De evaluatie van de Wet tijdelijk huisverbod |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de beweringen van de MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening (W&MD) dat het huisverbod van tien dagen aan de pleger van huiselijk geweld effect heeft, maar dat in de vervolghulp na de tien dagen van het huisverbod nog te veel mis gaat?1
Zicht op de werking van de Wet tijdelijk huisverbod acht ik van groot belang. Daarom wordt er op dit moment een procesevaluatie van de Wet tijdelijk huisverbod uitgevoerd. Deze evaluatie is medio 2011 gereed. De uitkomsten zullen samen met mijn beleidsreactie aan uw Kamer worden verzonden.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om te weten of het tijdelijk huisverbod ook op de langere termijn wel effectief is en het geweld structureel stopt, mede gelet op de kosten en mankracht van onder andere politie en hulpverleners die hiermee gemoeid zijn?
Ja.
Herinnert u zich de discussie over de evaluatietermijn tijdens de behandeling van de Wet tijdelijk huisverbod en het amendement-Van Velzen dat beoogde de evaluatietermijn te verkorten?2 Op welk moment kan de Kamer een evaluatie tegemoet zien? Bent u bereid de evaluatietermijn van vijf jaar te verkorten, bijvoorbeeld met de helft?
Ja. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer destijds toegezegd dat hij de Wet tijdelijk huisverbod niet alleen na vijf jaar, maar ook halverwege die periode zou evalueren. Zie voor verdere details mijn antwoord op vraag 1.
Welke lessen kunnen tot nu toe worden getrokken uit de ervaringen met het huisverbod, bijvoorbeeld voor wat betreft de vraag of het ingezette traject structureel resultaat heeft en het geweld stopt?
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat een ingezet traject na huiselijk geweld ook echt structureel resultaat heeft, bijvoorbeeld door de aansluiting op vervolghulp te verbeteren?
Het is te vroeg om hier uitspraken over te doen. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Het bericht dat ouders de gehele kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht moeten betalen wanneer het gastouderbureau verdacht wordt van fraude |
|
Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) |
|
|
|
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Radar d.d. 20 september 2010?1
Wat is uw reactie op het bericht dat ouders de kinderopvangtoeslag in zijn geheel en met terugwerkende kracht moeten terugbetalen nu het gastouderbureau de Appelbloesem wordt verdacht van fraude?
Om hoeveel ouders gaat het?
Waarom hebben de ouders sinds november 2009 nog gastoudertoeslag ontvangen, terwijl de inval van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst-Economische controledienst (FIOD-ECD) toen al aanleiding gaf tot het vermoeden van fraude? Het vermoeden van fraude (en derhalve onjuiste gegevens in de aanvraag toeslag) is nu immers aanleiding tot het terugvorderen van de toeslag.
Waarom krijgen ouders geen antwoord op hun vragen bij de belastingtelefoon over onduidelijkheden in de beschikking?
Wat doet u om de onzekerheid van ouders, als gevolg van de gebrekkige informatie bij de belastingtelefoon, zo snel mogelijk te beëindigen?
Waarom worden ouders gesommeerd de ontvangen toeslag terug te betalen, terwijl deze gebruikt is voor waar zij voor bedoeld is, de gastouderopvang?
Is er in de beschikking rekening mee gehouden dat ouders door het terugvorderen van de toeslag verantwoordelijk worden gehouden voor de mogelijke frauduleuze praktijken van het gastouderbureau de Appelbloesem, terwijl zij te goeder trouw de aanvraag voor de toeslag uit handen hebben gegeven aan het gastouderbureau dat nota bene erkend was door de overheid?
Wat is de status van een erkend gastouderbureau en welk vertrouwen mogen ouders daaraan ontlenen mede in relatie tot de (Gemeentelijke gezondheidsdienst) GGD-inspectie?
Kunt u toezeggen dat ouders de toeslag niet terug hoeven te betalen wanneer blijkt dat zij alle informatie eerlijk hebben opgegeven en de toeslag gebruikt is waar zij voor bedoeld is?
Kan worden voorkomen dat een frauderend/failliet gastouderbureau in de toekomst opnieuw kan beginnen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zijn er naast de Appelbloesem nog meer gastouderbureaus die onder verdenking zijn van fraude dan wel dreigen failliet te gaan? Zo ja, hoeveel? Zijn betrokken ouders bij een dergelijk gastouderbureau ook gesommeerd de toeslag terug te betalen?
Bent u bereid deze vragen binnen 14 dagen te beantwoorden?
Het massaal kopen van stemmen bij de verkiezingen op Sint Maarten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Duncan: Heyliger koopt stemmen»1 en «National Alliance wint verkiezingen Sint Maarten»?2
Ja, ik heb daar kennis van genomen.
Is het waar dat bij de verkiezingen op Sint Maarten van 17 september 2010 massaal stemmen zijn gekocht, onder andere door middel van «laptops, betaling van het schoolgeld, van de huur, de stroomrekening, een ijskast [en] bouwblokken»? Is het waar dat per persoon meer stemkaarten zijn uitgereikt?
Ik kan dergelijke berichten niet bevestigen of ontkennen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet betrokken bij of verantwoordelijk voor de wijze waarop in andere landen binnen het Koninkrijk verkiezingen worden georganiseerd en uitslagen daarvan worden vastgesteld.
Dat geldt derhalve ook voor de verkiezingen op Curaçao van 27 augustus 2010.
Is het waar dat zich bij de verkiezingen op Curaçao van 27 augustus 2010 soortgelijke praktijken hebben voorgedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zou u – in licht van deze ontwikkelingen – het verloop van de verkiezingen op Sint Maarten willen karakteriseren? In hoeverre kan gesteld worden dat er zich in grote mate onrechtmatigheden hebben voorgedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het kopen van stemmen op de Nederlandse Antillen en Aruba strafbaar? In hoeverre is het verstrekken van goederen door politieke partijen in strijd met de eed die de gekozen volksvertegenwoordigers hebben afgelegd of zullen afleggen? In welke mate wordt er in de huidige situatie door lokale autoriteiten opgetreden tegen dit soort activiteiten?
Naar het destijds geldende recht is zowel het kopen van stemmen als het verkopen van het eigen stemrecht strafbaar, zo is onder meer bepaald in het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen in artikel 132. Die bepaling geldt nu ook voor de beide nieuwe landen. Nog afgezien van het feit dat dergelijk handelen strafbaar is, is het duidelijk dat het op een dergelijke wijze beïnvloeden van het stemgedrag van kiezers, de legitimiteit van aldus verkozen Statenleden ondermijnt en de deugdelijkheid van bestuur op voorhand negatief wordt beïnvloed. Daarmee is geen uitspraak gedaan over de vraag of en in welke mate dergelijk handelen ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Mij is bekend dat er binnen het politiekorps van Sint Maarten een intern onderzoek plaats vindt naar aanleiding van aanwijzingen dat er sprake zou kunnen zijn van overtreding van eerder genoemde bepaling van het Wetboek van strafrecht. Indien daartoe aanleiding is zal het Openbaar Ministerie moeten bezien of strafrechtelijke vervolging dient te worden ingesteld.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is daarbij op geen enkele wijze betrokken.
Deelt u de mening dat het kopen van stemmen in strijd is tot de uitgangspunten van deugdelijk bestuur die centraal staan in het thans lopende traject van staatkundige hervorming? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om op te treden tegen dergelijke praktijken in het Caribische gedeelte van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het verloop van de verkiezingen op Sint Maarten zich tot de conclusie van de Commissie van Deskundigen in het Rapport Toetsing Overheidsapparaten Curaçao en Sint Maarten dat verkiezingen en referenda op het eiland «naar behoren [worden] uitgevoerd?» Strookt deze conclusie met de praktijk op Sint Maarten?
Het oordeel van genoemde commissie heeft uitsluitend betrekking op de wijze waarop door de betrokken autoriteiten verkiezingen uitgeschreven en georganiseerd worden en waarop de uitslag wordt vastgesteld. De wijze waarop individuele kandidaten en partijen dan wel kiesgerechtigden zich gedragen voorafgaand en tijdens verkiezingen is onvoorspelbaar. Het oordeel van de commissie heeft daar derhalve geen betrekking op.
Overweegt u om de Electorale Raad alsnog onder het regime van de Algemene Maatregel van Rijksbestuur Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten te brengen? Zo niet, waarom niet?
Nee. Uit artikel 2 van de samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak volgt dat de verplichting voor het opstellen en uitvoeren van een plan van aanpak alleen geldt voor taken (of diensten) die als zodanig benoemd en bekrachtigd zijn door de Slot Ronde Tafel Conferentie.
Welke vooruitgang is geboekt bij het nemen van maatregelen om de onafhankelijkheid van het hoofdstembureau blijvend te verzekeren?
Zie antwoord vraag 8.
Een doodsbedreiging op de website Marokko.nl |
|
Sietse Fritsma (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat een voormalig PVV-kandidaat voor de gemeenteraad van Den Haag op de website Marokko.nl herhaaldelijk met de dood bedreigd wordt?1
Ik heb naar aanleiding van de door de leden Fritsma en Bosma gestelde Kamervragen kennisgenomen van de genoemde uitingen. Het past mij echter als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet om in dit concrete geval de uitingen als bedreiging te kwalificeren; dat is ter beoordeling aan politie en justitie en in laatste instantie aan de onafhankelijke rechter.
Hoe is het mogelijk dat deze onacceptabele bedreigingen niet binnen een uur van de voornoemde website zijn verwijderd, terwijl dit in een brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie expliciet is toegezegd?2
De toenmalige minister voor Wonen,Wijken en Integratie heeft met Marokko.nl afspraken gemaakt over diverse verbeteringen in het beheer van de site. De exploitant van Marokko.nl heeft toegezegd ernaar te streven discriminerende en/of haatzaaiende uitlatingen binnen het uur te verwijderen. Desgevraagd heeft de exploitant van Marokko.nl aangegeven de ernst van de door vragenstellers aangehaalde uitingen te hebben ingezien en heeft zij de uitingen verwijderd. Ik betreur het ten zeerste dat deze uitingen niet volgens de afspraak tijdig zijn verwijderd, ondanks het geïntensiveerde moderatiebeleid van Marokko.nl.
Deelt u de mening dat de genoemde bedreigingen, alsmede het feit dat deze bedreigingen, ondanks de beloften van de exploitant van de site, gewoon op de site zijn blijven staan en aantonen dat het hier gaat om een onvervalste haatsite, waartegen krachtig moet worden opgetreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen tegen de exploitant van Marokko.nl nu hij zijn toezeggingen niet nakomt?
Het uiten van bedreigingen jegens groepen en of individuen vind ik niet acceptabel. Ik raad een ieder aan om in dit soort gevallen aangifte te doen bij de politie. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of het om bedreigingen gaat en welke strafmaatregelen daarbij passend zijn. De kwalificaties van de vragenstellers aan het adres van de genoemde site laat ik voor hun eigen rekening.
De subsidie voor het project aan de exploitant van Marokko.nl is in 2009 conform planning afgebouwd. Dit betekent dat Marokko.nl in 2010 geen subsidie meer ontvangt van BZK en OCW.
Kunt u bevestigen dat Marokko.nl in 2010 geen cent subsidie meer heeft ontvangen, conform het gestelde in de genoemde brief 29 oktober 2009?
Zie antwoord vraag 3.
De proef arbeidstoeleiding vanuit detentie |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de berichten «UWV helpt gedetineerden aan baan» van augustus 20091, alsmede de toezegging van de staatssecretaris van Justitie dat de proef in Lelystad zo succesvol was verlopen dat de arbeidsbemiddeling van gedetineerden en de samenwerkende instanties, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV), de penitentiaire inrichting en de gemeente, naar zes andere plaatsen in het land zou worden uitgebreid?2 Wat is op deze zes locaties de stand van zaken?
Ja. Er heeft in 2010 uitbreiding plaatsgevonden naar zes nieuwe locaties. Daar wordt de werkwijze tussen het Gevangeniswezen, gemeenten, en het UWV WERKbedrijf op dit moment verder beproefd.
Is het waar dat de zes genoemde locaties en gemeenten (Alkmaar, Almere, Arnhem, Grave, Ter Apel en Krimpen aan de IJssel) nauwelijks tot geen aantoonbare resultaten hebben geboekt met deze proef, en dat men op enkele plaatsen zelfs in het geheel niet bekend is met het bestaan van deze proef? Wat is uw reactie hierop?
De locaties zijn op verschillende momenten in 2010 gestart met de werkwijze. Ik kan u verzekeren dat de proef bij alle betrokken medewerkers van de locaties bekend is. De medewerkers hebben met actieve begeleiding vanuit de pilot met elkaar kennisgemaakt en voorlichting en trainingen gekregen. Verder zijn er ICT maatregelen (werkplekken, internet) getroffen die nodig zijn om aan de pilot deel te kunnen nemen.
Hoeveel gedetineerden zijn in het kader van deze proef en de samenwerking tussen UWV, de penitentiaire inrichting en gemeente aan het eind van hun detentie succesvol naar werk toe geleid? Kunt u deze aantallen uitsplitsen per locatie?
Er zijn in het kader van deze proef in de eerste fase (Lelystad) van de 60 aanmeldingen, 10 deelnemers naar werk toegeleid. In de tweede (uitbreidings)fase zijn nog geen gedetineerden naar werk toegeleid. Er zijn 95 gedetineerden aangemeld voor toeleiding naar arbeid bij het UWV WERKbedrijf.
Is het waar dat de intentie was dat in 2010 in alle gevangenissen deze nieuwe samenwerking tussen het UWV, de penitentiaire inrichting en de gemeente zou worden gehanteerd? (1) Wat is hierin de stand van zaken?
De intentie was om de pilot in 2010 uit te breiden met zes locaties om de ontwikkelde werkwijze van Lelystad te beproeven. In Alkmaar is per februari gestart, in Arnhem en Grave per maart, in Krimpen a/d IJssel in mei en in Almere en Ter Apel in juli 2010.
Hoe beoordeelt u nu, meer dan twee jaar na het starten van de proef in Lelystad en een jaar na de uitbreiding van de arbeidstoeleiding van gedetineerden naar zes locaties, de concrete resultaten die hiermee zijn geboekt?
Binnen de uitbreidingsfase wordt een werkwijze arbeidstoeleiding ontwikkeld die landelijk bruikbaar is. De pilot loopt tot 31 december 2010 en levert als eindresultaat de beschrijving van de beproefde werkwijze inclusief toolkit op. Dit loopt op schema. Deze wordt in januari 2011 beschikbaar gesteld aan alle penitentiaire inrichtingen, het UWV WERKbedrijf en gemeenten waarmee zij desgewenst gezamenlijk de samenwerking in de regio kunnen aangaan. Door de werkwijze arbeidstoeleiding gezamenlijk in te voeren kunnen penitentiaire inrichtingen, Werkpleinen en gemeenten tijdens detentie een arbeidstoeleidingstraject (zo nodig inclusief opleiding) voor gedetineerden starten zodat hun kansen op de arbeidsmarkt toenemen én de detentietijd optimaal benut wordt.
Deelt u de mening dat hier veel meer uit te halen is, en dat het van groot belang is dat gedetineerden worden gestimuleerd en begeleid om direct na het uitzitten van detentie aan het werk te gaan omdat dit in belangrijke mate bij kan dragen aan het verminderen van recidive? Welke verbeteringen gaat u aanbrengen om van de arbeidstoeleiding vanuit detentie wel een succes te maken? Op welke termijn kunnen er concrete resultaten worden verwacht?
Ik heb vertrouwen in de werkwijze en zal mij inzetten om deze verder gestalte te geven. Het totaal aantal deelnemers van 95 aan de pilot tot nu toe is laag gelet op de potentiële doelgroep. Uit de monitor nazorg van het WODC blijkt 58,6% van de gedetineerden direct na detentie over een inkomen te beschikken. Hiervan is niet bekend of dit inkomen uit werk of uitkering is, waardoor het aantal gedetineerden dat in aanmerking zou komen voor toeleiding naar werk ver boven de 40% ligt.
Tijdens de detentie is het gevangeniswezen eerstverantwoordelijk voor de zorg van gedetineerde burgers. Het gevangeniswezen biedt gemeenten en maatschappelijke partners actief de mogelijkheid om al tijdens detentie met gedetineerde burgers aan hun re-integratie te werken (het zogenaamde importmodel). Door de veelheid aan prioriteiten zijn de pilots binnen het gevangeniswezen op de achtergrond geraakt. Vanuit het management wordt nu actief gestuurd op het aanmelden van gedetineerden voor toeleiding naar arbeid bij het UWV WERKbedrijf. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de pilots zal ik begin 2011 met het gevangeniswezen afspraken maken over de invoering van de werkwijze arbeidstoeleiding als onderdeel van het regulier aanbod aan terugkeer activiteiten voor gedetineerden.
De stand van zaken rond de Irakese eermoordenaar die tot 19 oktober 2010 een tijdelijke verblijfsvergunning heeft gekregen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
|
|
|
Is er ten behoeve van betrokkene een aanvraag ingediend voor verlenging van de verblijfsvergunning? Zo ja, wanneer wordt deze aanvraag afgewezen? Zo nee, bent u bereid om een eventueel te ontvangen verlengingsaanvraag spoedig af te wijzen daar er geen reden (meer) is om aan betrokkene verblijf in Nederland toe te staan?1
Nee, betrokkene heeft geen aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning ingediend. Ik acht het prematuur hierop vooruit te lopen.
Erkent u dat enkel de meerderjarigheid van de dochter van betrokkene (vanaf 19 oktober 2010) een eventueel beroep op artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) niet zal doen slagen en bovendien de omstandigheid dat genoemde dochter vijf weken zonder betrokkene voor vakantie in Irak verbleef ook aantoont dat de dochter van betrokkene niet afhankelijk is van de aanwezigheid van betrokkene? Zo nee, waarom niet?
De vreemdelingenrechtelijke procedure van betrokkene waarbij aan hem een tijdelijke verblijfsvergunning is verleend, is nog niet afgerond. Aangezien deze vreemdelingenrechtelijke procedure niet is afgerond kan ik hierover geen mededelingen doen.
Welke voorbereidingen zijn getroffen voor een spoedige terugkeer of uitzetting van betrokkene?
Eventuele voorbereidingen voor vervolgstappen zijn niet aan de orde zolang de vreemdelingenrechtelijke procedure niet is afgerond.
Bent u bereid zorg te dragen voor een zeer spoedig schrappen van de verjaringstermijn van dit soort misdrijven, zodat de door betrokkene gepleegde misdaad verlening van een verblijfsvergunning altijd in de weg zal staan, hetgeen natuurlijk ook geldt voor vergelijkbare gevallen? Zo nee, waarom niet?
Het desbetreffende beleid is reeds aangepast. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van de Staatssecretaris van Justitie van 26 januari 20102. Zo geldt er voor levensdelicten conform de huidige regeling voor recidive in het geheel geen termijn meer.
Bent u bereid om blijvend informatie te verstrekken over de stand van zaken met betrekking tot deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Indien zich in deze zaak nieuwe ontwikkelingen voordoen zal ik de Kamer daarover informeren.
Cursussen waarbij burgers leren om te gaan met hangjongeren |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel »Cursus omgaan met hangjeugd», waarin staat vermeld dat er gratis cursussen van start gaan waarbij burgers leren om te gaan met hangjongeren?1
Naar ik heb begrepen biedt stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam deze cursussen of workshops aan sinds 2008. Het staat de gemeente Amsterdam vrij om zelf locatiespecifieke keuzes te maken in haar totale aanpak van overlastgevende jongeren zoals de keuze om zich naast de aanpak van de jeugd zelf ook te richten op bewoners.
Deelt u de mening dat hier sprake is van de omgekeerde wereld, waarbij niet de hangjongeren zelf, maar de gewone burger zich moet aanpassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u niet dat de hangjongeren die overlast veroorzaken moeten worden aangepakt, in plaats van de burger op cursus te sturen waar deze leert om de «juiste» vraag te stellen aan de in hun portiek urinerende hangjongere? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dit dan niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan kunt u aantonen dat vragen als «zo de nood was hoog» of «zo had je haast» een effect zullen hebben op het gedrag van hangjongeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet zo dat de overheid hiermee het signaal afgeeft dat de hangjongeren hun gang kunnen gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de problematiek hierdoor niet verergerd in plaats van verminderd omdat de hangjongeren zien dat overlastgevend gedrag loont?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten of eerdere soortgelijke danwel dezelfde cursussen positief effect hebben gehad op het gedrag van hangjongeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de effecten van voorgaande cursussen uiteenzetten en, indien mogelijk, wat deze effecten zijn op de kortere en langere termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook niet dat deze cursussen eigenlijk niet gratis moeten zijn, maar uiteindelijk moeten worden betaald door de belastingbetaler, terwijl de overlastveroorzakende hangjongeren vrijuit gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke bijdrage leveren hangjongeren aan het verbeteren van hun gedrag?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoeveel deze cursus zal kosten voor de gemeente? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om welk bedrag gaat dit?
Zie antwoord vraag 1.
Pinpasfraude |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Nederland pinpasfraude op een steeds professioneler niveau voorkomt?1
Ja.
Zijn de feiten in het bericht waar?
In het programma Reporter wordt gemeld dat pinpasfraude in Nederland op een steeds professionelere wijze voorkomt. Dit is inderdaad het geval. Verder wordt in het programma gemeld dat de schade door pinpasfraude in 2009 € 38 miljoen bedroeg. Uit de fraudecijfers van de banken en Currence komt naar voren dat de schade in 2009 in werkelijkheid iets lager was, namelijk € 36 miljoen.
Is het waar dat skimming-apparatuur op dit moment zo geavanceerd is dat de apparatuur in theorie voor lange duur kan blijven zitten en dat de criminelen eerst meer data verzamelen alvorens zij de rekeningen plunderen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Ja. Het ministerie van Justitie heeft periodiek overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken, Currence, Equens, Politie en het Openbaar Ministerie om kennis en ervaring uit te wisselen met het oog op het voorkomen en bestrijden van skimmen. In dit overleg wordt onder andere gesproken over de verschillende verschijningsvormen, preventieve maatregelen, de strafrechtelijke aanpak en mogelijke oplossingsrichtingen. Tijdens dit overleg komen de steeds geavanceerde manieren van skimmen aan de orde. Voorts vindt er in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer periodiek overleg plaats over skimming tussen de gebruikers en aanbieders van het betalingsverkeer. Dit staat onder leiding van De Nederlandsche Bank en hierin is ook het ministerie van Financiën vertegenwoordigd.
De Nederlandse Vereniging van Banken, het Openbaar Ministerie en de politie hebben op 7 april jongsleden bekendgemaakt dat ze gezamenlijk de strijd zullen aanbinden tegen skimmen. Deze intensievere samenwerking in de vorm van een zogenaamde «proeftuin» bestaat onder meer uit het (internationaal) uitwisselen en analyseren van informatie. Hierdoor kunnen criminele netwerken eerder worden opgespoord en vervolgd. De proeftuin bestaat uit een gezamenlijk «skimmingpoint» voor onder meer kennisontwikkeling en -deling en onderzoek naar het opwerpen van barrières om skimmen tegen te gaan.
Hoeveel slachtoffers van pinpasfraude zijn er? Hoeveel procent van de slachtoffers van pinpasfraude doet aangifte?
Een indicatie van de omvang van pinpasfraude is het aantal mensen waarvan de pas preventief wordt geblokkeerd. Dit betreft enkele tienduizenden gevallen. Equens doet namens de banken in alle gevallen aangifte van pinpasfraude. Burgers en bedrijven kunnen zelf ook aangifte doen. Omdat Equens gelijktijdig aangifte doet voor honderden slachtoffers is het uit de cijfers van het Openbaar Ministerie moeilijk af te leiden hoeveel personen slachtoffer zijn geworden van pinpasfraude.
Wat is de verwachting voor eind 2010, gezien de ontwikkeling dat de schade voor banken in 2009 36 miljoen euro (een stijging van 5 miljoen euro ten opzichte van 2008) bedroeg?
In 2010 is er tot nu toe een daling van pinpasfraude in winkels en betaalautomaten te zien. De verwachting van Currence is dat het schadebedrag van pinpasfraude in 2010 fors lager zal uitvallen dan in de twee voorgaande jaren. Ook de cijfers van het Openbaar Ministerie laten een dalende trend in het aantal aangiftes zien. Dit geeft aan dat de intensievere samenwerking effect lijkt te hebben. Het is echter de vraag of deze trend zich zal doorzetten aangezien criminelen blijven werken aan nieuwe technieken.
Worden de slachtoffers van pinpasfraude in alle gevallen schadeloos gesteld? Zo nee, in welke gevallen niet?
Ja, volgens de Nederlandse Vereniging van Banken en Currence worden slachtoffers van skimming in alle gevallen schadeloos gesteld door de banken.
Is het u bekend of banken de schade van pinpasfraude verdisconteren in prijzen van bankproducten en deze doorberekenen aan hun klanten?
De schade die banken lijden komt net als alle andere kosten die zij maken ten laste van het resultaat.
Het schikken van belastingfraude |
|
Farshad Bashir (SP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
|
Is het waar dat strafvervolging wegens belastingfraude kan worden afgekocht door een schikking te treffen met de Belastingdienst? Kunt u uitvoerig uiteenzetten welke regels en procedures hiervoor gelden, onder welke omstandigheden en voorwaarden een schikking kan worden aangeboden en hoe de verantwoordelijkheden zijn verdeeld tussen Belastingdienst en Openbaar Ministerie?
Ja, het treffen van schikkingen in deze zaken is een wettelijke afdoeningmodaliteit. Artikel 76 en volgende van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vormen de basis voor het fiscale straf(proces)recht, voor zover dit afwijkt van het algemene straf(proces)recht. De zogenaamde Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten (Staatscourant, 28 december 2009, nr. 20351) geven hieraan een nadere invulling. In deze ATV-richtlijnen is nauwkeurig vastgelegd op welke wijze het opsporings- en vervolgingsbeleid gestalte krijgt.
Procedureel is de gang van zaken als volgt. De Belastingdienst bespreekt mogelijke strafbare feiten in het zogenaamde selectieoverleg (SO), waaraan ook de FIOD deelneemt. In de ATV-richtlijnen is aangegeven wanneer sprake is van feiten die moeten worden aangemeld in het SO. Het SO bepaalt welke van de aangemelde feiten worden doorgestuurd naar het tripartiete overleg (TPO). In het TPO, dat onder leiding staat van het OM en waaraan naast de Belastingdienst ook de FIOD deelneemt, wordt bepaald welke van de aangeboden feiten daadwerkelijk zullen worden vervolgd door het OM. Daarbij dienen de uitgangspunten in de ATV-richtlijnen als basis.
Indien niet besloten wordt tot strafrechtelijke vervolging wordt de zaak weer in handen gelegd van de Belastingdienst. Hierbij wordt tevens bepaald of de zaak via het fiscale strafrecht wordt afgedaan (fiscale transactiebevoegheid) of dat de zaak fiscaal/bestuurlijk zal worden afgedaan op basis van art. 67 van de AWR. Bij het aangaan van een fiscale transactie kunnen de voorwaarden worden toegepast die zijn neergelegd in artikel 76 lid 3 van de AWR. Uiteraard blijft ook het vastgestelde belastingbedrag verschuldigd.
Wat is uw reactie op het bericht «Schoemacher schikt met fiscus»?1 Is het waar dat de Belastingdienst heeft berekend dat anderhalf miljoen euro aan inkomsten is verzwegen en dat een deel van deze belastingfraude is bekend, maar dat niet strafrechtelijk is vervolgd onder de voorwaarde dat een deel van het bedrag wordt terugbetaald?
Zoals bekend is de opsporings-, vervolgings- en zittingscapaciteit beperkt. Om die reden moeten capaciteitsafwegingen worden gemaakt in de selectie en aanpak van strafzaken. Het uitgangspunt bij het maken van deze noodzakelijke keuzes is dat zowel efficiënt als effectief strafrechtelijke en bestuurechtelijke interventies worden toegepast. Tegen die achtergrond zijn interventies zoals transacties en ontnemingen onder omstandigheden volwaardige en passende interventies om strafrechtelijk op te treden.
In de ATV-richtlijnen wordt, op grond van de omvang van het fiscaal nadeel en andere relevante aspecten, aangegeven of in beginsel voor bestuurlijke dan wel strafrechtelijke afdoening wordt gekozen. Ook in deze zaak heeft een dergelijke afweging plaatsgevonden, waarbij de omstandigheden van het geval ertoe hebben geleid dat uiteindelijk is gekozen voor een transactie door de Belastingdienst als passende reactie op de gepleegde strafbare feiten. Vanwege art. 67 van de AWR – waarin de fiscale geheimhoudingsplicht is geregeld – is het niet toegestaan concrete informatie over deze zaak publiekelijk te verstrekken. Dit heeft als uitgangspunt te gelden voor iedere wijze van verstrekking.
In hoeverre staat het medisch beroepsgeheim in de weg om belastingfraude effectief op te kunnen sporen? Speelde dat in dit geval ook een rol?
Het medisch beroepsgeheim strekt ertoe dat een medicus geen inzage verschaft in de gegevens van patiënten. Uiteraard houdt dit niet in dat medici zich kunnen onttrekken aan fiscale en strafrechtelijke onderzoeken, maar de mogelijkheden voor onderzoek kunnen er wel door worden beperkt. Dit is bijvoorbeeld het geval als na onderzoek bij de arts en/of instelling nader onderzoek gewenst is bij patiënten of in de patiëntgegevens. Aan het onderzoeken van deze gegevens kan het medisch beroepsgeheim in de weg staan, maar het is ook mogelijk dat er een modus wordt gevonden waardoor de benodigde informatie wordt verkregen zonder dat patiëntgegevens worden vrijgegeven, bijvoorbeeld door deze gecodeerd te verstrekken.
Vanwege de vertrouwelijkheid van de zaak kan ik niet ingaan op uw vraag of het in de onderhavige zaak zo was dat het medisch beroepsgeheim aan een effectieve opsporing in de weg heeft gestaan.
Bent u bereid openbaar te maken waarom hier niet strafrechtelijk vervolgd is en voor welk bedrag er is geschikt? Zo nee, bent u bereid de Kamer vertrouwelijk inzage te geven in de gevraagde informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Is hier mede geschikt «om redenen van proceseconomie» oftewel omdat de capaciteit bij de Belastingdienst (FIOD-ECD) en het Openbaar Ministerie niet toereikend is om witteboordencriminaliteit op te sporen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze tekorten weg te werken?
Zie antwoord vraag 2.
Zou er ook een schikking zijn aangeboden wanneer betrokkene minder vermogend zou zijn en niet in staat zou zijn een som geld terug te betalen aan de Belastingdienst? Met andere woorden, wordt door het aanbieden van schikkingen niet per definitie een verschil in behandeling gemaakt tussen rijke en arme fraudeurs? Vindt u dat de term klassenjustitie hier op past? Zo nee, waarom niet?
Van klassenjustitie is geen sprake. Het feit dat iemand vermogend is, is geen reden om de zaak door middel van een transactie af te doen. De beslissing om te transigeren door middel van de verplichting tot betaling van een geldsom of het verrichten van een taakstraf wordt genomen als gelet op de aard en achtergrond van de zaak een transactie een passende strafrechtelijke reactie is.
Deelt u de vrees dat dergelijke schikkingen voor belastingfraude calculerend gedrag in de hand zullen werken, omdat de sanctie die er kennelijk op staat slechts is dat een deel van het bedrag terug moet worden betaald? Zo nee, waarom niet?
Deze vrees deel ik niet, omdat ik meen dat de ATV-richtlijnen voldoende waarborgen bieden om te voorkomen dat calculerend gedrag kan ontstaan. Ik wijs er nog eens op dat de ontdoken belasting altijd moet worden voldaan. Het strafrechtelijke boetebedrag komt daar bovenop.
Bent u bereid er voor te zorgen dat aanzienlijke belastingfraude niet langer zal worden geschikt maar strafrechtelijk vervolgd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige praktijk, gereguleerd door de ATV-richtlijnen, biedt naar mijn mening voldoende waarborgen dat binnen de wettelijke en capacitaire mogelijkheden zorgvuldig en evenwichtig tegen belastingfraude wordt opgetreden.
Bent u bereid een overzicht te geven van het aantal keer dat de afgelopen vijf jaar geschikt is bij delicten van het financieel-economische criminaliteit? Kan daarbij onderscheid worden gemaakt naar schikkingen met de Belastingdienst en schikkingen met het Openbaar Ministerie, de aard van de delicten en de bedragen die hiermee gemoeid zijn?
Ik kan geen overzicht geven van alle transacties die financieel-economische criminaliteit betreffen, omdat deze zaken door het OM worden geregistreerd onder algemene strafbepalingen, zoals oplichting en valsheid in geschrift. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van de criminaliteit (financieel-economisch of anderszins).
De Belastingdienst heeft in de afgelopen 3 jaren in enkele tientallen gevallen
Een fiscale transactie gesloten. Omdat de bedragen waarvoor is geschikt niet systematisch worden vastgelegd is het niet eenvoudig om
hierin nadere concrete informatie te geven. Wel is bekend dat het in de meeste gevallen gaat om formele delicten, zoals het niet doen van een aangifte. Bij deze zogenaamde omissiedelicten staat niet een ontdoken belastingbedrag centraal, maar het niet voldoen aan een formele verplichting als zodanig.
Het zoveelste homofobe geweldsincident in Amsterdam |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Homostel Amsterdam belaagd»?1
Ja.
Wat kunt u zeggen over de culturele achtergrond van de verdachten?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het onderzoek niet heeft geleid tot het aanmerken van personen als verdachten.
Kunt u een overzicht geven van het aantal homofobe incidenten in 2008, 2009 en 2010 en kunt u aangeven wat de achtergrond van de (vermoedelijke) daders was? Zo nee, waarom niet?
Bij homofobe incidenten gaat het meestal om een commuun delict met een discriminatoir karakter. Sinds 2008 maakt de politie jaarlijks een landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie op basis van alle discriminatie-incidenten die bij de 26 politiekorpsen bekend zijn. Hierin is ook specifiek aandacht voor discriminatie-incidenten op grond van homoseksuele gerichtheid (van belediging tot en met geweld). In 2008 zijn landelijk 380 discriminatie-incidenten op grond van homoseksuele gerichtheid geregistreerd. In 2009 is het aantal incidenten landelijk gezien toegenomen naar 428. In het criminaliteitsbeeld discriminatie 2009 wordt gewaarschuwd voor het trekken van conclusies over een stijging of daling van discriminatie op grond van homoseksuele gerichtheid vanwege de verschillen in registratie tussen de politieregio’s en met name de verschuivingen in het aanleveren van discriminatie-incidenten. Zie voor een nadere toelichting ook de beleidsreactie op het criminaliteitsbeeld discriminatie 2009. Beide zijn op 13 september jl. naar uw Kamer gestuurd. Over het jaar 2010 zijn nog geen landelijke cijfers bekend.
In de criminaliteitsbeelden 2008 en 2009 wordt niet specifiek ingegaan op de achtergrond van verdachten bij discriminatie op grond van homoseksuele gerichtheid. Dit is wel gebeurd in de rapportage «Homofoob geweld; Politiegegevens periode 1 januari–1 juli 2008» van september 2008 van het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie. In deze landelijke rapportage is een analyse gemaakt van alle 150 geregistreerde homofobe incidenten over de eerste helft van 2008. Hieruit bleek dat verdachten voornamelijk man zijn, al dan niet opererend in een groep en dat het vaak gaat om jeugdige verdachten. Dit beeld wordt bevestigd in het landelijke onderzoek «Geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen» dat in 2009 in opdracht van de Ministeries van Justitie en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is uitgevoerd door Movisie (bijlage bij Kamerstuk 27 017, nr. 58, 2009–2010). Hieruit bleek dat de overgrote meerderheid van de mannelijke daders jonger is dan 25 jaar. Uit de rapportage «Homofoob geweld» van het LECD van de politie blijkt verder dat in 86% van de gevallen een autochtoon als verdachte werd genoemd of geen verdachte werd genoemd door het slachtoffer. In 14% van de gevallen werd door het slachtoffer een allochtoon als verdachte genoemd. In de rapportage wordt aangetekend dat de situatie in Amsterdam afwijkt van het landelijke beeld. Dit wordt bevestigd in het onderzoek «Als ze maar van me af blijven» door L. Buijs e.a. van de Universiteit van Amsterdam uit 2008. Hieruit bleek dat in Amsterdam 64% van de daders van allochtone afkomst was en 36% van autochtone afkomst, wat ongeveer overeenkomt met het percentage autochtone jongeren tot 24 jaar in Amsterdam (39%). Het percentage allochtone jongens tot 24 jaar is in Amsterdam hoger dan elders in Nederland.
De groei en bestrijding van cybercrime |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Kent u het bericht over de exponentiële groei van cybercrime in Nederland?1
Ja.
Om hoeveel gevallen van cybercrime gaat het jaarlijks? Wordt dit gemeten aan de hand van aangiftes? Zo ja, hoe groot schat u het werkelijke probleem, aangezien niet van alle zaken aangifte gedaan zal worden?
Cybercrime is een veelomvattend begrip. Het kan zowel gaan om strafbare gedragingen die niet zonder ICT gepleegd hadden kunnen worden (zoals skimmen, spyware, computervredebreuk, phishing, botnets) als om meer traditionele strafbare gedragingen die met behulp van ICT zijn uitgevoerd (zoals het verspreiden van kinderporno, bedreiging, stalking, handel in illegale goederen, fraude). Door deze diversiteit valt cybercrime niet als apart fenomeen te registreren in de systemen van politie en justitie. Bovendien blijkt uit onderzoek van de Hogeschool Leeuwarden (Verkenning cybercrime in Nederland 2009) dat de aangiftebereidheid bij cybercrime lager ligt dan bij de klassieke vormen van criminaliteit. Om deze redenen kan ik geen indicatie geven van het aantal gevallen van cybercrime.
Het mediabericht waarnaar in vraag 1 wordt verwezen is gebaseerd op het hoofdstuk over high tech crime in het rapport «Overall-beeld aandachtsgebieden» van de Dienst Nationale Recherche. Bij de constatering in dit rapport dat er door de jaren heen sprake is van een exponentiële groei van cybercrime in het algemeen en high tech crime in het bijzonder wordt uitdrukkelijk de kanttekening gemaakt dat de constatering wordt gedaan voor zover statistieken voor deelaspecten van cybercrime beschikbaar zijn.
Hoeveel procent van de aangiftes wordt ook daadwerkelijk opgelost en leidt tot vervolging van de dader(s)? Bent u tevreden over dit resultaat? Zo nee, wat gaat u eraan doen om het oplossingspercentage te verhogen?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 beschik ik niet over cijfers over het aantal aangiften en het oplossingspercentage. Daarbij moet worden opgemerkt dat in zaken waarin Nederlandse infrastructuur wordt gebruikt voor het plegen van cybercrime of waarin cybercime is gericht tegen Nederlanse burgers en bedrijven, het opsporingsonderzoek kan leiden naar verdachten in het buitenland. De resultaten van een buitenlandse vervolging zijn echter niet inzichtelijk te maken uit de bedrijfsprocessensystemen van politie en OM.
Het opsporen van high tech crime is een van de resultaatgebieden van de Dienst Nationale Recherche. Ik ben tevreden over de voortgang hierbij. Zie daaromtrent verder het antwoord op vraag 5. In het algemeen wijs ik er nog op dat dit kabinet een specifiek intensiveringsprogramma voor de aanpak van cybercrime heeft gestart. Over dit programma bent u in de rapportages «Veiligheid begint bij Voorkomen» geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)?2 Bent u bereid dit rapport, voorzien van uw reactie, aan te bieden aan de Kamer?
Het bedoelde rapport is openbaar en beschikbaar via de website van het KLPD. Niet iedere analyse of rapportage vanuit de politie wordt door mij – voorzien van een beleidsreactie – aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor zover relevant wordt ook de informatie uit deze rapportage meegenomen in de beleidsvorming waarover u steeds op geëigende wijze wordt geïnformeerd.
Waar zitten volgens u de knelpunten voor een effectief optreden van de politie? Hoe gaat u deze knelpunten aanpakken?
Ik ben tevreden over de voortgang die de afgelopen jaren is gemaakt bij de aanpak en opsporing van cybercrime en high tech crime. Meer partijen werken samen, het kennisniveau is gestegen, en er zijn successen geboekt. Essentieel voor dit aandachtsgebied is dat er voldoende gelegenheid is voor kennisopbouw, productontwikkeling en innovatie, zodat de opsporing gelijke tred kan houden met de steeds geavanceerder wordende dreiging. Dit wordt onder andere bevorderd doordat de Dienst Nationale Recherche zich focust op de «high tech» of bijzondere vormen van cybercrime. Tegelijkertijd is voor het verkrijgen van een goed beeld van de aard en omvang van cybercrime, noodzakelijk dat slachtoffers daarvan consequent aangifte doen. Het intensiveringsprogramma «aanpak cybercrime» is mede hierop gericht. Een ander kenmerkend knelpunt voor cybercrime is het internationale karakter ervan, waardoor een goede grensoverschrijdende samenwerking en kennisuitwisseling tussen de opsporingsdiensten een absolute vereiste is. Voor de activiteiten die Nederland op internationaal vlak onderneemt verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Welke mazen zitten er in de wet die effectieve aanpak van cybercrime in de weg staan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze problemen op korte termijn opgelost worden?
Het wetgevend kader op dit terrein is voortdurend in ontwikkeling. Ik verwijs u bijvoorbeeld naar de openbare internetconsultatie over het wetsvoorstel Computercriminaliteit III . Deze consultatie zal helpen om een helder beeld te krijgen van de actuele knelpunten in wet- en regelgeving. Verder merk ik op dat de bestrijding van cybercrime gezien de internationale aard ervan vraagt om internationale regels en afspraken. Daarvan zijn er al de nodige gemaakt, met name in het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa. Ook het internationaal regelgevend kader is voortdurend in ontwikkeling. Helaas is dit niet iets dat op korte termijn uitputtend en sluitend geregeld kan worden.
Wat is uw reactie op het feit dat vooral Nederland een belangrijke bron is van cyberaanvallen? Wat betekent dit voor de benodigde opsporingscapaciteit? Is deze capaciteit volgens u voldoende op peil? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Dat Nederland een belangrijke bron is van cyberaanvallen hangt vermoedelijk samen met de omstandigheid dat Nederland wereldwijd een van de grootste internetknooppunten is, een zeer goede technische infrastructuur heeft, en dat er veel hosting- en servercapaciteit in Nederland is. Dit trekt criminelen aan, hetgeen vanzelfsprekend extra druk op de opsporing legt. De herkomst van de cyberaanvallen zegt overigens niets over de locatie van de cybercriminelen zelf. Deze maken meestal gebruik van weer andere servers in het buitenland, om zodoende hun identiteit te verhullen. De vraag of de ingezette opsporingscapaciteit voor cybercrime voldoende is, is niet met een eenvoudig ja of nee te beantwoorden. Politie en justitie zullen nooit alle werkzaamheden die op hen afkomen volledig kunnen oppakken. Er moet altijd een afweging tussen verschillende opsporingsbelangen worden gemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraken van een oud-politierechercheur en informatiebeveiligingsspecialist dat cybercrime vrijwel onvervolgbaar is, en dat het kennisniveau bij de politie wat betreft cybercrime laag is?3
Deze uitspraken onderschrijf ik niet. Het klopt weliswaar dat mede vanwege het internationale karakter van cybercrime het vervolgen ervan lastig en een vervolging in Nederland soms niet mogelijk is, maar inmiddels is ook gebleken dat zelfs uiterst complexe zaken in internationaal verband met succes aangepakt kunnen worden. Wat betreft het kennisniveau bij politie is het van belang in ogenschouw te nemen dat de aanpak van cybercriminaliteit nog in ontwikkeling is. De aanpak daarvan vereist andere, aanvullende, kennis en vaardigheden bij politie en justitie. Dit is wereldwijd het geval. In Nederland is in 2007 het eerder genoemde intensiveringsprogramma opgezet om onder andere in het verspreiden en opbouwen van kennis en vaardigheden te investeren. Voor de aanpak van bijvoorbeeld phishing en botnets zijn zogenaamde proeftuinen ingericht. Het kennisniveau bij gespecialiseerde afdelingen zoals het Team High Tech Crime en het Team Digitaal & Internet van de Dienst Nationale Recherche van het KLPD is hoog. Nederland staat wereldwijd goed bekend wat betreft de bestrijding van high tech crime.
Bent u bereid op internationaal vlak te pleiten voor het snel op elkaar aan laten sluiten van wetgeving, zodat criminelen makkelijker aangepakt kunnen worden? Bent u bereid in overleg te treden met uw internationale collega’s en Eurocommissaris Kroes, om zo tot een internationaal actieplan te komen?
Ja. Nederland heeft het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa ondertekend en geratificeerd. Binnen het overleg van verdragsluitende landen op grond van artikel 46 van dit verdrag, is Nederland zeer actief. Binnen de Europese Unie heeft Nederland met concrete voorstellen bijgedragen aan de tekst van de cybercrimeparagraaf in het zogenoemde «Stockholmprogramma». De uitvoering van de daarin opgenomen akties betreft mede de portefeuille van Eurocommissaris Kroes, maar ook die van haar collega’s Malmström en Reding.
Wat is uw reactie op de constatering dat vooral het MKB slachtoffer is van cybercrime? Hoe kunnen zij beter beschermd worden en bent u bereid passende maatregelen te nemen?
Ik vind deze constatering uiteraard zorgelijk. Mijn collega van Economische Zaken en ik blijven ons inspannen om de bewustwording van de risico’s bij bedrijven te vergroten. Het hebben van actuele kennis over innovatieve technologieën en bewustwording over internetveiligheid is essentieel voor het kunnen nemen van passende preventieve maatregelen. Daartoe is in het kader van het Actieplan Veilig Ondernemen in samenwerking met MKB-Nederland een campagne gevoerd waarbij concrete tips zijn aangereikt om systemen te beveiligen. In oktober is in het kader van het programma Digivaardig & Digibewust een wachtwoordencampagne gericht op het MKB voorzien. Ook in dit verband is het van belang dat consequent aangifte wordt gedaan van gevallen van cybercrime.
Kent u het bericht over fraude op internet?4
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat ook hier blijkt dat met name het MKB slachtoffer is van deze praktijken?
Ik kan niet bevestigen dat het met name de kleine internetwinkels zijn die slachtoffer worden van fraude met PayPal-accounts. Vermoedelijk treft dit de grote bedrijven even zeer, maar zit het verschil vooral in de impact van de fraude op de bedrijfsvoering van de internetwinkels. Van PayPal heb ik vernomen dat het aantal fraudegevallen slechts 0,2 procent van het totaal aantal transacties bedraagt. Desalniettemin blijft aandacht hiervoor vereist. Thans wordt een proeftuin landelijk meldpunt internetoplichting ingericht. Vanaf 7 oktober aanstaande zal online melding kunnen worden gemaakt wanneer men slachtoffer is geworden van internetoplichting. Op basis van deze meldingen zal een lijst worden samengesteld van de grootste internetoplichters, zodat de opsporing in dit domein meer gericht kan worden ingezet.
Wat gaat u doen om particulieren en bedrijven beter te beschermen tegen dergelijke praktijken?
Naast wettelijke bepalingen voor fraude en oplichting waar zowel particulieren als bedrijven zich op kunnen beroepen, hebben zij ook een eigen verantwoordelijkheid. Particulieren moeten zich bewust zijn van de kenmerken van de verschillende online transactiediensten. Bedrijven hebben een zorgplicht richting hun klanten voor de veiligheid en betrouwbaarheid van de door hen aangeboden online transactiediensten. Als de ondernemer of de consument het niet veilig genoeg vindt om de betaling via een online transactiedienst te laten verlopen, dan kan hij er in het ultieme geval voor kiezen om met die partij geen zaken te doen. Voorlichting speelt hierbij een belangrijke rol. Met de Postbus 51 campagne Veilig Internetten is de afgelopen twee jaar aandacht gevraagd voor de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden die men zelf heeft om veilig gebruik te maken van webdiensten. In de campagne van afgelopen zomer is daarbij expliciet aandacht besteed aan veilige online transacties. Dat het belang ervan breed leeft blijkt ook uit de recent aangekondigde campagnes en acties rond ondermeer veilig bankieren en betalen van bijvoorbeeld de Consumentenbond en de Nederlandse Vereniging van Banken.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke Kamervragen van de SP fractie met betrekking tot internetoplichting nog?5
Ja.
Deelt u de mening dat kennisversterking bij politie en aangiftebereidheid van slachtoffers slechts een deel van de oplossing is, en dat de politie nog onvoldoende mogelijkheden heeft om effectief op te kunnen treden tegen deze vormen van fraude? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit op peil wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de bestrijding van cybercrime een samenspel van maatregelen behoeft. Daarvan maken kennisversterking bij de politie en aangiftebereidheid van slachtoffers een belangrijk deel uit. Even zo belangrijk is het vergroten van de opsporingscapaciteit en het voorhanden zijn van een adequaat juridisch instrumentarium om effectief te kunnen optreden. Ik deel dan ook niet de zeer algemene conclusie dat de politie onvoldoende mogelijkheden heeft om op te treden tegen internetoplichting. Ik verwijs u verder naar de antwoorden die ik heb gegeven op de schriftelijke vragen waarnaar u in vraag 14 verwijst, en naar de antwoord op uw vragen 3, 5, 6, 7, 8 en 9.
Transacties in fraudezaken |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Wat zijn, in het algemeen, uw beweegredenen om in te stemmen met schikkingen bij grootschalige fraude waarmee vervolging wordt ontlopen?
Er kunnen verschillende redenen voor het Openbaar Ministerie (OM) zijn om een verdachte een transactie aan te bieden. Steeds zal van geval tot geval worden bezien of hiertoe aanleiding bestaat. Hoge transacties dienen op grond van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties (Stcrt. 2008, nr. 321) ter instemming aan de Minister van Justitie te worden voorgelegd.
De redenen voor het aanbieden van een hoge transactie kunnen gelegen zijn in een combinatie van de volgende factoren:
Ik stem ermee in om een transactie aan te bieden, indien ik van mening ben dat het aanbieden van de transactie, op basis van bovenstaande overwegingen voorbereid door het OM, een doelmatige afdoening vormt van (een deel van) een strafzaak en indien daarmee – bijvoorbeeld in combinatie van het dagvaarden van hoofdverdachten – een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op hetgeen zich heeft voorgedaan.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM) in de fraudezaak rondom woningcorporatie Rochdale transacties aangeboden aan Multi Corporation en twee van haar bestuurders?1 Wanneer precies heeft u hiervoor toestemming verleend?
Ik heb op 22 augustus jongstleden ingestemd met het aanbieden van de transactie. De redenen voor het OM om te transigeren zijn op 25 augustus jongstleden in een persbericht door het OM bekend gemaakt:
Het strafrechtelijk onderzoek naar de ex-directeur van de Amsterdamse woningcorporatie Rochdale loopt nog.
Hoe kan de Kamer haar controlerende taak uitoefenen wanneer schikkingen als deze door u worden goedgekeurd en de Kamer vervolgens voor voldongen feiten staat, zoals ook bleek in het debat van 30 juni 2010 over het niet vervolgen van verdachten in de Klimopzaak? Bent u bereid uitvoerig verantwoording af te leggen over de reeds bereikte schikkingen in grote fraudezaken, de overwegingen die een rol spelen, de procedure die hierin gevolgd wordt en de democratische controle hierop? Wilt u in uw antwoord betrekken het tot stand komen van uw instemmingsrecht bij dergelijke schikkingen en de achtergrond hiervan?
Uiteraard ben ik altijd bereid verantwoording af te leggen aan uw Kamer voor het gevoerde beleid. Daarbij dient evenwel rekening te worden gehouden met de situatie dat hoge transacties vaak in nauw verband staan met of deel uitmaken van strafzaken die nog onder de rechter zijn. Deze zaken dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
Dat het College van procureurs-generaal bepaalde transacties aan mij voorlegt, is verankerd in de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties. Deze aanwijzing is tot stand gekomen nadat de toenmalige Minister van Justitie op 26 november 2001 per brief in reactie op de motie nummer 2001/2002 28 093, nr. 5 aan uw Kamer heeft laten weten de toenmalige Aanwijzing hoge transacties in misdrijfzaken aan te passen.
De basis voor het verlenen van mijn instemming is gelegen in de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Justitie (art. 127 Wet op de rechterlijke organisatie).
Hoe beoordeelt u het feit dat vermogende verdachten blijkbaar hun strafzaak kunnen afkopen? Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat verdachten van fraude door het treffen van een schikking feitelijk onbestraft blijven? Kunt u zich voorstellen dat dit door burgers wordt gezien als een vorm van klassenjustitie en dat hiermee het vertrouwen in de rechtstaat wordt aangetast? Welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen? Bent u bereid de OM beleidsregels hiertoe aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Van klassenjustitie is geen enkele sprake. Voor verlies van vertrouwen in de rechtsstaat, of maatregelen zoals in de vraag voorgesteld, bestaat ook geen enkele aanleiding. Betrokkenen betalen hoge bedragen, feiten worden openbaar gemaakt via persberichten, de feiten worden geregistreerd in de justitiële documentatie en aan transacties kunnen voorwaarden worden gesteld (waaronder het ondergaan van taakstraffen). Ik verwijs verder naar hetgeen ik hierover tijdens het spoeddebat over de schikkingen in vastgoedfraudezaken op 30 juni jongstleden reeds naar voren heb gebracht.
Is de capaciteit van het OM en de rechterlijke macht in Nederland toereikend om in grootschalige fraudezaken verdachten te vervolgen en te berechten? Zo nee, hoe groot zijn de tekorten?
De capaciteit van het OM, de ZM en de opsporingsdiensten behoeft aan een doelmatige en passende afdoening van grote fraudezaken niet in de weg te staan. Ik verwijs hieromtrent naar het antwoord op de vragen 1, 4 en 6.
Wat vindt u van het voorstel om in grootschalige fraudeonderzoeken verdachten van grote fraude altijd te vervolgen en nooit een schikking aan te bieden waarmee strafrechtelijke vervolging en berechting wordt voorkomen? Bent u bereid voortaan geen goedkeuring meer te verlenen aan schikkingen met grote fraudeurs waarmee zij strafrechtelijke vervolging en berechting ontlopen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties geldt het uitgangspunt: niet transigeren in dergelijke zaken (maar voorleggen aan de rechter), tenzij daar een zeer goede reden voor is. Transigeren is een van de wettelijke mogelijkheden om een strafzaak af te doen en er kunnen heel goede redenen zijn om (hoge) transacties aan te bieden (zie het antwoord op vraag). Ik acht het onwenselijk en onnodig bepaalde categorieën strafzaken daarvan uit te sluiten. De beslissing om te transigeren dient weloverwogen en op basis van zeer sterke argumenten te worden genomen. Om die reden bevat de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties ook een zware besluitvormingsprocedure waarbij – indien de transactie aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet – de hoofdofficier van justitie, College van procureurs-generaal en de Minister van Justitie worden betrokken. Transigeren kan in bepaalde gevallen – al dan niet in samenhang met het vervolgen van andere verdachten – een doelmatige en effectieve manier zijn om te reageren op een gepleegd strafbaar feit, waarbij ook aan de belangen van slachtoffers sneller tegemoet kan worden gekomen dan bij berechting. In dergelijke gevallen dient dan ook de mogelijkheid te blijven bestaan deze afdoeningsmodaliteit te kiezen.
De vrije verkrijgbaarheid van grondstoffen voor de partydrug GHB |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de inhoud van de uitzending van Knevel en Van den Brink over GHB?1 Is er naar uw oordeel iets te doen aan de vrije verkrijgbaarheid van grondstoffen voor de partydrug GHB?
Op dit moment wordt GBL, een van de grondstoffen voor GHB, grootschalig toegepast voor industriële doeleinden als reinigingsmiddel. Een verbod op deze stof is alleen al om die reden onwenselijk. Het vergunningplichtig maken van de handel en het bezit van deze stof zou een aanzienlijke verhoging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich meebrengen.
Is het u bekend dat sommige webwinkels GBL verkopen, maar geen andere attributen die in de verfbranche noodzakelijk zijn (zoals verfkrabbers en poetsdoeken)?2 Wat is uw oordeel over het bestaan van dergelijke webwinkels?
Ja, dat is mij bekend. Voor zover deze webwinkels zich richten op het leveren van GBL ten behoeve van de productie van GHB vind ik dit een onwenselijke situatie. Omdat aan de verkoop van GBL geen restricties zijn verbonden, kan hier tegen echter niet worden opgetreden.
Is het een goed idee om de verkoop van grondstoffen, noodzakelijk voor de produktie van GHB, te registreren per verkoper? Is het mogelijk de aankoop van deze grondstoffen ook te registreren? Acht u dat wenselijk om de handel in en de produktie van GHB tegen te gaan?
Een registratieplicht voor verkopers van GBL zou een forse toename van de administratieve lasten voor de betrokken industrie betekenen, terwijl niet direct duidelijk is wat het effect van een dergelijke registratie zou zijn bij het tegengaan van de productie van GHB. Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 1 kent GBL een grootschalige industriële toepassing.
Is het noodzakelijk dat er een aktieve publiekcampagne wordt gestart om (nogmaals) te wijzen op de gevaren van het gebruik van GHB?
Zoals reeds aangegeven in onze brief aan uw Kamer van 6 september 2010 zou de GHB-preventieboodschap vooral moeten aansluiten bij de specifieke doelgroepen en niet breed en algemeen moeten worden ingezet.
De huis-aan-huis-verkoop van kaarten voor goede doelen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Benefietkaarten melkkoe» en «Care Promotions wil niet enige Brave Hendrik zijn»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over verkoopactiviteiten voor goede doelen?2
Ja.
Is een bedrijf dat suggereert goede doelen te steunen met de opbrengsten van kaartverkoop nu reeds verplicht te melden welke goede doelen dat zijn, en welk deel van de opbrengst daadwerkelijk naar goede doelen gaat? Zo nee, bent u bereid deze verplichtingen in het leven te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Het opleggen van een meldingsplicht over welk deel van de opbrengst naar welk goed doel gaat, is voorbehouden aan de gemeente die op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) vergunning moet verlenen voor huis-aan-huisverkoop. Gemeenten die voornemens zijn een vergunning te verlenen aan de verkopende instantie kunnen eisen stellen op gebied van transparantie en externe controle. Veel gemeenten vragen eerst advies aan het Centraal Bureau Fondsenwerving alvorens wordt overgegaan tot het verlenen of weigeren van de gevraagde vergunning. Ingeval de verkopende organisatie zich niet transparant opstelt of zich niet wil verantwoorden over de opbrengsten en kosten van de fondsenwerving, kan de gemeente de vergunning weigeren.
Vindt u het nog steeds «niet wenselijk» dat een verkopend bedrijf geen informatie publiceert over de verhouding tussen bedrijfskosten en afdrachten aan goede doelen, omdat burgers er op moeten kunnen vertrouwen dat hun donaties voor goede doelen daar ook daadwerkelijk grotendeels terechtkomen? Vindt u nog steeds dat «transparantie en vertrouwen belangrijke factoren zijn om de positieve houding van burgers ten aanzien van goede doelen in stand te houden»?2 Welke concrete stappen gaat u nemen om op te treden tegen bedrijven die het vertrouwen van burgers in goede doelen beschamen?
Transparantie en vertrouwen in goede doelen organisaties zijn van wezenlijk belang voor donateurs. Dit brengt mee dat goede doelen organisaties een eigen verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de samenwerking met commerciële bedrijven die huis-aan-huis kaarten verkopen. Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) raadt goede doelen organisaties af om samen te werken met commerciële bedrijven die zich niet transparant verantwoorden of een onvolledige of onjuiste voorstelling van zaken geven over huis-aan-huisverkoop van kaarten voor het goede doel. Over de transparantie inzake de verhouding tussen bedrijfskosten en afdrachten aan goede doelen wijs ik op de publicatieplicht van rechtspersonen die jaarlijks hun jaarrekening en overige stukken moeten deponeren bij de Kamer van Koophandel. Een ieder kan deze jaarstukken inzien door elektronische raadpleging van het handelsregister. Om de transparantie verder te bevorderen is het wetsvoorstel publicatieplicht stichtingen3 inmiddels in consultatie geweest en worden de reacties nader besproken. Daarin is de verplichting opgenomen dat ook stichtingen -net als overige rechtspersonen- jaarlijks hun jaarrekening en overige stukken moeten deponeren bij de Kamer van Koophandel. Voorts controleert de Belastingdienst zorgvuldig uitgaven die als gift ten behoeve van goede doelen worden opgevoerd.
Wat is de consequentie wanneer niet voldaan wordt aan het criterium dat 75 procent van de opbrengst van de verkoop van kaarten daadwerkelijk besteed wordt aan goede doelen?2 Wat is in dergelijke gevallen de procedure? Welke instanties zijn bevoegd in voorkomende gevallen handhavend op te treden? Op welke wijzen kan er worden opgetreden tegen bedrijven die niets of slechts een fractie van de opbrengst afdragen aan goede doelen?
Het Centraal Bureau Fondsenwerving verleent op aanvraag na zorgvuldig onderzoek het CBF-Keurmerk aan goede doelenorganisaties die aan de voorwaarden van het keurmerk voldoen. Onderdeel daarvan is dat minimaal 75 procent van de inkomsten direct of indirect wordt besteed aan het goede doel. Dit keurmerk biedt een zekere bescherming aan donateurs dat hun giften inderdaad aan goede doelen worden besteed. Het CBF controleert jaarlijks of de keurmerkhouder nog voldoet aan de voorwaarden, is dit niet het geval dan volgt intrekking van het keurmerk. De gemeente is bevoegd voorwaarden te stellen aan het verlenen van een vergunning voor huis-aan-huis verkoop en kan de vergunning weigeren, het Openbaar Ministerie kan overgaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is hier mogelijk sprake van strafbare feiten? Bent u alsnog bereid onderzoek in te stellen naar de verkoopactiviteiten van bedrijven zoals Care Promotions en andere bedrijven waarover klachten zijn binnengekomen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente verleent vergunning voor huis-aan-huisverkoop. Wanneer een organisatie aan wie een dergelijke vergunning is verleend de daar aan verbonden voorwaarden overtreedt, dan zal de aanpak van deze overtreding in het algemeen plaatsvinden in bestuursrechtelijke zin. Daarbij valt onder meer te denken aan intrekking van de vergunning. Wanneer de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan worden overgegaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Daarvan is nog geen sprake.
Integriteit bij fraudeonderzoek |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Welke maatregelen heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) genomen om integriteit bij fraudeonderzoek te waarborgen?1
De borging van integriteit bij fraudeonderzoeken heeft binnen UWV een hoge prioriteit. In het functieprofiel is deze competentie als één van de belangrijkste gedragsaspecten benoemd. Aan dit thema wordt dan ook expliciet aandacht besteed bij de werving, selectie, beoordeling, opleiding, coaching en ontwikkeling van medewerkers. Alle medewerkers van UWV dienen zich te houden aan de richtlijn «afspraken en spelregels voor integer gedrag bij UWV». Daarnaast is er een specifieke gedragscode voor inspecteurs en opsporingsfunctionarissen. De kwaliteit van de rapportages die in het kader van de onderzoeken worden opgesteld, wordt steekproefsgewijs door een speciaal daarvoor aangestelde medewerker van de directie Handhaving (de «vakspecialist Inspectie») getoetst. De integriteit van de uitvoering van de onderzoeken vormt daar een onderdeel van. Indien de kwaliteit van het door de inspecteur geleverde werk niet voldoet aan de standaard, wordt dit aan hem of haar teruggekoppeld, indien nodig gevolgd door een ontwikkeltraject en/of een opleiding of instructie.
Daarnaast kunnen klachten of bezwaren van klanten die (mede) betrekking hebben op integriteit aanleiding zijn tot onderzoek en acties. Gegronde klachten worden vanzelfsprekend gevolgd door een correctief optreden van het management. In ernstige gevallen wordt het Bureau integriteit van UWV ingeschakeld, zoals in onderhavige casus het geval is geweest.
Is nagegaan welke rol de betrokken verantwoordelijken hebben gespeeld in andere fraudeonderzoeken? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, wilt u dat alsnog laten doen? Zo nee, waarom niet?
Bij UWV is nagegaan of er meer klachten of andere signalen zijn ontvangen die betrekking hebben op het functioneren van de bij onderhavige zaak betrokken UWV-medewerkers. Dat blijkt niet het geval te zijn. Een kort onderzoek binnen UWV heeft eveneens geen nieuwe zaken aan het licht gebracht. UWV meldt mij dan ook dat er van uit mag worden gegaan dat deze zaak een incident betreft. Ik zie dan ook vooralsnog geen reden om een uitgebreid onderzoek te laten verrichten naar de rol van de betrokken medewerkers bij andere fraudeonderzoeken.
Wie houdt toezicht op de integere uitvoering van de fraudeonderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij benadering zeggen hoeveel mensen de strijd met het UWV opgeven omdat zij niet meer over financiële middelen of over de energie beschikken om rechtsmiddelen toe te passen?
De klacht- en bezwaarprocedures bij het UWV zijn zo laagdrempelig als mogelijk ingericht. Mij zijn geen signalen bekend van burgers die om financiële of andere redenen niet in staat zijn om hiervan gebruik te maken.
Ziet u aanleiding de Inspectie Werk en Inkomen een onderzoek te laten uitvoeren naar integriteit van het fraudeonderzoek door het UWV? Zo nee waarom niet?
Incidenten zijn, zoals is gebleken, nooit helemaal uit te sluiten maar vooralsnog heb ik geen informatie van UWV of anderszins ontvangen die mij reden geeft te twijfelen aan de integriteit van de fraudeonderzoeken door het UWV in structurele zin. Ik zie daarom nu geen aanleiding om de Inspectie Werk en Inkomen een onderzoek uit te laten voeren.
Wat heeft het UWV gedaan om de «verdachte» in dit fraudeonderzoek tegemoet te komen?
Naast persoonlijke gesprekken thuis waarbij excuses zijn aangeboden heeft de betrokken klant inmiddels schadevergoeding ontvangen en is volledig gerehabiliteerd. Volgens informatie van UWV is ook voor de klant de zaak hiermee afgehandeld.
Het bericht dat de Somalische gemeenschap een qatverbod wil |
|
Sadet Karabulut |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is de omvang van de groep qatgebruikers en hoe groot is het aandeel overmatige qatgebruikers in Nederland?1 Bent u nog steeds van mening dat de omvang van de groep qatgebruikers geleidelijk afneemt of neemt het aantal qatgebruikers onder jonge mannen en vrouwen juist toe?2
In Nederland wordt het middel qat voornamelijk gebruikt binnen de Somalische bevolkingsgroep. Deze bevolkingsgroep bestaat in totaal uit circa 26 000 mensen. Over het aantal mensen binnen de Somalische bevolkingsgroep dat qat gebruikt zijn geen cijfers bekend. Ook de onderverdeling binnen de groep gebruikers, jong of oud, man of vrouw, is niet bekend.
Bent u nog steeds van mening dat qat geen agressie opwekt en het gebruik daarvan ook anderszins geen risico oplevert voor de openbare orde? Kunt u een toelichting geven?
In 2007 heeft het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) een risicoschatting naar qat uitgevoerd. Hieruit bleek dat er nauwelijks of geen risico is voor de openbare orde. Ook werden toen geen aanwijzingen gevonden dat qat agressie opwekt bij mensen, en bleek dat het reactievermogen bij normale doseringen niet sterk wordt beïnvloed. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat qat een desastreuze uitwerking heeft op de sociaal-economische positie en de gezondheid van grote groepen Somalische Nederlanders? Zo ja, bent u bereid gerichte psychische hulp en voorlichting over de effecten van qat te stimuleren en te faciliteren onder met name nieuwe groepen Somaliërs in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de grote sociale- en economische achterstanden van de Somalische gemeenschap in Nederland?
Uit verschillenderapporten blijkt dat het qatgebruik onder groepen Somalische Nederlanders een negatieve uitwerking kan hebben op de sociaal-economische situatie, maar qat is zeker niet de hoofdoorzaak van de achterblijvende sociaal-economische positie en de gezondheid van de Somalische bevolkingsgroep in Nederland. De oorzaken liggen in een opeenstapeling van problemen waaronder ontoereikende kennis van het functioneren van de Nederlandse samenleving, taalproblemen, onverwerkte trauma’s, een hoog percentage eenoudergezinnen, grote onderwijsachterstanden, werkloosheid en grote afhankelijkheid van uitkeringen. Ik verwijs hierbij naar de Voortgangsbrief aan uw Kamer over de aanpak risicogroepen van 13 juli 2010 (TK, 2009–2010, 31 268, nr. 34).
Bent u het met Nederlandse onderzoekers eens dat er onvoldoende bekend is over de effecten van qatgebruik op de sociale situatie en psychische problematiek? Zo ja, bent u bereid dit nader te (laten) onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik volg hierbij de risicoschatting van het CAM, waarin wordt geconcludeerd dat de kans op psychische afhankelijkheid van qat gering is. Het CAM adviseert voor dit aspect geen nader onderzoek, en ik zie daar ook geen aanleiding voor. Wat betreft de sociaal-economische situatie verwijs ik naar antwoord op vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat geen sprake is van betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit? Kunt u dat toelichten?
Tot op heden zijn mij geen concrete aanwijzingen bekend dat er sprake is van betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit bij de qathandel. Ook uit de risicoschatting van het CAM uit 2007 is niet gebleken dat er in Nederland sprake is van handel in qat in relatie tot (georganiseerde) criminaliteit.
Hoe vaak leidt qathandel tot ernstige overlast? Hoeveel gemeenten hebben qatgebruik verboden en wat is het effect hiervan?
In gemeenten hebben zich problemen met de openbare orde voorgedaan, met name rondom de distributiepunten. Voor zover mij bekend zijn er drie gemeenten waar deze problemen zich meer dan incidenteel voordeden, en waar via de Algemene Plaatselijke Verordening maatregelen zijn genomen om de aan qat gerelateerde overlast tegen te gaan. In deze drie gemeenten wonen relatief veel qatgebruikers. Van een van deze gemeenten, de gemeente Tilburg, heb ik vernomen dat de APV een geschikt instrument wordt gevonden om de overlast tegen te gaan.
Is het waar dat qat alleen in Nederland en het Verenigd Koninkrijk legaal is en in alle andere Europese landen verboden? Wat zijn de ervaringen in de landen waar een qatverbod geldt?
Het middel qat is inderdaad verboden in een aantal Europese landen, waaronder Frankrijk, Zweden en Denemarken. Naast Nederland is het middel in ieder geval toegestaan in Groot-Brittannië. Ik beschik niet over een volledig overzicht van alle Europese landen.
Het beleid en de ervaringen van landen die qat hebben verboden zijn verschillend. In Zweden en Denemarken is qat bijvoorbeeld verboden, maar kent het middel een lage prioriteit in het vervolgingsbeleid.
Het opslaan van gestolen of gevaarlijke goederen in professionele opslagplaatsen |
|
Hans Spekman (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Het is mis in de opslagbranche»?1
Ja.
Zijn professionele opslagbedrijven inderdaad plaatsen «waar een groot deel van de criminelen zijn goederen opslaat»?
Het is mij niet bekend dat het opslaan van goederen van criminelen in professionele opslagplaatsen structureel gebeurt.
Deelt u de mening dat het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst voor de regio Utrecht ook kan gelden voor de rest van Nederland?
Er is onvoldoende informatie beschikbaar om hierover een oordeel te vellen.
Heeft er reeds onderzoek plaatsgevonden door een fraude-interventieteam naar de opslagbedrijven? Zo ja, wat waren de resultaten en aanbevelingen? Zo nee, bent u bereid in overleg met de verschillende participanten een dergelijk landelijk onderzoek op te starten?
Er heeft ter zake geen onderzoek door een fraude-interventieteam onder leiding van het Openbaar Ministerie plaatsgevonden. Indien er concrete aanwijzingen zijn van strafbare feiten kunnen politie (lokale en bovenregionale recherche) en Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar opslagbedrijven verrichten. Er is vooralsnog geen aanleiding om een dergelijk onderzoek landelijk op te starten.
Is de kans dat gestolen dan wel gevaarlijke goederen in professionele opslagplaatsen worden opgeslagen zonder te worden opgemerkt groter dan in andere opslagplaatsen zoals bedrijfspanden of woningen? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Ik kan daar in algemene zin geen uitspraak over doen. Die kans zal van meerdere factoren afhangen, zoals bijvoorbeeld de mate van laagdrempeligheid van de betreffende opslagruimte, het aangesloten zijn bij een brancheorganisatie en de criteria waaraan aangesloten opslagbedrijven moeten voldoen en de eventuele connecties van de huurder in het criminele milieu.
Is het voor opsporingsdiensten of brandweer moeilijker om inzicht te verkrijgen in wat er in professionele opslagplaatsen wordt opgeslagen dan in opslagplaatsen in andere bedrijfspanden? Zo ja, waarom is dat het geval en acht u het wenselijk om dat te veranderen?
Nee. De bevoegdheden en positie van opsporingsdiensten en de brandweer zijn in beide gevallen gelijk. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Welke bevoegdheden hebben opsporingsdiensten en brandweer om in professionele opslagplaatsen onderzoek te doen? Worden deze bevoegdheden in voldoende mate gebruikt? Zijn er naar uw mening lacunes in deze bevoegdheden?
De controlebevoegdheid van de Douane beperkt zich tot locaties als spoorwegemplacementen, havens, haventerreinen, luchthavens en plaatsen bestemd voor distributie en overslag van goederen die over de weg worden vervoerd. Op andere locaties is de Douane slechts bevoegd te controleren indien er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
Controle door de politie of de FIOD/ECD kan alleen plaatsvinden als er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Het periodiek houden van handhavingcontroles door de politie of de FIOD/ECD is wettelijk niet toegestaan.
De brandweer heeft te allen tijde toegang tot alle plaatsen, voor zover zij het betreden daarvan voor een goede vervulling van de taak die hun in de wet is toebedeeld, noodzakelijk acht (Brandweerwet art. 20).
De officier van Justitie mag in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten een opslagruimte doorzoeken. Bij dringende noodzakelijkheid kan de hulpofficier van Justitie van de opsporingsdienst deze bevoegdheid uitoefenen (art. 96c Sv). Buiten deze gevallen kan de officier van Justitie bij de rechter-commissaris vorderen om ter inbeslagneming elke plaats, dus ook een opslagruimte, te doorzoeken (art. 110 Sv).
De Wet wapens en munitie (WWM) biedt een ruimer bemeten doorzoekingsbevoegdheid. Op grond van art. 49 WWM kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen waar zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeken.
Art. 9 Opiumwet bevat een soortgelijke bevoegdheid.
Daarnaast bevat het Wetboek van Strafvordering enkele bijzondere opsporingsbevoegdheden die kunnen worden ingezet als sprake is van een verdenking van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zoals de betreding van besloten plaatsen – waaronder opslagruimtes – en aanwending van een technisch hulpmiddel om die plaats op te nemen of de aanwezigheid en verplaatsing van een goed te kunnen vastleggen (art 126k Sv.).
Tot slot hebben opsporingsambtenaren op grond van art. 20 Wet Economische Delicten (WED) in het belang van het onderzoek toegang tot elke plaats, in het kader van het onderzoek naar in de WED opgenomen delicten. Zij kunnen voorts zaken onderzoeken en monsters nemen en aan opneming onderwerpen (art. 21 WED). Deze bevoegdheden kunnen worden toegepast zonder dat sprake is van een concrete verdenking.
Ik heb geen aanwijzingen dat de Douane, FIOD-ECD en politie hun opsporingsbevoegdheden in onvoldoende mate gebruiken. De mate waarin periodieke controles worden uitgevoerd door de brandweer wordt bepaald door het lokaal bestuur, die de vrijheid heeft om hier lokaal passend beleid op vast te stellen.
Naar mijn mening voldoen de bevoegdheden van de genoemde instanties.
Wat is uw oordeel over de mening van de in het artikel genoemde directeur van een opslagbedrijf die vindt «dat de onderzoeksinstanties de mogelijkheid moeten hebben om de (opslag)ruimten te bekijken»? Wilt u bevorderen dat er snel een protocol komt tussen de politie en de opslagbranche?
Het is wettelijk niet toegestaan voor onderzoeksinstanties om opslagruimtes te bekijken zonder verdenking van een strafbaar feit. De directeur vindt dat dit (wettelijk) mogelijk gemaakt zou moeten worden. Naar mijn mening treden onderzoeksinstanties in te grote mate in de persoonlijke levenssfeer van burgers als er zonder aanleiding opslagruimtes kunnen worden betreden en doorzocht.
Wat betreft het afsluiten van een protocol tussen politie en de opslagbranche is dit een onderwerp dat op regionaal niveau onderwerp van gesprek kan zijn, aangezien de inzet van de politie moet passen in de regionale prioriteitenstelling.
Acht u het in het kader van brandveiligheid gewenst dat de brandweer wel weet «wat er bij een bedrijf als DSM ligt opgeslagen, maar niet in een opslagplaats»? Zo nee, wat gaat u doen om dit verschil op te heffen? Zo ja, waarom?
Ik vind de vergelijking tussen beide locaties niet opgaan in termen van het risico van brandveiligheid. Immers een bedrijf als DSM werkt met brandgevaarlijke stoffen in zijn primaire productieproces en die stoffen zijn daar in zeer grote getale aanwezig. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat vergelijkbare hoeveelheden brandgevaarlijke stoffen ook in opslagplaatsen zijn opgeslagen.
Deelt u de mening dat verhuurders van professionele opslagplaatsen een grotere verantwoordelijkheid moeten krijgen ten aanzien van de controle van goederen die in hun panden worden opgeslagen? Zo ja, op welke manier moet die verantwoordelijkheid worden vergroot? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het niet nodig om de verantwoordelijkheid van verhuurders van professionele opslagplaatsen ten aanzien van de controle van opgeslagen goederen te vergroten.
Immers, verhuurders zijn niet geëquipeerd om gestolen goederen dan wel brandgevaarlijke stoffen te herkennen.
Verschuivende problemen drugshandel in Brabant |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de commissie-Franzel die onderzoek deed naar het drugsbeleid van een aantal Midden en West-Brabantse steden, en de conclusies die de lokale overheden hieruit trekken?1
Het rapport van de commissie-Fränzel bevat aanbevelingen over een aantal thema’s, zoals preventie en hulpverlening, de omgang met drugs in de regio en de bestrijding van overlast en (georganiseerde) criminaliteit. De reacties van de lokale overheden op het rapport van de commissie waren overwegend positief en de meeste aanbevelingen zullen worden overgenomen. Het advies van de commissie om kleinere coffeeshops regionaal in te voeren is echter vooralsnog niet overgenomen door het Regionaal College van burgemeesters.
Bij een van de aanbevelingen aangaande de verkoopleeftijd van alcohol moet de kanttekening worden gemaakt dat de leeftijdsgrens voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken landelijk is vastgesteld op 16 jaar. Van deze leeftijdsgrens kan alleen worden afgeweken door gemeenten als in de Drank- en Horecawet een artikel wordt opgenomen dat daartoe de mogelijkheid biedt. Een wetsvoorstel tot wijziging van deze wet is aanhangig bij de Tweede Kamer. Nadere besluitvorming naar aanleiding van het rapport van de commissie-Van de Donk wacht op het aantreden van een nieuw kabinet.
Hoe beoordeelt u de verschuivingen van drugsgerelateerde problemen van Bergen op Zoom en Roosendaal, die een apart regime hebben, naar andere gemeenten in het gebied?
Het rapport van de commissie-Fränzel concludeert dat, totdat beide gemeenten hun eigen markt weer gaan bedienen, een deel van het probleem naar andere steden in de regio verschuift. De commissie merkt op dat dit voor de betreffende steden een onwenselijke situatie is die zeker op den duur niet houdbaar is. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Hoe ontwikkelt zich het soort druggebruik in deze regio? Wat is de relatie tussen het gevoerde softdrugsbeleid door de twee genoemde gemeenten, de verschuiving naar het illegale circuit en de beschikbaarheid voor met name jongeren en jongvolwassenen om overige drugs te gebruiken?
Na de sluiting van de coffeeshops in Bergen op Zoom en Roosendaal is door de stuurgroep Courage (een samenwerkingsverband tussen de beide steden en de diverse partners op het gebied van de bestrijding van drugsoverlast) besloten om over een periode van één jaar te analyseren wat de gevolgen hiervan zijn. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksconsortium, bestaande uit Beke Advies, COT en Lokale Zaken. Eind 2010 zal het eindrapport verschijnen. Daarin zullen naar verwachting ook de door u gestelde vragen worden beantwoord. Het kabinet draagt aan dit onderzoek bij via de pilot verminderen overlast door coffeeshops (zie hierover de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 juli 2010 over het drugsbeleid, Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 24 077, nr. 253).
Naar aanleiding van de antwoorden op de Kamervragen van 30 juni 2010 inzake internetfilters |
|
Fred Teeven (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met artikel 34 van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind?1
Uiteraard.
Deelt u de mening dat ratificatie van de Convention on Cybercrime en/of de United Nations Convention against Transnational Organized Crime door landen als Thailand, Japan en Zuid-Korea de aanpak van sites met kinderpornografie (door Nederland maar ook andere landen) kan vergemakkelijken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland, evenals de medeondertekenaars van het Raad van Europa-verdrag en die van het VN-verdrag, beijvert zich daarom ook voor de toetreding van zoveel mogelijk landen bij de onderhavige verdragen. De drie genoemde landen worden overigens niet gezien als belangrijke bronlanden voor vervaardiging en verspreiding van afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen.
Bent u van mening dat Nederland op grond van artikel 34 van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind de druk op landen om te ratificeren verder kan opvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke «passende (...) maatregelen» heeft Nederland tot op heden genomen en welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Door actief te participeren bij het opstellen, onderhouden en beheren van het verdrag draagt Nederland bij aan internationale druk op landen die het verdrag niet hebben ondertekend, om dit alsnog te doen. Verder wordt bij internationale ontmoetingen, waaronder werkbezoeken aan of van Ministers van dergelijke landen dit punt geregeld onder de aandacht gebracht. Ik wijs er tot slot in het bijzonder op dat Nederland een mensenrechtenambassadeur heeft, die uiteraard ook de belangen van kinderen behartigt.
Op welke wijze voert Nederland (al dan niet in EU-verband en/of in samenwerking met derde landen) de internationale druk op deze landen verder op om uiteindelijk het aantal websites te laten afnemen?
Over de inspanningen van Nederland kan ik in algemene zin het volgende opmerken. De bescherming van kinderen tegen seksueel of anderszins gemotiveerd misbruik wordt door Nederland via de Raad van Europa (RvE), de Europese Unie (EU) en de VN bevorderd door het bijdragen aan de ontwikkeling en het up to date houden van relevante internationaalrechtelijke verdragsteksten, die betrekking hebben op materiële strafrechtelijke bepalingen ter zake van kinderpornografie en die internationale samenwerking vergemakkelijken.
Nederland is voorts actief in het comité van verdragsluitende partijen rond de Convention on Cybercrime dat tenminste één keer per jaar bijeenkomt en daarbij ook sturing geeft aan het «Project on Cybercrime» van de RvE dat werkt aan verbreiding – ook buiten de regio – van verdragsbepalingen. Ik wijs eveneens op de onderhandelingen binnen de EU over een nieuwe Richtlijn bestrijding seksueel misbruik en uitbuiting van kinderen, aan welke onderhandelingen Nederland actief deelneemt.
Tot slot wordt de aanpak van seksueel misbruik en exploitatie van kinderen zeer geregeld aan de orde gesteld in bilaterale politieke en ambtelijke ontmoetingen.
Op basis van welk (kwantitatief) onderzoek komt u tot de conclusie dat het blokkeren van de toegang tot websites «indirect een bijdrage levert aan het bestrijden van deze extreem ernstige criminaliteit tegen kinderen»?
Ik baseer mij, als het gaat om het filteren en blokkeren van websites met afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen op het WODC-rapport uit 2008 dat ik aan uw Kamer heb aangeboden bij brief van 15 september 2008 (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 684 en 31200 VI, nr. 166). In die brief heb ik erop gewezen dat de onderzoekers betogen dat «het meest haalbare doel van blokkeren is dat het voor de gemiddelde gebruiker van internet moeilijker wordt om aan de gewenste informatie te komen.» Mede hierom ben ik van mening dat de aanpak van kinderporno eerst en vooral een zaak is van strafrechtelijke aanpak, evenals van samenwerking met internet service providers om «eigener beweging» afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen via zogenoemde notice and take down-procedures. Als dat niet mogelijk is, ben ik van mening dat blokkeren toegevoegde waarde heeft.
Welke websites heeft Nederland (al dan niet via rechtshulpkanalen) proberen aan te pakken? Kunt u tevens per website aangeven waarom dit niet is gelukt?
Het verzoek om een specifiek overzicht van websites die Nederland – al dan niet via rechtshulpkanalen – heeft proberen aan te pakken, kan ik niet inwilligen, omdat daardoor aan derden de mogelijkheid zou worden geboden om gericht op zoek te gaan naar afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen.
Substitutie van XTC |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw algemene reactie op het onderzoek van de Jellinek in Amsterdam aangaande het middelengebruik (alcohol en drugs) in het uitgaansleven?12
De uitkomsten van dit onderzoek geven vooralsnog geen aanleiding tot grote beleidswijzigingen ten aanzien van het drugsbeleid. Wel baart de toegenomen populariteit van GHB ons zorgen. Er zijn daarom verschillende initiatieven op het gebied van meer gerichte preventie, acute hulpverlening en behandeling van GHB-verslaving in gang gezet. Hierover zult u in een aparte brief nader worden geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken de heer Heuff van de Dienst Nationale Recherche die stelt dat door door het lastiger worden van de productie van XTC het gevaar bestaat dat er een beweging naar gevaarlijker synthetische drugs ontstaat zoals methamfetamine, ook wel crystal meth, genoemd?3
Vooralsnog zijn er geen indicaties dat het middel methamfetamine in Nederland in opkomst is. Dit beeld wordt bevestigd door de uitkomsten van de Antenne 2009.
Wat is uw reactie op de constatering dat XTC minder wordt gebruikt vanwege de toegenomen onzuiverheid van de samenstelling? Hoe gaat u dit in samenhang zien met de repressie van de toevoer van de grondstffen en de productie van XTC die deze schaarste en vervuiling mede veroorzaakt?
Dit beeld is ons bekend en wordt bevestigd door de uitkomsten van de Antenne 2009. Hieruit valt af te leiden dat de strenge aanpak van ecstasy zijn vruchten lijkt af te werpen. Door verbeterde opsporing en internationale samenwerking zijn de grondstoffen voor ecstasy schaarser geworden. Daardoor vindt er een verschuiving plaats van de productie naar andere middelen en naar andere regio's.
Hoe gaat u om met het feit dat zowel uit internationaal (universiteit Bristol) als nationaal (RIVM) onderzoek blijkt dat niet-vervuilde XTC in de rangorde van schadelijkheid opmerkelijk lager scoort dan andere middelen? Hoe beoordeelt de regering het feit dat, door de onzuiverheid van de huidige XTC-markt, toevlucht wordt gezocht bij andere drugs die schadelijker zijn of waarvan de effecten nog niet eens vaststaan? Werkt het beleid rond XTC niet averechts?
Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het RIVM-rapport «ranking van drugs» is op 11 september 2009 een hoofdlijnenbrief drugsbeleid aan uw Kamer gezonden. In deze brief zijn op bepaalde onderdelen belangrijke wijzigingen van het beleid voorgesteld. Ook hebben wij aangegeven dat het kabinet er de voorkeur aan geeft eerst de hoofdlijnen van het drugsbeleid met uw Kamer te bespreken, en deze hoofdlijnen vervolgens uit te werken in een integrale drugsnota. In maart 2010 heeft uw Kamer echter besloten de hoofdlijnenbrief drugsbeleid controversieel te verklaren. Derhalve achten wij het niet opportuun om nu hierover uitspraken te doen.
Wel hebben we op 12 juli 2010 een brief aan uw Kamer gezonden, waarin is aangegeven dat, hoewel de hoofdlijnenbrief drugsbeleid controversieel is verklaard, er voldoende aanleiding is om de lijstensystematiek van de Opiumwet grondig tegen het licht te houden. Er is bijvoorbeeld voortdurend discussie over de plaatsing van verschillende soorten drugs op de Opiumwetlijsten. In dat kader zal een expertcommissie worden gevraagd de voor- en nadelen van verschillende scenario’s in kaart te brengen. Het middel XTC zal daar zeker bij worden betrokken.
Hoe gaat u het hoofd bieden aan de opkomst van nieuwe soorten drugs in het kader van voorlichting, bijvoorbeeld bij middelen als chrystel meth 2-cb en «miauwmiauw»?
Gelet op de huidige ontwikkelingen met betrekking tot de verkrijgbaarheid en het gebruik van bijvoorbeeld methamfetamine en 2-CB zien wij vooralsnog geen aanleiding om nieuwe voorlichtingscampagnes of -strategieën te ontwikkelen die specifiek zijn gericht op dergelijke middelen.