Nationale veiligheidseisen bij aanbestedingen van cruciale communicatiediensten van de overheid |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vodafone, CM en Ziggo winnen bij IWR2017»?1
Ja.
Wat is de reden dat u op 10 juli 2017 een uitstel van beantwoording stuurt op de vragen over nationale veiligheidseisen bij aanbestedingen van cruciale communicatiediensten van de overheid, terwijl volgens het bovenstaande bericht blijkt dat de opdracht dan al gegund is?2
De reden van uitstel was de overdracht van de beantwoording van de Minister van Economische Zaken aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De beantwoording staat los van de opdracht gunning.
Kunt u aangeven of de privacy bij CM Telecom volledig is geborgd in relatie tot de aanbesteding? Zo ja, op welke wijze? Op welke wijze is bij de aanbesteding het privacybeleid van CM Telecom meegenomen, waarin bijvoorbeeld staat dat persoonlijke gegevens aan derden kunnen worden verstrekt en persoonlijke gegevens kunnen worden overgebracht naar een land of gebied buiten de Europese Economische Ruimte, indien dat land of gebied een passend niveau van bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkenen heeft in verband met de verwerking van persoonsgegevens?3
Het privacy beleid en de algemene voorwaarden van CM Telecom zijn in het contract IWR2017 SMS Gateway niet van toepassing. In het contract zijn de algemene voorwaarden van het Rijk (ARBIT2016) van toepassing verklaard en is bepaald dat dient te worden voldaan aan Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).4 Hiermee is de privacy bij CM Telecom volledig geborgd.
Kunt u nader toelichten waarom de rijksbrede aanbesteding voor mobiele communicatiediensten IWR2017 volgens u geen cruciale communicatiediensten zijn? Waarom is deze aanbesteding volgens u niet gerelateerd aan essentiële veiligheidsbelangen dan wel gevoelige informatie? Hoe kijkt u hier specifiek tegenaan met betrekking tot persoonsgegevens en de verkeersgegevens?
IWR2017 Mobiele Communicatiediensten betreft een aanbesteding van telefoniediensten («simkaarten») voor gebruik op het publieke telefonienetwerk.
Deze telefoniediensten zijn niet bestemd voor gerubriceerde communicatie. Mobiele communicatiediensten moeten voldoen aan de Telecommunicatiewet (Tw) en de Wet bescherming persoonsgegeven (Wbp). Deze wetgeving biedt bescherming ten aanzien van persoonsgegevens en verkeersgegevens. Zie ook de beantwoording van de vragen van de leden Hijink en Van Raak (beiden SP) over de aanbesteding van mobiele telefonie 5
Kunt u aangegeven wat u bij deze aanbesteding met betrekking tot verkeersgegevens heeft geëist, mede in het kader van het voornemen om dergelijk digitaal verkeer onder het briefgeheim van de Grondwet te laten vallen?
Bij de aanbesteding treedt de overheid – gelet op het feit dat zij een contract sluit met een private partij – op als een contractsluitende partij in een horizontale verhouding. Als het gaat om bescherming van de inhoud van communicatie is hier niet de normering vanuit de Grondwet aan de orde, maar worden verkeersgegevens beschermd door de eerdergenoemde Wbp en door artikel 18.13 van de Telecommunicatiewet (Tw). Dit artikel bepaalt dat bij het opstellen van maatregelen en regels de bescherming van de persoonlijke levenssfeer alsmede de bescherming van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim en het geheim van daarmee vergelijkbare technieken in acht moeten worden genomen.
Wat houdt het maatregelenpakket in, waarvan de Minister van Veiligheid en Justitie in de zijn brief aan de Kamer over de voortgang van de uitvoering van het kabinetsbeleid inzake economische veiligheid heeft de aangeven dat het is ontwikkeld met het oog op de selectiefase en contractuele voorwaarden?4 Hoe is het maatregelenpakket toegepast bij de selectiefase en hoe wordt het maatregelenpakket toegepast in het contract? Hoe gaat op basis van het maatregelenpakket de komende jaren de monitoring en handhaving van de afspraken eruit zien?
Het maatregelenpakket waar de Minister van Veiligheid en Justitie in genoemde brief aan de Tweede Kamer naar verwijst ziet onder meer op de ontwikkeling van praktische instrumenten die gebruikt kunnen worden om mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid bij inkoopopdrachten en aanbestedingen te signaleren en het toepassen van instrumenten gericht op het beheersen van deze risico’s. Deze instrumenten betreffen:
Over de ontwikkeling van deze instrumenten wordt momenteel overleg gevoerd met de Centrale Directeuren Inkoop van de departementen, de Commissie Bedrijfsjuridisch Advies (beheerder algemene rijksvoorwaarden) en stakeholders.
In de aanbesteding IWR2017 Mobiele Communicatiediensten kon met deze instrumenten nog geen rekening worden gehouden.
Wat vindt u van de strengere regels in Zwitserland op het gebied van aanbestedingen van telecommunicatiediensten door de Zwitserse overheid? Wat zijn de ervaringen in Zwitserland op dit gebied? Hoe kijkt u aan tegen deze strengere regels in relatie tot de Nederlandse aanbesteding rijksbrede aanbesteding voor mobiele communicatiediensten IWR2017, nu in het rapport «Vitale vennootschappen in veilige handen» wordt gemeld dat naar aanleiding van de inschrijving van UPC Cablecom op de aanbesteding van telecommunicatiediensten, waar de Zwitserse overheid gebruik van zou gaan maken, de Federale Raad van Zwitserland in 2014 heeft besloten dat buitenlandse bedrijven niet langer met de Zwitserse regering of daaraan gerelateerde entiteiten mochten samenwerken wanneer het werk betrekking heeft op de kritieke infrastructuur van Zwitserland?
Over de strengere regels in Zwitserland op het gebied van aanbestedingen van communicatiediensten door de Zwitserse overheid wijs ik er op dat de positie van Zwitserland niet vergelijkbaar is met die van Nederland. Zwitserland is geen lid van de EU en het is geen EER land. Als gevolg daarvan is Zwitserland niet gebonden aan EU-wetgeving ten aanzien van aanbestedingen en privacy. De Nederlandse aanbesteding IWR2017 Mobiele Communicatiediensten moet voldoen aan de Europese regelgeving. Deze regelgeving kent beperkingen, waardoor het in beginsel niet mogelijk is buitenlandse ondernemingen uit te sluiten van de mededinging, zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van den Berg-Jansen (CDA) over nationale veiligheidseisen bij aanbestedingen van cruciale communicatiediensten van de overheid van 14 juni 2017 7 IWR2017 MCD is een aanbesteding voor mobiele telefoniediensten op het publieke telefonienetwerk waarbij geen sprake is van essentiële veiligheidsbelangen of gerubriceerde communicatie.
Welke maatregelen heeft u genomen om ervoor te zorgen dat de Rijksdiensten gaan voldoen aan de Richtlijn houdende maatregelen om een hoog gemeenschappelijk niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen in relatie tot deze aanbesteding?
De door u genoemde EU-Richtlijn wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie omgezet in nationale wetgeving. De Rijksdienst en de telecomsector vallen in beginsel niet onder de richtlijn. Bij de aanbesteding IWR2017 Mobiele Communicatiediensten is geen sprake van essentiële veiligheidsbelangen of gerubriceerde communicatie. Om die reden zijn er geen maatregelen genomen met betrekking tot genoemde Richtlijn.
De berichten dat er een grote brand heeft plaatsgevonden bij de Esso-raffinaderij in het Botlekgebied |
|
Cem Laçin |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een grote brand die op maandag 21 augustus woedde bij de Esso-raffinaderij in het Botlekgebied?1 2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat omwonenden wel werden geconfronteerd met rookwolken, neerslaande roetdeeltjes en een zware oliegeur, maar dat zij niet terecht konden op de website van de regionale hulpdiensten? Klopt de bewering van de Veiligheidsregio dat de website werd overbelast door enerzijds onderhoud en anderzijds het grote aantal bezoekers? Zo ja, deelt u de mening dat deze website bij uitstek een platform is dat te allen tijde in de lucht dient te zijn?
In de VRR is afgesproken dat de crisiscommunicatie bij zowel incidenten met lokale effecten als incidenten met regionale effecten door de VRR wordt gecoördineerd. De VRR heeft mij aangegeven dat zij de bevolking tijdens het incident bij ExxonMobil (Esso) op diverse manieren en op diverse momenten heeft geïnformeerd. De website www.rijnmondveilig.nl was, naast Twitter, Facebook, NL-Alert en nieuwsmedia, één van de middelen die in dit geval gebruikt is voor crisiscommunicatie. De website rijnmondveilig.nl was tijdens het incident gedurende circa drie kwartier niet bereikbaar vanwege de vele bezoekers. Nadat de website weer bereikbaar was, is hierop voortdurend actuele informatie geplaatst. De VRR meldt mij maatregelen te hebben genomen om de kans op soortgelijke problemen te verkleinen en onderzoekt of daarnaast aanvullende maatregelen nodig zijn om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen.
Klopt het dat een eerste NL-Alert pas een uur na het uitslaan van de brand werd verzonden en dat de informatie in dat bericht niets vermeldde over de locatie van de brand?3
De VRR heeft aangegeven dat er omstreeks 21:30 uur brand is uitgebroken bij Esso en dat omstreeks 22:30 uur een eerste NL-Alert bericht door de veiligheidsregio is verzonden. Dit bericht was onvolledig. Enkele minuten later is een tweede NL-Alert verstuurd waarin de locatie van de brand en een verwijzing naar www.rijnmondveilig.nl stonden vermeld.
Deelt u de mening van dat geen of onvolledige communicatie via de daarvoor bestemde kanalen weinig vertrouwen geeft in het geval van calamiteiten? Hoe denkt u dit in de toekomst te voorkomen?
Belangrijk is dat de bevolking kan rekenen op goede crisiscommunicatie. Het evalueren van incidenten en leren van daarbij opgedane ervaringen worden daarom door de hiervoor verantwoordelijken van grote betekenis geacht. Dat doen veiligheidsregio’s afzonderlijk en in gezamenlijkheid. Ook de Inspectie, bedoeld in artikel 57 Wvr, besteedt daaraan met regelmaat aandacht.
Wat is u bekend over de vrijgekomen roetdeeltjes? Hoe worden de omwonenden geïnformeerd over gezondheidsrisico’s? Op welke wijze worden zij door Esso gecompenseerd voor mogelijk geleden schade?
Onder regie van de DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR) is er onderzoek gedaan naar de vrijgekomen roetdeeltjes. Na het incident heeft Esso een informatiebijeenkomst georganiseerd voor de omwonenden. Hierbij waren ook DCMR, de VRR, de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) en de gemeente Nissewaard aanwezig. De GGD heeft de omwonenden tijdens deze informatieavond, mede op basis van het onderzoek van DMCR, geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s. Deze informatie en antwoorden over veel gestelde vragen over gezondheidsrisico’s staan ook op de website van de gemeente Nissewaard en op www.rijnmondveilig.nl. Esso heeft daarnaast een speciaal telefoonnummer geopend voor publieksvragen. Esso heeft aangegeven de door de brand veroorzaakte schade te compenseren door roetdeeltjes op te ruimen en overige schade te vergoeden.
Beseft u dat dit het tweede (of eigenlijk derde) recente incident is in de regio Rijnmond na het incident bij Shell Pernis, waarbij de communicatie richting bewoners tekortschiet? Sluit u een samenhang tussen beide missers uit? Deelt u de mening dat de communicatie bij al deze incidenten gezamenlijk moet worden onderzocht?4
De VRR heeft mij aangegeven dat de crisiscommunicatie bij de betrokken incidenten via diverse middelen en kanalen heeft plaatsgevonden. De VRR evalueert momenteel deze crisiscommunicatie, in samenwerking met de bij dit incident betrokken organisaties.
Het bericht “Albanese maffia slaat hier zijn tentakels uit” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Albanese maffia slaat hier zijn tentakels uit»?1
Ja
Klopt het dat het aantal Albanese verdachten verdubbeld is in 2016?
Uit de vertrouwelijke rapportage van de politie en het RIEC Amsterdam over de aard en omvang van criminaliteit gepleegd door personen met de Albanese nationaliteit blijkt dat er in 2016 ongeveer 700 verdachten met de Albanese nationaliteit zijn aangehouden, in 2015 waren dat er 330. Deze rapportage leg ik tot het einde van het jaar ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.2
Klopt het dat er alleen al in Amsterdam 36 onderzoeken zijn tegen Albanees sprekenden?
Ja, dat klopt. Sinds 2016 zijn er in Amsterdam 36 onderzoeken verricht. Een deel van deze onderzoeken is inmiddels afgesloten.
Kunt u een beschrijving geven van de problematiek van de Albanese criminaliteit in Nederland en hoe die zich de afgelopen jaren ontwikkeld heeft?
Het aantal incidenten met personen met de Albanese nationaliteit is in absolute en relatieve aantallen laag. Daarbinnen geldt wel dat het aandeel zware delicten met een georganiseerd karakter relatief hoog is. De problematiek concentreert zich in Rotterdam en Amsterdam. Hierbij gaat het zowel om criminele activiteiten als drugshandel, alsmede om de problematiek rondom de Albanese inklimmers in Hoek van Holland en andere ferryterreinen.
Alhoewel dit kabinet geen specifiek doelgroepenbeleid voert, heeft de problematiek rondom personen met de Albanese nationaliteit de volle aandacht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, alsmede de politie, het Openbaar Ministerie en de Koninklijke Marechaussee (KMar). Daarbij wordt actief ingezet op de integrale bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Bij het aanpakken van de problematiek rondom de inklimmers wordt er actief door de KMar en zeehavenpolitie opgetreden.
Bent u bereid om de suggestie van officier van justitie te volgen en opnieuw een visumplicht in te voeren? Bent u ervan op de hoogte dat onder verordening 2017/371, die op 1 maart 2017 is ingegaan, een land een melding kan doen als in een periode van twee maanden een toegenomen risico voor of een onmiddellijke bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten, met name een wezenlijke toename van ernstige strafbare feiten verband houdend met onderdanen van dat derde land en gestaafd door objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten zich heeft voorgedaan?2
Het kabinet is bekend met de door u aangehaalde verordening. Hierin zijn afspraken opgenomen over de monitoring van visumvrije landen door de Europese Commissie. In dit kader heeft de Europese Commissie een monitor aangekondigd voor de Westelijke Balkan, waaronder Albanië. Deze monitor wordt aan het einde van dit jaar verwacht. Het kabinet wil de uitkomsten van deze rapportage met daarin objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten eerst ontvangen alvorens het kabinet tot een afweging komt om een beroep te doen op de noodremprocedure.
Het kabinet wil hierbij opmerken dat de samenwerking met Albanië op de terreinen van het tegengaan van illegale immigratie, grensoverschrijdende criminaliteit en terugkeer goed is, en de wil tot samenwerking groot. Daarbij blijven we het gesprek aangaan met Albanië, zowel bilateraal als op EU-niveau, ten aanzien van gewenste aanvullende stappen.
Bent u ervan op de hoogte dat u op basis van die kennisgeving een onderzoek dient in te stellen, dat onderzoek naar de Raad en het parlement dient op te sturen en de vrijstelling van de visumplicht kan worden opgeschort?
Na een eventuele notificatie door een lidstaat, is het aan de Europese Commissie om onderzoek te doen en vervolgens per uitvoeringshandeling te besluiten om de visumvrijstelling al dan niet op te schorten. De Europese Commissie weegt daarbij de geconstateerde problemen tegen de bredere belangen van de EU af. De lidstaten wordt gevraagd hier akkoord op te verlenen. Indien na negen maanden geen verbetering heeft opgetreden, kan de opschorting worden verlengd door een besluit per gedelegeerde handeling. Zowel de Raad als het Europees parlement kunnen bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling van de Europese Commissie.
Bent u bereid die kennisgeving binnen twee weken te doen? Zo nee, onder welke omstandigheden zou u deze kennisgeving dan wel willen doen?
Zie hiertoe mijn beantwoording van vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de National Crime Agency in het Verenigd Koninkrijk in haar National Strategic Assesment on organanized crime concludeerde dat «Albanian crime groups have established a high profile influence within UK organised crime, and have considerable control across the UK drug trafficking market, with particular impact and high level influence on the cocaine market» en «The threat faced from Albanian crime groups is significant. London is their primary hub, but they are established across the UK.»?3
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat de Franse politie constateert dat «En progression constante depuis 2010, la criminalité organisée albanophone est une menace réelle pour la sécurité intérieure de l'espace Schengen»?4
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het Italiaanse anti-maffia agentschap rapporteert dat Albanezen de grootste groep buitenlanders vormen die opgepakt worden voor misdrijven, gerelateerd aan maffia, verdovende middelen en smokkel?5
Ja.
Hoe beoordeelt u, mede gelet op de huidige situatie, de status van kandidaat-lid van de Europese Unie, voor Albanië, terwijl het land niet voldoet aan de voorwaarden?
De Raad is bij het verlenen van de kandidaat-lidstatus aan Albanië niet over één nacht ijs gegaan. In het uitbreidingspakket van 10 oktober 2012 deed de Commissie de aanbeveling aan de Raad om aan Albanië de status van kandidaat-lid te verlenen, onder de voorwaarde dat Albanië de komende periode een aantal nog openstaande voorwaarden vervult7. De Raad van 11 december 2012 noch de Raad van 17 december 2013 konden met deze aanbeveling instemmen8. De Raad besloot op 24 juni 2014 dat het tussentijdse voortgangsrapport van de Commissie van 4 juni 2014 voldoende voortgang liet zien met betrekking tot de in december 2013 door de Raad geïdentificeerde punten en kende Albanië kandidaat-lidstatus toe9. De hervorming van de justitiële sector en het verder werken aan het opbouwen van een solide track record in het onderzoeken, vervolgen en veroordelen van corruptie en georganiseerde misdaad op alle niveaus zijn twee van de vijf voorwaarden voor verdere stappen in het toetredingsproces.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Wij hebben er naar gestreefd de antwoorden zo snel mogelijk te beantwoorden, maar dit is helaas niet binnen twee weken gelukt.
Was u bekend met de achterstanden bij de Belastingdienst omdat vermogende particulieren een fonds voor gemene rekening aanvragen?1
In de jaren tot 2015 werden er jaarlijks enkele tientallen open fondsen voor gemene rekening bij de Belastingdienst aangemeld ter registratie. In 2015 waren dit er circa 200 en in 2016 circa 300. In 2017 zijn er tot medio augustus ongeveer 550 aanmeldingen ontvangen. De Belastingdienst beoordeelt of deze aanmeldingen voldoen aan de voorwaarden om te kwalificeren als een open fonds voor gemene rekening. Doordat tot op heden ruim 25% van de aangemelde fondsen niet voldoet aan de voorwaarden, is het aantal nieuwe open fondsen voor gemene rekeningen lager dan het aantal aanmeldingen.
Kortom er zijn duidelijk meer aanmeldingen, al blijft het in absolute aantallen relatief beperkt ten opzichte van het totaal aantal belastingplichtigen in box 3. De Belastingdienst zal deze ontwikkeling goed blijven volgen, en uw Kamer zal – in lijn met de Motie Bashir/Grashoff2 – daarover geïnformeerd worden. Op dit moment vind ik het, ook gegeven de demissionaire status van het kabinet, niet opportuun om wettelijke maatregelen te treffen.
Met welke reden is het fonds voor gemene rekening gecreëerd? Is dit bedoeld als manier om belasting op vermogen te omzeilen alsmede de belanghebbende van vermogen toch weer te anonimiseren?
Een fonds voor gemene rekening is een samenwerkingsverband tussen participanten (hierna wordt uitgegaan van natuurlijke personen) ter verkrijging van voordelen voor de participanten door het voor gemene rekening beleggen van gelden. Een fonds voor gemene rekening heeft geen specifieke rechtsvorm en komt tot stand bij overeenkomst, waarbij geen notariële akte vereist is.
In het spraakgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen «open» en «besloten» fondsen voor gemene rekening. Een besloten fonds voor gemene rekening is fiscaal transparant. Dat wil zeggen dat het fonds als zodanig niet zelfstandig belastingplichtig is, maar de participanten in het fonds wel. De participanten zijn dan over het algemeen belastingplichtig in box 3.
De fondsen zoals hier aan de orde betreffen zogenoemde «open» fondsen voor gemene rekening. Open fondsen voor gemene rekening missen weliswaar rechtspersoonlijkheid maar onderscheiden zich in financieel-economisch opzicht niet wezenlijk van naamloze vennootschappen die het beleggen van gelden in effecten of vastgoed ten doel hebben.3 De open fondsen voor gemene rekening zijn dan ook vanwege de beoogde neutraliteit van belastingheffing ten opzichte van beleggingsmaatschappijen (die wel rechtspersoonlijkheid bezitten) al sinds 1969 belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Sinds de invoering van de Wet op de vennootschapsbelasting in 1969 is de behandeling van het fonds voor gemene rekening niet inhoudelijk gewijzigd. De participanten in een open fonds voor gemene rekening met belangen van 5% of meer zijn belastingplichtig in box 2.4
Er is sprake van een open fonds voor gemene rekening als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden die worden gesteld in wet- en regelgeving5:
Een fonds meldt zich bij de Belastingdienst voor het verkrijgen van een fiscaal nummer. De Belastingdienst toetst dan of materieel aan voorstaande voorwaarden wordt voldaan. Alleen als aan de eerste vier voorwaarden wordt voldaan is sprake van een fonds voor gemene rekening en indien wordt voldaan aan de laatste voorwaarde (de bewijzen van deelgerechtigdheid zijn vrij verhandelbaar), is sprake van een open fonds voor gemene rekening. Het open fonds voor gemene rekening wordt dan geregistreerd en krijgt een fiscaal nummer toegekend. Indien de bewijzen van deelgerechtigdheid niet vrij verhandelbaar zijn, is er sprake van een besloten fonds voor gemene rekening.
Vindt u het legitiem dat eigendomsconstructies niet terug te vinden zijn in het openbare Handelsregister met het fonds voor gemene rekening? Zo nee, hoe gaat u hier een einde aan maken? Zo ja, hoe verhoudt dit fonds voor gemene rekening zich tot het (internationale) beleid dat de uiteindelijk belanghebbende (ultimate benficial owner – UBO) van vermogen altijd bekend moet zijn?
Uit de media en uit informatie op websites van belastingadviseurs valt op te maken dat het UBO-register mogelijk aanleiding kan vormen om een fonds voor gemene rekening op te richten. Daarbij lijken met name privacyoverwegingen een rol te kunnen spelen. Zoals ook hiervoor is toegelicht, wordt momenteel onderzocht of de verplichting tot het registreren van UBO-informatie ook moet gaan gelden voor fondsen voor gemene rekening.
Het streven is dat in de zomer van 2018 het Nederlandse UBO-register operationeel is. Een concept wetsvoorstel voor de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden is recent geconsulteerd. Op dit moment worden alle consultatiereacties zorgvuldig bestudeerd en verwerkt. Verwacht wordt dat het UBO-wetsvoorstel begin 2018 aan de Tweede Kamer kan worden toegezonden.
De verplichting tot het registreren van informatie over uiteindelijk belanghebbenden in een centraal register vloeit voort uit de vierde Europese anti-witwasrichtlijn. De implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn heeft in verschillende lidstaten, waaronder Nederland, vertraging opgelopen, waardoor de implementatietermijn van 26 juni 2017 niet is gehaald. De invoering van het UBO-register is een omvangrijk project – met een grote ICT-component – dat de nodige tijd kost. Hierbij zij opgemerkt dat in het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie dat strekt tot wijziging van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn onder meer is voorgesteld om de bepalingen met betrekking tot het UBO-register te herzien. In de onderhandelingen over dit richtlijnvoorstel, die zich in de zogenoemde triloogfase bevinden, wordt ook gesproken over een langere implementatietermijn ten aanzien van de verplichting om informatie over uiteindelijk belanghebbenden te registreren.6
Ziet u in het opkomen en gebruiken van het fonds voor gemene rekening een ongewenst gevolg van de regelgeving om transparantie te krijgen over wie de uiteindelijke eigenaar is van vermogen? Ziet u mogelijkheden om ook met gebruik van een fonds voor gemene rekening de uiteindelijk belanghebbende altijd bekend te laten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u, mede in het licht van het belang van het UBO-register ter bestrijding van witwassen, terrorismefinanciering en het tegengaan van belastingontwijking, dat het aanprijzen van een fonds voor gemene rekening door fiscale adviseurs aantoont dat moraliteit ver te zoeken is en dat duidelijke en strenge wetgeving onvermijdelijk is omdat deze adviseurs altijd hun klanten zullen blijven begeleiden naar ongewenste en/of onvoorziene sluipmogelijkheden in de wet?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer zijn welke wijzigingen omtrent het fonds voor gemene rekening gedaan en welke hebben geleid tot belastingontwijking?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aanvragen voor een nummer bij de Belastingdienst zijn inmiddels gedaan? Betreft dit particulieren of bedrijven? Welke nationaliteiten of vestigingslanden hebben deze particulieren en/of bedrijven? Kunt u de Kamer infomeren over de aard van de aanvragen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er particulieren of bedrijven die een fonds aanvragen die bekend zijn bij de Belastingdienst vanwege verhullende (buitenlandse) constructies in het verleden? Zo ja, hoeveel? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen?
Particulieren die een fiscaal nummer voor een open fonds voor gemene rekening aanvragen en gaan participeren in dat nieuw opgerichte fonds, zijn op reguliere wijze bekend bij de Belastingdienst. Vermogende particulieren die een fonds voor gemene rekening gebruiken doen dit niet om het vermogen buiten het zicht van de Belastingdienst te brengen, maar veelal uit privacyoverwegingen. De Belastingdienst blijft wel bij een dergelijke anonimiseringsstructuur zicht houden op de participanten in deze fondsen voor gemene rekening en hun vermogen.
Acht u het wenselijk dat door middel van fondsen voor gemene rekeningen mensen wiens inkomen bestaat uit rendement op vermogen dankzij deze fiscale constructies eerder recht op zorg- en/of huurtoeslag kunnen krijgen? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid op dit vlak te nemen? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zoals hiervoor ook aangegeven, is het fiscale voordeel dat kan worden behaald met het onderbrengen van vermogen in een fonds voor gemene rekening afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Naast het fiscale voor- of nadeel kan het onderbrengen van vermogen in een fonds voor gemene rekening ook gevolgen hebben voor toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Voor toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen wordt gebruikgemaakt van het verzamelinkomen en een eventuele vermogenstoets of vermogensinkomensbijtelling. In het verzamelinkomen is het inkomen opgenomen uit box 1, box 2 en box 3. Overheveling van vermogen naar een andere box kan invloed hebben op de wijze waarop het inkomen wordt bepaald (daadwerkelijk genoten inkomen/rendement versus fictief rendement), maar in alle gevallen blijft het vastgestelde inkomen deel uitmaken van het verzamelinkomen. Als in een regeling een vermogenstoets is opgenomen, wordt in het algemeen aangesloten bij de grondslag van box 3 (sparen en beleggen). Wordt vermogen uit box 3 gehaald, bijvoorbeeld door aankopen of schenkingen te doen of bijvoorbeeld een (duurdere) eigen woning aan te schaffen, dan vermindert hierdoor de grondslag van box 3. Ook het onderbrengen van vermogen in een open fonds voor gemene rekening kan leiden tot een vermindering van de box 3-grondslag. Dit werkt in theorie door naar de vermogenstoets van de huur- en zorgtoeslag en de vermogensinkomensbijtelling. In de praktijk acht ik de kans dat dit grote budgettaire effecten met zich brengt op het vlak van toeslagen echter niet zo groot. Mijn verwachting is dat vermogende particulieren in het algemeen een dusdanig inkomen hebben dat zij op basis daarvan niet of slechts in beperkte mate in aanmerking komen voor zorg- of huurtoeslag. Ook is het waarschijnlijk dat het overgrote deel van deze groep een eigen woning heeft en om die reden geen aanspraak heeft op huurtoeslag. Kans op enig budgettair effect is mogelijk wel aanwezig waar het gaat om de hoogte van de eigen bijdrage voor mensen die intramurale zorg ontvangen (Wet langdurige zorg). Iemand die in een intramurale Wlz-instelling woont, die een vermogen heeft dat meer bedraagt dan de vrijstelling in box 3 en die dat vermogen onderbrengt in een open fonds voor gemene rekening of een andere rechtsvorm in box 2, betaalt dan een lagere eigen bijdrage.
Hoe ver bent u gevorderd met het formuleren van Nederlandse wetgeving en regels over de bekendheid van de UBO? Is het juist dat Nederland te laat is met het implementeren van de Europese afspraken op dit terrein? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘We horen niets meer van OM’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «We horen niets meer van OM»?1 Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat is de reden dat het op 2 april 2017 mishandelde homostel uit Arnhem, dat door meerdere jongens aangevallen is met een betonschaar, nog steeds niets heeft gehoord van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot het verloop van het strafproces?
Sinds het voorval op 2 april 2017 zijn de slachtoffers een aantal malen geïnformeerd over de stand van zaken in het onderzoek. Aanvullend technisch onderzoek was noodzakelijk. Een dergelijk onderzoek kost uiteraard tijd. Het definitieve proces-verbaal is op 11 augustus jl. ingezonden naar het OM en inmiddels ook verstrekt aan betrokken raadslieden. In overleg met alle procespartijen wordt momenteel een zittingsdatum gepland. Ook is er na de berichtgeving in de media nog contact geweest met de advocaat van de slachtoffers.
Kent u de VVD-slogan «Slachtoffers verdienen de aandacht, niet de dader»?2 Zo ja, waarom handelt u daar niet naar en welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het OM slachtoffers, zoals het op 2 april 2017 mishandelde homostel, niet in de kou laat staan?
Slachtoffers verdienen de aandacht. Ik heb met het OM afspraken gemaakt over een goede bejegening en informatievoorziening aan slachtoffers. Deze afspraken komen deels voort uit de op 1 april 2017 aangenomen Wet minimumnormen voor de rechten, ondersteuning en de bescherming van slachtoffers. Het OM moet het slachtoffer op de hoogte houden over de voortgang van zijn zaak indien het slachtoffer dit wenst. Daarnaast kan het slachtoffer de officier van justitie gedurende het strafproces en de fase van de tenuitvoerlegging te allen tijde verzoeken om hem te informeren over de voortgang van de zaak en andere informatie die relevant is voor het slachtoffer. In deze zaak zijn er diverse momenten geweest waarop de slachtoffers zijn geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de belangen van deze slachtoffers zwaarder moeten wegen dan de belangen van de daders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom geeft het OM dan aan terughoudend te zijn met informatie omdat de verdachten allemaal minderjarig zijn, aangezien ze wel een volwassen daad hebben begaan?
Slachtofferbelangen wegen zwaar mee. In elke zaak worden de belangen tegen elkaar afgewogen. Wanneer het gaat om minderjarige verdachten, zoals in de onderhavige casus, is het standaard beleid om terughoudend te zijn met het delen van inhoudelijke informatie in verband met privacybelangen van de verdachten. Ook wordt bij minderjarigen in beginsel, in lijn met verdragen waarbij Nederland partij is, terughoudendheid betracht in vordering c.q. toepassing van voorlopige hechtenis. In de onderhavige zaak zijn alle verdachten voorgeleid aan de rechter-commissaris. Deze heeft besloten de vordering bewaring af te wijzen.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de slachtoffers dat deze verdachten niet vastzitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit zo snel mogelijk te veranderen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat ook minderjarige daders van gruwelijk geweld zwaar gestraft moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Elk delict verdient een passende reactie. Wat passend is kan per casus verschillen. Het uitgangspunt van het jeugdstrafrecht is dat het gedrag van minderjarigen door begeleiding, behandeling en heropvoeding bijgestuurd kan worden.
Wanneer komt u tot het heldere inzicht dat het invoeren van minimumstraffen de enige manier is om ervoor te zorgen dat daders van gruwelijk geweld, zoals in dit geval het toeslaan met een betonschaar, daadwerkelijk zwaar gestraft worden?
Bij brief van 12 februari 20133 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Kamer geïnformeerd over de intrekking van het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van minimumstraffen in geval van recidive bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven). Deze intrekking was onderdeel van de uitvoering van het huidige Regeerakkoord. In lijn hiermee acht ik de invoering van minimumstraffen in het algemeen niet wenselijk. Dit delict, dat ik ten zeerste betreur, brengt mij niet tot een ander standpunt.
De samenwerking tussen het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst om criminelen in hun portemonnee te raken |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat criminelen veel harder in hun portemonnee kunnen worden geraakt als de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie (OM) nauwer gaan samenwerken, en dat de fiscus nu tientallen miljoenen euro’s misloopt?1
Een goede samenwerking tussen het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst, zoals die in de huidige situatie overigens al bestaat, leidt tot effectief en efficiënt overheidsoptreden als het gaat om het afpakken van wederrechtelijk verkregen vermogen. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 9.
Welke hoofdredenen zijn voor het feit het wederrechtelijk verkregen vermogen dat langs strafrechtelijke weg wordt afgepakt (en daadwerkelijk wordt geïnd) doorgaans slechts een deel is van het gevorderde bedrag?
Dat kan gebeuren vanwege verschillende redenen. Zo kan de rechter de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel anders beoordelen dan het Openbaar Ministerie zodat een ontnemingsvordering niet of slechts gedeeltelijk wordt toegewezen. Ook blijkt in de praktijk dat niet alle vorderingen kunnen worden geïnd. Als in het kader van het onderzoek beslag is gelegd, bestaat er voor de inning van dat deel van de ontnemingsvordering geen incasso-risico. In het strafrechtelijk onderzoek wordt dan ook waar mogelijk de nadruk gelegd op het vroegtijdig traceren en het onder beslag krijgen van die vermogensbestanddelen waarvan het strafrechtelijk vermoeden bestaat dat deze door crimineel handelen zijn verkregen.
Hoe vaak lukt het de Belastingdienst alsnog via fiscale naheffingen geld terug te halen bij criminelen als het strafrechtelijke afpaktraject (deels) mislukt? Klopt het dat de termijnen voor navordering dusdanig zijn dat er voor de fiscus dan vaak niets meer te halen is, waardoor de crimineel zijn geld kan houden?
Het aantal gevallen waarin de Belastingdienst als nog via fiscale navordering en naheffing geld terug haalt bij criminelen als het strafrechtelijke afpaktraject (deels) mislukt, wordt niet bijgehouden en cijfers zijn dan ook niet voorhanden.
De reguliere termijn voor navorderen en naheffen is vijf jaar. De navorderingstermijn is maximaal twaalf jaar als te weinig belasting is geheven over een belastbaar bestanddeel dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen. Het kan voorkomen dat er na de navorderingstermijn voor de fiscus niets meer te halen is. Behoudens uitzonderingen ligt dat echter niet aan de termijnen die voor navordering zijn vastgesteld, maar kan dit bijvoorbeeld liggen aan het feit dat er geen verhaalsmogelijkheden (meer) voorhanden zijn. Op het moment dat er wel weer verhaalsmogelijkheden zijn worden de verschuldigde bedragen geïnd.
Hoe vaak komt het voor dat bij het opsporen van vermogen gestuit wordt op bedrijfsconstructies in het buitenland die wijzen op het versluieren van vermogen? Hoe wordt daar op dit moment mee omgegaan?
Het versluieren van vermogen – al dan niet via bedrijfsconstructies (binnen- en buitenland) – komt voor. Kwantificering hiervan is niet mogelijk. Dergelijke gevallen worden namelijk niet apart geregistreerd. Ik wil daarbij benadrukken dat er in internationale gremia aandacht is voor dit onderwerp. Zo worden in OESO-verband maatregelen genomen, die het versluieren van vermogen via constructies moeilijker dan wel onmogelijk zouden moeten maken.
Indien bestaande nationale en/of internationale wet- en regelgeving mogelijkheden bieden om in opsporingsonderzoeken crimineel vermogen te beslaan en af te pakken, dan wordt daartoe actie ondernomen. Al naar gelang de omstandigheden van het geval kan in dergelijke gevallen strafrechtelijk worden opgetreden op grond van fiscale wetgeving, maar ook op grond van bijvoorbeeld de witwasbepalingen in het Wetboek van Strafrecht.
Welke verbeteringen zijn er sinds de eerdere Kamervragen over dit onderwerp ingevoerd en welke concrete resultaten van intensievere samenwerking tussen de Belastingdienst en het OM zijn er nu te melden?2
Het afpakken van crimineel geld is een speerpunt in het beleid van het Openbaar Ministerie waarbij doorlopend wordt gekeken naar manieren waarop het afpakken van crimineel geld – door nauwere samenwerking, maar ook in bredere zin – kan worden verbeterd. De Belastingdienst en het Openbaar Ministerie voeren (zoals ook gemeld in de beantwoording van de eerder door Kamerlid Van Nispen gestelde Kamervragen3) – zowel op landelijk als regionaal niveau – periodiek overleg met elkaar om enerzijds concrete zaken te bespreken alsmede de gemaakte afspraken te evalueren en waar nodig aan te scherpen. Zie ook het antwoord op vraag 9.
In welke type strafzaken vindt tegenwoordig ook echt vroegtijdig afstemmingsoverleg plaats tussen het OM en de Belastingdienst om de inspanningen met betrekking tot het strafrechtelijk afpakken en fiscaal vorderen op elkaar af te stemmen?
Of er wel of geen vroegtijdig afstemmingsoverleg plaatsvindt tussen het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst wordt niet bepaald aan de hand van het type delict. Op basis van de beschikbare en/of te achterhalen gegevens, de beschikbare capaciteit en de juridische mogelijkheden wordt in afstemming met de ketenpartners gekozen voor de afpakmogelijkheid (of de combinatie van afpakmogelijkheden) die het grootste maatschappelijk effect lijkt te hebben. Afstemming dient om te voorkomen dat bepaalde afpakmogelijkheden achteraf niet meer mogelijk zouden zijn, maar ook om cumulatie van sancties te voorkomen. Met het oog hierop wordt het voornemen om een ontnemingsschikking van meer dan € 5.000 te sluiten of om een transactie met ontnemingscomponent van meer dan € 5.000 aan te bieden aan de Belastingdienst gemeld. Bij een voorgenomen transactie met ontnemingscomponent of schikking van € 100.000 of meer treedt de officier van justitie expliciet in overleg met de contactambtenaar van de Belastingdienst teneinde tot afstemming te komen over het geschatte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel alsmede de fiscale consequenties van de ontneming.
Wat is uw reactie op het voorstel om multidisciplinaire afpakteams in te voeren, met daarin vertegenwoordigers van de politie, het OM, de Belastingdienst en de gemeente, bij iedere politie-eenheid in Nederland?
Zoals gemeld in de beantwoording van de door de leden Van Nispen en Gesthuizen gestelde Kamervragen4 wordt in RIEC-verband door de genoemde overheidspartners nauw samengewerkt om een zo effectief mogelijke aanpak van ondermijning te realiseren. Het integraal afpakken van crimineel vermogen is hiervan een vast onderdeel. Over de resultaten van deze samenwerking informeer ik uw Kamer jaarlijks door toezending van het Jaarverslag LIEC-RIEC.
Aangezien de overheidspartners in alle regio’s en op landelijk niveau reeds samenwerken bij het afpakken van crimineel vermogen, zie ik geen noodzaak tot een centraal gedicteerde landelijke uitrol van multidisciplinaire afpakteams. Het staat de samenwerkende organisaties vrij om, indien zij daartoe een noodzaak zien, dergelijke teams in te richten. Vanuit de rijksoverheid wil ik er echter juist op sturen dat de samenwerking binnen bestaande structuren, zoals in RIEC-verband, plaatsvindt en – indien de problematiek daarom vraagt – wordt geïntensiveerd.
Erkent u dat de capaciteit om crimineel vermogen op te sporen bij verschillende diensten krap is? Bent u bereid te onderzoeken of een investering in meer capaciteit voor financieel opsporingsonderzoek op termijn veel op zou kunnen leveren, nog los van het principe dat misdaad niet mag lonen?
Het afpakken van crimineel vermogen is als prioriteit voor Openbaar Ministerie en politie benoemd in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Daaraan is een jaarlijks oplopende incassodoelstelling gekoppeld. In 2016 is een bedrag van 416,5 miljoen euro, dat voor een groot deel afkomstig is uit grote transacties met bedrijven, afgepakt. De Belastingdienst zet een proportioneel deel van de beschikbare capaciteit in voor de samenwerking met andere overheden, waaronder met het Openbaar Ministerie.
Afpakken is aldus een belangrijke taak van de handhavingsorganisaties en mijn departement (Ministerie van Veiligheid en Justitie) heeft hier de afgelopen jaren ook flink in geïnvesteerd. Zo is recent nog bezien of meer capaciteit voor financieel opsporingsonderzoek de aanpak van het afpakken van crimineel vermogen zou kunnen versterken. Dit heeft er toe geleid dat per begroting 2016 een bedrag van 5 miljoen euro oplopend tot 20 miljoen euro per jaar vanaf 2018 wordt geïnvesteerd in de FIOD en het Openbaar Ministerie ter versterking van de aanpak van witwassen, corruptie en het afpakken van crimineel vermogen. Voorts investeert mijn departement (Ministerie van Veiligheid en Justitie) sinds 2016 jaarlijks een bedrag van 3 miljoen euro in het afpakken van crimineel vermogen in Zuid-Nederland en Rotterdam. Voor 2018 is 30 miljoen gereserveerd op de Aanvullende Post voor een investering in de aanpak van het afpakken van crimineel vermogen. Hiertoe wordt nog een plan van aanpak uitgewerkt.
Hoe gaat u er voor zorgen dat criminelen harder geraakt worden in hun portemonnee om te voorkomen dat zij hun door misdaad verkregen geld kunnen houden?
Het Openbaar Ministerie kan via ontnemingszaken criminele winsten afpakken, maar kan om een crimineel in de portemonnee te raken ook een geldboete, verbeurdverklaring of een schadevergoedingsmaatregel eisen. Soms is het effectiever criminele winsten via andere wegen dan het strafrecht af te nemen, bijvoorbeeld via de fiscus of – na faillissement van een crimineel of zijn onderneming – via de curator. Zoals eerder aangegeven zijn de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie voortdurend met elkaar in gesprek om het proces te versterken. Er is blijvende aandacht voor verbeteringen. Zo wordt de samenwerking tussen Openbaar Ministerie en Belastingdienst periodiek geëvalueerd en waar verbeteringen mogelijk zijn, worden deze aangebracht.
Een keuringsplicht voor rookwering en balkons |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een verhuurder vrij is gesproken van schuld voor de dood van een 24-jarige student bij een brand in Leeuwarden, waarbij de rookwering niet voldeed aan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit?1
Ja.
Wat waren destijds uw overwegingen om de eisen ten aanzien van brandveiligheid in het Bouwbesluit te verlichten, waardoor er geen wettelijke keuringsplicht is maar slechts een meldingsplicht voor verhuurders aan gemeenten? Staat u hier nog steeds achter?
Er heeft nooit een wettelijke keuringsplicht gegolden voor gebouweigenaren. Wel regelt het Bouwbesluit 2012 een gebruiksmeldingsplicht.
Hoeveel gemeenten hebben een gebrek aan capaciteit of te weinig geld om te kunnen handhaven, waardoor de brandveiligheid van huurders van onzelfstandige woonruimten in gevaar kan komen? Op welke manier houdt u toezicht op gemeenten of er wel, en zo ja voldoende, wordt gehandhaafd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over informatie hierover. Gemeenten kunnen het toezicht en de handhaving op de brandveiligheid van gebouwen zelf bepalen en prioriteren. Burgemeester en wethouders moeten dit beleidsmatig en programmatisch vastleggen en bekend maken aan de gemeenteraad. Ik houd geen toezicht hierop, het interbestuurlijk toezicht op gemeenten ligt bij de provincie.
Bent u van mening dat een meldingsplicht of het vrijwillig kiezen voor een keurmerk niet afdoende is en dat een keuringsplicht voor brandveiligheid moet worden ingevoerd met goede handhaving? Bent u bereid hiervoor voorstellen te doen aan de Kamer?
Gebouweigenaren zijn verantwoordelijk voor het voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit, die rechtstreeks gelden. Een gemeente kan naar aanleiding van een gebruiksmelding het brandveilig gebruik van een gebouw beoordelen en eventueel nadere voorwaarden opleggen. Ook kan zij nagaan of een gebouw voldoet aan de brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit en handhavend optreden als dit niet het geval is.
Ik ben van mening dat de rechtstreeks werkende Bouwbesluitvoorschriften, de gebruiksmeldingplicht en de gemeentelijke handhavingsmogelijkheden toereikende instrumenten zijn om de brandveiligheid te waarborgen. Ik zal daarom geen voorstellen doen aan de Kamer voor een keuringsplicht.
Bent u van mening dat een periodieke keuring van woningen onveiligheid voor bewoners en omwonenden kan voorkomen, niet alleen in het geval van brandveiligheid, koolmonoxidevergiftiging, maar ook in geval van onveilige balkons en galerijvloeren? Bent u bereid een dergelijke algemene periodieke keuring (APK) voor woningen in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het Bouwbesluit staan rechtstreeks werkende veiligheidsvoorschriften waaraan woningen moeten voldoen. Dat een woning aan deze voorschriften voldoet is de verantwoordelijkheid van de eigenaar. Het is aan de woningeigenaar overgelaten om zich er van te vergewissen dat voldaan wordt aan deze voorschriften en eventueel een (periodieke) keuring uit te laten voeren. Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor woningen omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor woningeigenaren en omdat zo’n keuring ook woningen treft waarbij mogelijk helemaal geen veiligheidsprobleem is. Als er een evident veiligheidsprobleem is bij een eenduidige categorie woningen (qua bouwjaar, woningtype, bouwwijze) dan is er sinds 2015 wel de mogelijkheid om per ministeriële regeling een onderzoeksplicht in te voeren (Kamerstuk 33 798, nr. 6) waarmee het veiligheidsprobleem heel gericht kan worden aangepakt. Dit instrument is ingezet voor galerijflats (uitkragende galerijvloeren) naar aanleiding van het instorten van een galerij in 2011. De brand in Leeuwarden is onvoldoende specifiek en kenmerkend om hiervoor deze onderzoeksplicht in te zetten. Voor de problematiek van koolmonoxide heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid geen aanbeveling gedaan voor een periodieke keuring maar voor een erkenningsregeling voor monteurs. Ik ben op dit moment doende deze (wettelijke) erkenningsregeling vorm te geven.
Zijn alle galerijflats in Nederland geïnspecteerd op onveilige balkon- en galerijvloeren voor 1 juli 2017? Zo nee, waarom niet? Op welke manieren hebben gemeenten hierop toegezien?3
Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Naar aanleiding van uw vraag heb ik de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland (VBWTN) om informatie gevraagd. De VBTWN heeft daarop een enquête gehouden onder haar leden. Het globale beeld hieruit is dat in 60% van de gemeenten galerijflats aanwezig zijn waarop de onderzoeksplicht betrekking heeft. Bij circa 80% van deze gemeenten is sprake van volledige of grotendeels volledige naleving van de onderzoeksplicht voor galerijflats van corporaties en van circa 70% van galerijflats in particulier eigendom. Nagenoeg alle gemeenten geven aan actief bezig te zijn om volledige naleving te realiseren van de onderzoeksplicht.
Daarnaast heb ik informatie gevraagd aan Aedes. Aedes heeft voorjaar 2017 in een enquête informatie gevraagd aan haar leden. Hieruit bleek dat 69% van de corporaties de veiligheid al had onderzocht en dat 14% op dat moment daarmee nog bezig was. Gezien de antwoorden uit deze enquête, alsmede de aandacht die Aedes aan de constructieve veiligheid van vloeren van galerijflats heeft besteed, verwacht Aedes dat al haar leden aan de wettelijke verplichting hebben voldaan.
Hoeveel gebouwen zijn er in ons land met uitkragende galerijvloeren? Hoeveel daarvan zijn woningen? Kunt u toelichten waarom u eerder uitging van honderden, maar ingenieurs spreken van duizenden?4
In het infoblad galerijvloeren bij flatgebouwen (oktober 2014, rijksoverheid) staat dat het vermoedelijk gaat om enkele honderden flatgebouwen. Het NRC-artikel gaat niet alleen over galerijflats, maar ook over portiekflats. Dit is waarschijnlijk de reden dat er sprake is van grotere aantallen. De onderzoeksplicht geldt alleen voor galerijflats en niet voor portiekflats. De onderzoeksplicht voor galerijflats is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van onderzoeksplicht rechtvaardigt. De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming. Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. Het gebrek bij balkons van portiekwoningen is veelal een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat meestal al vanaf de bouw (jaren vijftig en zestig) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1497).
Op welke manieren zorgt u ervoor dat de veiligheid van balkon- en galerijvloeren in ons land zo snel mogelijk gegarandeerd kan worden?
Met landelijke bouwregelgeving zorg ik er voor dat er veiligheidsvoorschriften gelden voor balkon- en galerijvloeren en dat de verantwoordelijkheden voor de naleving en handhaving zijn belegd. Het is vervolgens aan gebouweigenaren om er voor te zorgen dat de betreffende vloeren voldoen aan de voorschriften en aan gemeenten om hierop toe te zien. Indien er zich problemen voordoen kunnen deze op gemeentelijk niveau worden opgelost.
Het bericht ’Terreurvader Bunschoten vrij met enkelband’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Terreurvader Bunschoten vrij met enkelband»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een enkelband (en een locatie- en gebiedsverbod) deze verdachte er niet van hoeft te weerhouden wederom een kettingzaag op de keel van zijn kinderen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Met een enkelband kan, zoals ik uw Kamer eerder berichtte2, een opgelegd locatieverbod of -gebod effectief worden gecontroleerd. In deze zaak wordt betrokkene verdacht van ontucht, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn kinderen. Het gaat om verdenking van ernstige feiten waarvoor iemand preventief kan worden gehecht, maar van een veroordeling is nog geen sprake. Onlangs heeft de rechtbank, rekening houdend met alle omstandigheden in deze individuele zaak, besloten de preventieve hechtenis te schorsen onder een aantal voorwaarden waaronder een locatieverbod dat wordt gecontroleerd met een enkelband en een contactverbod.
De rechter oordeelde dat verdachte zijn rechtszaak in vrijheid mag afwachten, omdat er geen onderzoeksbelang meer was om de man langer vast te houden. Daarnaast kan volgens de rechter het risico op herhaling voldoende worden ingeperkt door de strenge voorwaarden die aan hem zijn opgelegd. Met de voorwaarden wordt strafbaar gedrag bemoeilijkt, doordat betrokkene geen contact mag opnemen met de slachtoffers en niet in hun omgeving mag komen.
Staat u aan de kant van de slachtoffers of aan de kant van de dader?
Ik sta voor een sterke positie van slachtoffers binnen een zorgvuldig en eerlijk strafproces.
Deelt u de mening dat de veiligheid van de slachtoffers van deze terreurvader alleen kan worden gegarandeerd als deze man zijn proces in de gevangenis afwacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat in de toekomst dit soort levensgevaarlijke personen gewoon in de cel hun proces moeten afwachten?
De verdachte staat terecht en wordt door de rechter al dan niet veroordeeld voor hetgeen hem ten laste wordt gelegd. Ook in de periode voorafgaand aan een strafzaak moet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid worden voldaan. Indien een rechter van oordeel is dat geen grond meer aanwezig is om iemands vrijheid te benemen, bijvoorbeeld omdat het recidivegevaar genoeg kan worden afgewend met voorwaarden, dient betrokkene in vrijheid te worden gesteld.
De onafhankelijke rechter, en dus niet de regering, beslist in Nederland of verdachten hun berechting in de cel moeten afwachten. De rechter maakt hierbij een afweging van de betrokken belangen, inclusief die van de slachtoffers.
Aan schorsingen kunnen voorwaarden worden verbonden. Voorwaarden en een goede controle op het naleven hiervan dragen door hun vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende karakter bij aan het verkleinen van de kans op recidive. Bij niet-naleving van voorwaarden wordt direct gehandeld om enerzijds slachtoffers te beschermen en anderzijds de verdachte te sanctioneren. Door deze werkwijze verlopen de meeste schorsingen zonder problemen.
Terreurkampen voor Palestijnse kinderen georganiseerd door o.a. de Verenigde Naties |
|
Raymond de Roon (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel onschuldige kinderen elke zomer worden vergiftigd met geweld, haat en antisemitisme in Palestijnse «zomerkampen»?1
Het kabinet benadrukt dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de zomerkampen van Hamas en die van het United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA). Het kabinet beschouwt Hamas als een terroristische organisatie en heeft geen zicht op het aantal kinderen dat deelneemt aan diens kampen. Het kabinet acht het verwerpelijk dat Hamas kampen organiseert voor jeugd waarbij het terroristische gedachtengoed verspreidt en paramilitaire training geeft.
Jaarlijks organiseert UNRWA verschillende zomerkampen op diverse locaties op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza. Deze zomerkampen bieden kinderen uit Palestijnse gemeenschappen de mogelijkheid om zich in een veilige en positieve omgeving te ontwikkelen. Door middel van recreatieve activiteiten gericht op sport, theater en muziek biedt UNRWA psychosociale steun aan deze kinderen.
Het kabinet heeft geen aanwijzingen van verwevenheid tussen deze UNRWA-zomerkampen en terroristische activiteiten of het verspreiden van terroristisch gedachtengoed. Het kabinet wijst erop dat UNRWA neutraliteit hoog in het vaandel heeft (zie tevens schriftelijke antwoorden begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken, kenmerk 065/2014, d.d. 19 november 2014). Het kabinet zet zich als donor van UNRWA actief in voor transparantie en verantwoording van middelen.
Het kabinet is niet bekend met zomerkampen die door de PLO worden georganiseerd. Sommige lokale Fatah-afdelingen organiseren zomerkampen. Voor zover bekend bij het kabinet is er bij deze zomerkampen geen sprake van terroristische activiteiten.
Deelt u de mening dat wanneer de handenarbeid bestaat uit bommen maken en gymlessen worden gebruikt voor schietoefeningen, beter gesproken kan worden over terreurkampen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de terreurkampen van Hamas, het United Nations Relief and Works Agency (UNRWA), Fatah en de PLO hetzelfde «culturele» programma volgen? Zo nee, waarom en op welke onderdelen niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u enige relatie tussen de zomerse terreurkampen en de tientallen aanslagen die de afgelopen twee jaar zijn gepleegd door Palestijnse kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel terreurkampen worden georganiseerd en/of (mede) gefinancierd door VN-orgaan UNRWA en hoeveel geld is daarmee gemoeid?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Nederlandse financiering van het UNRWA per direct te stoppen?
Nee. UNRWA heeft een specifiek mandaat om Palestijnse vluchtelingen hulp te bieden en voorziet 5,3 miljoen Palestijnse vluchtelingen van basisdiensten op het gebied van gezondheidzorg, onderwijs en sociale dienstverlening. Zo zorgt UNRWA er onder meer voor dat een half miljoen kinderen naar school kunnen gaan. Ook voert UNRWA programma’s uit op het gebied van microfinanciering en werkgelegenheid ter bestrijding van armoede onder Palestijnse vluchtelingen. Het kabinet waardeert de stabiliserende bijdrage die UNRWA in het Midden-Oosten levert, veelal onder moeilijke omstandigheden, en blijft dit werk financieel steunen.
Als u van mening bent dat er niets mankeert aan de Palestijnse (VN) terreurkampen, zou u Nederlandse kinderen daar dan met een gerust hart naartoe sturen voor wat zomers vermaak?
De zomerkampen van UNRWA zijn bedoeld voor Palestijnse kinderen die in aanmerking komen voor de diensten van UNRWA. Veel Palestijnse kinderen op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza staan geregeld bloot aan conflict en geweld. Een deel van deze kinderen leeft in grote armoede. Volgens het UNSCO-rapport uit mei 2017 is het aantal hulpbehoevenden in Gaza gestegen tot 1,2 miljoen en hebben ongeveer 200.000 kinderen in Gaza psychosociale steun nodig. Met de zomerkampen voorziet UNRWA in de steun, juist aan de kinderen die dit hard nodig hebben. Het kabinet moedigt dit aan. Zie voorts de antwoorden op vragen 1–5.
Het bericht 'Beschermd door justitie, leven kapot' |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Stelsel Bewaken en Beveiligen mogelijk tekortschiet in het adequaat begeleiden van getuigen tijdens hun bescherming?1
Ik vind het te ver gaan om op basis van dit artikel te concluderen dat in het algemeen de begeleiding van getuigen bij hun bescherming mogelijk tekortschiet. Ik ga niet in op de individuele situatie van de getuige in het genoemde artikel.
Zijn u meer signalen bekend dat getuigen niet blij zijn met de mate van bescherming en ondersteuning onder het Stelsel Bewaken en Beveiligen? Zo ja, wat gaat u concreet met deze signalen doen?
De essentie van persoons- en objectbeveiliging is dat er bepaalde beveiligingsmaatregelen worden genomen omdat sprake is van dreiging en risico. Als deze dreiging dusdanig is dat een burger daar zelf geen weerstand tegen kan bieden, worden door de overheid noodzakelijke beveiligingsmaatregelen getroffen met als doel de burger te beschermen tegen een aantasting van lijf of goed. Beveiligingsdeskundigen beoordelen in een individuele zaak welke beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Dit is uitdrukkelijk geen onderwerp van onderhandeling. Deze deskundigen, die met een objectieve blik en met de vereiste kennis naar de zaak kijken, zijn, beter dan de te beveiligen persoon zelf, in staat om te bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn om iemand te beschermen. Uitgangspunt daarbij is dat – voor zover deze beveiligingsmaatregelen dat toelaten – een beveiligd persoon zijn privé en maatschappelijke activiteiten zoveel mogelijk moet kunnen voortzetten en een zo normaal mogelijk leven moet kunnen leiden. Indien mogelijk wordt de keuze van het beveiligingspakket van te voren besproken met de bedreigde persoon.
Vanzelfsprekend zijn persoonlijke wensen en veiligheidseisen niet altijd verenigbaar. Beveiligingsmaatregelen als het (tijdelijk) elders onderbrengen van de getuige en het beperken van zijn contacten met de buitenwereld, vormen een aanzienlijke belasting van de getuige en zijn naasten. Het is bekend dat deze ingrijpende maatregelen soms tot weerstand leiden bij de te beveiligen persoon. Bij een hoog dreigingsniveau is een beperking van de privacy echter niet altijd te voorkomen met het oog op de veiligheid van de te beschermen persoon. Ik zie geen aanleiding voor een andere aanpak.
Bent u bereid te onderzoeken of het Stelsel Bewaken en Beveiligen wel in al haar facetten naar behoren functioneert? Zo ja, op welke termijn kunnen we dit onderzoek verwachten en hoe zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In 2015 is in samenwerking met de bij het Stelsel betrokken partners de Circulaire bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten2 vernieuwd. Hieraan voorafgaand is daarbij door betrokken partijen gekeken naar de werking van de verschillende schakels in het Stelsel en hebben zij daarbij niet geconcludeerd dat er een grondige aanpassing van het Stelsel nodig is. Ook nu zijn mij geen signalen bekend die aanleiding geven tot het evalueren van het Stelsel.
Klopt het dat een getuige een beschermingsovereenkomst kan tekenen zonder dat daar een advocaat bij aanwezig is? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie?
Het stelsel van bewaken en beveiligen dient te worden onderscheiden van het stelsel van getuigenbescherming. In beginsel is er geen sprake van een «beschermingsovereenkomst» met betrekking tot getuigen die worden beschermd binnen het stelsel van bewaken en beveiligen. Wel kan een getuige altijd een raadsman raadplegen indien gewenst. Het sluiten van een overeenkomst is niet wenselijk gelet op de uitgangspunten van het stelsel van bewaken en beveiligen zoals geschetst in het antwoord op vraag 2.
Indien een getuige in aanmerking komt voor beschermingsmaatregelen die worden uitgevoerd door het team getuigenbescherming, sluit de betreffende officier van justitie met de te beveiligen persoon een schriftelijke overeenkomst waarin de rechten en plichten van beide partijen zijn vastgelegd. De getuige wordt in dat geval altijd bijgestaan door een advocaat. Het verschil tussen de twee stelsels wordt nader toegelicht in het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat een getuige bij bescherming onder Team Getuigenbescherming meer invloed heeft op de wijze van bescherming dan bij bescherming onder het Stelsel Bewaken en Beveiligen? Zo ja, waarom is dit verschil er en vindt u dit verschil wenselijk?
Er bestaan wezenlijke verschillen tussen bescherming door het Team Getuigenbescherming en bescherming binnen het Stelsel Bewaken en Beveiligen.
In het kader van het stelsel van bewaken en beveiligen is het uitgangspunt dat, indien beveiligingsmaatregelen op basis van een bestaande dreiging nodig zijn, de te beveiligen persoon zijn privé en maatschappelijke activiteiten moet kunnen voortzetten binnen de beperkingen van de beveiliging. De noodzakelijk geachte maatregelen zijn echter geen onderwerp van onderhandeling. Persoonlijke wensen en veiligheidseisen zijn zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven, vanzelfsprekend niet altijd verenigbaar.
Bij de bescherming binnen een getuigenbeschermingsprogramma neemt de getuige afscheid van het leven zoals hij dat had opgebouwd en start een nieuw leven, vaak elders en onder een andere identiteit. Doel van het getuigenbeschermingsprogramma is dat de getuige binnen afzienbare tijd weer volledig op eigen benen kan staan in een nieuwe omgeving. Teneinde dat doel te bereiken is het noodzakelijk dat er goed wordt gekeken naar de nieuwe woonomgeving, eventuele professionele werkzaamheden van de getuige en culturele aspecten van de nieuwe vestigingsplek. Daarbij spelen ook de wensen van de getuige een rol om de kans op het behalen van voornoemd doel zo groot mogelijk te maken. Daarbij merk ik op dat de beschermingsmaatregelen die worden getroffen en waarmee de getuige instemt, altijd gebonden zullen zijn aan dat doel. Ik zie geen aanleiding om de verschillen tussen beide stelsels weg te nemen.
Vindt u dat burgers beter geïnformeerd zouden moeten worden over wat bescherming door de overheid precies inhoudt? Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Als het treffen van beschermingsmaatregelen aan de orde is worden burgers daar zorgvuldig in begeleid. Ik zie dan ook geen aanleiding voor aanpassing van dit proces.
Wordt bij bescherming van een getuige rekening gehouden met het feit dat de getuige niet (verder) in de schulden raakt? Zo ja, op welke manier(en)? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er wordt altijd geprobeerd om te voorkomen dat een persoon (verder) in de schulden raakt door beveiliging. De wijze waarop is per situatie verschillend.
Wordt in het traject van bescherming ook medische bijstand verleend (bijvoorbeeld door een psycholoog/psychiater) aan de getuige? Zo ja, moet een getuige hier zelf voor betalen? Zo nee, waarom niet?
In de meeste gevallen worden kosten voor medische bijstand gedekt door de ziektekostenverzekering van de te beveiligen persoon. Indien nodig wordt er medische bijstand verleend die door de overheid wordt betaald.
Bent u er ook van overtuigd dat getuigen cruciaal zijn in de aanpak van georganiseerde misdaad? Zo nee, waarom niet?
Ja, georganiseerde misdaad is gebaat bij goede afscherming van haar handelen. Dat maakt het voor de opsporing vaak zeer lastig om bewijsmateriaal te vergaren. Getuigen kunnen dan een cruciale factor zijn om gereorganiseerd crimineel handelen te bewijzen. In de praktijk is het vaak lastig om personen te vinden die kunnen en willen getuigen. Zij vrezen vaak voor hun veiligheid of hebben te weinig te winnen bij medewerking aan de opsporing en mogelijke zelfincriminatie. Ik ben daarom aan het bezien of de juridische mogelijkheden voor het doen van toezeggingen aan criminele getuigen uitgebreid moeten worden. Op dit moment voert het WODC een internationaal (rechts)vergelijkend onderzoek uit naar het doen van toezeggingen aan criminele getuigen. Ik verwacht uw Kamer hierover nog dit jaar te kunnen informeren.
Is bekend in hoeveel gevallen getuigen gedurende hun beschermingstraject besluiten uit dit traject te stappen? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe vaak dit voorkomt en wat hiervoor de redenen zijn? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de uitkomsten met de Kamer te delen?
Exacte aantallen zijn mij op dit moment niet bekend. In algemene zin kan ik hierover aangeven dat het zelden voorkomt dat iemand uit een beschermingstraject stapt. Ik zie daarom geen noodzaak voor een onderzoek.
Is bekend in hoeveel gevallen potentiële getuigen afzien van een beschermingstraject, en van een getuigenis, nadat zij geïnformeerd zijn over hun beschermingstraject? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe vaak dit voorkomt en wat hiervoor de redenen zijn? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de uitkomsten met de Kamer te delen?
Dit wordt niet bijgehouden maar het beeld is dat dit veelal plaats vindt bij bedreigden in het criminele circuit. Zij zijn immers vaak niet gebaat bij maatregelen waardoor zij in hun criminele activiteiten worden beperkt. Ik zie geen noodzaak voor een onderzoek omdat de regels over toepassing getuigenbescherming in het Wetboek van Strafvordering en in het Besluit getuigenbescherming helder zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat getuigen verzekerd zijn van juiste en passende bescherming, die vooraf kenbaar is, en voor getuigen zeker en aantrekkelijk genoeg is om hiervoor te kiezen, in het belang van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit?
Effectieve getuigenbescherming is een belangrijke voorwaarde bij de inzet van burgers in de opsporing en vervolging. Vooropgesteld zij dat ieder getuigenbeschermingstraject om maatwerk vraagt. De invulling van de zorgplicht is per definitie sterk afhankelijk van de bestaande dreiging en de omstandigheden van het geval.
Het bericht ‘Op geluidsopnamen is te horen hoe dit reddingsschip contact heeft met mensensmokkelaars’ |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Op geluidsopnamen is te horen hoe dit reddingsschip contact heeft met mensensmokkelaars»?1
Ja
Deelt u de opvatting dat een groot aantal NGO’s, die op de Middellandse zee missies uitvoeren onder de noemer van reddingswerk, mensensmokkel bevorderen zoals in het artikel van de Volkskrant wordt beschreven? Zo nee, hoe zou u deze missies typeren?
Zoals op eerdere schriftelijke vragen2 is aangegeven, is het voor het kabinet evident dat mensen in nood op zee geholpen moeten worden in lijn met de verplichtingen onder het internationaal zeerecht. In de kern komt het erop neer dat alle schepen verplicht zijn mensen in nood aan boord te brengen en hen in de dichtstbijzijnde veilige haven aan wal te brengen. Zoals helaas blijkt, maken de criminele mensensmokkelaars van dit gegeven misbruik, bijvoorbeeld door bootjes met te weinig brandstof de zee op te sturen. Daarmee krijgen deze reddingsoperaties een onbedoeld versterkend neveneffect op deze misdadige activiteiten.
Het merendeel van de ngo’s die actief zijn op de centrale Middellandse Zee opereert in lijn met de verplichtingen onder het internationaal zeerecht en werkt samen met de Italiaanse autoriteiten en voert deze operaties doorgaans op verzoek van de Italiaanse autoriteiten uit conform de gebruikelijke procedures voor reddingsoperaties op zee. Tegelijkertijd is het aantoonbaar deel uitmaken van mensensmokkelactiviteiten strafbaar en ligt het voor de hand dat Italië vermeende strafbare feiten grondig onderzoekt.
Bent u op de hoogte van het feit dat dergelijke NGO’s soms onder de Nederlandse vlag varen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle schepen onder Nederlandse vlag die zich volgens eigen zeggen met reddingswerk bezighouden?
Zover het kabinet bekend zijn er op dit moment geen Nederlandse ngo’s actief in dit deel van de Middellandse Zee. Wel voeren verschillende internationale organisaties die ook een Nederlandse afdeling hebben zoals Médecins Sans Frontières/Artsen zonder Grenzen en Save the Children op verzoek van de Italiaanse autoriteiten reddingsoperaties uit conform het geldende zeerecht.
In de media wordt het beeld geschetst dat een deel van deze organisaties «onder Nederlandse vlag vaart». Dit is echter niet juist. Alleen de «Iuventa» van Jugend Rettet is op dit moment opgenomen in het Nederlandse scheepsregister. Het kabinet heeft kennisgenomen van het feit dat enkele andere schepen van met name Duitse ngo’s zoals Sea Watch en Sea Eye ook varen met een Nederlandse vlag, maar daar bestaat op dit moment geen vlaggenstaatrelatie mee.
Bent u op de hoogte van het bestaan van Nederlandse NGO’s die deelnemen aan dergelijke «reddingsmissies» of dit middellijk of op andere wijze mogelijk maken? Zo ja, kunt u een overzicht van deze NGO’s geven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid verantwoordelijk is voor schepen die varen onder de Nederlandse vlag?
De Nederlandse overheid is verantwoordelijk voor schepen met de Nederlandse nationaliteit. Op grond van het VN-Zeerechtverdrag kunnen staten de voorwaarden vaststellen voor het verlenen van zijn nationaliteit aan schepen, voor de registratie van schepen op zijn grondgebied en voor het recht zijn vlag te voeren. Schepen die in het Nederlandse scheepsvaartregister en het Nederlandse rompbevrachtingsregister zijn opgenomen, worden beschouwd als Nederlandse schepen. Voor al deze schepen draagt Nederland verantwoordelijkheid als vlaggenstaat. Met het enkel voeren van een Nederlandse vlag ontstaat nog geen vlaggenstaatrelatie met bijbehorende verantwoordelijkheden.
Naast een vlaggenstaatrelatie kunnen ook op een andere wijze relaties tussen Nederland en de eigenaren, organisatie en/of bemanning van een schip bestaan. Welke juridische consequenties dat heeft, zal per individueel geval moeten worden beoordeeld.
Kunt u aangeven of er sprake is van subsidiëring door de Nederlandse overheid van NGO’s die dergelijke «reddingsmissies» uitvoeren of middellijk dan wel op andere wijze mogelijk maken? Zo ja, kunt u aangeven welke NGO’s dit betreft en welke bedragen zij ontvangen?
Zoals in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen is aangegeven, ontvangen deze organisaties geen subsidies of andere vormen van financiering voor hun activiteiten op de Middellandse Zee.3
Tijdens het Algemeen Overleg van 5 juli jl. ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 6 en 7 juli jl. is ook over dit onderwerp gesproken. De bij reddingsoperaties op de Middellandse Zee betrokken organisaties verrichten in de meeste gevallen ook ander werk en leveren belangrijke bijdragen aan bijvoorbeeld de opvang van migranten en de bescherming van (alleenstaande) minderjarigen in de regio, maar ook in Europa.
Het kabinet meent dat de uitkomsten van het Italiaanse onderzoek naar de vermeende betrokkenheid van ngo’s bij mensensmokkel eerst moeten worden afgewacht, alvorens conclusies te trekken over de financiële relatie met deze organisaties. Het is dan ook niet wenselijk om alle ngo’s op voorhand over één kam te scheren.
Deelt u de opvatting van de Italiaanse overheid dat de handelingen van NGO’s, zoals beschreven in het artikel van de Volkskrant, moeten worden tegengegaan? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen worden getroffen om hun werkzaamheden tegen te gaan? Zo nee, kunt u zijn visie nader toelichten?
Het evident samenwerken met criminele organisaties en daarmee het faciliteren van mensensmokkel of andere vormen van illegale migratie naar de Europese Unie acht het kabinet strafbaar.4 Hierbij dient wel de kanttekening te worden geplaatst dat de meeste van deze zelfde ngo’s juist op verzoek van de Italiaanse overheid de reddingsoperaties uitvoeren en mensen in nood op zee redden conform de bestaande kaders van het zeerecht.
Het kabinet is dan ook van mening dat de gedragscode die Italië met ngo’s overeen is gekomen een nuttig instrument kan zijn om de samenwerking tussen Italiaanse autoriteiten en ngo’s te bevorderen en het onderlinge vertrouwen te versterken. Het kabinet ziet graag dat alle organisaties die in de centrale Middellandse Zee actief zijn de uitgangspunten van de gedragscode onderschrijven.
In het geval dat er sprake is van een relatie met Nederland, kan Nederland eventuele strafrechtelijke maatregelen treffen. Dit zal per individueel geval moeten worden beoordeeld.
Kunt u aangeven of er sprake is van samenwerking met de Italiaanse overheid op dit thema?
Italië en Nederland werken al langere tijd op verschillende manieren samen in de bestrijding van mensensmokkel. Zo is er op 21 juni 2017 een samenwerkingsovereenkomst getekend door de HOvJ van Palermo in Italië en de HOvJ van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie om de georganiseerde criminaliteit, zoals mensensmokkel aan te pakken. Daarnaast is er sinds eind 2014 een Nederlandse liaison-magistraat in Italië om onder meer de samenwerking op dit thema te bevorderen. Over lopende (strafrechtelijke) onderzoeken worden geen uitspraken gedaan.
Verder loopt er een project bij Europol genaamd «EMPACT» (European multidisciplinary platform against criminal threats), waarbij onder meer Nederland en Italië bij zijn aangesloten, dat als doel heeft het tegengaan van het faciliteren van illegale migratie.
Het bericht “Krachtige luchtpistolen zomaar in de winkel” |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat superkrachtige luchtdrukwapens met een kracht van 270 joules op dit moment zonder vergunning te verkrijgen zijn in Nederland, en dat ook na inwerkingtreding van de aangekondigde nieuwe wet Nederland een walhalla blijft voor «powerbuksen»?1
Het is mij bekend dat in Nederland zeer krachtige luchtdrukwapens vrij verkrijgbaar zijn. In mijn brief van 13 april 20162 heb ik gereageerd op zorgen van uw Kamer hierover en heb ik aangekondigd de Wet wapens en munitie (Wwm) te willen wijzigen zodat er een vergunningplicht gaat gelden voor luchtdrukwapens met een schotkracht hoger dan 80 joule.
Deelt u de mening dat gebruik van (zware) luchtdrukwapens en vuurwapens zoveel mogelijk moet worden ontmoedigd en dat, zoals het lid Kooiman (SP) eerder al in vragen aan de orde stelde2, reclame voor (zware) luchtdrukwapens en vuurwapens aan banden gelegd zou moeten worden?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de door u aangehaalde schriftelijke vragen4, staat het fabrikanten en organisaties vrij reclame te maken voor producten waarvan de verkoop en het bezit op grond van wet- en regelgeving is toegestaan, behoudens afspraken die in het kader van de Nederlandse Reclame Code zijn gemaakt. Om die reden is er geen speciaal beleid ten aanzien van het maken van reclame voor luchtdruk- en vuurwapens of het ontmoedigen daarvan. Wel gelden strenge regels voor het bezit en gebruik van wapens.
Moeten personen die een «powerbuks» (luchtdrukwapen met een kracht van meer dan 80 joules) zonder vergunning gekocht hebben, dan wel nog gaan kopen, bij inwerkintreding van de nieuwe Wet Wapens en Munitie direct een vergunning aanvragen voor het bezit van dat wapen om niet in overtreding te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens om de Wwm zodanig te wijzigen dat luchtdrukwapens met een schotkracht hoger dan 80 joule, worden toegevoegd aan artikel 2, Categorie III van de Wwm. Daarmee worden dergelijke luchtdrukwapens gelijkgesteld met vuurwapens en geldt er een vergunningplicht voor het bezit ervan.
De schotkracht van 80 joule past bij de manier waarop de schietsport met luchtdrukwapens in Nederland in vrijwel alle gevallen wordt beoefend, inclusief het in de buitenlucht schieten op 100 meter waarvoor relatief veel schotkracht benodigd is. Ik vind het belangrijk dat wanneer iemand een nog krachtiger wapen wil bezitten, dezelfde strenge voorwaarden gaan gelden als voor bezitters van vuurwapens. Volgens het rapport van het NFI, dat ik u op 13 april 2016 toestuurde bij eerdergenoemde brief, is de kracht van het luchtdrukwapen dan immers vergelijkbaar met die van een vuurwapen.
Het NFI concludeerde in het eerdergenoemde onderzoek dat er vele factoren van invloed zijn op de kans op penetratie van de huid, waaronder de kinetische energie en de diameter van een projectiel, maar ook de vorm van het projectiel en de verschillen in de menselijk huid, per individu en per lichaamsdeel. Onder alle omstandigheden geldt dat met alle luchtdrukwapens voorzichtig moet worden omgesprongen. Mede daarom geldt er een duidelijke verbodsbepaling met betrekking tot het dragen van luchtdrukwapens en treedt de politie op bij misbruik van het wapen. In beide gevallen zal doorgaans worden overgegaan tot inbeslagname van het wapen en het opmaken van een proces-verbaal.
Bij het bepalen van de grenswaarde is tot slot rekening gehouden met de gevolgen voor huidige bezitters en de uitvoeringslasten. Afhankelijk van de precieze uitwerking zullen de huidige bezitters van een wapen dat boven de grenswaarde uitkomt een verlof moeten aanvragen of anders afstand moeten doen van hun wapen. In het geval van een grenswaarde van 14 joules zou het om een zeer groot aantal personen gaan omdat er meer bezitters zijn van lichtere luchtdrukwapens.
Vindt u het nodig dat luchtwapens voor sportschieten een vergelijkbare kracht hebben als die van vuurwapens? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Op grond waarvan is precies gekozen voor een limiet van 80 joules, waardoor nog steeds zeer krachtige wapens vrij verkrijgbaar blijven?»
Zie antwoord vraag 3.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) stelde reeds in 2015 dat mogelijk dodelijke verwondingen al kunnen optreden bij gebruik van een luchtdrukwapen met een kracht van 14 joules, acht u het in dat licht niet zorgvuldiger om een vergunningsvrije limiet van rond of onder de 14 joules wettelijk vast te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom sluiten we als Nederland niet meer aan bij de limieten van landen om ons heen als het gaat om vrij te (ver)kopen luchtdrukwapens?3
Ik heb de situatie in de ons omringende landen betrokken in mijn brief van 13 april 2016. De normen voor de schotkracht en de nadere regels rond luchtdrukwapens lopen behoorlijk uiteen. Samen met de afwegingen zoals genoemd in mijn antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 6 heeft dat geleid tot de keuze voor een limiet van 80 joule.
Bent u bereid de door u voorgestelde vergunningsvrije (ver)koop van luchtdrukwapens met een kracht van minder dan 80 joules te herzien? Zo ja, wanneer en hoe zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de onderhavige berichtgeving bevat geen informatie die niet is betrokken bij de eerdergenoemde brief aan uw Kamer of bij het algemeen overleg van 3 november 20166 waarin ik met uw Kamer over luchtdrukwapens heb gesproken.
Het bericht “Vaak te laat bij brand” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vaak te laat bij brand»?1
Ja.
Klopt het dat de brandweer regelmatig te laat komt bij spoedgevallen? Kunt u een frequentie aangeven?
De Inspectie Veiligheid en Justitie doet op dit moment onderzoek naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg. Daarbij kijken zij ook naar de opkomsttijden en de beschikbaarheid van het personeel. De verwachting is dat dit onderzoek dit najaar wordt afgerond. Ik stuur dit onderzoek, zoals toegezegd tijdens het AO Nationale Veiligheid van 26 juni jl., voor het einde van het jaar aan uw Kamer.
Is het waar dat soms zelfs helemaal niet uitgerukt kan worden vanwege een capaciteitstekort?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat beide gevallen niet mogen voorkomen, omdat dit mensenlevens kan kosten?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk ervoor te zorgen dat bij het vaststellen van de opkomsttijden van de brandweer wordt voldaan aan de bepalingen van het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr). Conform art. 3.2.2 van het Bvr dient het bestuur van de veiligheidsregio zorg te dragen voor een sluitende registratie van de gerealiseerde opkomsttijden. Aan de hand hiervan kan het bestuur verantwoording afleggen aan de gemeenteraden binnen de regio.
Deelt u de mening van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) dat het tekort aan brandweervrijwilligers veroorzaakt wordt door bezuinigingen, met als gevolg schaalvergroting en het verdwijnen van blusvoertuigen? 6. Zo nee, waarom niet en wat is dan volgens u de reden van het tekort aan brandweervrijwilligers? Zo ja, wat gaat u doen om het tekort aan brandweervrijwilligers zo spoedig mogelijk tot het verleden te laten behoren omwille van de veiligheid van het brandweerpersoneel zelf en de burgers die in een noodsituatie komen?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Daartoe behoort ook de personele invulling, waaronder de inzet van vrijwillig en/ of beroepspersoneel. Zij bepalen het gewenste niveau en wat hiervoor nodig is aan personeel en materieel. Het is dan ook aan de besturen van de regio’s om te bepalen of er een tekort aan personeel is, wat de aanleiding daarvoor zou zijn en om eventuele oplossingen te zoeken als die nodig zijn. Ik wacht het onderzoek van de Inspectie VenJ af. Dit zal ook inzicht geven in de beschikbaarheid van personeel.
Bent u in ieder geval bereid om zo spoedig mogelijk met de VBV in overleg te treden en de Kamer over het resultaat hiervan te informeren?
Tijdens het jaarlijkse overleg met de vakorganisaties, waaronder ook de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers, heb ik toegezegd met ze in gesprek te gaan over de uitkomsten van het eerdergenoemde Inspectieonderzoek en het onderzoek naar de beleving van het brandweerpersoneel van het Veiligheidsberaad. Ik hecht sterk aan dit overleg omdat ik op deze manier de kans krijg geïnformeerd te worden over de signalen en zorgen die spelen onder het brandweerpersoneel, beroeps en vrijwilliger. Bij dit overleg sluiten ook de portefeuillehouder Brandweer vanuit het Veiligheidsberaad en de voorzitter Brandweer Nederland aan. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit overleg informeren.
Het bericht 'Haatsjeik toch actief in Den Haag' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Haatsjeik toch actief in Den Haag»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een islamitische voorganger die veroordeeld is voor het sluiten van shariahuwelijken nu een illegale moskee runt in Den Haag?
Op basis van het erfpachtcontract van het desbetreffende pand aan de Cilliersstraat zijn alleen bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Religieuze activiteiten dus niet. Burgers, islamitische voorganger of niet, dienen zich hieraan te houden.
Deelt u de mening dat lieden als Fawaz Jneid, die in Nederland een belangrijke rol hebben in de promotie en geleidelijke invoering van de sharia, nooit een rol als voorganger mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Den Haag heeft de eigenaar van het pand aan de Cilliersstraat inmiddels gesommeerd het strijdige gebruik te beëindigen. De gemeente heeft aangegeven dat zij juridische vervolgstappen zal nemen als hieraan geen gehoor wordt gegeven. Daarnaast heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de heer Fawaz Jneid een gebiedsverbod opgelegd op grond van de «Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding». Het opleggen van deze maatregel, en mogelijk anderen in de toekomst, is op basis van specifieke omstandigheden en betreft dus altijd maatwerk.
Tot slot, in Nederland bestaat vrijheid van godsdienst. Iedereen is vrij in zijn of haar keuze voor een religie. Dit is een belangrijk grondrecht in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Van het deïslamiseren van Nederland kan dus geen sprake zijn.
Bent u bereid het betreffende stuk islamitische infrastructuur per direct te ontmantelen en te sluiten en Nederland te deïslamiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de brandweer bijna geen bevelvoerders meer heeft |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het probleem met een tekort aan brandweervrijwilligers steeds groter wordt?1
In de afgelopen periode is er door verschillende partijen aandacht besteed aan de beschikbaarheid van brandweervrijwilligers. Op dit moment lopen er twee onderzoeken die meer inzicht zullen geven in deze materie. De Inspectie Veiligheid en Justitie doet onderzoek naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg. Beschikbaarheid van brandweerpersoneel is hierbij één van de onderwerpen. Daarnaast heeft het Veiligheidsberaad opdracht gegeven tot een onderzoek naar de beleving van het brandweerpersoneel en brandweerstatistiek.
De verwachting is dat deze onderzoeken dit najaar worden afgerond. Ik zal ze, zoals toegezegd tijdens het AO Nationale Veiligheid van 29 juni jl.(Kamerstuk 29 517, nr. 125), voor het einde van het jaar, aan uw Kamer zenden.
Vindt u nog steeds dat u onder het mom van «de veiligheidsregio is zelf verantwoordelijk voor zijn personeelsbeleid»2 niet in kunt grijpen, ook al kunnen daardoor ongelukken gebeuren? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Daartoe behoort ook de personele invulling en inzet van vrijwillig en/ of beroepspersoneel. Zij bepalen het gewenste niveau en wat hiervoor nodig is aan personeel en materieel. Het is dan ook aan de besturen van de regio’s om oplossingen te zoeken als dat nodig is naar aanleiding van een eventuele afname van vrijwilligers in de regio.
Ik ben verantwoordelijk voor het stelsel van de veiligheidsregio’s. De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt namens mij toezicht op de taakuitvoering van de veiligheidsregio’s, waaronder de brandweerzorg.
Bent u nog steeds in gesprek met de Vakvereniging Vrijwillige Brandweer, zoals u heeft toegezegd in het eerder aangehaalde vragenuur? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, bent u bereid opnieuw het gesprek aan te gaan?
Ik spreek jaarlijks met de vakorganisaties, waaronder ook de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers. Dit is voor mij een zeer waardevol overleg omdat ik op deze manier de kans krijg geïnformeerd te worden over de signalen en zorgen die spelen onder het brandweerpersoneel, beroeps en vrijwilliger. Bij dit overleg sluiten ook de portefeuillehouder Brandweer vanuit het Veiligheidsberaad en de voorzitter Brandweer Nederland aan.
Zoals toegezegd in het betreffende vragenuur heb ik in maart 2016 met de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers gesproken. Hierbij is gesproken over een aantal actuele dossiers, waaronder het aantal vrijwilligers bij de brandweer. Na dit overleg heb ik bij het Veiligheidsberaad – als vertegenwoordiger van de verantwoordelijke werkgevers – om aandacht voor dit onderwerp gevraagd. Overigens is de Vakvereniging door het Veiligheidsberaad mede betrokken bij de opzet van het genoemde onderzoek naar de beleving van brandweerpersoneel en brandweerstatistiek.
Deelt u de mening dat het te lang duurt en de veiligheid teveel in gevaar komt, nu het probleem van het tekort aan vrijwilligers al meer dan twee jaar speelt? Zo ja, wat gaat u daarop als stelselverantwoordelijke op ondernemen?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het stelsel van veiligheidsregio’s te herzien omdat het klaarblijkelijk de problemen niet oplost? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het rapport van de Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s en het brede stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing (29 517, nr. 76) heeft mijn voorganger reeds aangegeven dat in 2019 de Wet veiligheidsregio’s opnieuw geëvalueerd zal worden. Ik acht het niet opportuun om op die evaluatie vooruit te lopen.
Risico’s voor willekeurige arrestaties in Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkije bepaalt zelf wel wie het gevangen zet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken in dat bericht dat vooral buitenlandse journalisten en mensenrechtenactivisten het risico lopen (willekeurig) te worden gearresteerd, onder andere wanneer zij bepaalde uitlatingen hebben gedaan buiten Turkije en/of in verband worden gebracht met zogenaamd terrorisme en «complotten tegen Turkije»?
Het kabinet blijft de Turkse autoriteiten oproepen tot het respecteren van de rechtsstaat – in het bijzonder als het gaat om fundamentele rechten zoals een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang en rechten gerelateerd aan arrestatie en detentie.
In hoeverre is een dergelijke actieve monitoring van uitlatingen die gedaan worden in het buitenland, maar mogelijk gevolgen hebben in Turkije, volgens u een risico voor Nederlanders (al dan niet met een Turkse achtergrond) die naar Turkije afreizen? Zijn daarbij paralellen te trekken met andere landen waar dergelijke monitoring plaatsvindt, zoals Thailand waar bijvoorbeeld in 2011 een Amerikaan werd gearresteerd voor het beledigen van de Thaise Koning op internet?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kijkt voortdurend of reisadviezen aanpassing vragen. In een aparte passage in de reisadviezen worden Nederlanders gewaarschuwd voor wetten, regels en gebruiken die anders zijn dan in Nederland. Het BZ reisadvies voor Turkije kent reeds geruime tijd een waarschuwing voor vervolging door Turkse autoriteiten voor belediging van het staatshoofd en voor activiteiten gerelateerd aan groepen die beschouwd worden als terroristische organisatie. Dat geldt ook voor activiteiten buiten Turkije. Ook zijn in het reisadvies de ruimere bevoegdheden van de autoriteiten opgenomen, waaronder detentie, uitreisverboden en andere maatregelen vallen. Het BZ reisadvies voor Turkije is hierin vergelijkbaar met het reisadvies voor Turkije van Duitsland. In het reisadvies is, zoals bij alle reisadviezen, een uitnodiging opgenomen aan reizigers om zich te registreren en hun gegevens achter te laten bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het ministerie brengt, bijvoorbeeld bij aanpassingen, de inhoud van deze reisadviezen actief onder de aandacht. Ook bestaande reisadviezen kunnen proactief onder de aandacht gebracht als dit in het belang van de reizende Nederlanders wordt geacht. Het reisadvies voor Turkije is daarom afgelopen week via de BZ 247 Informatieservice extra onder de aandacht gebracht van bij de service geregistreerde Nederlanders. Ook is via het BZ Twitter kanaal aandacht gevraagd voor het reisadvies. Daarbij is specifiek gewezen op de lokale wetten, regels en gebruiken in het reisadvies voor Turkije.
Het BZ reisadvies voor Turkije is gepubliceerd op: https://www.nederlandwereldwijd.nl/reizen/reisadviezen/turkije.
Ook in andere BZ reisadviezen wordt indien relevant nader ingegaan op lokale wetten, regels en gebruiken. Zo wordt in het reisadvies voor Thailand gewezen op het verbod op het beledigen van het Thaise Koningshuis.
Op welke wijze worden die risico’s momenteel verwerkt in reisadviezen van de regering voor de landen waar deze risico’s aan de orde zijn? Is de actuele berichtgeving hierover mogelijk een reden om dit aspect nadrukkelijker te benadrukken en/of aan te scherpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze problematiek aan de orde te stellen tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken en de Kamer te informeren over de uitkomsten daarvan?
Nederland stelt de zorgen over de rechtsstaat in Turkije regelmatig aan de orde, niet alleen binnen de Europese Unie maar ook in het kader van de Raad van Europa. Nederland speelt hierin een voortrekkersrol. Zo was Nederland de eerste die pleitte voor het opschorten van de pretoetredingssteun aan Turkije, een standpunt dat aanvankelijk op weinig steun kon rekenen bij de andere lidstaten van de EU, maar dat nu ook wordt gedeeld door Duitsland. Nederland zal de zorgen over de rechtsstaat in Turkije, inclusief de gevolgen voor de burgers van de landen van de EU, actief blijven aankaarten in EU- en RvE-kader en de Kamer hierover op de gebruikelijke wijze op de hoogte houden. Nederland trekt samen met andere EU-lidstaten op, met name met die landen die ook een omvangrijke Turkse gemeenschap hebben en te maken hebben met dezelfde problematiek, vooral in het kader van het «like-minded» overleg dat actief door Nederland is geïnitieerd. Hierdoor staat Nederlander sterker in het bepleiten van deze kwestie en individuele gevallen.
De arrestatie van een Nederlander in Turkije |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nederlander mag Turkije niet uit na «beledigen» Erdogan»?1
Nederland is extra alert, actief en kritisch op de Turkse uitreisverboden. De Nederlandse ambassade in Ankara heeft uiteraard meerdere malen mondeling en schriftelijk de situatie van Nederlanders met een Turks uitreisverbod, waaronder de situatie van de hier bedoelde persoon, actief onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten, nadat betrokkenen zelf hadden aangegeven hiermee akkoord te zijn. De Nederlandse ambassade zal dit blijven doen, ook ten aanzien van toekomstige gevallen, opdat zij zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen terugkeren.
Welke consulaire ondersteuning en assistentie krijgt deze Nederlander van de Nederlandse ambassade in Turkije?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de precieze gronden op basis waarvan deze Nederlander een uitreisverbod is opgelegd?
Vanwege privacybescherming kan ik uw Kamer via deze openbare brief geen informatie verstrekken over individuele zaken.
Bent u van mening dat het uitreisverbod legitiem is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Turkse wetgeving voorziet in verscheidene mogelijkheden van vrijheid beperkende maatregelen, waaronder ook uitreisverboden. Een oordeel over de legitimiteit van het uitreisverbod is in de eerste plaats aan de Turkse rechter. Nederland maakt zich echter wel grote zorgen over de onderliggende redenen van de recente uitreisverboden. De Nederlandse ambassade in Ankara heeft daarom sinds er gevallen zijn van Nederlanders met een Turks uitreisverbod het onderwerp meerdere malen actief onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten. Daarbij is aandacht gevraagd voor de gevoelige en moeilijke situatie waarin deze groep Nederlanders verkeert en voor een spoedige rechtsgang aangaande deze uitreisverboden. Nederland zal dit voor deze – en toekomstige – gevallen blijven doen.
Hebt u reeds protest aangetekend bij uw Turkse ambtsgenoot tegen deze eenzijdige actie van de Turkse overheid? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
De Nederlandse ambassade in Ankara heeft meerdere malen mondeling en schriftelijk de gevoelige en moeilijke situatie van Nederlanders die een Turks uitreisverbod hebben gekregen actief onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten en aandacht gevraagd voor een spoedige rechtsgang en opheffing van uitreisverboden. Nederland maakt zich grote zorgen over de onderliggende redenen van de recente uitreisverboden en zal daarom extra aandacht voor deze gevallen blijven vragen. Ook ten aanzien van toekomstige bij het ministerie bekende gevallen geldt dat betrokken personen direct zal worden gevraagd of zij prijs stellen op bijstand van de Nederlandse ambassade en of zij wensen dat de ambassade proactief aandacht voor hun zaak vraagt bij de Turkse autoriteiten opdat zij zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen terugkeren.
Op het moment van het opstellen van deze brief is het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend met ongeveer tien personen die zich thans in Turkije bevinden die zich bij het ministerie hebben gemeld vanwege een uitreisverbod. Van zeven andere personen die een uitreisverbod hadden is bekend dat zij inmiddels Turkije hebben kunnen verlaten.
Ook als deze kwestie in beginsel een nationale verantwoordelijkheid is, trekt Nederland samen met andere EU-lidstaten op. Dat doet Nederland met name met die landen die ook een omvangrijke Turkse gemeenschap hebben en te maken hebben met dezelfde problematiek, vooral in het kader van het «like-minded» overleg dat actief door Nederland is geïnitieerd. Hierdoor staat Nederlander sterker in het bepleiten van deze kwestie en individuele gevallen.
Welke acties onderneemt u om het uitreisverbod voor de Nederlander opgeheven te krijgen, zodat hij weer van zijn vrijheid kan genieten en naar Nederland kan terugkeren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel andere Nederlandse staatsburgers in Turkije hebben op dit moment een uitreisverbod, en op basis van welke reden(en)? Wat heeft u ondernomen voor deze Nederlanders sinds deze kwestie is besproken tijdens het mondeling vragenuur op 11 april jl.? Wat heeft het «like-minded» overleg hierover met Duitsland, Frankrijk, België, Oostenrijk, Zweden en Denemarken opgeleverd?2
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel Nederlanders die in april jl. nog vastzaten in Turkije, zoals besproken tijdens het mondeling vragenuur, hebben sindsdien Turkije kunnen verlaten? Hoeveel niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan het dat er geen gezamenlijke, officiële Europese positie is ten aanzien van het opleggen van uitreisverboden aan individuen door Turkije? Wat gaat u doen om wel tot een dergelijke gezamenlijke Europese actie te komen?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u naar aanleiding van deze arrestatie reden om uw besluit van vorige week, om de uitlevering van verdachten aan Turkije te hervatten3, te heroverwegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitlevering van verdachten aan Turkije wordt door zowel de rechter als de Minister van Veiligheid en Justitie per geval getoetst. Ik verwijs u voor de verdere beantwoording van deze vraag naar de beantwoording, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, op de schriftelijke vragen van het lid Karabulut over uitreisverboden voor Nederlanders in Turkije (2017Z10629).
Ziet u naar aanleiding van deze recente arrestatie reden om het reisadvies voor Turkije aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kijkt voortdurend of reisadviezen aanpassing vragen. Het BZ reisadvies voor Turkije kent reeds geruime tijd een waarschuwing voor vervolging door Turkse autoriteiten voor belediging van het staatshoofd en voor activiteiten gerelateerd aan groepen die beschouwd worden als terroristische organisatie. Dat geldt ook voor activiteiten buiten Turkije. Ook zijn in het reisadvies de ruimere bevoegdheden van de autoriteiten opgenomen, waaronder detentie, uitreisverboden en andere maatregelen vallen. Het BZ reisadvies voor Turkije is hierin vergelijkbaar met het reisadvies voor Turkije van Duitsland. In het reisadvies is, zoals bij alle reisadviezen, een uitnodiging opgenomen aan reizigers om zich te registreren en hun gegevens achter te laten bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het ministerie brengt, bijvoorbeeld bij aanpassingen, de inhoud van deze reisadviezen proactief onder de aandacht. Ook bestaande reisadviezen kunnen proactief onder de aandacht gebracht als dit in het belang van de reizende Nederlanders wordt geacht. Het reisadvies voor Turkije is daarom afgelopen week via de BZ 247 Informatieservice extra onder de aandacht gebracht van bij de service geregistreerde Nederlanders. Ook is via het BZ Twitterkanaal aandacht gevraagd voor het reisadvies. Daarbij is specifiek gewezen op de lokale wetten, regels en gebruiken in het reisadvies voor Turkije.
Het BZ reisadvies voor Turkije is gepubliceerd op: https://www.nederlandwereldwijd.nl/reizen/reisadviezen/turkije.
Het bericht ‘Nederlander vast na kritiek op Erdogan’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Trouw «Nederlander vast na kritiek op Erdogan»?1
Ja.
Hoeveel mensen met een Nederlands paspoort mogen op dit moment van de Turkse autoriteiten Turkije niet verlaten? Om welke redenen mogen zij het land niet verlaten en kunt u daar een overzicht van geven?
Op het moment van het opstellen van deze brief is het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend met ongeveer tien personen die zich thans in Turkije bevinden en die zich bij het ministerie hebben gemeld vanwege een uitreisverbod. Vanwege privacybescherming kan ik uw Kamer via deze openbare brief geen informatie verstrekken over de achtergronden bij deze zaken.
Zijn er Turkse Nederlanders die bij de Nederlandse overheid aangegeven hebben dat zij problemen hebben met de Turkse overheid, bijvoorbeeld omdat de Turkse overheid hun paspoort heeft ingenomen, weigert hun paspoort te verlengen of weigert om het proces om afstand te doen van de Turkse nationaliteit te beginnen of te voltooien?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reisadvies voor Turkse Nederlanders (met twee paspoorten) alsook Nederlanders (met alleen een Nederlands paspoort) die op internet kritiek geuit hebben op president Erdogan en die naar Turkije willen reizen voor vakantie? Bent u voornemens het reisadvies aan te passen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kijkt voortdurend of reisadviezen aanpassing vragen. Het BZ reisadvies voor Turkije kent reeds geruime tijd een waarschuwing voor vervolging door Turkse autoriteiten voor belediging van het staatshoofd en voor activiteiten gerelateerd aan groepen die beschouwd worden als terroristische organisatie. Dat geldt ook voor activiteiten buiten Turkije. Ook zijn in het reisadvies de ruimere bevoegdheden van de autoriteiten opgenomen, waaronder detentie, uitreisverboden en andere maatregelen vallen. Het BZ reisadvies voor Turkije is hierin vergelijkbaar met het reisadvies voor Turkije van Duitsland. In het reisadvies is, zoals bij alle reisadviezen, een uitnodiging opgenomen aan reizigers om zich te registreren en hun gegevens achter te laten bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het ministerie brengt, bijvoorbeeld bij aanpassingen, de inhoud van deze reisadviezen proactief onder de aandacht. Ook bestaande reisadviezen kunnen proactief onder de aandacht gebracht als dit in het belang van de reizende Nederlanders wordt geacht. Het reisadvies voor Turkije is daarom afgelopen week via de BZ 247 Informatieservice extra onder de aandacht gebracht van bij de service geregistreerde Nederlanders. Ook is via het BZ Twitterkanaal aandacht gevraagd voor het reisadvies. Daarbij is specifiek gewezen op de lokale wetten, regels en gebruiken in het reisadvies voor Turkije.
Belangrijk uitgangspunt bij de BZ reisadviezen is dat deze relevant zijn voor alle Nederlanders die naar een bepaald land af willen reizen. In de reisadviezen wordt naast informatie die relevant is voor alle reizigers evenwel ook ingegaan op specifieke risico’s waar niet elke Nederlander bloot aan staat maar waarvoor het ministerie het noodzakelijk acht de Nederlander op te wijzen met het oog op de veiligheid. Nederlanders bepalen uiteindelijk zelf voordat zij afreizen of zij de risico’s in een land acceptabel vinden.
Het BZ reisadvies voor Turkije is gepubliceerd op: https://www.nederlandwereldwijd.nl/reizen/reisadviezen/turkije.
In reactie op concrete hulpvragen van Nederlanders die zich in Turkije bevinden verleent het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van consulaire bijstand individuele hulp en advies.
Heeft de Nederlandse regering bepaalde mensen ontraden om naar Turkije af te reizen? Zo ja, hoeveel mensen en om welke redenen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat adviseert u de (Turkse) Nederlanders die op dit moment in Turkije zijn en kritiek hebben geuit op president Erdogan?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bent u van plan te doen voor de Turkse Nederlanders die op dit moment belemmerd worden om Turkije te verlaten?
Nederland is hier extra alert, actief en kritisch op en heeft reeds geruime tijd contact met de Turkse autoriteiten over Nederlanders met uitreisverboden. Daarbij heeft de Nederlandse ambassade in Ankara sinds er gevallen zijn van Nederlanders met een Turks uitreisverbod het onderwerp uiteraard meerdere malen actief onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten. Er is specifiek aandacht gevraagd voor de gevoelige en moeilijke situatie waarin deze groep Nederlanders verkeert en voor een spoedige rechtsgang aangaande deze uitreisverboden. De Nederlandse ambassade heeft daarbij ook de verschillende gevallen benoemd, nadat betrokkenen zelf hadden aangegeven hiermee akkoord te zijn. Nederland maakt zich grote zorgen over de onderliggende redenen van de recente uitreisverboden en zal daarom extra aandacht voor deze gevallen blijven vragen. Ook ten aanzien van toekomstige bij het ministerie bekende gevallen geldt dat betrokken personen direct zal worden gevraagd of zij prijs stellen op bijstand van de Nederlandse ambassade en of zij wensen dat de ambassade actief aandacht voor hun zaak vraagt bij de Turkse autoriteiten opdat zij zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen terugkeren.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en uiterlijk volgende week beantwoorden gezien de grote groep (Turkse) Nederlanders die nog met vakantie naar Turkije zullen gaan?
Ja.
Het bericht '112 bij ramp? In de wacht' naar aanleiding van het onderzoek naar de stroomstoring in Amsterdam op 17 januari 2017 |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «112 bij ramp? In de wacht»1 van 27 juli 2017, naar aanleiding van het onderzoek naar de stroomstoring in Amsterdam op 17 januari 2017?
Ja.
Bent u bekend met het rapport «1-1-2 onder de loep» uit maart 2013, met aanbevelingen om de kwaliteit van de 1-1-2 keten te verbeteren? Kunt u aangeven op welke wijze werk is gemaakt van de in dit onderzoek gedane aanbevelingen?
Ja, in 2013 heeft de Inspectie VenJ naar aanleiding van technische storingen die zich in 2012 in de 1-1-2 keten hebben voorgedaan een aantal aanbevelingen gedaan om de 1-1-2 keten te verbeteren. In 2015 heb ik de Auditdienst Rijk gevraagd om de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen van de Inspectie te beoordelen. Hierover heb ik u op 1 september 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 628 nr. 560). De ADR heeft in haar rapport van september 2015 geconstateerd dat de verbetermaatregelen die betrekking hebben op het gebied van beleid, sturing, regie maar ook technische verbetermaatregelen, monitoring van de 1-1-2 keten en communicatie over het handelingsperspectief inmiddels zijn gerealiseerd. Een aantal verbetermaatregelen vroegen toen nog aandacht. Hiervoor is met behulp van alle ketenpartners een risico-analyse opgesteld waaruit verbeterpunten zijn opgepakt zoals het realiseren van meer nauwkeurige locatie-informatie voor de burger.
Een ander deel van de verbetermaatregelen zal ook met de vernieuwing van de technische infrastructuur van de 1-1-2 in 2018 worden gerealiseerd. Ik zal deze risico analyse periodiek herhalen, zodat continue aandacht is voor de robuustheid van de «1-1-2 keten».
Bent u bekend met het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015»? Kunt u ingaan op de conclusies en aanbevelingen op pagina’s 8–10 uit het genoemde onderzoek en daarbij aangeven welke stappen sindsdien zijn ondernomen om de specifieke aanbevelingen uit te voeren? Bent u van mening dat de genomen maatregelen afdoende zijn geweest om een herhaling van het onderzochte incident te voorkomen?
Ja, mijn voorganger heeft op 7 juli 2016 het onderzoeksrapport Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015, begeleid met zijn beleidsreactie aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 023, nr. 207). De aanbevelingen richten zich op interregionale coördinatie en samenwerking tussen veiligheidsregio’s (met name op het gebied van informatiemanagement), burgers bewust maken van de beperkingen van telecommunicatie en een norm voor ononderbroken toegang.
In mijn beleidsreactie geef ik aan wat al is uitgevoerd en wat nog verdere aandacht nodig heeft. Voorts geef ik aan hoe de Minister van Economische Zaken invulling geeft aan de aanbeveling om te komen tot een redelijke norm voor ononderbroken toegang. Daarnaast ga ik ook in op het project Continuïteit van de Samenleving waarin ik samen met het Veiligheidsberaad het gezamenlijk optreden van overheid en vitale aanbieders wil verbeteren en de samenwerking wil versterken. De aanbeveling om burgers bewust te maken van de beperkingen van telecommunicatie zal ik een plek geven bij de verdere aanscherping van het handelingsperspectief waarop ik in de beleidsreactie verder in ga.
Op het gebied van informatiemanagement wordt binnen het project Continuïteit van de Samenleving aandacht besteed aan de afspraken met de netbeheerders en telecompartners. Veiligheidsregio’s komen, vanuit hun wettelijke taak en regionale verantwoordelijkheid, ook zelf tot werkzame afspraken met vitale partners (inclusief telecom en energiepartijen) betreffende informatiemanagement. Het Inspectierapport bevestigt de noodzaak om in de aanpak voor de komende periode nog meer te focussen op daadwerkelijke verbeteringen van het gezamenlijk optreden in de «warme fase», waaronder het elkaar actief alarmeren en informeren. Ik zal samen met de Minister van Economische Zaken de specifieke aanbeveling hierover onder de aandacht brengen bij de betrokken partijen.
De aanbevelingen uit het rapport richten zich ook op interregionale coördinatie. Het Veiligheidsberaad, waarin alle 25 veiligheidsregio’s vertegenwoordigd zijn, heeft met elkaar besloten dat het vervullen van de coördinerende rol bij de bronregio belegd zou moeten worden of, als deze nog niet bekend is, bij de grootst betrokken regio. Dit sluit aan bij het eerdere advies van de bestuurlijke werkgroep bovenregionale samenwerking. Verder focust bij een incident de veiligheidsregio haar communicatie op de effecten, terwijl de private partner communiceert over de bron van het incident.
Deelt u de mening dat ook uit het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» al bleek dat de 1-1-2 keten onvoldoende is ingericht op het toegenomen gebruik van mobiele telefonie? Zijn er sindsdien verbeteringen doorgevoerd om de 1-1-2 keten beter in te stellen op het toegenomen gebruik van mobiele telefonie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Hoe duidt u in dit kader de conclusie van het onlangs verschenen rapport «Onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017», dat de belangrijkste telefooncentrale van Nederland technisch niet is ingesteld op de toename in het gebruik van mobiele telefonie?
De aanbevelingen uit het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» waren niet specifiek gericht op de 1-1-2 keten en het toegenomen gebruik van mobiele telefonie, maar op de punten benoemd in vraag 3.
Technisch heeft de 112 centrale in Driebergen gefunctioneerd tijdens de stroomstoring. Het ontstaan van wachtrijen en gemiste oproepen komt door een piek aan meldingen waardoor de beschikbare personele capaciteit onvoldoende was. In de beleidsreactie geef ik aan hoe daarin verbetering wordt aangebracht.
Het onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken maakt duidelijk dat er maatregelen nodig zijn om de «1-1-2 keten» te verbeteren. Deze maatregelen geef ik aan in mijn beleidsreactie.
Hoeveel meldingen worden er jaarlijks door middel van vaste lijnen gedaan bij 1-1-2 en hoeveel door middel van mobiele lijnen? Waarom worden meldingen door middel van mobiele telefonie nog steeds enkel naar de landelijke 1-1-2 centrale doorgezet? Welke verbeteringen zijn in dit systeem de afgelopen jaren doorgevoerd?
In 2016 kwamen er 488.175 oproepen vanuit «vaste» netwerken en 2.400.453 oproepen uit de «mobiele» netwerken binnen bij 1-1-2. De meldingen vanuit de mobiele netwerken komen binnen bij de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen omdat de automatisch meegezonden locatie- informatie op dit moment nog niet voldoet om de melder automatisch naar de juiste regionale meldkamer te kunnen routeren. Vanaf 2015 is de technische vernieuwing van de 1-1-2 voorziening in gang gezet. Met de realisatie hiervan in 2018 is de technische randvoorwaarde voor een verdere ontwikkeling van het routeren van het 1-1-2 belverkeer gecreëerd. De politie onderzoekt momenteel de organisatorische consequenties van decentralisatie van 1-1-2 oproepen.
Kunt u verklaren waarom er tijdens de stroomstoring van januari 2017 door de landelijke 1-1-2 centrale niet voor gekozen is om maatregelen te nemen die zij volgens de eigen procedure had moeten nemen, namelijk het oproepen van extra centralisten, het herprioriteren van direct beschikbare capaciteit en/of het routeren naar andere regionale meldkamers? Welke overwegingen lagen aan deze beslissingen ten grondslag?
Gelet op het tijdstip (nacht) waarop de storing begon, de ervaring dat dergelijke stroomstoringen normaal snel zijn verholpen en de ervaring dat eerdere stroomstoringen niet voor hoge piekbelastingen zorgden is er bij de landelijke 1-1-2 centrale voor gekozen om geen extra centralisten op te roepen. Achteraf is gebleken dat deze inschatting niet juist is geweest. Naar aanleiding van de stroomstoring van 17 januari zullen medewerkers van andere eenheden die ’s nachts in Driebergen werken worden opgeleid om ingezet te kunnen worden om de periode te overbruggen tot er extra centralisten aanwezig zijn. Ook zal aandacht worden besteed aan het aanscherpen van procedures en afspraken en de bekendheid hiermee bij de medewerkers.
Kunt u verklaren waarom de Meldkamer Ambulancezorg (MKA) Amsterdam-Amstelland nog met analoge techniek werkt, met als gevolg dat er geen zicht op de wachtrij en de wachttijd is? Waarom is het oplopen van de wachttijd geen criterium voor interne signalering en het nemen van maatregelen om de wachttijd te verminderen?
De huidige inrichting is een gevolg van de binnen de regio gemaakte keuzes. Het is momenteel in de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) Amsterdam-Amstelland technisch niet mogelijk de wachttijden te zien. De meldkamer Ambulancevoorziening kan hier niet eigenstandig over beslissen, aangezien zij als colocatie gevestigd is in de GMK en de faciliteiten huurt. Naar aanleiding van de ervaringen tijdens de stroomstoring is de meldkamer ambulancezorg in gesprek gegaan met de directie van de GMK. De meldkamer ambulance Amsterdam Amstelland bekijkt samen met de directie van de GMK welke maatregelen verder nodig zijn om de wachttijden inzichtelijk te maken en te verminderen.
In ieder geval worden met de implementatie van vernieuwing van de technische infrastructuur voor 1-1-2 in 2018 verbeteringen doorgevoerd, zoals technische monitoring op wachtrijen.
Kunt u verklaren waarom de te nemen maatregelen in een verstoringsscenario niet bij iedereen binnen de MKA en de landelijke 1-1-2 centrale bekend zijn? Op welke wijze worden deze maatregelen kenbaar gemaakt aan de medewerkers? Bestaat hier een procedure voor bij het inwerken van nieuwe medewerkers? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat kennis van de te nemen maatregelen bij een verstoringsscenario essentieel is om te voorkomen dat bij een verstoring 1-1-2 onbereikbaar is, zoals is gebeurd op 17 januari 2017? Hoe bent u van plan dit te verbeteren?
Kennis van de te nemen maatregelen bij een storing is natuurlijk essentieel. Zoals ook in mijn beleidsreactie aangegeven heb ik de veiligheidsregio’s, de ambulancevoorzieningen en de politie verzocht nadere afspraken te maken voor verstoringen in de 1-1-2 aanname en hier bekendheid aan te geven bij de medewerkers.
Sinds wanneer loopt de in het onderzoek genoemde pilot, waarbij de meldkamer Amsterdam-Amstelland de vaste 1-1-2 lijnen standaard routeert naar de landelijke 1-1-2 centrale? Hoe duidt u de conclusie dat dit standaard routeren niet conform het draaiboek is en bovendien risicovol? Met welk doel is deze pilot ingesteld? Is de pilot inmiddels stopgezet?
Sinds 2 mei 2016 heeft de meldkamer Amsterdam-Amstelland de aanname van de vaste oproepen van de regio overgedragen aan de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. De bezetting van de regionale 1-1-2 centrales is regionaal (per meldkamer) georganiseerd. Met de afname van het aantal 1-1-2 oproepen uit het vaste netwerk is geconstateerd dat de landelijke eenheid en de regionale meldkamers tot een efficiëntere werkverdeling kunnen komen. Hierbij is het uitgangspunt dat de landelijke eenheid de beschikbare capaciteit van de regionale meldkamers kan ontlasten, zodat deze volledig ingezet kan worden voor de verdere uitvraag van meldingen en het inzetten en aansturen van de hulpverlening. Dit geldt niet in de laatste plaats voor piekbelastingen waarbij het aantal dubbele en oneigenlijke oproepen groot is, zoals bij de stroomstoring. De politie geeft aan dat deze taakverdeling ervoor zorgt dat de burger sneller wordt geholpen en operationeel de grootste meerwaarde heeft. De pilot is om die reden niet stop gezet. Zoals in mijn beleidsreactie aangegeven heeft de politie wel maatregelen genomen om beter om te gaan met de risico’s van onverwachte piekbelastingen, onder andere door het sneller beschikbaar kunnen maken van extra personeel.
Kunt u verklaren waarom bij de landelijke 1-1-2 centrale is gekozen voor zogenaamde crisisfiltering, oftewel het filteren van meldingen op spoedeisendheid ten behoeve van de meldkamer Amsterdam-Amstelland? Welke beslissing lag aan deze keuze ten grondslag? Is dit een voorgeschreven maatregel? Hoe duidt u de conclusie dat hiermee de aannamegesprekken langer werden en zodoende de wachttijden mogelijk nog langer?
In 70% van de oproepen betrof het algemene vragen van burgers over de stroomstoring en geen melding van een noodgeval. De landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen heeft deze oneigenlijke vragen voor het alarmnummer 1-1-2 niet doorverbonden om de meldkamer Amsterdam zoveel mogelijk te ontlasten zodat de capaciteit van deze meldkamer zich volledig kon richten op de verdere behandeling van urgente meldingen. Dit past bij de reguliere taakverdeling die de landelijke 1-1-2 centrale heeft ten opzichte van de regionale meldkamers en wordt in voorkomende gevallen vaker toegepast. Het effect van het ontlasten van Amsterdam was in dit geval wel dat de wachttijden in Driebergen langer werden, zoals de Inspectie ook heeft geconstateerd. Dit betekent dat de landelijke meldkamer in voorkomende toekomstige gevallen sneller over extra capaciteit moet kunnen beschikken. Hiervoor heeft de politie maatregelen genomen. Daarbij zullen de huidige afspraken en procedures waar nodig worden geëxpliciteerd en aangescherpt.
Zie ook antwoord op vraag 2 van de leden Van den Berg en Van Toorenburg (beiden CDA).
Kunt u verklaren wat precies de «onvolledige interne technische rapportage» inhield, waardoor de 369 unieke verbroken oproepen niet zijn teruggebeld? Waarom was deze interne technische rapportage onvolledig? Welke verbeteringen zijn inmiddels doorgevoerd om dit voortaan te voorkomen?
Direct na de stroomstoring is een technische rapportage opgevraagd en uitgedraaid van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen in de meldkamers Amsterdam en Zaandam. De 1-1-2 oproepen op deze lijst zijn direct terug gebeld. Ten onrechte is echter nagelaten om een zelfde rapportage uit te draaien van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen ten behoeve van de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. Nadat deze lijst wel beschikbaar was, is besloten om deze nummers niet meer terug te bellen vanwege de reeds verlopen tijd en de zeer hoge mate van oneigenlijk gebruik ten tijde van de storing.
De procedures voor het uitdraaien van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen ten behoeve van de landelijke 1-1-2 centrale zijn inmiddels aangescherpt.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017» aangeven op welke wijze u deze denkt uit te voeren en welk tijdspad hiermee gemoeid is om te voorkomen dat de technische, procedurele en personele problemen die zich tijdens de stroomstoring van 17 januari jongstleden voordeden, opnieuw plaatsvinden?
In mijn beleidsreactie ga ik per aanbeveling in hoe ik hier samen met de betrokken partijen uitvoering aan zal geven.
Kent u het bericht «Hoe één verroest draadje de halve Randstad platlegt»?2
Ja.
Klopt het dat telecomaanbieders een wettelijke verplichting kennen om bereikbaarheid van 1-1-2 te garanderen? Klopt het dat telecombedrijven sinds de stroomstoring in maart 2015 in Diemen door het Agentschap Telecom zijn gevraagd het incident te evalueren en zo nodig extra maatregelen te treffen? Op welke wijze is dit incident derhalve geëvalueerd? Kunt u hierbij ingaan op de in het NRC-artikel geschetste mailwisseling, waaruit bleek dat het een «benen op tafelsessie» is geweest? Hoe duidt u dit? Waarom hebben de telecomaanbieders sindsdien geen maatregelen genomen om te voorkomen dat de mobiele telefoonnetwerken uitvielen bij stroomstoringen?
Nee, de aanbieders hebben niet de verplichting om de bereikbaarheid van 1-1-2 te garanderen. Ten eerste gebruikt de Telecommunicatiewet niet de term «garanderen». De aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken hebben ingevolge artikel 7.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet de plicht voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen. Het waarborgen houdt in dat de aanbieders voorzieningen moeten treffen die zodanig zijn dat daarmee normalerwijs een ononderbroken toegang tot 1-1-2 moet kunnen worden gerealiseerd.
In het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» is geconstateerd dat na elk groot incident wordt getoetst door telecomaanbieders of hun beleid ten aanzien van noodstroomvoorzieningen moet worden aangepast. Op basis van hun interne processen hebben de telecomaanbieders de stoomstoring mede naar aanleiding van een vraag van het Agentschap Telecom geëvalueerd en de telecomaanbieders hebben maatregelen genomen om te zorgen dat noodstroomvoorzieningen beter werken. Tijdens de stroomstoring in Amsterdam bleef de telecomvoorziening werken. Echter hebben telecomaanbieders ook aangegeven geen maatregelen te gaan nemen om te zorgen dat de mobiele telecomvoorziening substantieel langer in de lucht blijft. Telecomaanbieders hebben aangegeven dat de kosten niet opwegen tegen de kleine kans op een grootschalige, langdurige stroomstoring.
Naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen is het Ministerie van Economische Zaken daarnaast in gesprek gegaan met Telecompartijen om te kijken wat gedaan kan worden om 1-1-2 substantieel langer mobiel aankiesbaar te houden tijdens een langdurige, grootschalige stroomstoring. Onderdeel van deze gesprekken is ook een verkennende «benen op tafel» sessie geweest waar gekeken is of er ook andere niet reguliere mogelijkheden zijn om 1-1-2 langer aankiesbaar te houden naast het plaatsen van aanvullende noodstroomvoorzieningen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het prioriteren van spraak. Uit deze sessie zijn helaas niet veel werkbare alternatieven naar voren gekomen. De conclusie voor nu is dat er geen eenvoudige, goedkope, oplossingen zijn om de mobiele telecomvoorziening substantieel langer in de lucht te houden bij een langdurige, grootschalige stroomstoring. Dat is dan ook de reden dat het Ministerie van Economische Zaken eerst een kosten en baten analyse wil laten uitvoeren voordat overgaan wordt tot een norm voor onderbroken toegang tot 1-1-2.
Kunt u verklaren waarom tot op heden geen norm is gesteld voor de duur van de beschikbaarheid van 1-1-2 na stroomuitval, ondanks dat dit eerder al door inspecties is aanbevolen? Op welke termijn bent u van plan deze norm wel te stellen en welke verbetermaatregelen worden ingezet om deze norm haalbaar te maken?
De aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken hebben ingevolge artikel 7.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet de plicht voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen. Het waarborgen houdt in dat de aanbieders voorzieningen moeten treffen die zodanig zijn dat daarmee normaliter een ononderbroken toegang tot 1-1-2 moet kunnen worden gerealiseerd. Ook onder normale omstandigheden, zonder stroomstoring, betekent dit niet dat op alle locaties, in alle gevallen, door de aanbieders gegarandeerd kan worden dat 1-1-2 gebeld kan worden. Er zijn altijd uitzonderlijke plekken te bedenken waar wellicht de kans op een geslaagde verbinding met 1-1-2 minder groot is.
De effecten van een stroomstoring op de dienstverlening van telecomoperators is mede naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen onderwerp van gesprek tussen de Minister Economische Zaken en de telecomoperators. In de beleidsreactie wordt nader ingegaan op de opvolging die is en wordt gegeven aan eerdere aanbevelingen naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen.
Camping Fort Oranje |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rotterdamse Narda (79) moet paleisje op Fort Oranje verlaten»?1
Ja.
Bent u van mening dat het bijzonder treurig is dat Nederlandse bewoners zoals de 79-jarige mevrouw De Jong op Fort Oranje de dupe zijn geworden van criminelen uit het oostblok en andere ellende op de camping en nu hun caravan moeten verlaten? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Zundert heeft geconcludeerd dat er sprake was van een niet langer houdbare situatie door de veelheid aan structurele problemen en overtredingen op het terrein van openbare orde, sociale veiligheid en leefbaarheid en heeft tevens geconstateerd dat er sprake was van (zware) criminaliteit.
De gemeente heeft aangegeven een langdurig en zorgvuldig traject van controles en aanschrijven te hebben uitgevoerd en onder meer een «wijkagent» te hebben aangewezen om te zorgen voor verbetering van de situatie op de camping. Dit heeft volgens de gemeente Zundert echter tot onvoldoende verbeteringen geleid, waarna is overgegaan tot sluiting van de camping en overname van het beheer.
Het is niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om verder op het beleid van de gemeente Zundert in te gaan, hierover legt de gemeente verantwoording af aan de gemeenteraad.
Bent u van mening dat het nooit zo ver was gekomen wanneer de camping louter uit klaverjassende, levensgenietende bewoners op leeftijd had bestaan? Erkent u dat de oostblokcriminaliteit (diefstal, prostitutie en illegaliteit) en het feit dat hier onvoldoende tegen is opgetreden, Fort Oranje de nek heeft omgedraaid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat tijdig en keihard optreden tegen de criminelen op Fort Oranje de sluiting van de camping had kunnen voorkomen? Bent u van mening dat hierin (door de gemeente) tekort is geschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel vertrouwen heeft u erin dat de gemeente Zundert «momenteel naar een oplossing zoekt», en wat verwacht u ervan? Wat hebt u gedupeerde Nederlandse bewoners, zoals mevrouw De Jong, te bieden?
Met de overname van het beheer van de camping heeft de gemeente Zundert in kaart kunnen brengen wie er op de camping verblijven en wie zorg en ondersteuning behoeven. De gemeente heeft daarbij aangegeven op individueel niveau te bezien welke oplossingen passend zijn.