De stichting Collectief Onrecht |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Erven ondernemingsvermogen mag lager belast blijven»1 en herinnert u zich de eerdere vragen over de stichting Meldpunt Collectief Onrecht?2
Ja
Betekent de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat er definitief een einde is gekomen aan de kans dat particulieren op grond het onderscheid van fiscale vrijstelling van successie- en schenkingsrechten tussen ondernemingen en particulieren, recht op belastingteruggave zouden kunnen hebben? Zo ja, hoe oordeelt u dan over het feit dat de genoemde stichting d.d. 26 juni 2014 toch nog steeds beweert dat particulieren vanwege dit onderscheid belasting zouden kunnen terugvorderen?3 Zo nee, wat betekent die uitspraak dan wel?
Ik stel vast dat het Hof een helder antwoord heeft gegeven op de vraag of het onderscheid van de fiscale vrijstelling tussen ondernemingen en particulieren strijdig is met artikel 14 EVRM juncto artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM dan wel artikel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM. Het Hof beschrijft daarbij de vigerende belastingwetgeving en citeert zeer uitvoerig uit de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad en de beslissing van de belastinginspecteur, alvorens op basis daarvan tot zijn beslissing te komen. Het Hof beantwoordt de voorgelegde vraag ontkennend, en verklaart de verzoekers niet-ontvankelijk. Hiertegen staat geen rechtsmiddel open, zodat de procedure dus definitief is beëindigd.
Overigens blijkt uit de site van SMCO dat het EHRM alle ingediende verzoekschriften van het SMCO in de zaak erf- en schenkbelasting heeft afgewezen.
Deelt u de mening dat stichtingen, zoals Collectief Onrecht ten aanzien van erfbelasting, die particulieren laten betalen voor een juridische dienst die feitelijk niets meer is dan het wekken van loze verwachtingen en die feitelijk ook door die particulieren gratis zelf had kunnen worden verricht, de facto valse voorwendselen gebruiken voor eigen geldelijk gewin? Zo ja, is dit toegestaan en waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Of de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht zich aan dergelijke handelwijze schuldig maakt, is een vraag die de burgerlijke rechter kan beantwoorden als individuele personen die zich bij de Stichting hebben gemeld om hun belangen te laten behartigen in deze zaak en die zich benadeeld voelen, een oordeel vragen over de toelaatbaarheid van de handelwijze van de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht in deze zaak. Daarnaast is het aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om een beoordeling te maken of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en of haar optreden in dit geval gewenst is. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat is de stand van zaken van de meldingen over de Stichting Melding Collectief Onrecht die de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft ontvangen?
Er zijn, na de enkele meldingen in het voorjaar, geen nieuwe meldingen over de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht bij ACM binnengekomen. Of de ACM besluit op te treden naar aanleiding van meldingen is aan haar, als onafhankelijk orgaan ter beoordeling en daarover kan in het belang van een eventueel onderzoek geen uitspraak worden gedaan.
Kunnen de ACM of de Reclame Code Commissie zonder meldingen door consumenten, ook uit eigen beweging optreden tegen stichtingen die valse verwachtingen wekken? Zo ja, welke middelen staan hun ter beschikking en worden die in de praktijk ook aangewend? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat die mogelijkheid ter bescherming van consumenten wel zou moeten komen?
De ACM houdt toezicht op de naleving van de regels over oneerlijke handelspraktijken wanneer sprake is van niet-financiële producten en diensten. Een voorbeeld van een oneerlijke handelspraktijk is misleidende reclame. Het is aan de ACM om te besluiten of zij optreedt tegen bepaalde vermeende oneerlijke handelspraktijken. De middelen die de ACM daarbij kan inzetten variëren van een gesprek met de betreffende organisatie tot het opleggen van een boete. De ACM kan deze instrumenten inzetten als zij in een concreet geval oneerlijke handelspraktijken signaleert.
Als consumenten menen dat een reclame-uiting misleidend is, kunnen zij ook een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (hierna: RCC). De ACM en de RCC werken samen bij inbreuken op regels inzake misleidende en vergelijkende reclame. Deze samenwerking is geregeld in een samenwerkingsprotocol. De ACM kan handhavend optreden als sprake is van collectieve inbreuken op het consumentenrecht. Kern van het samenwerkingsprotocol is dat de ACM waar mogelijk zaken met betrekking tot misleidende en agressieve handelspraktijken op het gebied van reclame en vergelijkende reclame ter behandeling overlaat aan de RCC. Er kunnen redenen zijn om hiervan af te wijken. In dat geval draagt de RCC de zaak ter behandeling over aan de ACM. Dit kan onder meer het geval zijn bij het niet nakomen van een uitspraak of bij recidive.
Op grond van artikel 7 lid 2 van het Reglement betreffende de werkwijze van de Reclame Code Commissie kan de RCC ook ambtshalve beoordelen. Dit betekent dat de RCC zonder melding door consumenten kan optreden. De RCC maakt tot dus verre weinig gebruik van deze mogelijkheid. Wel wordt deze bevoegdheid – terughoudend- toegepast in het geval een consument een klacht indient en een evidente overtreding van de regels niet opneemt in zijn klacht. De RCC kan dan ambtshalve de klacht aanvullen. De RCC geeft desgevraagd aan terughoudend te zijn met het zelf oppakken van deze bevoegdheid omdat, om willekeur te voorkomen, dit zou impliceren dat zij alle reclame-uitingen zou moeten volgen.
De asielaanvraag van klokkenluider Snowden |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom heeft klokkenluider Snowden geen antwoord gekregen op zijn verzoek tot asiel in Nederland?1
Een asielverzoek kan ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 enkel in Nederland en in persoon worden ingediend. Het verzoek van de heer Snowden kan om die reden niet als asielverzoek in de zin van de Vreemdelingenwet worden aangemerkt en is dan ook niet als zodanig in behandeling genomen.
Bij brief van 12 januari 2003 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer (TK 2002–2003 19 637, nr. 719) is aangegeven dat het niet langer mogelijk is bij een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen met als doel «asiel».
In deze brief is aangegeven dat de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in juridische zin het einde betekende van de mogelijkheid om een verzoek tot overkomst voor asiel in te dienen in het land van herkomst. Dit is gelegen in het feit dat de vluchtelingendefinitie in de Vreemdelingenwet gelijk is aan die van het Vluchtelingenverdrag. Onder het Vluchtelingenverdrag kan iemand die zich in het land van herkomst bevindt de jure niet als vluchteling worden erkend. Indien een vreemdeling zich voor asielrechtelijke bescherming meldt op een Nederlandse post buiten zijn land van herkomst, kan deze in het voorkomende geval wel onder de vluchtelingendefinitie van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het uitgangspunt is ook in dat geval dat de vreemdeling niet voor bescherming in Nederland in aanmerking komt. De vreemdeling dient zich namelijk voor het verkrijgen van bescherming in eerste instantie te wenden tot de autoriteiten van het land waar hij zich bevindt. De meeste landen zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en zullen deze bescherming kunnen bieden. Indien blijkt dat dit niet mogelijk is, dient de vreemdeling zich te wenden tot UNHCR ten behoeve van statusdeterminatie. Indien UNHCR de aanvrager als mandaatvluchteling beschouwt, wordt betrokkene beschermd.
Waarom hebt u naar aanleiding van eerdere vragen over dit onderwerp de Kamer niet geïnformeerd over dit asielverzoek?
Er bestaat geen praktijk waarbij het kabinet de Kamer proactief informeert over individuele beschermingsverzoeken. Dit is met het oog op de privacy en veiligheid van individuen in zijn algemeenheid ook niet wenselijk. Er zijn door uw Kamer daarnaast geen expliciete vragen gesteld die in dit geval tot een andere handelwijze noopten.
Bent u bereid dit asielverzoek van de heer Snowden alsnog in procedure te nemen? Bent u bereid in die procedure mee te wegen dat de onthullingen van de heer Snowden van grote betekenis zijn geweest voor ons nationale belang?
Neen. Ik verwijs hierbij naar de uitgebreide beantwoording van vraag 1.
Medische zorg voor gedetineerden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Zorg ter voorkoming van overlijden in detentie»?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteurs dat de politie niet altijd goed kan beoordelen of personen die worden binnengebracht een lichamelijke ziekte hebben en dat zij soms ten onrechte als bijvoorbeeld dronken worden beschouwd en daardoor de benodigde zorg niet krijgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening van de auteurs dat voor die beoordeling altijd een arts nodig is? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie heeft in samenwerking met de GGD een protocol opgesteld waarin het tijdig inschakelen van medisch geschoold personeel in voornoemde gevallen is geregeld. Dit houdt onder meer in dat beoordelingen van ziekteverschijnselen bij personen in cellencomplexen of ophoudruimtes van de politie niet uitgevoerd dienen te worden door politieagenten of arrestantenverzorgers. Zij beschikken immers niet over de benodigde medische achtergrond. Alle personen die bij de politie worden ingesloten, worden bevraagd over hun gezondheid. Op basis hiervan wordt al dan niet een arts gewaarschuwd, die vervolgens verantwoordelijk is voor de medische begeleiding en behandeling. Geïntoxiceerde personen worden over het algemeen overgebracht naar een politiecellencomplex, omdat de voorzieningen daar veelal beter zijn dan in de politiebureaus. De politie geeft hiermee uitvoering aan de waarborgen zoals deze zijn vastgelegd in artikelen 2 en 3 EVRM. Wellicht ten overvloede wordt gewezen op de rapporten van het CPT2 van 2008 en 2012 waarin de toegang tot de medische zorg voor personen in politiecellen in het algemeen adequaat wordt bevonden.3
In hoeverre is het in een bovenstaande situatie niet inschakelen van medisch opgeleid personeel in strijd met het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel dat arrestantenverzorgers op het politiebureau verplicht moeten worden om een arts van de penitentiaire inrichting waarnaar de arrestant wordt overgeplaatst, ervan op de hoogte te stellen als een patiënt medische zorg nodig heeft gehad tijdens het verblijf op het politiebureau?
De auteurs wijzen op het belang van adequate informatiedeling en continuïteit in de zorgverlening binnen de strafrechtsketen. Het belang hiervan ondersteun ik en heeft mijn aandacht. Relevant vertrekpunt is dat de uitwisseling van medische gegevens vanwege het medisch beroepsgeheim voorbehouden is aan medische beroepsbeoefenaren. Een arts die door de politie wordt ingeroepen, treedt meestal eenmalig op als behandelaar en heeft vaak geen zicht op het justitiële vervolgtraject. De arts is verantwoordelijk voor een schriftelijke weergave van diens bevindingen en de verleende zorg. De procedure is vervolgens dat de arrestantenverzorger de medische informatie in een gesloten enveloppe meegeeft voorafgaand aan het vervoer, zodat deze bij aankomst in de penitentiaire inrichting aan de medische dienst kan worden overgedragen. Standaard wordt bij iedere gedetineerde binnen 24 uur na plaatsing een medische intake verricht. De medische dienst van de inrichting legt zo nodig ook contact met de bij de politie geconsulteerde arts.
Verschillende initiatieven zijn gaande om de informatie-uitwisseling tussen de politie en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) te verbeteren. Zo wordt gewerkt aan het verkorten van de verblijfsduur op het politiebureau en snellere overplaatsing naar de penitentiaire inrichtingen. Op het hiervoor ingestelde aanmeld- en overdrachtformulier worden ook bijzonderheden met betrekking tot gedrag en gezondheid uitgevraagd, zoals drugsgebruik, medicatiegebruik en agressie. Ook wordt hierop aangegeven of iemand medische zorg nodig heeft zodat de medische dienst de zorgverlening in de penitentiaire inrichting hierop kan instellen. Het nieuwe aanmeldformulier wordt in het najaar van 2014 landelijk uitgerold.
Een tweede ontwikkeling richt zich op de uitbreiding van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) binnen alle justitiële inrichtingen. Het EPD is reeds ingevoerd voor huisartsen en wordt uitgebreid met GGZ-toepassing. Hiermee wordt voorzien in een digitaal en integraal informatiesysteem waarmee zorgverleners in alle inrichtingen van DJI, ook bij overplaatsingen, beschikken over de relevante informatie over gedetineerden met medische problematiek. Met het oog op verdere optimalisering heeft DJI een zogenaamd zorgkoppelpunt ingekocht, waarmee op termijn de informatie-uitwisseling met externe zorgverleners mogelijk wordt. Dit is bijvoorbeeld nuttig bij (tijdelijke) overbrenging naar een regulier ziekenhuis of een GGZ-instelling.
Wat vindt u van het idee van de auteurs om voor gedetineerden met medische zorgbehoeften (incl. het verstrekken van medicatie) een groeidocument te gebruiken of een digitaal dossier op te maken dat bij iedere overplaatsing gecontroleerd en bijgewerkt moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat patiënten bij een acuut medisch probleem nog steeds in een Justitieel Medisch Centrum kunnen worden opgenomen, terwijl een dergelijk centrum alleen voor medisch stabiele patiënten is bedoeld? Zo ja, waarom is dat zo? Spelen in die gevallen penitentiaire overwegingen een zwaardere rol dan medische overwegingen? Zo nee, waarom niet?
Het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ), voorheen het Justitieel Medisch Centrum, is nadrukkelijk bestemd voor gedetineerde patiënten die niet-spoedeisende somatische zorg nodig hebben. Wanneer spoedeisende medische zorg nodig is of zorg die de mogelijkheden van het JCvSZ overstijgt, vindt overbrenging naar een regulier ziekenhuis plaats. Daar ontvangt een justitiabele, al dan niet onder bewaking, de noodzakelijke zorg. Zo is het mogelijk dat een operatie plaatsvindt in een regulier ziekenhuis en de gedetineerde gedurende de herstelperiode verblijft in het JCvSZ tot terugplaatsing naar de penitentiaire inrichting verantwoord is. Penitentiaire belangen en omstandigheden doorkruisen dit niet. Een arts van het JCvSZ beslist op basis van heldere in- en exclusiecriteria over de opname. Zoals ik in maart van dit jaar reeds aan uw Kamer meldde, constateerde de IGZ dat de afspraken hieromtrent worden nageleefd. 4
Afhandeling van incidenten door penitentiaire en TBS-inrichtingen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat in penitentiaire inrichtingen het beleid is ten aanzien van het verbaliseren van drugsvondsten in de inrichting?
Het aangiftebeleid in alle penitentiaire inrichtingen is gebaseerd op de door het Openbaar Ministerie opgestelde «Aanwijzing Opiumwet». Het aantreffen van meer dan 0,5 gram harddrugs bestemd voor eigen gebruik, de handel in harddrugs en het bezit van en handel in meer dan 5 gram softdrugs leiden tot aangifte. De politie en het Openbaar Ministerie oordelen vervolgens over het wel of niet verbaliseren van de aangifte en de verdere strafrechtelijke vervolging.
Kunt u toelichten wat in tbs-inrichtingen het beleid is ten aanzien van het verbaliseren van drugsvondsten in de inrichting?
Op grond van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden rust op het hoofd van de tbs-inrichting de verplichting om tegen een tbs-gestelde of anderszins verpleegde aangifte te doen van alle strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, die tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs met verpleging van overheidswege worden begaan. Voor overtreding van artikel 11 van de Opiumwet is voorlopige hechtenis toegelaten.
Hoeveel processen-verbaal worden er jaarlijks opgemaakt van drugsvondsten in tbs-inrichtingen? Kunt u dit per inrichting uitsplitsen?
Het aantal aangiftes en dus ook het aantal opgemaakte processen-verbaal wordt niet landelijk voor de penitentiaire inrichtingen bijgehouden. Hetzelfde geldt voor de tbs-sector als geheel. Voor tbs-gestelden met een verlofmachtiging wordt dit wel bijgehouden. Sinds 2011 is in deze categorie tweemaal aangifte gedaan voor verdenking van drugsgerelateerde feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan.
Hoeveel processen-verbaal worden er jaarlijks opgemaakt van drugsvondsten in penitentiaire inrichtingen? Kunt u dit per inrichting uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gebeurt er uiteindelijk met de drugs die gevonden is in de inrichtingen?
Gevonden drugs worden aan de politie overgedragen ter vernietiging.
Welke procedure wordt gevolgd op het moment dat een patiënt of een bezoeker in een penitentiaire inrichting wordt betrapt op drugsbezit? Welke procedure geldt in tbs-inrichtingen?
Gedetineerden worden gehoord door de directeur, die vervolgens beslist over een op te leggen sanctie. Sancties zijn bijvoorbeeld plaatsing op een strafcel, ontzegging van bezoek of uitsluiting van deelname aan bepaalde activiteiten. Ook wordt aangifte gedaan op grond van de «Aanwijzing Opiumwet» van het Openbaar Ministerie. Op invoer en drugsbezit door tbs-gestelden staan verschillende sancties zoals kamerarrest, uitsluiting van bepaalde activiteiten en het opschorten van verlofmogelijkheden. Bij een vermoeden van strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, wordt aangifte gedaan. Indien aan de tbs-gestelde tegen wie aangifte wordt gedaan verlof is verleend, wordt dit verlof terstond ingetrokken.
Bij invoer van drugs door het bezoek van een gedetineerde wordt aangifte tegen de bezoeker gedaan. In het vervolg kan de bezoeker de toegang tot de penitentiaire inrichting worden ontzegd of vindt het bezoek plaats achter glas. Ook in de tbs kunnen aan bezoekers die drugs invoeren beperkingen van de bezoekmogelijkheden worden opgelegd. De directeur van de kliniek kan, afhankelijk van de situatie, maatregelen nemen. Hierbij kunt u denken aan begeleid bezoek of het ontzeggen van de toegang tot de kliniek.
Wat is het beleid in zowel penitentiaire inrichtingen als tbs-inrichtingen op waarheidsvinding als het gaat om vermoedelijke strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld brandstichting, drugsbezit of geweldsincidenten?
De penitentiaire inrichting handelt het merendeel van de incidenten zelf af. Dit betreft lichte(re) incidenten, zonder ernstige gevolgen, waar de directeur zelf een sanctie oplegt. Bij ernstiger incidenten kan zowel een gedetineerde als een medewerker van de penitentiaire inrichting aangifte doen. Iedere penitentiaire inrichting maakt hierover afspraken met de regionale politie-eenheid. Die afspraken zijn afhankelijk van de prioriteiten bij de politie. Bij (vermoeden van) voortgezet crimineel handelen wordt het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van de politie geïnformeerd. Vanzelfsprekend kan de politie indien nodig onderzoek doen in een penitentiaire inrichting in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Als het vermoeden bestaat dat inrichtingspersoneel betrokken is bij strafbare feiten kan ook het Bureau Integriteit van DJI worden ingeschakeld.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 geldt voor het hoofd van een tbs-inrichting, dat vermoedt dat een tbs-gestelde zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dat hij gehouden is daarvan aangifte te doen. Betreft het een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten dan bepaalt het hoofd, al dan niet in overleg met de jurist van de inrichting, of toch aangifte wordt gedaan. Verder bestaat de mogelijkheid voor andere tbs-gestelden om aangifte te doen. De waarheidsvinding ligt vervolgens in handen van politie en justitie.
Daarnaast wordt bij een strafbaar feit altijd een melding «bijzonder voorval» naar de Dienst Justitiële Inrichtingen gezonden, waarbij ook wordt gemeld of aangifte is gedaan. Incidenten spelen vanzelfsprekend een rol in de verdere behandeling van een tbs-gestelde.
In hoeverre wordt bij een vermoeden van een strafbaar feit contact opgenomen met de politie? Wat is het beleid hierop in zowel penitentiaire Inrichtingen als tbs-inrichtingen?
Binnen de penitentiaire inrichtingen geldt het landelijk integriteitsbeleid en de eerder genoemde werkwijze van het GRIP voor het handelen bij een vermoeden van een strafbaar feit. Ten aanzien van strafbare feiten door tbs-gestelden geldt de al genoemde aangifteplicht. Wanneer het hoofd van de tbs-inrichting vermoedt dat er sprake is van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, doet hij tegen de desbetreffende tbs-gestelde(n) aangifte bij de politie.
Krijgt de politie na een (gewelds)incident altijd de mogelijkheid om te onderzoeken of sprake is geweest van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet? Wat is hierin het beleid in penitentiaire inrichtingen? Is dat beleid hetzelfde als bij tbs-inrichtingen? Zo nee, wat is het verschil en waarom?
In het geval van een aangifte geeft de directeur van de betreffende penitentiaire inrichting of tbs-inrichting politie en justitie voldoende gelegenheid de aangifte te onderzoeken.
Kunt u uitgebreid toelichten of er landelijk afspraken met de politie zijn gemaakt over het melden van vermoedelijke strafbare feiten of dat deze afspraken door elke inrichting afzonderlijk zijn gemaakt? Kunt u aangeven wat deze afspraak of afspraken inhouden?
Voor het antwoord inzake de penitentiaire inrichtingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Voor het antwoord inzake de tbs-inrichtingen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 en 7, met de aanvulling dat ik ook een landelijk geldende handleiding heb laten opstellen. Onder andere het Openbaar Ministerie, de nationale politie en de tbs-inrichtingen waren hierbij nauw betrokken. Deze handleiding beschrijft de werkwijze in het geval van het vermoeden van een strafbaar feit waarop de aangifteplicht van toepassing is. Er is een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en er is een beschrijving van het werkproces voor de aangiftes en het verbaliseren daarvan.
De handleiding vermeldt dat op basis van de wet en eventueel in overleg met de jurist van de inrichting, het hoofd van de inrichting bekijkt of het incident waarbij de tbs-gestelde betrokken is mogelijk een strafbaar feit betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. In gevallen waarin sprake is van een strafbaar feit waarvoor mogelijk voorlopige hechtenis is toegelaten dient direct contact te worden opgenomen met de lokale contactpersoon van de politie en met de TBS-officier, zodat het incident bij alle partijen bekend is, en gezamenlijk kan worden vastgesteld of het inderdaad een strafbaar feit is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en zo mogelijk ook al een (eerste) beoordeling kan worden gedaan of betrokkene als verdachte zal worden aangemerkt. Wordt geconcludeerd dat het een strafbaar feit betreft waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden afgegeven dan doet het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting aangifte van het strafbare feit bij de politie. Wanneer 112 is gebeld, komt de politie ter plaatse en wordt bij voorkeur de aangifte direct opgenomen of binnen 2 x 24 uur alsnog in de inrichting ofwel op een politiebureau. Wanneer er aangifte wordt gedaan in een niet-noodsituatie, ontvangt de inrichting binnen 24 uur een ontvangstbevestiging van de politie. Daarna ontvangt de inrichting het proces-verbaal van de politie. Indien de inrichting akkoord is met de inhoud daarvan, wordt dit proces-verbaal ondertekend en teruggezonden naar de politie. Indien de inrichting niet instemt met de inhoud van het proces-verbaal, wordt contact gezocht met de politie en wordt bezien of het proces-verbaal kan worden aangepast.
De ronselfilm ‘Fighting Journalists, Oh Oh Aleppo 'De spookstad’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ronselfilm «Fighting Journalists, Oh Oh Aleppo «De spookstad»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze film het ronselen van jongeren in Nederland voor de jihad in Syrië en de Levant tot doel heeft? Zo nee, waarom niet?
De film heeft de intentie om jongeren te radicaliseren en te stimuleren tot uitreis naar jihadistische strijdgebieden. Door middel van sociale media probeert de jihadistische beweging openlijk en provocerend naar buiten te treden teneinde jongeren op een sekteachtige wijze te rekruteren. Deze online aanwezigheid van de jihadistische beweging werkt radicalisering in de hand en faciliteert een glijdende schaal: van online retoriek naar fysieke actie.
Hoe beoordeelt u het feit dat het hier vooral derdegeneratieallochtonen betreft, die in de door de regering gehanteerde definitie als autochtoon te boek staan?
Het is niet relevant welke generatie allochtonen of autochtonen betrokken zijn bij het tot stand komen van deze film. Duidelijk is echter wel dat de geradicaliseerde jongeren zich tegen de kernwaarden van onze samenleving afzetten en dat dit onacceptabel is.
Bent u bereid de mensen en/of organisatie(s) achter deze ronselfilm op te pakken en te berechten, en deze personen, als zij een tweede paspoort bezitten, het Nederlandse paspoort af te nemen en hen uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het ronselen voor de jihad is een misdrijf. Het openbaar ministerie beslist per geval over eventuele vervolging. Bij een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf kan op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een dubbele nationaliteit.
De uitspraken van de heer K. (bestuurslid van de Stichting Islamitisch Onderwijs (SIO) Amsterdam en Omstreken) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Haags raadslid steunt terreurbeweging ISIS»1 en de steunbetuiging aan de terroristische organisatie ISIS die hij eerder op zijn facebook-pagina uitsprak? Deelt u de mening dat deze steunbetuiging verwerpelijk is?
Ja, ik ben bekend met het bericht dat u noemt en ook ik vind deze steunbetuiging verwerpelijk.
Is het waar dat de heer K. namens de SIO Amsterdam en Omstreken voornemens is om een islamitische school te stichten in Amsterdam? Zo ja, is het waar dat de gemeente Amsterdam de SIO Amsterdam en Omstreken voor 1 augustus aanstaande een locatie voor de te stichten school moet aanbieden?
Op 28 oktober 2010 is van de Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam en omstreken een aanvraag ontvangen voor goedkeuring van de stichting van een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs voor mavo, havo en vwo op islamitische grondslag in Amsterdam. De aanvraag voldeed aan de wettelijke stichtingsnormen. Het criterium waarop alle aanvragen worden getoetst is de aanwezigheid van voldoende leerlingpotentieel. Indien dit wordt aangetoond, moet de bewindspersoon de stichtingsaanvraag goedkeuren. Er is in dezen geen discretionaire bevoegdheid. De aanvraag is derhalve goedgekeurd door mijn ambtsvoorganger (Staatscourant Jaargang 2011, nr. 16 108, 5 september 2011). Zodra de school daadwerkelijk van start gaat, komt de gevraagde scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo in Amsterdam voor bekostiging in aanmerking. Vooralsnog is nog geen zicht op een definitieve startdatum.
Het is niet zo dat de gemeente Amsterdam vóór 1 augustus 2014 huisvesting moet aanbieden. Elke gemeente moet binnen zes jaar na goedkeuring van de stichtingsaanvraag voorzien in de huisvesting van een nieuwe school. De gemeente is daarbij vanzelfsprekend afhankelijk van de beschikbaarheid van gebouwen.
Het is mij bekend dat de heer K., oftewel de heer Khoulani, lid is van het bestuur van de stichting SIO Amsterdam en Omstreken. Toen de stichtingsaanvraag werd gedaan, maakte hij overigens nog geen deel uit van het bestuur. De heer Khoulani is sinds 1 september 2013 secretaris van Stichting SIO Amsterdam en Omstreken.
Geven de uitspraken van de heer K. u aanleiding om het besluit voor het stichten van een islamitisch vo door SIO te heroverwegen?
De school is reeds gesticht en de wet biedt mij geen mogelijkheden om het eerder genomen besluit te herzien. Wel vind ik het uiterst ongewenst dat iemand die publiekelijk dergelijke uitspraken doet als bestuurder van een school zou kunnen fungeren. Op dit moment heb ik geen bekostigingsrelatie met deze stichting en daarom ook geen instrumentarium om actie te ondernemen. Dat ga ik wel doen op het moment dat de stichting daadwerkelijk voor bekostiging in aanmerking komt en men van start wil gaan met de school. Bij het antwoord op vraag 5 en 6 ga ik hier nader op in.
Onderschrijft u wel de opmerking van de minister van Buitenlandse Zaken dat ISIS een gevaar voor Nederland en Europa is2 en is dit het officiële kabinetsstandpunt wat betreft ISIS?
Ja. ISIS en de door ISIS gepropageerde radicale ideologie is een bedreiging voor de stabiliteit in de regio. Daarnaast heeft de jihadistische strijd in Syrië en Irak een aantrekkingskracht op buitenlandse strijders, waaronder ook Nederlanders. Zoals al eerder door het kabinet aangegeven vormt deze groep strijders een mogelijke bedreiging voor Nederland.
De dreiging van ISIS tegen het Westen is onverminderd aanwezig. In Europa hangt dit voor een groot deel samen met de jihadgang naar Syrië en Irak, en de daarop volgende terugkeer van jihadstrijders naar Europa. Terugkeerders vormen een substantieel risico voor de nationale veiligheid, omdat zij in jihadistische strijdgebieden vechtervaring hebben opgedaan en getraind zijn in het gebruik van bijvoorbeeld wapens en explosieven.
ISIS wordt door de VN, EU en Nederland beschouwd als een terroristische organisatie. Het kabinet vindt het gewelddadig en extreem onverdraagzaam gedachtegoed van ISIS, waar de beweging voor staat en waarin zij de rechtvaardiging vindt voor haar gruwelijk handelen, verwerpelijk. Het is bijzonder zorgelijk dat er individuen in Nederland zijn die dit gedachtegoed delen, maar daar staat tegenover dat de weerzin tegen deze beweging breed wordt gedeeld in de Nederlandse samenleving, ook onder onze moslimgemeenschappen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het onderwijs niet los kan worden gezien van de kwaliteit van bestuurders, hun missie en visie op vorming en onderwijzen van kinderen, en dat deze kwaliteit in het geding is op basis van de uitspraken van de heer K.? Zo ja, deelt u de mening op basis van de uitspraken van de heer K. en zijn rol als bestuurslid van de SIO Amsterdam en Omstreken dat het ondenkbaar is dat deze stichting als bevoegd gezag van een school kan en/of zal optreden?
Het is hoogst onwenselijk dat een bestuurder van een school publiekelijk dit soort uitspraken doet. De school is een plek waar jongeren elkaar ontmoeten en waar burgerschap wordt voorgeleefd. In de kern gaat burgerschap over de essentiële waarden die het fundament zijn van onze democratische samenleving. Deze waarden, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, respect voor andere meningen en luisteren naar elkaar zijn hiermee onlosmakelijk verbonden. Het sympathiseren met terroristische organisaties of het prediken van geweld en onverdraagzaamheid is hiermee onverenigbaar.
In artikel 17 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs is de burgerschapstaak van scholen vastgelegd. Iedere school voor primair of voortgezet onderwijs in Nederland moet zich houden aan deze wettelijke burgerschapstaak en daar zien we ook op toe.
In dit geval is er nog geen sprake van een school. De heer Khoulani is secretaris van het bestuur van de Stichting Islamitisch Onderwijs. Deze stichting heeft in 2010 een aanvraag gedaan om een nieuwe islamitische VO-school in Amsterdam te stichten. Deze aanvraag is goedgekeurd, maar op dit moment is nog geen huisvesting beschikbaar en zijn er dus geen concrete plannen om te starten met de school. Zodra ik de melding ontvang dat de school door het beschikbaar komen van huisvesting daadwerkelijk in aanmerking kan komen voor bekostiging, zal ik de inspectie inschakelen. Ik zal de inspectie vragen onderzoek te doen naar de mate waarin dit bestuur geloofwaardig invulling kan geven aan de geldende bekostigingsvoorwaarden, waaronder de wettelijke burgerschapstaak.
Mocht de inspectie constateren dat dit onvoldoende of niet het geval is, dan is dit voor mij reden om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat deze bestuurders met de school van start kunnen gaan. Het belang van goed onderwijs voor elke leerling staat bij mij voorop. De rol en verantwoordelijkheid van de bestuurders is daarin van groot belang.
Over welke instrumenten beschikt u om het stichten van een school door de SIO Amsterdam en Omstreken te blokkeren? Bent u bereid om al het mogelijke te doen om het stichten van een school door de SIO te blokkeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen voor 3 juli aanstaande beantwoorden met het oog op de korte termijn waarop de gemeente Amsterdam mogelijk huisvesting voor de te stichten school moet bewerkstelligen?
Ja.
Fraude met kinderopvangtoeslag |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Fraude met kinderopvangtoeslag door een buitenschoolse opvang»?1
Ja.
Klopt het dat er in deze casus acht gezinnen zijn die geen enkele toeslag (ook geen huur- en zorgtoeslag) meer krijgen, twee gezinnen waar een uithuiszetting dreigt en veel gezinnen bedragen terug moeten betalen tussen de 5.000 en 80.000 euro? Zijn er meer gevallen bekend van frauderende ondernemers waar de ouders uiteindelijk de dupe zijn? Zo ja, hoeveel?
Vanwege de geheimhoudingsplicht kan ik niet in de openbaarheid op individuele gevallen ingaan. In het algemeen kan ik wel het volgende zeggen. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de juistheid van een aanvraag voor (een voorschot) kinderopvangtoeslag. Als achteraf blijkt dat aan een van de voorwaarden niet is voldaan, moet volgens de wet (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Wet kinderopvang) de gehele toeslag worden terugbetaald. Ouders kunnen altijd tegen een terugvordering in bezwaar en eventueel in beroep gaan. Ik ben niet bekend in hoeveel gevallen ouders de dupe zijn van frauderende ondernemers.
Hoe succesvol is het terugvorderingsbeleid van de Belastingdienst? In hoeveel gevallen wordt het complete bedrag met succes teruggevorderd? Hoe verandert dit percentage met de grootte van het terug te vorderen bedrag?
In de wettelijke systematiek van toeslagen wordt na een aanvraag van een burger een voorschot uitgekeerd en vindt achteraf een definitieve toekenning van de toeslag plaats. De burger doet een aanvraag op basis van een geschat inkomen. Verder moet de burger bij zijn aanvraag voor een toeslag specifieke grondslagen per toeslagsoort opgeven. Zo moet bij de kinderopvangtoeslag worden opgegeven van welke soort opvang er gebruik wordt gemaakt, het aantal uren opvang, de prijs, het aantal kinderen en het aantal gewerkte uren. Het is inherent aan deze systematiek van bevoorschotting dat een deel van de uitgekeerde toeslagen door de Belastingdienst moet worden teruggevorderd dan wel dat er moet worden nabetaald.
Bij terugvordering van teveel uitbetaalde toeslagen kan de toeslaggerechtigde gebruik maken van een betalingsregeling. De burger krijgt standaard 24 maanden de tijd om te veel aangevraagde toeslagbedragen terug te betalen. In het overgrote deel van de gevallen, wordt de aangeboden terugbetalingsregeling nageleefd. Wanneer er niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan, neemt de Belastingdienst invorderingsmaatregelen.
In een klein deel van de gevallen wordt de schuld buiten invordering gesteld. Het gaat kort gezegd om burgers waarbij er geen verhaalmogelijkheden (meer) zijn omdat ze failliet zijn gegaan of in de schuldhulpsanering zitten of om burgers die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Deze vorderingen blijven wel invorderbaar. In het geval geen standaard betalingsregeling dan wel een betalingsregeling op maat mogelijk is, kan binnen vijf jaar na afloop van de betalingstermijn een vordering worden verrekend met alle eenmalige en lopende uitkeringen die een schuldenaar ontvangt van de Belastingdienst. Het gaat dan om lopende toeslagvoorschotten, voorlopige teruggaven inkomstenbelasting, definitieve tegemoetkomingen en definitieve aanslagen.
In het eerste halfjaar van 2014 is € 228 miljoen aan terug te betalen kinderopvangtoeslag geïnd. In dezelfde periode is € 27 miljoen aan terug te betalen kinderopvangtoeslag buiten invordering gesteld (oninbaar geleden) vanwege onder andere faillissementen, wettelijke schuldsanering en overlijden. Deze cijfers komen uit de 14e Halfjaarsrapportage van de Belastingdienst die onlangs naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 066, nr. 215). Het invorderingssysteem van de Belastingdienst is er niet op ingericht om informatie te genereren over inningspercentages in relatie tot de omvang van het terug te vorderen toeslagbedrag.
Wordt er – direct of indirect – ook teruggevorderd van frauderende tussenpersonen of ondernemers of slechts van de ouders?
Ouders zijn verantwoordelijk voor de juistheid van een aanvraag kinderopvangtoeslag. Indien achteraf blijkt dat niet voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen wordt het ten onrechte ontvangen bedrag dan ook teruggevorderd van de ouders. Indien blijkt dat een kinderopvanginstelling medeplichtig is aan het aanvragen van een onjuiste kinderopvangtoeslag of dit heeft uitgelokt, kan sinds 1 januari 2014 de Belastingdienst/Toeslagen deze instelling een bestuurlijke boete opleggen. Ook kan de kinderopvanginstelling in dat geval aansprakelijk worden gesteld indien de kinderopvangtoeslag op haar bankrekening is uitbetaald. De Belastingdienst/Toeslagen kan in geval van onrechtmatig handelen ook strafrechtelijke of civiele stappen ondernemen tegen een kinderopvanginstelling. Daarnaast staat het ouders zelf vrij om zelf aangifte te doen van een strafbaar feit tegen een kinderdagverblijf of een gastouderbureau of een civiele schadevergoedingsprocedure aan te spannen.
Wordt er in het terugvorderingsbeleid van de Belastingdienst rekening gehouden met dit soort specifieke gevallen van oplichting? Hoe is dit in de praktijk vormgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u deze problemen met het terugvorderen van toeslagen in het licht van de motie Nijboer/Neppérus2, die de regering verzoekt «de toekenning van toeslagen zo vorm te geven dat het aantal terugbetalingen substantieel wordt verminderd»?
Het is inherent aan de huidige voorschotsystematiek dat nabetalingen en terugvorderingen ontstaan. Belastingdienst/Toeslagen berekent het recht op kinderopvangtoeslag op basis van schattingen van burgers, onder andere met betrekking tot het inkomen, het aantal gewerkte uren en het aantal af te nemen uren kinderopvang. Het kunnen beschikken over actuele en betrouwbare gegevens uit basisregistraties en/of andere derden gegevens is een continu aandachtspunt voor Belastingdienst/Toeslagen. Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2013 een aantal veranderingen in het toezicht doorgevoerd die moeten bijdragen aan het verminderen van het aantal terugbetalingen. Zo wordt voorafgaand aan het moment van beschikken en betalen, vastgesteld bij welke aanvragen sprake is van een risico op onjuistheid of onvolledigheid. In dergelijke gevallen wordt de aanvragers gevraagd om met bewijsstukken de juistheid en/of volledigheid van hun aanvraag aan te tonen. Over de uitvoering van de motie Nijboer/Neppérus informeer ik u in de aanstaande Halfjaarsrapportage.
Een veroordeelde pedofiel |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sytze van der V. woont boven kinderopvang in Amersfoort»?1
Ja.
Klopt het dat een veroordeelde pedoseksueel in Amersfoort een huis heeft gekregen boven een kinderopvang?
De burgemeester van Amersfoort heeft mij gemeld dat er geen sprake was van toewijzing van een woning door de gemeente. Betrokkene heeft zelf een woning geregeld en de burgemeester is hierover pas na de verhuizing geïnformeerd.
In algemene zin is een veroordeelde zedendelinquent in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor re-integratie, waaronder het vinden van huisvesting. Wanneer hij zijn straf heeft uitgezeten, is hij weer vrij burger en heeft hij vrijheid van vestiging. Dit betekent dat diegene zich, net als ieder ander, kan inschrijven voor woningen. Indien aan de criteria die desbetreffende woningcorporatie stelt, is voldaan, kan een huis worden toegewezen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een veroordeelde pedoseksueel überhaupt een huis heeft toegewezen gekregen in de buurt van instellingen die met kinderen werken?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre was de burgemeester op de hoogte van het absurde gegeven dat deze pedoseksueel een huis heeft toegewezen gekregen boven een kinderopvang en waarom is dit niet bij voorbaat geblokkeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het idee veroordeelde pedoseksuelen te weren uit kinderrijke gebieden?
Ik begrijp de zorg die de terugkeer in de maatschappij van een veroordeelde zedendelinquent teweeg kan brengen. Om deze terugkeer zo zorgvuldig en verantwoord mogelijk plaats te laten vinden kan het openbaar Ministerie of de strafrechter, naar aanleiding van een gepleegd strafbaar feit, vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen opleggen.
Met het oog op de maatschappelijke veiligheid wordt beoordeeld welke maatregelen en voorwaarden noodzakelijk zijn voor een juiste begeleiding van een, in dit geval, zedendelinquent die terugkeert in de maatschappij. Die beoordeling betreft een zorgvuldige afweging van alle, soms tegengestelde, belangen waarbij de feiten en omstandigheden van het individuele geval worden betrokken.
Daarnaast ben ik voornemens om te bewerkstelligen dat dit type delinquenten, waar nodig, langer onder toezicht van de reclassering kan worden gehouden. Om deze reden heb ik de afgelopen periode gewerkt aan het wetsvoorstel Langdurig toezicht op tbs-gestelden, zeden- en zware geweldsdelinquenten, dat volgens de planning van uw Kamer in september van dit jaar behandeld zal worden.
Het weren van veroordeelde pedoseksuelen uit alle kinderrijke gebieden is evenwel praktisch gezien niet mogelijk. Overigens keren jaarlijks een paar honderd (zeden-) delinquenten grotendeels probleem- en geruisloos terug in de samenleving. Voor slechts een beperkt aantal gevallen leidt de terugkeer tot problemen met huisvesting.
Fraude bij schadeherstel van auto’s |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Omvangrijke fraude bij autoschadeherstel»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja. Ik vind het goed dat het Verbond van Verzekeraars onderzoek heeft gedaan naar onregelmatigheden en fraude bij de reparatie van blikschade aan personenauto’s in de ongestuurde schadestroom en met aanbevelingen is gekomen om dit tegen te gaan. Fraude is een ernstige en ondermijnende vorm van criminaliteit en dient voorkomen en bestreden te worden.
Deelt u de mening van het Verbond van Verzekeraars dat het volstrekt onacceptabel is dat in meer dan tien procent van alle uitgevoerde reparaties er sprake is van fraude?
Ja.
Op welke wijze steunt u de oproep van het Verbond van Verzekeraars aan de autoschadeherstelbranche om maatregelen te nemen tegen de omvangrijke fraude?
De maatregelen die de branche in dit kader neemt, ondersteun ik, zolang deze binnen de wettelijke kaders passen en proportioneel zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat ze geen aantasting van de privacy mogen veroorzaken.
Ik vind het verder goed dat de autoschadeherstelbranche is opgeroepen deze problematiek uiterst serieus te nemen en maatregelen te nemen om fraude te voorkomen.
Steunt u de plannen van het Verbond van Verzekeraars om periodieke controles c.q. audits op reparaties uit te voeren en incidenten met schadeherstelbedrijven systematisch te registreren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het voornemen van het Verbond van Verzekeraars om standaard een kopie van de oorspronkelijke calculatie naar de voertuigeigenaar te sturen zodat autobezitters misstanden ook zelf kunnen signaleren en bij hun verzekeraar aan de bel trekken over dubieuze herstellers? Ziet u meer mogelijkheden om autobezitters, mede gelet op de eigen veiligheid als gebruiker van het voertuig, te helpen bij signalering van mogelijke fraude bij schadeherstel?
Een sluitende aanpak van fraude kan alleen in gezamenlijkheid worden gerealiseerd. Daarbij kunnen alle betrokken partijen, verzekeraars, schadeherstelbedrijven, maar ook de burger wiens auto hersteld wordt een rol spelen. Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, steun ik de maatregelen die de branche neemt zolang de maatregelen binnen de wettelijke kaders passen en proportioneel zijn.
Naast de genoemde aanbevelingen kan bijvoorbeeld nog aan de maatregel worden gedacht waarbij bedrijven misstanden in hun omgeving signaleren en melden bij de eigen brancheorganisatie of bij verzekeraars. Daarnaast kan het helpen als de branche consumenten voorlichting geeft over de aspecten waar ze op moeten letten bij autoschadeherstelbedrijven.
De RDW en de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV) kunnen tenslotte een rol spelen bij de signalering van mogelijke fraude bij schadeherstel. Een samenwerking tussen deze partijen is onlangs verankerd in het Convenant Schadevoertuigen. De afspraken zien onder andere op het uitwisselen van informatie. In de nabije toekomst kan een data-analyse van de verzamelde gegevens bijdragen aan het terugdringen van fraude met schadevoertuigen.
Indien de autoschadeherstelbranche er zelf niet in slaagt het structurele fraudeprobleem op te lossen, bent u dan bereid in te grijpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Naast de maatregelen die de verzekeringsbranche in haar onderzoek noemt, is een aantal andere acties ondernomen. Het Verbond van Verzekeraars heeft in 2011 met de Nationale Politie en het OM het «Convenant aanpak verzekeringsfraude» opgesteld. Eén van de doelen van het convenant is te komen tot een integrale, programmatische aanpak van verzekeringsfraude. Deze aanpak bestaat uit preventie, detectie, civielrechtelijke en strafrechtelijke afhandeling. Belangrijke uitgangspunten van het convenant zijn dat bij de aanpak van verzekeringsfraude preventie voorop staat en dat verzekeraars primair zelf verantwoordelijk zijn voor de (civielrechtelijke) afhandeling van fraudegevallen.
In een nadere uitwerking van het convenant is bepaald dat een eventuele aangifte in beginsel alleen – aanvullend – door verzekeraars wordt gedaan indien sprake is van een concreet fraudevermoeden binnen één van de door de verzekeringsbranche zelf benoemde thema’s. Recentelijk heeft de branche een aantal nieuwe thema’s benoemd voor de periode 2014–2015, waaronder fraude door dienstverleners bij autoschadeherstel. Politie en OM hebben voor het doen van aangifte vaste contactpersonen voor verzekeringsfraude aangewezen. Het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) van het Verbond van Verzekeraars heeft hierbij een intermediairfunctie.
Indien aangifte wordt gedaan, zal het OM bepalen of er in dat specifieke geval voldoende aanknopingspunten zijn om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Op welke manier gaan het Openbaar Ministerie en de politie invulling en uitvoering geven aan «fraude door herstelbedrijven» als aangiftethema 2014–2015 en welke doelstelling vindt u dat hiermee in 2015 moet worden behaald?
Zie antwoord vraag 6.
De doodsoorzaak van een gedetineerde die in 2011 is overleden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lijk arrestant Ihsan Gürz vol sporen van politiegeweld»?1
Ja.
Kent u de inhoud van het in het bericht genoemde rapport van de forensisch medisch specialist?
Er is op dit moment een procedure aanhangig ter behandeling van een klacht die op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering is ingediend vanwege het besluit van het openbaar ministerie om geen vervolging in te stellen in verband met het overlijden van betrokkene. Het betreffende rapport is opgesteld in opdracht van nabestaanden van betrokkene en is door hen ingebracht in deze procedure. Het openbaar ministerie heeft mij meegedeeld zodoende bekend te zijn met dit rapport. Nu deze zaak onder de rechter is, kunnen er geen mededelingen over worden gedaan.
Is de inhoud van het rapport voor u aanleiding nog eens de doodsoorzaak van de genoemde gedetineerde te onderzoeken? Zo ja, waarom en op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en waarom wijkt de conclusie van het genoemde rapport van de forensisch medisch specialist over de doodsoorzaak van de gedetineerde af van de eerder vastgestelde doodsoorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de bewoners uit de Tarwewijk, Rotterdam-Zuid angstig zijn voor de vrijlating van de 15-jarige Rotterdamse jongen die woensdag is aangehouden voor mishandeling van een meisje |
|
Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Buurt nekschopper vreest wraakactie» en «Schoppende jongen voor rechter-commissaris»?1 2 3
Ja.
Heeft u vernomen dat de gepeste 15-jarige leerlinge van het Thorbecke College anderhalf jaar lang door een groep werd achtervolgd met dreigementen, treiterijen op straat, op school en via whatsapp en andere social media? Heeft u vernomen dat er op een gegeven moment vijftien kinderen stonden te schelden voor de deur?4 Ervan uitgaand dat de school over een pestprotocol beschikt en dat dat werd nageleefd, deelt u de mening dat het in dit geval totaal heeft gefaald? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de artikelen waar u naar verwijst. Een dergelijke situatie waarin een meisje gepest en zelfs mishandeld wordt, is onacceptabel. Ik heb samen met de Kinderombudsman een plan van aanpak tegen pesten gemaakt, omdat ik vind dat wij allen – niet alleen de school, maar ook medeleerlingen, leraren en ouders – een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om pesten tegen te gaan.
Sommige vormen van pesten zijn strafbaar, zoals mishandeling, bedreiging en belaging. Het is belangrijk dat er aangifte wordt gedaan als er sprake is van een strafbaar feit. De school kan ook maatregelen treffen tegen pesters. Een notoire pester kan worden geschorst of verwijderd of tijdelijk naar een Reboundvoorziening worden gestuurd.
De wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg van Rotterdam heeft aangekondigd onderzoek te laten verrichten naar deze specifieke casus. De Jeugdconsul van de gemeente Rotterdam heeft de opdracht gekregen de gebeurtenissen rond de mishandeling van de leerlinge van het Thorbecke College tot op de bodem uit te zoeken. Ik vind het goed dat er actie ondernomen wordt en dat de toedracht en de rol van de school hierin wordt onderzocht. De lessen die hieruit geleerd kunnen worden, kunnen helpen bij het voorkomen van dergelijke nare incidenten in de toekomst.
In ogenschouw nemend dat zich ook in andere delen van het land dergelijke ernstige gevallen van maandenlange en soms zelfs jarenlange leerlingenterreur voordoen, deelt u de mening dat de pestprotocollen zich in eerste instantie moeten richten op het identificeren, het isoleren en het straffen van de daders, omdat alleen op die manier de slachtoffers de veiligheid geboden wordt waar zij het volste recht op hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik ben sowieso van mening dat een effectieve aanpak van pesten veel meer behelst dan het in huis hebben van een pestprotocol. Een goede aanpak van pesten is structureel en consequent en vergt de aandacht en inzet van alle betrokkenen in en om de school. Met de aangekondigde wetgeving wordt het voor de inspectie mogelijk om effectief toezicht te houden op de sociale veiligheid van de leerlingen op school. In de huidige situatie is er vaak – met een pestprotocol in de la – sprake van een papieren werkelijkheid die bekeken wordt door de inspectie. Dat wordt straks anders; de taak van scholen om zorg te dragen voor de sociale veiligheid van de leerlingen wordt verankerd in de sectorwetten. Elke school moet pesten tegengaan en de resultaten van haar anti-pestbeleid in beeld brengen via leerlingenquêtes. De inspectie gaat dan toezicht houden op basis van de gegevens waar het echt om gaat: de informatie over de veiligheid en het welzijn van de leerlingen.
Als er sprake is van pesten, moet een school de pesters aanpakken. De school moet alert en daadkrachtig optreden bij ernstige pestsituaties. In dit geval is dit gelukkig ook gebeurt, Maar met het aanpakken van de daders alleen wordt pesten doorgaans niet opgelost. We weten dat pesten een ingewikkeld proces is. Vaak zijn er meerdere pesters bij betrokken, maar ook omstanders die zwijgzaam toekijken en niet ingrijpen. Sommige leerlingen die gepest zijn, ontpoppen zich later tot pesters. De oplossing voor pesten moet dus ook in de groep worden gevonden en moet recht doen aan de verschillende – en soms wisselende – rollen van leerlingen. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft dit voorjaar vastgesteld dat een aantal anti-pestprogramma’s veelbelovend is en een belangrijke rol kan spelen bij de aanpak van pesten. De anti-pestprogramma’s die veelbelovend zijn, houden rekening met de groepsdynamiek die aan de orde is bij pesten en benaderen het probleem in zijn geheel.
Deelt u de mening dat het hard aanpakken van de pesters door de school en eventueel door Justitie zeer urgent is geworden door het snel toenemende gebruik van social media, waardoor daders door «de straat» in plaats van door de bevoegde instanties aangepakt dreigen te worden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze dreiging anders afwenden?
De cijfers over pesten – voor zover we daar inzicht in hebben – zijn al enkele jaren hetzelfde. We zien geen toename in het pesten, wel komt cyberpesten vaker voor.5 In het plan van aanpak tegen pesten heb ik dan ook benadrukt dat ook cyberpesten onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van school en ouders valt. Cyberpesten is een verschijningsvorm van pesten, geen separaat probleem. Leraren dienen hiervoor aandacht te hebben, want hoewel digitaal pesten niet altijd in het klaslokaal plaatsvindt, zijn de gevolgen ervan wel altijd merkbaar in de klas.
Ik vind niet dat het hard aanpakken van pesters urgenter wordt door de opkomst van social media, maar ik vind wel dat we alert moeten zijn op wat er op social media gebeurt. We moeten online pesten net zo serieus nemen als offline pesten.
De Uitbesteding van de SAR-taken vanwege 'vliegende Fyra' voor Defensie |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat u de komende vijf jaar stopt met het uitvoeren van maritieme zoek- en reddingsacties met helikopters?1
Ja.
Klopt het dat de reden voor deze uitbesteding de vertraagde levering van de NH-90 is, die te snel roest en slijt?
De uitbesteding liep al. Tijdens de introductieperiode van de NH-90 staat namelijk ook de uitvoering van de Search and Rescue (SAR) taken met helikopters van Defensie onder druk. Om die reden heeft Defensie al eerder besloten tot de tijdelijke uitbesteding van de SAR-taken gedurende de nachtelijke uren. Overleg met het beleidsverantwoordelijke Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft er begin dit jaar toe geleid dat de inzet van helikopters voor SAR-taken de komende jaren het beste kan worden uitbesteed, dat wil zeggen zolang de NH-90 nog niet volledig is geïntroduceerd. De ingehuurde helikopters worden beschikbaar gesteld aan de Kustwacht, die operationeel verantwoordelijk is voor de SAR op de Noordzee en in de ruime binnenwateren.
Herinnert u zich de waarschuwing tijdens het Algemeen overleg Materieel op 13 maart 2013, dat de NH-90 een «vliegende Fyra» voor Defensie dreigt te worden? In hoeverre komt dit nu uit?
In het desbetreffende algemeen overleg heb ik te kennen gegeven dat deze vergelijking niet opgaat. Hierbij heb ik aan de Kamer gemeld dat Defensie wordt geconfronteerd met grote problemen, maar dat zowel de inzet van de NH-90 helikopter tijdens de antipiraterijmissie voor de kust van Somalië als die in het Caribisch gebied succesvol was. De problemen bij de NH-90 hebben voor een belangrijk deel te maken met de kinderziekten van een wapensysteem in ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld ook te zien is bij de CV-90. Ook de introductie van de Lynx-helikopter ging destijds niet vanzelf. Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 27 juni jl. over de voortgang van het NH-90 project.
Klopt het dat de Kamer over de uitbesteding van de SAR-taken niet geïnformeerd is? Waarom verwijst uw woordvoerder naar het ministerie van Infrastructuur en Milieu en vindt u kennelijk dat hier geen pro-actieve informatieplicht van u naar de Kamer geldt?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is beleidsverantwoordelijk voor SAR. De taken zijn operationeel belegd bij de Kustwacht. De ingehuurde helikopters worden ter beschikking gesteld aan de Kustwacht. De SAR-taken zelf worden dus niet uitbesteed. Het SAR-beleid is beschreven in de Nota Maritieme en Aeronautische Noodhulp, die in 2010 is aangeboden aan de Kamer. Daarin zijn ook de ambities voor de uitbreiding van de SAR-normen opgenomen. Het betreft hier de uitvoering van staand beleid.
Herinnert u zich uw antwoord op de suggestie om de SAR-taken uit te besteden, namelijk dat deze taken door de NH-90 uitgevoerd zouden gaan worden vanaf 2014 en dat uitbesteding voor u geen besparingen op zou leveren?2
Ja. Overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft er begin dit jaar echter toe geleid dat de inzet van helikopters voor SAR-taken de komende jaren het beste kan worden uitbesteed, dat wil zeggen zolang de NH-90 nog niet volledig is geïntroduceerd. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 6.
Heeft u een draai gemaakt als het gaat om de uitbesteding van de SAR-taken?
Nee. SAR is een integraal onderdeel van het takenpakket van de maritieme helikopters. Het is dan ook mijn intentie om deze taken uiteindelijk te laten uitvoeren door de NH-90.
Waarom is bij de aanbesteding voor de civiele uitvoering van de SAR-taken gekozen voor een termijn van vijf jaar? Moet hieruit worden afgeleid dat de problemen met de invoering van de NH-90 zich over eenzelfde periode uitstrekken?
Ervaringen met het afsluiten van (helikopter) inhuurcontracten tonen aan dat de prijs per jaar afneemt, naarmate de duur van een contract langer wordt. Door de vertraging van de introductie van de NH-90 kwam het beschikbare aantal vlieguren onder druk komt te staan. Deze factoren pleiten ervoor een contract af te sluiten voor de duur van tenminste vijf jaar. Daarbij wordt de mogelijkheid opengehouden het bestaande contract te verlengen aan het einde van de contracttermijn. Het betreft een optie voor maximaal twee keer een verlenging van een jaar.
Is uw besluit om de SAR-taken uit te besteden ingegeven door bezuinigingen?
Nee. Het besluit is ingegeven door de vertraging van de introductie van de NH-90.
Bent u bereid de Kamer met de grootst mogelijke spoed, nog vóór het zomerreces, te informeren over de NH-90-problematiek?
Ja.
Bespioneren van Nederlanders door de NSA |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat «section 702» van de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) het mogelijk maakt dat communicatie tussen niet-Amerikanen gevestigd buiten de Verenigde Staten vrijelijk kan worden verzameld door de National Security Agency (NSA)?1
«Section 702» van de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) betreft de procedure voor het verzamelen van telecommunicatie van niet-Amerikanen gevestigd buiten de Verenigde Staten.
Kunt u uitsluiten dat gebruik makend van «section 702» Nederlanders worden bespioneerd door de NSA?
Zoals eerder ook met uw Kamer gedeeld heeft de Amerikaanse NSA gemeld dat Nederland geen doelwit is van de NSA. Het kabinet heeft geen aanleiding te veronderstellen dat dit onjuist is, doch uitsluitsel kan niet worden gegeven. De AIVD en MIVD verrichten daarnaast structureel onderzoek naar inlichtingenactiviteiten van buitenlandse mogendheden in Nederland en tegen Nederlandse belangen. Indien wordt geconstateerd dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de Nederlandse regering altijd maatregelen.
Hoe gaat u onderzoeken op welke schaal Nederlanders door de NSA worden bespioneerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat «section 702» ingezetenen van de Verenigde Staten beschermt tegen spionage, maar tegelijkertijd de mogelijkheid schept voor spionage van niet-Amerikanen?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in een eerder stadium hierover reeds zijn zorgen uitgesproken richting de Verenigde Staten.
Wat gaat u doen om in dit verband de privacy van Nederlanders te beschermen?
Ik verwijs hierbij graag naar de van toepassing zijnde passage uit mijn brief aan uw Kamer van 30 juni 2014 jl.:
De motie Segers c.s. (TK 30 977, nr. 97) verzoekt de regering in overleg te treden met de overheden en diensten van bondgenoten waarmee wordt samengewerkt, om te komen tot nieuwe en expliciete afspraken over de eerbiediging van de mensenrechten. Zoals uw Kamer eerder is gemeld, spannen de AIVD en de MIVD zich in multi- en bilateraal verband in om te komen tot dergelijke afspraken. Zo nemen de diensten deel aan het uitwerken van een voorstel om te komen tot de ontwikkeling van normen voor samenwerking tussen de Europese inlichtingendiensten. Het betreft één van de acht punten die Bondskanselier Merkel in juli 2013 heeft voorgesteld om te komen tot betere waarborgen voor de bescherming van de privacy. Daarnaast is Nederland ook in gesprek met de VS om de afspraken over de samenwerking waar nodig te herzien. Voor beide processen geldt dat de eerbiediging van mensenrechten kaderstellend is.
Kunt u uitsluiten dat de werkwijze die de Government Communications Headquarters (GCHQ) toepast om Britten te bespioneren op Facebook, Twitter, Youtube of Google ook door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) wordt toegepast?2
In rapport 38 constateert de CTIVD dat er geen sprake is van het stelselmatig buiten de wet om verwerven van (persoons)gegevens door de AIVD alsmede dat de methoden die de AIVD aanwendt om gegevens op het gebied van telecommunicatie te verzamelen passen binnen de bevoegdheden die in de Wiv 2002 aan de AIVD is toegekend. De Commissie meldt verder in haar onderzoek geen aanwijzingen te hebben gevonden dat de AIVD buitenlandse diensten, bij wijze van U-bochtconstructie, verzoekt gegevens te verzamelen op een manier die henzelf niet is toegestaan. Het kabinet sluit zich aan bij de zienswijze van de CTIVD (zie ook de kabinetsreactie op rapport 38 van de CTIVD van 11 maart jl.).
Kunt u uitsluiten dat de AIVD gebruik maakt van informatie die verzameld is door de Verenigde Staten, gebruik makend van PRISM, zoals ook de GCHQ doet?3
Zie antwoord vraag 6.
De relatie tussen de bekostiging van de jihad en de georganiseerde criminaliteit |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Gangster-islam bedreigt ons land»?1
Ja
In hoeverre is bekend of, en in welk kader, vanuit Nederland naar Syrië afgereisde jihadisten in het verleden in aanraking zijn geweest met de politie en het Openbaar Ministerie?
Het is bekend dat er verschillende personen met criminele antecedenten betrokken zijn bij de Nederlandse jihadistische beweging. In de beoordeling van de mate van dreiging die uitgaat van individuen wordt nadrukkelijk meegewogen in hoeverre er sprake is van een crimineel verleden, geweldshistorie en contacten in criminele netwerken. Er worden maatwerkinterventies afgesproken in casus overleggen tussen politie, OM en gemeenten. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Kunt u aangeven of, en op welke wijze, er gelden vanuit het criminele circuit worden gebruikt om de (internationale) jihad te bekostigen?
De politie brengt samen met de Financial Intelligence Unit – Nederland financiële stromen vanuit Nederland naar het buitenland in kaart. Daarbij is ook aandacht voor mogelijke financiering van de gewelddadige jihad met gelden vanuit het criminele circuit. Echter, vaak is niet duidelijk of en op welke wijze criminele gelden worden ingezet voor de jihadistische strijd.
Op welke manier wordt de relatie tussen de georganiseerde criminaliteit in Nederland (maar ook andere Europese landen) en de internationale jihad meegenomen in het contraterrorismebeleid?
In het contraterrorisme beleid wordt gekeken naar de mate waarin sprake is van verwevenheid van de georganiseerde criminaliteit en terroristische netwerken.
Indien het vermoeden bestaat dat een persoon geldelijke steun verleent aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, is deze handeling conform Artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar. Het is aan het Openbaar Ministerie (OM) om per geval te besluiten of tot vervolging wordt overgegaan. Daarbij zal het OM de bij de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie betrekken.
In hoeverre deelt u inmiddels de opvatting dat iedere terugkerende jihadist opgepakt dient te worden en in administratieve detentie moet worden geplaatst?
Conform eerder correspondentie met uw Kamer over dit onderwerp, acht het Kabinet het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding, op dit moment niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het OM over voldoende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is bij verdenking van een terroristische misdrijf bewaring mogelijk, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast kunnen diverse bestuurlijke instrumenten worden getroffen, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 30 juni jl. aan uw Kamer (kenmerk 534821).
Het bericht “Man rent geboeid weg uit politieauto” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Man rent geboeid weg uit politieauto» en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ik ben bekend met het bericht. De bevolen gijzeling van de arrestant was op basis van een zogeheten Mulder-feit, een verkeersgedraging. Het is niet bekend hoe de geboeide arrestant uit de politieauto heeft weten te ontsnappen, aangezien dit niet door de betrokken politiefunctionarissen zelf, noch (voor zover bekend) door iemand anders is waargenomen.
Hoe is het mogelijk dat een geboeide arrestant alsnog de benen heeft kunnen nemen uit een politieauto?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer over deze ontsnapping en de achtergrond van deze arrestant te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer inzage te geven in zowel het daadwerkelijk aantal ontvluchtingen van gedetineerden en arrestanten als het aantal pogingen hiertoe van gedetineerden en arrestanten vanaf september 2013 tot heden? Zo nee, waarom niet?
In de periode september 2013 tot en met april 2014 hebben in totaal acht justitiabelen een poging gedaan zich tijdens transport te onttrekken. In deze periode is één justitiabele ontvlucht.
Cijfers over het aantal ontvluchtingen en het aantal pogingen hiertoe van arrestanten zijn niet beschikbaar, omdat dit niet als zodanig wordt geregistreerd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de broekstok standaard wordt gebruikt om uit te sluiten dat gedetineerden en arrestanten tijdens transport de benen kunnen nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het huidige beleid rondom de toepassing van vrijheidsbeperkende middelen voor justitiabelen, zoals de broekstok, volstaat. Op basis van een individuele inschatting, voorafgaand aan het transport, wordt bepaald of het toepassen van een vrijheidsbeperkend middel noodzakelijk is. Hierbij wordt rekening gehouden met de kenmerken van de persoon (onder andere gedrag en eerdere incidenten), alsmede de omstandigheden van het transport (zo is transport naar een ziekenhuis risicovoller dan naar een Rechtbank). De transportbegeleiders van de Dienst Vervoer en Ondersteuning hebben daarnaast de bevoegdheid om vrijheidsbeperkende middelen in te zetten gedurende het transport, indien dat naar hun oordeel op dat moment noodzakelijk is. Zij zijn goed in staat om per justitiabele een adequate afweging te maken.
Bij de aanhouding en het transport van arrestanten volstaat het gebruik van handboeien – of eventueel tie-wraps – conform de Ambtsinstructie en het Besluit bewapening en uitrusting politie in nagenoeg alle gevallen als vrijheidsbeperkend middel.
Deelt u de mening dat, zolang u het boeibeleid niet aanscherpt maar verder verslapt, u persoonlijk verantwoordelijk bent voor iedere ontsnapping en de mogelijke schade en slachtoffers die iedere ontsnapping met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de kosten van de opsporing te verhalen op deze arrestant? Zo nee, waarom niet?
Omdat de handhaving van de openbare orde en veiligheid en opsporing tot de kerntaken van de overheid worden gerekend, ben ik van mening dat dergelijke kosten door de overheid moeten worden gedragen.
Vluchtelingen met vals paspoort die vrijuit gaan |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Vluchteling met vals paspoort vrijuit»?1
Ja.
Klopt het dat de Hoge Raad heeft bepaald dat een asielzoeker niet strafrechtelijk behoort te worden vervolgd wegens het in het bezit hebben van vervalste documenten?
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een asielzoeker niet strafrechtelijk dient te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van valse of vervalste documenten.2 Dat betekent dat de asielzoeker niet strafrechtelijk kan worden vervolgd totdat onherroepelijk afwijzend op de asielaanvraag is beslist. Na een afwijzing van de asielaanvraag kan de vreemdeling strafrechtelijk worden vervolgd voor het gebruik van valse of vervalste documenten in de asielprocedure. Een asielzoeker kan ook strafrechtelijk worden vervolgd als hij gebruik maakt van valse of vervalste reisdocumenten nadat hij in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Het gaat dan bijvoorbeeld om strafrechtelijke vervolging wegens fraude na afronding van de asielprocedure.
Deze praktijk is niet nieuw. Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad uit 20123 vervolgt het Openbaar Ministerie in beginsel alleen nog zaken waarbij een vreemdeling in het bezit is van een vals of vervalst reisdocument als er een onherroepelijke en afwijzende uitspraak is op de eerste asielaanvraag. Met het verschijnen van het arrest van 3 juni 2014 zijn de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie om vreemdelingen met een vals of vervalst reisdocument te vervolgen niet veranderd.
Deelt u de mening dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, waarin wordt bepaald dat er geen strafsancties mogen volgen voor vluchtelingen, ook niet als ze niet over de juiste papieren beschikken die kunnen aantonen dat ze uit een land komen waar hun leven of vrijheid wordt bedreigd, het onmogelijk maakt voor Nederland om te bepalen uit welk land een asielzoeker komt en dus of de asielzoeker wel daadwerkelijk een vluchteling is en hier wel of geen verblijfsstatus kan krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de strafrechtelijke procedure en de vreemdelingrechtelijke procedure. Het feit dat een asielzoeker niet kan worden vervolgd voor het gebruik van een vals of vervalst reisdocument zolang niet onherroepelijk vast staat dat hij geen vluchteling is, althans dat het Openbaar Ministerie daarin niet-ontvankelijk is, staat los van de beoordeling van de asielaanvraag. Voor die beoordeling is en blijft van belang dat de asielzoeker ter staving van zijn aanvraag documenten, zoals een paspoort, overlegt als hij die bezit. Indien de asielzoeker ter staving van zijn asielaanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren overlegt en opzettelijk de echtheid daarvan volhoudt, kan dit aan hem worden tegengeworpen en kan dat leiden tot afwijzing van zijn asielaanvraag.
Hoe vaak gebeurt het dat asielzoekers valse papieren gebruiken en achteraf helemaal geen vluchteling blijken te zijn?
Bij de beoordeling van een asielverzoek betrekt de IND de factoren die staan beschreven in artikel 31, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000, waaronder het door de vreemdeling overleggen van valse of vervalste documenten. Een afwijzing van een asielverzoek is altijd gebaseerd op een beoordeling van alle feiten en omstandigheden en niet op grond van één enkele omstandigheid zoals bijvoorbeeld het overleggen van valse of vervalste documenten. Er bestaan daarom geen gegevens op basis waarvan een direct verband kan worden gelegd tussen het aantal afgewezen asielverzoeken en het aantal malen dat er valse of vervalste documenten zijn overlegd.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt aan de hardwerkende Nederlander dat zij wel een straf of boete krijgen als zij over valse documenten beschikken of geen geldig identiteitsbewijs bij zich hebben en een asielzoeker niet? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag twee heb aangegeven, is strafrechtelijke vervolging mogelijk nadat de afwijzing van de asielaanvraag onherroepelijk is geworden. Als een vluchteling zich, nadat hem een asielverblijfsvergunning is verleend, schuldig maakt aan het gebruik van valse of vervalste reisdocumenten kan hij ook strafrechtelijk voor worden vervolgd, net als iedere Nederlander die zich aan een dergelijk delict schuldig maakt.
Deelt u de mening dat iedereen bestraft moet worden die de zaak met valse papieren wil bedonderen en dat asielzoekers daarbij niet moeten worden uitgezonderd? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt de bijzondere positie van de vreemdeling ten aanzien van wie nog niet onherroepelijk afwijzend op zijn asielaanvraag is beslist. Het arrest is bindend.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag tot gevolg heeft dat een asielzoeker niet strafrechtelijk wordt vervolgd wegens het in het bezit hebben van vervalste documenten?
Er zullen geen maatregelen worden genomen, anders dan dat in voorkomende gevallen goed zal worden bezien of sprake is van een vergelijkbare situatie als in de jurisprudentie van de Hoge Raad.
Bent u bereid om te bevorderen dat Nederland het Vluchtelingenverdrag opzegt, temeer daar Nederland daardoor nu de verplichting heeft om iedereen die zich hier aanmeldt op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt van het kabinet is dat Nederland bescherming biedt aan personen die in het land van herkomst vervolging of onmenselijke behandeling vrezen conform de daartoe geldende internationale verdragen en internationaal recht. Het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag verdraagt zich niet met dit uitgangspunt en is daarom niet aan de orde.
Het niet vervolgen van vluchtelingen met valse papieren |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vluchteling met vals paspoort gaat vrijuit in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat als gevolg van een arrest van de Hoge Raad, het Openbaar Ministerie geen vluchtelingen meer vervolgt als zij met valse papieren het land binnenkomen?
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een asielzoeker niet strafrechtelijk dient te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van valse of vervalste documenten.2 Dat betekent dat de asielzoeker niet strafrechtelijk kan worden vervolgd totdat onherroepelijk afwijzend op de asielaanvraag is beslist. Strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie is wel mogelijk na een onherroepelijke afwijzing van de asielaanvraag en wanneer de vreemdeling gebruik maakt van valse of vervalste reisdocumenten nadat hij in het bezit is gesteld van een asielverblijfsvergunning.
Deze praktijk is niet nieuw. Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad uit 20123 vervolgt het Openbaar Ministerie in beginsel alleen nog zaken waarbij een vreemdeling in het bezit is van een vals of vervalst reisdocument als er een onherroepelijke en afwijzende uitspraak is op de eerste asielaanvraag. Met het verschijnen van het arrest van 3 juni 2014 zijn de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie om vreemdelingen met een vals of vervalst reisdocument te vervolgen niet veranderd.
Hoe duidt u de uitspraak van de Hoge Raad en hoe beziet u uw pogingen om überhaupt een eigen toelatingsbeleid te voeren, als zelfs vluchtelingen met valse papieren geen strobreed in de weg gelegd wordt?
Het arrest van de Hoge Raad ziet op de strafrechtelijke vervolging van vreemdelingen voor het gebruiken van valse of vervalste reisdocumenten. Het heeft geen directe gevolgen voor het toelatingsbeleid. Er moet immers een onderscheid worden gemaakt tussen de strafrechtelijke procedure en de vreemdelingrechtelijke procedure. Het feit dat een asielzoeker niet kan worden vervolgd voor het gebruik van een vals of vervalst reisdocument zolang niet onherroepelijk vast staat dat hij geen vluchteling is, staat los van de beoordeling van de toelatingsvraag. Voor de beoordeling van de asielaanvraag is en blijft van belang dat de asielzoeker ter staving van zijn aanvraag documenten, zoals een paspoort, overlegt als hij die bezit. Indien de asielzoeker ter staving van zijn asielaanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren overlegt en opzettelijk de echtheid daarvan volhoudt, kan dit aan hem worden tegengeworpen en kan dat leiden tot afwijzing van zijn asielverzoek.
Hoeveel vluchtelingen zullen als gevolg van deze uitspraak niet worden vervolgd en deelt u de vrees dat deze ontwikkeling zorgt voor een aanzuigende werking?
Zoals ik in antwoord twee heb aangegeven is strafrechtelijke vervolging wel mogelijk nadat de afwijzing van de asielaanvraag onherroepelijk is geworden en wanneer de vreemdeling zich schuldig maakt aan het gebruik van valse of vervalste reisdocumenten nadat hem een asielverblijfsvergunning is verleend. Ik verwacht dan ook geen aanzuigende werking van het arrest van de Hoge Raad.
Hoeveel asielzoekers niet strafrechtelijk worden vervolgd laat zich niet voorspellen aangezien ieder asielverzoek op de individuele merites wordt beoordeeld.
Bent u bereid om al het mogelijke te doen om deze uitspraak ongedaan te maken, zelfs als dat betekent dat het Vluchtelingenverdrag moet worden opgezegd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt van het kabinet is dat Nederland bescherming biedt aan personen die in het land van herkomst vervolging of onmenselijke behandeling vrezen conform de daartoe geldende internationale verdragen en internationaal recht. Het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag verdraagt zich niet met dit uitgangspunt en is daarom niet aan de orde.
Het proefschrift ‘Sexoffender Risk Assessment In The Netherlands - Towards a risk need responsivity oriented approach’ van dr. W. Smid |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek en het proefschrift van dr. W. Smid over de behandeltoewijzing van zedendelinquenten op basis van risicotaxatie-instrumenten? Zo ja, hoe oordeelt u over het onderzoek en de aanbevelingen daarin in het algemeen?
Het proefschrift is mij bekend. De studie en het proefschrift sluiten aan bij het beleid dat vanaf 2002 werd ontwikkeld binnen het programma «Naar een veiliger samenleving». De studie van mevrouw Smid toetst als het ware met terugwerkende kracht het belang van dat beleid. De steekproef van dit quasi-experimenteel onderzoek bestond uit veroordeelde zedendelinquenten die in de maatschappij terugkeerden tussen 1996 en 20021 en bij wie achteraf op grond van hun dossiers de risicotaxaties zijn afgenomen. De getoetste adviezen uit de betreffende strafzaken stammen uit de tijd dat het gebruik van risicotaxatie-instrumenten in de Nederlandse praktijk nog in opkomst was. In de periode sindsdien zijn in wetgeving, beleid en uitvoering vele wijzigingen doorgevoerd waarvan sommige zeer ingrijpend.
Bent u bekend met het model van Risk Need Responsivity (RNR) en de bijbehorende principes? Deelt u de stelling van dr. W. Smid dat voor een effectieve behandeling van plegers deze principes leidend zouden moeten zijn bij het toekennen van behandelinterventies?
Het RNR-model is mij bekend. Bij alle typen van delictplegers geldt dit model tegenwoordig als leidend, dus ook bij zedendelinquenten. Zo gebruiken de reclasseringsorganisaties het RISc-instrument, waarmee een goede inschatting kan worden gemaakt van de dynamische risicofactoren. Specifiek voor zedenverdachten wordt de RISc aangevuld met een afname van de Static-99(r).
In de praktijk van het Pro Justitia-onderzoek door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) zijn zowel de risico-inschatting als ook het onderzoek naar en het advies over de zorg- en beveiligingsbehoeften en de interventiemogelijkheden belangrijke onderdelen van de rapportage. De RNR-uitgangspunten zijn sinds 2010 standaard opgenomen in de rapportage-formats voor gedragsdeskundigen. Het NIFP bewaakt de kwaliteit van de PJ-rapportages. Ook wordt de kwaliteit van de gerechtelijk deskundigen gewaarborgd door het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD). Voor de herregistratie van de deskundigen zal het NRGD in de komende periode de kennis van risicotaxaties als speerpunt hanteren.
Uit het proefschrift van dr. W. Smid blijkt dat de klinisch bepaalde behandeltoewijzing onvoldoende samenhangt met het recidiverisico; hoe beoordeelt u dat meer dan een kwart van alle veroordeelde verkrachters met een matig-hoog tot hoog recidiverisico na detentie zonder enige vorm van interventie terugkeerde in de samenleving (onderbehandeling)? Welke maatregelen stelt u voor om tot een effectieve keuze van behandeling te komen ter vermindering van de kans op recidive?
De onderzoekspopulatie stroomde uit in de periode van 1996 tot 2002. Sindsdien hebben zich rondom de tenuitvoerlegging van de tbs en de vrijheidsstraf veel veranderingen voorgedaan. Als uitgangspunt geldt dat de intensiteit van de behandeling moet aansluiten bij de ernst van de problematiek, maar met de kanttekening dat niet steeds alle zedendelinquenten met een hoog risico in aanmerking komen voor een hoog intensieve behandeling of andersom. Als geen stoornis is vastgesteld, is een forensisch psychiatrische behandeling niet op zijn plaats. In die gevallen kan een vrijheidsstraf aan de orde zijn. Detentie biedt dan evenveel of meer beveiliging, terwijl andersoortige risicofactoren daar kunnen worden aangepakt. Ten aanzien van deze groep kan mogelijk door het stellen van voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling worden gewerkt aan gedragsverandering. Ook wordt steeds vaker gebruik gemaakt van de mogelijkheid om (behandel-)interventies als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijke veroordeling te verbinden.
Andere vormen van ondersteuning richten zich op de maatschappelijke re-integratie van zedenplegers. Ter voorkoming van terugval wordt ondersteuning geboden bij het vinden van werk, vrije tijdsbesteding en een woning. Daarnaast zijn op het terrein van de nazorg belangrijke verbeteringen doorgevoerd. Waar nodig worden vrijwilligers ingeschakeld, bijvoorbeeld via Circles of Support and Accountability (COSA). Dit project is gericht op re-integratie van zedendaders die onder toezicht staan van de reclassering.
Waar mogelijk wordt gewerkt aan verbetering van de risicoanalyse. In dit kader concludeert de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen in het recent uitgebracht rapport «Op Goede Grond» dat bij het NIFP nog verbetering mogelijk is, met name door vaker gebruik te maken van wetenschappelijk geverifieerde risicotaxatie-instrumenten ter onderbouwing van het recidiverisico. In reactie hierop laat het NIFP weten dat voortdurend wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering. Momenteel lopen er twee projecten ter verbetering van de risicoanalyse. Binnen het project «Stoornis en gevaar» wordt gewerkt aan het verbeteren van de risicoanalyses op grond van wetenschappelijk onderzoek, te beginnen bij daders van seksuele delicten. Daarnaast is de ontwikkeling van een best practice voor risicoanalyse gestart middels het project «Eenduidige risicoanalyse». Het adequate gebruik van gevalideerde risicotaxatie-instrumenten, waaronder ook de Static-instrumenten, maakt daar deel van uit.
Daarnaast blijkt uit het proefschrift dat meer dan een kwart van alle veroordeelde kindermisbruikers een veel intensievere behandeling onderging dan hun risiconiveau rechtvaardigde (overbehandeling); hoe oordeelt u hierover? Gaat u maatregelen voorstellen om onnodige behandeling tegen te gaan?
Een persoon met een relatief laag risico kan in eerste instantie toch baat hebben bij een hoog intensieve behandeling. In die gevallen is het belangrijk dat doorstroming naar een lager behandelniveau tijdig in gang wordt gezet, zodat relatief dure zorgplekken niet onnodig lang bezet blijven. Over de doorstroming binnen de forensische zorg zijn vorig jaar met het veld goede afspraken gemaakt, waaronder het terugbrengen van de gemiddelde tbs-behandelduur naar acht jaar, waarvan de eerste resultaten reeds zichtbaar worden.
In het proefschrift worden verschillende (succesvolle) risicotaxatie-instrumenten genoemd en beoordeeld (Static-2002R en Static-99R); bent u bekend met de genoemde instrumenten en in het bijzonder met de Static instrumenten? Zo ja, bent u bereid nader onderzoek te doen naar het succes en de toepasbaarheid hiervan in Nederland?
Ik ben bekend met de genoemde instrumenten, waarvan dit jaar de Nederlandstalige handleidingen beschikbaar zijn gekomen. Aan de sector heb ik – eveneens dit jaar – gevraagd de preferente risicotaxatie-instrumenten aan te wijzen. Voor de klinische setting zijn de HCR-20 V3 (Historical, Clinical, and Risk Management, versie 3) en HKT-R (Historische, Klinische en Toekomstige Risicoindicatoren-Revised) dit jaar aangewezen als de preferente instrumenten. Vanaf 2015 zullen alle klinische zorginstellingen, voor zover zij dit niet al doen, één van beide instrumenten gebruiken.
Daarnaast heeft de sector besloten om per 2015 een jaarlijkse afname van de klinische items (K-items) van de HKT-R verplicht te stellen voor alle klinische patiënten. Dit geldt tevens voor de zedendelinquenten. Uiteraard staat het behandelaars vrij in aanvulling hierop de Static-2002R en Static-99Rte gebruiken voor het maken van een inschatting van het risico van een zedendelinquent. Het NIFP heeft aangegeven dat deze instrumenten reeds worden betrokken in de eerder genoemde trajecten ter verbetering van de risicoanalyse. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat voor de juiste werking van de genoemde risicotaxatie-instrumenten geen medewerking van de verdachte vereist is?1 Bieden deze instrumenten zodoende nog meer handvatten om de problematiek van de weigerende observandi aan te pakken?
Risicotaxatie-instrumenten zijn niet altijd even bruikbaar, met name niet als verdachten weigeren mee te werken aan het onderzoek. Risicotaxatie-instrumenten geven bovendien geen volledig zicht op de dynamische risicofactoren en soms, bij minder intensief onderzoek, ook niet op de historische factoren. Bovendien vormt de PJ-rapporteur zich tevens een oordeel over de relatie tussen het delict en de eventuele stoornis, de toerekenbaarheid van het delict en de vatbaarheid van de persoon voor een psychiatrische behandeling. Het PJ-onderzoek richt zich dus niet alleen op R(isks), maar nadrukkelijk ook op N(eeds) en R(esponsivity),die in de studie van mevrouw Smid geen onderwerp van onderzoek waren en verder onbesproken blijven.
Op basis van forensisch-psychiatrische en psychologische richtlijnen geldt een combinatie van risicotaxatie-instrumenten en een klinisch oordeel als State-of-the-Artvoor het PJ-onderzoek. Het klinische oordeel is mede vereist gezien ook naar de dynamische kenmerken van de verdachte moet worden gekeken, juist omdat de behandeling op deze kenmerken dient aan te grijpen. Hiervoor is meer informatie nodig, bij voorkeur van de verdachte zelf. Als deze geen medewerking verleent, zou deze informatie – waar nodig – aangevuld kunnen worden met gegevens uit eerder opgestelde behandeldossiers. Dit laatste is uitgewerkt in de zogenaamde regeling «weigerende observandi» die is opgenomen in het wetsvoorstel Wet Forensische Zorg, dat thans aanhangig is in de Eerste Kamer.
Deelt u het uitgangspunt van dr. W. Smid dat forensische interventies moeten zijn gericht op het reduceren van het risico en dat zij het beste werken bij plegers met het hoogste risico? Is het dan logisch om de kandidaten voor die behandeling primair te selecteren op basis van hun stoornis in plaats van op het risico op recidive? Graag een nadere toelichting hierop.
Ik deel de mening dat (strafrechtelijke) interventies zich moeten richten op de veiligheid en daarmee het reduceren van het recidiverisico. In die gevallen dat betrokkene zijn daad als gevolg of onder invloed van een stoornis heeft gepleegd, is het van belang betrokkene daarvoor te behandelen. Het niet behandelen van betrokkene zou immers kunnen leiden tot gevaar voor de maatschappij door een grote(re) kans op recidive. De behandeling van een dergelijke stoornis staat naar mijn oordeel nauw in dienst van de reductie van het recidiverisico. Daarbij ligt het voor de hand dat personen met een hoog risico niet alleen intensieve zorg krijgen, maar vooral ook hoge beveiliging. Dit is echter niet in alle gevallen noodzakelijk, want er zijn situaties waar de zorg- of beveiligingsbehoefte anders ligt. Bij het bepalen van de juiste behandelsetting wegen dus zowel de criminogene factoren als de zorg- en beveiligingsbehoefte mee. Het aanbod van de forensische instellingen is hierop afgestemd qua differentiatie in zorg- en beveiligingsniveaus.
Deelt u de mening van dr. W Smid dat het raadzaam is om ook in Nederland over te gaan tot standaard en leidend gebruik van gestructureerde actuariële risicotaxatie voor de behandeltoewijzing en de samenstelling van behandelgroepen bij zedendelinquenten?2 Ziet u ter vermijding van het risico op vermenging nog een extra aanleiding om standaard en leidend een gestructureerde actuariële risicotaxatie in te voeren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Opnieuw straf brandstichter Winschoten” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw straf brandstichter Winschoten»?1
Ja.
Klopt het dat de brandstichter zijn eventuele celstraf waarschijnlijk mag uitzitten in de tbs-kliniek waar hij inmiddels is opgenomen?
Gevangenisstraffen worden in beginsel in penitentiaire inrichtingen ten uitvoer gelegd. De tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel vindt in de daartoe ingerichte forensisch psychiatrische centra (fpc’s) plaats, uitzonderingen daargelaten. Met toepassing van artikel 13, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om personen met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis (lees: geestesstoornis) die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf in een fpc te plaatsen indien zij hiervoor in aanmerking komen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat een lopend behandeltraject (onnodig) wordt onderbroken vanwege een later opgelegde gevangenisstraf.
In die gevallen dat een tbs-gestelde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf kan de rechter, in aanvulling op het dictum, advies geven over de locatie waar deze gevangenisstaf moet worden uitgezeten, daarbij rekening houdend met het noodzakelijke zorg- en beveiligingsniveau van betrokkene evenals de ernst van het gepleegde delict.
Op grond van het eventuele advies van de rechter en een gedragskundig advies bezie ik per geval of het fpc-verblijf van betrokkene wordt gecontinueerd of dat een tijdelijke plaatsing in het gevangeniswezen aangewezen is.
Deelt u de mening dat een celstraf geen celstraf is als deze niet in een gevangenis wordt uitgezeten, maar in een tbs-kliniek waar een ander regime geldt dan in een gevangenis? Zo nee, waarom niet?
In het gevangeniswezen en de forensische zorgsector staat een persoonsgerichte aanpak centraal. Met deze aanpak kan het recidiverisico van veroordeelden het meest effectief worden teruggebracht. In dat kader is het van belang dat personen met een geestesstoornis zo veel mogelijk worden toegeleid naar de meest passende plek, indien noodzakelijk met een passend beveiligingsniveau. Dit kan bijvoorbeeld een penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) of een fpc zijn.
Ondanks dat in fpc’s de (interne) rechtspositie van de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelde (Bvt) geldt en dus niet de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) zoals in het gevangeniswezen, is in beide gevallen sprake van vrijheidsbeneming. Daarom acht ik het verantwoord dat in bepaalde gevallen de later opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer kan worden gelegd in een fpc (met een Bvt-regime) met daarbij als randvoorwaarden dat de zorgbehoefte van de betrokkene hiertoe noodzaakt en dit vanuit veiligheidsoverwegingen toelaatbaar is.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat, indien er daadwerkelijk celstraf door de rechter wordt opgelegd, deze in de gevangenis wordt uitgezeten en niet in een tbs-kliniek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat criminelen hun celstraf mogen uitzitten in een tbs-kliniek waar zij al verblijven?
Vanaf 2012 zijn zeven tbs-gestelden veroordeeld tot een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf waarbij in vier gevallen de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer werd gelegd in een gevangenis. In de overige drie zaken wordt op dit moment nog met het Openbaar Ministerie gesproken over de tenuitvoerleggingslocatie.
Gaat die celstraf in dat geval dan pas in op het moment dat de behandeling klaar is of stopt de behandeling ten tijde dat de crimineel zijn celstraf moet uitzitten? Zo niet, waarom niet? Zou dat betekenen dat de crimineel niets merkt van de aan hem opgelegde celstraf en dat de aan hem opgelegde celstraf dus geen gevolgen voor hem heeft?
Indien ervoor wordt gekozen om een gevangenisstraf ten uitvoer te leggen in het fpc waar betrokkene al verblijft, loopt de termijn van de tbs-maatregel door. Dit leidt ertoe dat het behandeltraject kan worden voortgezet. Op deze wijze verkrijgen tbs-gestelden de noodzakelijke zorg, ook als hun vrijheid uit anderen hoofde wordt ontnomen.
Dit betekent echter niet dat een later opgelegde gevangenisstraf geen gevolgen heeft voor tbs-gestelden. Zo vinden er tijdens de looptijd van een gevangenisstraf geen verlofbewegingen plaats. Dit betekent dat een eventuele inmiddels verkregen bewegingsvrijheid van tbs-gestelden wordt opgeschort, waarmee de terugkeer in de samenleving zo kort als mogelijk, maar zo lang als nodig wordt uitgesteld.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler niet moet opdraaien voor de duurdere kosten van een tbs plaats, aangezien de gevangenis goedkoper is? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid persoonlijk dit verschil te betalen mocht er daadwerkelijk een straf opgelegd worden die mag worden uitgezeten in een tbs-kliniek?
Door middel van een tbs-maatregel kan de recidive van personen met een geestesstoornis laag worden gehouden. Zo is de algemene recidive van ex-tbs-gestelden twee jaar na beëindiging van de maatregel 20,9 procent, terwijl dit percentage bij de gehele groep ex-justitiabelen aanzienlijk hoger ligt: 49,3 procent. Het is daarom van belang dat deze maatregel alleen wordt onderbroken als dit noodzakelijk is – bijvoorbeeld wanneer de rechter een gevangenisstraf oplegt en daarbij adviseert dat deze straf in een penitentiaire inrichting moet worden uitgezeten.
Bovendien kan schorsing of onderbreking van de tbs-maatregel ook leiden tot een toename van de kosten, omdat het behandeltraject hierdoor wordt vertraagd en in een aantal gevallen ook wordt gefrustreerd. Dit maakt dat in elke individuele casus een afweging moet worden gemaakt over de wijze van tenuitvoerlegging.
Het bericht ‘Ruim baan voor verkeershufters’ en ‘Oom agent is onzichtbaar’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ruim baan voor verkeershufters» en «Oom agent is onzichtbaar»?1
Ja.
Klopt de informatie dat het aantal staandehoudingen in het verkeer de laatste vier jaar is gehalveerd? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en heeft deze dalende trend zich in 2014 verder voortgezet? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de inzet op het verbeteren van de verkeersveiligheid op het hoofdwegennet en het onderliggend wegennetwerk?
Het handhaven van de verkeersveiligheid is en blijft een belangrijke taak van de politie.
Op 18 november 20132 heb ik aan de Kamer gemeld dat ik per 1 januari 2015 een hardere aanpak van de veelpleger in het verkeer zal invoeren. Ik zal daarvoor een aantal zogenoemde «Mulderfeiten» uit de wet Mulder (WAHV) halen en deze naar het strafrecht overbrengen. Hierdoor wordt het mogelijk om begane overtredingen te registreren en, na herhaald plegen, een zwaardere sanctie toe te passen. Ik zal u op korte termijn nader informeren over de voorbereidingen voor deze nieuwe veelplegeraanpak.
Het staande houden van overtreders is slechts één van de middelen van de politie om de verkeersveiligheid te handhaven en te verbeteren. Naast staande houdingen is hierbij onder meer het gebruik van trajectcontrolesystemen, flitspalen, mobiele radersets en laserguns van belang. Deze leveren een positieve bijdrage aan de verkeersveiligheid en worden zowel op het hoofdwegennet als op het onderliggend wegennetwerk ingezet. Dat blijft ook zo in 2014. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de onopvallende, met video uitgeruste, politievoertuigen die zich met name richten op het gedrag van veelplegers van verkeersovertredingen. Kortom, ik deel de mening niet dat verkeershufters ruim baan krijgen.
Over 2013 is weer een stijgende lijn te zien ten aanzien van de staandehoudingen. In 2013 zijn er ruim 50.000 mensen meer staande gehouden na een verkeersovertreding dan in 2012. Over de periode 2010 – 2013 is er inderdaad sprake van een teruggang. Het is nog te vroeg om concrete uitspraken over 2014 te doen.
Dit is overigens geen nieuwe ontwikkeling. Over de achtergrond van de teruggelopen staandehoudingen stuurde ik uw Kamer reeds in 20113 het onderzoek van het WODC dat daar verschillende redenen voor gaf.
Deelt u de mening dat verkeershufters ruim baan krijgen? Hoe verhoudt voornoemde berichtgeving zich tot de (voorgenomen) intensieve aanpak van verkeershufters? Kunt u hierbij tevens ingaan op de voortgang van het nieuwe beleid met betrekking tot de aanpak van verkeershufters?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze u invulling geeft aan de (gepercipieerde) pakkans en of er sprake is van een dalende pakkans?
De gepercipieerde pakkans wordt bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen: flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde Helmgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn, onder meer door informatiegestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is.
Tevens wil de politie door zichtbare staandehoudingen en het voeren van mediabeleid (bijvoorbeeld medewerking aan het tv-programma «Wegmisbruikers») actief bijdragen aan (en beïnvloeden van) de pakkans bij de overige weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van voormalig verkeersofficier Koos Spee dat het lijkt of verkeerscriminaliteit niet mag worden aangepakt en dat het in ieder geval geen prioriteit heeft?
Automobilisten mogen zich beslist niet onaantastbaar wanen. De inzet van de politie is er zeker op gericht om weggebruikers die de regels overtreden en een gevaar zijn voor de verkeersveiligheid, aan te pakken. Daarom worden technische hulpmiddelen ingezet zoals flitspalen, trajectcontrolesystemen en mobiele radarsets, waardoor aan de hand van het kenteken verkeersovertredingen worden geregistreerd. Dit biedt ruimte voor de politie om zich ook op andere overtredingssoorten te richten. Zo handhaaft de politie ook op basis van eigen waarneming, bijvoorbeeld aan de hand van onopvallende (met video uitgeruste) politieauto’s.
De hoge handhavingsintensiteit (24 uur; zeven dagen in de week) van de digitale flitspalen en trajectcontrolesystemen leidt aantoonbaar tot aanpassing van gedrag, bijvoorbeeld het verlagen van de snelheid en het minder negeren van het rode licht. Dat vergroot op die plaatsen de verkeersveiligheid.
Ik herken mij dan ook niet in het beeld van de voormalige verkeersofficier. Zoals ik al heb aangegeven, is het handhaven van de verkeersveiligheid een belangrijke taak van de politie. De capaciteit van de verkeershandhavingsteams is met de komst van de Nationale Politie gelijk gebleven. Ik verwijs tevens naar de beantwoording van vragen 3 en 4.
Hoe oordeelt u voorts over de uitspraak van Koos Spee dat verkeersovertredingen prima via het kenteken kunnen worden aangepakt maar dat automobilisten zich op andere terreinen onaantastbaar wanen? Zorgen flitspalen en trajectcontroles er niet juist voor dat de politie zich op ander wangedrag in het verkeer kan richten? Kunt u een nadere reactie geven op de toegevoegde waarde van flitspalen en trajectcontroles en de inzet en prioriteiten voor de politie in het verkeer?
Zie antwoord vraag 5.