingen en accounts, transparantie ten aanzien van de meld- en afdoeningsprocedure, het hebben van een mogelijkheid om tegen het gemaakte besluit bezwaar in te dienen en het onder de aandacht brengen bij het OM van (mogelijk) strafbare content. Indien het niet mogelijk blijkt op deze punten bindende afspraken te maken met de IT-platformen, dan sluit het kabinet een wettelijke verplichting niet uit.
In hoeverre vindt u dat internetplatformen als Facebook, Twitter en Instagram actiever dienen te zijn met het inzetten van artificiële intelligentie om hatespeech te traceren, te registeren en te verwijderen?
Het inzetten van AI voor het traceren, registreren en verwijderen van content, werkt niet voor alle vormen van strafbare content even goed. Waar deze methode bij het tegengaan van kinderpornografie zeer effectief kan zijn, blijft bij terroristische of discriminerende content de context waarin uitingen worden gedaan altijd relevant. Het kabinet hecht er daarom erg aan dat mogelijk discriminatoire content nooit geautomatiseerd wordt verwijderd op basis van AI, maar dat altijd menselijke tussenkomst is vereist. AI kan wel als hulpmiddel gebruikt worden om bepaalde content onder de aandacht van assessoren te brengen.
Daarnaast kunnen platformen ook zogenoemde «trusted flaggers» aan zich binden, die gespecialiseerd zijn in het beoordelen van potentieel discriminatoire uitingen en die zelfstandig actief kunnen opsporen en melden.
Bent u bekend met de actuele cijfers van meldingen van online hatespeech bij MiND?
Ja, uw Kamer wordt hier ook jaarlijks over geïnformeerd. De cijfers van MiND maken onderdeel uit van de jaarlijkse Multi-Agency Rapportage van politie en anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s). De cijfers over 2019 zijn op 7 mei jl. aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 30 950, nr. 183). In 2019 heeft MiND 692 meldingen behandeld, 109 meer dan in 2018.
Kunt u aangeven of de meldingen van hatespeech, die bij MiND worden geregistreerd, ook bewaard worden wanneer de moderator of website-eigenaar deze meldingen heeft verwijderd?
Nee. Weliswaar bewaart MiND van elk verwijderverzoek de gegevens die zijn vereist voor het doen van aangifte van online discriminatie zoals genoemd in de Aanwijzing Discriminatie van het OM, maar zodra de verwijdering is geëffectueerd wordt deze informatie – in lijn met de vereisten van de AVG – vernietigd. Indien ook na een rappel geen gevolg wordt gegeven aan een verwijderverzoek, dan stuurt MiND deze informatie door naar het OM, in de vorm van een aangifte.
Hoe denkt u over het feit dat, wanneer MiND een herhaald verzoek aan de moderator of website-eigenaar doet om een bericht met hatespeech te verwijderen en aan dit verzoek gehoor wordt gegeven, er daarmee geen aangiftedossier tegen de maker van dat bericht voor het OM opgesteld wordt?
MiND beoordeelt elke melding individueel en houdt niet bij of sprake is van herhaald daderschap. Het OM heeft mij laten weten dat wanneer een strafbare uiting is verwijderd, de strafbare situatie en de schade die daaruit voortvloeit in principe is beëindigd en dat er daarom veelal wordt besloten een dergelijke zaak niet strafrechtelijk te vervolgen. Dat neemt niet weg dat het OM, vooral om een duidelijk voorbeeld te stellen dat online discriminatie niet wordt getolereerd en wordt bestraft, wel degelijk ook vervolging instelt tegen mensen die zich schuldig maken aan het online beledigen van mensen vanwege het behoren tot een bepaalde groep of het aanzetten tot discriminatie, haat of geweld (artt 137c en 137d Sr).
Bent u het ermee eens dat hatespeech op internetplatformen door capaciteitsproblemen momenteel te vaak aan de aandacht van het OM ontsnapt?
Het tegengaan van discriminatie is een prioriteit voor het OM. Het OM heeft echter beperkte middelen tot zijn beschikking en moet daarom selectief zijn ten aanzien van het instellen van een strafrechtelijk traject. De Minister van JenV is echter niet van mening dat het OM onvoldoende doet om online discriminatie tegen te gaan.
Kunt u aangeven wat de capaciteit binnen het OM momenteel is om meldingen van hatespeech via internetplatformen te registeren en waar nodig de daders te vervolgen?
Elke officier van justitie kan een zaak met een discriminatie-aspect toegewezen krijgen. Dat geldt dus ook voor online discriminatie. In elk parket is een discriminatie-officier ingesteld voor de meer ingewikkelde zaken met betrekking tot discriminatie. Officieren kunnen bij discriminatiezaken de ondersteuning vragen van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM, dat is ondergebracht bij het parket Amsterdam. De capaciteit van het LECD is afgelopen jaar structureel met 2,5 fte uitgebreid.
Welke mogelijkheden ziet u tot het aanstellen van een discriminatie-officier online binnen elk parket van het OM om hatespeech te registeren en zo nodig strafrechtelijke vervolging op te starten?
Ten aanzien van de wijze waarop discriminatiezaken binnen het OM worden opgepakt verwijzen wij u graag naar het antwoord op vraag 18. Het is binnen de geldende verhoudingen tussen het departement en het Openbaar Ministerie aan het OM zelf om aan te geven op welke gebieden extra capaciteit gewenst is.
Ziet u nog andere mogelijkheden om daders van hatespeech op het internet aan te pakken? Zo ja, welke?
Naast de strafrechtelijke aanpak hebben ook ouders en het onderwijs een belangrijke taak om kinderen wegwijs te maken op internet en om daarbij bepaalde gedragsregels en fatsoensnormen in acht te nemen. Ook in het kader van mediawijsheid wordt aandacht gevraagd voor deze aspecten. Daarnaast hanteren ook steeds meer online discussieplatformen zelf gedragsregels voor hun gebruikers. En last but not least is het ook aan onszèlf, als bestuurders en politici, om online het goede voorbeeld te geven.
De bestrijding van mensenhandel |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat de politie er niet in is geslaagd de doelstelling voor 2019 te realiseren van 190 OM-verdachten mensenhandel, en dat er met 145 zaken zelfs sprake is van een daling? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. In 2019 werden niet de afgesproken 190, maar 145 verdachten ter vervolging ingeschreven bij het OM. Dit is onwenselijk en wij hebben er vertrouwen in dat dit beter gaat worden. Het komende jaar wordt gebruikt om aan een sterker fundament te bouwen voor de opsporing en vervolging op het domein van mensenhandel. De verbeterlijnen van deze ontwikkeling zijn eerder uitgezet in de brief die uw Kamer op 19 november 2019 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft ontvangen.2 Hierbij is de inzet om het aantal OM-verdachten voor 2020 te realiseren, waarbij wel de kanttekening geldt dat nog niet bekend is wat de impact van corona hierop is.
Daarnaast hechten wij eraan te benadrukken dat het aantal OM-verdachten niet een volledig beeld geeft van de inspanningen die er op de aanpak van mensenhandel worden verricht. Naast vele andere inspanningen in de aanpak van mensenhandel, waren de meeste aangiften mensenhandel in 2019 aangiften van buitenlandse slachtoffers, veelal Dublinclaimanten (die door een gebrek aan opsporingsindicaties en/of rechtsmacht in Nederland niet konden leiden tot OM-verdachten).
Bent u tevens bekend met het feit dat de oorspronkelijke ambitie van 190 OM-verdachten mensenhandel door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het maatschappelijk middenveld al als onvoldoende werd beschouwd?
Ja. De door hen geuite zorgen hebben er mede toe geleid dat het thema in de Veiligheidsagenda is opgenomen en dat er, gezien de resultaten in de jaren daarvoor, een ambitieuze doelstelling aan verbonden is. In de uitwerking van de Veiligheidsagenda, naar uw Kamer gezonden op 4 juli 2019, is beschreven hoe de streefcijfers tot stand zijn gekomen3.
Wat is de doelstelling van het aantal OM-verdachten mensenhandel voor 2020? Hoeveel zaken zijn er tot op heden aangemeld? Is de doelstelling van 240 zaken voor 2020 met de huidige inzet nog haalbaar? In hoeverre bieden de middelen uit de motie-Segers/Asscher hiervoor afdoende ruimte?2
In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) is afgesproken om de Veiligheidsagenda voor 2020 te herijken. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 17 december 20195. Dit proces is in gang gezet. Ik verwacht u in de zomer nader over de uitkomst te kunnen informeren.
In beginsel wordt uw Kamer pas weer over de voortgang van de afspraken van de Veiligheidsagenda geïnformeerd middels het jaarverslag van de politie over 2020. Ik zal evenwel bezien of er een tussentijds moment mogelijk is, bijvoorbeeld in het najaar, om u hierover te informeren.
In het halfjaarbericht politie dat op 29 mei jl. aan uw kamer is gezonden is vermeld dat het eerste deel van de gelden naar aanleiding van de motie Segers-Asscher inmiddels overgeschreven is naar de politie6. De politie bereidt zich voor op de werving van de benodigde capaciteit die is gepland voor 2020, om de Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel (AVIM) verder op sterkte te brengen in de strijd tegen mensenhandel. Zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 november 2019 gebeurt dit door het geld aan te wenden voor de versterking met in eerste instantie specialistische en later ook tactische opsporingscapaciteit. De inzet is dat dit jaar ongeveer 12 fte geworven zijn voor de opsporing, naast ongeveer 6 fte voor de Identificatie- en Registratiestraten. De werving krijgt de komende jaren een vervolg. In samenspel met andere ontwikkelingen zal dit moeten leiden tot een versterkte aanpak van mensenhandel. Het is daarmee te vroeg om aan te geven of deze middelen toereikend zijn.
In hoeverre is het uitblijven van groei een gevolg van de toename van het aantal Dublinclaimanten en in hoeverre ziet u ook andere factoren? Kunt u aangeven in hoeverre de bezetting en inzetbaarheid van de medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) meer/minder onder druk staat vergeleken met andere politie-eenheden vanwege ziekteverzuim, opleidingen en deelname aan de Regeling Partieel Uittreden (RPU)?
Bij de mogelijke verklaringen voor het niet behalen van het streefcijfer van OM-verdachten zijn in de jaarverantwoording van politie verschillende factoren genoemd. Hiervan haalt u een aantal voorbeelden aan in uw vraag. Een belangrijke factor is de enorme toestroom van verzoeken tot het opnemen van een aangifte mensenhandel door migranten van buiten de EU, veelal Dublin-claimanten. Deze aangiften hebben in 2019 een groot deel van de AVIM-capaciteit in beslag genomen, maar hebben door een gebrek aan opsporingsindicaties en/of rechtsmacht in Nederland niet tot verdachten geleid. Met als gevolg dat de opsporing en vervolging van mensenhandelaren in het geding komen. Met de werkwijze om deze toestroom landelijk gecontroleerd in goede banen te leiden als ook met de aanpassing van de verblijfsregeling, lijkt deze toestroom beheersbaarder te worden, maar vormt deze nog steeds het grootste aandeel binnen de aangiften mensenhandel.
In de jaarverantwoording over 2019 is ook gemeld dat de bezetting en inzetbaarheid van de medewerkers van AVIM onder druk staat vanwege onder meer ziekteverzuim, opleidingen, deelname aan de Regeling Partieel Uittreden. Er is inderdaad sprake van een hogere gemiddelde leeftijd bij AVIM, waardoor er ook meer aanspraak wordt gemaakt op RPU. Daarnaast ligt het ziekteverzuim bij AVIM aanmerkelijk hoger ten opzichte van de hele politie. Ook geven opleidingen binnen AVIM extra druk, vanwege verplichte certificering en specifieke kennisbehoefte. Met de gelden naar aanleiding van de motie-Segers/Asscher wordt evenwel de komende jaren verlichting verwacht.
Hoe staat het met het aangekondigde fenomeenonderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar aanleiding van de motie- Segers/Buitenweg? Vinden er momenteel, in het licht van de coronacrisis, nog uitzettingen plaats onder mensen uit deze groep?3
Zoals kenbaar gemaakt in de voortgangsbrief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 november 2019 is in het najaar een verzoek bij het WODC ingediend8. Er zijn inmiddels gesprekken gevoerd over de mogelijkheden om deze verkenning vorm te geven. De Staatssecretaris verwacht u hierover voor het zomerreces nader te kunnen informeren.
Op 18 maart jl. is vanwege de coronacrisis door de Staatssecretaris besloten alle overdrachten op basis van de Dublinverordening op te schorten. Dit besluit is tot op heden nog van kracht. Er wordt momenteel bezien welke mogelijkheden bestaan om Dublinoverdrachten de komende periode weer te hervatten.
Is er zicht op de ontwikkeling van het aantal aangiftes van minderjarigen? Hoeveel minderjarige slachtoffers van mensenhandel hebben er vorig jaar aangifte gedaan? Hoeveel slachtoffers mensenhandel hebben er na het informatieve gesprek geen aangifte gedaan? Kunt u beide cijfers uitsplitsen per regio? In hoeverre draagt de proeftuin aangiftebereidheid bij aan het vergroten van de contactbereidheid tussen slachtoffers en de politie?
Het is niet mogelijk om aangiftes zoals ze worden geregistreerd in de politiesystemen te splitsen in meerderjarigheid en minderjarigheid. Ook is niet uit het systeem te halen of de intakes en aangiftes hetzelfde slachtoffer of zaak betreffen. Met de proeftuin aangiftebereidheid van Nederlandse minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting, waarvoor de Staatssecretaris eind vorig jaar het formele startsein heeft gegeven, zal hier meer zicht op komen. Het is op dit moment evenwel nog te vroeg om resultaten mee te geven, omdat de proeftuin nog aan haar start staat. De verwachting is dat de proeftuin gaat bijdragen aan de contactbereidheid tussen slachtoffers en de politie.
Hoe vaak is het afgelopen jaar in de opsporing bij mensenhandelzaken gebruik gemaakt van de webcrawler? Kunt u in de beantwoording concreet het aantal zaken vermelden, in tegenstelling tot de beantwoording zoals is gedaan in de nota naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg over onder andere het overzicht op hoofdlijnen Citrix-kwetsbaarheden?4
De webcrawler wordt ontwikkeld en de technische werking ervan wordt binnen de pilot getest, maar wordt nog niet gebruikt in opsporingsonderzoeken. Voorwaarde voor operationeel gebruik is het opstellen van een toegespitst operationeel juridische handelingskader voor inzet bij de opsporing van mensenhandel. Dit kader is nog in ontwikkeling bij het OM en de politie. Deze uitwerking van het handelingskader is juridisch complexer gebleken dan gedacht. Gekeken wordt op welke wijze uw kamer geïnformeerd kan worden op het moment dat het handelingskader gereed is.
Is het juridisch kader voor de webcrawler, die volgens het jaarverslag van de politie begin 2020 gefinaliseerd zou zijn, inmiddels formeel vastgesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is het afgelopen jaar in de opsporing gebruik gemaakt van lokprofielen?
De politie en het OM hebben de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van daders van online seksueel (kinder-)misbruik. Sinds 2015 is de bestrijding van kinderporno en kindersekstoerisme expliciet in de Veiligheidsagenda opgenomen. Bovendien zijn in het regeerakkoord middelen vrijgemaakt waarmee in 2018 de capaciteit en expertise in het digitale domein van de politie zijn versterkt. Nieuwe digitale experts en tools worden ingezet voor meerdere criminogene fenomenen, waaronder kinderpornozaken en zeden, met inbegrip van nepcoaches die zedendelicten plegen op pro-ana websites.
Lokprofielen zijn het afgelopen jaar (nog) niet ingezet binnen de opsporing, ook niet in onderzoeken naar zogenaamde pro-ana coaches. Op korte termijn ontvangt uw Kamer een brief waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid nader in gaan op de aanbevelingen – onder meer op opsporing – van een recent onderzoek door het Centrum tegen kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de wereld van pro-ana coaches.
Worden lokprofielen ook ingezet in onderzoeken naar zogenaamde pro-ana coaches? Zo ja, hoeveel zaken zijn er überhaupt opgestart naar deze coaches in de afgelopen twee jaar?
Zie antwoord vraag 9.
Is het aantal van 39 complexe zaken een toename of afname ten opzichte van eerdere jaren? Hoe verhoudt dit zich tot de constatering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in de Dadermonitor 2013–2017 waarin wordt gesteld dat het aantal betrokkenen per strafzaak de laatste jaren is verminderd hetgeen verklaard kan worden doordat de politie minder complexe mensenhandelzaken op zich neemt?
In de Veiligheidsagenda is afgesproken dat 2019 het referentiejaar zal zijn voor de doelstelling op complexe mensenhandel-onderzoeken. Dit betekent dat in 2019 is begonnen met het in kaart brengen hiervan. De aantallen complexe onderzoeken in 2020 kunnen straks dus vergeleken worden met de 39 onderzoeken uit 2019.
Bent u voorts bekend met het bericht «Nieuwe aanpak Tilburg leidt naar vijftig slachtoffers mensenhandel»?5
Ja.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokkenen om te bezien of de (bewustwordings)campagne ook in andere gemeenten of zelfs landelijk kan worden uitgerold?
Ja, de betrokkenen zijn ook al op ons ministerie bekend. De campagne heeft inderdaad mooie resultaten opgeleverd. In het kader van het programma «Samen tegen mensenhandel» vindt uitwisseling plaats van ideeën tussen een groot aantal partijen die een rol hebben bij de aanpak, opsporing en nazorg van mensenhandel. Het gesprek waarom u vraagt en het verwerken van good practices in de structurele integrale aanpak vindt daarbij dus al regelmatig plaats.
Bent u tevens bereid in gesprek te gaan met betrokkenen om te zien of onderdelen van de Tilburgse aanpak ook in de structurele aanpak, opsporing en nazorg van mensenhandel kunnen worden verwerkt?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Notaoverleg Veiligheid van 8 juni aanstaande?
Ja.
Het rapport van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel |
|
Michel Rog (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich de antwoorden herinneren op vragen gesteld door de leden Kuik, Rog en Van Toorenburg over het rapport van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel over criminele uitbuiting onder Nederlandse scholieren?1, 2
Ja.
Kunt u, aangezien u in uw antwoorden aangeeft de zorgen te delen van middelbare scholen in mbo-instellingen over de toenemende drugsgerelateerde criminele uitbuiting onder Nederlandse scholieren en daarover in gesprek bent, aangeven wanneer de concrete acties kunnen worden verwacht als resultaat van deze gesprekken? Bent u bereid de Kamer daarover proactief te informeren?
Het Ministerie van OCW is blijvend in gesprek met scholen om hen te helpen bij het creëren van een veilig schoolklimaat. Deze gesprekken resulteren met regelmaat in concrete acties. Een voorbeeld hiervan is de oplevering van de «Niet pluis – intervisietool» van de stichting School en Veiligheid. Dit instrument helpt docenten om een niet-pluisgevoel bij een leerling of student professioneel te bespreken en te interpreteren. Dit helpt scholen bij het signaleren en scherper formuleren van een eventuele zorgvraag bij leerlingen en studenten. Ook uit het onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel blijkt dat scholen bij een dergelijk hulpmiddel baat hebben. Voor dit onderwerp geldt verder, net als voor alle andere onderwerpen, dat de Minister van OCW uw Kamer tijdig en volledig informeert over beleid.
Kunt u cijfermatig inzichtelijk maken hoe vaak bewustwordingsprogramma’s zoals #leerlingalert en #studentalert op middelbare scholen, ROC’s en in MBO’s uitgevoerd worden?
Programma #Leerling- en studentalert is eind 2018 begonnen als een programma vanuit Gelderland-midden als onderdeel van de aanpak ondermijning (Programma Samen Weerbaar).3 Vanaf 1 januari 2020 is #leerling- en studentalert als separaat programma operationeel.
In de pilotfase (tot 1 januari 2020) is het bewustwordingsprogramma geïntroduceerd op 10 scholen. Concreet gaat het dan om ruim 2000 leerlingen/studenten +250 docenten.
De maatregelen die getroffen zijn op scholen vanwege het Corona-virus hebben ervoor gezorgd dat voorbereide en geplande activiteiten op scholen voorlopig zijn stopgezet.
#Leerling- en studentalert is voor het schooljaar 2020–2021 in gesprek met scholen (voortgezet- en beroepsonderwijs) in onder andere de gemeenten Arnhem, Nijmegen, Zutphen, Aalten/Winterswijk, Doetinchem, Overbetuwe, Lingewaard (Lichtenvoorde/ Groenlo, Veenendaal, Nijkerk, Zevenaar, Duiven, Rheden en Apeldoorn. De eerste lessen staan gepland in het nieuwe schooljaar.
Er zijn verkennende gesprekken om het programma een plek te geven in de lerarenopleidingen binnen Hogeschool Arnhem-Nijmegen (pilot) om deze studenten goed toe te rusten op het toekomstige docentschap, signalen van criminele uitbuiting te herkennen en meer context te hebben omtrent dit thema.
Vanwege het succes in Gelderland is het streven erop gericht om het instrument in de toekomst landelijk in te zetten.
Waar baseert u de conclusie op dat terughoudendheid van scholen in openhartigheid over het algemeen minder te maken heeft met angst voor imagoschade als wel met de zorgplicht, de privacywetgeving én de pedagogische rol die de school heeft jegens haar leerlingen? Acht u het aannemelijk dat imagoschade een rol kan spelen en soms zelfs de belangrijkste reden is dat er geen sprake is van openhartigheid?
Scholen hebben een zorgplicht vanuit de Wet veiligheid op school. Zij moeten zorgen voor een sociaal veilige omgeving voor leerlingen en (vanuit de Arbowetgeving) voor het onderwijspersoneel. Maar scholen hebben richting de leerlingen uiteraard in eerste instantie een vormende taak. Bij de afhandeling van een incident gaat het er om dat het leidt tot een (wederom) veilige situatie en dat de betrokkenen, jongeren die nog in ontwikkeling zijn, ervan kunnen leren. Scholen proberen daardoor soms te lang het zelf op te lossen en betrekken soms externe partijen zoals de politie pas later. Uit gesprekken met onderwijsraden en schoolleiders, en met diverse gemeenten, komt naar voren dat scholen ongetwijfeld ook aan hun imago denken, maar dat docenten en schoolleiders allereerst pedagogen zijn. Het is ook positief dat schoolleiders zich steeds vaker uitspreken over ernstige incidenten op hun school. Juist helder, krachtig en toch ook zorgzaam optreden en communiceren heeft een positief effect op het imago van de school.
Deelt u de mening dat het van belang is dader en slachtoffergroep in beeld te krijgen, en dat dit nu niet het geval is? Op welke manier zou hier beter inzicht in te verkrijgen zijn? Bent u bereid om in gesprek te treden met het openbaar ministerie (OM) en de Raad voor de Rechtpraak (RvdR) om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het van belang is om voldoende zicht te hebben op de aard en omvang van mensenhandel. Aard en omvang wordt op verschillende manieren in kaart gebracht. In Nederland doet de Nationaal Rapporteur onderzoek naar deze problematiek. In navolging van zijn aanbeveling onderzoekt JenV samen met het CBS en de Nationaal Rapporteur hoe hier verbetering in aangebracht kan worden. Daarnaast is het WODC gevraagd een tweede schatting naar het aantal mogelijke slachtoffers van mensenhandel uit te voeren. Mijn departement is met het WODC in gesprek over de vormgeving van het onderzoek.
Vanuit JenV worden momenteel tevens gesprekken gevoerd met relevante stakeholders over de mogelijkheden om de aanpak van criminele uitbuiting verder te versterken. Ik zal in dat kader ook de mogelijkheden om door middel van registratiesystemen meer zicht te krijgen op de dader- en slachtoffergroep bespreken met het OM en de RvdR. Hierbij zal ik tevens het punt over het non-punishment beginsel meenemen. Uw Kamer wordt in de voortgangsbrief van het programma Samen tegen mensenhandel nader geïnformeerd over de uitkomsten van deze gesprekken.
Bent u tevens bereid om met het OM en de RvdR in gesprek te treden op welke manier er inzicht kan komen hoeveel slachtoffers jaarlijks aanspraak maken op het non-punishment beginsel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om, in lijn met het advies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, de Kamer meer handvatten te geven rondom het monitoren van de progressie die geboekt wordt en nog geboekt zal worden? Bent u bereid de rapportages op het gebied van mensenhandel uit te breiden?
Bovenstaande acties dragen bij aan een verbeterd zicht op de problematiek. Zoals eerder benoemd zal de Nationaal Rapporteur samen met het CBS een verkenning starten naar de mogelijkheden om de benodigde data binnen het mensenhandeldomein te kunnen verzamelen. Daarnaast is mensenhandel opgenomen als beleidsprioriteit in de Veiligheidsagenda van de politie. Bij wijze van het jaarverslag van de politie wordt jaarlijks gerraporteerd over de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van de aanpak van mensenhandel door de politie.
Uw Kamer wordt tevens jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van het programma Samen tegen mensenhandel door middel van de voortgangsbrief. Binnenkort ontvangt uw Kamer ook een brief met daarin de resultaten en voortgang op moties en eerder gedane toezeggingen. Alle hiervoorgenomende rapportages zorgen voor goed zicht en inzicht op de aanpak van mensenhandel.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten van de gesprekken met uw Britse collega’s over de Britse aanpak van criminele uitbuiting in het drugscircuit?
Daartoe ben ik zeker bereid. Ik zal de Kamer in de voortgangsbrief van het programma Samen tegen mensenhandel informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Britse collega’s.
Het bericht ‘Gevangene Sittard overleden aan overdosis drugs’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja. De schouwarts heeft aangegeven dat er waarschijnlijk sprake is van intoxicatie. Het is bij de schouwarts noch de politie bekend of dit te maken heeft met bijvoorbeeld een overdosis of met vervuilde drugs.
Hoe is het mogelijk dat een gevangene aan een overdosis drugs is overleden en kunt u verklaren hoe deze gevangene aan niet een beetje maar aan heel veel drugs heeft kunnen komen?
Omdat het een individuele zaak betreft, ga ik niet nader in op de specifieke omstandigheden van de detentie en het overlijden. De directie van de Penitentiaire Inrichting (PI) heeft een onderzoek ingesteld. Het onderzoek heeft niet vast kunnen stellen op welke wijze de drugs de inrichting is binnengekomen.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hanteert veel (beveiligings)maatregelen om de invoer van smokkelwaar tegen te gaan, zoals controle van alle medewerkers, nieuwe gedetineerden en goederen bij binnenkomst in de PI. Specifiek geconstateerde risico’s, zoals de toenemende mate waarin smokkelwaar ten tijde van corona over de muur van de inrichting wordt gegooid, zijn in reactie hierop intensiever aangepakt. Zo zijn in PI Sittard extra camera’s en netten geplaatst en is met de politie afgesproken dat zij extra surveillances uitvoeren rondom de PI.
Kunt u uiteenzetten hoe het toezicht op deze gevangene is geregeld, met wie deze gevangene in contact is geweest en hoe de drugs uiteindelijk in de gevangenis terecht is kunnen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze volstrekt falende beveiliging tot op de bodem uit te zoeken en de verantwoordelijke personen te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding tot ontslag van personeel.
Zoals ik u bij brief van 11 juli 2019 heb geïnformeerd kunnen voor inrichtingsafhankelijke risico’s zoals de vormgeving van het gebouw of de aanwezigheid van een bepaalde doelgroep aanvullende maatregelen nodig zijn.2 De PI’s analyseren deze risico’s en de maatregelen die daartegen kunnen worden getroffen. De reactie van de PI Sittard op de recente toename van over de inrichtingsmuur geworpen smokkelwaar is een goed voorbeeld van deze risico-gestuurde aanpak.
Erkent u dat alle maatregelen die u vorig jaar heeft aangekondigd om drugssmokkel in de bajes tegen te gaan, een verdubbeling van het aantal speurhonden, extra hekken, netten, camera’s en jaarlijks € 3 miljoen extra, blijkbaar geen enkel effect hebben gehad? Zo nee, waarom niet?
DJI heeft de veiligheid van de PI’s en daarmee de bestrijding van contrabande tot een prioriteit gemaakt. In het vergroten van de veiligheid is al een aantal mijlpalen bereikt, zoals de inwerkingtreding van de strafbaarstelling van het invoeren van smokkelwaar op 1 november jl. Er zijn ook nog stappen te zetten. In mijn recent verstuurde tweede voortgangsbrief over de visie op gevangenisstraffen d.d. 29 juni, ben ik nader ingegaan op de reeds behaalde mijlpalen en de verdere stappen voor de komende jaren.
Bent u bereid voor eens en altijd een einde te maken aan drugs in gevangenissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
De geringe straf op het mogelijk maken van belastingontduiking |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Erkent u dat het mogelijk maken van belastingontduiking een ernstig vergrijp is, dat niet mag lonen? Zo ja, kunt u verklaren waarom accountant Baker Tilly Berk er met een schijntje van af komt voor het verzinnen van een ontduikingsroute via Cyprus?1
Ja, belastingontduiking is beboetbaar en strafbaar. Daarvoor kunnen (forse) straffen worden opgelegd tot maximaal een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Daaruit blijkt dat belastingontduiking als een ernstig vergrijp wordt beschouwd. De strafzaak tegen het accountskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Voor betrokkenheid bij verschillende onjuiste belastingaangiften en het niet voldoen aan de informatieplicht jegens de Belastingdienst heeft het accountantskantoor een geldbedrag van € 20.000 aan de Staat betaald. Wanneer een strafzaak wordt afgedaan door middel van een transactie, is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen. Voor zover het beeld zou bestaan dat verdachten die een transactie aangeboden krijgen hiermee een bevoorrechte behandeling genieten, is dit beeld dus niet terecht.
Erkent u dat het aannemelijk is dat een belastingadvies bij Baker Tilly Berk voor een klant al meer kost dan de boete die is opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet bekend met de tarieven die Baker Tilly Berk hanteert. Bij het vaststellen van het te betalen geldbedrag in het kader van deze transactie speelt de behaalde omzet van de rechtspersoon of de tarieven die deze in rekening brengt geen rol.
Hoe is bepaald dat € 20.000 een proportionele straf is in deze zaak? Erkent u dat van deze hoogte geen afschrikwekkende werking uitgaat?
In elke strafzaak wordt zorgvuldig afgewogen wat de meest passende afdoening is. Zoals het OM in het Financieel Dagblad2 opmerkt, speelden in deze strafzaak de volgende omstandigheden een rol bij het bepalen van de wijze van afdoening: Baker Tilly Berk heeft zichzelf gemeld bij het OM, de feiten erkend en maatregelen genomen. Daarnaast speelden een rol dat aan een rechtspersoon geen andere (hoofd)straf kan worden opgelegd dan een geldboete en dat nu geen extra onderzoek nodig was wat lang zou hebben geduurd. Daarbij lag verjaring op de loer, ook omdat de coronacrisis voor vertraging had gezorgd. Zoals hiervoor in antwoord op vraag 1 reeds is aangegeven is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen.
Er is volgens het OM sprake van een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straftoemeting. Bij het bepalen van een dergelijke straftoemeting komt niet alleen gewicht toe aan de hoogte van het geldbedrag, maar ook aan het feit dat een accountantskantoor voorwerp is (geweest) van strafrechtelijk onderzoek in het kader van het bedenken en adviseren van (grensoverschrijdende) belastingconstructies. Daarbij bestaat er strafrechtelijk gezien nog wel steeds een onderscheid tussen het gebruik van deze constructies in het kader van belastingontwijking of belastingontduiking. Ik kom daar in antwoord op vraag 7 en 10 op terug.
Bent u bereid uit te zoeken wat Baker Tilly Berk verdient aan deze zaak? Kunt u aangeven waarom deze gegevens geheim zijn, indien dit het antwoord op de vraag gaat zijn, en waarom georganiseerde misdaad op deze manier extra beloond wordt?
De strafzaak tegen het accountantskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven rekening gehouden met de concrete omstandigheden van de strafzaak. Daarmee zie ik voor mijzelf geen rol meer weggelegd.
Wat vindt u ervan dat er een patroon zichtbaar is in de behandeling van fiscale onregelmatigheden in de zin dat degenen die (mogelijke) fraude mogelijk maken minder hard of niet bestraft worden, maar degenen die door hen zijn misleid juist extra hard worden aangepakt?
Mij is een dergelijk patroon niet bekend en kan ik ook niet afleiden aan de hand van de strafzaak waarnaar wordt verwezen in vraag 1. Zoals het OM in het Financieel Dagblad opmerkt is de strafzaak tegen de belastingplichtige voorwaardelijk geseponeerd nadat de verschuldigde belasting was voldaan. Ook de strafzaak tegen diens boekhouder is geseponeerd.
Erkent u dat gedupeerde ouders van De Parel en De Appelbloesem, die te goedertrouw dachten te handelen, in grote mate vergelijkbaar zijn met degenen die te goeder trouw zich laten voorlichten over hun belastingafdracht?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het opleggen van een straf of boete en het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of het recht op publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen waaronder toeslagen. Bij het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of recht op toeslag kan blijken dat de belanghebbende een bedrag moet (terug) betalen. Dit te betalen bedrag vormt geen straf, maar kan vanzelfsprekend voor de belanghebbende wel onaangename financiële consequenties hebben. Mede om onevenredige financiële consequenties in de toekomst te voorkomen, worden in het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen een aantal maatregelen voorgesteld. Zo bevat dit wetsvoorstel een maatregel die het mogelijk maakt om een beschikking tot terugvordering te matigen bij bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat de belanghebbende het slachtoffer is geweest van fraude door derden. Met de maatregelen in dit wetsvoorstel en de reeds ingevoerde maatregelen van de Wet hardheidsaanpassing Awir wordt geprobeerd om de hardheid van het stelsel te verminderen en de menselijke maat en de praktische rechtsbescherming in de uitvoering te verbeteren.
Ten aanzien van De Parel en De Appelbloesem heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane in de derde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 29 september jl. gemeld dat binnen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) deze zaken op groepsniveau zullen worden beoordeeld. Deze zaken maken onderdeel uit van zogenoemde «pre-CAF» zaken. UHT toetst institutionele vooringenomenheid bij de ouders die zichzelf hebben gemeld in principe op individueel niveau. Als zich echter meerdere ouders uit één zaak bij UHT hebben gemeld (zoals bij De Parel en Appelbloesem het geval is) of als UHT bij de beoordeling van één ouder of een andere CAF-zaak zelf aanwijzingen ziet voor een grotere groep, dan kunnen de betreffende (CAF-)onderzoeken groepsgewijs worden beoordeeld. Uit de beoordeling kan volgen dat de ouders institutioneel vooringenomen zijn behandeld op groepsniveau en daarmee in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Als dat niet het geval is, kan bijvoorbeeld wel recht bestaan op de hierboven genoemde matiging van de terugvordering bij bijzondere omstandigheden. In de planning houdt UHT rekening met prioriteit en betrokkenheid van ouders in acute noodsituaties. In de volgende VGR wordt een update over de stand van zaken gegeven.
Hoe is het mogelijk dat mensen in de toeslagenaffaire jarenlang zo hard zijn aangepakt via de kwalificatie «opzet grove schuld» en dat een zaak van bewezen belastingontwijking wordt geseponeerd en afgedaan wordt met een minimale boete?
De kwalificatie opzet, grove schuld had tot gevolg dat belanghebbenden geen persoonlijke betalingsregeling konden krijgen en dat zij na verloop van drie jaren met betrekking tot de resterende openstaande schuld niet in aanmerking kwamen voor het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen. Daarmee zijn ouders die de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen, inderdaad geconfronteerd met een harder invorderingsregime dan ouders die die kwalificatie niet hebben gekregen. Overigens erken ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, dat het toeslagenstelsel in bepaalde situaties onredelijk hard uitpakt. Ook voor de regelgeving en uitvoeringspraktijk met betrekking tot opzet, grove schuld geldt dat de gevolgen disproportioneel konden zijn. In verband daarmee is in november 2019 de invordering van schulden met de kwalificatie opzet, grove schuld stopgezet en wordt bij verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling niet meer getoetst of het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet, grove schuld. Inmiddels is een regeling gecreëerd die ertoe strekt ouders een tegemoetkoming te bieden die ten onrechte de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen en daardoor hard zijn getroffen.3
Voor de wijze waarop de strafzaak tegen Baker Tilly Berk is afgedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5. De strafzaak is niet beëindigd door middel van een sepot, maar door middel van een transactie. Wanneer een verdachte instemt met een transactie en deze betaalt is de strafzaak daarmee afgedaan, terwijl bij een sepot het OM besluit niet verder te vervolgen, bijvoorbeeld omdat er te weinig bewijs is om tot een veroordeling te kunnen komen. Misschien ten overvloede merk ik op dat er sprake was van belastingontduiking en niet (ook) van belastingontwijking, dat laatste is namelijk niet strafbaar. Wel heeft het kabinet met betrekking tot onder meer belastingontduiking het bedrijfsleven en de belastingadviessector in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid opgeroepen een Tax Governance Code ontwikkelen. Een Tax Governance Code is primair een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf, maar ik neem hierbij graag een aansporende rol op mij. Een stap hiertoe doe ik met een publicatie van een essaybundel over dit onderwerp. Daarnaast organiseert het Ministerie van Financiën eind dit jaar een webinar, waarin verschillende stakeholders over Tax Governance zullen praten. Ik verwacht dat deze bundel half oktober is afgerond. Deze wordt dan gepubliceerd op de website van het Ministerie van Financiën en vormt de aftrap voor een routekaart naar één ambitieuze, breed gedragen maar vooral door velen ondertekende Tax Governance Code.
Is het huidige stelsel van vergrijp- en verzuimboetes toereikend om juridisch goed onderlegde misdadigers als Baker Tilly Berk of haar voormalige CEO aan te pakken? Zo nee, welke wijzigingen gaat u hierin aanbrengen? Zo ja, waarom leidt het in dit geval niet tot vervolging en substantiële straffen en kunt u aangeven in welke gevallen er wel grootschalige gevolgen zijn voor facilitators?
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het strafrecht en het bestuurlijke boeterecht.
De zaak tegen Baker Tilly Berk is strafrechtelijk afgedaan. Voor de wijze waarop dat is gedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5.
Het bestuurlijke boeterecht voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp- en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs. Sinds 1 januari 2014 is dit uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld bij het plegen van fraude en het geval waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds 1 januari 2020 vergrijpboetes, die zijn opgelegd aan personen die als beroepsbeoefenaar opzettelijk belastingfraude hebben medegepleegd, openbaar worden gemaakt. Daarmee acht ik de mogelijkheden om bestuursrechtelijk op te treden tegen intermediairs zoals belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen vooralsnog toereikend. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en ontwikkelingen in de praktijk. Ik ben dan ook bereid om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet. Daarbij zal ook nadrukkelijk aandacht zijn voor het feit dat belastingadviseurs en andere fiscale intermediairs als zodanig geen wettelijk gereguleerde beroepsgroep vormen, anders dan bijvoorbeeld accountants.
Misschien ten overvloede merk ik nog op dat ten aanzien van hetzelfde feit naast een strafrechtelijke sanctie niet ook een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Dit volgt uit het una via-beginsel dat er in de kern op neer komt dat indien dezelfde gedraging zowel bestuurlijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan op een gegeven moment de keuze voor een van deze twee wegen dient te worden gemaakt, waarmee de andere weg wordt uitgesloten.
Kunt u aangeven wat de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen is op belastingontwijking? Kunt u aangeven hoe dat in verhouding staat met fraudeopsporing bij Toeslagen?
Ik neem aan dat u doelt op de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen op belastingontduiking.
De inzet van de Belastingdienst op belastingontduiking en fraudeopsporing bij Toeslagen zet de Belastingdienst jaarlijks uiteen in zijn Jaarplan4. Daarin staat toegelicht dat fraudebestrijding één van de kerntaken vormt van de Belastingdienst, welke keuzes daarin door de Belastingdienst worden gemaakt en hoe de Belastingdienst daarin samenwerking zoekt met andere overheidsinstanties, waaronder het OM.
In de Fraudemonitor wordt door middel van cijfers een beeld gegeven van de strafrechtelijk prestaties van de FIOD en het OM in de bestrijding van fraude. Daarbij zijn de instroom en uitstroom van zaken, inclusief de afdoeningsvormen door zowel het OM als de rechter alsook het type zaken vermeld.5 Het OM kan alleen een strafrechtelijk onderzoek starten als sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Hoeveel bedrijven en belastingadviseurs zijn de afgelopen jaren tegen de lamp gelopen en succesvol veroordeeld voor belastingontwijking? Kunt u hiervan een overzicht verschaffen?
Er zijn de afgelopen jaren geen (rechts)personen veroordeeld voor belastingontwijking. Dit komt omdat belastingontwijking niet strafbaar is gesteld.
Belastingontduiking is dat wel. Geprobeerd is de cijfers zoals hier gevraagd ten aanzien van belastingontduiking te achterhalen. Daarbij is gebleken dat er geen eenduidige wettelijke grondslag is op basis waarvan fiscale delicten worden vervolgd. Hierdoor is geen sluitend beeld te geven. Fiscale delicten worden immers niet alleen vervolgd op grond van de bijzondere wetgeving uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 68 en 69 AWR), maar ook vaak op grond van de commune wetgeving uit het Wetboek van Strafrecht (bijv. valsheid in geschrift (artikel 225 Sr), deelname aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr) of witwassen (artikel 420bis/420ter Sr). Daar komt bij dat van verdachte natuurlijke personen niet wordt geregistreerd welk beroep (bijvoorbeeld belastingadviseur) zij uitoefenen.
Het bericht ‘Gewelddadige tbs’er Hendrik M. neemt wederom de benen, zoekactie gestart’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gewelddadige tbs’er Hendrik M. neemt wederom de benen, zoekactie gestart»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat het personeel in deze tbs-kliniek zich heeft laten misleiden door deze gewelddadige verkrachter om te adviseren hem op onbegeleid verlof te sturen, vooral omdat dit niet de eerste maar de derde keer is dat hij de benen neemt waarvan hij de laatste keer zelfs naar het buitenland was gevlucht? Hoeveel lessen moet je dan leren? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet steeds maar weer gebeurd?
Het klopt dat betrokkene zich op eerdere momenten gedurende zijn tbs-behandeling heeft onttrokken tijdens verlof. De laatste keer betrof in 2016.
Vorig jaar werd de tbs-maatregel van betrokkene door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder voorwaarden beëindigd. Betrokkene verbleef in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging (art. 38 g WvSr) dan ook niet meer in een tbs-kliniek.
Het gerechtshof heeft als voorwaarde voor beëindiging wel bepaald dat betrokkene zich vrijwillig moest laten opnemen in een kliniek. De officier van justitie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarde(n). Het toezicht en de rapportering vinden op dezelfde manier plaats als bij tbs met voorwaarden.
Sinds 2019 verbleef hij in het kader van de voorwaardelijke beëindiging in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) in Assen en later, ten tijde van zijn onttrekking op een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) op hetzelfde terrein. Betrokkene stond tevens onder toezicht van de reclassering. Vanuit de kliniek ging hij op verlof. De geneesheer-directeur van de kliniek beslist in dergelijke gevallen over het toekennen van verlof. De reclassering heeft mij laten weten dat betrokkene zich tot het moment van de onttrekking aan de afspraken hield en dat er geen aanwijzingen waren dat hij zich zou onttrekken.
Deze gevaarlijke tbs’er is nu al tien dagen zoek, waarom is hij nog niet opgespoord en opgepakt?
Op 9 juni 2020 is betrokkene aangehouden.
Waarom is er door de politie geen opsporingsbericht uitgegaan? Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit alsnog gebeurd?
Er is een foto van betrokkene getoond in de media. De meerwaarde van een opsporingsbericht werd na overleg tussen politie en het Openbaar Ministerie (OM) om deze reden als gering gezien.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze tbs’er nooit meer op onbegeleid verlof mag worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
In het geval van betrokkene was de TBS onder voorwaarden beëindigd. Er was dus sprake van een ex-TBS’er op het moment van onttrekking. Het is aan de rechter om te beslissen of de tbs-behandeling met dwangverpleging opnieuw wordt hervat. Gedurende een tbs-maatregel wordt elke verlofaanvraag grondig getoetst door een interne commissie van een tbs-kliniek. Vervolgens adviseert het Adviescollege verloftoetsing tbs (AVT) over de verlofaanvraag. Dit college bestaat uit deskundigen en is onafhankelijk. De Dienst Justitiële Inrichtingen beslist uiteindelijk namens mij over de aanvraag. Een negatief verlofadvies van het AVT wordt altijd overgenomen. Een (poging tot) onttrekking aan een eerder verlof wordt meegenomen bij de beoordeling van een verlofaanvraag.
Hoeveel tbs’ers met een gevaarlijke en gewelddadige achtergrond lopen op dit moment zonder begeleiding vrij rond?
Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven was de tbs-maatregel met dwangverpleging van betrokkene onder voorwaarden beëindigd. Een voorwaardelijke beëindiging van een tbs-maatregel wordt door de rechter pas uitgesproken indien de rechter oordeelt dat de gevaarlijkheid van een tbs-gestelde is teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau. Op dit moment zijn er 174 tbs-maatregelen met dwangverpleging onder voorwaarden beëindigd. Het OM is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden in deze zaken. Zowel bij de TBS met voorwaarden als bij de voorwaardelijke beëindiging speelt de reclassering een centrale rol bij het adviseren over en formuleren van te stellen voorwaarden. De reclassering houdt ook toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden.
Bent u bereid per direct alle verloven van tbs’ers in te trekken, zolang u niet voor 100% kan garanderen dat deze gewelddadige tbs’ers opnieuw onschuldige slachtoffers maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De tbs-maatregel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. Verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling waarmee stapsgewijs en zorgvuldig meer bewegingsvrijheid wordt toegekend. Hiermee kan worden toegewerkt naar een veilige terugkeer in de samenleving.
Discriminatie en etnisch profileren in alle lagen van de overheid |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nationale ombudsman, die etnisch profileren in alle lagen van de overheid ziet?1
Ja.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat «iedereen (bij de overheid) barst van de vooronderstellingen en aannamen (en vooringenomenheid)»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit?
Mensen hebben helaas last van vooroordelen. In de wetenschap is beschreven hoe ons brein geneigd is de wereld om ons heen te categoriseren en daarmee te simplificeren.2 Dit kan leiden tot discriminatie en dat is ontoelaatbaar. Trainingen kunnen mensen bewust maken van hun eigen vooroordelen en stereotypen en zo discriminatie voorkomen. In de afgelopen jaren hebben ook medewerkers van ministeries en gemeenten dergelijke trainingen gevolgd bij het College voor de rechten van de mens.3 Ik zet in op verdere bevordering van dat bewustzijn bij de overheid, onder meer vanuit het strategisch personeelsbeleid Rijk 2025 waarin dit een belangrijk speerpunt is.
Deelt u de mening dat er binnen de overheid geen sprake mag zijn van institutionele vooringenomenheid, etnisch profileren, discriminatie en racisme?
Ja. Het is van groot belang om vooroordelen, bewust of onbewust, tegen te gaan omdat ze kunnen leiden tot discriminatie. De overheid heeft daarin een bijzondere verantwoordelijkheid, neergelegd in artikel 1 van de Grondwet.
Op welke manier gaat u dit zeker stellen, nu institutionele vooringenomenheid, etnisch profileren, discriminatie en racisme kennelijk zo wijd verbreid zijn binnen de overheid?
Er ligt bij alle lagen van de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid voor de voorkoming en bestrijding van discriminatie. De maatregelen uit het kabinetsbrede antidiscriminatiebeleid zijn mede gericht op de overheid zelf. Ten eerste is bewustwording over vooroordelen belangrijk. Zo vergroot het Kennisplatform Integratie & Samenleving, gefinancierd door het Ministerie van SZW, de bewustwording over vooroordelen en discriminatie bij beleidsmakers van gemeenten en andere overheidsinstellingen. Om vooroordelen bij de werving en selectie tegen te gaan worden trainingen ingekocht voor leden van selectie commissies om vooringenomenheid te voorkomen en selectie gesprekken te verbeteren. Naast deze preventieve maatregelen is het van groot belang om de norm, neergelegd in de gelijke behandelingswetgeving en ook in de privacywetgeving, nadrukkelijk onder de aandacht te brengen binnen de overheid en te vertalen naar de uitvoeringspraktijk. Dit doe ik bijvoorbeeld door te werken aan een vertaling van juridische anti-discriminatienormen naar ontwerpprincipes voor de ontwikkelaars van AI-systemen, die de ontwikkelaars helpen om non-discriminatienormen zo goed mogelijk te borgen in het ontwerp van AI. Tenslotte krijgt het voorkomen en bestrijden van discriminatie een plaats in het integriteitsbeleid binnen de overheid. Het tegengaan van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en ongewenste omgangsvormen zoals discriminatie, maakt op grond van de Ambtenarenwet onderdeel uit van het integriteitsbeleid dat gericht is op het bevorderen van goed ambtelijk handelen. Van ambtenaren wordt verwacht dat zij op een respectvolle manier omgaan met anderen, zowel in hun contacten buiten als binnen de organisatie. Ambtenaren worden aangemoedigd elkaar aan te spreken op ongewenst gedrag en vermoedens van integriteitsschendingen te melden. Binnen het Rijk krijgt de positie van de melder de komende tijd extra aandacht. Ik verwacht de Tweede Kamer met een Kamerbrief voor het zomerreces nader hierover te kunnen informeren.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat het lerend vermogen van sommige overheidsorganisaties beperkt is en het voortschrijdend inzicht wel erg langzaam voortschrijdt? Klopt het dat het bijna altijd om monopolistische organisaties gaat, waarvoor de burger geen alternatief heeft?
Discriminatie is ontoelaatbaar en moet op alle mogelijke manieren voorkomen en bestreden worden. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 komen vooroordelen, bewust of onbewust, helaas bij alle mensen voor. Overheidsorganisaties hebben, vanwege hun specifieke rol in een democratische rechtsstaat, bij uitstek een verantwoordelijkheid om conform het gelijkheidsbeginsel te handelen. Het kabinet zet erop in om dit te bevorderen, onder meer met de acties toegelicht bij vraag 2.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de Nationale ombudsman over etnisch profileren binnen de overheid zal worden afgerond? Is het waar dat er in korte tijd al 150 tot 200 meldingen hierover binnen gekomen zijn? Kunt u op dit onderzoek een kabinetsreactie schrijven met concrete actiepunten om etnisch profileren tegen te gaan?
De Nationale ombudsman doet een onderzoek naar hoe overheidsinstanties – waaronder de ombudsman zelf – om moeten gaan met klachten over etnisch profileren. De Nationale ombudsman verwacht het onderzoek in het najaar van 2020 af te ronden. In het kader van het onderzoek heeft de Nationale ombudsman tijdelijk een meldpunt geopend waarin burgers zijn gevraagd hun ervaringen met etnisch profileren te delen. Daarbij lag de focus op de vraag of burgers hierover een klacht hebben ingediend, en zo nee waarom niet, en zo ja, hoe zij dat hebben ervaren. Hierop zijn tussen de 150 en 200 reacties van burgers ontvangen.
Uiteraard zal ik het rapport na de openbaarmaking ervan bestuderen en bezien of het mij aanleiding geeft tot nadere vervolgacties.
Kunt u dit onderzoek zodanig verbreden dat het niet alleen gaat over afhandeling van klachten, maar ook naar het hele fenomeen etnisch profileren in al zijn facetten? Dus dat er ook gekeken wordt naar de oorzaken en mechanismes, die een rol spelen bij etnisch profileren? En hoe dit op een effectieve manier is tegen te gaan?
De focus van de Nationale ombudsman ligt bij dit onderzoek op de klachtbehandeling, omdat dat het expertisegebied is van de ombudsman. In zijn rapport zal de ombudsman ingaan op de manier waarop klachtbehandeling een rol kan spelen bij het tegengaan van etnisch profileren. Daarnaast zijn diverse instanties bezig met etnisch profileren (bijvoorbeeld de Autoriteit Persoonsgegevens). Ik verwacht dat lopende initiatieven, zoals die van de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens, meer inzicht zullen geven in een effectieve aanpak van etnisch profileren.
Zullen in dit onderzoek van de Nationale ombudsman ook de Belastingdienst, de politie, het UWV, het CBR, de SVB, de IND2 en de gemeenten meegenomen worden? Kunt u dit verzoek doen aan de Nationale ombudsman?
Voor het onderzoek van de Nationale ombudsman staan klachten centraal van burgers die het gevoel hebben dat zij er bij de opsporing of rechtshandhaving worden uitgepikt door een individuele ambtenaar vanwege hun etniciteit. Gelet op die definitie worden bij dit onderzoek de volgende overheidsinstanties betrokken: politie, KMar, UWV, SVB, Belastingdienst Douane en gemeenten.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat de politie er helaas in negatieve zin uitspringt wat betreft de vooringenomenheid? Klopt het dat dit zich met name uit in onterechte staandehoudingen en niet serieus omgaan met klachten?
In het artikel wordt een aantal overheidsorganisaties genoemd waarover klachten zijn als het gaat om institutionele vooringenomenheid. Ook wordt aangegeven dat er regelmatig klachten zijn over het optreden van de politie, hetgeen ook moet worden gerelateerd aan het feit dat de politie als frontlinie-organisatie van de overheid heel zichtbaar is.
De politie mag geen onderscheid maken tussen burgers zonder objectieve rechtvaardiging. De politie richt zich daarom – onder meer door middel van bewustwording via opleiding en trainingen – op professioneel controleren waarmee etnisch profileren wordt voorkomen. Met het oog hierop is het handelingskader proactief controleren ontwikkeld als richtsnoer voor een objectieve rechtvaardige selectie en goede bejegening.
Het voorkomen van etnisch profileren is van cruciaal belang voor de legitimiteit van het optreden van de politie, het maatschappelijk vertrouwen van eenieder in de politie en effectief politieoptreden5. De politie beschikt daarom ook over een toegankelijke en transparante klachtenprocedure waarin de onafhankelijke beoordeling van een klacht is geborgd. Uit de jaarcijfers van de politie blijkt dat van de 9677 ontvangen klachten in 2019, de politie 60 klachten ontving over etnisch profileren in de periode van januari 2019 tot april 2020.
Is het waar dat de klachtenprocedure bij de politie niet onafhankelijk is en bijna nooit leidt tot sancties tegen politieagenten? Kunt u er voor zorgen dat klachten over de politie worden behandeld door personen die onafhankelijk zijn van de politie? En dat deze klachten leiden tot echte sancties, en echte genoegdoening van personen, die zijn gedupeerd door de Politie?
De politie voert haar werk zo goed mogelijk uit. Vaak gaat dat goed, ook in lastige situaties. Maar soms gaat het niet goed. In die gevallen kan een burger binnen één jaar een klacht indienen bij de politie.
De klachtenprocedure van de politie vindt haar grondslag in de Algemene wet bestuursrecht. In de eerste fase van de procedure wordt allereerst bepaald of een klacht al dan niet ontvankelijk is. Wanneer een klacht in behandeling wordt genomen, wordt getracht om met de klager en betrokken politiemedewerker(s) in gesprek te gaan en de klacht naar tevredenheid op te lossen. Als de klager tevreden is stopt de klachtbehandeling. Indien dit niet lukt, heeft de klager de mogelijkheid de behandeling van de klacht voort te zetten in de tweede fase. De politiechef van de betreffende eenheid vraagt advies aan een onafhankelijke klachtencommissie. Die commissie bestaat uit mensen die niet bij de politie werken. De klachtencommissie start een eigen onderzoek. Onderdeel daarvan is het organiseren van een hoorzitting waarbij de klager en de politiemedewerker beiden een toelichting kunnen geven op het politieoptreden. De klachtencommissie levert na het onderzoek een advies aan bij de politiechef. De politiechef stuurt de klacht ook voor advies door naar de burgemeester en de hoofdofficier van justitie. Aan het eind van deze fase wordt door de politiechef een beslissing genomen over de klacht. Indien de klager het niet eens is met deze beslissing dan kan hij/zij zich wenden tot de Nationale ombudsman.
De klachtenprocedure van de politie is een zorgvuldig ingerichte procedure waarvan een onafhankelijke beoordeling van klachten onderdeel uitmaakt. De klachtenprocedure is gericht op het herstel van vertrouwen van de burger in de politie en op het leren van klachten. Het is niet gericht op sanctioneren. Een klacht kan wel aanleiding geven tot het uitvoeren van een disciplinair of strafrechtelijk onderzoek. Daaruit kunnen sancties volgen. De politie werkt voortdurend aan de verbetering van de klachtenprocedure.
In het kader van professionalisering van de klachtbehandeling is de politie in 2019 in samenwerking met de Nationale ombudsman een verbetertraject gestart. Via workshops worden beelden gedeeld over de huidige werking van de klachtbehandeling binnen de politie en hoe deze richting de burger kan worden verbeterd. Ook is er een werkgroep gestart die vakgerichte workshops voor alle klachtbehandelaars organiseert, zoals een workshop over het herkennen van lichaamstaal en een werkbezoek aan klachtafdelingen van andere organisaties. Medewerkers van eenheden zijn ook bij andere eenheden op bezoek gegaan, waarbij gesproken is over het procesmodel klachten, de eenduidigheid van werken én waarbij het leren van elkaar centraal stond.
Herinnert u zich de brief van Minister-President Rutte van 6 februari 2012 aan het Landelijk Platform Slavernijverleden? Klopt het dat daarin stond dat «... de overheid alle burgers en ingezetenen van ons land gelijk behandelt en niet discrimineert»? Hoe verhoudt dit zich tot de bevindingen van de Nationale ombudsman, die het tegenovergestelde zegt?
De overheid is gehouden aan artikel 1 van de Grondwet en dient allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk te behandelen. Het is zeer onwenselijk als vooroordelen tot discriminatie leiden. Het is de opdracht van iedere overheidsorganisatie om dat te voorkomen en bestrijden. Daar is onze inzet op gericht. Het is goed dat de Nationale ombudsman dit vanuit zijn rol onder de aandacht brengt.
Bent u bereid om de strafbare feiten, zoals opgesomd in artikel 137c t/m 137g en 429quater van het Wetboek van Strafrecht expliciet strafbaar te stellen op grond van nationaliteit en taal? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de strafbaarheid van discriminatie op grond van nationaliteit en taal. De huidige wetgeving beschermt dat belang. Eén van de opgenomen discriminatiegronden in de zogeheten antidiscriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht (de artikelen 137c-137g en 429quater), betreft «ras». De grond ras omvat, in overeenstemming met het VN Verdrag tegen rassendiscriminatie, kenmerken van fysieke, etnische, geografische, culturele, historische of godsdienstige aard. Dit wordt bevestigd door vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. Hoge Raad 13 juni 2000, NJ 2000, 513 en HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016: 510). Discriminatie van een persoon op grond van diens nationaliteit valt daar onder, evenals taal en burgerschap voor zover deze die afkomst markeren. Het kabinet ziet om deze reden geen aanleiding taal en nationaliteit als zelfstandige discriminatiegronden in de strafwetgeving op te nemen.
Bent u bereid om artikel 1 van de Grondwet met de gronden etniciteit en nationaliteit te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Ook het begrip ras in artikel 1 van de Grondwet dient overeenkomstig het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie ruim te worden uitgelegd en omvat onder meer: huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming.6 Ik acht een verruiming van artikel 1 van de Grondwet dan ook niet noodzakelijk.
Bent u bereid om het brede antidiscriminatie- en racismebeleid grondig te evalueren, inclusief de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Ik informeer uw Kamer elk jaar over de voortgang van de kabinetsaanpak van discriminatie, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs (BVOM) en Media en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze voortgang komt vervolgens aan de orde in algemene overleggen met de vaste Kamercommissie van Binnenlandse Zaken. Hiermee vindt er jaarlijks een grondige beoordeling plaats van het kabinetsbeleid tegen discriminatie en racisme. Overigens heb ik naar aanleiding van verschillende rapporten over de antidiscriminatievoorzieningen in mijn brief van 16 oktober 20197 mijn visie neergelegd over de versterking van antidiscriminatievoorzieningen.
Iraniërs die dreigen met de vernietiging van historische Joodse graftombes |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen over Iraniërs die dreigden met de vernietiging van de historische Joodse graftombe van Ester en Mordechai?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat, uitgerekend op de 72e verjaardag van de Joodse staat Israël, er brand is gesticht in de graftombe?2
Ja.
Bent u bereid om, in navolging van onder andere de Amerikaanse gezant die strijdt tegen antisemitisme, deze laffe daad openlijk te veroordelen?
Nederland brengt met regelmaat zorgen over antisemitisme en antizionisme in Iran over in gesprekken met de Iraanse autoriteiten en zal dit blijven doen.
Staat u nog steeds achter uw eerdere bewoordingen dat de graftombe van Ester en Mordechai «adequaat wordt beschermd»? Zo ja, waar blijkt dit uit?
De graftombe van Ester en Mordechai staat geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization. Dit betekent dat Iran in samenwerking met UNESCO zorg draagt voor het behoud van dit erfgoed.
Kunt u nagaan of de Iraanse autoriteiten serieus onderzoek hebben ingesteld naar de brandstichting om de daders in de kraag te vatten?
Na de brandstichting hebben de lokale autoriteiten in Hamadan aangegeven dat er een zaak is geopend om de toedracht van het incident te onderzoeken. De schade aan de graftombe lijkt gelukkig beperkt.
In hoeverre denkt u dat het gelijkstellen van Israël aan «kanker» of een «virus» en het onversneden antisemitisme dat ayatollah Khamenei uitdraagt in zijn tweet, bijdraagt aan het beschermen van de Joodse graftombe?3
De dreigende taal van de Opperste Leider ten aanzien van Israël is onacceptabel. Daarom heeft Hoge Vertegenwoordiger Borrell, mede op aandringen van Nederland, op 21 mei ook een heldere veroordeling van dergelijke praktijken uitgebracht. Echter staat dat los van de taak van de Iraanse regering en UNESCO om cultureel erfgoed, zoals de Joodse graftombe, te behouden.
Bent u nu wél bereid er bij Iran op aan te dringen dat de tombe behouden en beschermd dient te worden, voordat deze in zijn geheel wordt vernietigd?
Zie het antwoord op vragen 3 en 6.
De waarschuwing van de Nationale Ombudsman het stroomstootwapen terughoudend te gebruiken |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman: gebruik stroomstootwapen terughoudend»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat het stroomstootwapen is ingezet tegen een demente man van 73 en jongeman in een psychose?
De oproep van de Nationale ombudsman is in algemene zin al geldend voor ieder gebruik van deze of andere geweldsmiddelen. Daarnaast wordt gebruik van geweld door de politie achteraf altijd beoordeeld op rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Zo ook bij de inzet van het stroomstootwapen.
Met het stroomstootwapen kan de politie, mits zorgvuldig ingezet, met minder geweld gevaarsituaties tot een goed einde brengen. Het zorgvuldig inzetten van het stroomstootwapen is uiteraard een belangrijk onderdeel van de opleiding en training die politieagenten doorlopen voordat zij over het stroomstootwapen mogen beschikken en dit indien noodzakelijk en in overeenstemming met de geweldsinstructie kunnen inzetten.
De politiechef van de eenheid Rotterdam heeft in reactie op het onderzoek van de Nationale ombudsman aangegeven dat de politie hier lering uit trekt. Ik ga verder niet in op specifieke casussen waarbij het stroomstootwapen is gebruikt.
Was u voorafgaand aan het advies van de Nationale ombudsman bekend met de klachten over de inzet van het stroomstootwapen in een GGZ-instelling? Zo ja, welke lessen zijn hieruit getrokken en welk gevolg heeft dit gehad voor het beleid rondom de inzet van het stroomstootwapen?
In het najaar van 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de GGZ een inspanningsverplichting heeft om eerst zelf een acute noodsituatie beheersbaar te maken. Bij de afspraken die de politie met de GGZ-sector heeft gemaakt gelden de volgende uitgangspunten. De GGZ-instelling doet pas een beroep op de politie indien zij er zelf niet in slaagt een situatie beheersbaar te houden of te maken. Om de juiste aanpak te kunnen bepalen, is de inzet verder dat een door de GGZ-instelling aangewezen functionaris de politie van relevante informatie voorziet, waaronder eventuele medische risico’s of gezondheidsrisico’s waar de politie in die specifieke (nood)situatie rekening mee moet houden. De agent weegt deze informatie mee bij het maken van de keuze voor het meest proportionele middel om de noodsituatie te beëindigen.2 Onder het huidige juridische kader – dat naar aanleiding van de pilots is aangescherpt – voldoet de inzet van het stroomstootwapen ten behoeve van medicijninname, of tegen verdachten die reeds geboeid of anderszins onder controle zijn, bijvoorbeeld in gesloten ruimtes waar ze geen gevaar vormen, niet aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste.3
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de motie van de leden Den Boer en Diertens over de toegezegde monitoring van de gezondheidseffecten van het stroomstootwapen onafhankelijk wetenschappelijk laten uitvoeren?2
Zoals ik in mijn brief van 30 januari 2020 aan de Tweede Kamer heb aangegeven, verwacht ik in het halfjaarbericht politie van komend najaar nader in te kunnen gaan op de opzet van dit onderzoek.5
In hoeverre is het mogelijk voor de politie om bij de inzet van het stroomstootwapen rekening te houden met gezondheidsklachten van burgers tegen wie het wapen wordt ingezet? Welke implicaties heeft dit voor de inperking van de inzet van het stroomstootwapen?
Tijdens de opleiding en training worden politieambtenaren bewust gemaakt van de risico’s bij het gebruik van de diverse vormen van geweld en het gebruik van geweldmiddelen. Dit geldt ook voor het gebruik van het stroomstootwapen. Daarbij wordt uitvoerig besproken wanneer in het kader van bekende dan wel zichtbare gezondheidsklachten, maar ook bij jonge kinderen, zichtbaar zwangere vrouwen, ouderen en zichtbaar zwakkere personen, het stroomstootwapen niet mag worden gebruikt indien met het gebruik van een minder ingrijpend geweldsmiddel kan worden volstaan of omdat het beoogde doel dit niet rechtvaardigt. De context van dat moment, zoals omgeving, gedrag van de verdachte, mogelijkheden van andere alternatieven waaronder afwachten en gebruik andere geweldsmiddelen, blijft hierbij altijd leidend.
Overigens is het stroomstootwapen op dit moment, anders dan ten behoeve van de pilotteams, uitsluitend rechtens toegekend aan ambtenaren die behoren tot een aanhoudings- en ondersteuningsteam.6 Door politieambtenaren bewust te maken van de risico’s leren zij situaties beter in te schatten en daar het gebruik van geweld en geweldmiddelen op af te stemmen. In de politieorganisatie en bij politieambtenaren is daarbij continu aandacht voor het leren van het gebruik van geweld.
Welke lichamelijke of mentale gezondheidsrisico’s voorziet u bij het op grote schaal inzetten van het stroomstootwapen?
Aan het gebruik van geweld zijn in zijn algemeenheid altijd risico’s op verwonding verbonden, dat geldt ook voor het stroomstootwapen. Eerder heb ik uw Kamer reeds het WODC rapport Gezondheidseffecten van blootstelling aan stroomstootwapens (Tasers) doen toekomen7. Uit dit rapport blijkt dat bij het gebruik van het stroomstootwapen potentieel drie soorten schade kunnen worden veroorzaakt. In de eerste plaats veroorzaken de darts kleine wondjes in de huid. In de tweede plaats zijn verwondingen denkbaar doordat de doelpersoon tijdelijk geen controle heeft over zijn spieren en daardoor ongelukkig ten val kan komen. In de derde plaats is schade voorstelbaar ten gevolge van de kortstondige stroompuls.
Op dit moment zijn die risico’s op verwonding niet zodanig dat het gebruik van het stroomstootwapen niet langer verantwoord zou zijn. Wel geeft het WODC aan dat meer wetenschappelijke onderzoek nodig is.
Ik heb daarom naar aanleiding van dit rapport besloten dat de bredere invoering bij de politie gepaard moet gaan met nader medisch wetenschappelijk onderzoek. Zoals in het antwoord op vraag 4 reeds is aangegeven, kom ik later dit jaar terug op de invulling van dit onderzoek.
Bent u bereid strengere richtlijnen op te stellen voor het gebruik van het stroomstootwapen alvorens het gebruik ervan uit te breiden naar 17.000 agenten?
Zoals ik in mijn brieven van 15 november 20188 en 15 november 20199 aan uw Kamer heb laten weten, zijn naar aanleiding van de pilots de inzetcriteria reeds aangescherpt.
Gaat u de training van politieagenten aanpassen op basis van het advies van de Nationale ombudsman? Klopt het dat de trainingsdagen met betrekking tot de inzet van het stroomstootwapen worden uitgebreid van twee naar drie? Hoeveel aspiranten krijgen deze training en in welk jaar? Wordt de training met enige regelmaat herhaald, bijvoorbeeld in het kader van de Integrale Beroepsvaardigheidstrainingen? Beschikt de Politieacademie over voldoende opleidingscapaciteit of wordt deze nader uitgebreid?3
De aandachtspunten uit de pilots, de evaluatie en de afspraken uit de handreiking tot samenwerking tussen ggz en politie zijn in de opleiding voor het stroomstootwapen opgenomen. De richtlijnen die de Nationale ombudsman meegeeft voor het stroomstootwapen onderschrijf ik. Ze komen overeen met de afspraken die ik eerder hierover met de politie heb gemaakt.
Zoals ik eerder in mijn brief van 15 november 2019 aan de Kamer heb gemeld, is de opleiding voor het stroomstootwapen uitgebreid van twee naar drie dagen11. Daarnaast heeft de korpschef bij mij aangegeven dat na invoering, het oefenen met- en jaarlijks certificeren voor het stroomstootwapen altijd onderdeel zal uitmaken van de reguliere Integrale Beroepsvaardigheids- Training (IBT), onafhankelijk van de daar thans voor geldende beschikbaar gestelde uren. Zonder geldige certificering mag een politieambtenaar dit geweldmiddel niet tijdens zijn dienst bij zich dragen noch gebruiken.
Het stroomstootwapen wordt uitgerold over 167 basisteams, gefaseerd over 5 jaar. Nadat de implementatie volledig is afgerond, wordt de training van het stroomstootwapen ook opgenomen in de initiële opleiding. Daarom blijft er jaarlijks een noodzaak om de nieuwe instroom, bij de reeds geïmplementeerde teams op te leiden. Bij het berekenen van de impact met deze werkwijze is rekening gehouden met de benodigde middelen en capaciteit.
Het bericht ‘Politie luidt noodklok over toename crystalmethlabs’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie luidt noodklok over toename crystalmethlabs»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel crystalmethlabs er dit jaar zijn opgerold? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal opgerolde crystalmethlabs, opgesplitst per jaar, vanaf 2017? Zo nee, waarom niet?
Over de periode 1 januari tot en met 8 juni 2020 zijn op dit moment acht opgerolde productielocaties geregistreerd waarin vermoedelijk productie van methamfetamine (crystal meth) plaatsvond. Het aantal productielocaties voor methamfetamine dat sinds 2017 is opgerold is in onderstaande tabel weergegeven.
Jaar
2017
2018
2019
2020
Opgerold
5
7
9
81
Kunt u aangeven waar de tot nu toe opgerolde crystalmethlabs zich in Nederland bevinden? Zo ja, in hoeverre is er sprake van geografische concentratie van dergelijke labs? Zo nee, waarom niet?
De politie geeft aan dat het inzichtelijk maken van de locaties waar productieplaatsen zijn opgerold het opsporingsbelang kan schaden. Ik kan daarom over de vindplaatsen geen uitspraak doen.
Kunt u aangeven hoe het aandeel inbeslaggenomen crystal meth zich verhoudt tot het totaal aantal in beslag genomen drugs? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven, opgesplitst per jaar, vanaf 2017? Zo nee, waarom niet?
Een volledige registratie van de totale hoeveelheid in Nederland in beslag genomen drugs, onderverdeeld naar type drugs, is over de periode 2017 tot en met 2019 niet beschikbaar. In de van de politie ontvangen informatie zijn niet alle inbeslagnames van alle eenheden opgenomen. Over 2018 zijn alleen gegevens bekend van het Hit and Run Cargo Team (HARC) in de Rotterdamse haven en de Douane. Omdat deze gegevens op onderdelen een aanzienlijke onderschatting vormen van de totale hoeveelheid drugs die dat jaar in beslag zijn genomen, kan ten aanzien van de inbeslagnames in dat jaar geen voldoende representatief beeld worden geschetst. In onderstaande tabel zijn de drugssoorten vermeld die in de van de politie ontvangen gegevens over zowel 2017 als 2019 voorkomen en voldoende eenduidig zijn gedefinieerd om te kunnen worden vergeleken. De gegevens over deze jaren zijn inclusief de inbeslagnames door de Douane en de Koninklijke Marechaussee.
Uit deze cijfers blijkt dat het aandeel methamfetamine binnen de totale hoeveelheid inbeslagnemingen sinds 2017 is toegenomen. Cocaïne blijft verreweg het grootste deel vormen. Hierbij moet worden aangetekend dat voorzichtigheid geboden is bij het duiden van trends op grond van deze beperkte beschikbare data.
2017
2019
In beslag genomen
kg
kg
Amfetamine (speed)
122
475
Heroïne
1.110
1.326
Cocaïne
14.628
43.836
Methamfetamine / crystal meth
23
837
Ecstasy
1.249
599
Ketamine
1
19
Designerdrugs/NPS
5
Bronnen: «Drugs inbeslagnemingen uit het jaar 2017«, politie, Landelijke Eenheid, en «Informatierapport inbeslagname drugs 2019», politie, DLIO, mei 2020
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederland vanwege de goede infrastructuur, productiefaciliteiten en het milde strafklimaat als aantrekkelijke productiebasis voor crystal meth wordt gezien? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u en bent u bereid nog meer te nemen om Nederland minder aantrekkelijk te maken voor drugscriminelen? Zo nee, waarom niet?
De toename van het aantal aangetroffen productielocaties voor methamfetamine baart ook mij zorgen, en toont eens te meer de noodzaak om de georganiseerde ondermijnende criminaliteit krachtig te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 18 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd op welke wijze het kabinet in de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit investeert.2 Van de daarin genoemde investeringen zal in het bijzonder de introductie van het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) de risico’s voor drugscriminelen vergroten, en het daarmee voor hen Nederland onaantrekkelijker maken in Nederland actief te zijn. Ook zijn momenteel enkele wetswijzigingen in voorbereiding waarmee de handel in niet-geregistreerde precursoren (grondstoffen voor drugs) en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen kan worden aangepakt.
Over de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen kan in het algemeen het volgende worden opgemerkt. Aannemelijk is dat de factoren die Nederland aantrekkelijk maken voor bona fide ondernemers, zoals infrastructuur en financiële dienstverlening, ook door criminelen worden gewaardeerd. Ten aanzien van het strafklimaat heb ik uw Kamer in mijn brief van 3 februari jl. bericht dat Nederland in vergelijking tot andere landen in Noordwest-Europa geen bijzonder lage maximumstraffen kent.3 Over de overwegingen die voor drugscriminelen bepalend zijn voor de keuze hun waar in Nederland te produceren is vooralsnog weinig bekend. Om maatregelen te kunnen voorstellen die de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen verminderen is meer inzicht in deze overwegingen gewenst. In het kader van de kennisagenda van het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarover ik uw Kamer in de hiervoor genoemde brief heb geïnformeerd, ga ik na op welke wijze hier onderzoek naar kan worden gedaan. Ik zal uw Kamer daarover in het najaar nader informeren.
Is bij u meer bekend over de achtergrond van de opdrachtgevers van de crystalmethlabs? Zo ja, bestaat er enig verband tussen crystal meth opdrachtgevers en xtc opdrachtgevers? Zo nee, waarom is niet meer bekend over de achtergrond en lopen er überhaupt onderzoeken naar deze crystal meth opdrachtgevers?
Ik kan geen uitspraken doen over lopende onderzoeken. Wel kan worden gezegd dat bij enkele zaken is geconstateerd dat er naast de vermoedelijke productie van methamfetamine sprake was van handel in andere soorten illegale drugs. Daarnaast zijn er signalen op basis waarvan wordt vermoed dat bestaande synthetische drugsproducenten en handelaren (deels) overstappen naar de productie van methamfetamine.
De politie geeft aan aanwijzingen te hebben dat Nederlandse drugshandelaren met behulp van Mexicaanse drugskartels xtc-labs ombouwen tot labs waar crystal meth wordt gemaakt, herkent u dit beeld? Zo ja, welke concrete acties, zowel nationaal als internationaal, heeft u genomen en bent u van plan om te nemen om te voorkomen dat dat Mexicaanse drugskartels hun werkgebied in Nederland kunnen uitbreiden?
Zoals gemeld in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer over methamfetamine werkt de politie nauw samen met buitenlandse opsporingsdiensten, zowel in Europees verband als daarbuiten.4 Buiten Europa onderhoudt de politie intensief contact met de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA), de Australian Federal Police (AFP) en Mexicaanse opsporingsdiensten. De politie geeft aan op dit moment geen concrete reden te hebben om aan te nemen dat Mexicaanse drugskartels hun werkterrein uitbreiden naar Nederland. Evenals ten tijde van de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen is het beeld dat Mexicaanse criminelen op verzoek en onder regie van Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) in uitvoerende rollen de productie ondersteunen. In het contact met de Mexicaanse opsporingsdiensten worden de ontwikkelingen op dat vlak gevolgd en signalen uitgewisseld.
Kan worden toegelicht welk deel van de productie van crystal meth is bestemd voor de Nederlandse afzetmarkt en welk deel is bestemd voor de buitenlandse markt? Zo nee, waarom niet?
Uit het in maart jl. door het Trimbos-Instituut gepubliceerde Jaarbericht Nationale Drug Monitor 2019 (NDM 2019) blijkt dat het gebruik van methamfetamine in Nederland sporadisch is, en zich beperkt tot enkele groepen zoals mannen die seks hebben met mannen.5 Op basis daarvan kan worden aangenomen dat de in Nederland geproduceerde methamfetamine vrijwel volledig wordt geproduceerd voor de buitenlandse markt.
Zijn er signalen vanuit het buitenland over uit Nederland afkomstige crystal meth? Zo nee, bent u bereid om contact op te nemen met uw Europese collega’s om de Europese productielijnen en afzet van crystal meth meer in kaart te brengen en de Kamer hier op korte termijn nader over te informeren?
In enkele gevallen zijn vanuit het buitenland, zowel binnen Europa als overzees, signalen ontvangen over aangetroffen methamfetamine die uit Nederland afkomstig zou zijn. Omdat het lopende onderzoeken betreft kan de politie hierover geen specifieke informatie verstrekken. Vanwege het onderzoeksbelang kan ook geen gedetailleerde informatie over de productie- en afzetlijnen worden gegeven. Zoals ik uw Kamer heb medegedeeld in mijn brief over crystal meth van 10 september 2019 bevinden de gebruikers van methamfetamine zich vooral in Noord-Amerika, en in toenemende mate in Zuid- en Oost-Azië en Australië.6 De landen in deze regio’s vormen daarom een belangrijke eindbestemming voor in Nederland geproduceerde methamfetamine.
Indien uit het buitenland het signaal wordt ontvangen dat vermoedelijk in Nederland geproduceerde methamfetamine is aangetroffen, zet de politie waar mogelijk met het desbetreffende land in op joint targeting. Hieronder wordt verstaan: het maken van afspraken met de internationale partners over de (structurele) opbouw van een informatiepositie, die leidt tot een aanpak van de sleutelfiguren, vanuit een gedeeld belang en kijkend naar gezamenlijke (interventie-) mogelijkheden. Joint targeting leidt tot focus, samen met andere landen, op High Priority targets, met het doel hen in hun criminele handelen te frustreren en uit te schakelen en verkregen vermogen af te nemen.
Welke maatregelen zijn er reeds genomen tegen eigenaren die, in ruil voor geld, hun leegstaande schuren beschikbaar stellen voor crystalmethlabs? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze eigenaren weerbaarder te maken tegen deze drugscriminelen?
Eigenaren die worden verdacht van een strafbaar feit met betrekking tot de productie of opslag van illegale drugs in hun schuur worden strafrechtelijk vervolgd. Daarnaast is de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd een pand te sluiten als dit wordt gebruikt voor de productie of opslag van illegale drugs. Deze bevoegdheid ziet ook op schuren en loodsen, en wordt in de praktijk ook toegepast. Behalve het aanpakken van eigenaren die zich inlaten met drugscriminelen wordt ook in preventie geïnvesteerd. Om te voorkomen dat drugscriminelen ongestoord hun gang kunnen gaan in leegstaande schuren en loodsen zijn meerdere initiatieven ontwikkeld. In Brabant heeft de Taskforce – RIEC Brabant-Zeeland het Project Agrarisch Buitengebied geïnitieerd, dat als doel heeft de maatschappelijke weerbaarheid in het agrarisch buitengebied te vergroten en barrières op te werpen tegen ondermijning. Naast controles van stallen en loodsen, wordt door het geven van voorlichting en het bieden van handelingsperspectief bijgedragen aan het vergroten van de weerbaarheid van agrariërs. Verder is in het kader van de Regiodeal Achterhoek het programma Vitaal Buitengebied ontwikkeld. Naast het vergroten van de weerbaarheid van eigenaren van leegstaande panden wordt in dit programma ook ingezet op de transformatie en sloop van leegstaande gebouwen en het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen voor boeren om hun erf vitaal te kunnen houden en goed te kunnen blijven leven in het buitengebied. Tot slot heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer in zijn brief over de wijkaanpak van 31 maart jl. geïnformeerd over het onderzoek dat door de ministeries van JenV en BZK is uitgevoerd naar de huur van panden voor criminele doeleinden («Panden met een luchtje»).7 In de voortgangsbrief ondermijning van komend najaar wordt uw Kamer nader over dit onderzoek geïnformeerd.
Hoe staat het met het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt om een groep van nieuwe psychoactieve stoffen (NPS), ook wel designerdrugs genoemd, te verbieden? Hoe verhouden de actieve stoffen van crystal meth zich tot de groep NPS behorende tot dit wetsvoorstel?
Het wetsvoorstel waarmee groepen nieuwe psychoactieve stoffen kunnen worden verboden is dit voorjaar door Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport via internet geconsulteerd. Partijen die belast zullen zijn met de uitvoering en handhaving van de voorgenomen wetswijziging zijn verzocht een uitvoeringstoets uit te brengen. De verwachting is dat alle reacties de komende weken ontvangen zullen zijn en verwerkt kunnen worden. Het streven is het wetsvoorstel dit najaar in procedure te brengen.
De verhouding van methamfetamine tot het wetsvoorstel kan als volgt worden toegelicht. De stofgroepen die voor een verbod worden beoogd zijn afgeleid van de chemische structuur van middelen die op lijst I van de Opiumwet staan. Een van die stofgroepen (fenethylamines) omvat ook de chemische structuur van amfetamine. Dat betekent dat alle nieuwe aan amfetamine verwante stoffen verboden zullen zijn. Methamfetamine is een stof die tot de amfetamines behoort, wat betekent dat ook alle mogelijke varianten van methamfetamine automatisch verboden zullen zijn.
De berichten ‘Wapenbranche dreigt met claim tegen politie om gesloten loket’ en ‘Politie bezorgd over florerende wapenhandel’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wapenbranche dreigt met claim tegen politie om gesloten loket»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken niet zijn aangewezen als «contactberoep»? Waarom gaat de politie hier dan per saldo wel zo mee om? Kunnen – nu door het kabinet het besluit is genomen dat vanaf 11 mei (echte) contactberoepen weer uitgeoefend mogen worden – ook de volledige werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken hervat worden?
De politie heeft aan het begin van deze coronacrisis de publiekscontacten voor zover niet strikt noodzakelijk opgeschort tot nader order. Ook bij korpscheftaken zijn werkprocessen stilgelegd. Het stilleggen van de afdelingen korpscheftaken was niet in het kader van de zogenaamde contactberoepen, maar in het licht van de RIVM maatregelen om het aantal contacten en reisbewegingen tot een minimum te beperken.
Zoals de politie op 18 mei ook alle relevante branchepartijen heeft laten weten starten de bureaus korpscheftaken weer op zodat uiterlijk op 25 mei per eenheid minstens één locatie geopend is. Dat is inmiddels het geval. Dit alles moet bezien worden binnen de richtlijnen die binnen het korps worden opgesteld over contact met de aanvragers. Dit om zowel de aanvragers van wapenvergunningen en verloven en hun families als politieambtenaren te beschermen.
Beseft u – maar ook de leiding van de politie – dat door het stilleggen van de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken de (binnenlandse) handel in vuurwapens nagenoeg geheel stil ligt omdat wapens niet bijgeschreven kunnen worden op verloven? Beseft u welke enorme economische schade dit betekent voor vuurwapenhandelaren?
Het coronavirus heeft ons allemaal getroffen. Om het virus zo min mogelijk kans te geven zijn contactbeperkende maatregelen genomen. Dit heeft directe en indirecte gevolgen voor veel partijen, zo ook voor de wapenhandelaren. Dat is te betreuren, maar was onvermijdelijk. Goed dat de werkzaamheden sinds 25 mei weer zijn opgepakt.
Bent u bekend met het artikel «Politie bezorgd over florerende wapenhandel»?2
Ja.
Herkent u zich in de volgende quote van politieman Schouten in dit artikel, namelijk: «Sportschutters mogen tot 10 duizend stuks munitie aanschaffen. Elke dag opnieuw, bij wijze van spreken. We zien dat legaal aangekochte munitie soms in het criminele milieu belandt. Door de toegestane hoeveelheid te beperken, werp je een extra barrière op»? Kunt u aangeven welke concrete feiten ten grondslag liggen aan deze uitspraak?
De quote van de heer Schouten ziet op de veronderstelling dat legaal aangekochte munitie in sommige gevallen in het criminele milieu belandt. De politie heeft aangegeven hier in het kader van de opsporing in bepaalde gevallen tegenaan te lopen. Voor de wapenhandelaren geldt in dit verband dat zij op grond van artikel 9a van de Wet Wapens en Munitie (Wwm) verplicht zijn verdachte transacties rondom de verwerving van munitie – waaronder een transactie van een (of meerdere) aankopen voor munitie waarbij meer dan 10.000 patronen binnen een week worden aangeschaft – te melden bij de korpschef.
Is de waarneming van de heer Schouten aanleiding voor de politie om meer te investeren in de kerntaak «toezicht en handhaving» die naast de administratieve taken toebedeeld zijn aan de afdelingen Korpscheftaken? Kunt u aangeven (uitgaande van gecombineerd 100%) hoeveel procentueel qua capaciteit en tijd van de afdeling Korpscheftaken besteed wordt aan administratieve taken en hoeveel capaciteit en tijd besteed wordt aan toezicht en handhaving? Bestaat er een jaarverslag of anderszins een overzicht van de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken?
De waarneming van de heer Schouten draagt voor politie bij aan het onderstrepen van het belang van de taak «toezicht en handhaving». Een harde procentuele verdeling tussen de hoeveelheid capaciteit en tijd dat wordt besteed aan de administratieve taken en toezicht en handhaving kan op dit moment niet worden gemaakt. De politie heeft bij mij aangegeven dat – op basis van een grove inschatting – ongeveer 75% tot 85% van de capaciteit opgaat aan administratieve taken. De overige capaciteit wordt besteed aan toezicht en handhaving. Op de website van politie wordt jaarlijks een overzicht gepubliceerd van het aantal verstrekte, geweigerd of ingetrokken vergunningen binnen korpscheftaken.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid in het verleden onderzocht heeft in hoeverre de capaciteit van de afdeling Korpscheftaken afdoende is om de werkzaamheden op het vlak van de Wet wapens en munitie (WWM), de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR), de Wet explosieven civiel gebruik (WECG) en de Wet natuurbescherming (WNB) uit te voeren? Klopt het beeld dat de afdelingen Korpscheftaken de handen vol hebben aan de administratieve werkzaamheden die deze wetten met zich meebrengen en dat zij nauwelijks of niet in staat zijn om daadwerkelijk controles uit te voeren of te reageren op meldingen van incidenten? Wat zijn uw beleidsvoornemens op dit terrein? Hoe staat het met het overhevelen van administratieve taken naar andere instanties, zoals de dienst Justis?
De Inspectie van Justitie en Veiligheid heeft zich in haar vorige onderzoek primair gericht op de Wwm en de Wpbr. Zij heeft inderdaad geconcludeerd dat de capaciteit tekortschiet om alle taken volledig te kunnen uitvoeren. Met name de toezichthoudende kant van korpscheftaken krijgt daarbij minder dan gewenst de aandacht. De korpschef heeft dit dilemma ook aangegeven en samen kijken we naar mogelijk (tijdelijke) oplossingen. Momenteel wordt bijvoorbeeld een businesscase gemaakt naar in hoeverre het wenselijk en haalbaar is om een deel van de vergunningverlenende taken over te hevelen naar Justis. Ik zal uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
Wat is de voortgang rond het deactiveren van vuurwapens? Kunt u kort uiteenzetten hoe tussen wapenhandel en politie dit proces is ingebed, inclusief een toelichting op de positie en de rol van de Controlerende Autoriteit (CA)?
De Controlerende Autoriteit (CA) heeft bij mij aangegeven dat er tot op heden 40 gedeactiveerde wapens gecertificeerd zijn. Hierbij heeft de CA aangegeven met een vijftal wapenhandelaren, die zich inmiddels vanuit Nederland op de markt voor gedeactiveerde wapens begeven, contact te hebben. Op de website van politie staat informatie over hoe de CA te bereiken is en hoe wapens kunnen worden aangemeld voor keuring.3 Na aanmelding van het wapen krijgen de handelaren verdere instructies over het verloop van het proces.
Hoeveel onklaar gemaakte wapens zijn er door de wapenhandel aangeleverd sinds de start van het functioneren van de CA? Hoeveel onklaar gemaakte wapens zijn feitelijk door de CA gecontroleerd en teruggezonden aan de wapenhandel? Kunt u een beeld schetsen van de (enorme) voorraden aan onklaar gemaakte of te maken wapens die wachten op controle, die zich hebben opgehoopt bij de wapenhandel? Kloppen de berichten dat de CA vooralsnog qua capaciteit en qua kennis en vaardigheden totaal niet berekend is op deze taak?
De korpschef geeft aan dat sinds de start van het functioneren van de CA circa 100 wapens zijn aangeboden door wapenhandelaren. Hiervan zijn 40 wapens inmiddels gecertificeerd en 40 wapens nog in behandeling. Daarnaast zijn er ook wapens afgekeurd. De CA geeft aan geen beeld te hebben van de hoeveelheid wapens die op dit moment nog bij de handelaren liggen ter aanbieding.
De oprichting van de CA heeft opstartproblemen gekend, waardoor het proces van het controleren en certificeren van onklaar gemaakte vuurwapen vertraging heeft opgelopen. De CA maximeert op dit moment de behandeling van wapens naar circa 25 wapens per week. Momenteel zijn er drie medewerkers die kunnen keuren en worden twee extra medewerkers opgeleid. Ik heb van de korpschef geen signalen ontvangen dat dat op dit moment niet voldoende zou zijn.
Deelt u de opvatting dat verwacht mocht worden dat de CA inmiddels – zo lang na invoering van de wetgeving – naar behoren zou moeten functioneren? Deelt u de zorg dat een slecht functionerende CA niet bijdraagt aan het met de wetgeving beoogde doel, namelijk het terugdringen van te reactiveren vuurwapens? Wat gaat u op korte termijn doen om hier verbetering in aan te brengen?
De korpschef heeft mij aangegeven dat van een slecht functionerende CA geen sprake is.
Bent u bereid elke gestelde vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De wenselijkheid van zelfonderzoek in fraudezaken |
|
Michiel van Nispen (SP), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten hoe de huidige beroeps- en gedragsregels voor advocaten bescherming bieden tegen onterechte verdachtmakingen van derden of het weglaten van bekende feiten in zelfonderzoeken naar fraude?
Zoals eerder aangegeven1 dienen advocaten die worden ingeschakeld voor zelfonderzoeken zich te houden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels, zoals neergelegd in de kernwaarden genoemd in artikel 10a van de Advocatenwet. Zo dienen advocaten bij het uitvoeren van het onderzoek voldoende onafhankelijkheid te betrachten ten opzichte van hun opdrachtgever. Tevens is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. In de Gedragsregels advocatuur 2018 over de onafhankelijkheid en partijdigheid is verder het volgende opgenomen: de advocaat vermijdt dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen; en het belang van de cliënt, geen enkel ander belang, bepaalt de wijze waarop de advocaat zijn zaken behandelt. Deze regels zijn te allen tijde van toepassing op de advocaat, dus ook bij zelfonderzoeken naar fraude door advocaten.
Hierbij merk ik op dat de advocaat uitsluitend instructies ontvangt van zijn cliënt, niet betekent dat hij zonder meer gehouden is om al hetgeen te doen dat hem door zijn cliënt wordt opgedragen. De advocaat behoort zich, gelet op het vereiste van onafhankelijkheid, niet met zijn cliënt te vereenzelvigen. Een partijdige belangenbehartiging brengt bovendien niet mee dat de advocaat bewust onwaarheden zou mogen spreken of in strijd met een goede procesorde of rechtsbedeling zou mogen handelen. Belangenbehartiging van cliënten mag alleen met rechtmatige middelen worden nagestreefd. De advocaat behoudt zijn eigen verantwoordelijkheden ten aanzien van het handelen overeenkomstig de wet en het recht. Wat partijdigheid concreet inhoudt, betreft een professionele inschatting van de advocaat. Bij de behartiging van belangen van een cliënt komt een advocaat een grote mate van vrijheid toe.
De naleving van deze regels wordt geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht. Het handelen van een advocaat kan derhalve worden getoetst door de tuchtrechter.
Kunt u toelichten hoe de verplichte partijdigheid van advocaten te verenigen is met objectief onderzoek?
Bij zelfonderzoeken door advocaten selecteert en beoordeelt de advocaat de juridisch relevante feiten teneinde de cliënt te adviseren over diens juridische positie en hem bij te staan in lopende of toekomstige procedures en/of optreden door autoriteiten. Dit zelfonderzoek doet de advocaat vanuit zijn onafhankelijke en partijdige rol overeenkomstig de kernwaarden. Onpartijdig optreden is niet verenigbaar met de kernwaarden van artikel 10a van de Advocatenwet en de Gedragsregels advocatuur 2018, zoals in antwoord op de vorige vraag nader uiteen is gezet. Het Openbaar Ministerie (OM) en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) dienen zich dan ook goed te vergewissen van deze onafhankelijke en partijdige rol wanneer advocaten zelfonderzoek verrichten.
Onderkent u het risico op perverse financiële prikkels bij betaald fraudeonderzoek in opdracht van de verdachte partij, aangezien grondiger onderzoek of een objectiever geschetst beeld kan leiden tot negatieve gevolgen voor de opdrachtgever?
Een eventueel risico op perserve financiële prikkels wordt naar mijn mening in voldoende mate gemitigeerd door het feit dat advocaten zijn gehouden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht, zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven. Bovendien zullen resultaten van een zelfonderzoek alleen worden aanvaard, indien sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek waarin door het OM met de verdediging is afgesproken dat zelfonderzoek plaats kan vinden en wat de aard en omvang van zo’n onderzoek zal moeten zijn. Voorts controleert de FIOD de door de verdachten aangeleverde onderzoeksresultaten altijd op voldoende diepgang, volledigheid en juistheid, hetgeen vervolgens ook door het OM wordt geverifieerd. Daarnaast is en blijft het OM verantwoordelijk voor een strafrechtelijk onderzoek en beslist over het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden en over de vervolging.
Heeft u zicht op de grootte van de markt voor zelfonderzoek bij fraude? Zo ja, hoeveel wordt jaarlijks verdiend in de juridische sector aan zelfonderzoek in fraudezaken? Zo nee, hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van advocaten en objectief onderzoek zonder te weten in hoeverre advocatenkantoren afhankelijk zijn van onderzoeksopdrachten?
Nee, ik heb geen zicht op de grootte van de markt voor zelfonderzoek bij fraude.
Het waarborgen van de onafhankelijkheid van advocaten en een objectief onderzoek wordt mijns inziens voldoende gewaarborgd, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de advocatuur gebaat is bij specifieke gedragsregels om de spanning tussen de verplichte partijdigheid van advocaten en de gewenste objectiviteit in zelfonderzoek bij fraudezaken het hoofd te bieden?
Nee, die mening deel ik niet. De geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht bieden naar mijn mening voldoende mogelijkheden om een mogelijke spanning tussen partijdigheid en onafhankelijkheid het hoofd te kunnen bieden.
Is het waar dat advocaten, in tegenstelling tot accountants, op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) geen vergunningsplicht dragen voor het verrichten van zelfonderzoek bij fraudezaken? Zo ja, acht u dit verschil wenselijk?
Het is juist dat advocaten niet vallen onder de vergunningsplicht voor zelfonderzoek, zoals neergelegd in de Wpbr. Dit is ook niet onwenselijk, aangezien de geldende beroeps- en gedragsregels voor advocaten en het tuchtrecht voorzien in voldoende waarborgen waardoor advocaten ontheven kunnen worden van die vergunningsplicht.
Waarom wordt er expliciet aangestuurd op zelfonderzoek door advocaten, gezien het feit dat de beroepsregels van (forensisch) accounts expliciet aansturen op objectiviteit?
Het OM heeft te kennen gegeven in de toekomst open te staan voor zelfonderzoek door professionals, waaronder advocaten of (forensisch) accountants, die door verdachte bedrijven zelf zijn ingehuurd. Daarbij worden de voorwaarden, zoals genoemd in antwoord op vraag 3, te allen tijde door het OM in acht te worden genomen. Er wordt niet louter aangestuurd op zelfonderzoek door advocaten.
Kunt u aangeven wat de «goede werkafspraken» tussen de FIOD en het OM over de verantwoording van de evaluatie van zelfonderzoek in fraudezaken inhouden, waarnaar u refereert in uw antwoorden op schriftelijke vragen van 8 april jongstleden?1
Het betreft reguliere werkafspraken die zijn gemaakt tussen het OM en de FIOD, dat vanuit de opsporing wordt gestuurd op de voorwaarden voor zelfonderzoek en dat het OM in staat wordt gesteld een eigen toets aan te brengen. Daarom worden ook alleen de resultaten van een zelfonderzoek aanvaard indien de meldende c.q. verdachte partij daarover vooraf concrete afspraken met het OM heeft gemaakt, zie ook het antwoord op vraag 3. Verder zal de FIOD nagaan of het zelfonderzoek op voldoende diepgaande, volledige en juiste wijze is uitgevoerd, waarbij zij ook toegang moeten kunnen hebben tot de onderliggende stukken. Zo nodig doet de FIOD aanvullend onderzoek. Ten slotte zal het OM beoordelen of de uitkomsten van het zelfonderzoek en de validatie daarvan door de FIOD voldoende grondslag bieden voor een vervolgingsbeslissing in de casus.
Waaruit blijkt dat in de Verenigde Staten van Amerika «heel goede ervaringen zijn opgedaan» met zelfonderzoek bij fraude, zoals u beweert in de antwoorden op mondelinge vragen 4 juni 2019?2
Mijn antwoord is gebaseerd op ervaringen van het OM, zoals ook aangegeven in het krantenbericht van het Financieele Dagblad van 4 juni 2019. Het OM heeft gemeld dat de Nederlandse autoriteiten door hun samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten, onder andere in de Vimpelcom-zaak en de Telia Company-zaak, ervaring hebben opgedaan met deze wijze van samenwerken met de advocatuur.
In hoeverre zijn de voorbeelden uit de Verenigde Staten van Amerika representatief voor het Nederlandse rechtssysteem, gezien het feit dat in de Verenigde Staten van Amerika specifieke richtlijnen bestaan voor strafvermindering bij zelfmelding en medewerking in fraudezaken en daardoor de stimulans hiertoe groter is?
Dat in Verenigde Staten van Amerika specifieke richtlijnen bestaan voor strafvermindering bij zelfmelding en medewerking in fraudezaken maakt niet dat het voorbeeld geen representatieve waarde heeft. Indien een verdachte meewerkt in een strafproces is dat een omstandigheid die ook in de huidige situatie door het Nederlandse OM in de regel positief wordt meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Die afweging kan ook plaatsvinden bij een zelfstandig onderzoek zolang het onderzoek voldoende diepgang heeft en juist en volledig is. Verder heeft het OM aangegeven te zullen onderzoeken of het mogelijk is om meer duidelijkheid te gaan geven aan een verdachte voor wat betreft de vraag hoe meewerken en zelfmelden concreet wordt meegewogen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Een verdubbeling van criminaliteit door asielzoekers. |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Incidenten in azc’s verdubbeld»?1
Ja.
Waarom is de media wederom eerder ingelicht over belangrijke informatie dan de Tweede Kamer? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Zoals ik heb aangegeven in het vragenuur op 19 mei jl. is de berichtgeving (in de NRC) vóór de verzending aan uw Kamer op 13 mei gebaseerd op een versie van het incidentenoverzicht die niet door mij is verstrekt. Het door mij vastgestelde incidentenoverzicht is pas op 13 mei gepubliceerd.
Kunt u de Kamer nog deze week een volledig overzicht sturen met het aantal incidenten gepleegd door asielzoekers, welke incidenten het betreft, hoeveel verblijfsvergunningen zijn afgewezen dan wel ingetrokken en hoeveel van deze asielzoekers zijn vastgezet en uitgezet?
In het incidentenoverzicht 2019 dat ik op 13 mei jl. aan uw Kamer heb aangeboden treft u achtereenvolgens aan incidenten op COA-locaties, registraties van misdrijven waarvan vreemdelingen worden verdacht en verblijfsrechtelijke consequenties van criminaliteit door vreemdelingen.
Bent u nu eindelijk bereid een volledige asielstop in te stellen nu wederom blijkt dat de criminaliteit onder asielzoekers is toegenomen?
Nee. Zoals ik de leden Emiel van Dijk en Helder eerder heb gemeld (Kamervragen (Aanhangsel) 2019–2020, nr. 1287), is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Het bericht ‘IS op de weg terug’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IS op de weg terug»?1
Ja
Hoeveel van de in het artikel genoemde gearresteerde extremisten zijn in Nederland gearresteerd? Hoeveel zijn elders gearresteerd? Kunt u aangeven in welke landen?
Het is onduidelijk naar welke arrestaties het bericht precies refereert. Zoals in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 522 is te lezen, zijn in november 2019 in Zoetermeer twee mannen gearresteerd op verdenking van het voorbereiden van een terroristische aanslag. Hierna hebben in Nederland geen soortgelijke arrestaties van vermoedelijke jihadisten meer plaatsgevonden. Arrestaties waren er recentelijk onder meer wel in Duitsland en Spanje.
Neemt ook in Nederland de activiteit van ondergrondse cellen toe? Zo ja, in welke mate? En hoeveel neemt de activiteit toe in andere landen? Kunt u aangeven welke landen dit betreft?
In Nederland en andere West-Europese landen bestaan netwerken van personen en groepen die het jihadistisch gedachtegoed aanhangen. In uitzonderlijke gevallen gaan jihadisten over tot het plannen en uitvoeren van aanslagen. Zelden wordt een directe band aangetoond tussen (potentiële) aanslagplegers in westerse landen en het leiderschap van ISIS in Syrië en Irak. Het aantal aanslagen van jihadisten in West-Europa is tussen de tweede helft van 2017 en begin 2020 sterk afgenomen. In internationaal verband wordt door politie informatie uitgewisseld. De samenwerking tussen diensten is onder meer verankerd in de Counter Terrorism Group (CTG). Deze samenwerking versterkt de Nederlandse inlichtingenpositie en die van de aangesloten partnerdiensten. Concreet leidt deze samenwerking tot het eerder onderkennen, identificeren en aanhouden van potentiële jihadistische aanslagplegers in Europa.3
Hoe beoordeelt u het dat Islamitische Staat zowel in Irak en Syrië maar ook in Europa aan kracht wint en op de weg terug is? Wat betekent dit voor de dreiging in Europa en Nederland?
De dreiging die uitgaat van jihadistisch terrorisme in of tegen Europa en andere westerse landen is sinds de zomermaanden van 2017 sterk afgenomen, maar niet verdwenen. Zoals in het DTN 52 is genoemd, is de terroristische dreiging voor Nederland op dit moment aanzienlijk (niveau 3 van 5). Zowel ISIS als al Qa’ida houden onverminderd de intentie om een aanslag te plegen. Aangezien ISIS zich op dit moment concentreert op herstel in Syrië en Irak, is de dreiging richting Europa vooralsnog niet toegenomen. Dit kan veranderen als ISIS grondgebied verovert en meer ruimte krijgt om ook buiten de regio te opereren. ISIS heeft nog steeds het strategische doel om op termijn opnieuw een «kalifaat» te stichten. De terroristische organisatie zet sinds 2017 haar strijd voort in de vorm van een guerrilla. Vanuit ondergrondse netwerken is ISIS nog altijd in staat aanslagen te plegen in Syrië en Irak. Deze modus operandi is sinds de uitbraak van de COVID-19-crisis niet fundamenteel gewijzigd. In Noordoost-Syrië plegen ondergrondse ISIS-netwerken geregeld aanslagen en trachten zij hun invloed uit te breiden. De Syrian Democratic Forces (SDF) slagen er met steun van de achtergebleven Amerikaanse troepen vooralsnog in ISIS hierbij substantieel te hinderen. Er bestaat ook zorg over ISIS-activiteit in gebieden ten westen van de Eufraat, die formeel onder controle van het Syrische regime staan. ISIS lijkt hier te kunnen profiteren van het gegeven dat het regime zijn aandacht vooral op de regio Idlib heeft gericht.
Bent u bereid de grenzen voorgoed te sluiten voor immigranten uit islamitische landen, voor alle asielzoekers en zorg te dragen dat islamitische terroristen ons land niet inkomen, danwel snel het land uit worden gezet, zodat ze nooit meer terug kunnen keren?
Het kabinet acht het voorgoed sluiten van de grenzen voor immigranten uit islamitische landen geen realistische oplossing, laat staan dat het een structurele oplossing is voor complexe veiligheids- en migratievraagstukken. Iedereen die via de Schengenbuitengrens Nederland of een andere Schengen lidstaat inreist, wordt onderworpen aan een grenscontrole. Indien een persoon geregistreerd staat als een potentieel gevaar voor de Nederlandse veiligheid kan deze persoon, indien het een derdelander is, de toegang worden geweigerd of kan de persoon, indien het een EU-burger betreft, worden aangehouden bij inreis.
Het bericht ‘Ruit ingeslagen bij restaurant HaCarmel: ‘Het begint bijna gewoon te worden’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Restaurant HaCarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?1
Ja.
Hoe vaak heeft dit restaurant nu te maken gehad met belaging, vernieling, verdachte pakketjes, besmeuring of een andere manier van vandalisme en intimidatie met antisemitisch motief? Wanneer was er hier volgens de politie sprake van een antisemitisch motief? Kunt u een overzicht hiervan geven?
Een overzicht van incidenten die bij de politie geregistreerd zijn rondom het restaurant HaCarmel treft u hieronder aan. Overigens verwijst de politie hierbij naar de term discriminatie, wat in dit verband de strafrechtelijk relevante term is.
Op 7 december 2017 zijn de ruiten van het restaurant vernield en is de Israëlische vlag die in het restaurant hing gestolen. De verdachte is aangehouden, vervolgd en veroordeeld ter zake vernieling en diefstal. De officier van justitie heeft de aanwezigheid van een discriminatoir motief meegewogen in het bepalen van de strafeis.
Tussen 28 en 31 december 2017 is het restaurant besmeurd met eieren en patat. Vanwege het ontbreken van opsporingsindicaties kon geen motief worden vastgesteld en kon geen verdachte worden aangehouden.
Op 29 december 2017 is informatie binnengekomen dat de verdachte van het incident van 7 december 2017 wederom de ramen wilde vernielen. Hierop heeft intensieve politiesurveillance plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft er geen vernieling plaatsgevonden en is de verdachte niet aangetroffen in de omgeving van het restaurant.
Op 20 januari 2018 is door een surveillance-eenheid van de politie opgemerkt dat het raam van het restaurant is besmeurd. Gebleken is dat de ruit schoongemaakt kon worden en dat de eigenaar daarin aanleiding heeft gezien om geen aangifte te doen.
Op 2 maart 2018 is een tegel door de ruit van het restaurant gegooid. Er is geen verdachte aangetroffen of aangehouden. De politie heeft een onderzoek ingesteld. Beschikbare camerabeelden hebben niet tot identificatie van een verdachte geleid. Gelet op de eerdere vernieling is de uitzonderlijke stap gezet om een op de stoeptegel aangetroffen DNA-mengprofiel te onderzoeken. Helaas leverde dit geen match op. Nu een verdachte niet is achterhaald, kon ook geen motief worden vastgesteld.
19 maart 2018: een op het oog verward persoon staat te schreeuwen voor het restaurant. Het is onduidelijk wat hij roept en de politie is snel ter plaatse. Er was geen sprake van een strafbaar feit en derhalve is ook geen motief vastgesteld.
Op 15 januari 2020 wordt melding gemaakt van een verdacht pakketje voor het restaurant, te weten een doos waaruit elektriciteitsdraden steken. Uit onderzoek door de EOD bleek dat het om een ongevaarlijk pakketje ging. In deze zaak is op 14 mei 2020 een verdachte aangehouden (niet zijnde de verdachte van de vernieling op 8 mei 2020). Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 wordt melding gemaakt van vernieling. De ruit van het restaurant is vernield en door het gat in de ruit is de Israëlische vlag naar buiten getrokken en gepoogd in de brand te steken. Kort daarop is een verdachte aangehouden. Het betreft dezelfde persoon die is veroordeeld voor de vernieling op 7 december 2017. Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 en op 15 mei 2020 is er met stift «Find Jews» op de gevel geschreven. De politie doet nog onderzoek.
Klopt het dat de aangehouden persoon voor deze recente belaging dezelfde persoon is die de ruiten van HaCarmel eind 2017 ook insloeg? Hoe vaak is de betrokkene, Saleh A., inmiddels veroordeeld en waarvoor?
Ja, het klopt dat het om dezelfde persoon gaat. Deze persoon is op 11 juli 2018 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor de vernieling van de ruiten van het restaurant en diefstal van de in het restaurant hangende Israëlische vlag. Deze persoon is bovendien in oktober 2019 veroordeeld voor mishandeling.
Hoe wordt het recidivegevaar beoordeeld bij de betrokkene en op welke wijze wordt hierop gehandeld?
Zoals in alle zaken is ook in de zaak van deze verdachte voor de beoordeling van het recidivegevaar gekeken naar een veelheid van factoren: het strafblad van de betrokkene, rapportages van reclasseringsinstanties, psycholoog en psychiater uit eerdere en/of andere zaken, het verhoor van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en bijvoorbeeld informatie van de politie (wijkagent).
Het rechtbankvonnis van 11 juli 2018 geeft inzicht in de beoordeling van het recidivegevaar. Blijkens het Pro Justitiarapport, dat in het vonnis wordt aangehaald, schat de psychiater de kans dat de verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen, hoog in. Uit hetzelfde vonnis blijkt dat de psycholoog heeft geconcludeerd dat de psychische problematiek een risico vormt voor de kans op recidive van de ten laste gelegde feiten. Zowel de psychiater, de psycholoog als Reclassering Nederland hebben, zo blijkt uit het openbare rechtbankvonnis, de rechtbank in dit verband onder meer geadviseerd om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte een ambulante behandeling bij de forensische GGZ moet ondergaan.
Conform dit advies heeft de officier van justitie gevorderd:
«De officier van justitie heeft ook gevorderd dat naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante begeleiding), een verplichting tot begeleid wonen en een verplichting mee te werken aan de aanpak gemeente Amsterdam en begeleiding en ondersteuning door de niet-gecontracteerde zorginstantie Sensa-Zorg. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbenemende maatregel zal worden opgelegd, te weten een locatieverbod, en dat deze dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.»
De rechtbank heeft vervolgens overwogen:
«De rechtbank maakt zich – gelet op de problematiek van verdachte – zorgen of verdachte niet opnieuw dergelijke strafbare feiten zal plegen, bijvoorbeeld als verdachte zich weer boos maakt over de Palestijnse zaak. (...) Om ervoor te zorgen dat verdachte niet opnieuw de fout in gaat, legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken op, met een proeftijd van 2 jaar.»2
De rechtbank legde hierbij de algemene voorwaarde op dat verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar niet schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit. Verder legde de rechtbank conform de eis van de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden op:
Verdachte moet zich melden bij de reclassering, zolang en zo vaak als de reclassering dat nodig acht.
Verdachte wordt verplicht om zich ambulant te laten behandelen bij ambulante forensische zorg, om mee te werken aan begeleid wonen en om zich de bemoeizorg vanuit de gemeente Amsterdam en de zorginstantie Sensa-Zorg te laten welgevallen.
Ook is aan de verdachte door de rechtbank een locatieverbod opgelegd, dat onder meer inhoudt dat de verdachte zich niet zal ophouden binnen een straal van honderd meter rondom het restaurant.
Klopt het dat Saleh A. een gebiedsverbod heeft van 100 meter rondom restaurant HaCarmel? Zo ja, hoe heeft de politie hierop gehandhaafd?
Ja, zoals in het antwoord op vraag 4 vermeld, heeft de rechtbank bij het vonnis van 11 juli 2018 de maatregel opgelegd dat verdachte zich gedurende twee jaren niet zal ophouden in een straal van honderd meter rond restaurant HaCarmel, zoals ook was gevorderd door het Openbaar Ministerie. De politie heeft vervolgens op de momenten dat daarvoor aanleiding bestond intensief gesurveilleerd rondom het restaurant. Verder zijn er in de omgeving van het restaurant gemeentelijke camera’s geplaatst, die er nog steeds hangen.
Is u bekend dat een aantal weken geleden de woorden «find Jew» met zwarte marker op de deurpost van restaurant HaCarmel zijn geschreven? Is hier opvolging aan gegeven door de politie of het openbaar ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals hiervoor vermeld in antwoord 2, doet de politie onderzoek met behulp van camerabeelden.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van een antisemitisch motief? Deelt u de mening dat het ontzettend belangrijk is voor het veiligheidsgevoel van Amsterdammers, en daarbij de Joodse gemeenschap in het bijzonder, om het kwaad te benoemen voor wat het is en daarop vervolgens adequaat te handelen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar het incident op 8 mei 2020 nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak. In zijn algemeenheid deel ik de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en bestreden moet worden. Ik acht het met u van het grootste belang dat burgers zich veilig voelen in hun eigen stad. Juist dit was mijn motivering om op 5 juni jl. bij een aantal Joodse ondernemers langs te gaan. Adequaat optreden van politie en OM is daar dienstig aan en ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren. In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen4 heb ik in het antwoord op vraag 5 aangegeven dat ik van mening ben dat het belangrijk is om antisemitische incidenten te herkennen en correct op te volgen. Voor de politie betekent dit dat kennis en inzichten ten aanzien van verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving goed geborgd blijven in haar organisatie via de «Netwerken Divers Vakmanschap» in de eenheden. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken binnen de politie, zoals het Joodse Netwerk, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten met de groepen in de samenleving.
Naar aanleiding van het WODC-onderzoek naar strafverzwaringsgronden bij discriminatie dat recent aan uw Kamer is toegestuurd, ben ik met de politie en het OM in gesprek over eenduidige werkdefinities die handvaten kunnen zijn bij de beoordeling van gedragingen en uitingen.
Daarnaast is het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM recentelijk structureel uitgebreid met 2,5 fte. Tegelijkertijd blijft er aandacht voor het steviger positioneren van de Regionale Discriminatie Overleggen (RDO’s), zodat een betere afstemming met politie en ADV’s kan plaatsvinden over de vraag welke aanpak het beste effect sorteert.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan de belofte gedaan in de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen, waarbij er maatregelen zouden worden genomen om op een juiste manier opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?2
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording van deze eerder gestelde schriftelijke vragen heeft aangegeven dat de afhandeling van antisemitische incidenten op de agenda staat van uw overleggen met het OM en de politie? Op welke manier heeft u hier sinds de beantwoording van deze schriftelijke vragen aandacht aan besteed? Bent u van mening dat de huidige aanpak van antisemitische incidenten afdoende is? Zo nee, hoe gaat u deze aanpak intensiveren?
De aanpak van discriminatie – waaronder discriminatie met een antisemitisch motief – is regelmatig onderwerp van gesprek met OM, politie en de regioburgemeesters in de reguliere bestuurlijke overleggen. In deze overleggen is bevestigd dat discriminatie een hardnekkig probleem is dat blijvend onze aandacht verdiend. In het door mij geïnitieerde WODC-onderzoek naar de toepassing van strafverzwaringsgronden bij discriminatie wordt geconcludeerd dat politie en OM hun aanpak hebben versterkt, maar dat er nog een aantal verbeteringen mogelijk zijn. Hierover ben ik met genoemde organisaties in gesprek.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de constante antisemitische vernielingen en bedreiging bijna «gewoon» beginnen te worden voor de familie van restaurant HaCarmel? Deelt u de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en dat we als samenleving en overheid de verantwoordelijkheid hebben om hier hard tegen op te treden? Zo ja, op welke concrete manier gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 7.
Drugssmokkel op zee |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugssmokkel op zee. Bij terugkeer ligt het bootje lager in het water»?1
Ja.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde officier van justitie dat de visserijsector in toenemende mate vatbaar lijkt voor druk en geld van criminelen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan die invloed hebben op de visserijsector. Brexit, het verbod op pulsvisserij, beperking van het aantal visgronden en recent de coronacrisis kunnen de verdiensten in de visserij onder druk zetten. Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat er een sterke relatie bestaat tussen financiële problematiek en delictgedrag.2 De zorg dat vissers die in financiële problemen raken in toenemende mate vatbaar worden voor criminele aanbiedingen lijkt daarom terecht. Overigens is voor de vatbaarheid van vissers voor criminele aanbiedingen de gelegenheidsstructuur die de visserij biedt sterk bepalend. Vervoersmiddelen en transport zijn onmisbare schakels in het proces van georganiseerde criminele activiteiten. Dat maakt vissersschepen aantrekkelijk voor criminelen die drugs willen smokkelen, ook in tijden van economische voorspoed.
Deelt u de mening van het team Volans dat drugssmokkelende vissers niet in aanmerking mogen komen voor subsidies om de visserij op de Noordzee te saneren of verduurzamen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de opvatting van Volans dat vissers die zich schuldig maken aan strafbare feiten, zoals drugssmokkel, niet in aanmerking zouden moeten komen voor subsidies voor sanering of verduurzaming. Belangrijk hierbij is onderscheid te maken tussen nationale middelen en Europese middelen. Subsidies voor verduurzaming komen vanaf 2021 uit het Europees Maritiem Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF) waarover in Brussel onderhandeld wordt. Dit biedt geen concrete mogelijkheid vissers op grond van criminele activiteiten uit te sluiten. Onderzocht wordt of lidstaten nationaal nog ruimte hebben om dergelijke verleningscriteria te hanteren. Daarnaast zal de Minister van LNV dit onderwerp bij haar collega’s uit Groot-Brittannië en van de Europese lidstaten aankaarten.
In het Noordzeeakkoord komen ook nationale middelen beschikbaar voor de visserij ten behoeve van sanering en verduurzaming. De Minister van LNV zal onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om vissers die strafbare feiten hebben gepleegd uit te sluiten van deze middelen.
Deelt u de mening van dit team dat de pakkans voor drugssmokkelende vissers op dit moment laag is? Zo ja, wat gaat u doen om die pakkans te vergroten? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Ik beschik niet over cijfers waaruit de pakkans voor drugs smokkelende vissers kan worden afgeleid. Omdat drugssmokkel een delict is waarvan de betrokkenen vrijwel nooit aangifte doen, bestaat geen zicht op de totale omvang van de drugssmokkel op zee. In het algemeen kan wel worden gezegd dat maritieme smokkel geen eenvoudig oplosbaar probleem is. Dat komt door de uitgestrektheid van het gebied waarin deze plaatsvindt, de ruime mogelijkheden om smokkelactiviteiten in en rond visserijschepen te verhullen, de diversiteit van partijen die bij de aanpak van maritieme smokkel betrokken zijn en de lage meldingsbereidheid binnen de visserijsector.
Juist vanwege deze complexiteit zijn in het kader van het Programma Aanpak Ondermijning Noord-Holland versterkingsgelden toegekend aan het project maritieme smokkel. In dit programma worden de verschillende actoren samengebracht en wordt er gewerkt aan het weerbaarder maken van de visserijsector, het verkrijgen van inzicht in de aard en omvang van de betrokkenheid van vissers bij drugssmokkel en het geven van inzicht in de gevaren van ondermijning. In het najaar wordt u per brief geïnformeerd over de voortgang van de regionale aanpak die is gefinancierd met de versterkingsgelden.
Deelt u de mening van dit team dat het mogelijk moet worden om visvergunningen en schepen van veroordeelde vissers af te nemen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Schepen kunnen nu al van veroordeelde vissers worden afgenomen. Op basis van artikel 33a, eerste lid, onderdeel c van het Wetboek van Strafrecht, kunnen voorwerpen waarmee het feit is begaan of voorbereid verbeurd worden verklaard. Deze straf is in de praktijk bij vissers die drugs hebben gesmokkeld in een enkel geval gevorderd, maar voor zover het kabinet bekend nooit opgelegd. Het OM heeft hierover bericht dat het in de belangenafweging vaak te ingrijpend wordt geacht om een schip te vorderen mede vanwege het punt dat hierdoor iemands kostwinning geheel wordt weggenomen en daarnaast bijvoorbeeld ook niet-verdachte personen bij een dergelijke vordering hard geraakt worden.
Daarnaast bestaat in het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de Economische Delicten (WED) de mogelijkheid om als straf ontzetting van rechten te vorderen (artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 van de WED). Dit kan ook betrekking hebben op het recht om te vissen. Een dergelijk verbod is ook eerder aan vissers opgelegd, ook wanneer geen sprake was van overtredingen van de visserijregelgeving als zodanig.
De Minister van LNV bekijkt thans de mogelijkheden om visvergunningen van veroordeelde vissers in te nemen. Een optie is dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Bibob de visserij onder de reikwijdte van de Wet Bibob wordt gebracht. Daarbij moet worden bezien in hoeverre de Europeesrechtelijke visserijregelgeving hiertoe ruimte laat, met name in de gevallen dat vissers zijn veroordeeld voor strafbare feiten die, anders dan bij bijvoorbeeld drugssmokkel, bestaan uit een schending van de visserijregelgeving als zodanig. Verder wordt, door LNV, tezamen met JenV en IenW, ook onderzocht of andere, minder vergaande maatregelen denkbaar zijn. De Wet Bibob is tenslotte een zwaar instrument, aangezien op basis van een Bibob-toetsing niet alleen aangevraagde beschikkingen kunnen worden geweigerd, maar ook afgegeven beschikkingen kunnen worden ingetrokken. Daarnaast betekent toepassing een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de onderzochte personen.
Acht u de omvang van de geschetste problematiek dusdanig groot dat vissers die vergunningen aanvragen voortaan een Bibob-toets moeten ondergaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe gaat er dan wel de integriteit van vergunning aanvragers getoetst worden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde officier van justitie dat betere controles van vissersschepen op opvallende financieringen, het uitzetten van volgsystemen op zee of op verdachte tijdstippen waarop schepen uitvaren nodig is? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het interdepartementale samenwerkingsverband Kustwacht wordt jaarlijks opdracht gegeven aan de Directeur Kustwacht om een pakket aan taken uit te voeren en daaraan middelen en capaciteit toe te kennen. Op het onderdeel Handhaving neemt het Openbaar Ministerie deel aan de totstandkoming van het handhavingsplan. Toezicht op visserijschepen ter handhaving van de visserijregelgeving maakt daar onderdeel van uit. Het Openbaar Ministerie zal bij de totstandkoming van een nieuw handhavingsplan respectievelijk uitvoeringsplan handhaving aandacht vragen voor de verbetering van de in het artikel door de officier van justitie genoemde controles op het uitzetten van volgsystemen en scheepsbewegingen ter verhoging van de pakkans van maritieme smokkel.
Daarnaast werkt Nederland in internationaal verband o.a. samen met 6 landen (IER, VK, FRA, SPA, POR en ITA) binnen het Maritime Analysis Operation Centre Narcotics (MAOC-N) ter bestrijding van de aanpak van trans-Atlantische drugssmokkel over zee (irreguliere vaart) en door de lucht. MAOC-N is een verdragsrechtelijke organisatie die opgericht is in 2007 en zetelt in Lissabon. Nederland heeft net als de andere landen een Liaison Officer geplaatst bij MAOC-N t.b.v. de informatievoorziening vanuit en naar nationale politiediensten. MAOC-N heeft zich als relatief kleine organisatie ontwikkeld tot een erg succesvolle wereldwijde speler in de bestrijding van drugssmokkel. Inmiddels zijn door toedoen van MAOC-N honderden tonnen verdovende middelen inbeslaggenomen met een omgerekende straatwaarde van meerdere miljarden. Hun informatie kan ook behulpzaam zijn bij het signaleren van vissersschepen die mogelijk drugs smokkelen.
Het bericht ‘Ga naar Holland’ is trending als homofobe sneer in Turkije’ |
|
Bente Becker (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Ga naar Holland» is trending als homofobe sneer in Turkije»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Ali Erbas, de directeur van het Turkse overheidsinstituut voor Religieuze Zaken (Diyanet), dat homoseksualiteit leidt tot verval van de bevolking?
Ja, die mening deel ik.
De uitspraken die de heer Erbas in Turkije deed, staan haaks op het gedachtegoed van het kabinet en hebben een stigmatiserende en discriminerende werking. Het uitgangspunt van dit kabinet is dat in Nederland iedereen, altijd en overal, zichtbaar zichzelf mag zijn.
Het kabinet neemt te allen tijde afstand van uitspraken die bijdragen aan een homofoob klimaat. De Nederlandse ambassade in Turkije heeft de dag na de betreffende uitspraken daarom ook een bericht op sociale media gedeeld waarin onderstreept is dat iedereen altijd en overal zichzelf mag zijn.
Op dit punt lijkt in Nederland en in Europa soms sprake van polarisatie en botsing van waarden. De opkomst van orthodoxe en conservatieve opvattingen in Europa en in eigen land zijn zowel voor vrouwen als LHBTI’ers een mogelijke belemmering voor verdere emancipatie.
In onze Grondwet worden godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting beschermd. Daarnaast staat in artikel 1 van de Nederlandse Grondwet dat iedereen die zich in Nederland bevindt in gelijke gevallen gelijk moet worden behandeld. Het kabinet doet er alles aan om de democratische rechtsorde en rechten voor alle burgers te beschermen. Discriminatie of onderscheid op basis van homoseksuele gerichtheid is verboden. Verder is:
Deelt u de mening dat preken waarin toehoorders worden opgezweept tegen lhbti’ers, niet alleen ongehoord en verwerpelijk zijn, maar ook op onacceptabele wijze tot haat aanzetten jegens leden van de (internationale) lhbti-gemeenschappen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat na de uitspraken van Ali Erbas, onder de hashtag #YallahHollandaya (Ga naar Holland) doodsbedreigingen zijn gedaan en zijn uitspraken een gevaar vormen voor de Nederlandse lhbti-gemeenschap? Welke veiligheidsanalyse is naar aanleiding van deze berichtgeving gemaakt en welke actie is ondernomen?
Voor zover is na te gaan in de politiesystemen is hiervan geen aangifte gedaan. In algemene zin wordt in risico- en dreigingsanalyses met betrekking tot de (nationale) veiligheid altijd rekening gehouden met de impact van internationale ontwikkelingen en uitspaken op (minderheids)groepen in Nederland.
Kan worden toegelicht in welke mate de hashtag #YallahHollandaya de afgelopen dagen is gebruikt in Nederlandse tweets? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken in welke mate de hashtag gebruikt is onder Nederlandse Twittergebruikers?
De hashtag #YallahHollandaya is op Nederlandstalige sociale media gedeeld. Hierbij zijn zowel uitingen zichtbaar die uitgelegd kunnen worden als steunbetuiging als uitingen die uitgelegd kunnen worden als een persiflage of kritiek op deze uitspraak.
Eenieder die zich door een online uiting gediscrimineerd voelt, kan daarvan melding maken bij het betreffende internetplatform. Volgens de afspraken die in EU-verband zijn gemaakt tussen de Europese Commissie en de platformen, dienen de platformen een dergelijke melding in behandeling te nemen en bij geconstateerde overtreding van de wet of van de eigen gedragsstandaarden over te gaan tot verwijdering van een dergelijke uiting. Ook kan melding worden gemaakt bij het meldpunt internetdiscriminatie (MiND), dat de uiting zal toetsen aan de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast kan een melding onder de aandacht worden gebracht van een anti-discriminatievoorziening (ADV) of bij de politie. Indien sprake is van een strafbaar feit, dan kan uiteraard ook aangifte worden gedaan. Daarnaast worden, in het kader van de aanpak van online hate speech, extremistische uitingen online gemonitord en waar mogelijk aangepakt.2
Heeft u contact opgenomen met organisaties die juist werken aan bestrijding van homofobie en genderongelijkheid bij mensen met een migratieachtergrond die nu hun werk bemoeilijkt zien worden? Zo ja, wat kunt u voor deze organisaties doen? Zo nee, wilt u dat alsnog doen?
Het kabinet ondersteunt langs verschillende lijnen al langer programma’s en projecten om de positie van LHBTI-personen in bi-culturele en religieuze gemeenschappen te bevorderen. Voor een uitgebreidere beschrijving van het Kabinetsbeleid rondom sociale veiligheid van kwetsbare groepen en gender gerelateerd geweld verwijs ik u naar de voortgangsrapportage emancipatie (wordt voor het reces naar de Kamer gestuurd) en naar het Actieplan Veiligheid LHBTI3 van de Minister van Justitie en Veiligheid.
De «Alliantie verandering van Binnenuit» (Movisie en het Consortium Zelfbeschikking, bestaande uit zeven verschillende migranten- en vluchtelingenorganisaties) werkt aan het bevorderen van de acceptatie van LHBTI- en gendergelijkheid en het terugdringen van gender gerelateerd geweld in migranten- en vluchtelingengemeenschappen. Binnen de alliantie richten het IOT, HTIB en Kezban zich op de Turkse gemeenschap.
Deelt u de mening dat er sprake is van een zorgelijk patroon van ongewenste beïnvloeding dat geen verbetering laat zien en dikwijls de integratie tegenwerkt, gezien het feit dat niet voor het eerst vanuit Diyanet, een organisatie met 150 moskeeën in Nederland, verwerpelijke uitspraken worden gedaan, of het nou over de lhbti-gemeenschap of over vrouwen, kindhuwelijken of de jihad gaat?
Zoals gesignaleerd in het DTN 52 en de AIVD jaarverslagen van 2018 en 2019 is Turkije bereid om mensen met een Turkse achtergrond te beïnvloeden en onder druk te zetten.7 Dergelijke vormen van ongewenste buitenlandse inmenging zijn onacceptabel.
Integratie en participatie gaan voor mij niet alleen over meedoen op de arbeidsmarkt of vloeiend Nederlands spreken, maar juist ook over het delen van de basis van onze vrije samenleving en de democratische rechtsstaat. Het kabinet acht het van belang dat alle in Nederland werkzame imams een gedegen kennis hebben van de Nederlandse taal en cultuur, inclusief alle rechten en verworvenheden die bij de Nederlandse samenleving horen en dus de integratie en participatie van Turkse Nederlanders in de Nederlandse samenleving niet belemmeren. Het herinvoeren van de inburgeringsplicht voor de imams uit Turkije zorgt ervoor dat deze kennis op peil is voor vertrek naar Nederland.
Heeft u reeds contact gehad met de Islamitische Stichting Nederland (de Nederlandse tak van Diyanet)? Zo nee, bent u alsnog bereid dat te doen en na te gaan of de preek ook in Nederlandse moskeeën te horen is geweest en de Nederlandse tak van Diyanet te wijzen op het feit dat dergelijke uitlatingen ontoelaatbaar zijn en hen te verzoeken actief onder hun leden uit te dragen dat dit onacceptabel is in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een toelichting geven op dit gesprek?
Mijn departement heeft regelmatig contact met de Islamitische Stichting Nederland (ISN). In het laatste gesprek zijn ook de betreffende uitspraken van de heer Erbas in Turkije aan de orde geweest waarbij de zorgen van uw Kamer over deze uitspraak zijn toegelicht.
ISN gaf daarbij aan dat deze uitlatingen zich hebben voorgedaan in Ankara en naar hun idee weinig weerklank in Nederland vinden. ISN benadrukte dat de stichting en haar achterban in Nederland leeft en daarmee de Nederlandse waarden en normen voor ISN gelden.
In de Nederlandse Diyanet-moskeeën wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) zijn opgesteld voor gebruik in Nederland. Voor zover mij bekend is de betreffende preek van Ali Erbas aan het begin van de ramadan niet overgenomen door ISN. In de door ISN opgestelde preek zijn de omstreden uitspraken van Ali Erbas niet ter sprake gekomen.8
Erkent u dat het in het belang is van de vrijheid van godsdienst dat deze niet misbruikt wordt voor politieke doeleinden en om vrijheden van anderen te onderdrukken? Zo ja, wat doet u hier actief aan? en meer specifiek richting Diyanet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds aangegeven, geldt in Nederland vrijheid van godsdienst. De vrijheid van godsdienst behoort tot de fundamentele principes van de Nederlandse rechtstaat, zolang dit binnen de kaders van de Nederlandse rechtsorde plaatsvindt. In onze Grondwet worden de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting beschermd, maar is ook een verbod op discriminatie opgenomen. Daar waar de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de godsdienstvrijheid in botsing komt met de vrijheid om niet gediscrimineerd te worden, is het uiteindelijk aan de rechter om te bepalen welke weging in een dergelijk geval dient te worden gehanteerd.
Ik vind het belangrijk dat ISN in staat is om zelfstandig invulling te geven aan haar werkzaamheden in Nederland. In gesprekken met ISN blijf ik benadrukken dat het belangrijk is dat ISN een onafhankelijke en op Nederland gerichte stichting is, waarin vermenging van religie en politiek wordt voorkomen. Aan de andere kant wil ik benadrukken dat op grond van de vrijheid van godsdienst de overheid niet gaat over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan.
Hoe staat het met de reeds jaren geleden gedane belofte van Diyanet om haar governancestructuur in Nederland te vernieuwen zodat de politieke agenda en de religieuze agenda niet langer met elkaar verweven zijn? Kunt u de Kamer inzicht geven in alle gesprekken hierover tot nu toe en de uitkomsten daarvan?
Uw Kamer is op 10 juni 2020 schriftelijk geïnformeerd over de aanpak van ongewenste vormen van Turkse diasporapolitiek en de organisatiestructuur van de Islamitische Stichting Nederland (ISN) 9.
Hoe staat het met de uitvoering van in februari 2019 ingediende motie van het lid Becker om te komen tot een contrastrategie van Nederland in de strijd tegen de diaspora politiek vanuit Turkije?2
In de motie Becker heeft uw Kamer mij verzocht om een aanpak te formuleren ten aanzien van mogelijk ongewenste vormen van diasporabeleid van de Turkse overheid. Deze aanpak moet volgens uw Kamer ook de integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond bevorderen. De aanpak is op 10 juni 2020 naar uw Kamer verstuurd.11
Bent u bereid extra instrumenten in te zetten om te voorkomen dat nog langer vanuit Turkije onvrijheid en onverdraagzaamheid gepredikt wordt in Nederlandse moskeeën? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 10 juni geïnformeerd over de aanpak van het kabinet als het gaat om ongewenste vormen van diasporabeleid. Deze aanpak zorgt ervoor dat de overheid kan acteren bij vormen van ongewenste buitenlandse inmenging waarbij sprake is van politieke sturing vanuit Turkije. Een enkele uitspraak van de heer Erbas in Turkije, hoe verwerpelijk dan ook, vormt voor het kabinet geen aanleiding om deze aanpak op dit moment te herzien. In de kabinetsreactie op het rapport van de POCOB wordt u nader geïnformeerd over de visie van het kabinet. Ook ontvangt u komend najaar de contouren van de weerbaarheidsagenda waarbij onder meer aandacht is voor het versterken de weerbaarheid en de gerichtheid op Nederland.
Een toename van geweld door verwarde personen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geweld door verwarde mensen lijkt vaker voor te komen, maar wat is verward eigenlijk?»?1
Ja.
Is het waar dat er sinds het uitbreken van het coronavirus er meer geweld door personen met psychische problemen voorkomt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Een toename van geweld door personen met psychische problemen kan niet worden vastgesteld. Sinds het begin van de coronacrisis is bij de politie wel sprake van een toename van de zogenoemde E33 meldingen (meldingen van overlast waarbij personen met verward gedrag betrokken zijn). Overigens vind ik het belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag – waar o.a. mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen onder vallen – niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Welke oorzaken kan het meer voorkomen van geweld door personen met psychische klachten hebben? Ziet u verband tussen het mijden van hulp door personen met psychische klachten of het ontbreken van hulp aan huis enerzijds en het aantal incidenten met geweld anderzijds?
Zoals hierboven reeds opgemerkt zijn er geen cijfers die wijzen op een stijging van het aantal (gewelds)incidenten waarbij personen met psychische klachten betrokken zijn. Ik hecht er zeer aan om dat nogmaals te benadrukken. Indien zich wel (gewelds)incidenten voor doen waar een persoon met psychische klachten bij betrokken is, is daarnaast niet een op een vast te stellen of dit samenhangt met het al dan niet ontbreken van aanbod van zorg als gevolg van de coronamaatregelen.
Dit neemt niet weg dat we wel zien dat de huidige situatie specifiek voor kwetsbare personen met psychische klachten extra zwaar is. Daarom werkt het Ministerie van VWS op alle fronten hard aan het zo goed mogelijk zorgdragen voor een gezond en veilig Nederland. De ggz maakt dan ook nadrukkelijk onderdeel uit van de nationale crisisaanpak. Ook houd ik nauw contact met alle veldpartijen, zoals geschetst in mijn 2brief van 20 maart. In het contact met veldpartijen is ook nadrukkelijk aandacht voor de continuïteit van zorg aan cliënten in de ggz.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van het Trimbos-instituut of de problemen van mensen met psychische klachten toenemen door de coronacrisis? Kunt u de Kamer van de uitkomsten van dat onderzoek op de hoogte brengen?
Ik merk dat er behoefte is aan meer inzicht in de gevolgen van de huidige maatregelen op de cliënten in de ggz. In dit kader zijn er meerdere initiatieven, waaronder ook dat van het Trimbos Instituut. Het Trimbos Instituut peilt regulier het welbevinden van volwassenen met een ernstige psychische stoornis, dit gebeurt binnen het panel Psychisch Gezien. De opbrengsten van deze uitvraag stelt het Trimbos beschikbaar op haar eigen website.
Overigens merk ik ook graag op dat de uitvraag van het Trimbos Instituut niet op zichzelf staat. Specifiek voor de ggz werken we aan het in beeld krijgen van de gevolgen van de huidige maatregelen op de cliënten: welke behoefte hebben zij in relatie tot de zorg en in welke mate kan de ggz – gegeven de huidige situatie – hierin voorzien? Ik heb in dit kader bijvoorbeeld de landelijke cliënten- en familieorganisaties in de ggz (MIND) gevraagd nader onderzoek te doen naar het welbevinden van clienten in de ggz. Ook hebben de vertegenwoordigers van zorgprofessionals (NVvP, V&V Nl en P3Nl) aangeboden om meer inzicht te verschaffen in het aanbod van zorg in deze periode, dit wordt met ZonMw nu nader uitgewerkt. Zodra de opbrengsten van deze onderzoeken beschikbaar zijn zal ik deze met Uw Kamer delen. Ook stelt het kabinet € 42 miljoen beschikbaar voor onderzoek naar corona en Covid-19. De eerste € 5,5 miljoen is inmiddels ingezet voor onderzoeken die mogelijk een direct effect hebben op de volksgezondheid.3