De werkvoorraden in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch met een aanzienlijke werkvoorraad dagvaardingszaken kampt, waardoor pleidooien zelfs pas in 2017 gehouden kunnen worden?1
Bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is in 2012 een pilot gestart met het doel de duur van civiele procedures in handelszaken te verkorten. De duur van de procedure, te rekenen vanaf het moment van aanbrengen van de zaak tot het moment dat partijen aan het hof vragen om een beslissing te nemen, is daardoor aanzienlijk bekort.
De pilot heeft echter ook tot gevolg gehad dat in aanzienlijk meer zaken dan voorheen om een beslissing is gevraagd. Ook is het aantal verzoeken om pleidooi en daarmee het aantal zittingen aanzienlijk toegenomen. Daardoor is er een opstopping ontstaan in de laatste fase van de procedure en is het aantal zaken dat voor een beslissing staat opgelopen. Daarnaast bestaat de indruk dat, los van de pilot, de aard van de handelszaken is verzwaard en dat de omvang daarvan is toegenomen. Er waren bij het hof in 2013 en 2014 onvoldoende raadsheren beschikbaar om deze zaken tijdig te kunnen afdoen. Op dit moment is in ongeveer 400 handelszaken sprake van een achterstand.
Het hof ’s-Hertogenbosch vindt dat de justitiabelen te lang op een uitspraak moeten wachten. Daarom heeft het hof inmiddels extra raadsheren geworven en per 1 januari 2016 komen er nog vier nieuwe raadsheren bij. Bovendien zijn er intern mensen vrijgemaakt om aan deze achterstand te werken, en worden werkprocessen aangepast. De verwachting is dan ook dat in de loop van 2016 wordt ingelopen op de achterstand.
Het streven is erop gericht om vóór de invoering van het programma «Kwaliteit en Innovatie» (KEI) de achterstand te hebben weggewerkt. Dat zal er dan uiteindelijk toe moeten leiden dat met de pilot sinds 2012 een totale verkorting in handelszaken tot tweederde is gerealiseerd. De ervaringen van het hof ’s-Hertogenbosch zullen door de hoven die niet aan de pilot hebben meegedaan, maar die in het kader van het programma KEI ook een verkorting van de doorlooptijden zullen moeten realiseren, worden meegenomen.
Bij welke rechtsgebieden speelt dit precies? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat rechtszoekenden zo lang op de behandeling van hun zaak moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
De achterstand heeft hoofdzakelijk betrekking op handelszaken. Voor familiezaken en handelsverzoekschriften, waaronder faillissementen en wsnp-zaken, geldt geen achterstand. Ik vind het vanzelfsprekend niet wenselijk als de doorlooptijden en daarmee de wachttijden voor rechtzoekenden oplopen. Het Hof heeft maatregelen getroffen om deze problematiek op te lossen.
Welke andere rechtbanken en gerechtshoven kampen met achterstanden? Kunt u per rechtbank en gerechtshof aangeven voor welke rechtsgebieden dat geldt?
Deze vragen kan ik in dit tijdbestek niet beantwoorden. Een inventarisatie en analyse van eventuele achterstanden en de omvang en oorzaken daarvan bij de andere gerechten en gerechtshoven, zal enige tijd in beslag nemen. Ik heb de Raad voor de rechtspraak gevraagd de benodigde informatie te inventariseren en te analyseren en zal uw Kamer daarover begin volgend jaar nader berichten.
Kunt u een analyse geven van de oorzaken van deze achterstand(en)?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manieren worden deze achterstanden weggewerkt door de rechtspraak? Wanneer zullen de achterstanden naar verwachting zijn opgelost?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onverstandig is om vanaf 2016 te bezuinigen op de rechtspraak, aangezien er op dit moment aanzienlijke werkvoorraden zijn? Zo nee, waarom niet?
Pas nadat de werkvoorraden bij de gerechten en de gerechtshoven in kaart zijn gebracht en zijn geanalyseerd, kan worden beoordeeld of de omvang problematisch is en of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn. Ik bericht uw Kamer daarover in het begin van 2016. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016?
Ja, hoewel een volledige beantwoording van de vragen in dit tijdsbestek niet mogelijk is.
De financiële gevolgen van het voorgenomen besluit van de Raad voor de rechtspraak zeven rechtbanken te ontmantelen en de toekomst of leegstand van deze gebouwen |
|
Michiel van Nispen (SP), Peter Oskam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bij wie berust het eigendom van de gebouwen van de rechtbanken en de kantoren op de zeven locaties die getroffen zullen worden door het huisvestingsplan, zoals dat er nu ligt (het voorgenomen besluit)?
In de zittingsplaatsen Alkmaar, Assen, Dordrecht, Lelystad, Maastricht en Zutphen berust het eigendom van de gerechtsgebouwen bij de Staat der Nederlanden c.q. het Rijksvastgoedbedrijf (hierna: RVB). Het gebouw in de zittingsplaats Almelo wordt door het RVB gehuurd van Bouwfonds Investment Management.
Welke kosten, bijvoorbeeld aan huur of hypotheek, zijn daar op dit moment aan verbonden voor de rechtspraak? Welke besparing ontstaat er jaarlijks als gevolg van dit plan precies voor de rechtspraak? Kunt u dit uitsplitsen per locatie?
De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) betaalt voor de gerechtsgebouwen een gebruiksvergoeding aan het RVB. De gebruiksvergoedingen voor de gebouwen in de zeven in het voorgenomen Meerjarenplan van de Rechtspraak 2015–2020 d.d. 31 augustus 2015 (hierna: MJP) genoemde zittingsplaatsen bedroegen in 20141:
Volgens ramingen van de Raad, levert het voorgenomen locatiebeleid, zoals beschreven in het voorgenomen MJP d.d. 31 augustus 2015, een structurele jaarlijkse besparing op die oploopt van € 6 mln. in 2018 tot € 15 mln. in 2020. Cumulatief over de jaren 2018–2020 is deze besparing € 30 mln. De besparing loopt verder op naar € 30 mln. per jaar structureel vanaf 2025. De Raad heeft de volgende raming opgesteld van de potentiële besparingen op huur en exploitatie voor de zeven betreffende arrondissementen:
De met het voorgenomen MJP te behalen besparingen in de overige arrondissementen – in totaal ongeveer € 11 mln. – zijn niet in het bovenstaande overzicht meegenomen.
Als het voorgenomen besluit om zeven rechtbanken te ontmantelen door zou gaan, wat gebeurt er dan met deze gebouwen? Kunt u dit per locatie toelichten?
De Raad heeft aangegeven dat, indien er uitvoering wordt gegeven aan het voorgenomen locatiebeleid, dit betekent dat er verschillende scenario’s mogelijk zijn. Het is mogelijk dat er voor een gerechtsgebouw medegebruikers worden gezocht. Een andere mogelijkheid is dat de Rechtspraak een gerechtsgebouw verlaat. In dat geval zal in eerste instantie door het RVB gekeken worden of de gebouwen doelmatig binnen de rijksvoorraad ingezet kunnen worden. Als dit niet het geval is, zullen ze worden afgestoten. Bij de eigendomspanden betekent dit verkoop. Bij het huurpand in Almelo betekent dit huuropzegging.
Zijn er kosten verbonden aan het eventueel verhuren of verkopen van de gebouwen? Zo ja, welke?
Ja, bij verhuur aan een andere rijksgebruiker zijn er kosten om de gebouwen geschikt te maken voor die functie. Bij verkoop zijn er kosten die direct te maken hebben met de verkoop (apparaatskosten, taxatiekosten, bodemonderzoek, etc.) en kosten voor leegstandsbeheer. Bij verkoop is mogelijk sprake van boekwaardeverlies of -winst (dit betreft het verschil tussen verkoopopbrengst en boekwaarde).
Indien er geen nieuwe huurder of gebruiker gevonden zou kunnen worden voor de vrijkomende gebouwen, bij wie ligt dan het leegstandsrisico en voor welk bedrag? Wie wordt of blijft er dan verantwoordelijk voor de kosten van deze gebouwen? Kunt u dit eveneens uitsplitsen per locatie?
De kosten voor leegstand van gerechtsgebouwen liggen conform het huidige rijkshuisvestingsstelsel gedurende de contractstermijn bij de Rechtspraak zelf. Indien er uitvoering wordt gegeven aan het voorgenomen locatiebeleid, worden er volgens de Raad vóór 1 januari 2017 geen huurcontracten ontbonden in de zeven in het voorgenomen MJP genoemde locaties. Op 1 januari 2017 treedt een nieuw stelsel voor zogenaamde specialties in werking. Bij de invoering van dit nieuwe stelsel wordt besloten op welke wijze zal worden omgegaan met het leegstandrisico. Eventuele effecten van het voorgenomen locatiebeleid zullen daarmee onder de werking van het nieuwe stelsel voor specialties vallen.
Levert deze ogenschijnlijke (en overigens ook omstreden) besparing voor de rechtspraak uiteindelijk voor de (gehele) overheid ook wel een besparing op, als alleen al gekeken wordt naar de kosten van de gebouwen en het leegstandsrisico? Zo ja, hoe dan precies?
Het voorgenomen locatiebeleid heeft tot doel de aanzienlijke leegstand in gerechtsgebouwen te adresseren. De Rechtspraak wil door geen leegstand meer te financieren bijdragen aan de ombuigingstaakstellingen van het kabinet. Voor zover er gebouwen door het voorgenomen locatiebeleid overtollig worden en kunnen worden afgestoten, ontstaan er, met name op de lange termijn, aanvullend structurele besparingen voor de rijksoverheid. Daarbij is het mogelijk dat op de korte termijn de kosten van afstoot de besparing overtreffen. Naast besparingen door afstoot zijn er incidentele kostenverlagende effecten doordat er geen verdere investeringen hoeven plaats te vinden in de af te stoten gebouwen.
Erkent u dat er los van deze vragen over de kosten van de gebouwen nog veel meer negatieve financiële gevolgen zitten aan deze plannen, voor rechtszoekenden en advocaten die verder zullen moeten reizen, ketenpartners van de rechtspraak die te maken krijgen met langere afstanden maar bijvoorbeeld ook op een andere locatie gevestigd zijn dan de rechtspraaklocatie zich (voortaan) bevindt, en met name ook negatieve financiële gevolgen voor de zeven regio’s die het betreft? Bent u bereid de Raad voor de rechtspraak te verzoeken dit zo snel mogelijk in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Naast gevolgen voor de huisvesting van gerechten heeft het voorgenomen locatiebeleid ook gevolgen voor de verdeling van zaken binnen de zeven in het voorgenomen MJP genoemde arrondissementen. Omdat de zaaksverdeling binnen een arrondissement niet los staat van de omgeving van een rechtbank is het niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zeven in het voorgenomen MJP genoemde zittingsplaatsen mogelijk invloed heeft op bijvoorbeeld de reisafstand voor rechtzoekenden en ketenpartners van de Rechtspraak, de juridische infrastructuur en de lokale economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de voorgenomen wijziging van de betreffende zaaksverdelingsreglementen, waarbij de Rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Bij de herziening van de gerechtelijke kaart is bewust gekozen om het toezicht door de Minister van Veiligheid en Justitie op dit proces achteraf te laten plaatsvinden in de vorm van een vernietigingsbevoegdheid ten aanzien van de instemming van de Raad met een zaaksverdelingsreglement. Daarom acht ik het niet passend dat ik de Raad vooraf verzoek allerlei mogelijk negatieve (financiële) gevolgen van het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak in kaart te brengen.
Leveren deze besparingen voor de rechtspraak uiteindelijk wel een besparing op voor de overheid? Bent u bereid dit zorgvuldig en nauwgezet te onderzoeken en uw bevindingen met de Kamer te delen alvorens nadere stappen worden gezet?
Ja, de voorgenomen besparing op de huisvesting van de Rechtspraak draagt bij aan de ombuigingstaakstellingen van het kabinet. De precieze hoogte van eventuele besparingen voor de rijksoverheid is afhankelijk van meerdere variabelen, zoals het moment waarop gerechtsgebouwen vrijvallen, het moment waarop een opvolgend gebruiker wordt gevonden en eventuele mogelijkheden voor afstoot van overtollig vastgoed. De besparingen voor de rijksoverheid zijn derhalve op dit moment niet nauwgezet in kaart te brengen.
Het gebruik van de Friese taal in de rechtbank |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het gebruik van de Friese taal in de rechtbank?1
Ja.
Kent u de mededelingen die door enkele presidenten van gerechten zijn gedaan in het rondetafelgesprek in de Kamer op 8 oktober 2015 over de huisvesting van gerechten, te weten dat voor zaken die bijzonder verknocht zijn met een regio ook altijd geregeld kan worden dat deze zaken ook in de regio kunnen worden behandeld?
Ja.
Hoe verhouden deze mededelingen zich tot het besluit om de aan de provincie Friesland verknochte zaak, die in de hierboven genoemde eerdere vraag benoemd werd, niet in Leeuwarden te behandelen maar in Zwolle?
Zoals bij beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerdere vragen is aangegeven, heeft de officier van justitie bij het Functioneel Parket de zogenoemde Mestsilo-zaak aangebracht bij de concentratierechtbank Overijssel2. De rechtbank Overijssel kan op grond van het zaaksverdelingsreglement3 zaken van het Functioneel Parket zowel in de zittingsplaats Almelo als in de zittingsplaats Zwolle behandelen. In de voorliggende zaak heeft rechtbank Overijssel besloten de zaak in de zittingsplaats Zwolle te behandelen, om tegemoet te komen aan het bezwaar dat de zittingsplaats Almelo veel reistijd vergt van de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in deze zaak. Hiermee wordt de reisafstand vanuit Friesland aanzienlijk verkort.
De mogelijkheden voor de rechtbank Overijssel ten aanzien van de keuze voor de locatie van behandeling van een zaak beperken zich tot de zittingsplaatsen binnen het eigen rechtsgebied, dat zich beperkt tot de plaatsen Almelo, Enschede en Zwolle. De provincie Friesland maakt geen onderdeel uit van het arrondissement Overijssel. Voor de rechtbank Overijssel, waar de zaak door het Functioneel Parket was aangebracht, bestond daarom niet de mogelijkheid de zaak in Friesland te (doen) behandelen.
De door u aangehaalde mededelingen van de presidenten van gerechten hebben kennelijk betrekking op de verdeling van zaken tussen de zittingsplaatsen binnen één rechtbank. De beslissing van de rechtbank Overijssel om de zaak in dit bijzondere geval in Zwolle te behandelen in plaats van Almelo is een voorbeeld van het, binnen de rechtbank, rekening houden met de regio bij de keuze van de zittingsplaats.
De business case om de rechtbank Almelo half te ontmantelen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de motie Slob/Samsom, die lokale overheden vraagt mee te denken over alternatieven voor de uitkleding van de rechtbank?1
Ik heb kennis genomen van de motie-Slob/Samsom waarin onder andere wordt gesteld dat een goed onderbouwd besluit over de inkrimping en locatie van rechtbanken pas mogelijk is als onder meer lokale overheden tijd en ruimte hebben gekregen voor het ontwikkelen van alternatieve plannen.
Bent u ervan op de hoogte dat de politiek in Almelo al weken probeert de business case om Almelo uit te kleden, te ontvangen?2
Deelt u de mening dat het nogal lastig, zo niet onmogelijk is, om mee te denken als je het oorspronkelijke plan en de business case niet kent?
Bestaat er een business case met een onderbouwde beoogde bezuiniging door het verplaatsen van zittingen uit Almelo?
Wilt u bevorderen dat de lokale bestuurders (in ieder geval het college van burgemeester en wethouders van Almelo) per ommegaande de beschikking krijgen over de business case die ten grondslag ligt aan de plannen rond de rechtbank Almelo?
Bent u bereid de business case openbaar te maken?
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het rondetafelgesprek locatiebeleid rechtspraak voorzien op 8 oktober a.s. beantwoorden?
De vragen zijn voor de hoorzitting beantwoord.
Het onterecht in rekening brengen van informatie- en executiekosten door gerechtsdeurwaarders |
|
Carola Schouten (CU), Michiel van Nispen (SP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van (tussen)vonnissen van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders waarin het onterecht in rekening brengen van informatie- en executiekosten door gerechtsdeurwaarders centraal staat, bijvoorbeeld in de vorm van het leggen van beslag bij meerdere bankinstellingen terwijl er geen gerechtvaardigd vermoeden aanwezig was dat de debiteur bij die banken een rekening aanhield?1 2
Ik ken de door u vermelde vonnissen.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft mij bericht dat zij in de afgelopen vijf jaar viermaal een klacht bij de tuchtrechter heeft ingediend over het onterecht in rekening brengen van informatie- en executiekosten door gerechtsdeurwaarders.
Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) houdt financieel toezicht op gerechtsdeurwaarders. Het BFT heeft mij bericht dat in de afgelopen vijf jaar drie onderzoeken naar onterechte kosten en onterechte bankbeslagen zijn uitgevoerd. Dergelijk onderzoek wordt door het BFT uitgevoerd in opdracht van de tuchtrechter, net zoals in het door u aangehaalde tussenvonnis.
Uit de vonnissen blijkt dat het onterecht in rekening brengen van kosten leidt tot een tuchtrechtelijke sanctie. Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat beslaglegging bij meerdere banken niet altijd per definitie onterecht is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een zoektocht door de gerechtsdeurwaarder naar de bankrekening van de debiteur noodzakelijk is geworden, omdat de debiteur zelf weigert om informatie daarover te verstrekken.
Gelet op de verstrekte informatie van het BFT en de KBvG zie ik geen aanleiding aanvullende gesprekken hierover aan te gaan.
Ontvangt u meer signalen dat gerechtsdeurwaarders zonder gerechtvaardigd vermoeden beslag laten leggen bij meerdere banken? Zo ja, kunt u inzicht geven in de mate waarin bij banken onterechte beslagen zijn gelegd? Hoeveel verschillende gerechtsdeurwaarderkantoren hebben deze onterechte beslagen gelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u daarnaast laten weten hoeveel beslagen per jaar de afgelopen jaren bij de belastingdienst zijn gelegd? Welk deel van deze beslagen is toch gelegd, terwijl vooraf duidelijk was dat het beslag geen effect zou hebben vanwege bijvoorbeeld een (hoge) preferente belastingschuld of omdat de debiteur geen tegoeden bij de belastingdienst had? Hoeveel verschillende gerechtsdeurwaarderkantoren hebben deze zinloze beslagen gelegd?
Er worden op jaarbasis in totaal ongeveer 130.000 beslagen gelegd onder de ontvanger van de Belastingdienst en ongeveer 135.000 onder de Belastingdienst/Toeslagen. Dit aantal beslagen is de afgelopen jaren constant. In deze aantallen zitten, naast de beslagen die worden gelegd door gerechtsdeurwaarders, ook beslagen die zijn gelegd door andere beslagleggers zoals gemeenten, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen etc.
De KBvG heeft via de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) het elektronische VOI (verzoek om informatie) ingericht. Gerechtsdeurwaarders vragen informatie op over voorlopige teruggaven en toeslagen die de Belastingdienst periodiek verstrekt aan personen. Zij doen dit via de SNG door middel van een elektronisch verzoek (e-VOI) voordat beslag wordt gelegd. Dit om extra kosten te voorkomen voor de beslagenen. Volgens de gepubliceerde jaarcijfers van de SNG worden gemiddeld ca. 1,3 miljoen e-VOI ‘s op jaarbasis uitgewisseld. Dit cijfer, afgezet tegen het bovengenoemde aantal beslagen die onder meer gerechtsdeurwaarders in 2014 legden onder de Belastingdienst, geeft nog eens aan dat de ontvangen informatie kennelijk ook aanleiding is om géén beslag te leggen.
Uiteraard moet geen beslag worden gelegd indien dit zinloos is. In dit verband wees ik hierboven al op het e-VOI. Daarnaast is een convenant afgesloten tussen de KBvG en de NVVK (de koepelorganisatie van schuldhulpverleners) aangaande de Verwijsindex schuldhulpverlening (VISH). Zinloze beslagen worden sinds de inwerkingtreding van VISH zoveel mogelijk voorkomen, doordat de gerechtsdeurwaarder op basis van VISH het aan zijn opdrachtgever terug meldt als blijkt dat een debiteur reeds een traject volgt binnen de gemeentelijke schuldhulpverlening. Ten slotte noem ik de totstandkoming van het beslagregister, dat de gerechtsdeurwaarder eveneens in staat stelt beter geïnformeerd al dan niet beslag te leggen.
Kunt u aangeven of alle beslagen die door gerechtsdeurwaarders bij de belastingdienst worden gelegd daadwerkelijk voorafgaan worden door een verzoek om informatie (VOI)? Zo nee, hoe vaak komt het voor dat er beslag wordt gelegd zonder een voorafgaand VOI?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat onterechte en zinloze beslagen voorkomen moeten worden, gezien het feit dat debiteuren verder in de financiële problemen terechtkomen als hiervoor ook nog kosten in rekening worden gebracht en ter bescherming van de privacy van debiteuren?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u in overleg treden met het Bureau Financieel Toezicht en de Nederlandse Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) om meer zicht te krijgen op de problematiek van het onterecht in rekening brengen van informatie- en executiekosten en om indien nodig nadere maatregelen af te spreken? Zo ja, kunt u de Kamer dan over de uitkomsten van dit overleg informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, alsmede de regeling van enkele andere onderwerpen in die wet?3
Ja, bij dezen.
De berichtgeving dat de MIVD nog steeds advocaten afluistert |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «MIVD is door tapblunder ontmaskerd» en «Het mysterieuze telefoongesprek»?1
De MIVD verzoekt tot inzet van een tap indien dit noodzakelijk is om zijn wettelijke taken uit te voeren, zoals het verrichten van onderzoek naar terroristische dreiging, spionage of het beschermen van militairen op missie. Elk verzoek tot inzet van een tap moet worden gemotiveerd, waarbij wordt ingegaan op de noodzaak, de proportionaliteit en de subsidiariteit. Het verzoek wordt vervolgens inhoudelijk en juridisch getoetst. Indien ik de noodzaak onderschrijf en het verzoek tot inzet voldoet aan de waarborgen die de wet stelt, geef ik toestemming voor de inzet van de bevoegdheid. De CTIVD houdt nauwgezet toezicht op de rechtmatige uitvoering van de wet door de MIVD.
Zoals u weet kan ik in het openbaar niet ingaan op de vraag of iemand door de MIVD wordt afgeluisterd. De reden daarvoor is duidelijk: iemand met kwade motieven zou slechts de vraag hoeven stellen om te achterhalen of hij of zij onder de aandacht van de MIVD staat. Om precedentwerking te voorkomen moet ik bij de beantwoording van dergelijke vragen consequent zijn, hoe onwaarschijnlijk sommige claims ook klinken. Ik onderstreep dat het beeld als zou de MIVD te pas en te onpas advocaten afluisteren, niet strookt met de werkelijkheid. Ik verwijs u met betrekking tot dit onderwerp tevens naar mijn brief van 27 januari 2014 (Kamerstuk 29 521, nr. 227) waarin ik heb geschreven dat de militaire verdachte in de gelegenheid wordt gesteld vertrouwelijk overleg te voeren met een advocaat en dat in geen geval een opsporingsambtenaar het gesprek mag kunnen volgen.
Klopt het dat de MIVD (Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) gesprekken afluistert die worden gevoerd tussen cliënt en advocaat?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat donderdag 3 september een gesprek is afgeluisterd tussen advocaat Olivier baron van Hardenbroek van Amstel en zijn cliënt Ibrahim A.?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er van bewust dat de rechter heeft geoordeeld dat dit tappen onrechtmatig is?2
Voor een reactie op de uitspraak van de rechter inzake het afluisteren van advocaten verwijs ik u naar de brief van 27 juli jl. (Kamerstuk 29 279, nr. 268) van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij. Het Gerechtshof heeft op 27 oktober jl. in hoger beroep het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De implicaties van de uitspraak in hoger beroep worden thans bestudeerd, waarbij de mogelijkheden om uitvoering te geven aan een onafhankelijke toets in kaart worden gebracht. Het streven is om de Tweede Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren.
Wanneer bent u van plan de door u aangekondigde beleidswijziging om te voorzien in een onafhankelijke toets bij het tappen van advocaten, in te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze onafhankelijke toetsing zodanig in te richten dat deze plaatsvindt voordat een advocaat ook daadwerkelijk wordt getapt, in plaats van toetsing achteraf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het «nader onderzoek» zoals dat dit wordt uitgevoerd door de CTIVD (Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten) naar aanleiding van de klacht van de MIVD aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De CTIVD adviseert over klachten. Deze adviezen betreffen individuele gevallen en worden nooit aan de Kamer verstrekt.
Bent u bereid tot het moment dat er een onafhankelijke toetsing is, advocaten niet meer af te luisteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u specificeren hoe vaak de MIVD advocaten afluistert, aangezien de MIVD zelf bestrijdt dat het «te pas en te onpas» advocaten afluistert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er van bewust dat indien u niet specificeert hoe vaak de MIVD advocaten afluistert, het beeld blijft bestaan dat de MIVD te pas en te onpas advocaten afluistert?
Zie antwoord vraag 1.
Het gebruik van de Friese taal in de rechtszaal |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rechtszaak mestsilo toch in Almelo»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij de toedeling van zaken naar zittingsplaatsen rekening wordt gehouden met de regionale binding van de verdachte of met de regio waar het misdrijf heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, regionale binding is een belangrijk uitgangspunt bij de toedeling van zaken. Nabijheid van rechtspraak is daarom ook een belangrijk uitgangspunt geweest bij het tekenen van de gerechtelijke kaart. Nederland kent sinds de inwerkingtreding van de Wet Herziening gerechtelijke kaart (HGK) elf rechtbankarrondissementen met in totaal 32 zittingsplaatsen. De tien regionale arrondissementsparketten van het Openbaar Ministerie brengen de zaken vanuit de regio aan bij de arrondissementsrechtbanken volgens een vastgesteld zaaksverdelingsreglement.
Omdat het aanbod van zaken qua samenstelling zeer divers is, heeft het Openbaar Ministerie enkele jaren geleden voor de behandeling van specialistische zaken het Landelijk Parket en het Functioneel Parket opgericht. Deze beide parketten behandelen onder andere complexe zaken op het gebied van de financieel-economische criminaliteit, regio – en grensoverschrijdende zware criminaliteit, (internationale) onderzoeken op het gebied van mensenhandel en mensensmokkel, etc. De rechtbankorganisatie is daarop aangesloten door deze zaken te concentreren bij een viertal rechtbanken in het land (Amsterdam, Rotterdam, Oost- Brabant en Overijssel) waar specialistische kennis voor de behandeling van dit soort zaken aanwezig is. Als een van de vier concentratierechtbanken behandelt de rechtbank Overijssel op de locatie Zwolle de zaken van het Landelijk Parket, terwijl de zaken van het Functioneel Parket door de rechtbank Overijssel tot 2018 worden behandeld op de locatie Almelo.
Waarom kon de in het bericht genoemde zaak niet in Friesland worden gevoerd? Waarom kon de afspraak dat alle zwaardere economische strafzaken in het noorden en oosten van het land bij de rechtbank in Almelo aangebracht worden in dit specifieke geval (een Friese zaak met enkel Friese betrokkenen) niet worden doorbroken?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, is al enige jaren geleden besloten dat het in het belang is van de kwaliteit van de opsporing, vervolging en berechting van specialistische zaken om dit soort zaken door gespecialiseerde opsporingsambtenaren, officieren van justitie en rechters te laten onderzoeken en behandelen. Daarbij is het uitgangspunt dat niet de geografische herkomst van het onderzoek, maar het specialistische karakter van dit soort onderzoeken leidend is voor de toedeling aan een specialistisch parket zoals het Functioneel Parket. Door het Functioneel Parket worden dit soort onderzoeken aangebracht bij een van de vier concentratierechtbanken. In het onderhavige geval betreft het een onderzoek onder leiding van het Functioneel Parket waarvoor de afspraak geldt dat deze zaken worden aangebracht bij de concentratierechtbank Overijssel op de locatie in Almelo. Aangezien de behandeling van de zaak ook in Almelo in het Fries had kunnen plaatsvinden met behulp van een tolk Fries, was er geen reden om van deze afspraak af te wijken.
Heeft de verdachte inderdaad niet het recht dat zijn zaak in Almelo in het Fries wordt gevoerd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de regels over het gebruik van de Friese taal in het rechtsverkeer? Zo nee, wat is er niet waar aan het in het bericht gestelde?
De rechtbank kan op grond van artikel 13 Wet gebruik Friese taal besluiten dat de zaak in het Fries kan plaatsvinden met behulp van een tolk.
De rechtbank Overijssel heeft in dit specifieke geval besloten tegemoet te komen aan het bezwaar dat de zittingsplaats Almelo veel reistijd vergt van de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in deze zaak. Om die reden zal de rechtbank de zaak behandelen in de zittingsplaats Zwolle, maar blijft wel, conform afspraak, binnen de concentratierechtbank Overijssel. Hiermee wordt voor de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in de zaak de reisafstand vanuit Friesland aanzienlijk verkort. Ook in Zwolle kan de verdachte gebruikmaken van de diensten van een tolk in de Friese taal, zodat hij in zijn verdediging niet belemmerd wordt door taalbarrières.
De meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) |
|
Foort van Oosten (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u, naar aanleiding van de meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak, nadere duiding geven hoe de toegang tot het recht op bereikbare afstand voor iedere inwoner van Nederland gewaarborgd blijft?
Nederland kent sinds de herziening van de gerechtelijke kaart 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen die de geografische toegankelijkheid van rechtspraak waarborgen, en dit blijft ook zo. Bij de keuze voor de 32 rechtspraaklocaties is onder andere rekening gehouden met een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is.
Heeft overleg met het lokale bestuur plaatsgevonden, danwel – voor zover dit onverhoopt nog niet heeft plaatsgevonden – zal dit nog worden opgezet? Welke rol ziet de Minister van Veiligheid en Justitie daarbij voor zichzelf weggelegd?
Ik verwijs u ter beantwoording van deze vraag naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
In hoeverre deelt u de zorgen van diverse organisaties dat regionaal forse werkgelegenheidseffecten of reductie in inwoners, dienstverlening of koopkracht zouden kunnen optreden ten gevolge van de uitvoering van de meerjarenplannen? Acht u het bijvoorbeeld reëel dat juridisch georiënteerde werkgelegenheid bepaalde regio's in Nederland zal verlaten? Zo nee, waarom niet?
Het voorgenomen locatiebeleid, zoals beschreven in het voorgenomen MJP, leidt tot een verschuiving van arbeidsplaatsen binnen een aantal gerechten. Dit kan werkgelegenheidseffecten hebben op lokaal niveau, maar zal niet leiden tot krimp van de totale werkgelegenheid van de rechtspraak. Ik heb contact met de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de voorgenomen plannen van de rechtspraak. Hij heeft in dat verband aandacht gevraagd voor eventuele werkgelegenheidseffecten in de provincies die in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126) worden genoemd en in de krimpgebieden.
Bestaan er marges waarbinnen effecten ten gevolge van verplaatsing van overheidsdiensten aanvaardbaar kunnen worden geacht en wordt in uw optiek met de plannen van de RvdR aan die marges voldaan? Zo nee, waar leidt dat toe?
Het kabinet besteedt in het bijzonder aandacht aan provincies waar eerder door uw Kamer aandacht voor is gevraagd, zoals genoemd in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Daarnaast worden de krimpgebieden waar mogelijk ontzien door het kabinet. In verband met de plannen van de Rechtspraak heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst aandacht gevraagd voor deze provincies en gebieden.
In hoeverre is getracht de plannen van de RvdR en overige verplaatsingen van overheidsdiensten in ons land gelijktijdig en gecoördineerd te laten plaatsvinden?
De verplaatsing van Rijkskantoren vindt planmatig plaats. Deze zogenaamde masterplannen kantoorhuisvesting zijn door uw Kamer met de Minister voor Wonen en Rijksdienst besproken. Ook andere Rijksonderdelen deelden hun plannen met uw Kamer. De Minister voor Wonen en Rijksdienst wil op voorhand coördineren dat de regionale werkgelegenheidseffecten voor de rijksoverheid als totaal niet onevenredig neerslaan in gebieden waar eerder aandacht voor is gevraagd door uw Kamer. In het najaar zal hij rapporteren over de eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheidseffecten van de rijksoverheid als totaal. Het voornemen is om daarin de cijfers die de Rechtspraak meegeeft, te verwerken.
Wordt bij toekomstige verplaatsingen van andere overheidsdiensten rekening gehouden met de keuzes gemaakt in het plan van de RvdR? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Elke rijksdienst kent zijn eigen vestigingsplaatsfactoren. Het is primair aan een rijksdienst zelf om op basis daarvan te bepalen wat geschikte locaties zijn. Voor de kantoorhuisvesting zijn in masterplannen samenhangende keuzes gemaakt over locaties. Rijksonderdelen zoals de rechtspraak hebben een eigen plan. Voor andere diensten, die hun eigen vestigingsplaatsfactoren kennen, zijn de locatiebeslissingen van de rechtspraak niet op voorhand bepalend.
Wanneer worden de plannen van de Minister van Wonen en Rijksdienst waar het gaat om eventuele verplaatsing van de andere overheidsgerelateerde diensten gepresenteerd? Hoe wordt het lokale bestuur daarbij betrokken?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal in het najaar rapporteren over eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheid van de rijksoverheid als totaal als gevolg van nieuwe plannen. Daarin wordt het beeld van defensie, de rechtspraak, de nationale politie en de rijkskantoren meegenomen. Over veranderingen rond de rijkskantoren wordt primair met de provincies afgestemd waarbij het de provincies vrij staat om daarbij ook gemeenten uit te nodigen.
De gevolgen van de huisvestingsplannen van de Rechtspraak voor de rechtbank Assen |
|
Peter Oskam (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat als gevolg van het voornemen van de Raad voor de rechtspraak om in Noord-Nederland de werkplekken te reduceren van drie naar twee zittingsplaatsen, Drenthe vanaf 2016 de enige provincie is zonder eigen volwaardige rechtbank?1
In het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) wordt een aanpassing van het locatiebeleid van de Rechtspraak voorgesteld die voor onder andere de zittingsplaats Assen inhoudt dat het zaakspakket en het aantal werkplekken van de rechtbank aldaar wordt verkleind door verschuivingen binnen het arrondissement. Ook voor de provincie Flevoland geldt dat er werkplekken van de rechtspraak over de provinciegrens heen verschuiven naar een andere zittingsplaats. Het MJP is nog niet vastgesteld door de rechtspraak.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger dat Leeuwarden en Assen ook de komende jaren twee van de 32 zittingsplaatsen blijven waar recht zal worden gesproken? Hoe verhoudt zich hiertoe het voornemen om het takenpakket van Assen te verkleinen en het personeel te verplaatsen?2 Kan dan nog wel gesproken worden over Assen als volwaardige zittingsplaats waar recht gesproken wordt, zoals het uitgangspunt was bij de herziening van de gerechtelijke kaart?
Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak die Nederland kent, en blijft dit ook. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is. De wet biedt ruimte voor differentiatie in de zaakspakketten van de zittingsplaatsen binnen een arrondissement. Ook behoeven er niet in elk arrondissement dezelfde keuzes te worden gemaakt ten aanzien van de inrichting van de kantoorfunctie van gerechten. De verantwoordelijkheid voor dergelijke keuzes is primair bij het gerechtsbestuur neergelegd. Wel volgt er uit de wet op de rechterlijke organisatie dat er in elk van de 32 zittingsplaatsen, waaronder Assen, een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is.
Hoe verhouden de plannen rond de rechtbank Assen zich tot de eerdere uitspraak van uw voorganger dat vanuit een oogpunt van toegankelijkheid van de bestuursrechtspraak tegelijk is besloten om veelvoorkomende burgerzaken ook in Leeuwarden en Assen te behandelen?3
Welke rechtsgebieden zullen voortaan niet meer behandeld worden in de rechtbank Assen?
Volgens het voorgenomen MJP wordt het zaakspakket in de zittingsplaats Assen op termijn aangepast tot een uitgebreid zaakspakket. Als te gelegener tijd dienovereenkomstig zou worden besloten, dan zou dat betekenen dat ten opzichte van de huidige situatie zittingen van handelszaken (met name geldvorderingen groter dan € 25.000) en de strafzaken tegen gedetineerde verdachten naar verwachting niet meer in Assen zullen plaatsvinden.
Op welke wijze is het personeel van de rechtbank Assen, waaronder de rechters, betrokken bij de voorgenomen wijzigingen? Is het evenals bij de rechtbank in Almelo zo dat de werkzame rechters in het geheel vooraf niet zijn betrokken bij de plannen? Waarom niet?
De presidenten van de gerechten en de Raad hebben in maart en april van 2015 in het kader van het MJP workshops georganiseerd in alle gerechten. Alle medewerkers van de rechtspraak zijn daarmee in de gelegenheid gesteld ideeën in te brengen over de aanpak van de uitdagingen waar de rechtspraak voor staat, waaronder de huisvesting.
In de rechtbank Noord-Nederland heeft een uitgebreide consultatieronde plaatsgevonden (13 bijeenkomsten) waarbij uitgebreid met ruim honderd medewerkers is gesproken over de analyse van de financiële problematiek van de rechtspraak en oplossingen daarvoor. De concrete uitwerking van alle input heeft zijn beslag gekregen in het voorgenomen locatiebeleid dat op 31 augustus 2015, als onderdeel van het voorgenomen MJP, onder andere aan alle medewerkers van de rechtspraak, is gepresenteerd.
Hoeveel kantoormedewerkers, rechters en griffiemedewerkers zullen uit Assen worden overgeplaatst en naar welke zittingsplaatsen? Wat is de extra reistijd die deze mensen hierdoor kwijt zullen zijn? Kunt u een overzicht geven per verschuiving naar ieder (ander) gerecht?
Op deze vraag kan ik in dit stadium, waarin de Raad en de presidenten een voorgenomen besluit hebben genomen, geen antwoord geven.
Hoeveel medewerkers, die «gebouwgebonden taken» uitvoert, blijven werkzaam op de rechtbank Assen? Om wat voor taken gaat dit en in hoeverre zijn deze rechtspraak gerelateerd?
Gebouwgebonden taken betreffen bijvoorbeeld bodediensten, beveiliging en andere vormen van facilitaire dienstverlening. Het aantal medewerkers dat op een dag in een locatie nodig is voor het uitvoeren van deze taken is afhankelijk van het aantal zittingen op die dag in die locatie. Daarnaast bepaalt de wet op de rechterlijke organisatie dat er ook in Assen een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is. Voor deze taak zijn op locatie ook medewerkers aanwezig.
Wat is de concrete reistijd voor rechtzoekenden en procespartijen die voorheen voor hun zaaksbehandeling in Assen terecht konden maar nu elders heen moeten? Kunt u een overzicht geven per gerecht waarnaar uitgeweken moet worden?
Het is niet exact te zeggen wat de concrete reistijd is, aangezien het niet bekend waar rechtzoekende en procespartijen vandaan moeten komen. Het is namelijk niet gezegd dat alle betrokkenen in de buurt van Assen wonen of kantoor hebben.
Hoe zit het met de toekomstige specialisatie bij de rechtbank Assen, gelet op uw uitspraak dat «het idee van de herziening van de gerechtelijke kaart is dat de gerechten gespecialiseerde teams kunnen inrichten die hun krachten kunnen bundelen en op die plek binnen het gerecht zijn gehuisvest. Op die manier is het mogelijk om ook andere teams in Leeuwarden of Assen in te richten, bijvoorbeeld met betrekking tot mensenhandel, maar die discussie is bij de leden bekend»?4
De inrichting van de organisatiestructuur en de huisvesting van een gerecht is primair aan het gerechtsbestuur. De rechtspraak organiseert specialistische kamers voor een deel op het niveau van het arrondissement. Concentratie wordt ingezet waar dat nodig of wenselijk is.
Klopt het dat het nieuwe kantoorgedeelte van de rechtbank in Assen, dat in de jaren negentig is bijgebouwd, wordt afgestoten? Wat zijn de kosten geweest in de jaren ’90 van de realisatie van dit kantoorgedeelte?5
Op deze vraag is in dit stadium, waarin sprake is van een voorgenomen besluit met betrekking tot hoofdlijnen, geen antwoord te geven. De Raad heeft laten weten dat het gerechtsgebouw Assen in één project door één aannemer is gebouwd en als geheel wordt gehuurd van het Rijksvastgoedbedrijf. Er is geen aparte administratie over de kosten van het kantorendeel.
Wat kan er nog veranderen aan de nu gepresenteerde plannen omtrent de rechtbank Assen, wanneer komende tijd overlegd wordt het met het lokale bestuur? Met welke partijen zal precies gesproken gaan worden? Op welke wijze wordt hierbij rekening gehouden met de voorwaarden die de Kamer heeft gesteld aan de huisvestingsplannen?
De Rechtspraak heeft op 31 augustus 2015 het voorgenomen MJP bekend gemaakt aan de medewerkers van de gerechten, de medezeggenschap, de bonden, de NVvR, de lokale dekens van de Orde van Advocaten en het openbare ministerie. Voorts is de periode tot 28 september 2015 door de rechtspraak gebruikt om verder met onder andere het lokaal bestuur in gesprek te gaan over het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak. Hiermee is gehoor gegeven aan de motie-Recourt c.s. (TK 29 279, nr. 234) over de afstemming met het lokaal bestuur. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
Acht u het niet wenselijk dat u als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Rechtspraak hierover eerst spreekt met de Kamer alvorens definitieve beslissingen worden genomen door de Rechtspraak?
De agendering van een gesprek over het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak laat ik uiteraard aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik hoop dat ik met beantwoording aan uw verzoek heb voldaan.
Het sluiten van de rechtbank in Assen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijke sluiting rechtbank Assen: Ik denk niet dat er een advocaat in Drenthe is die dit ziet zitten»?1
Ja.
Is het waar dat er binnenkort een beslissing volgt over de sluiting van de rechtbank in Assen? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland te sluiten. Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de rechtspraak. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van een van de genoemde rechtbanken, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de elf rechtbanken te sluiten. Er is ook geen voornemen om de locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Assen, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Assen is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaatsen Leeuwarden en Groningen te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Noord-Nederland verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken heeft gevolgen voor de werkgelegenheid in de provincie Drenthe. De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft gewezen op de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Ook probeert hij via coördinatie de rijkswerkgelegenheid in krimpgebieden te ontzien. Thans gaat het daar om vijf gebieden buiten Drenthe.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Assen van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie aldaar? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Assen mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat de rechtbank in Assen zal sluiten zich tot de motie-Recourt waarin de regering wordt verzocht de gerechtelijke kaart zo in te richten dat waar kantonrechtspraak wordt aangeboden, tevens veelvoorkomende laagdrempelige zaken worden behandeld?2
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32891, nr. 27).
Het sluiten van een rechtbank in Limburg |
|
Manon Fokke (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht waarin de sluiting van een rechtbank in Limburg wordt genoemd?1
Ja.
Is het waar dat er binnenkort een beslissing over de sluiting van de rechtbank Roermond dan wel Maastricht wordt genomen waardoor er nog maar een rechtbank in Limburg overblijft? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten (dan wel open te houden) aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de twee locaties van de rechtbank Limburg, namelijk de zittingsplaatsen Maastricht of Roermond, te sluiten. Beide blijven een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de Rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de Rechtspraak. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van een van de genoemde rechtbanken, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de twee locaties van de rechtbank Limburg, namelijk de zittingsplaatsen Maastricht of Roermond, te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Maastricht, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Maastricht is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaats Roermond te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Limburg verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken betekent geen werkgelegenheidsverlies voor de provincie Limburg. De Minister voor Wonen en Rijksdienst probeert via coördinatie de rijkswerkgelegenheid in krimpgebieden te ontzien. Thans gaat het daar om vijf gebieden, Zuid-Limburg is daar één van. Om een effect te kunnen bepalen van rijkswerkgelegenheid op een krimpgebied is een totaalbeeld van de rijksoverheid nodig. De Minister stelt een beeld op waarmee hij in het najaar uw Kamer wil informeren.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Roermond dan wel Maastricht van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie aldaar? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Maastricht mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat een van de genoemde rechtbanken zal sluiten zich tot de motie-Recourt waarin de regering wordt verzocht de gerechtelijke kaart zo in te richten dat waar kantonrechtspraak wordt aangeboden, tevens veelvoorkomende laagdrempelige zaken worden behandeld?2
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27).
Het bericht dat de rechtbank in Almelo compleet wordt uitgekleed |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechtbank compleet uitgekleed»?1
Ja.
Klopt hetgeen de woordvoerder gezegd heeft, dat alle 32 locaties ooit zijn vastgelegd om een eerlijke toegang tot het recht voor alle burgers te garanderen? Hoort bij een eerlijke toegang tot het recht ook toegang tot het strafrecht (inclusief zwaardere zaken), het civiel recht en het familierecht in Almelo?
Nederland kent sinds de herziening van de gerechtelijke kaart 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen die de geografische toegankelijkheid van rechtspraak waarborgen. Bij de keuze voor de 32 rechtspraaklocaties is onder andere rekening gehouden met een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het aanbod van type zaken (zaakspakket) in de zittingsplaatsen identiek is. De wet biedt ruimte voor differentiatie in de zaakspakketten van de zittingsplaatsen binnen een arrondissement.
Herinnert u zich de motie-Teeven/Heerts dat de arrondissementsrechtbank Almelo en het arrondissementsparket Almelo zelfstandig moeten blijven bestaan en de regering verzocht werd dienovereenkomstig te handelen?2
De motie Teeven/Heerts is op 4 december 2007 voorgesteld en dateert daarmee van ruim vóór de herziening van de gerechtelijke kaart. De motie is met de invoering van de wet herziening gerechtelijke kaart op 1 januari 2013, achterhaald.
Herinnert u zich dat bij de herziening van de gerechtelijke kaart Almelo gehandhaafd is en deelt u de mening dat er geen enkele reden is om twee jaar later een ingrijpende wijziging door te voeren?
Bij de herziening van de gerechtelijke kaart is de rechtbank Almelo, samen met het Zwolse deel van de rechtbank Zwolle-Lelystad, opgegaan in de nieuwe rechtbank Overijssel. Daarbij is Almelo een zittingsplaats van de rechtbank Overijssel geworden.
Aanleiding voor de voorgenomen aanpassingen in het locatiebeleid van de rechtspraak is aanzienlijke leegstand in gerechtsgebouwen, die door de modernisering en digitalisering van rechtspraak naar verwachting oploopt tot ruim 130.000 m2 in de komende jaren. Een dergelijke leegstand, mede bezien in het licht van de taakstelling op de begroting van de rechtspraak, vind ik een valide reden voor de rechtspraak om aanpassingen in de huisvesting van gerechten, die in de periode 2018–2021 hun beslag zouden moeten krijgen, te overwegen.
Herinnert u zich dat het huidige kabinet de voorgenomen sluiting van de penitentiaire inrichting De Karelskamp in Almelo twee jaar geleden heeft teruggedraaid en dat een van de hoofdredenen de combinatie rechtbank met strafrecht en penitentiaire inrichting was?
In het herziene Masterplan DJI 2013–2018 zoals op 19 juni 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 24 587, nr. 535), noemde mijn ambtsvoorganger vier overwegingen die in zijn algemeenheid leidend waren geweest bij de beslissing waar de capaciteitsreductie te realiseren: regionale arbeidsmarkt, bedrijfsvoering en kostenniveau, resocialisatie (waaronder aansluiting bij politieregio’s) en (landelijke spreiding van) specialismen van inrichtingen. Inzake het openhouden van de PI Almelo heeft mijn ambtsvoorganger tijdens het debat met de Tweede Kamer over het herziene Masterplan op 27 juni 2013 overwegingen genoemd van regionale spreiding en het ontzien van kwetsbare regio’s (TK 101, nr. 14).
Herinnert u zich dat u de vraag of het uit elkaar trekken van rechtbank en penitentiaire inrichting 10 miljoen extra vervoerskosten per jaar zou opleveren, onbeantwoord en onweersproken liet en daarmee aangaf dat dat wel eens zeer dicht bij de waarheid zou kunnen liggen?3
Het feit dat mijn ambtsvoorganger in genoemd schriftelijk overleg niet expliciet is ingegaan op de suggestie dat het uit elkaar trekken van rechtbank en penitentiaire inrichting € 10 mln. extra vervoerskosten per jaar zou opleveren, betekent niet dat hij daarmee heeft aangegeven dat dat bedrag wel eens zeer dicht bij de waarheid zou kunnen liggen. Bij het eerdergenoemd voortgezet debat in de Tweede Kamer over het Masterplan DJI op 6 juni 2013 heeft de toenmalige Staatssecretaris over het alternatieve plan van burgemeester en wethouders van Almelo inzake de PI Karelskamp onder meer aangegeven dat dit volgens dat plan een besparing op vervoerskosten zou betekenen van ongeveer € 1 mln. Mogelijk was sprake van verwarring met de toename van vervoerskosten als gevolg van alle voorziene maatregelen in de eerste versie van het Masterplan, dat op 22 maart 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden (TK 24 587, nr. 490). Deze bedroegen uiteindelijk € 10 mln. In de herziene versie van het Masterplan waren de structurele meerkosten voor vervoer van alle maatregelen teruggebracht tot € 4 mln.
Is de enige reden om het cluster gevangenis/rechtbank met strafrecht in Almelo overeind te laten, vervallen in de afgelopen twee jaar? Zo ja, welke reden is dat dan?
De penitentiaire landkaart is niet louter gebaseerd op het locatiebeleid van de rechtspraak. Omgekeerd is het locatiebeleid van de rechtspraak niet uitsluitend gebaseerd op de penitentiaire landkaart.
Bent op u de hoogte van het feit dat uw ambtsvoorganger op 16 februari 2012 een brief gestuurd heeft met de belofte dat de vestiging van het parket in Almelo blijft, met uitzndering van niet-lokale en context gebonden taken, een volwaardig takenpakket houden? Acht u zich gebonden aan toezeggingen van uw ambtsvoorganger?
Ik ken de door u genoemde brief van mijn ambtsvoorganger. Deze dateert van vóór de behandeling van de wet herziening gerechtelijke kaart in de Eerste Kamer en ging nog uit van de situatie dat de rechtbank Almelo zou opgaan in de rechtbank Oost-Nederland. Almelo zou dan een van de zeven zittingsplaatsen van die rechtbank worden. Mijn ambtsvoorganger heeft – mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie – uw Kamer per brief van 14 december 2012 geïnformeerd over de verschillende locatiekeuzes voor de politie, meldkamers, rechtspraak en het openbaar ministerie (TK 29 628, nr. 348). Daarin staat vermeld dat het openbaar ministerie een huisvestingsplan had opgesteld, dat voorziet in de concentratie van kantoorfuncties op tien hoofdlocaties. Over de sluiting van de overige locaties van arrondissementsparketten – waaronder de locatie Almelo – is vervolgens gedebatteerd met uw Kamer. Met daaropvolgende besluitvorming is het gestelde in de brief van 16 februari 2012 van mijn ambtsvoorganger achterhaald.
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger, onder andere over Almelo in de Kamer zei dat het in de kern goede, volwaardige zittingsplaatsen moeten zijn voor de burger?4 Deelt u die mening?
De door uw Kamer aangehaalde passage is onderdeel van het debat dat mijn ambtsvoorganger in het kader van het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart met uw Kamer heeft gehad op 28 november 2011. Het betreft een reactie op zorgen die er toen bestonden ten aanzien van de omvang van de rechtbank Oost-Nederland, waarvan Almelo een zittingsplaats zou zijn. Zoals bekend, is de rechtbank Oost-Nederland op 1 april 2013 gesplitst in de rechtbanken Gelderland en Overijssel. Daarbij is Almelo een zittingsplaats van de rechtbank Overijssel geworden. Uitkomst van het debat over de herziening van de gerechtelijke kaart is geweest dat Nederland 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen kent die de geografische toegankelijkheid van de rechtspraak waarborgen. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat zijn de totale huisvestingskosten van de rechtbank Almelo en de rechtbank Zwolle over 2014? Hoeveel medewerkers heeft elk van de vestigingen?
De Raad heeft mij ten aanzien van de zittingsplaats Almelo van de rechtbank Overijssel laten weten dat de huurkosten voor de rechtspraak over het jaar 2014 € 2,5 mln. bedroegen en dat er 190 fte in Almelo werken. Voor de zittingsplaats Zwolle bedragen de huurkosten voor de rechtspraak circa € 6 mln. per jaar en werken er 240 fte.
Is er een berekening gemaakt of er een besparing zou optreden indien de rechtbank Almelo zou worden uitgekleed? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen?
Onderdeel van het voorgenomen MJP is dat de leegstand van huisvesting door de modernisering en digitalisering van rechtspraak oploopt tot ruim 130.000 m2 in de komende jaren. Het vermijden van deze leegstand leidt tot een structurele besparing.
Hoeveel heeft de nieuwe extra beveiligde bunker in Almelo gekost, die twee jaar geleden geopend is? Is de bunker niet langer nodig of wordt nu elders een vergelijkbare nieuwe bunker gebouwd?
Er is in de zittingsplaats Almelo geen extra beveiligde bunker gebouwd. Wel is er bij de uitbreiding van het gerechtsgebouw in 2011 van de gelegenheid gebruik gemaakt om, als pilot, een digitale zittingzaal te bouwen. Die zaal is eind 2012 in gebruik genomen. Bij dit project is bewust afgezien van een uitbreiding van de kantoorvoorziening; een lokale wens die destijds op tafel lag. De investering bedroeg in totaal € 7 mln.
Bent u ervan op de hoogte dat de reistijd van Enschede naar Zwolle ruim een uur bedraagt, zowel per trein als per auto, en dat voor delen van het platteland van Twente – een gebied met meer dan 600.000 inwoners – de reistijd per openbaar vervoer naar Zwolle twee uur bedraagt? Kent u enig andere plek in Nederland die zo ver zou moeten reizen voor toegang tot bijvoorbeeld familierecht en handelsrecht?
Over het MJP heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Pas na besluitvorming over de zaaksverdeling in het arrondissement Overijssel is duidelijk waar bijvoorbeeld zaken op het gebied van familierecht worden behandeld. Bij de zaaksverdeling moet steeds de kwaliteit en toegankelijkheid van rechtspraak en de goede bedrijfsvoering van gerechten tegen elkaar worden afgewogen. Uitkomst daarvan kan zijn dat tegenover meer gespecialiseerde, kwalitatief hoogwaardige rechtspraak een grotere reisafstand voor de rechtzoekende staat.
Herinnert u zich de motie-Groot/Schouten, die de regering verzoekt, in het kader van de reorganisatie van de belastingdienst, voorrang te geven aan het behoud van banen in regio’s die te maken hebben met krimp en lage werkgelegenheid?5
Ja.
Hoe hoog is de werkloosheid in Almelo? Deelt u de mening dat je daadwerkelijk kunt spreken van lage werkgelegenheid in Almelo?
Het werkeloosheidspercentage in Almelo bedroeg blijkens cijfers van de provincie Overijssel (gebaseerd op cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek) 9,9% in 20146. Dat is hoger dan het landelijk gemiddelde van 8% eind 20147.
Kunt u aangeven wanneer het bestuur van de rechtbank Overijssel conform artikel 21 van de Wet op de rechtelijke organisatie een zaakverdelingsreglement heeft vastgesteld?
Dat is voor het laatst gebeurd op 17 december 2013 (Stcrt. 2013, nr. 36562).
Kunt u aangeven welke kaders er zijn voor het zaaksverdelingsreglement dat wordt vastgesteld door het bestuur, waarin per zittingsplaats wordt bepaald voor welke categorieën van zaken in die zittingsplaats zittingen worden gehouden, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak? Zijn er maximum reistijden vastgesteld of is toegankelijkheid van de rechtspraak een niet duidelijk gedefinieerd begrip?
Het kader voor het zaaksverdelingsreglement bestaat in eerste instantie uit de wet op de rechterlijke organisatie. Uit artikel 21 lid 1 van deze wet volgt dat het gerechtsbestuur bij de vaststelling van het zaaksverdelingsreglement in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak. Uw Kamer heeft dit kader aangevuld door, naar aanleiding van het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart, in een drietal moties aan te nemen, namelijk de motie-Helder (TK 32 891, nr. 12), de motie-Çörüz (TK 32 891, nr. 13) en de motie-Recourt (TK 32 891, nr. 19). De Raad beziet de vastgestelde zaaksverdelingsreglement, alvorens ermee in te stemmen, aan de hand van drie criteria. Het betreft de kwaliteit en toegankelijkheid van rechtspraak en aan de goede bedrijfsvoering van gerechten. Er zijn geen concrete, maximum reistijden door de rechtspraak geformuleerd.
Kunt u aangeven of de adviezen in artikel 21, tweede en derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie inzake een eventuele wijziging in Overijssel gegeven zijn? Zo ja, wanneer en kunt u ze openbaar maken?
De adviezen waarop u doelt, behoeft het bestuur van rechtbank Overijssel pas in te winnen als de voorgenomen plannen uiteindelijk leiden tot een aanpassing van het zaaksverdelingsreglement. Dat is nu niet aan de orde.
Wanneer wordt het huisvestingsplan naar de Kamer gestuurd en met de Kamer besproken?
Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zend ik het MJP waar het locatiebeleid van de rechtspraak onderdeel van is, na vaststelling ervan, aan uw Kamer. Het oordeel over een eventuele agendering van het MJP laat ik aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat er een besluit genomen wordt over het uitkleden van de rechtbank in Almelo, dus voor 31 augustus 2015 als op die dag de Raad voor de rechtspraak hierover een besluit neemt?
Ik heb uw Kamer met mijn brief van 31 augustus 2015 voorlopig geïnformeerd over het voorgenomen MJP en daarmee een deel van de in dit verband gestelde Kamervragen beantwoord. Het MJP is nog niet vastgesteld door de rechtspraak.
Het sluiten van de rechtbank in Almelo |
|
Manon Fokke (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin de sluiting van de rechtbank in Almelo wordt genoemd?1
Ja.
Is het waar dat u voor 31 augustus 2015 een beslissing over de sluiting van de rechtbank Almelo bekrachtigt? Zo ja, wat gaat u besluiten? Kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten (dan wel open te houden) aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Almelo van de rechtbank Overijsel te sluiten. Almelo is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de rechtspraak en wordt niet door de Minister van Veiligheid en Justitie bekrachtigd. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van de rechtbank in Almelo, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Almelo van de rechtbank Overijsel te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Almelo, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Almelo is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaats Zwolle te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Overijssel verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken betekent geen werkgelegenheidsverlies voor de provincie Overijssel.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Almelo van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie van Almelo en omstreken? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Almelo mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat de rechtbank in Almelo zal sluiten zich met de motie Recourt2 en de wens om laagdrempelige rechtspraak te behouden?
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27).
Kunt u aangeven waarom Nederland, als huisvester van het Internationaal Strafhof, niet onder de wereldwijde oproep van 16 Ministers van Buitenlandse Zaken staat om het Internationaal Strafhof te versterken?1
Nederland was op de hoogte van het initiatief van Liechtenstein. Nederland hecht als gastland van het Internationaal Strafhof zeer aan steun voor het Strafhof en speelt daarin vaak een leidende rol. Nederland brengt het Strafhof regelmatig op in multilaterale fora en bilaterale gesprekken, faciliteert de jaarlijkse resolutie in de AVVN over het Strafhof, ondersteunt seminars ten behoeve van het versterken van draagvlak voor het Strafhof en universaliteit en steunt diverse NGO’s actief op dit terrein.
Nederland heeft geen monopolie op deze steun en het kabinet is dan ook ingenomen met deze brief. Nederland heeft, met het oog op bestaande beeldvorming in een aantal Afrikaanse landen dat het Strafhof een westers instituut is, aangedrongen op ondertekening door landen vanuit verschillende regio’s alvorens te ondertekenen. Die bredere groep is mede gezien de beperkte tijd tussen het eerste voorstel van Liechtenstein en International Criminal Justice Day niet tot stand gekomen. Van de 16 ondertekenende Ministers zijn 13 afkomstig uit Europa. Desondanks waardeert Nederland dit initiatief zeer en zal ons land zich blijven inzetten voor het Strafhof.
Deelt u de oproep van uw collega Ministers wereldwijd? Zo ja op welke wijze bent u voornemens om die oproep alsnog expliciet en publiekelijk te steunen?
Zie antwoord vraag 1.
De gevangenisstraf voor een optredende agent |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Toch cel voor schietende agent»1?
Ja.
Hoe duidt u de veroordeling van de agent die een verdachte wilde arresteren van een ramkraak, die ook nog eens inreed op agenten en bovendien een jaar gevangenisstraf tegoed had?
Zowel het Openbaar Ministerie als de hoofdagent hebben aangekondigd hoger beroep aan te tekenen op het bedoelde vonnis. Omdat de zaak onder de rechter is, past het mij niet hierover uitspraken te doen.
In hoeverre begrijpt u dat het straffen van agenten die optreden tegen criminelen, de moraal bij de politie ondermijnt en zelfs kan leiden tot terughoudendheid bij politie-optredens?
Ik begrijp dat het politieagenten raakt wanneer een collega veroordeeld wordt voor het toepassen van geweld. Politiemensen moeten hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden en in gevaarlijke situaties. Waar burgers dat in het algemeen mogen vermijden, wordt van de politie juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treedt. Ik begrijp daarom dat het vonnis bij politiemensen heftige emoties heeft losgemaakt. Agenten kunnen en moeten echter gewoon hun werk blijven doen, inclusief het gebruik van geweld indien dit noodzakelijk is.
In alle gevallen waarin geweldsaanwending door de politie ernstige gevolgen heeft veroorzaakt moet onderzoek plaatsvinden naar de toedracht van het voorval.2 Omdat de wens bestaat om bij een dergelijk onderzoek meer recht te doen aan de juridische status van politieagenten, loopt er momenteel een traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politie (Kamerstuk 29 628, nr. 400). Daarbij wordt gekeken welke verbeteringen mogelijk zijn in het gehele proces van het melden, registreren en beoordelen van geweld: de juridische status, de juridische bijstand alsmede de nazorg en opleiding van politieambtenaren. Na de zomer zal ik uw Kamer nader informeren over deze stelselherziening.
Ziet u in dat het veroordelen van de betreffende agent tot een gevangenisstraf en zelfs het betalen van een schadevergoeding, niet strookt met het rechtsgevoel van velen in ons land?
Zie antwoord vraag 2.
Het door het Openbaar Ministerie achterhouden van een rapport dat ontlastend was voor de veroordeelde in de Showbizzmoordzaak |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) al in 2004 wist dat de eerder veroordeelde Hunnik de Hilversumse platenbaas Van der Laar niet gedood kon hebben, maar dat deze ontlastende informatie jarenlang niet is gedeeld met de veroordeelde, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe?1
De Hoge Raad heeft op 26 mei 2015 de herzieningsaanvraag toegewezen en bepaald dat het gerechtshof Den Haag de zaak opnieuw moet behandelen. Nu de zaak onder de rechter is, past het mij niet een oordeel te geven op de gang van zaken en het onderzoek.
Is het waar dat de reden voor de weigering het ontlastende rapport te verstrekken was dat de veroordeelde werd gezien als derde en dat de privacy van anderen (de mogelijke daders) gewaarborgd moest worden? Hoe beoordeelt u dit? Was geen andere oplossing denkbaar geweest om er voor te zorgen dat ontlastende informatie, die van belang kon zijn voor een herzieningsverzoek en het zuiveren van de naam, de (mogelijk ten onrechte) veroordeelde wel zou bereiken?
Nee, dat is niet waar. Het betreffende rapport is in 2004 in opdracht van het arrondissementsparket opgemaakt en bestaat uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid uit 2002 en een analyse van de reeds bekende informatie uit het procesdossier. Dit rapport behoorde niet tot het procesdossier, omdat het pas na het onherroepelijk worden van de veroordeling in 1994 is opgesteld.
In de periode van 2006 tot en met 2011 heeft de veroordeelde (eerst alleen, later met zijn raadsman) enkele verzoeken om inzage in zijn gegevens gedaan bij het ressortsparket. De veroordeelde heeft toen inzage gehad in het procesdossier dat zich bij het ressortsparket bevond. Bij het ressortsparket was het bestaan van de het rapport niet bekend. Er is toentertijd ook geen overleg geweest tussen het ressortsparket en het arrondissementsparket. Eerst in 2012 is het rapport bij het procesdossier gevoegd. Daarom is pas in 2012 inzage in dit rapport gegeven aan de veroordeelde.
Hoe kan het dat het OM dit rapport ook niet heeft gedeeld met de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) die gerechtelijke dwalingen onderzoekt, waardoor de zaak al jaren geleden heropend had kunnen worden?
Hoewel in 2006 door het arrondissementsparket is geoordeeld dat de zaak mogelijk zou moeten worden voorgelegd aan de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS), is dat nooit gedaan. Dit is voor het Openbaar Ministerie (OM) aanleiding geweest om tegelijk met het onderzoek naar het daderschap in deze zaak ook te kijken naar de gang van zaken rond het niet voorleggen van de zaak en het rapport aan de CEAS. In dit kader heeft er archiefonderzoek bij het OM plaatsgevonden en is er gesproken met de toenmalig betrokken medewerkers van het OM. Dit heeft echter niet tot duidelijkheid geleid over de reden waarom de zaak niet is voorgelegd aan de CEAS. Het is inderdaad onbevredigend dat niet meer kan worden achterhaald waarom dit niet is gebeurd.
Deelt u de mening dat het onbevredigend is dat volgens het OM niet meer te achterhalen is waarom dit is gegaan zoals het is gegaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Is nader onderzoek mogelijk en kansrijk om op te helderen waarom dit is gebeurd, wie hiertoe heeft besloten en waarom? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn reeds maatregelen genomen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens op deze wijze kan gebeuren? Zo ja, welke? Zo nee, welke maatregelen moeten er nog genomen worden?
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening ten voordele per 1 oktober 2012 is de CEAS opgeheven. De taken van de CEAS zijn overgedragen aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een veroordeelde kan bij de procureur-generaal ter voorbereiding van zijn herzieningsaanvraag een verzoek indienen tot nader onderzoek naar bepaalde feiten. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek tot nader onderzoek kan – of in bepaalde gevallen moet – de procureur-generaal advies vragen aan de adviescommissie afgesloten strafzaken. Deze adviescommissie is vergelijkbaar met de voormalige toegangscommissie van de CEAS. De adviescommissie is niet alleen bevoegd om kennis te nemen van alle stukken die verband houden met de strafzaak, maar ook om deskundigen en bij de strafzaak betrokken medewerkers van de politie en het OM te horen.
Welke waarborgen zijn er inmiddels om er voor te zorgen dat dergelijke (ontlastende) informatie niet meer zal worden achtergehouden voor de veroordeelde, zijn advocaat en de CEAS?
Zie antwoord vraag 6.
De verkoop van het Paleis van Justitie in Amsterdam |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten om welke redenen M7 Development is gekozen als koper? In welke mate speelde de hoogte van het bod een doorslaggevende rol?1
M7 Development BV heeft van alle biedende partijen de meest gunstige bieding gedaan. De bieding was zonder voorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke ordeningsaspecten en slechts een kortdurende voorwaarde ten aanzien van de financiële aspecten. Daarbij bood M7 Development BV ruimschoots de hoogste prijs.
Heeft u op enig moment overwogen om voor een andere kopende partij te kiezen? Kunt u dit toelichten?
Nee. De verkoopprocedure zoals hierboven beschreven laat daar ook geen ruimte voor.
Kunt u, al dan niet via vertrouwelijke terinzagelegging, aangeven om welke redenen de andere acht biedingen allemaal afvielen?
De biedingen zijn gerangschikt op voorwaardelijkheid en uiteraard geboden geldbedrag. De verkoopopbrengst voor de Staat is € 61.320.755,00. Bij vraag 1 heb ik aangegeven waarom de bieding van M7 Development BV het beste was. Gedane biedingen zijn commercieel vertrouwelijk en openbaarmaking zou de economische belangen en privacy van derden kunnen schaden.
Waarom heeft u de wens van de gemeente Amsterdam genegeerd en gekozen voor de partij die bij de gemeente als minst gewenst uit de bus kwam? Bent u zich ervan bewust dat deze verschillen van inzicht over de bestemming van het pand tussen gemeente, Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en koper kan leiden tot jarenlang juridisch gedoe en leegstand? Waarom kiest u dan toch voor deze kopende partij?
Het biedboek, dat in samenspraak met de gemeente Amsterdam is opgesteld geeft inzicht in de beoogde bestemming. De ruimtelijke ordeningsaspecten zijn van belang in het beoordelingsproces van de biedingen. In het biedboek is opgenomen dat partijen voorwaardelijke biedingen mochten doen waarbij alleen ruimtelijke ordening (acceptatie van de plannen door de gemeente) en financieringsvoorwaarden opgenomen mochten worden. In het geval van een voorwaardelijk beding op ruimtelijke ordeningsaspecten, is de (indicatieve) planbeoordeling van de gemeente meegewogen. Echter, M7 Development BV heeft ten aanzien van ruimtelijke ordeningsaspecten een onvoorwaardelijke bieding gedaan. Als gevolg van de onvoorwaardelijkheid van de bieding, kan en mag (overeenkomstig het biedboek) er niet getoetst worden op de haalbaarheid van de plannen. Derhalve is de door de gemeente uitgevoerde (indicatieve) planbeoordeling vooral relevant voor de bieder om te bepalen of een onvoorwaardelijke bieding verstandig is. Een kwalitatieve beoordeling van de plannen van gegadigden is als onderdeel van de verkoop niet aan de orde. Het gemeentelijke ruimtelijke ordeningstraject dient haar volledige publiekrechtelijke beloop nog te krijgen en speelt zich af tussen de gemeente en de kopende partij. De koper heeft in dit verband verklaard zich uiteraard volledig te zullen schikken in het ruimtelijke ordeningsproces zoals de gemeente Amsterdam dit voor zich ziet.
Van welke toekomstige bestemming is het Rijks Vastgoed Bedrijf (RVB) uitgegaan en in hoeverre komt die bestemming overeen met het lokale beleid van de gemeente Amsterdam en de specifieke eisen die de gemeente heeft vastgelegd in beleid over deze locatie?
Gegeven de betrokkenheid van de gemeente Amsterdam bij het opstellen van het biedboek stelt dit zeker dat alle kopende partijen duidelijkheid hebben ten aanzien van het gemeentelijke beleid in deze.
Klopt het dat alleen de laatste twee overgebleven partijen een bibob-screening2 hebben ondergaan, en wel onder druk van de gemeente? Zo ja, waarom alleen deze twee? Zo nee, hoeveel dan wel en waarom niet allemaal?
De procedure in het biedboek voorziet in een Bibob-toetsing van de beste twee biedingen. Het is niet zinvol om een Bibob-toets uit te voeren met een partij waarvan de bieding van dien aard is, dat er geen transactie zal plaatsvinden. Derhalve is het aantal toetsingen beperkt tot twee.
Klopt het dat de RVB alleen de kopende partij via bibob wilde toetsen? Waarom? Is dit niet raar omdat de RVB daarmee de schijn wekt dat ze belang hebben bij een positieve uitkomst? Is het staand beleid dat de RVB alleen bij de kopende partij een bibob-toets wil uitvoeren? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop wijs ik u erop dat de Bibob-toets wordt uitgevoerd door het landelijk bureau Bibob dat bij het Ministerie van VenJ is ondergebracht. De toets vindt volledig onafhankelijk plaats. Het Rijksvastgoedbedrijf kan daar geen invloed op uitoefenen en verneemt alleen de uitslag van de Bibob-toets.
Kunt u aangeven hoe uitgebreid de bibob-screening is geweest, waarom die pas later in het traject is toegepast, welke relatie er ligt met de afkoop van strafvervolging door de kopende partij in de zaak Hooijmaaijers, hoe het kan dat een van corruptie verdachte persoon een dergelijk groot pand kan kopen van de rijksoverheid en in hoeverre de screening afweek van wat de gemeente Amsterdam normaal gesproken verlangt bij dergelijke grote vastgoedtransacties?
De screening door het landelijk Bureau Bibob is gestart direct nadat de biedingen zijn beoordeeld en dus niet later in het traject. De Bibob-regelgeving is toegepast en in hoeverre Amsterdam aanvullende eisen stelt is mij niet bekend.
Op de gegevens, verkregen krachtens de Wet Bibob en daarop te baseren advies van het Landelijk Bureau Bibob berust, gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob, een geheimhoudingsplicht. Ik zal dus niet op de specifieke inhoud van deze zaak ingaan. In algemene zin kan ik wel aangeven dat verdenkingen die met een transactie zijn afgedaan bij beoordelingen op grond van de Wet Bibob betrokken worden. Als er sprake is van een transactie is in beginsel sprake van in Bibob-termen een «ernstig vermoeden» ten aanzien van het feit waarvoor een schikking is getroffen. Dit «ernstige vermoeden» kan worden betrokken bij de beoordeling van het gevaar. Dit leidt niet per definitie tot de conclusie dat er sprake is van een «ernstig gevaar». Op grond van de Wet Bibob zijn namelijk bijvoorbeeld ook het aantal van de (vermoedelijk) gepleegde strafbare feiten en de grootte van het daarmee verkregen voordeel van belang.
Zitten er kettingbedingen in het koopcontract? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Een doorverkoop is te allen tijde mogelijk, echter in dit specifieke geval is hiervoor toestemming van de Staat nodig. In artikel 27 van de koopovereenkomst is opgenomen dat voor vervreemding door koper binnen een termijn van 15 jaar na overdrachtsdatum toestemming van de Staat vereist is. De enige voorwaarde voor het verlenen van deze toestemming door de Staat bij doorverkoop door M7 Development BV aan een nieuwe eigenaar is een positief integriteitsrapport. De Staat moet deze toestemming verlenen, tenzij er redenen zijn die zich hier, op redelijke gronden, tegen verzetten. In lijn met de mogelijkheden die de koopovereenkomst biedt, heeft M7 Development bij de Staat een verzoek ingediend tot doorverkoop aan CTF Amsterdam BV, een dochteronderneming van CTF Coöperatief UA. Bij deze doorverkoop is dezelfde koopprijs gehanteerd en is zichtbaar in de openbare registers (Kadaster). De Staat heeft dus in eerste instantie gegund aan M7 Development BV, mede op basis van een volledig Bibob-onderzoek en is dus geen rechtstreekse contractspartner in deze doorverkooptransactie. Zij verleent slechts haar goedkeuring met betrekking tot de integriteitscontrole van de opvolgende eigenaar. Eén en ander zoals de Staat contractueel verplicht is te handelen.
Wanneer is het koopcontract onomkeerbaar? Is het technisch mogelijk de koop uit te stellen totdat de Kamer gelegenheid heeft om met u van gedachten te wisselen over deze verkoop? Zo ja, bent u daartoe bereid?
Op 22 juni 2015 heeft de gunning plaatsgevonden en daarmee was in juridische zin de koop reeds gesloten. Immers er was sprake van aanvaarding van de bieding. Ter bevestiging hiervan is op 7 juli 2015 de koopovereenkomst tussen partijen getekend. Op 29 juli is de akte bij de notaris gepasseerd en op 30 juli jl. heeft het Kadaster de akte openbaar gemaakt.
De gevolgen van een wijziging van een procesreglement van de rechtbanken |
|
Mona Keijzer (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat afgelopen jaar een wijziging van het procesreglement Civiel Jeugdrecht heeft plaatsgevonden?
Ja, dat klopt. Per 1 januari 2015 is het procesreglement Civiel Jeugdrecht gewijzigd. Deze wijziging ziet op de vraag wie als belanghebbenden worden aangemerkt en vloeit voort uit de uitspraak van de Hoge Raad van 9 september 2014 in combinatie met die van 21 mei 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL7043).
Wat is er veranderd ten aanzien van de positie van belanghebbenden, specifiek in de procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing voor een ouder zonder gezag?
Het procesreglement Civiel Jeugdrecht bevat een opsomming van de belanghebbenden. Uit deze opsomming is geschrapt: «de ouder(s) zonder gezag en de biologische vader indien er sprake is van family life met de minderjarige».
Klopt het dat aan deze wijziging een arrest van de Hoge Raad ten grondslag ligt waarin werd geconcludeerd dat de, zowel bij een ondertoezichtstelling als bij een uithuisplaatsing, betrokken rechten en plichten voornamelijk worden omschreven als voortvloeiend uit het gezag of uit de feitelijke verzorging en in een procedure tot ondertoezichtstelling de niet met het gezag beklede ouder niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv?1
Dat klopt. De wijziging is gebaseerd op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 9 september 2014. De Hoge Raad overwoog hierbij dat een ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige en rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. De rechten en verplichtingen van de niet met het gezag beklede ouder worden daardoor niet rechtstreeks geraakt in de zin van art. 798 lid 1 Rv. Gelet hierop kan de niet met het gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet worden beschouwd als belanghebbende, aldus de Hoge Raad.
Is het waar dat bovengenoemde wijziging van het Procesreglement tot gevolg heeft dat ouders zonder gezag sindsdien niet meer beschikken over de rechten die ze voorheen hadden, dat wil zeggen dat ze niet meer geïnformeerd en geraadpleegd worden over beslissingen en gebeurtenissen in het leven van het kind en ook geen inzage meer hebben in het dossier van het kind? Zijn er voorts nog meer gevolgen voor deze ouders denkbaar die voorheen belanghebbenden waren?
Onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft (artikel 798 Rv). Het zijn van belanghebbende heeft diverse processuele gevolgen, waaronder het ontvangen van het verzoekschrift en de beschikking, het worden opgeroepen voor de zitting en het mogen instellen van hoger beroep. Ook heeft de belanghebbende het recht om verweerschriften in te dienen (in eerste aanleg en in hoger beroep) en om alle stukken in te zien.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest uitleg gegeven aan het geldende recht m.b.t. het belanghebbende begrip, voor zover het een ouder zonder gezag betreft in een procedure tot (verlenging van de) ondertoezichtstelling. Daarmee moet die uitleg in de praktijk worden gebracht, hetgeen via het procesreglement Civiel Jeugdrecht is gebeurd.
Dat een ouder zonder gezag niet langer (standaard) als belanghebbende wordt aangemerkt betekent dus dat de hierboven genoemde rechten vervallen.
Echter, uiteindelijk is het aan de rechter om te bepalen wie hij als belanghebbende aanmerkt. Dit staat ook zo vermeld in het procesreglement. Daarnaast kan een ouder zonder gezag worden aangemerkt als informant en in die hoedanigheid voor de zitting betreffende een verzoek tot ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing worden uitgenodigd. Ten slotte kan de niet met het gezag beklede ouder een (verlenging van de) ondertoezichtstelling verzoeken. Indien dit verzoek niet (volledig) wordt toegewezen, kan hij als verzoeker hoger beroep instellen.
Kunt u aangeven hoe groot de groep is van ouders zonder gezag die te maken heeft met genoemde wijziging? Kunt u desgewenst Bureau Jeugdzorg en/of de Rechtspraak laten inventariseren hoeveel ouders het naar schatting betreft?
Wij noch de Rechtspraak, Jeugdzorg Nederland en de raad voor de kinderbescherming zijn in staat om een enigszins realistische inschatting van de omvang van deze groep ouders te maken. Dit wordt namelijk door geen van de instanties geregistreerd.
Kunt u zich voorstellen dat het voor de betreffende ouders niet te billijken is dat ze vanaf veelal de geboorte van het kind (het gaat niet om ouders die door de rechter uit hun gezag zijn ontzet) achteraf klaarblijkelijk onterecht gebruik hebben gemaakt van de uit artikel 798 Rv voortvloeiende rechten? Deelt u de mening dat dit de betreffende ouders zelf niet kan worden verweten?
Vanzelfsprekend kan betrokkenen die in het verleden gebruik hebben gemaakt van hun rechten geen verwijt worden gemaakt; zij mochten ervan uitgaan dat hen dit recht op dat moment toekwam. Wij zullen los daarvan de consequentie van de uitspraak voor betrokken partijen nader onderzoeken en ons op basis daarvan bezinnen op de vraag of nadere initiatieven noodzakelijk zijn.
Nemen betrokken instanties, zoals Bureau Jeugdzorg, hierover in alle betreffende gevallen contact op met de ouders en zo ja, op welke wijze?
Over het algemeen zal de raad voor de kinderbescherming de ouder zonder gezag ook betrekken bij zijn raadsonderzoek. De raad voor de kinderbescherming zal de ouder wijzen op zijn of haar processuele positie en aangeven welke mogelijkheden de ouder heeft om deze positie te wijzigen. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheid om gezag te vragen of om een omgang- of informatieregeling te laten vaststellen.
Begeleidt Bureau Jeugdzorg ouders ook bij de stappen die alsnog mogelijk zijn voor deze ouders, zoals een verzoek indienen bij de rechter om een informatieregeling en het indienen van een verzoek door Bureau Jeugdzorg aan de rechter om de ouders bij zittingen te laten deelnemen als informant?
De gecertificeerde instelling (voorheen bureau jeugdzorg) heeft met de ouders – met en zonder gezag – contact en zal hen op hun rechten en plichten wijzen in geval van een ondertoezichtstelling. Net als de raad voor de kinderbescherming, zal de gecertificeerde instelling met de ouders de juridische mogelijkheden bespreken.
Wat kunt u voor deze doelgroep betekenen in het licht van de hierboven gestelde vragen, bijvoorbeeld financieel, gelet op de mogelijk proceskosten die verbonden zijn aan genoemde verzoeken teneinde een informatieregeling bij de rechter af te dwingen?
Wij zien geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. Volgens de informatie die wij hebben ontvangen is de informatievoorziening aan de ouders voldoende op orde. Bovendien is er de mogelijkheid om beroep te doen op gesubsidieerde rechtsbijstand.
Het bericht dat de Friese rechtspraak wordt ontmanteld |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich het Algemeen overleg over de rechtspraak op 1 april 2015 waarin nadrukkelijk is gepleit voor behoud van de rechtspraak in Friesland en de mogelijkheid voor Friezen om in de eigen taal een proces te kunnen voeren?
Ja.
Herkent u het beeld van de Friese advocatenvereniging die stelt dat het gerechtshof in Leeuwarden wordt ontmanteld?1 Zo ja, welke delen zijn inmiddels verschoven naar steden buiten Friesland waaronder Groningen en Zwolle? Zo nee, wat klopt er niet?
Nee. Het zaaksverdelingsreglement van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is materieel ongewijzigd gebleven. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behandelt sinds 1 januari 2013 in de zittingsplaats Leeuwarden het hoger beroep tegen beslissingen van de rechtbank Midden-Nederland gedaan in de zittingsplaatsen Almere en Lelystad, van de rechtbank Noord-Nederland en van de rechtbank Overijssel gedaan in de zittingsplaats Zwolle. Verder houden raadsheren uit de zittingsplaatsen Arnhem en Leeuwarden, ter bevordering van de kwaliteit van rechtspraak en de rechtseenheid in civiele zaken, periodiek gezamenlijk zittingen in Zwolle. Het kan dus voorkomen dat Friese civiele zaken in hoger beroep dienen in Zwolle.
Klopt het dat het overgrote deel van de bestuursrechtszaken naar de rechtbank in Groningen gaat? Zo ja, wanneer is dat besloten en door wie? Waarom wordt daarvoor gekozen?
Ja. Op 22 november 2013 is door het bestuur van de rechtbank Noord-Nederland besloten het afdoen van bestuursrechtelijke zaken grotendeels te concentreren in de zittingsplaats Groningen. Dit besluit is op 27 februari 2014 gepubliceerd in de Staatscourant (jaargang 2014, nr. 5060) en van kracht sinds 1 maart 2014. Vanaf die datum worden alleen de voor de burger meest relevante zaken in alle drie de zittingsplaatsen van de rechtbank Noord-Nederland behandeld: sociale zekerheidszaken en lokale belastingzaken. De overige bestuursrechtelijke zaken uit het arrondissement Noord-Nederland worden behandeld in Groningen. Indien een bepaalde zaak een bepaalde regionale binding heeft, kan het gerechtsbestuur besluiten om deze in de in die regio gelegen zittingsplaats te behandelen.
Het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Nederland heeft destijds hiertoe besloten vanwege de relatief kleine en daardoor kwetsbare teams bestuursrecht die in iedere zittingsplaats van de rechtbank werkzaam waren. Concentratie werd nodig gevonden om te kunnen verzekeren dat er op de verschillende deelterreinen van het bestuursrecht een voldoende volume aan zaken zou ontstaan voor kennisbundeling en specialisatie. Dit besluit past binnen de doelstelling van de herziening van de gerechtelijke kaart om de kwaliteit van rechtspraak te versterken door het organiseren van grotere teamverbanden. Vanuit een oogpunt van toegankelijkheid van de bestuursrechtspraak is tegelijk besloten om veelvoorkomende burgerzaken ook in Leeuwarden en Assen te behandelen.
Wat betekent de verschuiving van delen van de rechtspraak voor civiele zaken die in Friesland spelen en voor de mogelijkheden om een zitting in de Friese taal te voeren?
In voorkomende gevallen kunnen Friese civiele zaken in hoger beroep dienen in Zwolle zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2. De Wet gebruik Friese taal maakt het mogelijk om tijdens een procedure bij de rechtbank in het gehele arrondissement Noord-Nederland en tijdens een procedure bij het gerechtshof in het gehele ressort Arnhem-Leeuwarden schriftelijk of mondeling de Friese taal te gebruiken.
Hoe verhoudt deze «ontmanteling» van de rechtspraak in Friesland zich tot de gerechtelijke kaart en bovenal tot het uitgangspunt van laagdrempelige bereikbaarheid van rechtspraak in heel Nederland?
Het gerechtsbestuur stelt krachtens de Wet op de rechterlijke organisatie een zaaksverdelingsreglement vast, waarin per zittingsplaats wordt bepaald voor welke categorieën zaken in die zittingsplaats zittingen worden gehouden. Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden met het belang van een goede toegankelijkheid, de kwaliteit en een gezonde bedrijfsvoering van de rechtspraak. Het zaaksverdelingsreglement behoeft vervolgens instemming van de Raad voor de rechtspraak, die onder meer toetst aan een goede toegankelijkheid van rechtspraak en een goede bedrijfsvoering van het gerecht. Ook de aanwezigheid van rechtspraak in Friesland wordt bezien binnen dit afwegingskader. Ik heb de genoemde boodschap van uw Kamer, verwoord in de motie van het lid Recourt c.s. (Kamerstuk 29 279, nr. 234), goed verstaan en zal hier in mijn contacten met de Raad voor de rechtspraak aandacht voor blijven houden.
Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Hoe verhoudt deze «ontmanteling» van de rechtspraak in Friesland zich tot de boodschap van de Tweede Kamer om de rechtspraak in Friesland zoveel mogelijk te behouden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen zet u samen met de Raad voor de rechtspraak om de rechtspraak voor Friesland te behouden?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt ten aanzien van alle regio’s in het meerjarenplan voor de Nederlandse gerechten expliciet rekening gehouden met laagdrempelige bereikbaarheid binnen de eigen regio? Zo ja, op welke wijze en welke overwegingen worden gehanteerd voor eventuele keuzes?
De rechtspraak werkt aan een meerjarenplan voor de gehele rechtspraak en de inhoud daarvan is mij nog niet bekend. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat dit plan eind augustus 2015 wordt vastgesteld, waarna ik geïnformeerd zal worden. Zoals door mij toegezegd tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 zal uw Kamer het meerjarenplan van mij ontvangen.
Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 5, 6 en 7.
Kunt u de Kamer actief informeren zodra meer bekend is over de toekomstvisie voor de Friese rechtspraak?
Zie antwoord vraag 8.
Het tussenrapport over de kosten van de gefinancierde rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de conclusies van het tussenrapport van de commissie «Duurzaam stelsel gefinancierde rechtsbijstand», waaruit onder andere is gebleken dat er geen sprake is van de door u veronderstelde «ongebreidelde» kostenstijging?1
De door het kabinet ingestelde Commissie «onderzoek oorzaken kostenstijging stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand en vernieuwing van het stelsel» (Commissie-Wolfsen) heeft, onder meer, tot taak onderzoek te doen naar de oorzaken van de kostenstijging van gesubsidieerde rechtsbijstand. Op 2 juni jl. heeft de Commissie-Wolfsen haar tussenstand uitgebracht. Deze tussenstand verwijst voor de inhoudelijke bevindingen van de Commissie-Wolfsen ten aanzien van de kostenstijging naar haar eindrapport. In afwachting van het eindrapport vind ik het zinvol noch opportuun om, nu het een aangelegenheid betreft die rechtstreeks de opdracht van deze commissie aan gaat, een standpunt in te nemen ten aanzien van de conclusies uit het tussenrapport van de door de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) ingestelde commissie «Duurzaam stelsel gefinancierde rechtsbijstand». Wel merk ik voor de goede orde op dat de door de NOvA ingestelde commissie de ontwikkeling van de kosten weergeeft aan de hand van andere definities dan die in het kader van de begroting worden gehanteerd. Ook zien de bevindingen op een ander tijdvak dan het tijdvak waarvan mijn ambtsvoorganger uw Kamer de kostenontwikkeling heeft geschetst.
Nadat de Commissie-Wolfsen haar eindrapport heeft uitgebracht zal ik mij beraden op nieuwe maatregelen en uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren. Daarbij zal ik de bevindingen van de door de NOvA ingestelde commissie betrekken.
Bent u bereid uw reactie vóór het op 2 juli 2015 geplande algemeen overleg over rechtsbijstand aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.