Het bericht dat een agent vervolging wil afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat een agent procedure aanspant op basis van artikel 12 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering om vervolging af te dwingen van een man die hem bedreigde met fysiek geweld?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedere vorm van agressie en geweld tegen politiemedewerkers volstrekt onacceptabel is?
Ja, iedere vorm van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak is onacceptabel.
Kunt u bij het Openbaar Ministerie (OM) verifiëren waarom deze zaak is geseponeerd en niet zoals gebruikelijk de zaak is voorgelegd bij de rechter?
Het OM heeft mij laten weten dat het bedreigingen tegen personen met een publieke functie hoog opneemt. De aangifte van de politieambtenaar is dan ook met de hoogst mogelijke zorgvuldigheid door het OM bekeken en op strafbaarheid beoordeeld. De omstandigheid dat verdachte door aangever werd aangemerkt als vuurwapengevaarlijk is hierbij eveneens betrokken. Het OM heeft geconcludeerd dat een bedreiging met een kopstoot niet kan worden gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling (artikel 285 Sr). Het Openbaar Ministerie heeft de beoordeling gedaan mede op basis van de geldende jurisprudentie2 waaruit blijkt dat het geven van een kopstoot, waarmee in dit geval werd gedreigd, niet zonder meer voldoende is om (een poging tot) zware mishandeling aan te nemen. Het (mogelijke) vuurwapengebruik van verdachte in het verleden, maakt dit niet anders. Er is nog gekeken of de bedreiging van verdachte kan worden gekwalificeerd als een ander strafbaar feit dan het hiervoor genoemde bedreiging met geweldpleging, maar dat bleek niet het geval.
Heeft u contact gehad met de politievakbonden over deze zaak? Zo ja, wat heeft u besproken en kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van de gesprekken die u voert met de politievakbonden over het geweld tegen politiemedewerkers?
Ik heb regelmatig contact met de politievakbonden over verschillende onderwerpen die op dat moment actueel zijn. Op deze individuele casus, die thans aan de rechter is voorgelegd, kan ik verder niet ingaan. Ik vind agressie en geweld tegen politieambtenaren onacceptabel en werk met de politie samen om dit terug te dringen.
Deelt u de zorgen van de politievakbonden en de politiemedewerkers dat het seponeren van deze zaak een slecht signaal is richting politiemedewerkers, juist omdat veel agenten het gevoel hebben dat melding doen van een incident weinig zin heeft?
Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor de betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend. Melding doen van incidenten als deze is naar mijn oordeel overigens zeker altijd zinvol, zoals ik in antwoord op vraag 6 nader toelicht.
Klopt het dat agenten worden aangemoedigd om melding te maken van bedreigende situaties en geweldsincidenten en dat dit binnen de politie met prioriteit wordt opgepakt? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit beleid in de praktijk wordt vormgegeven?
Ja, agenten worden aangemoedigd melding te maken van bedreigende situaties en geweldsincidenten en zo mogelijk aangifte te doen. Hiervoor wordt door leidinggevenden doorlopend aandacht gevraagd. Er zijn verschillende mogelijkheden bij het doen van aangifte, waaronder het kiezen voor aangifte onder domicilie (bijvoorbeeld de werkplek als domicilie). Hierdoor kan de verdachte geen kennis nemen van het privé adres van de aangever. Ook is er de mogelijkheid dat de leidinggevende, vanuit zijn verantwoordelijkheid als werkgever, aangifte doet. De politie behandelt dit soort meldingen en aangiftes met prioriteit. Dat geldt zowel voor de opsporing en vervolging als voor de nazorg voor de medewerker die met agressie en geweld te maken heeft gehad (bijv. de leidinggevende en het Team Collegiale Ondersteuning voor de eerste ondersteuning). Meldingen en aangiftes van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder politieambtenaren, krijgen een speciale code zodat ze bij de behandeling van de zaak als zodanig herkenbaar zijn en ze worden behandeld overeenkomstig de Eenduidige Landelijke Afspraken. De casemanager heeft een belangrijke rol in de begeleiding na een incident. De casemanager ontlast de medewerker zoveel mogelijk in de administratieve zaken en ziet toe op de zaak.
Herinnert u zich dat u in februari 2020 de Kamer heeft toegezegd dat de Wet uitbreiding taakstrafverbod in maart/april zou worden gestuurd naar de afdeling Advisering van de Raad van State en dat u «alles op alles» zet om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?2 Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle stappen die zijn gezet sinds uw toezegging om dit te bewerkstelligen?
Na verwerking van de adviezen die in de consultatie zijn ingewonnen, is het wetsvoorstel conform de toezegging aan uw Kamer op 9 april aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Het advies van de afdeling is op 14 juni ontvangen. Het nader rapport dateert van 6 juli en het wetsvoorstel werd op 14 juli ingediend bij uw Kamer (Kamerstuk 35 528, nr. 1).
Kunt u het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod tegen hulpverleners in september bij de Tweede Kamer indienen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘Gedeputeerde kaart oneerlijke concurrentie busaanbesteding aan in Brussel’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gedeputeerde kaart oneerlijke concurrentie busaanbesteding aan in Brussel»?1
Ja.
Welke kansen ziet u om, in lijn met het standpunt van het kabinet dat wederkerigheid en een gelijk speelveld het uitgangspunt moeten zijn voor een eerlijke (wereld)markt, én in de wetenschap dat deze wederkerigheid vanuit China richting Europese bedrijven ontbreekt, gelijke toegang tot elkaars markt te borgen/af te dwingen en te handhaven, bijvoorbeeld door hierover in handelsverdragen afspraken te maken?
Ik ben voorstander van meer wederkerigheid tussen derde landen, zoals China, en de Europese Unie (EU) als het gaat om de toegang tot de markt voor overheidsopdrachten. Op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen hebben Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten reeds de mogelijkheid om inschrijvingen niet toe te laten van bedrijven die zijn gevestigd in landen die niet zijn aangesloten bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement, GPA) van de WTO. Hetzelfde geldt voor bedrijven gevestigd in landen waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten die toegang geeft tot de Europese markt voor overheidsopdrachten. In de praktijk zie je echter dat bedrijven uit derde landen aanbestedingen in Europa kunnen winnen, terwijl aanbestedingen in deze derde landen voor Europese bedrijven in feite niet toegankelijk zijn. Daarbij speelt mee dat een reeds binnen de interne markt gevestigde dochtermaatschappij van een moederbedrijf uit een derde land als Europees beschouwd moet worden en niet op grond van de herkomst van het moederbedrijf uitgesloten kan worden.
Ik vind het daarom positief dat in Europees verband voortgang gemaakt wordt met de besprekingen van het voorstel voor het International Procurement Instrument (IPI). Het IPI bevordert meer wederkerigheid op markten voor overheidsopdrachten in derde landen voor EU-bedrijven, aangezien het door fictieve prijsopslagen derde landen ertoe beweegt om zich bij de GPA aan te sluiten of om een bilaterale handelsovereenkomst met de EU af te sluiten waarin afspraken over toegang tot de markten voor overheidsopdrachten worden gemaakt. Wederkerigheid alleen garandeert overigens nog geen gelijk speelveld. Ik vind het belangrijk ook dat te borgen. In antwoord 3 en 6 ga ik in op mogelijkheden om een gelijker speelveld te bewerkstelligen tussen Europese bedrijven en bedrijven uit derde landen.
Hoe staat u tegenover het voorstel van de Overijsselse gedeputeerde Van Hijum om het mogelijk te maken bij regionale aanbestedingen drempels op te werpen tegen bedrijven uit landen die hun markten afschermen, staatssteun bieden of beide?
Ik ben het met gedeputeerde Van Hijum eens dat het van belang is om meer wederkerigheid te bewerkstelligen en om oneerlijke concurrentie door marktverstorende overheidssteun bij aanbestedingen tegen te gaan. Ik zet mij daarom in om deze problemen zoveel mogelijk op te lossen. Naast de besprekingen over het IPI worden in Europees verband instrumenten verkend die gericht zijn op het adresseren van marktverstorende overheidssteun. In dat kader heeft de Europese Commissie op 17 juni jl. een witboek gepresenteerd. Dit bevat voorstellen voor instrumenten gericht op optreden tegen de verstorende effecten van overheidsondersteuning door derde landen op de interne markt, zoals bij overnames en aanbestedingen. De kabinetsappreciatie van dit witboek is vanaf
21 augustus voorgehangen bij de Kamers (zie verder het antwoord op vraag 6). De instrumenten uit het witboek en het IPI dragen bij aan een oplossing voor de problemen die gedeputeerde Van Hijum aankaart. Ik plaats wel de kanttekening dat de Aanbestedingswet 2012 op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen alleen onderscheid maakt tussen nationale en Europese aanbestedingen. Er bestaan geen specifieke regels voor regionale aanbestedingen, omdat dat in strijd is met de Europese aanbestedingsrichtlijnen en de regels voor de interne markt (zie ook antwoord op vraag 4).
Welke mogelijkheden ziet u om de Nederlandse en/of Europese (maak)industrie op eenzelfde manier in positie te brengen of te houden als bijvoorbeeld in de Verenigde Staten gebeurt, waar vaak bewust wordt gegund aan lokale of regionale bedrijven dan wel er sprake is van (hogere) toetredingsdrempels voor partijen «van buiten»?
Het Nederlands bedrijfsleven is gebaat bij een open economie. Dat versterkt ons vestigingsklimaat, vergroot onze potentiële afzetmarkt en leidt er tevens toe dat we kunnen profiteren van een gunstige kwaliteit, prijs of variatie van goederen en diensten van buitenlandse aanbieders. Wederzijdse afhankelijkheid in mondiale waardeketens in een op regels gebaseerde wereldorde verlaagt de kans op conflicten. Anders dan de VS zet de Europese Unie in het handelspolitieke domein daarom niet in op nodeloze ontvlechting van mondiale waardeketens. Wel wordt ingezet op een modern Europees innovatie- en industriebeleid waarmee de Europese concurrentiekracht kan worden versterkt.
Een open economie vormt ook het uitgangspunt van de regels voor de interne markt en de Europese aanbestedingsrichtlijnen. De interne markt creëert een vrijhandelszone waarbinnen Europese bedrijven onder gelijke voorwaarden met elkaar kunnen concurreren. Dit betekent dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen Nederlandse bedrijven en Europese bedrijven. Ditzelfde geldt voor het maken van onderscheid tussen inschrijvingen van Nederlandse/Europese bedrijven en bedrijven uit landen die zijn aangesloten bij de GPA (zie het antwoord op vraag 2). Het Nederlandse bedrijfsleven krijgt door deze regels toegang tot de markten van de andere EU-lidstaten en die van bij de GPA aangesloten landen en vaart daar wel bij. Daar staat tegenover dat wij dan ook toegang bieden tot onze markt. Ik zie daarom slechts beperkte mogelijkheden om te sturen op het gunnen aan lokale en regionale bedrijven, namelijk dat aanbestedende diensten inschrijvingen uit derde landen niet hoeven toe te laten en er zijn mogelijkheden op defensiegebied.
Zoals ik hierboven al aangaf, vind ik het wel belangrijk dat de concurrentie op die aanbestedingsmarkt eerlijk is en de nationale veiligheid geborgd blijft. Dat kan in bepaalde situaties met zich meebrengen dat het wenselijk is om specifieke partijen te weren. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van een eerdere set Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2162) is de wenselijkheid en mogelijkheid van het weren van inschrijvingen uit derde landen afhankelijk van de aard van de opdracht en de markt. In bepaalde gevallen kunnen buitenlandse aanbieders goederen of diensten goedkoper, beter of efficiënter voortbrengen, of is er geen Europese partij die kan leveren. Er zijn ook gevallen waarbij het wel noodzakelijk is om inschrijvingen uit derde landen te weren, bijvoorbeeld in verband met nationale veiligheidsaspecten.
In hoeverre ziet u nog andere mogelijkheden om het belang van regionale werkgelegenheid en het behoud en/of de versterking van technologische kennis door productie in Nederland en/of Europa mee te laten wegen bij aanbestedingen, waarvoor in bovenvermeld bericht wordt gepleit? Hoezeer zouden (delen van) opdrachten kunnen worden voorbehouden voor productie in eigen land of binnen Europa, bijvoorbeeld voor zover geen sprake is van wederkerigheid? Bent u bereid dit in EU-verband aan de orde te stellen?
De Aanbestedingswet 2012 biedt op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen geen mogelijkheden om regionale werkgelegenheid en (nationale) opbouw van technologische kennis direct mee te wegen in aanbestedingen, omdat dat neer zou komen op het stellen van eisen aan de herkomst van een product of dienst. Als dat zou mogen, zou dat betekenen dat Europese lidstaten (of GPA-landen) hun eigen markt voor elkaar kunnen afsluiten. Dat is niet wenselijk, omdat het Nederlandse bedrijfsleven belang heeft bij open markten en zijn geld voor een belangrijk deel over de grens verdient.
Het is wel mogelijk om bij aanbestedingen eisen te stellen in de sfeer van social return, waarmee indirect tot op zekere hoogte gestuurd kan worden op regionale werkgelegenheid. De Aanbestedingswet 2012 biedt daarnaast mogelijkheden om maatschappelijke effecten mee te laten wegen, zoals sociale, milieu en innovatieve kenmerken. Dit heb ik uiteen gezet in de beantwoording van een eerdere set Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2162). Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, zet het kabinet in Europees verband in op het IPI met het oog op meer wederkerigheid.
Op welke termijn verwacht u dat het door Nederland voorgestelde «level playing field instrument» en Europese voorstellen ten aanzien van het verruimen van de mogelijkheid voor ex ante-onderzoek daadwerkelijk kunnen worden ingezet? Op welke wijze(n) verwacht u dat deze voorstellen aanbestedende diensten kunnen helpen om in te grijpen bij aanbestedingen en zo oneerlijke concurrentie in een vroegtijdig stadium van de aanbesteding te kunnen detecteren en elimineren?
Buitenlandse overheidssteun kan er bij aanbestedingen toe leiden dat inschrijvers aanbiedingen kunnen doen waarmee zij andere partijen oneerlijk beconcurreren. Het witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt schetst de contouren van mogelijke instrumenten die de verstorende effecten van dergelijke subsidies en andere vormen van overheidsondersteuning door derde landen op de interne markt moeten tegengaan. Het witboek bevat onder andere een voorstel voor een aanbestedingsinstrument dat lopende een aanbesteding kan worden ingezet. Voor de wijze waarop de in het witboek voorgestelde instrumenten kunnen bijdragen aan de aanpak van marktverstoring en oneerlijke concurrentie bij aanbestedingen verwijs ik naar de kabinetsappreciatie van het witboek. Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3405) heb aangegeven, wordt een uitgewerkt wetgevend voorstel in 2021 verwacht. Vervolgens moeten de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees parlement het ook gezamenlijk eens worden over een nieuw instrument. Dergelijk instrumenten zullen dus niet op korte termijn inzetbaar zijn. Op de middellange termijn kunnen deze instrumenten wel helpen om oneerlijke concurrentie, bij aanbestedingen en in algemene zin, te bestrijden.
'Statement on Black Lives Matter’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het «Statement on Black Lives Matter» van Universiteit Utrecht, opgesteld onder verantwoordelijkheid van professor dr. James Kennedy, decaan van het University College Utrecht?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat prof. dr. Kennedy met zijn verklaring zich kritiekloos opstelt, als Universiteit Utrecht, maar ook als eindverantwoordelijke voor de herijking van de Canon van de Nederlandse geschiedenis, achter de uitgangspunten van de Black Lives Matter-beweging? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de Kamerbrief «Kabinetsaanpak van discriminatie» van 15 juni jl. staat beschreven dat een inclusieve leeromgeving om beleid vraagt dat enerzijds het bewustzijn en de kennis van studenten over diversiteit vergroot en anderzijds studenten weerbaarder maakt. Bewustmaking, kennisneming van en het delen van ervaringen zijn elementen die in het statement worden gestimuleerd.
Deelt u de opvatting dat de analyse van de Black Lives Matter-beweging veel verder gaat dan het bestrijden van racisme, wat zich uit in haar verklaringen dat onze maatschappelijke instituties en zelfs het kapitalistische fundament van onze samenleving niet alleen bestreden, maar zelfs ontmanteld moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw opvatting niet. Zoals te lezen is in de Kamerbrief «Kabinetsaanpak van discriminatie» jl. zijn racisme en discriminatie ontegenzeggelijk hardnekkige problemen in onze samenleving. Het Kabinet blijft streven naar een Nederland waarin iedereen gelijk wordt behandeld en waar ieder mens een waardige behandeling krijgt. Het Kabinet verwerpt het wegzetten van mensen als groep, of om wat ze geloven of waar ze vandaan komen. Het is dan ook goed dat, ook door de onderwijsinstellingen, de discussie over het bestrijden van racisme plaatsvindt.
Deelt u de mening dat de verklaring in Kennedy’s statement «As empirical evidence has shown time and again, systematic racism, as well as covert and overt discrimination against people of colour are deeply rooted and widely institutionalized in the Netherlands and throughout Europe: through our education systems, employment practises, health, tax and welfare systems. Ethnic profiling is a standard practice throughout the Netherlands and Europe. As in the US, people of colour are disproportionally likely to die in police custody» een product is van feitenvrij, ideologisch activisme en bovendien niet gestoeld op inzichten die wetenschappelijke onderzoeken geven? Zo nee, waarom niet?
In het statement van het University College Utrecht spreekt decaan James Kennedy zijn steun uit aan studenten en medewerkers die geconfronteerd worden met het racisme. Ook benadrukt hij het multiculturele karakter van het College en de educatieve missie ervan, waarin wereldburgerschap voorop staat. Dit zijn de uitgangspunten van waaruit het College diversiteit en gelijkwaardigheid wil bevorderen en van waaruit decaan Kennedy namens het College, de Black Lives Matter-beweging als een antiracistisch burgerinitiatief ondersteunt. Betrokkenheid bij maatschappelijke vraagstukken is eigen aan de universiteit en, als deel ervan, aan het College. De manier waarop men dit op zich neemt laat ik als maatwerk over aan de instelling.
Bent u het met de mening eens dat prof. dr. James Kennedy als voorzitter van de herijking historische Canon van Nederland zich van deze uitspraken had moeten onthouden, om de schijn van politiek activisme te voorkomen, omdat de Canon bij uitstek het instrument zou moeten zijn van verbinding door een gedeelde geschiedenis voor alle burgers van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Prof. dr. James Kennedy is als decaan van de Universiteit van Utrecht vrij zijn gedachten over maatschappelijke thema’s onder de aandacht te brengen van studenten.
Bent u het tenslotte met de mening eens dat nu de Black Lives Matter-beweging zich aantoonbaar heeft gemanifesteerd als een beweging die de bevolking splijt naar etnische scheidslijnen en in voor- en tegenstanders en daarnaast oproept tot ontmanteling van het kapitalistische systeem en de instituties wil vernietigen, de instellingen voor hoger onderwijs onmiddellijk moeten stoppen met het uitspreken van steun en solidariteit voor deze subversieve organisatie, voor het te laat is en er onherstelbare schade zal zijn aangericht aan onze wetenschappelijke instituten en het academische klimaat in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat binnen het onderwijs een open discussie gevoerd wordt over maatschappelijke gebeurtenissen en het is de taak van het onderwijs goed burgerschap te bevorderen. Ik heb vertrouwen in de hoger onderwijsinstellingen dat het gesprek met studenten en docenten over de recente gebeurtenissen kan plaatsvinden. De manier waarop men deze taak op zich neemt laat ik als maatwerk over aan de instellingen zelf.
Het bericht dat een problematische gokker veel te lang zijn gang kon gaan in het casino |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een gokverslaafde een kwart miljoen euro kon verspelen in Holland Casino?1
Ja.
Wordt op dit moment door Holland Casino bijgehouden wat iemand vergokt tijdens een bezoek? Zo nee, waarom niet en vindt u dat wenselijk?
Holland Casino heeft mij desgevraagd medegedeeld dat ze, gelet op de aard van bedrijfsprocessen, niet op structurele basis de gewonnen en verloren bedragen van spelers registreert. Het is daarom niet mogelijk een speler na een speelsessie een uitdraai te geven van die bedragen.
Het preventiebeleid van Holland Casino is gericht op vroegsignalering van risico- en probleemgedrag. Ze maakt voor haar risicoanalyse gebruik van diverse indicatoren, de bezoekfrequentie wordt automatisch geregistreerd. Indien bij een speler risico’s op kansspelverslaving wordt gedetecteerd, wordt het speelgedrag meer nauwkeurig gemonitord. Ook dan kan geen exacte balans worden opgemaakt van de gewonnen en verloren bedragen. Het verzamelen van (bijzondere) persoonsgegevens dient namelijk gelijke tred te houden met de risico’s die zich voordoen, dit volgt uit de wettelijke zorgplicht wat inhoudt dat vergunninghouders maatregelen en voorzieningen treffen die nodig zijn om kansspelverslaving zoveel mogelijk te voorkomen.2
De vraag of Holland Casino met haar verslavingspreventiebeleid aan relevante wet- en regelgeving voldoet is aan de Kansspelautoriteit als toezichthouder op dit terrein.
Wordt op dit moment door Holland Casino bijgehouden wat iemand gedurende een maand of een jaar vergokt bij Holland Casino? Zo nee, waarom niet en vindt u dat wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Holland Casino van belangrijke klanten bijhoudt wat iemand zijn favoriete drankje is, zodat dit bij binnenkomst van die klant gelijk aangeboden kan worden?
Uw vraag over het aanbieden van drankjes heb ik aan Holland Casino voorgelegd, aangezien de vraag op het terrein van de bedrijfsvoering van de onderneming ligt. Desgevraagd geeft Holland Casino aan dat zij van een beperkt aantal spelers dat deelneemt aan het VIP-programma zaken als de favoriete consumptie bijhoudt. Hiervoor moeten spelers toestemming geven. Holland Casino geeft aan dat deze consumptie niet bij binnenkomst van de speler aangeboden wordt. Een speler die deelneemt aan het VIP-programma kan, net als andere spelers, een consumptie bestellen. In zulke gevallen weet Holland Casino wat de favoriete consumptie is van de desbetreffende speler.
Is het mogelijk dat Holland Casino na een speelsessie een uitdraai geeft aan de klant van de gewonnen dan wel vergokte bedragen? Zo ja, gebeurt dit ook om klanten er op te wijzen dat het misschien verstandig is om minder te vergokken? Zo nee, waarom niet? Welke juridische obstakels staan hieraan in de weg?
Zie antwoord vraag 2.
Wie ziet er op toe dat Holland Casino haar verslavingspreventiebeleid niet alleen mooi op papier heeft staan, maar in de praktijk ook goed uitvoert? Hoe regelmatig wordt dit gecontroleerd en hoe wordt dit gecontroleerd?
De Kansspelautoriteit houdt toezicht op Holland Casino en controleert daarbij of het voldoende maatregelen en voorzieningen treft om kansspelverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. In de Toezichtagenda 2020 is opgenomen dat de Kansspelautoriteit in 2020 het onderzoek naar het verslavingspreventiebeleid van Holland Casino afrondt en dat zij ook in 2020 actief toezicht houdt op de naleving van de zorgplicht door Holland Casino. Over onderzoeken naar individuele ondertoezichtgestelden kan de Kansspelautoriteit geen uitspraken doen.
Heeft Holland Casino volgens u voldoende middelen om adequaat op te treden tegen problematische/verslaafde gokkers? Worden die middelen naar uw mening ook voldoende ingezet? Zou het helpen als Holland Casino bij een bewustwordingsgesprek de klant kan verplichten een naaste mee te nemen naar dat gesprek?
Het verslavingspreventiebeleid van Holland Casino is risico-georiënteerd. Na signalering van (potentieel) risicogedrag beschikt Holland Casino over diverse middelen om te interveniëren in de vorm van bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, monitoring, toeleiding naar zorg, entreebeperkingen en in het uiterste geval entreeverboden. Ik heb geen aanwijzingen dat kansspelverslaving meer effectief wordt bestreden als Holland Casino de speler verplicht om bij een persoonlijk onderhoud een naaste mee te nemen. Holland Casino geeft aan positief te staan tegenover de mogelijkheid om een naaste mee te brengen bij een gesprek en attendeert spelers hier ook op, maar ze acht het niet wenselijk om dit te verplichten. Volgens Holland Casino zou een dergelijke verplichting voor een speler een drempel kunnen zijn voor het aangaan van een persoonlijk onderhoud en om vrij te spreken. Het is aan de Kansspelautoriteit om in het kader van het toezicht op de zorgplicht van Holland Casino te oordelen of het voldoende doet om kansspelverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. Ook vanuit het aandeelhouderschap van het Ministerie van Financiën in Holland Casino wordt een beroep gedaan op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Holland Casino en wordt het thema «verantwoord aanbieden» actief onder de aandacht gebracht.3
In algemene zin meen ik dat er ruimte is voor verdere verbetering van de borging van verslavingspreventie door landgebonden aanbieders van risicovolle kansspelen. Daarom bevat de Wet kansspelen op afstand (Wet Koa) een aangescherpt pakket aan eisen op het terrein van verslavingspreventie voor alle vergunninghouders die risicovolle kansspelen (kansspelen op afstand, in speelcasino’s en in speelautomatenhallen) aanbieden. Daarbij dient gewerkt te worden met een getrapt interventiemodel, met als sluitstuk een eventuele onvrijwillige opname van de speler in het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS), waarmee de speler wordt uitgesloten van deelname aan het aanbod van alle vergunde aanbieders van risicovolle kansspelen. Ook worden vergunninghouders op grond van de Wet Koa verplicht om zich bij het ontwikkelen, implementeren en onderhouden van het verslavingspreventiebeleid te laten adviseren door verslavingsdeskundigen en ervaringsdeskundigen.
Klopt het dat Holland Casino klanten niet verplicht door kan verwijzen naar verslavingszorg? Zo ja, waarom niet?
Holland Casino geeft desgevraagd aan dat zij spelers uitgebreid informeert over verslavingszorg. De speler wordt in nagenoeg alle persoonlijke gesprekken op de mogelijkheid van contact met de verslavingszorg gewezen. Dat varieert van het verstrekken van voorlichtingsmateriaal voor bewustwording tot gerichte toeleiding. Hoewel Holland Casino niet kan afdwingen dat een speler ook daadwerkelijk gebruik maakt van verslavingszorg, kan zij de speler wel tegen zichzelf in bescherming nemen door de speler aan te moedigen tot een vrijwillig entreeverbod of de speler een entreeverbod op te leggen. Bij een entreeverbod wordt de speler te allen tijden gestimuleerd om in contact te treden met hulpinstanties. Dit gebeurt door bijvoorbeeld gezamenlijk contact op te nemen met de verslavingszorg of toestemming te vragen aan de speler dat de hulpinstantie zelf contact opneemt met de speler.
Klopt het dat er in vestigingen van Holland Casino pinautomaten zijn die geen daglimiet hebben, zoals bij gewone pinautomaten wel gebruikelijk is? Zo ja, acht u dit in het licht van het gevaar op verslaving verstandig? Bent u bereid dit beleid eens onder de loep te nemen?
Holland Casino geeft desgevraagd aan dat de bezoekers bij het pinnen in de casino’s dezelfde daglimieten kennen als de daglimieten van hun eigen bank of een andere kaartuitgevende instantie. Deze limiet betreft een aangelegenheid tussen bank en consument.
Het is aan de Kansspelautoriteit om er op toe te zien of Holland Casino over het geheel genomen voldoende maatregelen en voorzieningen treft en zo conform relevante wet- en regelgeving handelt.
Klopt het dat er naast de Black card, Platinum card en Diamond card nóg een kaart bestaat, de zogeheten VIP card? Zo ja, hoe bepaalt Holland Casino wie in aanmerking komt voor deze VIP card?
Het verstrekken van dit soort kaarten ligt op het terrein van bedrijfsvoering van de onderneming. Holland Casino heeft desgevraagd medegedeeld dat er een Diamond VIP card bestaat, bedoeld voor een uiterst kleine groep bezoekers. Holland Casino hanteert interne criteria waaraan wordt getoetst of het veilig en verantwoord is een speler een dergelijke kaart toe te kennen. Hierbij betrekt Holland Casino onder meer beschikbare informatie over het (speel)gedrag en verkregen informatie in het kader van verslavingspreventie en de Wwft.
Het bedreigen van agenten |
|
Michiel van Nispen (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Agent wil vervolging afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld»?1
Ja.
Als de juridische haalbaarheid ontbreekt voor het vervolgen voor het bedreigen met fysiek geweld van een politieagent, in het bijzijn van zijn vrouw en kinderen, door een vuurwapengevaarlijke man die zich al eerder misdragen had, wat zegt dit dan volgens u over de wet? Waarom is bedreigen met (zogenoemde «eenvoudige«) mishandeling nu niet strafbaar?2
Elke vorm van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder ook politiemensen, is onacceptabel. Incidenten van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak worden, indien er aangifte gedaan is, door het Openbaar Ministerie behandeld en hoog opgenomen. Indien er sprake is van een strafbare gedraging worden daaraan ook strafrechtelijke consequenties verbonden. Zoals ik ook op de vragen van de leden Van Wijngaarden en Yeşilgöz-Zegerius over ditzelfde onderwerp antwoordde, kan ik mij goed voorstellen dat een sepot voor politieambtenaren teleurstellend kan zijn. Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor de betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend. De juridische haalbaarheid van een veroordeling van bedreiging is tegelijkertijd van meerdere factoren afhankelijk. Bedreiging is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Bedreiging is een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. De bedoeling van de strafbaarstelling is om te voorkomen dat iemand door de bedreiging onder druk wordt gezet en daardoor wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid of in zijn doen en laten. Tegen de achtergrond van deze doelstelling worden aan de zwaarte van het misdrijf waarmee wordt gedreigd eisen gesteld. Ook wordt verlangd dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen de redelijke vrees kan opwekken dat het misdrijf waarmee is gedreigd ook zou worden gepleegd. Een bedreiging met eenvoudige mishandeling is tegen de achtergrond van de beschreven doelstelling, niet strafbaar. Dit geldt overigens ook voor een poging tot (eenvoudige) mishandeling (artikel 300, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht).
Snapt u het gevoel bij de politievakbonden dat het onverteerbaar is «dat een politieman in zijn privétijd belaagd en bedreigd kan worden vanwege zijn werk zonder dat daar strafrechtelijke consequenties aan zitten»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat iedere bedreiging met geweld tegen politieambtenaren strafbaar zou moeten zijn? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bereiken?
Ik vind elke vorm van agressie en geweld tegen politieambtenaren onacceptabel. Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt dan ook een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Ik verwijs u naar de beantwoording van de vraag van de leden Van Wijngaarden en Yeşilgöz-Zegerius over ditzelfde onderwerp waar ik inga op de seponeringsgronden van het Openbaar Ministerie in deze zaak.
In Bahrein geplande executies |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat een hof in Bahrein onlangs tegen twee personen een al eerder opgelegde doodstraf heeft gehandhaafd, te weten tegen Hussein Rashid en Zuhair Abdullah?1
Dat kan ik bevestigen.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging dat bekentenissen door marteling verkregen zijn?
Beschuldigingen van het gebruik van marteling, onder wat voor omstandigheden dan ook, vind ik zorgwekkend. Daarnaast wil ik benadrukken dat het gebruik van uit foltering verkregen bewijs strijdig is met artikel 15 van het Verdrag tegen Foltering, waarbij Bahrein partij is.
Klopt het dat het aantal veroordeelden in Bahrein aan wie de doodstraf is opgelegd nu tien is? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Volgens Bahreinse mensenrechtenorganisaties zijn er momenteel 18 personen veroordeeld tot de doodstraf sinds 2017. Omdat de autoriteiten deze personen als terroristen of supporters van terrorisme beschouwen, zijn er geen officiële cijfers beschikbaar.
Bent u bereid met Bahrein contact op te nemen om erop aan te dringen dat de doodstraffen niet worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nederland is principieel tegen de doodstraf en bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen, zoals Bahrein, waar de doodstraf wordt toegepast en in multilaterale fora zoals de VN. Op mondelinge wijze bijvoorbeeld tijdens de hoogambtelijke consultaties tussen Nederland en Bahrein die vorig jaar in april plaatsvonden. Daarnaast wordt de mensenrechtensituatie in Bahrein besproken in EU-verband in de regionale Raadswerkgroep, de Raadswerkgroep voor mensenrechten en de informele mensenrechtendialoog tussen Bahrein en de Europese Dienst voor Extern Optreden, waarvan de meest recente in november 2019 heeft plaatsgevonden. Mede op Nederlands aandringen zijn er daarnaast begin dit jaar2 en recentelijk3 EU-verklaringen uitgegaan over recente doodsvonnissen in Bahrein waarin het gebruik van de doodstraf wordt veroordeeld en Bahrein wordt opgeroepen tot omzetting van alle veroordelingen tot de doodstraf en een moratorium op de uitvoering in te stellen als eerste stap tot gehele afschaffing. Het kabinet blijft de situatie aandachtig volgen en zal zich hiervoor blijven inzetten.
Bent u bereid er eveneens op aan te dringen dat verdachten in Bahrein een eerlijk proces moeten krijgen en dat beschuldigingen van marteling serieus onderzocht dienen te worden en verantwoordelijken bestraft? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in bilateraal en internationaal verband voor een humane behandeling van gevangenen conform internationale mensenrechtenverdragen zoals voorgeschreven in het Internationale Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten als ook het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing. Dit laatste verdrag verplicht de staten die partij zijn, zoals Bahrein, expliciet tot een onverwijld en onpartijdig onderzoek van een dergelijke klacht door de competente autoriteiten. De Nederlandse regering zal de Bahreinse autoriteiten blijven aanspreken op de behandeling van gedetineerden, het belang van het garanderen van eerlijke procesgang, en volledige implementatie van het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI).
De mensenrechtensituatie in Bahrein is in juli 2018 tevens door de VN Mensenrechtenraad te Genève besproken, waarbij ook de behandeling van gedetineerden aan de orde is gekomen. Bij de behandeling van Bahrein in het kader van de Universal Periodic Review in 2017 was er veel aandacht voor het nemen van maatregelen tegen foltering door Bahreinse autoriteiten.
Het vervolgingsbeleid bij verbaal geweld tegen publieke dienstverleners |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Agent wil vervolging afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld»1 en herinnert u zich het rapport «Afspraak is afspraak. Evaluatie van de landelijke afspraken rondom opsporing en vervolging van geweld tegen werknemers met een publieke taak» (2020) en uw reactie daarop?2
Ja.
Deelt u de mening dat in het geval en agent met fysiek geweld bedreigd wordt dat in zijn algemeenheid vervolging van de verdachten voor de hand ligt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat meldingen van bedreiging met fysiek geweld met voorrang worden opgepakt. Het Openbaar Ministerie beoordeelt daarbij zorgvuldig of succesvol tot vervolging kan worden overgegaan en of dat opportuun is. In dit geval kwam het Openbaar Ministerie echter tot de conclusie dat dit niet het geval was. Ik verwijs naar mijn beantwoording van de vragen die door de leden Van Wijngaarden en Yeşilgöz-Zegerius over ditzelfde onderwerp zijn gesteld over de seponeringsgronden van het Openbaar Ministerie in dezen.
Wat is uw mening over de bevinding uit het genoemde rapport dat er twijfels bestaan over de naleving van de afspraak dat er een hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging in het geval van geweld tegen publieke ambtsdragers en de bevinding dat er bij het openbaar ministerie (OM) arrondissementen lijken te zijn waar deze zaken niet met meer prioriteit worden opgepakt?3Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze hoge prioriteit er wel overal komt?
Ik hecht veel waarde aan de gemaakte afspraken in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA), en ik ben van mening dat deze moeten worden nagekomen. In mijn beleidsreactie op het evaluatieonderzoek waar naar wordt verwezen doe ik een aantal verbetersuggesties. Onder meer stel ik voor de bekendheid van de ELA bij politie en Openbaar Ministerie te vergroten door het opnieuw onder de aandacht te brengen.
Weet u waarom in het geval van zaken in het kader van een Veilige Publieke Taak er in 8 procent van de zaken sprake is van onvoorwaardelijke seponering en in 5 procent van voorwaardelijke seponering?4
Bij de onvoorwaardelijke sepots gaat het in 19% van de geseponeerde zaken om onvoldoende bewijs en in 5% van de zaken bleek het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te zijn. Naast deze technische redenen is met name om beleidsredenen onvoorwaardelijk geseponeerd met als sepotgrond: gezondheidstoestand (14%), door feit of gevolgen getroffen (10%), oud feit (9%), recente bestraffing (8%) en ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (6%).
Bij de voorwaardelijke sepots gaat het altijd om beleidsredenen. Dit zijn de voornaamste sepotgronden: gewijzigde omstandigheden (17%), gezondheidstoestand (17%), ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (17%), reclasseringsbelang (13%) of door feit of gevolgen getroffen (10%).
Kan de huidige definitie van bedreiging zoals die in wetgeving en jurisprudentie tot stand is gekomen vervolging in de weg staan in gevallen waar vervolging wel aangewezen zou kunnen zijn? Zo ja, waarom en vormt dit voor u aanleiding om de wettelijke definitie van bedreiging daarop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar de bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting (artikel 285, eerste lid, Sr).
Bedreiging is een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. De bedoeling van de strafbaarstelling is te voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door de bedreiging en daardoor wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid of zijn doen en laten. Tegen de achtergrond van deze doelstelling worden aan de zwaarte van het misdrijf waarmee wordt gedreigd, ook eisen gesteld. Verder wordt verlangd dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen de redelijke vrees kan opwekken dat het misdrijf waarmee is gedreigd, ook zou worden gepleegd. Voorwaardelijke opzet van de verdachte is daarbij voldoende. Deze wettelijke definitie van bedreiging en de uitleg die daaraan in de rechtspraktijk wordt gegeven, staat in algemene zin een vervolging niet in de weg. Het Openbaar Ministerie beoordeelt zorgvuldig of succesvol tot vervolging kan worden overgegaan en of dat opportuun is. Wel worden eisen gesteld aan de zwaarte van het misdrijf waarmee gedreigd wordt. Een bedreiging met eenvoudige mishandeling is tegen de achtergrond van de beschreven doelstelling, niet strafbaar. Dit geldt overigens ook voor een poging tot (eenvoudige) mishandeling (artikel 300, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht). Ik zie derhalve geen reden tot aanpassing.
Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt hiermee een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor een betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend.
Het bericht ‘Hoe een PGP-hack narcostaat Nederland feilloos blootlegt’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe een PGP-hack narcostaat Nederland feilloos blootlegt?1
Ja.
Hoeveel contant crimineel geld is er in 2020 tot nu onderschept door de politie? Welk deel van dit bedrag hiervan was het gevolg van de recente hack van de Encroservers?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat tot en met juni 2020 door de politie en overige opsporingsdiensten voor een waarde van 132 miljoen euro aan geld en goederen in beslag is genomen. Zoals u weet, kan ik mij over individuele zaken niet uitlaten. Dat geldt ook voor eventuele inbeslagnames die voortkomen uit de recente hack van de Encroservers.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk en tevens onwenselijk is dat Nederland voor criminelen de ultieme drugseconomie is met haar grondstoffen, laboratoria en logistiek? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om het verdienmodel van deze drugscriminelen onderuit te halen? Zo nee, waarom niet?
De omvang van de drugscriminaliteit in Nederland baart ook mij zorgen. In mijn brief van 18 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd op welke wijze het kabinet in de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit investeert.2 Verder heb ik uw Kamer eerder toegezegd na te gaan op welke wijze kan worden onderzocht welke overwegingen voor drugscriminelen bepalend zijn voor de keuze hun waar in Nederland te produceren, zodat maatregelen kunnen worden voorgesteld die de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen verminderen. Uw Kamer wordt hierover in het najaar nader geïnformeerd.3
Hoeveel cyberrechercheurs telt de politie op dit moment? Hoeveel agenten en specifiek cyberrechercheurs zijn de afgelopen jaren belast geweest met de hack van PGP-netwerken en het verwerken van PGP-berichten?
De politie kent op dit moment 120 fte die werkzaam zijn voor diverse Teams High Tech Crime. Daarnaast heeft iedere regionale eenheid ongeveer 10 fte tactische cybercrime capaciteit. Dat is echter geen volledig beeld; ook buiten die teams zijn rechercheurs werkzaam die een expertise op het gebied van cyber hebben.
Het verwerken van PGP-berichten is een taak die binnen de recherche breed is belegd. Het is niet mogelijk vast te stellen hoeveel rechercheurs zich daar mee bezig houden of hebben gehouden.
Is er voldoende capaciteit bij de politie en het openbaar ministerie (OM) voor het verwerken van de miljoenen ontsleutelde berichten? Is er vervolgens voldoende capaciteit om de toename van het aantal verdachten als gevolg van de PGP-hack te vervolgen? Zo nee, bent u bereid er alles aan te doen om de capaciteit toereikend te maken zodat deze verdachten berecht kunnen worden?
De vele ontsleutelde berichten bevatten informatie die niet direct gekoppeld is aan specifieke personen. Ontsleuteling is een belangrijke en cruciale stap, maar vervolgens is nader onderzoek en analyse nodig om deze informatie te koppelen aan verdachten en bruikbaar te maken voor Nederlandse onderzoeken. Daarvoor is niet alleen politiële en justitiële informatie van belang.
De capaciteit van politie is per definitie schaars. Dat betekent dat door het gezag keuzes dienen te worden gemaakt in lijn met de Veiligheidsagenda. Daarin de is de aanpak van ondermijning als landelijke prioriteit voor politie en openbaar ministerie aangemerkt. Die aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit krijgt niet alleen via de strafrechtelijke weg vorm. Een succesvolle aanpak is immers integraal en van lange adem. Dus ook andere bevoegdheden (zoals de fiscaal- en bestuursrechtelijk) dienen te worden ingezet door de overheid en haar partners ten behoeve van een weerbare samenleving. In het kader het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit is een landelijk multidisciplinair interventieteam (MIT) opgericht ter versterking van de (inter)nationale slagkracht. Dit team bestaat zowel uit toezicht, handhaving als opsporingsteams van politie, FIOD, KMar, OM, douane en belastingdienst. Het MIT werkt data-gedreven en is gericht op het duurzaam verstoren van de georganiseerde, ondermijnende criminele bedrijfsprocessen. Daarbij ligt de focus van het MIT op de aanpak van sleutelfiguren, het blootleggen van criminele processen en afpakken van crimineel vermogen en het (met parners) verstoren van deze criminaliteit door het opwerpen van barrières voor crimineel handelen. Kortom: oprollen, afpakken en voorkomen. De informatie die is verkregen uit de ontsleutelde berichten kan ook door MIT worden gebruikt. De focus zal daarbij liggen op het completeren van het beeld van bedrijfsprocessen verdienmodellen en netwerken. Internationale samenwerking zal daarbij ook voor het MIT een belangrijke rol spelen.
Bent u gelet op de tijdelijke grotere benodigde capaciteit bereid om vaker een beroep te doen op politievrijwilligers en politiemedewerkers die gebruik maken van de Regeling vervroegd uittreden?
Politievrijwilligers vormen een belangrijke aanvulling op het beroepspersoneel, maar zij worden niet ingezet om capaciteitstekorten op te vangen. Wel wil de politie een groter beroep doen op vrijwilligers met specialistische kennis. Nu het Besluit algemene rechtspositie is aangepast, is het mogelijk om specialisten van buiten de politieorganisatie sneller in te zetten in een executieve functie. Tevens verkent de politie de mogelijkheid om politievrijwilligers in de periode 2021–2025 tijdelijk in (beroeps)dienst te nemen voor de uitvoering van de politietaak om tijdelijk meer beroepscapaciteit te realiseren.
Politiemedewerkers die gebruik maken van de Regeling Vervroegd Uittreden kunnen niet terugkeren bij de politie. Deze regeling is immers ingesteld om medewerkers tegemoet te komen die niet konden anticiperen op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd.
Bent u bereid om de internationale samenwerking van de Nederlandse politie in de strijd tegen de georganiseerde misdaad te intensiveren en informatiedeling te vergemakkelijken, gezien de zeer succesvolle en vruchtbare internationale samenwerking van de Nederlandse politie bij de PGP-hack en het Encro onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen?
De Nederlandse politie werkt veel en goed samen met andere landen, ook op het gebied van het tegengaan van georganiseerde misdaad. Het intensiveren van internationale samenwerking is al jaren een van de prioriteiten van politie en andere opsporingsdiensten zoals de KMar en de FIOD. Regimes voor internationale deling van politiegegevens zijn daarbij van groot belang maar voor het overgrote deel geen nationale aangelegenheid meer, integendeel. Dat neemt niet weg dat ik in het kader van het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit (BOTOC) door alle betrokken partners, waaronder specifiek het MIT, laat bezien welke behoefte en wensen zij hebben en welke knelpunten er zijn bij de aanpak van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit in relatie tot informatiedeling.
Een landelijk cold cases team |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Roep om landelijk coldcaseteam voor oude moordzaken»?1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?2
Ja.
Kunt u per politie-eenheid aangeven uit hoeveel fte’s het cold caseteam momenteel bestaat en hoeveel cold cases er per eenheid zijn?
De verschillende cold case-teams kennen geen vaste omvang of samenstelling. Wel is bij de inrichting van de nationale politie afgesproken dat binnen de diensten regionale recherche zou worden voorzien in een basisvoorziening ten behoeve van de aanpak van cold cases. Daarom is binnen elke politie-eenheid een structurele voorziening ingericht onder de teams grootschalig optreden, waar ook de regievoering op de aanpak ligt. Zoals in het inrichtingsplan nationale politie uit 2012 is aangegeven, staat de cold case-voorziening onder leiding van een operationeel expert. Afhankelijk van de noodzaak kunnen meerdere functionarissen binnen het team worden ingezet ten behoeve van de cold cases. Hetzelfde geldt voor ondersteuning vanuit de forensische opsporing ten behoeve van cold cases, of andere specialistische capaciteit. In enkele eenheden is besloten tot een meer permanente uitbreiding van de basisvoorziening met bijzondere expertises. In totaal zijn er circa 1700 cold cases in Nederland. Een verdere uitsplitsing per eenheid is niet mogelijk.
Daarnaast heb ik u per brief van 24 februari jl. bericht dat het OM en de politie hebben geconstateerd dat de huidige criteria voor cold cases te veel ruimte laten voor interpretatie en dat ze dit jaar gaan onderzoeken of en hoe deze selectiecriteria aangepast kunnen worden3. Dit betekent dat in de toekomst het aantal zaken dat is aangemerkt als cold case zou kunnen veranderen.
Waarom verschilt het aantal cold case-rechercheurs dat beschikbaar is nog steeds en waarom worden er per regio afwegingen gemaakt of een zaak kansrijk is?
In het inrichtingsplan van de politie is bepaald dat elke eenheid een structurele cold case voorziening heeft die de regie moet voeren over de cold cases van de eenheid. In sommige eenheden voeren de cold case teams onderzoeken naar cold cases zelf uit; terwijl in andere eenheden reguliere teams dit doen na voordracht door het cold case-team. Zoals ik u eerder heb bericht, behoort het uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar ernstige delicten als moord, doodslag en verkrachting tot de kernactiviteiten van elke politie-eenheid, ongeacht of deze delicten zijn aan te merken als cold case of niet.
Is het waar dat media-aandacht van invloed kan zijn of een oude zaak opnieuw wordt opgepakt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe kunt u garanderen data media-aandacht niet van invloed is?
Media-aandacht ontstaat doorgaans voor maatschappelijk relevante thema’s of gebeurtenissen, en heeft daarmee in zijn algemeenheid invloed op de zaken die door de gezagdragers worden geprioriteerd en door politie worden opgepakt. Voor de aanpak van cold cases is media-aandacht als zodanig geen afweging in het openen van zaken, het is veelal de inzet van nieuwe technieken en informatie van mensen die zich bij politie melden wat aanleiding geeft (een deel van) een onderzoek op te pakken. Bij zaken die de rechtsorde schokken genereert dit meer media-aandacht, wat vaak ook de belangen van de opsporing dient.
Deelt u de mening dat de aanpak van cold cases niet per regio zou mogen verschillen? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat er een gespecialiseerd landelijk cold case team komt? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht dat een man die de dochter van een columnist bedreigde een taakstraf van twintig uur kreeg opgelegd |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten over de veroordeling van een man wegens bedreiging van de dochter van een columnist?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat iemand die een dochter van een columnist dreigt te verkrachten en te vermoorden weg komt met een taakstraf van twintig uur?
Dergelijke bedreigingen zijn onaanvaardbaar. Of er in een bepaald geval aanleiding is om een straf op te leggen en zo ja, welke, wordt bepaald door de officier van justitie of door de rechter.
Het is van belang dat de slachtoffers in alle gevallen van (ernstige) bedreiging aangifte doen. Dit is niet alleen van belang voor een eventuele strafrechtelijke aanpak. Alleen bij een aangifte is de politie ook in staat om het slachtoffer te adviseren over hoe deze het beste met de bedreiging om kan gaan en om zo nodig beschermende maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat dreigen met geweld zowel online als offline onaanvaardbaar is en mensen die zich hier schuldig aan maken een substantiële straf moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat lichte straffen voor dergelijke bedreigingen de aangiftebereidheid van slachtoffers kunnen aantasten, omdat slachtoffers mogelijk vaker denken dat daders weg kunnen komen met een boete of een taakstraf van een paar dagen?
De strafvorderingsrichtlijn Bedreiging van het Openbaar Ministerie geeft een opbouw van zwaarte van de bedreigingen met oplopende strafrichtlijnen. De straffen lopen op bij recidive. Bij de strafoplegging of de strafeis kan rekening worden gehouden me strafverzwarende omstandigheden, zoals de ernst van de bedreiging(en), bedreiging van kwetsbare slachtoffers, discriminatoire aspecten of grote maatschappelijke impact. Ook bedreiging tegen personen met een publieke taak of journalisten kan aanleiding geven de straf(eis) te verhogen.
De LOVS-oriëntatiepunten voor de rechtspraak zijn op vergelijkbare wijze opgebouwd.
De richtlijn van het OM en de oriëntatiepunten van het LOVS geven een kader waarbinnen maatwerk kan worden geleverd rekening houdend met de ernst van de bedreiging(en) en de omstandigheden waaronder het strafbare feit wordt gepleegd. Ik kan overigens als Minister niet treden in oriëntatiepunten van de rechtspraak.
In hoeverre vindt u het redelijk dat de huidige richtlijn van het Openbaar Ministerie (OM) bij een eerste bedreiging via sociale media nog uitgaat van een geldboete van 400 euro?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het OM over het actualiseren van de richtlijn bedreiging om zwaardere strafeisen te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het wenselijk dat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van bedreiging worden herzien?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevens bereid een afschrift van uw antwoorden op deze vragen onder de aandacht te brengen van het College van procureurs-generaal en het LOVS?
Ik heb bovenstaande antwoorden afgestemd met de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal.
De fraudejacht bij de inkomstenbelasting |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Sinds wanneer bent u bekend met de code 1043 in relatie tot fraudebestrijding bij de inkomstenbelasting?1 2
Eind april heb ik, mede naar aanleiding van vragen van uw Kamer, uitleg gevraagd over de projectcode 1043. Op 4 mei jl. heb ik een notitie ontvangen met een toelichting. Op basis van deze toelichting was de indruk dat heel goed uitgezocht moet worden wat het gebruik van deze term inhoudt en dat dit nog onvoldoende duidelijk was. In de brief van 10 juli jl.3 is aangegeven dat meer onderzoek gedaan moet worden naar de werking van projectcode 1043 en de gevolgen die het heeft voor belastingplichtigen.
Sinds wanneer bent u bekend met de werking van Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-onderzoeken buiten Toeslagen die mogelijk vooringenomen zijn?
Mij is geen informatie bekend dat hiervan (mogelijk) sprake is. Sinds mijn aantreden als Staatssecretaris ben ik uiteraard bekend met het feit dat het Combiteam Aanpak Facilitators ook onderzoek heeft gedaan buiten Toeslagen.
Hoeveel mensen staan op de uitworplijst 1043?
Allereerst dient opgemerkt te worden dat geen sprake is van een uitworplijst, maar een projectcode voor het toezicht op aangiftes met een verhoogd risico op systeemfraude.
Vanaf het begin van het project 1043 in 2010 zijn de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen beoordeeld op een mogelijk risico op systeemfraude.
Kunt u aangeven hoe mensen op de uitworplijst kwamen en hoe zij geïnformeerd werden over de reden van controle van hun aangifte?
Een ingediende aangifte inkomstenbelasting wordt bij binnenkomst aan de «Poort» -een afdeling van de Belastingdienst in Heerlen- door analisten geanalyseerd. Deze analyse vindt plaats aan de hand van verschillende query’s. Uit deze zogenaamde «detectie aan de poort» kan volgen dat de analisten van mening zijn dat op basis van de uitgevoerde analyse een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig is. Wanneer de analisten van mening zijn dat sprake is van een verhoogd risico op systeemfraude hebben zij de mogelijkheid tot het opvoeren van twee soorten Aanslagbelastingensysteemklantinformatie-codes (hierna AKI): AKI 1043 en AKI 1044.
De AKI 1043 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarbij sprake is van een risicovolle aangifte van een individuele belastingplichtige dan wel van een belastingplichtige wiens risicovolle aangifte door tussenkomst van een facilitator is gedaan. De AKI 1044 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener of facilitator in een strafrechtelijk onderzoek is betrokken. Door het opnemen van AKI’s worden de aangiften vervolgens herkend door de selectiemodule en via uitworp gewenst voor behandeling verder geleid naar een Intensief Toezicht Team binnen de directie Particulieren.
Naast het opvoeren van (nieuwe) AKI’s hebben de analisten ook de mogelijkheid om een bestaande AKI te verwijderen, als de binnengekomen aangifte geen risico’s bevat die intensief toezicht opnieuw noodzakelijk maken. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren als bij de beoordeling van de vorige aangifte van de betreffende belastingplichtige gebleken is deze geen verhoogd risico op systeemfraude bevatten.
Naast het opvoeren van AKI 1043 bij binnenkomst van de aangifte bij de «Poort» kan een AKI 1043 ook worden opgevoerd door een behandelaar als sprake is van een handmatige behandeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een behandelaar uit een regulier toezichtteam een aangifte ter beoordeling van een reguliere uitworpreden (dus niet AKI 1043 of 1044) krijgt aangeboden, maar die naar zijn professionele oordeel kenmerken bevat die kunnen wijzen op systeemfraude. Het Intensief Toezicht Team neemt dan de behandeling over van deze behandelaar van het reguliere team.
Wanneer een aangifte wordt behandeld beoordeelt de inspecteur of de aangifte juist is. Hierbij maakt de inspecteur gebruik van alle informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Indien nodig kan de inspecteur ervoor kiezen om een vragenbrief te sturen naar de belastingplichtige om aanvullende (originele) stukken aan te leveren, die van belang kunnen zijn voor de beoordeling door de inspecteur.
Indien de inspecteur na beoordeling van de aangifte tot de conclusie komt dat deze onjuist is, wordt de belastingplichtige schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen om van de aangifte af te wijken. In deze brief staat opgenomen met betrekking tot welk onderwerp de aangifte (naar de mening van de inspecteur) onjuist is. In deze brief wordt de belastingplichtige in staat gesteld om aanvullende (originele) stukken aan te leveren die nog van belang kunnen zijn.
Klopt het dat mensen jaar na jaar te maken konden krijgen met controle? In hoeverre is dit proportioneel geweest?
De aan de Poort opgevoerde AKI’s blijven geldig voor de vijf belastingjaren volgend op het belastingjaar waarin de AKI werd opgevoerd. Hierdoor kan in de volgende jaren gemonitord worden of behandeling door het Intensief Toezichtteam nodig is. Als de aangifte voor het eerste jaar na de opvoering van de AKI binnenkomt, ziet de Poort de resultaten van de beoordeling van het voorgaande jaar. Die beoordeling is een zwaarwegende factor bij het bepalen van het gewenste toezicht voor het nieuwe jaar. Als de aangifte voor het nieuwe jaar geen risico’s bevat die behandeling door het Intensief Toezicht-team vereisen, dan deblokkeert de Poort de AKI. Dit gebeurt met terugwerkende kracht door de einddatum te zetten op het voorafgaande jaar. Dus vanaf het onderliggende jaar zit de AKI niet meer op de aangifte.
Indien een belastingplichtige persisteert in het in aftrek brengen van bedragen die (gedeeltelijk) niet aftrekbaar zijn, zal de AKI-code 1043 niet worden verwijderd en worden de aangiften van belastingplichtige over latere belastingjaren ook uitgeworpen. Voor de beoordeling van de AKI 1043 wordt de belastingplichtige vervolgens op de reguliere manier gevraagd om de opgevoerde aftrekpost te onderbouwen middels (originele) bescheiden en betalingsbewijzen.
Ondanks deze deblokkering kan het voorkomen dat in latere belastingjaren, na analyse aan de poort, de aangiften van belastingplichtigen een nieuwe AKI 1043 of AKI 1044 rechtvaardigen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in de situatie dat de analisten in latere belastingjaren aan de poort opnieuw aanleiding hebben voor een vermoeden van systeemfraude. In dat geval krijgt een aangifte waarvan de AKI 1043 was verwijderd, over een volgend belastingjaar opnieuw een AKI 1043 of een AKI 1044.
Hoe de deblokkering in de praktijk werkte en hoe het zou moeten werken wordt meegenomen in het eerdergenoemde vervolgonderzoek naar de waarborgen voor projectcode 1043. Als er signalen zijn dat de deblokkeringsprocedure niet altijd juist is toegepast, dan zullen deze nader onderzocht worden. Op dit moment zijn deze signalen ons niet bekend.
Welke andere uitworplijsten zijn er die werking hebben als ware het een zwarte lijst?
Zoals tevens aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Omtzigt4 is er geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen.
Ten aanzien van de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) heeft KPMG geconcludeerd5 dat er onvoldoende waarborgen waren om aan de zes kernbeginselen van de AVG te voldoen. Hierdoor is de behandeling van burgers niet in alle gevallen voldoende zorgvuldig geweest en is in een aantal gevallen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers, bijvoorbeeld doordat signalen te lang zijn bewaard en mogelijk verder verwerkt zijn buiten FSV om. Het KPMG-rapport concludeert dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. Het rapport bevat een overzicht van in meer of mindere mate vergelijkbare toezichtprocessen.
Om nog beter in beeld te krijgen welke lijsten en applicaties er zijn en waarvoor ze precies gebruikt worden, heb ik besloten om een grondige, dienstbrede analyse uit te voeren waarbij het gehele applicatie- en gegevenslandschap wordt doorlopen.
Totdat het onderzoek is afgerond, zorgen wij voor extra waarborgen rondom de toezichtprocessen (o.m. meerogenprincipes). We zorgen ook voor extra waarborgen ten aanzien van de criteria op basis waarvan aangiften worden geselecteerd voor behandeling, de rechtsstatelijkheid van de beoordeling, de mogelijkheid van belastingplichtigen om in bezwaar en beroep te gaan als zij het niet eens zijn met het oordeel en het tijdig verwijderen van onterecht gebleken vermeldingen van gegevens. We laten uw Kamer voor het AO Belastingdienst weten hoe we dat precies gaan inrichten.
Specifiek voor 1043 geldt dat we de komende periode geen AKI-codes 1043 en 1044 aan aangiften koppelen en de beoordeling van uitgeworpen aangiften in het kader van de AKI-codes 1043 en 1044 extra laten toetsen door fiscaal-rechtelijke vakspecialisten. Deze periode stopt zodra helder is welke waarborgen getroffen zijn die de rechtstatelijke toekenning van deze AKI’s garanderen. Deze maatregelen zijn toegelicht in de brief van 12 oktober jl. «Onderzoek naar projectcode 1043 en beantwoording Kamervragen» waaraan deze beantwoording is bijgevoegd.
Is er intern aan de bel getrokken over uitworplijsten die de werking van een zwarte lijst hebben?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er intern aan de bel is getrokken over problemen omtrent dergelijke lijsten. Wel is de Belastingdienst begonnen aan een uitgebreide inventarisatie van de gebruikte lijsten en applicaties en hun werking. De resultaten van deze zoekactie zullen zorgvuldig geanalyseerd worden. Ten behoeve van dit onderzoek worden oude gegevens bewaard.
Uw Kamer heeft daarnaast een specifiek verzoek gedaan om te stoppen met schonen. Zoals aangegeven begrijpen wij dit verzoek. Eerder hebben wij aangegeven dat de lopende vernietigingsactiviteiten door Doc-Direkt voor wat betreft toeslagendossiers zijn stopgezet en dat de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen apart zijn opgeslagen. Ook is, ten aanzien van Toeslagen, besloten om managementverslagen, mails en overige zaakgebonden informatie tot nader order niet te vernietigen.
Wij willen dit ook gaan doen ten aanzien van de omgang met risico-selectie en fraudesignalen. Wij zullen de niet-gestructureerde informatie, zoals mails en afdelingsschijven, bewaren voor verder onderzoek. Uiteraard worden de juiste juridische en technische waarborgen hierbij in acht genomen. Voor de ondersteunende systemen ten behoeve van de handhaving- en toezichtprocessen onderzoeken we hoe we kunnen waarborgen dat de informatie uit deze systemen beschikbaar blijft voor verder onderzoek.
Kunt u de gespreksinstructies van de BelastingTelefoon om mensen te woord te staan die onderwerp waren van fraudeonderzoeken, van CAF, zowel binnen Toeslagen als daarbuiten, als ook van uitworplijsten als 1043, naar de Kamer sturen?
Ja, deze instructies zijn als bijlage6 meegestuurd. De belastingtelefoonmedewerkers gebruiken voor het verstrekken van informatie aan belastingplichtigen (burgers en bedrijven) dialoogondersteuningen en kunnen daarnaast een aantal informatiesystemen raadplegen. De basislijn is dat belastingtelefoonmedewerkers alleen informatie verstrekken aan belastingplichtigen waarover belastingplichtigen zelf ook (kunnen) beschikken. De Belastingtelefoon heeft nadere instructies voor het informeren van de belastingplichtige bij project 1043 en 1044. In deze instructies is over project 1044 opgenomen dat sprake is van georganiseerde fraude. Dit is fout, aangezien projectcode 1044 ziet op «Steekproef Ondernemingen» en niet ziet op systeemfraude. Dit heeft daarom mogelijk tot een verkeerd beeld geleid bij de behandelend medewerker van de BelastingTelefoon. We betreuren dit. De instructies worden op dit punt verbeterd en geactualiseerd. Daarnaast staat in de dialoogondersteuning op enkele plekken project 1043/1044 waar AKI-code 1043/1044 wordt bedoeld (zie bijlage »Criteria niet opstarten AVA-proces aangifte IB en bijlage »DO 1043/1044). Ook deze instructie wordt verbeterd.
Kunt u de handboeken voor de zogeheten AKI's naar de Kamer sturen?
Ja, de Handleiding ABS Beheertaken is als bijlage7 meegestuurd.
Welke methoden gebruikt de Belastingdienst in zijn wens fraude aan te tonen? Is dit enkel boekencontrole en het uitvragen van gegevens, of zijn er ook andere methoden, zoals het plaatsen van spyware in computers van bijvoorbeeld mensen die veel aangiften doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst plaatst geen spyware in computers van mensen.
Voor het opsporen van systeemfraude hanteert de Belastingdienst verschillende methoden. Dit gebeurt met name middels de hiervoor beschreven controles bij binnenkomst van de aangifte aan de «Poort», door middel van reguliere risicoselectie, door de aanpak van facilitators door het CAF (Combiteam Aanpak Facilitators) en de samenwerking met externe (overheids)organisaties.
Zoals ook genoemd in de brief van 10 juli jl.8 is het werk van het CAF-team per 3 juli jl. opgeschort.
Door middel van controles bij binnenkomst van de aangifte aan de «Poort» kunnen vroegtijdig aan de hand van diverse soorten gegevens en contra-informatie onjuiste uitbetalingen van gelden worden voorkomen.
Voor uitgeworpen aangiften die worden geselecteerd voor een inhoudelijke beoordeling, geldt dat aanvullende bewijsstukken en gegevens kunnen worden opgevraagd. Indien stukken worden opgevraagd, wordt de aangifte na ontvangst van de gevraagde bewijsstukken beoordeeld op fiscale juistheid aan de hand van alle relevante gegevens (waaronder de overgelegde bewijsstukken). In geval van afwijking van de ingediende aangifte wordt belastingplichtige in kennis gesteld van (het voornemen tot) afwijking. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep.
De samenwerking met andere overheidsorganisaties en private partijen, zoals banken, de Financial Intelligence Unit (FIU) en het Anti Money Laundering Centre (AMLC), is bedoeld om fraude te bestrijden, de compliance te verhogen, eventueel witwassen te bestrijden en ervaring op te doen met publiek-private informatiedeling en samenwerking.
De column ‘Er is een klimaat dat het voor agressieve horken eenvoudig maakt om anderen het leven zuur te maken’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de column van Özcan Akyol met de titel «Er is een klimaat dat het voor agressieve horken eenvoudig maakt om anderen het leven zuur te maken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de columnist en de vragensteller dat «zolderkamerpsychopaten» moeten leren inzien dat ze niet straffeloos vanuit een bureaustoel alles en iedereen met de dood kunnen bedreigen en dat het maar zeer de vraag is of dat strafdoel wordt bereikt wanneer een ernstige bedreiger er met een lichte taakstraf mee wegkomt?
Dergelijke bedreigingen zijn onaanvaardbaar. Of er in een bepaald geval aanleiding is om een straf op te leggen en zo ja, welke, wordt bepaald door de officier van justitie of door de rechter.
Vindt u een taakstraf in zijn algemeenheid passend bij ernstige bedreiging met geweld en/of de dood?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de columnist en de vragensteller dat ons rechtssysteem in de praktijk nog steeds onderscheid maakt tussen fysieke en digitale misdrijven en dat het de vraag is of een dergelijk onderscheid (nog) terecht is?
De strafvorderingsrichtlijn Bedreiging van het Openbaar Ministerie geeft een opbouw van zwaarte van de bedreigingen met oplopende strafrichtlijnen.
De LOVS-oriëntatiepunten voor de rechtspraak zijn op vergelijkbare wijze opgebouwd.
Het klopt dat bij een mondelinge bedreiging een lagere geldboete als uitgangspunt geldt dan bij een schriftelijke bedreiging, mits de bedreiger geen wapen bij zich heeft om daadwerkelijk de daad bij het woord te voegen. De reden hierachter is dat een mondelinge bedreiging in een opwelling kan worden geuit, terwijl een bedreiger die diens dreigement schriftelijk uit, doorgaans enige bedenktijd heeft gehad om van diens voornemen tot bedreiging af te zien. Dit neem niet weg dat de officier van justitie bij het bepalen van de strafmaat (bij zelfstandige afdoening door het OM) of de strafeis in iedere individuele zaak rekening zal houden met de ernst van de bedreiging(en) en met eventuele andere strafverzwarende omstandigheden, zoals bedreiging van kwetsbare slachtoffers, discriminatoire aspecten of grote maatschappelijke impact.
Klopt het dat bedreiging langs digitale weg door het openbaar ministerie (OM) en door de Rechtspraak anders wordt gewogen dan fysieke bedreiging? Klopt het dat, kijkend naar de Richtlijn strafvordering bedreiging (2019R005) op het schriftelijk (waaronder per internet) bedreigen in de ogen van het OM een zwaardere straf zou moeten staan dan op mondeling bedreigen? Is het in de praktijk ook zo dat de strafeis van schriftelijke bedreiging doorgaans hoger is dat die van mondelinge bedreiging? Zou u hier onderzoek naar willen laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Is het feit dat een slachtoffer een journalist is in de praktijk ook een factor van betekenis? (gelet op de Richtlijn voor strafvordering bedreiging, 2019R005)? Zo niet, waarom niet?
Bedreiging tegen journalisten kan, conform de afspraken die hierover gemaakt zijn in het Protocol PersVeilig tussen de politie, het Openbaar Ministerie, de Nederlandse Vereniging van Journalisten en het Genootschap van Hoofdredacteuren, aanleiding geven de straf(eis) te verhogen.
Het bericht ‘Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post’ |
|
Helma Lodders (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse dealers maandelijks naar schatting 9000 postpakketten met drugs naar het buitenland sturen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal onderschepte postpakketten met drugs dat naar het buitenland wordt verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017? En kunt u overzicht geven hoe en waar deze postpakketten onderschept zijn?
De schatting van 9.000 postpakketten met drugs, betrof een extrapolatie van vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Deze actie komt voort uit een pilot gericht op een intelligentere, innovatievere en informatie gestuurde detectie van drugs. Ten aanzien van deze schatting is daarom voorzichtigheid geboden.
Hieronder is een overzicht gegeven van de door de Nederlandse Douane inbeslaggenomen verdovende middelen in uitgaande postpakketten naar Niet-EU-landen2, uitgesplitst naar de meest voorkomende landen van bestemming en naar meest voorkomende soort drugs. Indien uit de bevindingen in de niet-EU stroom uiterlijke kenmerken naar voren komen die ook onmiddellijk zichtbaar zijn in de EU post, dan worden ook die poststukken nader onderzocht en bij een vermoeden van verdovende middelen in beslag genomen. Dat verklaart dat er ook EU landen zijn vermeld.
In de afgelopen jaren zijn vanaf 2017 tot heden de navolgende aantallen en kilo’s verdovende middelen door de douane in beslaggenomen in de uitgaande postpakketten.
De meest voorkomende bestemmingslanden per soort drugs in de uitgaande pakketten varieert:
Klopt het dat met name cocaïne, xtc, speed en steeds meer crystal meth vanuit Nederland per post worden verstuurd naar andere landen? Zo ja, kan een overzicht worden gegeven van de soorten drugs die vanuit Nederland per post naar het buitenland worden verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een overzicht worden gegeven van de landen die de meeste drugspakketten per post vanuit Nederland ontvangen? Zo ja, in hoeverre kunnen postpakketten bestemd voor risicolanden extra worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland worden geen cijfers bijgehouden van het aantal drugspakketten dat per post vanuit Nederland in andere landen wordt onderschept.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als postpakketten vanuit Nederland op den duur in de ban worden gedaan door andere landen, met name vanwege onze handelspositie? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om de controle op postpakketten te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik zeker. Voor de aanpak van misbruik van post- en pakketdiensten verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (2020Z12693).
Welke landen voeren een beleid van 100% controle ten aanzien van postpakketten uit Nederland? Sinds wanneer hebben deze landen dat beleid ingevoerd?
Er zijn landen die intensief controleren, maar onduidelijk is of dit 100% controles zijn.
Klopt het dat de douane en de politie eerst toestemming moeten vragen aan een officier van justitie, die vervolgens groen licht moet krijgen van een rechter-commissaris, om een pakket te controleren? Zo ja, is het een mogelijkheid om het controleren van verzendingen te vereenvoudigen door de bevoegdheid om pakketten te openen neer te leggen bij politie- of douanebeambten zelf? Zo nee, waarom niet?
De Douane heeft de bevoegdheid om zonder toestemming van een rechter-commissaris (pakket)post waarop geen briefgeheim rust, te openen en een controle in te stellen.
In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
Klopt het dat er een toename is van het aantal Nederlandse drugspostzendingen die vanuit Duitsland en België worden verstuurd? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met uw collega’s in deze landen om het aantal drugspostzendingen terug te dringen?
Criminelen blijven vindingrijk en als blijkt dat het moeilijker wordt om drugs vanuit Nederland te versturen, zullen criminelen andere wegen zoeken. Uit opsporingsonderzoeken die het PIT draait op verdachte subjecten blijkt de tendens dat in toenemende mate postpakketten worden verstuurd vanuit deze landen. Exacte cijfers zijn echter niet te geven.
Internationaal staat het misbruik van de post- en pakketteninfrastructuur op de agenda. Zowel bij de Europese Commissie als bij de Wereldpostunie en PostEurop. UPU is een partnerschap aangegaan met de International Narcotics Control Board (INCB) om de postale sector te beschermen tegen crimineel misbruik. PostNL is in Nederland aangewezen als de verlener van de Universele Postdienst (UPD) en is in die hoedanigheid bij deze overlegstructuren betrokken. Binnen de Europese Raad is er een thematische discussie «Secure Post» opgezet over de problematiek van drugs in postzendingen. SecurePost is een project onder de vlag van PostEurop in reactie op de oproep vanuit de Europese Commissie om te komen met voorstellen op het thema «Prevention, detection response and mitigation of combined physical and cyber threats to critical infrastructure in Europe».
Ziet u het invoeren van een legitimatieplicht bij het versturen van pakketten naar het buitenland als oplossing? Zo ja, kan de Kamer op korte termijn nader worden geïnformeerd over deze mogelijke maatregel en hoe dit vormgegeven zou kunnen worden, tevens met aandacht voor de AVG? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 117).
Drugspakketjes die vanuit Nederland naar het buitenland worden verzonden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nederland internationaal onder vuur ligt wegens drugshandel per post?1
Ja.
Kunt u verduidelijken welke klachten er precies zijn binnengekomen bij politie en justitie vanuit andere landen? Klopt het dat op rechtshulpverzoeken vanuit Nederland langzamer wordt geantwoord dan voorheen vanwege de drugszendingen uit Nederland? Zo nee, hoe plaatst u de opmerkingen met die strekking uit bovengenoemd bericht?
Ik verwijs u graag naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 117), die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt.
Kunt u uiteenzetten wat u vindt van de suggestie om een legitimatieplicht in te voeren bij het verzenden van post naar het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het idee van de legitimatieplicht binnen de Europese Unie (EU) op de kaart te zetten, aangezien dit plan waarschijnlijk alleen nut heeft als dit binnen de gehele EU wordt afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom lukt het ontvangende landen wél om drugs in pakketjes te detecteren en lukt het Nederland, als het zendende land, niet om die drugs tegen te houden? Kunt u dit uitgebreid onderbouwen?
De Douane controleert in het goederenverkeer met landen buiten de EU en doet dat risicogericht, dus niet elk pakketje wordt gecontroleerd. Dit is vanwege de omvang van de goederenstroom en omdat niet alle pakketten risicovol zijn.
De Politie, toezichthouder voor het binnenlandse postverkeer en het postverkeer naar en vanuit de andere EU-landen, en de Douane werken internationaal intensief samen met landen binnen en buiten de EU waar het risico op smokkel via uitgaande postzendingen onderkend is. Dat levert inzicht op in de smokkelmethodieken richting die landen. Hiermee kunnen politie en de Douane hun handhavingsaanpak aanscherpen. Daarbij wordt de inzet bovenal gericht op slimme en gerichte controles en – gegeven de omvang van de totale pakketstroom – niet op het openmaken van alle pakketten.
Is er genoeg capaciteit bij PostNL en de douane beschikbaar om pakketjes en brieven die bestemd zijn voor het buitenland, grondig te scannen op drugs? Zo nee, wat gaat u doen om dit probleem op te lossen?
Bij het controleren van pakketten op drugs werkt PostNL voor de zendingen naar EU-landen samen met het Postinterventieteam van de politie, waarna eventueel een opsporingsonderzoek wordt gestart. Voor de zendingen naar landen buiten de EU werkt PostNL samen met de Douane. Gelet op de hoeveelheid pakketten (jaarlijks 107 miljoen) die naar het buitenland verzonden worden, wordt dit steekproefsgewijs en waar mogelijk risicogericht gecontroleerd.
Tegen deze achtergrond is het zaak om een integrale, publiek-private aanpak te ontwikkelen, waarbij gezamenlijk met partners intelligente barrières kunnen worden opgeworpen. Om die aanpak nog beter in te vullen zal de controle-capaciteit van de Douane in de brief- en pakketpost worden uitgebreid.
Klopt het dat pakketjes met een bestemming binnen de EU nauwelijks gecontroleerd worden, vanuit de redenatie dat dit vrij verkeer van goederen behelst? Acht u dit wenselijk in het licht van de rol die Nederland klaarblijkelijk speelt in het verspreiden van drugs per brief- en pakketpost?
Ik verwijs u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Yesilgöz-Zegerius en Lodders van 1 juli 2020 (2020Z12910), die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt.
Internationale drugshandel per post |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post»1 en herinnert u zich uw eerdere antwoorden op meerdere vragen van de leden Kuiken en Moorlag over dit onderwerp?2
Ja.
Is het waar dat de handel in harddrugs per post naar het buitenland groeit? Zo ja, over welke cijfers dan wel indicaties beschikt u? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is niet met zekerheid te zeggen of sprake is van een groei in de handel in harddrugs per brievenbuspost en postpakketten naar het buitenland.
De Politie (toezichthouder voor het binnenlandse postverkeer en het postverkeer naar en vanuit de andere EU-landen) en de Douane (toezichthouder goederenverkeer met landen buiten de EU) hebben beperkt cijfers beschikbaar.
Bovendien kan een stijging in het aantal pakketten en door buitenlandse autoriteiten in beslaggenomen kilo’s verdovende middelen, sterk beïnvloed kunnen zijn door incidentele zaken. Er vindt geen mondiale vastlegging, dan wel uitwisseling plaats van gegevens over de totale hoeveelheden inbeslaggenomen harddrugs per brievenbuspost en postpakketten.
Voor een overzicht van de beschikbare cijfers, verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen (vraag 2 en 3) van de Kamerleden Yesilgöz-Zegerius en Lodders van 1 juli 2020 (2020Z12910), die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt.
Voor de brievenbuspost naar landen buiten de EU is op dit moment geen indicatie te geven over de hoeveelheden in beslag genomen verdovende middelen. Brieven mogen vanwege het wettelijke briefgeheim niet zomaar geopend worden door de douane. Daarvoor is toestemming nodig van een Rechter-Commissaris.
Is het waar dat bij een proef van de Nederlandse douane tijdens een paar uur intensief controleren bij driekwart van de vijfhonderd pakketten onderzochte pakketten drugs werden gevonden? Zo ja, deelt u de mening dat dit een zeer verontrustend gegeven is? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
In het kader van een pilot, gericht op een intelligente, innovatieve en informatie gestuurde detectie van drugs, heeft de Nederlandse douane in 2019 en 2020 bij controleacties gericht op specifieke bestemmingslanden in enkele uren tijdsbestek honderden inbeslagnames van verdovende middelen in uitgaande post(pakket)zendingen naar landen buiten de EU gedaan. Doel van de pilot is om het misbruik van post- en pakketdiensten voor (internationale) drugshandel efficiënter en effectiever tegen te gaan. De pilot levert positieve resultaten op. Thans wordt bezien hoe we deze innovatieve manier van detecteren breder kunnen toepassen.
Is het waar dat de drugsverzendingen vanuit Nederland de samenwerking met buitenlandse justitiële autoriteiten onder druk zet omdat rechtshulpverzoeken met vertraging worden afgehandeld? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het Openbaar Ministerie krijgt van opsporingsinstanties vanuit een aantal landen signalen dat er veel verdovende middelen worden toegestuurd via de post vanuit Nederland. Deze signalen komen tot het OM via rechtshulp-kanalen, via contacten op (internationale) bijeenkomsten, maar ook bijvoorbeeld via de door Nederland in het buitenland gestationeerde Liaison Officers. Deze signalen zijn bijvoorbeeld gekomen vanuit Duitsland, Frankrijk, België, het Verenigd Koninkrijk, de Baltische staten, de Verenigde Staten, Hong Kong en Thailand. Er is vooralsnog geen indicatie dat de behandeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken met vertraging heeft plaatsgevonden.
Hoe komt het dat, ondanks de eerder aangekondigde intensivering van de opsporing van drugs in pakketten, de inspanningen van postorderbedrijven en het Postinterventieteam (Pit) toch nog naar schatting maandelijks 9.000 pakketten met harddrugs worden verstuurd?
De schatting van maandelijks 9.000 pakketten – zo blijkt uit navraag bij de betrokken diensten – betreft een extrapolatie van de vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Ten aanzien van deze schatting is dus voorzichtigheid geboden. In dit kader is met name relevant dat de post- en pakketstroom zeer omvangrijk is; zo maakt de Post- en Pakkettenmonitor van de Autoriteit Consument en Markt melding van het vervoeren van 576 miljoen pakketten in 2019, binnenlandse en grensoverschrijdende pakkettenbezorging samen. Tegen deze achtergrond is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de grote hoeveelheid pakketten met drugs aangeeft dat de opsporing nog meer geïntensiveerd moet worden? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen. Mede met dit doel wordt sinds dit jaar door politie (PIT), Openbaar Ministerie, douane, RIEC, het Ministerie van JenV, PostNL en het landelijk aanjaagteam ondermijning, actief samengewerkt in de zogeheten Regiegroep PPS Post- en Pakketdiensten. Uitgangspunt is de onderlinge samenwerking te intensiveren en de gezamenlijke informatiepositie te verstevigen. Daarvoor wordt momenteel gewerkt aan een fenomeengericht criminaliteitsbeeld. Dit criminaliteitsbeeld gaat de basis vormen voor een gezamenlijke strategische aanpak, waarbij ook zal worden bekeken hoe kan worden toegewerkt naar intelligente en effectieve toezicht en opsporing. Daarbij blijft de inzet bovenal gericht op slimme en gerichte controles en – gegeven de omvang van de totale pakketstroom – niet op het openmaken van alle pakketten. Om daar nog beter invulling aan te kunnen geven zal de controle-capaciteit van de Douane in de brief- en pakketpost worden uitgebreid.
Ik verwijs in dit verband graag tevens naar de beantwoording op de Kamervragen van de leden Kuiken en Moorlag van 28 januari 20193.
Waarom werkt het Pit alleen op structurele basis samen met PostNL en met andere postbedrijven op basis van casussen en meldingen?3 Acht u het nodig om ook met andere postbedrijven tot een structurele samenwerking te komen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het PIT is in de basis bedoeld als een samenwerking tussen overheid en de post- en pakketvervoerders (branche), dus niet alleen specifiek PostNL. De politie gaat daarom de samenwerking met andere pakketvervoerders intensiveren.
Deelt u de mening dat zolang niet te achterhalen valt wie de verzender van pakketten is het probleem niet goed kan worden aangepakt omdat degenen die de drugs verzenden buiten schot blijven? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat hier verandering in komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande reeds aan de orde is gesteld, worden momenteel mogelijke intelligente barrières in het kader van brede publiek-private samenwerking in kaart gebracht. Zowel intensivering van opsporing en vervolging als het idee van een legitimatieplicht zullen hierin worden betrokken.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat een legitimatieplicht voor verzenders van postpakketten naar het buitenland zal helpen bij het tegengaan van drugszendingen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan nog steeds van mening dat een legitimatieplicht ondanks het gegeven dat het om 9.000 pakketten per maand gaat «gelet op het totale volume aan pakketpost, de inbreuk op de privacy en de verzwaring van de administratieve lasten niet proportioneel [is] om drugscriminaliteit tegen te gaan»?4
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat het makkelijker moet worden om verzendingen te controleren op inhoud? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Wat vindt u van het idee dat politieambtenaren zelf de bevoegdheid moeten krijgen om een pakket te openen?
Ja, die mening deel ik. In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
De uitzending van Argos over ritueel misbruik |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de radiouitzending van Argos «Glasscherven en duistere rituelen: Argos onderzoekt satanisch ritueel misbruik»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u uitsluiten, vanwege de aard en het aantal meldingen dat bij Argos is binnengekomen, dat er in Nederland sprake is van ritueel misbruik? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er valt niet uit te sluiten dat ritueel misbruik in Nederland voorkomt. Seksuele misdrijven zijn ernstige misdrijven met voor slachtoffers vaak heel indringende, langdurige en traumatiserende gevolgen. Dat maakt dat zedenzaken ingrijpend zijn. Zoals u weet zet ik mij sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid in voor modernisering van de zedenwetgeving. Hierbij wordt gewerkt aan de introductie van de nieuwe strafbaarstelling van seks tegen de wil en seksuele intimidatie, waarbij niet de dwang, maar het handelen tegen de wil uitgangspunt wordt voor strafbaarheid. Met de nieuwe strafbaarstelling wordt het duidelijker voor slachtoffers voor welke strafbare feiten een dader vervolgd kan worden.
Samen met de Minister voor Rechtsbescherming neem ik ook maatregelen om slachtoffers van misbruik beter te beschermen en slachtoffers te informeren waar ze terecht kunnen voor goede hulp. Vanaf het voorjaar van 2018 zijn meerdere acties en projecten gestart door de politie om de werkwijze en de opvang van zedenslachtoffers verder te verbeteren. Ook het Centrum Seksueel Geweld biedt laagdrempelig multidisciplinaire hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Via een landelijk telefoonnummer en de recent gemoderniseerde website is hulp en kennis beschikbaar. Daarnaast is in november 2019 de overheidscampagne watkanmijhelpen.nl gestart die meerjarig aandacht zal vragen voor mensen die kort geleden seksueel geweld hebben meegemaakt. Ook is langs die weg breed bekend gemaakt welke organisaties slachtoffers welke hulp kunnen bieden.
Zoals aangegeven door de Minister voor Rechtsbescherming in de beantwoording van de Kamervragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen2, worden er door het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de GGZ-sector om aandacht te vragen voor misbruikpraktijken binnen kerkelijke kringen. Die gesprekken gaan over de rol die de GGZ heeft bij het signaleren van mogelijke kindermishandeling bij duivelsuitdrijving en bij het signaleren van het onthouden van zorg.
In geval van een melding of aangifte van seksueel misbruik met rituele aspecten doet de politie opsporingsonderzoek om aanwijzingen en objectieve feiten te verzamelen die wel of juist geen ondersteuning bieden voor de beschuldigingen, net als bij alle andere zedenzaken. Uit de – veelal uitvoerige – opsporingsonderzoeken die in de afgelopen decennia zijn uitgevoerd naar aangiften of meldingen van ritueel misbruik, is echter tot op heden geen ondersteuning gevonden voor ritueel misbruik. De politie is continu bezig om de kwaliteit van zedenrechercheurs en zedenonderzoeken te verbeteren. Zowel voor het slachtoffer en zijn of haar naasten als voor de opsporing is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk in behandeling worden genomen. Met dank aan uw Kamer is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 19 september jl. de motie van het lid Klaver c.s. aangenomen waarbij structureel 15 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit voor de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek.
Krijgt de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de politie ook meldingen door die kunnen duiden op ritueel misbruik? Zo ja, hoeveel waren er dat de afgelopen jaren en welk gevolg is aan die meldingen gegeven? Zo nee, hoe komt dat?
Sinds de oprichting meer dan twintig jaar geleden, heeft de LEBZ in totaal meer dan 900 zaken behandeld. In circa 25 gevallen betrof het zedenzaken waarin sprake was van aspecten van ritueel misbruik, waarvan slechts drie in de afgelopen zeven jaar. Op basis van het veelal uitgebreide opsporingsonderzoek dat de politie in deze zaken uitvoerde voordat de zaak werd voorgelegd aan de LEBZ, bleek objectieve ondersteuning voor de geuite beschuldigingen in de vorm van forensisch, tactisch, digitaal of overig bewijs vaak te ontbreken en/of bevatte het dossier feiten die strijdig waren met de aangifte. In enkele zaken constateerde de LEBZ dat nog nadere opsporingshandelingen konden worden verricht en werd daarover advies uitgebracht. In geen van de genoemde 25 zaken is vervolging ingesteld door het openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat de LEBZ er in eerste instantie op gericht moet zijn om te bezien of meldingen van ritueel misbruik reden voor verder onderzoek opleveren en dat daarna pas het doel het voorkomen van onterechte aangiften zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Dit is ook nadrukkelijk het geval.
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie, zedenrecherche en recherchepsychologie. De LEBZ is multidisciplinair samengesteld, om deskundigen met mogelijk tegenstelde visies te laten samenwerken aan een zaak en zo het risico op tunnelvisie te voorkomen. De LEBZ wordt door de officier van justitie geconsulteerd in de loop van de opsporingsfase en kan adviseren over eventueel nog te verrichten opsporingshandelingen. Tevens kan de LEBZ adviseren om over te gaan tot vervolging van de beschuldigde(n) of adviseren om een opsporingsonderzoek te beëindigen. De adviezen van de LEBZ zijn niet bindend.
Waarom is het advies van de toenmalige werkgroep Ritueel Misbruik om een beraad op te richten om de ontwikkelingen rondom ritueel misbruik te blijven volgen niet opgevolgd?
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. Conform de Aanwijzingen van het openbaar ministerie waren officieren van justitie verplicht de LEBZ te consulteren bij onder andere zaken met aspecten van ritueel misbruik en zaken met aspecten van hervonden herinneringen
Sinds een nieuwe Aanwijzing in 2016 geldt deze verplichting niet meer gezien het zeer geringe aantal aangifte van zaken met aspecten van ritueel misbruik. In de afgelopen zeven jaar zijn drie zaken met aspecten van ritueel misbruik voorgelegd aan de LEBZ.
Deelt u de mening dat er nieuw onderzoek nodig is naar de aard en de omvang van ritueel misbruik in Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het verloop van (het geringe aantal) opsporingsonderzoeken in de afgelopen jaren – zoals verwoord in het antwoord op vraag 3 – zie ik geen noodzaak om nu een dergelijk onderzoek te initiëren. Ik zal de politie vragen mij actief te informeren indien er signalen zijn die op een andere trend wijzen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft in antwoord op eerdere vragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen3 aangegeven dat gezien de omvangrijke onderzoeksagenda van het WODC en de hoeveelheid onderzoeken die nog in de wachtrij staan – niet wenselijk om een separaat onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland op te starten. In het onlangs afgeronde onderzoek door Bureau Beke naar homoconversietherapieën is deels ook duivelsuitdrijving bij kinderen meegenomen. Na de zomer zal de Minister voor Rechtsbescherming u dit rapport samen met een beleidsreactie toesturen.
Deelt u de mening dat er een laagdrempelige voorziening nodig is waar mensen zich kunnen melden, voor hulp, advies en doorverwijzing? Erkent u dat Sektesignaal nuttig werk deed, in een uitdrukkelijke behoefte voorzag en niet afgeschaft had moeten worden? Wat gaat u er aan doen een dergelijke voorziening weer terug te krijgen?
Slachtoffers van strafbare feiten in het kader van ritueel misbruik kunnen zich melden bij de politie, onregelmatigheden kunnen worden gemeld bij inspecties/toezichthouders en GGZ-instellingen kunnen waar nodig psychosociale hulp leveren. Sektesignaal heeft er een belangrijke rol in gespeeld dat verschillende partijen elkaar nu binnen de RIEC’s weten te vinden en gezamenlijk kunnen optrekken en informatie kunnen delen om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Mede vanwege deze verworvenheden zie ik geen meerwaarde in het opnieuw opbouwen van een doorverwijzingspunt.
Het bericht dat er grootschalige handel plaatsvindt in privégegevens verkregen via callcenters |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de grootschalige handel in privégegevens, verkregen door corrupte callcentermedewerkers?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht.
Zijn er gevallen bekend dat op deze manier informatie is verkregen van callcenters van overheidsinstanties, zoals de Belastingtelefoon, het UWV en DUO?
Zowel de BelastingTelefoon, het UWV en DUO melden dat er geen gevallen bekend zijn dat op deze manier informatie is verkregen via callcenters van deze overheidsinstanties.
Hoeveel externe inhuur is er bij de callcenters van de grote overheidsinstanties als eerder genoemd?
Bij de BelastingTelefoon werken ongeveer 1350 extern ingehuurde medewerkers op het klantcontactcenter. Dit is circa 55% (peilmoment juli 2020).
Bij het UWV werken ongeveer 600 extern ingehuurde medewerkers op het klantcontactcenter. Dit is circa 50% (peilmoment juli 2020).
Het percentage externe inhuur is op dit moment hoger dan normaal bij het klantcontactcenter. Dit komt doordat er voor de uitvoering van tijdelijke COVID-19 overbruggingsmaatregelen als de NOW (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid) en TOFA (Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten), extra flexkrachten zijn ingestroomd. De aantallen van april 2020 zijn representatiever. In april werkten 391 flexkrachten op het callcenter. Dit was toen circa 40%.
Bij DUO werken ongeveer 80 extern ingehuurde medewerkers op het klantcontactcenter. Dit is circa 20% (peilmoment juli 2020).
Hoeveel procent van de mensen die werken bij de callcenters van de grote overheidsinstanties, werkt op basis van een tijdelijke aanstelling?
De BelastingTelefoon meldt dat minder dan 1% van de interne medewerkers een tijdelijke aanstelling heeft (peilmoment juli 2020).
UWV meldt dat circa 5% van de interne medewerkers op het klantcontactcenter een tijdelijke aanstelling heeft (peilmoment juli 2020).
DUO meldt dat geen van de interne medewerkers van het klantcontactcenter een tijdelijke aanstelling heeft (peilmoment juli 2020).
Hoeveel procent van de mensen die werken bij de callcenters van de grote overheidsinstellingen, verdient meer dan 1.991 euro bruto per maand?
Bij de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van € 1.991,– bruto per maand op basis van een fulltime dienstverband.
Zowel de BelastingTelefoon als het UVW melden dat alle medewerkers meer verdienen dan € 1.991,– bruto per maand, op basis van een fulltime dienstverband.
DUO meldt dat 95% bij het klantcontactcenter meer verdient dan € 1.991,– bruto per maand.
Het bericht ‘Activist Zarza neergestoken in Leeuwarden, familie vermoedt politiek motief’ |
|
Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Activist Zarza neergestoken in Leeuwarden, familie vermoedt politiek motief»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als buitenlandse mogendheden in Nederland mensen laten liquideren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de aanval op Sadegh Zarza een politiek motief had, zoals wordt gesteld door de advocaat van de verdachte, de heer Peter Bonthuis?
Het is aan het Openbaar Ministerie om leiding te geven aan het strafrechtelijk onderzoek naar het strafbare feit en het eventuele motief. Daarbij zal ook onderzoek worden gedaan naar de persoon van de verdachte en diens achtergrond. Het onderzoek loopt op dit moment en daarom kan ik hier geen inhoudelijke mededelingen over doen. Op het moment dat resultaten kunnen worden gemeld, zal het Openbaar Ministerie dat doen.
Klopt het dat de 38-jarige verdachte van de aanval op Sadegh Zarza sinds maart in Nederland is om promotieonderzoek te doen aan het Erasmus MC in Rotterdam?
Zie antwoord vraag 3.
Is de verdachte voorafgaand aan zijn toelating aan de Erasmus Universiteit gescreend door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de bevindingen van de screening?
Inzake de screening geldt dat het kabinet geen uitspraken doet in individuele gevallen. Het kabinet ziet op dit moment voorts geen aanleiding de screeningsvoorwaarden voor Iraanse academici in Nederland breder van toepassing te verklaren. Internationale sancties die de overdracht van specifieke kennis en vaardigheden verbieden, kunnen een grondslag bieden voor een toetsing van studenten en onderzoekers. Zo zijn er sancties jegens Noord-Korea en Iran van kracht, die in het geval van Noord-Korea betrekking hebben op o.a. de overdracht van kennis die kan bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea of aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens. Met betrekking tot Noord-Korea besluit de overheid op grond van de sanctieregeling Noord-Korea of een ontheffing verleend kan worden. In het geval van Iran is er een verbod op de overdracht van goederen en technologie die kan bijdragen aan de ontwikkeling van het ballistische raketprogramma en het verlenen van technische bijstand met betrekking tot deze goederen en technologie voor gebruik in Iran. De daarvoor ingerichte toetsing is erop gericht de universiteiten te ondersteunen om te voorkomen dat deze verboden worden overtreden en ongewenste kennisoverdracht plaatsvindt (Kamerstuk 30 821, nr. 100). Er wordt uitsluitend getoetst bij technische onderzoeksgebieden waar daadwerkelijk een risico bestaat op overtreding. Iedereen in de daarvoor aangewezen en specifieke onderwijs- en onderzoeksgebieden wordt getoetst, ongeacht nationaliteit. Dat geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt mag worden heeft de Hoge Raad bevestigd in het arrest van 14 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX8351).
Ziet u aanleiding de screeningsvoorwaarden voor Iraanse academici in Nederland breder van toepassing te verklaren dan alleen bij gevoelige technische studierichtingen, zodat alle academici afkomstig uit Iran worden gescreend?
Zie antwoord vraag 5.
Staan naar uw weten nog meer Nederlanders op de dodenlijst van het Iraanse regime? Kunnen zij op voldoende bescherming rekenen van de Nederlandse overheid?
Het kabinet doet geen mededelingen over eventuele dodelijke dreiging tegen personen, noch over mogelijke analyses of maatregelen in dat verband. De overheid is alert op dreigingen tegen personen die in Nederland wonen of verblijven. Dat betekent ook alertheid voor wat betreft druk of dreiging vanuit het land van herkomst. Wanneer er sprake is van mogelijke strafbare gedragingen, zoals bedreiging, dan roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd contact op te nemen met dan wel aangifte te doen bij de politie.
Welke stappen heeft u ondernomen nadat de AIVD vorig jaar bekendmaakte dat er sterke aanwijzingen waren dat Iran achter de liquidatie zat van twee Iraanse mannen in Nederland?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 8 januari 20192 heeft het kabinet in juni 2018 diplomatieke maatregelen getroffen tegen Iran. De Iraanse ambassadeur is ontboden en twee medewerkers van de Iraanse ambassade zijn uitgezet. Deze diplomaten zijn niet uitgezet op basis van strafrechtelijk vastgestelde betrokkenheid van Iran bij de (aansturing van) de liquidaties. Zij zijn uitgezet op basis van de bevindingen van de AIVD dat Iran waarschijnlijk achter deze ernstige zaken zit. Daarmee gaf Nederland een duidelijk signaal af dat dit ontoelaatbaar is.
Op 8 januari 2019 heeft de Europese Unie, mede op voordracht van Nederland, in het kader van de EU-sanctielijst (Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB) sancties opgelegd tegen het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid (MOIS) en twee Iraanse personen. Dit betekent dat van deze entiteit en deze twee personen tegoeden en andere financiële activa zijn bevroren. Bij het afkondigen van de sancties heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Denemarken en België bij de Iraanse autoriteiten de ernstige zorgen overgebracht over de waarschijnlijke betrokkenheid van Iran bij deze vijandelijke acties op Europees grondgebied. Iran is te kennen gegeven dat betrokkenheid bij dergelijke zaken totaal onacceptabel is en onmiddellijk gestaakt moet worden.
Klopt het dat de twee Iraanse diplomaten die Nederland op 7 juni 2018 uitzette het land moesten verlaten vanwege de Iraanse betrokkenheid bij de liquidaties van twee Iraniërs in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen, mocht blijken dat Iran betrokken is geweest bij de liquidatiepoging in Leeuwarden?
Daar kan ik in dit stadium niet op vooruit lopen.
Is de Minister van Buitenlandse Zaken bereid in de Europese Unie te pleiten voor zwaardere sancties tegen de personen en instanties, die bij dit soort geheime operaties betrokken zijn?
Mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken heeft mij laten weten hiertoe op dit moment geen aanleiding te zien.
Nieuwe miljoenenfraude bij Vestia |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer miljoenenfraude bij Vestia»?1
Deelt u de opvatting dat fraude en corruptie onaanvaardbaar is?
Hoe heeft de fraude kunnen plaatsvinden?
Op welke punten moeten het toezicht, de bestuursstructuur en de cultuur bij Vestia worden verbeterd om fraude in de toekomst te voorkomen?
Het bericht dat Helmonder Farad K. tonnen verdiende met 90 verzonnen verhalen voor asielzoekers en waar tegen vier jaar cel is geëist. |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Helmonder Farad K. verdiende tonnen met 90 verzonnen verhalen voor asielzoekers: vier jaar cel geëist»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel van deze zaken plaatsvonden voor de invoering van de nieuwe werkwijze bekeerlingen 2018 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en hoeveel erna?
Op dit moment kan niet worden aangegeven hoeveel zaken voor of na de inwerkingtreding van de nieuwe werkwijze bekeerlingen in 2018 zijn beoordeeld.
Deelt u de mening dat het verzinnen van verhalen niet mag leiden tot een asielstatus? Zo ja, op welke manier toetst de IND of – naast de congruentie en geloofwaardigheid van het verhaal – een bekering geloofwaardig is? Welke minimale bewijslast wordt daarbij nodig geacht en is het mogelijk dat enkel het verhaal tot een asielstatus kan leiden?
Ik ben het met u eens dat vreemdelingen die op basis van een verzonnen verhaal asiel aanvragen geen asielstatus dienen te verkrijgen.
De IND toetst conform de Werkinstructie bekeerlingen (2019/18) aan de hand van drie pijlers of geloofwaardig is dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging ten aanzien van de gestelde geloofsovertuiging. Deze pijlers betreffen de verklaringen van de vreemdeling over het proces en de motieven voor de bekering, zijn kennis over zijn nieuwe religie en de activiteiten die de vreemdeling op dit gebied verricht. Tevens kunnen verklaringen van derden of een doopbewijs een rol spelen in de beoordeling. In de meeste gevallen wordt dus op basis van de verklaringen van de vreemdeling, eventueel in combinatie met een verklaring van een derde, een oordeel gegeven over de geloofwaardigheid van de bekering. Indien de bekering geloofwaardig is geacht zal dit in geval van Iraanse vreemdelingen, gelet op het huidige (landen)beleid, in de meeste gevallen tot een asielstatus leiden. Hierbij is van belang om in het oog te houden dat een bekering door een vreemdeling over het algemeen niet met fysieke bewijsmiddelen kan worden onderbouwd. Het gaat hier immers om een innerlijke overtuiging.
Wordt na het verlenen van een asielstatus (steekproefsgewijs) gecontroleerd of de gedragingen in Nederland overeenkomen met de verklaring van de asielzoeker op basis waarvan de asielstatus is verkregen? Zo nee, waarom niet?
Nadat er een asielstatus is verleend wordt er niet actief gecontroleerd of statushouders gedragingen vertonen die overeenkomen met hun asielrelaas. Indien er signalen worden ontvangen door de IND dat een statushouder heeft gefraudeerd bij zijn aanvraag blijft het evenwel mogelijk voor de IND om onderzoek te doen naar de vermeende fraude. Er kan ook aanleiding zijn tot onderzoek indien er signalen zijn dat sprake is van grootschaliger misbruik, zoals verkoop van asielverhalen en gefaciliteerde asielstromen. De IND trekt in dit soort onderzoek op met opsporingsdiensten en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Kunt u aangeven hoeveel asielzoekers de afgelopen vijf jaar een asielstatus hebben verkregen omdat zij zijn bekeerd tot een (ander) geloof of het geloof hebben losgelaten?
Gegevens over geloofsovertuiging worden niet geregistreerd in de systemen van de IND. Deze gegevens betreffen bijzondere persoonsgegevens en de overheid moet terughoudend zijn in het registreren van dit soort gegevens in haar systemen. Dit is alleen toegestaan indien het een duidelijk doel dient dat niet op andere wijze bereikt kan worden. De IND kan dan ook niet aangeven in hoeveel gevallen asielzoekers de afgelopen vijf jaar een asielstatus hebben gekregen vanwege een bekering tot een andere (religieuze of non-religieuze) geloofsovertuiging.
Op welke manier kan de IND constateren dat een rechtsbijstandsverlener opvallend vaak cliënten bijstaat met gelijkluidende verklaringen op basis waarvan een asielstatus wordt verleend? Is dit naar uw oordeel voldoende inzichtelijk om situaties zoals met Farad K. te detecteren en aan te pakken?
De IND hoort veel verhalen van asielzoekers en het komt voor dat verklaringen een bepaalde gelijkenis vertonen. Het is niet zo dat gelijkenis in verhalen betekent dat de IND ervan uitgaat dat de verklaringen gefingeerd zijn. Het is aan de IND medewerker om door middel van het stellen van nadere vragen vast te stellen of de verklaringen geloofwaardig zijn. Signalen van gelijkluidende verklaringen kunnen komen van IND medewerkers, van derden maar ook van asielzoekers zelf komen. Dit kan voor de IND dan aanleiding zijn om nader onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat frauderen met asielverklaringen, zoals onderhavig, ook met terugwerkende kracht moet worden aangepakt? Zo ja, bent u bereid alle casussen waarbij een asielstatus is verkregen, waarbij deze advocaat betrokken was, opnieuw te bekijken en indien nodig de asielstatus in te trekken?
Zoals ik ook bij mijn antwoord onder vraag 3 heb gesteld ben ik van mening dat een verzonnen of anderszins vals asielrelaas niet mag leiden tot een asielstatus, zo ook in deze zaken. De IND is voornemens om deze zaken te herbeoordelen en momenteel wordt door de IND nagegaan welke vervolgstappen genomen zullen worden ten behoeve van deze herbeoordeling. Indien uit de herbeoordeling blijkt dat er niet langer een grond voor asielbescherming bestaat zullen de betreffende vergunningen ingetrokken worden.