De afhandeling van de asbestbrand in Wateringen |
|
Cem Laçin |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Is het u bekend of de rapporten over de verplichte inventarisatie door de opdracht gevende gemeente Westland openbaar zijn gemaakt voorafgaand aan de asbestsaneringen? Zo nee, bent u bereid bij de gemeente Westland erop aan te dringen deze alsnog zo spoedig mogelijk vrij te geven?
Mij is bekend dat er in het kader van een Wob-verzoek een groot aantal documenten openbaar is gemaakt1. Daarnaast heeft de rekenkamercommissie van de gemeente Westland in 2015 het COT (Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de brand en de afhandeling2. Als in het kader van het Wob-verzoek of het onderzoek van het COT rapporten niet openbaar zijn gemaakt, zijn daar redenen voor die vastliggen in de Wet openbaarheid van bestuur. Ik zal derhalve niet aandringen op openbaarmaking van deze stukken omdat de gemeente in het kader van het Wob-verzoek al een afweging heeft gemaakt.
Is u bekend in hoeverre de kwestie van mogelijk ontbrekende openbare en volledige inventarisatierapporten ook geldt voor de drie gebieden in de gemeente Den Haag, te weten (delen van) de wijken Wateringseveld, Vrederust en Escamp?
Dit is mij zo in detail niet bekend. De gemeente Den Haag is immers bevoegd gezag en ziet toe op de aanwezigheid van inventarisatierapporten.
Is voor genoemde wijken na de saneringen een definitieve vrijgave afgegeven en heeft hierop eindcontrole plaatsgevonden?
In het Wob-verzoek zijn vrijgaven en eindcontroledocumenten gepubliceerd die betrekking hebben op de sanering van de betrokken wijken in de gemeente Den Haag.
Kunt u aangeven of het klopt dat de inventarisatie die de gemeente Westland hanteert (de rapportage van De Swart) slechts het perceel betreft waarop de brand heeft plaatsgevonden?
In de rapportage van het COT staat beschreven dat er een inventarisatie is uitgevoerd op de bronlocatie en in het omliggende gebied dat waarschijnlijk besmet is.
Is er voor ieder perceel in het gehele verontreinigde gebied een inventarisatierapport opgesteld, inclusief minstens één representatief monster per perceel in de periode tussen de brand op 13 januari 2015 en de asbest-veiligverklaring door de gemeente Westland op 14 april 2015?
De onderzoekers van het COT concluderen dat de maatregelen die door de gemeente Westland zijn genomen conform wet- en regelgeving zijn. Ook is geconstateerd dat de opruimwerkzaamheden grotendeels goed zijn verlopen.
Bent u bereid in een tijdlijn te schetsen welke werkzaamheden op welke locaties hebben plaatsgevonden om de omgeving asbestveilig dan wel asbestvrij te krijgen en daarbij tevens te vermelden welke actoren voor die acties zijn ingezet en in hoeverre omwonenden hierover zijn geïnformeerd dan wel bij zijn betrokken?
Op de uitgebreide reconstructie die in de rapportage van het COT staat heb ik geen toevoegingen.
Klopt het dat ook na de saneringen ruime hoeveelheden asbest zijn aangetroffen op de omliggende percelen van de brand, na vrijgave door de gemeente Westland?
In de antwoorden3 op vragen van het lid Smaling (SP) van 19 mei 2015 staat dat na een brand ook na zorgvuldig handmatig opruimen nog steeds asbestresten gevonden kunnen worden. Vandaar dat in 2015 op de website van de gemeente Westland stond beschreven hoe deze resten opgeruimd konden worden.
Weet u of de gemeente Westland aanvullende saneringen uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dit over het signaal asbestveilig dat is afgegeven?
Op 14 april 2015 is het getroffen gebied vrijgegeven. Dat houdt in dat in het gebied geen zichtbaar asbest meer aanwezig is. Het COT geeft aan dat het aannemelijk is dat herbesmetting van het gebied heeft plaatsgevonden door stukjes asbest die onder het dak zaten of op andere niet-inspecteerbare plekken. Na de herbesmetting is het gebied opnieuw gesaneerd. Het COT concludeert dat de gemeente erop mocht vertrouwen dat het gebied vrijgegeven kon worden. In de rapportage van het COT staat verder beschreven dat de gemeente in het najaar van 2015 werd gewezen op de blijvende aanwezigheid van asbestrestanten. Hierop kondigde de gemeente een nazorgfase aan waarbij onder meer het getroffen gebied actief gecontroleerd werd. Ook hebben bewoners asbestinventarisaties en zo nodig saneringen laten uitvoeren. In januari 2016 heeft de gemeente deze aanpak geïntensiveerd.
Bent u bereid om bij de gemeente Westland een overzicht op te vragen van alle woningen die asbestvrij zijn verklaard? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Wob-verzoek zijn vrijgaverapporten openbaar gemaakt.
Deelt u de mening dat zowel de gemeente Westland als de rijksoverheid een maximale inspanning dienen te verrichten om ervoor te zorgen dat er een duidelijk beeld komt van de woon- en omgevingsveiligheid in het getroffen gebied?
Na de brand was de gemeente Westland verantwoordelijk voor het in kaart brengen van de mate van verspreiding van het asbest. Het getroffen gebied is in april 2016 voor de tweede maal vrijgegeven nadat herbesmetting van het gebied had plaatsgevonden. Het COT concludeert dat de maatregelen die de gemeente Westland heeft getroffen juist zijn. Het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in 2016 het Instituut Fysieke Veiligheid opdracht gegeven om het Plan van Aanpak asbestbrand te actualiseren. Dit heeft geleid tot de in december 2016 gepubliceerde Handreiking Asbestincidenten4. De gemeente Westland was actief betrokken bij de actualisatie.
Wat is het huidige percentage van saneringslocaties waar de situatie voor wat betreft de certificering voor saneringsbedrijven op orde is?
Volgens het jaarverslag van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid was de naleving van gecertificeerde bedrijven in 2016 ca. 70%.
Kunt u aangeven in hoeverre er qua inspectie en handhaving voldoende capaciteit beschikbaar is om saneringen afdoende te controleren?
Per jaar worden ca. 80.000 asbestsaneringen gemeld. De inspecties vinden plaats op basis van een risicoanalyse binnen deze sector door de toezichthouders. Zo houdt binnen de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid een speciaal op asbestsanering gericht team toezicht op gezond en veilig werken binnen de sector. Dat team handhaaft waar vastgesteld wordt dat regels worden overtreden. Daarnaast wordt lokaal door omgevingsdiensten en gemeenten toegezien op de asbestverwijderingen. Ik heb nu niet het beeld dat de beschikbare capaciteit niet afdoende zou zijn.
Het bericht 'Meer arbeidsslaven in Europa dan sekswerkers’ |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dennis Wiersma (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer arbeidsslaven in Europa dan sekswerkers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het jaarrapport van de Raad van Europa over mensenhandel, waaruit blijkt dat het aantal arbeidsslaven in Europa toeneemt?
De in het jaarrapport van de Raad van Europa vermelde toename van het aantal arbeidsslaven vind ik zorgelijk. Ook in Nederland wordt arbeidsuitbuiting als dreiging gekwalificeerd.2 Tegelijkertijd vertaalt deze dreiging zich nog niet in een toename van het aantal geregistreerde mogelijke slachtoffers in Nederland.
Deelt u de opvatting van de vicevoorzitter van de groep van mensenhandelexperts van de Raad van Europa dat er in Nederland verminderde aandacht is voor mensenhandel en dat het aantal geregistreerde gevallen van mensenhandel de afgelopen drie jaar is gehalveerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er is geen sprake van een halvering. In 2014 bedroeg het aantal geregistreerde slachtoffers nog 1.256 in 2016 is dat teruggelopen tot 9523. De eerste cijfers over 2017 laten echter een licht herstel zien: het aantal geregistreerde slachtoffers is iets gestegen en ook de opgelegde straffen zijn hoger. De officiële cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen over 2017 worden echter pas dit najaar bekend.
Zoals ik uw Kamer afgelopen najaar heb gemeld, hebben de politie en het OM vanaf 2017 extra middelen ter beschikking gekregen om de aanpak van mensenhandel te intensiveren4. Het gaat om 1 miljoen vanaf 2017 en structureel 2 miljoen vanaf dit jaar. Met deze extra middelen wordt ingezet op een effectievere aanpak van mensenhandel, met als doel méér en kwalitatief betere mensenhandel zaken op te pakken. Zo worden met dit geld alle eerstelijns politiemedewerkers getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel, worden extra rechercheurs opgeleid tot gecertificeerd mensenhandel rechercheurs, zijn er extra analisten aangesteld bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM), wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een webcrawler en is er een zaaksturingscoördinator aangesteld bij het OM.
Ook in het regeerakkoord is aandacht voor de intensivering van de aanpak van mensenhandel.
Ik wil benadrukken dat mensenhandel alleen effectief kan worden bestreden, met een integrale benadering waarbij wordt ingezet op preventie, repressie, bescherming en samenwerking. Deze integrale benadering is een van de uitgangspunten van de aanpak. Recent is uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van een interdepartementaal plan van aanpak om de brede aanpak van mensenhandel, waaronder ook arbeidsuitbuiting, te intensiveren5.
Heeft u in beeld hoeveel arbeidsslaven zich in Nederland bevinden? Uit welke landen komen deze arbeidsslaven voornamelijk? In welke gebieden werken zij? Is het aantal arbeidsslaven in Nederland de afgelopen jaren toe- of afgenomen?
Wat betreft de geregistreerde slachtoffers gaat het in de periode 2012–2016 in totaal om 1.222 slachtoffers van uitbuiting buiten de seksindustrie.6 Hieronder valt ook criminele uitbuiting. Het gaat vooral om slachtoffers uit Polen, Hongarije, Bulgarije en uit Nederland. Uit de Slachtoffermonitor 2012–2016 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat de meeste geregistreerde slachtoffers werken in de landbouw, bosbouw, visserij en de horeca. Niet alle slachtoffers worden echter gesignaleerd en geregistreerd. Naar verwachting ligt het daadwerkelijk aantal slachtoffers van arbeidsuitbuiting daarom hoger. Het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel buiten de seksindustrie schommelt maar laat geen duidelijke stijging zien.
Kunt u een overzicht geven hoe vaak het openbaar ministerie in Nederland in de afgelopen tien jaar een vervolging heeft ingezet wegens mensenhandel? Hoeveel veroordelingen zijn er uitgesproken? Welke straffen zijn opgelegd?
In de periode 2007–2017 zijn in totaal 2.231 mensenhandel zaken door het Openbaar Ministerie afgedaan (dmv dagvaarding, voeging, transactie, sepot, overdracht), waarvan in 1.605 zaken een dagvaarding is uitgebracht.
In 1.124 zaken is door de rechter een veroordeling uitgesproken, waarvan in 5 zaken een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
In ruim 93% van de zaken waarin een straf is opgelegd voor mensenhandel, betreft deze straf een vrijheidsstraf. Voor het overige zijn werkstraffen en boetes opgelegd.
Zijn er hogere straffen opgelegd voor mensenhandel sinds de strafmaat in 2016 is verhoogd?
De gemiddelde duur van onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen voor mensenhandel is gestegen tussen 2007 en 2013 en daarna gedaald. De cijfers geven derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat gemiddeld genomen de verhoging van de maximumstraffen heeft geleid tot het opleggen van hogere straffen.
Hoe staat het met de versterking van de strijd tegen mensenhandel, zoals in het regeerakkoord is opgenomen?
De strafbaarstelling van het uit winstbejag faciliteren van illegale prostitutie (pooierverbod) is onderdeel van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen en is onlangs door de Minister van Veiligheid en Justitie in consultatie gebracht.
Conform het regeerakkoord werk ik aan de benodigde aanpassingen van het Wetsvoorstel Regulering Prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp). Hierover zijn de afgelopen tijd gesprekken gevoerd met stakeholders. Deze gesprekken worden de komende periode voortgezet. Het streven was het wetsvoorstel vóór de zomer in consultatie te laten gaan. Gelet op de weerbarstigheid van de materie en het zoeken naar draagvlak bij stakeholders, zal het wetsvoorstel vermoedelijk in de zomer in consultatie kunnen worden gebracht.
Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 aangeven is uw Kamer recent geïnformeerd over de ontwikkeling van een breed plan van aanpak van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Buitenlandse Zaken. Hierin zijn ook de maatregelen uit het regeerakkoord meegenomen.
De frauduleuze ondergang van het The Hague Institute for Global Justice |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de ondergang van The Hague Institute for Global Justice (IGJ)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat medio 2010 door de Minister van Economische Zaken een subsidie van 17,45 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor het IGJ? Zo ja, welk maatschappelijk doel diende de toekenning van de subsidie te bereiken en op welke gronden en op basis van welke criteria en voorwaarden is de subsidie toegekend?
In 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, namens het Rijk, een subsidie van maximaal € 17,45 miljoen aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) verleend. Oorspronkelijk voor een periode van vijf jaar (2011 – 2015). In 2014 is, op verzoek van het IGJ, de periode verlengd met 1 jaar tot en met 2016. De subsidie is bedoeld als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het op te richten kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice zoals beschreven in het projectplan. Eén van de doelstellingen was het vormen van een instituut dat na de subsidieperiode zijn inkomsten uit de markt haalt. Hiermee rustte er op het IGJ een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat. Helaas hebben de uitgevoerde activiteiten niet geleid tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut zoals dat oorspronkelijk was beoogd. In de verantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden, waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam.
Uit de door mij ontvangen verantwoordingsdocumenten bleek dat de subsidie rechtmatig is gebruikt voor het verrichten van activiteiten ten behoeve van het doel waarvoor deze subsidie is verleend.
De subsidieaanvraag paste binnen de doelstellingen van het beleidsprogramma Pieken in de Delta. Met dit gebiedsgerichte beleidsprogramma richtte het Rijk zich, samen met decentrale overheden, op het versterken van de pieken van de Nederlandse economie en van de betrokken kennisinstellingen en bedrijven. De oprichting van het IGJ, een internationaal georiënteerde kennisinstelling op het gebied van vrede, recht en veiligheid, sloot goed aan op het versterken van het in Den Haag aanwezige cluster van vrede, recht en veiligheid. Ook droeg het bij aan het verbeteren van de positie van de gemeente Den Haag als «Legal Capital of the World». De subsidie aan het IGJ was bedoeld als een impuls aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio.
De Kamer is over de subsidieverlening geïnformeerd (Kamerstuk 29 697, nr. 15). Het betrof een subsidie in het kader van de FES (Fonds Economische Structuurversterking) enveloppe Sterke Regio’s. De subsidieaanvraag is beoordeeld op de criteria en voorwaarden die bij het FES van toepassing waren. De criteria zijn: aansluiting op excellente wetenschapskernen, maatschappelijke waardecreatie, economische waardecreatie, (juridische) organisatievorm/passende governance, het businessmodel en de financiering
Bent u bereid de subsidiebeschikking openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik. De beschikkingen treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlage bij de beantwoording van deze vragen aan.2
Op welke wijze is toezicht gehouden op het bereiken van het beoogde maatschappelijk doel en het naleven van de voorwaarden van de subsidie?
Het tijdelijk bestuur (en later de Raad van Toezicht die het toezicht van het tijdelijk bestuur overnam) en de bestuurder van het IGJ waren primair verantwoordelijk voor het houden van toezicht op het realiseren van de doelstelling waarvoor de subsidie is toegekend en het naleven van de subsidievoorwaarden. De subsidie is in twee tranches toegekend respectievelijk € 12,2 miljoen in 2010 en € 5,25 miljoen in 2014. Ten behoeve van de toekenning van de tweede tranche is door een onafhankelijk bureau, in 2013, een Midterm Review uitgevoerd. Het Ministerie van Economische Zaken werd als budgethouder door het IGJ geïnformeerd over de voortgang van het project en de uitgaven van de middelen via verslagen en rapportages, de financiële jaarrekening inclusief bijbehorende accountantsverklaring.
De taak van het Ministerie van Economische Zaken was om aan de hand van de verantwoordingsdocumenten te beoordelen of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en de subsidie is besteed conform de subsidievoorwaarden. Op grond daarvan werden door het Ministerie van Economische Zaken de voorschotten uitbetaald. Er is op verschillende momenten, zowel tussentijds als naar aanleiding van de jaarlijkse verantwoordingsrapportages, mondeling en schriftelijk contact geweest tussen mijn ministerie en het IGJ. Hierbij is aandacht gevraagd voor het behalen van de doelstelling om financieel op eigen benen te staan en voor het nemen van passende maatregelen op het gebied van de interne organisatie. In mijn brieven van 26 november 2014 en van 30 juli 2015 zijn deze punten opgenomen. Het tijdelijk bestuur, de Raad van Toezicht en de bestuurder van het IGJ ondernamen acties om hieraan invulling te geven en informeerden mij hierover.
Deelt u de in het artikel gestelde situatie dat bestuur en management zich niet hebben gedragen naar de geschreven en ongeschreven normen voor goed ondernemingsbestuur en mogelijk niet integer hebben geopereerd? Zo nee, op welke onderdelen klopt de berichtgeving van de Volkskrant niet? Zo ja, hoe verklaart u dat het geld bij IGJ toch verkeerd is aangewend en geen basis voor continuïteit is verworven?
Uit de verantwoordingsdocumenten, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4, bleek dat de subsidie is gebruikt voor het verrichten van activiteiten ten behoeve van het doel waarvoor deze subsidie is verleend. Dit werd bevestigd door de goedkeurende accountantsverklaringen over de jaarrekeningen en de controleverklaringen van de accountant over de aanvraag tot subsidievaststelling. Op basis hiervan en de eindverantwoording is het subsidiebedrag in 2017 vastgesteld op € 17,45 miljoen.
In 2017 legde IGJ eindverantwoording af. De Raad van Toezicht geeft hierin aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden en waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam. Het tijdelijk bestuur en later de Raad van Toezicht en de bestuurder van het IGJ waren zich bewust van de noodzaak van verwerving van aanvullende financiële middelen. Zo nam het tijdelijk bestuur in 2013 beslissingen om de interne organisatie van het IGJ daarop in te richten. Er werd een executive director aangesteld en de Raad van Toezicht is benoemd ter vervanging van het tijdelijk bestuur. In 2015 werd een herijkte strategie voor het verwerven van externe middelen opgesteld. In de eindverantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat deze strategie niet heeft geleid tot voldoende externe middelen voor de dekking van de kosten. Helaas hebben de activiteiten van het IGJ niet geleid tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut zoals dat was beoogd.
In 2016 voerde de Raad van Toezicht een kostenreductie door en stelde, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een businessplan 2017–2019 op. Dit businessplan bood het IGJ de mogelijkheid om, met een kleinere omvang, na de subsidieperiode die eindigde in 2016, een doorstart te maken. Op basis hiervan zijn in 2017 activiteiten uitgevoerd maar heeft dit helaas niet geleid tot een levensvatbaar instituut.
Op basis van de ontvangen verantwoordingsdocumenten en de inspanningen van het IGJ om haar interne organisatie aan te passen, kan ik niet constateren dat het bestuur en management zich zouden hebben gedragen zoals in de vraag wordt gesteld.
Bent u bereid te onderzoeken of er een titel is, waaronder de titel wanbeleid, om de verleende subsidie terug te vorderen dan wel te verhalen op de president en/of de raad van toezicht van IGJ? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht, waren er gedurende het subsidietraject geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend was, is besteed. Op basis van de verstrekte informatie is de subsidie vastgesteld. Er bestaan slechts beperkte mogelijkheden om een eenmaal verleende en vastgestelde subsidie terug te vorderen of te verhalen. Dat kan in gevallen als deze, alleen als er sprake was van opzettelijk onjuiste of onvolledige informatieverstrekking. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 5, heb ik geen aanwijzingen dat dit het geval is.
Welke overige vervolgstappen gaat u richting IGJ zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Gevaarlijk 'pedohandboek' al jaren op internet te vinden’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Jan de Graaf (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijk «pedohandboek» al jaren op internet te vinden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze zeer verwerpelijke handleiding personen op ideeën kan brengen en zelfs kan helpen bij het misbruiken van kinderen zonder sporen achter te laten?
Zoals in het bericht door een van de geraadpleegde experts wordt aangegeven, is het mogelijk dat pedoseksuelen kennis nemen van de inhoud van het handboek en zich daardoor laten inspireren. Het bestaan en rondcirculeren van dergelijk materiaal op internet vind ik verwerpelijk. Seksueel misbruik beschadigt het leven van een kind en diens naaste omgeving enorm. Sinds begin dit jaar zet ik me sterk in voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Als onderdeel van de hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik bezie ik hoe de overheid met het bedrijfsleven (internetbedrijven) kan samenwerken om online seksueel kindermisbruik aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het AO zeden van 23 april jl. zal ik over de vorderingen van de publiek-private aanpak, de bestuursrechtelijke aanpak en het optimaal benutten van de strafrechtelijke mogelijkheden in september a.s. een voortgangsbrief aan uw Kamer zenden. 2
Voor zover met de derde vraag is bedoeld dat tegen de kennisneming van een dergelijk handboek niet strafrechtelijk kan worden opgetreden, kan deze stellingname worden onderschreven. Strafrechtelijk optreden is daarentegen wel mogelijk tegen het vervaardigen, voorhanden hebben of verspreiden van teksten uit een dergelijk werk. De strafbepalingen die, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval, daarvoor in aanmerking komen, zijn opruiing (artikel 131 Sr), de verspreiding van een opruiend geschrift (artikel 132 Sr) en (de verspreiding van) het aanbod tot medeplichtigheid (artikelen 133 en 134 Sr). Ook is denkbaar dat strafrechtelijk kan worden opgetreden op grond van artikel 46 Sr, de strafbare voorbereiding. Deze bepaling stelt onder meer het opzettelijk verwerven, vervaardigen of voorhanden hebben van informatiedragers bestemd tot het plegen van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld strafbaar. Gaat het om een handboek waarin kinderpornografische afbeeldingen zijn opgenomen, dan kan strafrechtelijke aansprakelijkheid worden aangenomen op grond van artikel 240b Sr.
Tot slot kunnen de bepalingen inzake deelneming aan strafbare feiten, in het bijzonder die betreffende uitlokking en medeplichtigheid, toepassing vinden als blijkt dat iemand anders een misdrijf heeft gepleegd op basis van de in het handboek opgenomen instructies. Nu vooralsnog niet is gebleken dat de voormelde strafbepalingen ontoereikend zouden zijn om strafrechtelijk te kunnen optreden tegen het vervaardigen, voorhanden hebben en de verspreiding van dergelijke handboeken, zie ik voor de introductie van nieuwe wetgeving geen reden.
Klopt het dat het bezit of de verspreiding van dit boek niet strafbaar is? Biedt het Nederlandse recht derhalve inderdaad geen mogelijkheden hiertegen iets te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de door een woordvoerder geuite stellingname van het openbaar ministerie, namelijk dat het niet strafbaar is en daarbij aanvulde "net als handleidingen om bommen te maken of de perfecte moord te plegen. In Nederland hebben we geen gedachtenpolitie»? Zou het gedachtenpolitie zijn wanneer hier actie tegen zou worden ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden zijn er om het bezit van dit «pedohandboek» en het op papier en digitaal verspreiden ervan strafbaar te stellen? Bent u bereid dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het document in Groot-Brittannië al wel strafbaar is en er aldaar mensen zijn veroordeeld op basis van het feit dat ze het document in bezit hadden? Hebben meer landen het strafbaar gesteld?
In Engeland, Wales en Noord-Ierland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken («any item that contains advice or guidance about abusing children sexually») sinds 2015 apart strafbaar gesteld3. Het Ministerie van Justitie van het Verenigd Koninkrijk heeft desgevraagd mijn ministerie bericht dat ze niet beschikken over gegevens over (aantallen) veroordelingen in 2015 en 2016.4 Dit kan worden verklaard doordat in hun registratiesysteem alleen het hoofddelict wordt vermeld.
In Schotland is het niet apart strafbaar gesteld. Wel kan de publicatie op internet van een dergelijk handboek mogelijk worden vervolgd op basis van de strafbaarstelling van het ongepast gebruik van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.5 Uit hun statistieken valt volgens het Schotse Ministerie van Justitie niet te achterhalen of dit in de praktijk gebeurt.
Uitvraag bij andere landen heeft tot dusver alleen geleid tot informatie omtrent landen die het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken, ook niet afzonderlijk strafbaar hebben gesteld. Doorgaans zijn er wel andere (generieke) strafbepalingen op basis waarvan strafrechtelijk kan worden opgetreden.
Zijn er gevallen in Nederland bekend van verdachte of veroordeelde kindermisbruikers of kinderpornobezitters die in het bezit waren van een dergelijke handleiding?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Van Oosten (vragen van 20 maart 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2453) zijn dergelijke handleidingen veelal te vinden op verschillende omgevingen, gericht op kindermisbruik en kinderporno, op het TOR-netwerk (Darkweb). De gebruikers van deze handleidingen hebben deze meestal niet «in bezit» of «voorhanden», maar bezoeken de websites/ omgevingen waar deze handleidingen te vinden zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft desgevraagd aangegeven niets te kunnen zeggen over het aantal veroordelingen, omdat zij niet registreren op details als het «voorhanden hebben» of het «in bezit» hebben.
Kunt u aangeven wat het principiële verschil is tussen dit handboek dat niet verboden is en (virtueel) kinderpornografisch materiaal dat wel verboden is?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4, is strafrechtelijk optreden tegen het vervaardigen, voorhanden hebben of verspreiden van teksten uit een dergelijk werk wel degelijk mogelijk. Welke strafbaarstelling in een specifiek geval van toepassing is, is afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Er kan sprake zijn van kinderpornografie (240b Sr), indien in het handboek kinderpornografische afbeeldingen zijn opgenomen. Daaronder valt virtuele kinderpornografie. Virtuele kinderpornografie valt volgens de wetgever onder de strafbaarstelling van artikel 240b Sr, voor zover het gaat om «realistische» afbeeldingen. Dat wil zeggen dat de afbeelding niet van een echte afbeelding moet zijn te onderscheiden. Er kan dan ook niet worden gesproken van een principieel verschil.
Het bericht ‘Weggepest en toch vervolgd’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Weggepest en toch vervolgd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te zot voor woorden is dat iemand die zich verdedigt in haar eigen winkel als crimineel wordt behandeld? Zo nee, waarom niet? Wat had deze mevrouw volgens u anders moeten doen, zich maar gewoon laten mishandelen in haar eigen winkel?
De zaak is nog onder de rechter. Om die reden ga ik niet in op de feiten van de zaak zoals die zijn geschetst.
Deelt u de mening dat burgers zichzelf in eigen huis en winkel mogen verdedigen met gepast geweld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de regelgeving voor burgers om op te treden tegen geweld te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Als een burger slachtoffer dreigt te worden van een misdrijf, mag hij zichzelf, anderen en zijn bezittingen verdedigen. Daarbij kan het gebeuren dat degene die zich verdedigt, iets doet dat in principe strafbaar is. Hij kan dan voor de rechter een beroep doen op «noodweer». Het is aan de rechter om te beoordelen of het handelen in verhouding stond tot de dreiging («proportionaliteit») en of degene die bedreigd werd, ook iets anders had kunnen doen («subsidiariteit»).
Staat u nou aan de kant van de slachtoffers of aan de kant van de daders?
Indien er sprake is van de verdenking van een strafbaar feit, kan het Openbaar Ministerie (OM) optreden. Dat heeft het OM in dit geval gedaan.
Bent u bereid het openbaar ministerie onmiddellijk te instrueren de vervolging op Gilly Emanuels in te trekken en alleen de daadwerkelijke daders te vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft aanvankelijk ingezet op een bemiddelingstraject. Dat traject is niet tot stand gekomen. Vervolgens heeft het OM vervolging ingezet van personen die vermoedelijk strafbare feiten hebben gepleegd. Er is geen aanleiding om het OM te instrueren de vervolging in te trekken.
Het bericht 'Een database om miljardenfraudes te voorkomen: in het VK kan ’t wél’ |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Een database om miljardenfraudes te voorkomen: in het VK kan ’t wél»?1
Ja.
Wat vindt u van het Britse frauderegister? Deelt u de mening dat dit voor Nederland ook nuttig kan zijn?
Het Britse frauderegister, uitgevoerd door de non-profit organisatie Cifas, bestaat uit twee databases. De eerste is de National Fraud Database, die in hoofdzaak gegevensuitwisseling over een aantal verschijningsvormen van fraude gepleegd door bedrijven en burgers omvat. Voorbeelden zijn identiteitsfraude en verzekeringsfraude. De tweede is de Internal Fraud Database, die erop gericht is om signalen omtrent een fraudeverleden van (mogelijk) nieuwe medewerkers met werkgevers te delen.
Het Britse Frauderegister draagt bij aan de preventie en bestrijding van fraude in het Verenigd Koninkrijk doordat de aangesloten, voornamelijk private partijen, bijvoorbeeld financiële instellingen en verzekeringsinstellingen, elkaar via deze nationale database waarschuwen voor fraudesignalen («confirmed fraude data»). Op basis hiervan kan de ontvanger van zo’n signaal nader onderzoek doen («flagged warning»). De fraudesignalen worden via het National Fraude Intelligence Bureau (NFIB) gedeeld met de politie.
Cifas is in de Britse Serious Crime Act 2007 aangemerkt als «Specified Anti-fraud Organisation». Hiermee kent het Verenigd Koninkrijk een specifieke wettelijke basis voor deze publiek-private gegevensuitwisseling op fraudegebied. Zoals in het bericht in Forum van 23 maart jl. staat aangegeven kent het systeem van Cifas een aantal waarborgen ter bescherming van de in het systeem opgenomen personen: de registratie vervalt automatisch na zes jaren wanneer er geen nieuwe fraudes zijn gepleegd, een betrokkene kan tegen een onterechte opname in het systeem bezwaar maken en zijn dossier opvragen, er wordt contact tot stand gebracht tussen de betrokkene en het bedrijf dat de betrokkene heeft geregistreerd om die registratie nader te onderzoeken, Cifas onderzoekt de registratie en uiteindelijk kan de kwestie worden voorgelegd aan de Britse ombudsman.
De focus van het kabinetsbeleid met betrekking tot fraude in Nederland ligt op de preventie van fraude door het versterken van bewustwording van burgers en bedrijven en het opwerpen van barrières om het de fraudeur zo moeilijk mogelijk te maken. Daarin heeft ook het bedrijfsleven een belangrijke rol. Een frauderegister ten behoeve van private deelnemers zou kunnen bijdragen aan de preventie van fraude, maar moet dan uiteraard wel voldoen aan de voorwaarden die het gegevensbeschermingsrecht daaraan stelt. Ik wijs in dat verband naar het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de FraudeInfodesk is geïnspireerd op het Britse frauderegister, maar dat de Autoriteit Persoonsgegevens dwarsligt? Wat zijn volgens u de bezwaren van de Autoriteit Persoonsgegevens tegen de FraudeInfodesk? Hoe oordeelt u over deze bezwaren? Wat heeft dit voor gevolgen voor de toekomst van de FraudeInfodesk?
Tijdens het Algemeen Overleg Criminaliteitsbestrijding op 22 februari jl. heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) functioneert in volledige onafhankelijkheid. Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid of aan mij om de AP sturing te geven op de wijze waarop zij na de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) krachtens artikel 33, vierde lid, aanhef en onderdeel c, en vijfde lid van die wet vergunningen verleent. Het is dus ook niet aan mij om te oordelen over eventuele bezwaren van de AP tegen bepaalde vormen van gegevensuitwisseling, bijvoorbeeld in het geval van de zogenaamde FraudeInfodesk. De FraudeInfodesk moet functioneren binnen het geldende wettelijke kader en heeft met het oog op de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard een vergunning nodig van de AP. Binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing is afgesproken om onder regie van het bedrijfsleven te verkennen hoe binnen de geldende wettelijke kaders cross-sectoraal gegevens kunnen worden uitgewisseld. De AP heeft aangegeven hierbij een rol te willen vervullen.
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tijdens het vragenuur van 10 oktober 2017, die zei: «Als de conclusie van de collega van VenJ is dat er binnen het huidige wettelijke kader onvoldoende fraudebestrijding mogelijk is, komt er wellicht een moment om het wettelijk kader aan te passen»? Is de conclusie dat er binnen het huidige wettelijke kader onvoldoende fraudebestrijding mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dan het wettelijke kader aanpassen, zodanig dat fraudeurs niet keer op keer bedrijven kunnen oplichten omdat hun persoonsgegevens niet mogen worden gedeeld?
Deze herinner ik mij. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft tijdens het Algemeen Overleg Criminaliteitsbestrijding aangegeven dat hij, zoals door de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is toegezegd, met de stichting SAFECIN en de Autoriteit Persoonsgegevens gesprekken heeft gevoerd over de juridische vraagstukken die spelen op het gebied van informatiedeling tussen private partijen binnen de zogenaamde FraudeInfodesk. Hij heeft toen ook aangegeven dat hij de uitkomsten van die gesprekken heeft beschouwd in het licht van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) die per 25 mei a.s. op die private cross-sectorale gegevensuitwisseling van toepassing is.
Ik concludeer op dit moment niet dat binnen het huidige wettelijke kader onvoldoende fraudebestrijding mogelijk is. In het hiervoor genoemde Algemeen Overleg Criminaliteitsbestrijding op 22 februari jl. heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat cross-sectorale gegevensuitwisseling ter bestrijding van fraude – net als binnen het nu nog geldende wettelijke kader van de Wet bescherming persoonsgegevens – ook binnen het kader van de AVG mogelijk blijft. Hierbij geldt als voorwaarde dat de AP daarvoor vergunning heeft verleend.
De AP kan een dergelijke vergunning verlenen, indien de verwerking noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend belang van derden en bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen niet onevenredig wordt geschaad (artikel 33, vijfde lid UAVG). Het tegengaan van fraude kan als een zwaarwegend belang voor onderneming en bedrijf worden aangemerkt. De AP zal vooraf de vergunningaanvraag toetsen op noodzaak en evenredigheid. Daarbij kunnen, zoals in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de UAVG2 reeds is gemeld, onder andere de volgende omstandigheden een rol spelen:
Tijdens de behandeling door uw Kamer van het voorstel voor de UAVG op 8 maart jl. is de motie-Koopmans overgenomen die de regering vraagt uw Kamer binnen een half jaar na inwerkingtreding van de AVG en de UAVG te berichten over de ervaringen met onder andere de privacyaspecten rondom het branchebreed aanleggen van zwarte lijsten van fraudeurs en over haar voornemens inzake de aanpak daarvan, zo nodig door middel van nieuwe wetgeving.4 Ik wacht de ervaringen met betrekking tot de aanvraag van een vergunning bij de AP voor cross-sectorale gegevensuitwisseling tussen private partijen ten behoeve van fraudebestrijding binnen de zogenaamde FraudeInfodesk af. Afhankelijk van deze ervaringen zal zo nodig en mogelijk nieuwe wetgeving kunnen worden overwogen.
Het bericht dat de korpschef meer agenten naar het buitenland wil sturen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politiechef wil meer agenten in het buitenland»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten in welke landen de Nederlandse politie momenteel actief is? Aan welke missies nemen deze agenten deel? Welke van deze missies zijn onderdeel van multilaterale samenwerkingsverbanden, zoals Interpol of Europol?
Naast kortdurende bezoeken in het kader van lopende opsporingsonderzoeken en bijstand is de Nederlandse politie op dit moment op verschillende manieren actief in het buitenland. In diverse landen zijn liaison officers geplaatst, er zijn plaatsingen bij internationale organisaties en zusterdiensten en de Nederlandse politie neemt deel aan operaties van verschillende Europese agentschappen, zoals het Europese Grens- en Kustwacht Agentschap (Frontex) en aan internationale missies. Tot slot levert de Nederlandse politie een bijdrage aan het Recherche Samenwerkings Team, het Team Bestrijding Ondermijning en overige bijstand in Caribisch Nederland.
De politie heeft op dit moment liaison officers geplaatst in:
– de Verenigde Staten
– Marokko
– Suriname
– Frankrijk
– Curaçao
– Spanje
– Colombia
– Italië
– Panama
– Turkije
– China
– Servië
– Australië
– Roemenië
– Thailand
– Portugal
– Rusland
– Oekraïne
– de Verenigde Arabische Emiraten
Deze lijst betreft zowel tijdelijke als permanente liaison officers. Het merendeel van deze liaison officers is tevens geaccrediteerd voor omliggende landen.
Daarnaast heeft de politie liaison officers die flexibel inzetbaar zijn op een regio of thema’s, zoals seksueel kindermisbruik, ondermijning, migratiecriminaliteit, cybercriminaliteit, terrorisme en radicalisering. De meesten van hen hebben als standplaats Nederland. Een aantal is geplaatst in Thailand, de Filipijnen en Turkije.
De politie heeft operationele en strategische plaatsingen bij de volgende internationale organisaties: Interpol in Frankrijk en Singapore, Europol in Den Haag en de Europese Dienst voor Extern Optreden in België. Ook zijn er operationele en strategische plaatsingen bij buitenlandse zusterdiensten, namelijk bij de Federale Politie in België, het Bundeskriminalamt in Duitsland en de National Crime Agengy in het Verenigd Koninkrijk.
De Nederlandse politie neemt op dit moment actief deel aan verschillende missies. In EU verband is de politie actief in Kosovo, Georgië, Somalië, Mali, Oekraïne en in de Palestijnse gebieden. In VN-verband is de politie actief in Mali en Libië. Tot slot draagt de politie bij aan de OVSE monitoringmissie in Oekraïne. Interpol kent dergelijke multilaterale missies niet.
Wat zijn de bevoegdheden van de Nederlandse politieagenten die in het buitenland actief zijn? Verrichten zij recherchetaken? Hebben deze politieagenten de bevoegdheid operationele taken uit te voeren?
De bevoegdheden van Nederlandse politieagenten in het buitenland zijn afhankelijk van de specifieke inzet. Liaison officers verrichten formeel opsporingshandelingen middels de internationale informatie-uitwisseling waarvoor ze geaccrediteerd zijn. In missies, operaties en bijstand bepalen het mandaat en de afspraken tussen de multilaterale organisatie respectievelijk Nederland en het gastland de bevoegdheden van politiemensen en of ze die zelfstandig of alleen in bijzijn van een lokale collega kunnen uitvoeren.
Op welke wijze combineert de nationale politie de grensoverschrijdende inzet met de inzet van de Koninklijke Marechaussee (KMAR), de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Politie en KMar werken binnen een gezamenlijk netwerk van liaisons om zo de beschikbare capaciteit optimaal te kunnen benutten. Politie, KMar, IND en OM hebben samen met mijn ministerie zitting in een werkgroep waar men elkaar onder meer informeert over voorgenomen plaatsingen van liaison officers zodat alle partijen goed op de hoogte zijn van elkaars aanwezigheid in de wereld en waar mogelijk kunnen samenwerken en elkaar versterken.
Politie en KMar hebben op dit moment 45 liaison officers, waarvan enkele flexibele liaison officers. De IND heeft 13 liaison officers in het buitenland gestationeerd. Binnen de kaders die de Wet Politiegegevens en de Wet Bescherming Persoonsgegevens stellen, vindt tussen de liaison officers van de IND, de KMar en de politie informatie-uitwisseling plaats en wordt op die manier samengewerkt op het gebied van bestrijding van mensenhandel- en mensensmokkel en andere migratiecriminaliteit. Daarnaast vindt samenwerking plaats tussen de back offices van de diensten.
De douane heeft momenteel 4 douane-attachés als liaison officer op ambassades geplaatst in Beijing, Brasilia, Moskou en Singapore. De FIOD heeft geen eigen liaison officers in het buitenland, maar kan wel afspraken maken over het gebruiken van politie liaison officers en heeft medewerkers beschikbaar die de liaison officers met specifieke kennis kunnen ondersteunen.
Kunt u een update geven van het aantal in de EU en in derde landen gestationeerde liaison officers van nationale politie, KMAR, IND, Douane en FIOD?
Zie antwoord vraag 4.
Geniet de in het buitenland gestationeerde politie diplomatieke immuniteit?
De liaison officers worden geplaatst bij een Nederlandse vertegenwoordiging (ambassade, consulaat (generaal) of permanente vertegenwoordiging), en krijgen de diplomatieke status toegekend.
De immuniteit van politiemedewerkers in missies en bij bijstand maakt onderdeel uit van de afspraken tussen de multilaterale organisatie respectievelijk Nederland en het betreffende gastland. In geval de politiemedewerkers tijdens hun inzet bevoegd zijn tot het dragen van een vuurwapen wordt een specifieke geweldsinstructie opgesteld.
In geval van plaatsingen bij multilaterale organisaties is het afhankelijk van de afspraken van de betreffende organisatie met het gastland.
Kunt u toelichten hoeveel geld specifiek is vrijgemaakt voor de inzet van grensoverschrijdende politie? Hoeveel extra politieliaisons kunnen daarvan jaarlijks ingezet worden?
Het regeerakkoord investeert structureel 267 miljoen extra voor onder andere meer agenten in de wijk en versterking van de opsporing. Hieronder valt ook investeren in internationaal opsporingsonderzoek. Het regeerakkoord benoemt onder andere de plaatsing van een vaste politieliaison in bronlanden van mensenhandel.
De uitwerking van de verschillende aspecten uit het regeerakkoord zal de komende periode nader vorm krijgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de verdeling van de extra sterkte over de eenheden, de bestedingsplannen 2019 e.v. en de eventuele actualisatie van de sterkte verdeling. In mijn brief van 20 december 20172 heb ik reeds toegezegd uw Kamer rond juni 2018 nader over deze aspecten informeren. Hierbij zal ik ook aandacht besteden aan de investeringen in de internationale inzet van de politie. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid Helder.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de korpschef, namelijk dat over het precieze aantal nieuwe plekken en landen nog onderhandeld wordt? Wanneer kunt u meer inzicht geven in de besteding van het extra geld voor grensoverschrijdende politietaken? Welke afwegingen worden gemaakt bij deze onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de oproep van de korpschef, namelijk om agenten voor het buitenland flexibel te kunnen inzetten? Pleit u voor voortzetting van het stationeren van liaison officers op flexibele basis (FLIO’s) of programmatische basis?
Ik deel de mening van de korpschef om waar mogelijk capaciteit flexibel in te zetten, daar waar deze het beste bijdraagt aan doelen van het gezag. De inzet van FILO’s biedt de mogelijkheid te anticiperen op wisselende en ontwikkelende behoeften van de operatie en het gezag, bijvoorbeeld wanneer criminele stromen zich verplaatsen of nieuwe criminele fenomenen de kop opsteken.
In hoeverre acht u een (her)evaluatie van het Strategisch Landenprogramma noodzakelijk met het oog op de groter wordende aanwezigheid van Nederlandse politieagenten in het buitenland?
De Strategische Landenprogramma’s zijn eind 2016 geëvalueerd in opdracht van het WODC. De conclusie was dat deze systematiek bijdraagt aan een eenduidige sturing van internationale politiesamenwerking, op basis van duidelijk geformuleerde prioriteiten en thema’s. Tegelijkertijd bleek dat een focus op een beperkt aantal landen een rigiditeit creëert die afbreuk doet aan een wereld die in verandering is. Immers, criminaliteitsstromen veranderen en nieuwe fenomenen doen zich voor, waar dan ook ter wereld. Mede met de inzichten uit het WODC-onderzoek en de resultaten van de Strategische Landenprogramma’s werk ik samen met politie en gezagen aan de doorontwikkeling van het beleidskader voor internationale politiesamenwerking.
Het bericht dat de EU meebetaalt aan dodelijke grensbewaking in Turkije |
|
Jasper van Dijk (SP), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de Europese Unie (EU) meebetaalt aan de dodelijke grensbewaking in Turkije?1
Ja.
Waarom heeft de EU pantservoertuigen voor Turkije gefinancierd? Kunt u aangeven met welk geld dit precies is gebeurd, wanneer en hoe daarover besloten is en in welke mate dit ook Nederlands geld betrof?
De EU ondersteunt (potentiële) kandidaat-lidstaten financieel uit het Instrument voor Pretoetredingssteun (IPA). IPA is een belangrijk instrument om bij te dragen aan stabiliteit, de rechtsstaat en sociaaleconomische omstandigheden. Hiermee worden de landen in de Westelijke Balkan en Turkije ondersteund bij het doorvoeren van de complexe hervormingen die geleverd moeten worden om lid te worden van de Unie.
Migratiebeheer is één van de prioriteiten in de EU-steun in Turkije vanuit IPA. Turkije bewaakt een zeer lange grens die grenst aan een gebied in oorlogssituatie en waar al jaren sprake is van een hoog aantal illegale grensoverschrijdingen en vele incidenten rondom mensen- en goederensmokkel en georganiseerde misdaad. Deze vormen een gevaar voor de nationale veiligheid van NAVO-bondgenoot Turkije en zetten druk op de Europese grensbewaking.
In 2011 en 2012 heeft de Commissie in het kader van de pretoetredingssteun een project gefinancierd gericht op het verbeteren van de surveillance capaciteit van Turkije aan de oostgrens. Het project heet «Socioeconomic Development through Demining and Increasing the Border Surveillance Capacity at the Eastern Borders of Turkey» (fase 1 en fase 2).2 Het budget voor IPA maakt onderdeel uit van de EU-begroting. De lidstaten hebben tijdens vergaderingen van het IPA-comité in 2011 en 2012 met het project ingestemd.
Is in de besluitvorming over het wel of niet financieren van deze pantservoertuigen meegenomen waar deze voertuigen voor gebruikt zouden worden en of de EU dit doel ondersteunt?
De financiering van deze pantservoertuigen heeft het uitdrukkelijke doel om de surveillance-capaciteit van Turkije aan de grens te vergroten. Het ging om pantservoertuigen vanwege incidenten in het verleden met smokkelaars van mensen en goederen, en de vrees voor infiltratie door – bewapende – deelnemers aan terroristische groeperingen.
In het contract tussen de Europese Commissie en Turkije is vastgelegd dat de uitrusting niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt dan surveillance. Enig ander gebruik of aanpassing van de uitrusting vereist de schriftelijke toestemming van de Commissie. De Commissie is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van het project.
Hoe groot is de geldstroom die van de EU naar de Turkije gaat in totaal? Kunt u dit uitsplitsen naar de Turkijedeal en andere stromen, zoals de financiering van deze pantservoertuigen?
Het gros van de financiële steun van de EU in Turkije wordt gefinancierd vanuit IPA. Daarnaast worden er op beperkte schaal projecten in Turkije gefinancierd vanuit het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP) en het Financieringsinstrument voor de bevordering en ondersteuning van democratie en mensenrechten (EIDHR). Deze financieringsinstrumenten maken onderdeel uit van de EU-begroting.
Vanuit de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije (FRIT) wordt daarnaast ondersteuning verleend aan vluchtelingen en de gemeenschappen die hen opvangen in Turkije. Hiervan is EUR 1 miljard uit de EU-begroting gefinancierd en EUR 2 miljard door de lidstaten. De Nederlandse bijdrage bedroeg conform de verdeelsleutel EUR 93,9 miljoen. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, worden vanuit de FRIT projecten gefinancierd om de situatie van vluchtelingen in Turkije en de gemeenschappen die hen opvangen verder te verbeteren. Steun gaat naar de vluchtelingen zelf, bijvoorbeeld in betere toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, maar ook werkgelegenheid. De Commissie rapporteert hier regelmatig over middels de voortgangsrapportages van de EU-Turkije Verklaring en de jaarverslagen van de FRIT. Via de reguliere informatievoorziening aan uw Kamer apprecieert het kabinet deze rapportages.
Voor nadere toelichting op deze financiële stromen verwijs ik u naar de brief (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1702) van 2 december 2016 over de meerjarige financiële steun van de EU in Turkije, alsmede de voorschriften, voorwaarden en betalingen die daaraan verbonden zijn.
Nederland pleit conform de motie-Roemer/Segers (Kamerstuk 32 824, nr. 158) in Europees kader reeds geruime tijd voor het opschorten van pretoetredingssteun voor Turkije en zal dat blijven doen.3 Voor opschorting bestaat momenteel echter onvoldoende draagvlak. De Europese Raad van 19-20 oktober jl. heeft de Commissie wel verzocht om de pretoetredingssteun aan Turkije voor de jaren 2018–2020 te heroriënteren.4 De Commissie werkt momenteel voorstellen voor inperking en herschikking van de middelen uit. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra de cijfers bekend zijn.
Kunt u daarbij toelichten waar die secundaire stromen precies voor bedoeld zijn en hoeveel Nederlands geld daarmee gemoeid gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Europese Commissie stelt dat de pantservoertuigen geen militair materieel is? Wat is daarop uw reactie? Indien u deze mening deelt, wat voor type materieel is dit dan en welk toetsingskader wordt gehanteerd?
De gefinancierde pantservoertuigen zijn niet uitgerust met wapens. Dodelijke uitrusting maakt geen onderdeel uit van het gefinancierde project. De geleverde voertuigen mogen alleen worden ingezet voor surveillance aan de grens.
Wat is uw reactie op de melding van het Syrische Observatorium voor Mensenrechten dat sinds september 42 Syriërs gedood zijn bij pogingen de grens over te steken en op het rapport van Human Rights Watch waarin gesproken wordt over veertien doden sinds september?
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, vindt het kabinet berichten over dit soort incidenten zorgelijk. Hoewel het kabinet vaststelt dat Turkije een zeer lange grens bewaakt met een gebied in oorlogssituatie, is het neerschieten van een persoon die op zoek is naar veiligheid evident onacceptabel. De Commissie volgt de situatie aan de Turkse grens, ook in het kader van het conflict in Syrië en andere dreigingen. Het is de Commissie niet gelukt om deze berichten bevestigd te krijgen door andere, onafhankelijke bronnen. Uit eerdere vergelijkbare berichtgeving en de wijze waarop deze is uitgezocht, o.a. door de Europese Commissie en UNHCR, blijkt dat er geen sprake is van instructies dat Turkse grenswachten gericht moeten schieten op mensen die illegaal de grens proberen over te steken.
Wat heeft de Europese Commissie precies ondernomen om deze berichten te verifiëren? Bent u bereid de Europese Commissie op te roepen de druk op te voeren zodat de Turkse regering antwoordt op de vragen hierover?
Zie antwoord vraag 7.
Is een grensmuur zonder deuren naast oorlogsgebied juridisch toegestaan aangezien dit verhindert dat mensen oorlogsgebied verlaten? Hoe verhoudt zich dit tot het non-refoulementbeginsel?
Turkije bewaakt een zeer lange grens waar al jaren sprake is van een hoog aantal illegale grensoverschrijdingen en vele incidenten rondom mensen- en goederensmokkel en georganiseerde misdaad, mede als gevolg van het aangrenzende oorlogsgebied. Deze vormen een gevaar voor de nationale veiligheid van NAVO-bondgenoot Turkije en zetten druk op de Europese grensbewaking. Daarnaast merkt het kabinet op dat Turkije ruim 3 miljoen vluchtelingen opvangt. Dat Turkije tegen deze achtergrond het grensbeheer heeft geïntensiveerd acht het kabinet begrijpelijk. Mede door toedoen van Turkije is het ook voor de internationale gemeenschap mogelijk om hulp te bieden aan vluchtelingen die zijn opgevangen in kampen in relatief beschermd noord-Syrisch gebied. Dat is geen schending van non-refoulement. Voorts merkt het kabinet op dat Turkije keer op keer heeft aangetoond zich gastvrij op te stellen wanneer de druk op de grenzen toeneemt. Het is belangrijk om Turkije hierin te blijven ondersteunen, o.a. via de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije.
Deelt u de mening dat, aangezien nu bekend is dat de pantservoertuigen gebruikt worden om op vluchtelingen te schieten en de grens hermetisch af te sluiten waardoor mensen niet kunnen vluchten, de EU medeplichtig is aan schending van het non-refoulement beginsel? Zo nee, wat is uw reactie op deskundigen zoals Thomas Spijkerboer en Thomas Gammelhoft-Hansen die menen dat dit wel het geval is?
Zie antwoord vraag 9.
De tv-uitzending van Kassa waaruit bleek dat ex-gedetineerden moeilijk een schadeverzekering af kunnen sluiten |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Kassa d.d. 24 maart 2018, waarin aandacht werd gevraagd voor de moeilijkheden die ex-gedetineerden ondervinden bij het afsluiten van schadeverzekeringen?1
Ja.
Deelt u de mening dat straffen een taak van de rechter is en niet van commerciële partijen, zoals verzekeraars? Deelt u eveneens de mening dat het na het uitzitten van de straf belangrijk is dat mensen weer mee gaan doen en resocialiseren, bijvoorbeeld door aan het werk te gaan, en dat deze doelstellingen niet dichterbij komen indien verzekeraars bijvoorbeeld autoverzekeringen weigeren?
Het is aan het Openbaar Ministerie en de strafrechter om te bepalen of iemand die een strafbaar feit heeft gepleegd hiervoor een sanctie opgelegd moet krijgen. Dit kan afhankelijk van de ernst van het strafbare feit een vrijheidsbenemede sanctie zijn, maar bijvoorbeeld ook een geldboete of taakstraf. Iemand die zijn sanctie heeft ondergaan moet met een schone lei kunnen beginnen. Daar hoort het kunnen afsluiten van een verzekering ook bij. Dit is bijvoorbeeld van belang om met een auto te mogen rijden.
Naast het belang van ex-gedetineerden om een verzekering te kunnen afsluiten bestaat het belang van verzekeraars om aanvragen van potentiële verzekeringnemers op verzekerbaarheid te kunnen beoordelen. Omdat risico’s worden verzekerd hoort daar een inschatting van die risico’s bij. Heeft een aanvrager een strafrechtelijk verleden, dan is het aan de verzekeraar om in het individuele geval een afweging te maken of dit invloed heeft op het te verzekeren risico. In deze afweging kunnen ook andere risicofactoren worden betrokken, zoals de leeftijd van de aanvrager of het niet betalen van verzekeringspremies in het verleden. Verzekert een verzekeraar een groter risico, dan ligt het voor de hand dat deze een hogere premie vraagt. Is het ingeschatte risico te groot, dan zal de verzekeraar geen verzekering verstrekken. Behalve bij de ziektekostenverzekering hebben verzekeraars geen acceptatieplicht.
Vindt u dat verzekeraars ex-gedetineerden categorisch mogen weigeren, louter om de reden dat zij een strafblad hebben? Zo nee, gaat u de verzekeraars die dit toch doen hierop aanspreken?
Indien verzekeraars ex-gedetineerden categorisch zouden weigeren, louter omdat ze een strafblad hebben, vind ik dat onwenselijk. In de uitzending van Kassa worden voorbeelden gegeven van verzekeraars die ex-gedetineerden vanwege een gepleegd strafbaar feit geen verzekeringen zouden aanbieden, terwijl het verband tussen het strafbare feit en het te verzekeren risico niet duidelijk is. Reacties van diverse verzekeraars op vragen van Kassa, die zijn gepubliceerd op de website van Kassa, geven mij geen reden te veronderstellen dat ex-gedetineerden door het acceptatiebeleid van verzekeraars categorisch worden geweigerd en daardoor geen verzekeringen zouden kunnen afsluiten.
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat een vangnet bestaat voor mensen die geen reguliere verzekering kunnen afsluiten. Zij kunnen een verzekering aanvragen bij de Vereende. De premie is dan vaak hoger, omdat de Vereende in algemene zin grotere risico’s verzekert en relatief meer bedrijfskosten heeft. Er wordt niet gevraagd naar een strafrechtelijk verleden, en dit wordt ook niet meegenomen in de bepaling van de individuele premie of aanvullende voorwaarden. De premie die de Vereende aanbiedt aan een ex-gedetineerde is dus even hoog als de premie die de Vereende aanbiedt aan iemand zonder strafrechtelijk verleden.
Staat u nog steeds achter de uitspraak, gedaan naar aanleiding van de Kamervragen hierover, dat verzekeraars slechts een hogere premie mogen vragen als er een aantoonbaar hoger risico is, namelijk slechts in die gevallen waarin een verband bestaat tussen de verzekering en het misdrijf dat is begaan?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat nu blijkt, uit de klachten die onder andere bij Kassa en bij Bonjo (belangenorganisatie voor (ex)gedetineerden) zijn binnengekomen, dat schadeverzekeringen juist ook geweigerd worden als het verband tussen strafbaar feit en type verzekering ontbreekt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid alle verzekeraars te wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en het belang van het kunnen afsluiten van verzekeringen door ex-gedetineerden voor een zo goed mogelijke resocialisatie? Zo ja, op welke termijn wilt u dit doen en wilt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Als een ex-gedetineerde geen verzekering krijgt aangeboden van een verzekeraar louter omdat deze een strafblad heeft kan dit diens re-integratie in de weg staan en daarmee de kans op recidive vergroten. In dit licht zal ik het Verbond van Verzekeraars het belang van mensen met een strafblad om verzekeringen te kunnen afsluiten onder de aandacht brengen.
De overplaatsing van een wegens corruptie verdachte topman van Heineken in Nigeria |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat de directeur van Nigerian Breweries, dochterbedrijf van Heineken, centraal stond in een corruptiezaak, tot een schikking zou zijn gekomen en is weggepromoveerd naar Singapore?1
Ja.
Deelt u de mening dat corruptie in tegenspraak is met het principe van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarvan geëist wordt dat multinationals die overheidssteun ontvangen zich aan houden?
Ja. Corruptie ondermijnt eerlijk en maatschappelijk verantwoord zakendoen. Corruptie, waaronder omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland, is dan ook strafbaar voor de Nederlandse wet. Het OESO anti-omkopingsverdrag en het VN Verdrag tegen corruptie vormen hiervoor de basis. In Nederland is bovendien de naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen een voorwaarde voor het verkrijgen van (financiële) overheidsondersteuning bij internationale handels- en investeringsactiviteiten.
Deelt u de mening dat het anti-omkopingsbeleid van Heineken ernstige hiaten vertoont getuige deze zaak?2 Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om Heineken te bewegen haar anticorruptiebeleid aan te passen?
Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader, en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie.
De bestrijding van corruptie is een belangrijk onderdeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen en corruptie is, zoals gezegd, strafbaar voor de Nederlandse wet. Hoe bedrijven hun anticorruptiebeleid vormgeven is echter aan bedrijven zelf. Wel verwacht het kabinet dat het anti-omkopingsbeleid van bedrijven voldoet aan de OESO-richtlijnen. Bedrijven moeten risico’s, zoals op het gebied van corruptie, identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Deze due diligence(gepaste zorgvuldigheid) is een kernelement van de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen. De overheid helpt bedrijven om deze mogelijke risico’s te identificeren, bijvoorbeeld door middel van de MVO Risicochecker (http://www.mvorisicochecker.nl/en), en via informatieverstrekking door de Nederlandse ambassades. Verder hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Veiligheid en Justitie samen met de Netherlands International Chamber of Commerce, VNO-NCW, MKB-Nederland de brochure «Eerlijk zakendoen zonder corruptie» ontwikkeld. De brochure geeft praktische tips voor het bedrijfsleven ten behoeve van een integere bedrijfscultuur en om corruptie in het buitenland tegen te gaan.
Welke steun ontvangt Heineken voor de activiteiten die zij in Nigeria ontplooit en zijn deze zaak en het verschijnen van het boek «Bier voor Afrika; Het best bewaarde geheim van Heineken» voor u aanleiding deze steun te wijzigen?3
De Nederlandse steun is gericht op een verbetering van de positie van de armste boeren en niet op Heineken.
In Nigeria werkt een partnerschap van Nigerian Breweries, International Fertilizer Development Centre (ngo), BoP Innovation Centre (ngo), Psaltry International (Nigeriaans MKB) en Heineken aan de opschaling van cassaveproductie in het kader van het programma 2Scale. 2Scale, opgezet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, is een programma dat Publiek-Private Partnerschappen ten behoeve van inclusieve bedrijfsmodellen voor de allerarmsten opzet. Het partnerschap met Heineken, «cash from cassava», richt zich op het opzetten en aansluiten van het lokale MKB bij de productieketen. Het partnerschap heeft een bijdrage van 1,4 mln EUR gekregen van de Nederlandse overheid; Heineken heeft bijna 10 mln EUR bijgedragen aan het partnerschap.
Welke mogelijkheden heeft het openbaar ministerie om omkoping door Nederlandse burgers in het buitenland aan te pakken?
Actieve omkoping is strafbaar gesteld in de Nederlandse wet. Deze strafbaarstelling geldt voor zowel ambtelijke als niet-ambtelijke omkoping, in binnen- en buitenland. Volgens de wet is het verboden een gift, belofte of dienst aan te bieden aan een (buitenlandse) ambtenaar met als doel deze ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten. Voor omkoping van niet-ambtenaren geldt daarbij de eis dat de gift, belofte of dienst van die aard is (of onder zodanige omstandigheden wordt aangeboden), dat de pleger redelijkerwijs moet aannemen dat degene aan wie dat aanbod wordt gedaan, met dat doen of nalaten in strijd handelt met zijn plicht. Wanneer de omkoping door Nederlanders is gepleegd buiten Nederland heeft Nederland alleen rechtsmacht indien het feit ook in het betreffende buitenland strafbaar is. Het zal derhalve van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of een verdachte voor omkoping in het buitenland kan worden vervolgd.
Welke rol speelt corruptiebestrijding in het nog af te sluiten convenant voor de levensmiddelensector en welke sancties komen hierop te staan?
Voor de IMVO-convenanten vormen de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principlesde basis. Deze convenanten hebben een tweeledig doel. Te weten, op specifieke risico's binnen een ambitieuze en realistische termijn van 3 tot 5 jaar substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren, en om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet alleen kunnen oplossen.
De partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming van het convenant van de voedingsmiddelensector bepalen gezamenlijk welke specifieke risico’s het eerste moeten worden aangepakt. Het convenant is nog niet ondertekend en het kabinet kan nog niet vooruitlopen op de gemaakte afspraken.
De discriminatie van, onteigeningen van en moordpartijen op blanke boeren in Zuid-Afrika |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat blanke boeren in Zuid-Afrika geteisterd worden door discriminatie, onteigeningen en moordpartijen?1
De omvang en toename van het aantal geweldsdelicten en moorden in Zuid-Afrika is zorgwekkend. Zuid-Afrika heeft een van de hoogste criminaliteits- en moordcijfers ter wereld. Dit is een probleem dat zich breed in de samenleving voordoet en zowel de zwarte als blanke Zuid-Afrikanen raakt. Hoewel in absolute aantallen de meeste moorden jonge mannen in townships treffen vormen boeren in Zuid-Afrika een kwetsbare groep voor criminaliteit. In vergelijking met andere beroepsgroepen komen boeren gemiddeld zo’n viermaal vaker om bij geweldsincidenten. Dit heeft een significant effect op het aantal geweldsdelicten in rurale gebieden. Daarnaast wordt het merendeel van de grote commerciële boerderijen in Zuid-Afrika geleid door blanke Zuid-Afrikanen. In 2014 oordeelde de onafhankelijke Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie (SAHRC) op basis van uitgebreid onderzoek dat in de meeste gevallen economische motieven en de afgelegen locaties van boerderijen een rol spelen bij geweldsdelicten.
Het is belangrijk dat er voldoende aandacht blijft voor de aanpak van alle vormen van criminaliteit, inclusief gericht op boeren, onafhankelijk van geslacht, ras, religie of etnische afkomst. In contacten met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten vraagt Nederland dan ook regelmatig aandacht voor criminaliteit tegen alle bevolkingsgroepen.
Recent heeft de Australische Minister van binnenlandse zaken zijn zorgen uitgesproken over de situatie van blanke boeren in Zuid-Afrika en gesuggereerd dat zij daarom met voorrang visa zouden moeten krijgen voor Australië. Daarmee zou Australië eenzijdig een bevolkingsgroep bevoorrechten boven een andere. Op deze suggestie is Australië intussen overigens teruggekomen. Het kabinet is van mening dat visumbeleid non-discriminatoir moet zijn en zich niet speciaal zou moeten richten op blanke Zuid-Afrikanen.
De Zuid-Afrikaanse overheid draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar eigen onderdanen. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse overheid die verantwoordelijkheid niet serieus neemt. De Zuid-Afrikaanse politie richt een belangrijk deel van haar aandacht op rurale gebieden. Ook heeft de Zuid-Afrikaanse politie, zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de SGP5, hiervoor een speciale strategie opgesteld. Het kabinet constateert tegelijkertijd ook dat deze aandacht niet afdoende is om de toename van geweldincidenten in rurale gebieden effectief te adresseren. Dit heeft grotendeels te maken met de schaal waarop criminaliteit in Zuid-Afrika voorkomt en de capaciteit die de politie in Zuid-Afrika tot haar beschikking heeft.
Bent u het met de Australische Minister van Immigratie eens dat blanke boeren in Zuid-Afrika in een afschuwelijke situatie verkeren en dat de wereld hier aandacht voor zou moeten hebben?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de brute roofmoord op een Nederlandse boer in zijn boerderij in Barberton, Zuid-Afrika?3
Ja, het kabinet is bekend met dit tragische incident.
Heeft het politieonderzoek, dat door zowel de ambassade als de Nederlandse politie op de voet gevolgd is, iets opgeleverd? Worden of zijn er daders vervolgd?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de PVV7 staat de Nederlandse politie in contact met de Zuid-Afrikaanse politie inzake de moord in Barberton. Voor het einde van deze maand treffen beiden elkaar in Zuid-Afrika om de laatste actualiteiten door te nemen. De betrokken partijen en nabestaanden worden via de gebruikelijke kanalen geïnformeerd in geval van nieuwe ontwikkelingen.
Hoe groot is de Nederlandse boerengemeenschap in Zuid-Afrika? Bent u bereid hun kwetsbare positie aan de orde te stellen bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten en aan te dringen op maatregelen?
De exacte omvang van de boerengemeenschap in Zuid-Afrika die in bezit is van een Nederlands paspoort is niet bekend omdat er geen verplichting geldt voor Nederlanders om zich als zodanig te registreren. Het aantal wordt geschat op enkele tientallen. Binnen de grenzen van zijn grondgebied, draagt Zuid-Afrika primair de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze burgers. Wanneer sprake is van een geweldsincident waar een Nederlander betrokken bij is, verleent het kabinet onder andere via de ambassade in Pretoria consulaire hulp waar nodig.
Wat vindt u ervan dat de Zuid-Afrikaanse overheidsinstanties moorden op (blanke) boeren niet separaat registreren en onderscheiden van andere moorden, en dat daarom officiële cijfers moeilijk te achterhalen zijn?
Zuid-Afrika draagt een eigen verantwoordelijk voor het verzamelen en duiden van statistieken voor de aanpak van criminaliteit. De Zuid-Afrikaanse politie verzamelt en registreert sinds 1997 statistieken met betrekking tot «farm attacks and farm murders». Het kabinet constateert echter dat in algemene zin recente betrouwbare statistieken met inbegrip van gegevens over «farm murders» een uitdaging blijven in Zuid-Afrika en dat statistieken niet altijd openbaar beschikbaar zijn.
Klopt het dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten altijd ontkend hebben dat moorden op blanke boeren een racistisch motief hebben? Zo ja, waar is deze aanname op gebaseerd als er niet eens officiële cijfers worden bijgehouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1, 2 en 8 heeft de Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie in 2014 uitgebreid onderzoek gedaan naar de veiligheid van boerengemeenschappen. Deze commissie kwam onder meer op basis van interviews met verschillende Zuid-Afrikaanse belanghebbenden, waaronder overheidsministeries, politie, boerenvakbonden en andere belangenroepen, tot de conclusie dat de hoofdoorzaak van geweldincidenten op boeren niet van racistische aard is. Dit betekent niet dat er in sommige gevallen geen sprake zou zijn geweest van een racistisch motief. In de meerderheid van de gevallen waren het echter economische motieven in combinatie met de afgelegen ligging van boerderijen die ten grondslag lagen aan een geweldsdelict. Daarmee bevestigde dit onderzoek de bevindingen van de Zuid-Afrikaanse «Committee of Inquiry». Deze commissie deed in 2003 onderzoek naar 3.544 «farm attacks» tussen 1998 en 2001. Bij 2.644 incidenten kon een motief worden vastgesteld. In circa 90 procent van deze incidenten was het motief economisch gedreven en in zeven procent een geweldsmotief. In twee procent van de incidenten speelde een politiek ofwel een raciaal motief. Er is geen reden om aan te nemen dat deze aannames en gegevens waarop de Zuid-Afrikaanse overheid geweldincidenten bestrijdt sindsdien veranderd zijn.
Blijft u, in het licht van het bovenstaande, van mening dat «de Zuid-Afrikaanse overheid zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en voor het (preventief) bestrijden van misdaad serieus neemt»?4 Hoe verhoudt zich dit tot de constatering van uw ambtsvoorganger dat de strategie van de Zuid-Afrikaanse politie om geweldsincidenten, waaronder moorden, in rurale gebieden te bestrijden, nog niet afdoende is geweest om de toename van deze incidenten effectief te adresseren?5
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u begrip voor de zorgen van blanke boeren, die zich gediscrimineerd voelen en vrezen voor een vergelijkbare situatie als in Zimbabwe, waar blanke boeren met grof geweld zijn verjaagd6?
In Zimbabwe heeft het landhervormingsprogramma van 2000 tot 2003 geleid tot grootschalige (vaak gewelddadige) landonteigening van voornamelijk blanke boeren. President Cyril Ramaphosa heeft publiekelijk aangekondigd dat dergelijke landonteigeningen niet geaccepteerd worden. Ondanks deze publieke toezegging blijven onder landbezitters in Zuid-Afrika zorgen bestaan. Op 27 februari jl. nam het Zuid-Afrikaanse parlement een motie aan tot een grondwetswijziging die het mogelijk moet maken grond te onteigenen zonder compensatie. Deze motie mandateert de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken om de wenselijkheid en haalbaarheid van onteigening zonder compensatie te onderzoeken. Deze commissie heeft als opdracht brede consultaties te houden met verschillende belanghebbenden, waaronder boeren, banken, experts en investeerders. Dezelfde motie bepaalt ook dat een wetswijziging op een wijze geïmplementeerd moet worden die onder meer de agrarische productiviteit en voedselzekerheid in stand houdt. De commissie rapporteert haar bevindingen uiterlijk 30 augustus 2018 aan het Zuid-Afrikaanse parlement.
Het is daarmee in dit stadium nog te voorbarig om te concluderen of de geuite zorgen adequaat geadresseerd worden.
Hoe beoordeelt u deze vrees, nu de Zuid-Afrikaanse president Ramaphosa, met steun van het ANC en de extreemlinkse partij Economic Freedom Fighters over wil gaan tot onteigening van grond van (grotendeels blanke) boeren zonder compensatie?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u van de grondwetswijziging die daartoe wordt ingezet?7 Deelt u de opvatting dat onteigening zonder compensatie een schending is van het recht op eigendom als fundamenteel mensenrecht, zoals onder meer vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Afrikaans Handvest voor de Mensenrechten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zowel de Universele Verklaring als het Afrikaans Handvest verbiedt willekeurige ontneming van eigendom. Mede in dit verband volgt het kabinet de ontwikkelingen over de voorgenomen grondwetswijziging op de voet. Op dit moment is het nog niet duidelijk hoe deze eruit zou zien en hoe deze vervolgens wordt geïmplementeerd. Het debat over de voorgenomen grondwetswijziging wordt in Zuid-Afrika openlijk gevoerd. Het kabinet omarmt dan ook de aankondiging van de Zuid-Afrikaanse President Cyril Ramaphosa tot de noodzaak voor brede en inclusieve consultaties. Het kabinet blijft Zuid-Afrika oproepen de boerengemeenschap goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en eenduidig en helder te communiceren over de randvoorwaarden en gevolgen om misverstanden te voorkomen.
Bent u bereid bilateraal en in EU- en VN-verband protest aan te tekenen tegen deze voorgenomen grondwetswijziging en druk uit te oefenen op Zuid-Afrika om hiervan af te zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 9, 10 en 13 onderzoekt de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken de komende zes maanden of en zo ja, hoe de Zuid-Afrikaanse Grondwet moet worden gewijzigd en zijn er brede en inclusieve consultaties voorzien. Het betreft hiermee primair een binnenlands Zuid-Afrikaans proces. Dit neemt echter niet weg dat Nederland de ontwikkelingen op de voet volgt, en op diverse niveaus met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten in contact staat om de gevolgen van de voorgenomen grondwetswijziging voor de boeren en landeigenaren en voor het algemene investeerdersklimaat te bespreken. Daarnaast onderhoudt ook de EU nauw contact met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over de voorgenomen grondwetswijziging. Deze staat niet op de agenda van de Veiligheidsraad. Op de agenda van de Veiligheidsraad staan onderwerpen waarvan een meerderheid van de Veiligheidsraad-leden vindt dat er een ernstige bedreiging van de internationale vrede en stabiliteit van uitgaat. Dat is voor deze voorgenomen grondwetswijziging niet het geval. Het kabinet ziet op dit moment evenmin aanleiding de voorgenomen grondwetswijziging in andere VN-gremia te agenderen.
Deelt u de vrees dat met het groeiende geweld tegen boeren en de aangekondigde onteigening van gronden zonder compensatie, een vergelijkbare toestand dreigt zoals in Zimbabwe, met alle desastreuze gevolgen van dien voor de welvaart, de economie en de voedselvoorziening- en veiligheid in Zuid-Afrika8?
Zie antwoord vraag 9.
Het afbreken van een inlichtingenoperatie naar aanleiding van de verklaring van een oud-commando |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat leden van het Korps Commandotroepen recent, vervroegd zijn teruggehaald uit een missiegebied naar aanleiding van de verklaring van oud-commando Kroon over een gijzelingsincident? Zo nee, wat zijn dan de feiten?1
Over inlichtingenoperaties doe ik in het openbaar geen uitspraken.
In hoeverre hebben geheime operaties invloed op lopende, niet geheime, missies zoals in de Tweede Kamer besproken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat het de operatie in Kabul betrof?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de juridische basis van deze operatie de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdienst is?3 Welk artikel in de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdienst is daarvoor ingeroepen?4
Operaties op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 moeten passen binnen de taken van de diensten zoals genoemd in de artikelen 6 en 7 van die wet. Voor zover tijdens de uitvoering van een operatie sprake is van het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden, wordt daarvoor de goedkeuringsprocedure toegepast zoals omschreven in de wet.
Wat is het verschil tussen geen toestemming verlenen voor de verklaring van Kroon verlenen en geen verbod opleggen om naar buiten te treden? Hoe verhoudt het niet verbieden van naar buiten treden zich tot de strikte geheimhoudingsplicht zoals geldt voor geheime operaties? Wanneer en onder welke voorwaarden kan worden afgeweken van de geheimhoudingsplicht?
Een ambtenaar dient zelf de afweging te maken of een uitlating past binnen de geldende wet- en regelgeving, waaronder de (Militaire) Ambtenarenwet. Een verbod op het doen van uitlatingen is, indachtig artikel 7 van de Grondwet, slechts mogelijk voor zover daarvoor een wettelijke basis bestaat. Wat betreft de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren, verwijs ik u naar de antwoorden van 26 mei 2015 op de Kamervragen van het lid Hachchi (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2354). Van een wettelijke geheimhoudingsplicht, zoals ten aanzien van staatsgeheimen, kan alleen worden afgeweken na toestemming van de Minister. De verklaring van majoor Kroon bevatte geen staatsgeheimen.
Is de veiligheid van Nederlandse militairen door de onthullingen in het geding geweest? Zo ja, op welke wijze en welke consequenties heeft dit voor missies?
Zie het antwoord op vraag 1.
Waarom is, vanuit redenen van compromittering van de operatie alsook bescherming van andere betrokkenen, niet gekozen voor een verbod op naar buiten treden voor betrokken oud-commando?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is met betrokken oud-commando, als Veteraan, contact onderhouden door Defensie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Majoor Kroon is in actieve dienst bij Defensie waardoor er uiteraard contact met hem is.
Kunt u, gezien de verklaringen van de betrokken oud-commando, de veiligheid van uitgezonden militairen en commando’s op missie nu en in de toekomst waarborgen?
Mocht er onrust zijn ontstaan, dan betreur ik dat. Ik kan u echter verzekeren dat Defensie bij alle missies en uitzendingen constant aandacht heeft voor de veiligheid van uitgezonden militairen.
Wat is uw reactie op de ontstane onrust naar aanleiding van Kroon’s verklaring onder militairen en hun familie?
Zie het antwoord op vraag 9.
Op welke wijze wordt het thuisfront op de hoogte gehouden van de veiligheid van de militairen die in desbetreffende missiegebieden waren en zijn?
Bij missies en uitzendingen wordt het thuisfront voor vertrek op een thuisfrontinformatiedag uitgebreid voorgelicht over de missie, het land waar de missie plaatsvindt en over de ondersteuning en informatielijnen waarop het thuisfront kan rekenen. De ondersteuning bestaat uit de Diensten Geestelijke Verzorging, Bedrijfsmaatschappelijk werk, de militaire gezondheidszorg, de situatiecentra, de bureaus thuisfrontzorg en de vrijwilligersorganisatie «Defensie Organisatie Thuisfront». Per missie wordt daarnaast uit de families van de militairen een thuisfrontcomité opgericht. Het thuisfront kan bij deze instanties terecht voor informatie en hulp. Gedurende de missie zijn er ook thuisfrontcontactdagen waarop actuele informatie over de missie wordt verstrekt. Over de actuele situatie in het missiegebied kan het thuisfront echter niet altijd worden geïnformeerd om de veiligheid van de operatie te garanderen.
Klopt het dat tot deze operatie is beslist op basis van het politieke beleid, zoals dat door Minister De Grave in augustus 2000 is vastgesteld?5 In hoeverre verhoudt dit politieke beleidskader uit augustus 2000 zich tot de Wet Inlichtingen en Veiligheidsdiensten?6 Kunt u dit toelichten?.
Wat betreft de besluitvorming en verantwoording inzake speciale operaties en geheime operaties en de verhouding tussen het beleidskader en de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten verwijs ik u naar mijn brief van 27 maart jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 88).
Klopt het dat de afgelaste operatie valt onder bijzondere inlichtingenverzameling?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid algemene (dus geen gedetailleerde) informatie aan de Kamer te verstrekken over het aantal operaties dat u sinds 2000 hebt uitgevoerd op basis van het beleidskader van De Grave? Kunt u dat aangeven per ieder van de zes beleidsterreinen afzonderlijk?7
Zie het antwoord op vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de democratische controle, gezien de grote impact van dergelijke missies op samenleving alsmede de onthullingen van majoor Kroon, verbeterd dient te worden? Zo ja, bent u bereid het bestaande beleidskader te evalueren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Welke mogelijkheden ziet u om de Kamer beter te informeren over publicaties die de veiligheid van militairen tijdens lopende missies mogelijk in gevaar kunnen brengen?
Ik kan hierover geen algemene uitspraak doen. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, wordt zorgvuldig bekeken hoe de Kamer zo goed mogelijk kan worden geïnformeerd; dit kan per geval verschillen.
Wanneer verwacht u dat het openbaar ministerie het onderzoek naar de uitlatingen van majoor Kroon afrondt? Bent u bereid de Tweede Kamer hierover te informeren?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft laten weten dat het Openbaar Ministerie de melding omtrent de gebeurtenissen in 2007 zorgvuldig onderzoekt. Zodra het Openbaar Ministerie een besluit heeft genomen, zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.
Het bericht ‘ING Bank wil niet verder met alFitrah vanwege transacties uit Koeweit’ |
|
Roald van der Linde (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «ING Bank wil niet verder met alFitrah vanwege transacties uit Koeweit» en de uitspraak van de rechtbank daarover?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de effectiviteit van maatregelen tegen witwassen, waarin u stelt dat witwassen een ernstige bedreiging vormt voor de samenleving en dat alles in het werk moet worden gesteld om witwassen tegen te gaan?2
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van ING Bank dat het verifiëren van contante transacties een wettelijke taak is, zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Banken zijn inderdaad verplicht de transacties van hun cliënten, giraal of contant, te monitoren. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr) zijn banken verplicht adequaat beleid te voeren dat een integere bedrijfsuitoefening waarborgt (artt. 3:10 en 3:17 Wft en artt.10 en 14 Bpr). In aanvulling daarop bepaalt de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) dat banken onderzoek moeten doen naar hun cliënten, om onder meer het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen. Daarbij moeten banken een voortdurende controle uitoefenen op die zakelijke relaties en de transacties die door die relaties worden verricht (art. 3 Wwft). Onder transacties vallen zowel girale als contante transacties. Dergelijke «transactiemonitoring» is verplicht voor alle banken en dient risicogebaseerd plaats te vinden. Dat wil zeggen dat de wijze waarop een bank zijn transactiemonitoringproces inricht en uitvoert moet passen bij de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering die gelden voor het type cliënt van die bank, zakelijke relatie, product of transactie. Als de risico’s op witwassen of terrorismefinanciering hoger zijn, dient er een verscherpte monitoring plaats te vinden. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft op 19 mei 2017 guidance gepubliceerd met een handleiding, inclusief voorbeelden, voor toepassing van transactiemonitoring door banken.3
Indien een bank constateert dat een verrichte of voorgenomen transactie ongebruikelijk is, dient de bank deze transactie te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland) op grond van artikel 16 Wwft. Als de FIU-Nederland de transactie verdacht verklaart, wordt deze ter beschikking gesteld aan de opsporings-, inlichtingen-, en veiligheidsdiensten.
Vindt u het begrijpelijk dat een bank het vertrouwen opzegt in een cliënt als die na herhaaldelijke verzoeken geen goede uitleg geeft over onduidelijke transacties?
Op grond van de Wwft is een bank verplicht de dienstverlening aan een cliënt te weigeren of te beëindigen, als de bank niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek en daardoor de met een cliënt gepaard gaande risico’s onvoldoende kunnen worden ondervangen (art. 5 Wwft).
Een algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners is opgenomen in artikel 4:24a Wft. Tevens is het vaste rechtspraak dat banken een zorgplicht hebben die volgt uit de bijzondere functie die financiële instellingen in het maatschappelijk verkeer vervullen4. Een bank dient steeds, afhankelijk van de omstandigheden van een concreet geval, te beoordelen hoe de zorgplicht en de verplichtingen ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zich tot elkaar verhouden en hoe hieraan gevolg moet worden gegeven. DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op de naleving van deze verplichtingen. Banken vallen onder het gedragstoezicht van de AFM, dat onder meer gericht is op zorgvuldige behandeling van cliënten. DNB houdt toezicht op de naleving van deze verplichtingen wanneer het Wwft toezicht op banken betreft.
Hoe beoordeelt u in dit licht de vertrouwensbreuk tussen ING Bank en de Stichting alFitrah na herhaaldelijke vragen over bedragen van € 12.000 en € 12.675?
Het is niet aan mij een oordeel te geven over een concreet geval, in casu de vertrouwensbreuk tussen ING Bank en de Stichting alFitrah. Bovendien kan DNB, vanwege toezichtvertrouwelijkheid, geen informatie verstrekken over specifieke financiële instellingen.
In algemene zin geldt wel dat DNB jaarlijks een uitvraag doet aan de sector over de integriteitsrisico’s in de financiële sector. Dit vormt de kern van de risicogebaseerd integriteitstoezicht door DNB en is mede bepalend bij het stellen van prioriteiten in dit toezicht. Bij deze uitvraag stelt DNB vragen over onder meer de klanten, producten en transacties van financiële instellingen die hogere integriteitrisico’s met zich brengen. Ook vraagt DNB naar de beheersmaatregelen die financiële instellingen nemen om deze integriteitrisico’s te verkleinen. Daarnaast worden vragen gesteld over het aantal klanten waarvan financiële instellingen om integriteitsredenen afscheid hebben genomen. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 en 7, dient een bank de dienstverlening aan een cliënt te weigeren of te beëindigen, als de bank niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek en daardoor de met een cliënt gepaard gaande risico’s onvoldoende kunnen worden ondervangen. De procedure voor het beëindigen van een klantrelatie kan soms enige tijd duren, bijvoorbeeld omdat civielrechtelijke en andere juridische verplichtingen eisen kunnen stellen aan de correcte afwikkeling van een klantrelatie.
Gebeurt het vaker dat een bank het contact met een klant wil verbreken vanwege mogelijk witwassen of terrorismefinanciering maar dit niet mogelijk blijkt? Zo ja, hoe vaak en waarom?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt de zorgplicht van de banken zich tot hun plicht om witwassen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Biedt de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn soelaas voor het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering? Zo nee, is aanvullende wet- of regelgeving noodzakelijk? Zijn er belemmeringen in wet- of regelgeving voor banken of financiële instellingen om witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken?
De Europese vierde anti-witwasrichtlijn5 die op dit moment in de Nederlandse wet wordt geïmplementeerd, vult het Europese en Nederlandse instrumentarium ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme aan ten opzichte van de derde richtlijn. Ik ben van mening dat hiermee belangrijke stappen worden gezet in de verdere versterking van het instrumentarium ter voorkoming en bestrijding van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. De Europese regels worden nog meer in lijn gebracht met de internationale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF), wat zal bijdragen aan een effectievere mondiale preventie en bestrijding het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. Op onderdelen gaat de vierde anti-witwasrichtlijn verder dan de aanbevelingen van de FATF, zoals de verplichting voor lidstaten om een centraal register met informatie over uiteindelijk belanghebbenden (UBO-register) op te richten.
De ontwikkelingen staan hierbij niet stil. Eind vorig jaar is politieke overeenstemming bereikt tussen het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie over aanpassingen van de vierde anti-witwasrichtlijn. Platforms voor het omwisselen van virtuele valuta en «custodian wallet providers» (digitale bewaarportemonnees) worden hiermee onder de verplichtingen van de vierde anti-witwasrichtlijn gebracht. Ook wordt het op te zetten UBO-register, voor zover dat informatie bevat van vennootschappen en andere juridische entiteiten, in alle Europese lidstaten verplicht openbaar en zullen de uiteindelijke belanghebbenden van de Angelsaksische trusts moeten worden geregistreerd. Deze aanpassingen dragen bij aan verdere versterking van het preventie- en handhavingsinstrumentarium met betrekking tot witwassen en terrorismefinanciering.
Ik vind het belangrijk dat het Nederlandse beleid ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering zo effectief mogelijk is. Daarom hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en ik het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) opdracht gegeven de effectiviteit van het Nederlandse beleid hieromtrent te evalueren. Beoogd wordt eventuele belemmeringen in wet- of regelgeving om witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken hiermee te signaleren. Ik verwacht dat de resultaten van deze evaluaties deze zomer aan uw Kamer kunnen worden gezonden. Daarop zal het kabinet uw Kamer tevens een beleidsreactie zenden, inclusief suggesties voor mogelijke aanpassingen van het beleid indien daartoe aanleiding bestaat. Ik verwijs in dit verband ook graag naar mijn brieven van 17 december 20176 en 3 april 20187.
Hoe kan een stichting die zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan verdachte transacties, invallen heeft gehad van de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en in verband wordt gebracht met uitreizigers, zomaar verder als klant bij Bunq bank?
Ook hier kan ik niet ingaan op de details van dit individuele geval. Het is de verantwoordelijkheid van elke afzonderlijke bank om de verplichtingen uit de Wwft en de Wft na te leven. Hiertoe behoren onder meer het verrichten van risicoanalyses van cliënten en het monitoren van transacties, ten einde ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland te kunnen melden. In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat wanneer transacties als verdacht worden aangemerkt, niet altijd sprake hoeft te zijn van witwassen of terrorismefinanciering. De rechtshandhavende instanties doen daartoe verder onderzoek en kunnen handhavend optreden indien inderdaad sprake is van verdenking van een strafbaar feit.
Deelt u de mening dat de pakkans voor witwassen nog te laag is en dat het dan – op zijn zachtst gezegd – vreemd is dat de bank haar relatie met de stichting niet mag opzeggen vanwege een interne procedurefout?
De implementatie van eerder genoemde (wijzigingen van de) vierde Europese anti-witwasrichtlijn, dragen mede bij aan de verhoging van de pakkans voor witwassen. Daarnaast is, om potentiële plegers van financieel-economische criminaliteit af te schrikken en plegers harder aan te pakken, met de invoering van de Wet versterking bestrijding financieel-economische criminaliteit begin 2015 voorzien in hogere gevangenisstraffen voor onder andere witwassen. Tevens is de capaciteit voor opsporing en vervolging van financieel-economische criminaliteit vergroot en de samenwerking versterkt, onder meer in samenwerkingsverbanden zoals het Financieel Expertise Centrum en het Anti Money Laundering Centre.
Zoals hiervoor beschreven bij de beantwoording van vraag 4 en 7, dienen financiële instellingen op grond van de Wwft afscheid te nemen van klanten in gevallen waarin sprake is van onacceptabele risico’s en het cliëntenonderzoek niet leidt tot het wettelijk voorgeschreven resultaat. Om te waarborgen dat aan deze verplichtingen wordt voldaan kennen de meeste instellingen een cliënt-exitbeleid, waarin onder meer is opgenomen onder welke omstandigheden en volgens welke procedures de relatie met de cliënt wordt beëindigd. Een dergelijk cliënt-exitbeleid dient er tevens toe op een adequate manier afscheid te kunnen nemen van bestaande cliënten, met inachtneming van de zorgplicht. Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 4 en 7 is de zorgplicht een belangrijke toetssteen voor de rechter bij de beoordeling of de relatie met een cliënt mag worden beëindigd.
Bent u bereid maatregelen te nemen die banken in staat stellen relaties gemakkelijker en sneller op te zeggen?
Op dit moment zie ik geen aanleiding tot het nemen van maatregelen om banken in staat te stellen relaties gemakkelijker en sneller op te zeggen. Het opzeggen door een bank van de relatie met een cliënt is een ingrijpende stap, waarbij zoals gezegd zorgvuldigheid alsook redelijkheid en billijkheid gepast is en waarbij de situatie van geval tot geval moet worden bekeken. Indien opzegging van de relaties al te gemakkelijk zou worden, bestaat het risico dat bepaalde integriteitsgevoelige sectoren in het geheel geen toegang meer zouden kunnen krijgen tot bancaire diensten. Dat zou in mijn ogen een onwenselijke situatie zijn. In dit verband heeft mijn ambtsvoorganger in het verleden met uw Kamer van gedachten gewisseld over de toenemende hinder die integriteitsgevoelige sectoren ondervonden bij het verkrijgen of behouden van een betaalfaciliteit.8 Aanleiding waren toen de zorgen die leefden in uw Kamer over de mogelijk categorale uitsluiting door banken van bepaalde groepen integriteitsgevoelige cliënten van de toegang tot bankdiensten.9 Ik houd de ontwikkelingen evenwel in de gaten, onder meer door middel van de onderzoeken die het WODC uitvoert naar de effectiviteit van het Nederlandse beleid tegen witwassen en terrorismefinanciering en die binnenkort aan uw Kamer zullen worden verzonden, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Politiechef wil meer agenten in buitenland’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politiechef wil meer agenten in buitenland»?1
Ja.
Klopt het dat in het regeerakkoord additioneel geld is vrijgemaakt voor de inzet van extra agenten in het buitenland? Zo ja, om hoeveel geld gaat dit exact?
Ja. Het regeerakkoord investeert structureel 267 miljoen extra voor onder andere meer agenten in de wijk en versterking van de opsporing. Hieronder valt ook investeren in internationaal opsporingsonderzoek. Het regeerakkoord benoemt onder andere de plaatsing van een vaste politieliaison in bronlanden van mensenhandel.
Criminaliteit houdt zich steeds minder aan landsgrenzen. Het aanpakken van criminaliteit bij de bron is noodzakelijk gezien de huidige mondiale ontwikkelingen en de groei van de georganiseerde criminaliteit, terrorisme, cybercrime en migratie gerelateerde criminaliteit. Door te investeren in de bronlanden – de landen waar grote drugsnetwerken of wapenhandelaren hun wortels hebben – kan effectiever en slimmer worden ingegrepen. Internationale samenwerking en informatie-uitwisseling met buitenlandse politie-en justitiediensten wordt daarbij alleen maar belangrijker. Dit heb ik onlangs ook bij mijn Duitse en Belgische collega’s benadrukt. Het inzetten van politiemedewerkers in het buitenland is daarmee van cruciaal belang om de veiligheid in de Nederland te vergroten. De investering in internationaal opsporingsonderzoek behoeft naast meer inzet van medewerkers in het buitenland en internationale organisaties, nadrukkelijk ook een investering binnen de eigen organisatie in de operationele opvolging en ondersteuning van de internationale inzet.
De uitwerking van de verschillende aspecten uit het regeerakkoord zal de komende periode nader vorm krijgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de verdeling van de extra sterkte over de eenheden, de bestedingsplannen 2019 e.v. en de eventuele actualisatie van de sterkte verdeling.
In mijn brief van 20 december 20172 heb ik reeds toegezegd uw Kamer rond juni 2018 nader over deze aspecten informeren. Hierbij zal ik ook aandacht besteden aan de investeringen in de internationale inzet van de politie.
Deelt u de mening dat het inzetten van extra agenten in het buitenland niet ten koste zou mogen gaan van het budget dat volgens het regeerakkoord aan de nationale politie is toegekend?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het eveneens de bedoeling zal zijn dat uitgezonden agenten met de lokale politie onderzoeken uitvoeren die verband houden met Nederland? Deelt u de mening dat deze activiteiten een extra belasting zullen inhouden voor de lokale politie en dat deze ontwikkeling – zeker onder de huidige omstandigheden waarin de werkdruk reeds extreem hoog is – niet wenselijk is? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de activiteiten in het buitenland geen extra belasting zullen inhouden voor de toch al overbelaste lokale agenten?
Het inzetten van Nederlandse politiecapaciteit in bron- en transitlanden van georganiseerde criminaliteit is onderdeel van de totale verstorings- en opsporingsstrategie om de gevolgen van georganiseerde criminaliteit in Nederland te reduceren. Door effectief en slim in te grijpen in het begin van de keten vermindert de toestroom van criminaliteit naar Nederland. De veiligheid in Nederland- ook lokaal- heeft derhalve baat bij inzet van Nederlandse politiefunctionarissen in het buitenland. Daarnaast wordt er ook geïnvesteerd in de operationele opvolging van de internationale inzet om de belasting bij andere politiemedewerkers niet te vergroten.
Het bericht ‘Winkeldiefstal daalt helemaal niet’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Winkeldiefstal daalt helemaal niet»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het bericht van Detailhandel Nederland dat het verschil tussen aangiften van winkeldiefstal en het daadwerkelijke aantal diefstallen steeds groter wordt?
Ik kan niet beoordelen of het verschil tussen aangiften van winkeldiefstal en het daadwerkelijke aantal diefstallen steeds groter wordt. Het klopt wel dat er een verschil is tussen de daadwerkelijke en geregistreerde criminaliteit. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) doet onderzoek naar de aard en omvang van niet-geregistreerde criminaliteit (zie ook vraag 7). De resultaten van dit onderzoek wacht ik af.
Hoe rijmt u het verschil tussen de cijfers van het CBS en de door Detailhandel Nederland verrichte steekproeven, waaruit bleek dat er geen sprake is van een daling, maar juist van een stijging van 5% van het aantal winkeldiefstallen?
In het bericht «Winkeldiefstal daalt helemaal niet» worden steekproeven van Detailhandel Nederland aangehaald. Ik ben echter niet bekend met de wijze waarop Detailhandel Nederland de steekproeven heeft uitgevoerd, c.q. welke meetmethode wordt gehanteerd. Daarom kan ik geen verklaring geven voor het verschil tussen de cijfers van het CBS en de uitkomst van de door Detailhandel Nederland verrichte steekproeven.
Hoe staat u tegenover het betoog van Detailhandel Nederland dat het doen van aangifte dient te worden vereenvoudigd, nu volgens Detailhandel Nederland de cijfers van het CBS een vertekend beeld geven, vanwege onder andere het feit dat het doen van aangifte dikwijls als lastig wordt ervaren, waarbij wordt verwezen naar een artikel uit het AD van 20 maart 2018, waarin tevens de link wordt gelegd tussen de daling van het aantal aangiftes en het doen van aangifte via DigiD?2
Mijn inzet is en blijft om burgers en bedrijven te stimuleren om altijd aangifte te doen van een strafbaar feit. De Nationale Politie werkt aan een verbeterd aangifteproces bij winkeldiefstal. Detailhandel Nederland wordt daar nauw bij betrokken.
Daarnaast zijn er laagdrempelige aangiftemogelijkheden gecreëerd. Zo kan voor onder andere winkeldiefstal aangifte worden gedaan op het politiebureau, in wijksteunpunten, via een 3-D aangifteloket, telefonisch, bij een agent op straat en via internet.
Wat gaat u doen met de boodschap dat sommige winkeliers helemaal gestopt zijn met het doen van aangifte, omdat zij geen vertrouwen meer hebben in de politie?
Om de aangiftebereidheid te verhogen ontwikkelt de politie momenteel een nieuwe visie op de dienstverlening die inspeelt op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen en de behoefte van de burger. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er – meer algemeen – een groot verschil lijkt te bestaan tussen daadwerkelijke criminaliteit en geregistreerde criminaliteit en de cijfers van het CBS een te rooskleurig beeld laten zien? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er een verschil is tussen de daadwerkelijke en geregistreerde criminaliteit. Door onderzoek, zoals nader wordt toegelicht in het antwoord op vraag 7, probeer ik te achterhalen hoe groot dit verschil is. De cijfers van het CBS geven weer wat de politie aan criminaliteit registreert.
Bent u van plan nader onderzoek te laten doen naar het verschil tussen daadwerkelijke criminaliteit en geregistreerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja, het WODC doet reeds onderzoek naar de aard en omvang van niet-geregistreerde criminaliteit. Naar verwachting verschijnt het onderzoeksrapport in mei 2018.
Bent u nu eindelijk van mening dat er behoefte is aan een nieuw meetinstrument om zicht te krijgen op de daadwerkelijke omvang van de criminaliteit, nu de Veiligheidsmonitor een enquête is onder een beperkt aantal burgers en ondernemers hier buiten vallen, terwijl zij ook slachtoffer zijn van criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Een aanvullend meetinstrument acht ik niet noodzakelijk. Er zijn tal van periodieke onderzoeken en monitoren die de omvang van de criminaliteit in beeld brengen. Door middel van de Veiligheidsmonitor, waarin 150.000 personen deelnemen, worden onder meer de leefbaarheid van de woonbuurt, de ervaren overlast, onveiligheidsgevoelens, ervaringen met veel voorkomende criminaliteit en het oordeel van de burger over het optreden van de politie onderzocht. Daarnaast zijn er ook andere monitoren, zoals Criminaliteit en Rechtshandhaving, het Nationaal DreigingsBeeld georganiseerde criminaliteit, de Strafrechtketenmonitor en de Monitor Georganiseerde Criminaliteit, die inzicht bieden in onder meer de omvang van criminaliteit.
Het bericht ‘Videodiensten moeten kinderen beschermen tegen gewelddadige porno’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Videodiensten moeten kinderen beschermen tegen gewelddadige porno»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het oordeel van het Commissariaat voor de Media dat de morele ontwikkeling bij jongeren rond de 16 jaar nog onvoldoende ontwikkeld is?2 Wat betekent dit oordeel voor de bescherming van minderjarigen tegen online pornografie? Worden minderjarigen momenteel voldoende beschermd, in aanmerking nemende dat de wettelijke bepalingen zich hoofdzakelijk beperken tot het voorkomen van ernstige schade?
Online pornografie kent verschillende verschijningsvormen. Als het gaat om video’s aangeboden in een commerciële mediadienst op aanvraag (cmoa), afkomstig van een in Nederland gevestigde aanbieder, dan is de Mediawet 2008 van toepassing. De Mediawet 2008 verlangt van aanbieders van cmoa’s dat zij media-aanbod dat ernstige schade kan toebrengen aan de lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling van jongeren onder de 16 jaar, afschermen. Voor aanbieders van cmoa’s stelt de Mediawet op dit moment nog geen vereisten voor de bescherming van minderjarigen tegen voor hen schadelijke beelden.3 Een gemiddelde pornografische video zal doorgaans in deze categorie vallen. Overigens hebben een aantal aanbieders van cmoa’s zich al vrijwillig aangesloten bij het NICAM, de organisatie achter Kijkwijzer, om hun aanbod op basis van Kijkwijzer te classificeren en van pictogrammen te voorzien (o.a. Pathé Thuis en HBO).
Het Commissariaat heeft er in zijn rapportage metatoezicht 2016 op gewezen dat het voor de bescherming van minderjarigen, die in toenemende mate gebruik maken van online en on demand content, noodzakelijk is dat leeftijdsclassificaties ook in het online domein worden toegepast.4 In 2015 is een hiertoe strekkende motie aangenomen, ingediend door het lid Heerma.5 Mijn ambtsvoorganger heeft hierop aangegeven dit verzoek te willen bezien in samenhang met het voorstel van de Europese Commissie tot herziening van de Europese Audiovisuele Mediadiensten (AVMD) Richtlijn. De verwachting is dat deze medio 2018 zal worden afgerond. Hoewel de uitkomst van de onderhandelingen tussen Europees parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie nog niet vaststaat, ziet het ernaar uit dat de Richtlijn het belang van classificatie en afscherming ook binnen het online domein zal onderstrepen.
Deelt u de mening dat het moeilijk is om de mate waarin pornografie schadelijk is scherp te onderscheiden en dat het wenselijk is minderjarigen zoveel mogelijk bescherming te bieden tegen ongewenste invloeden? Bent u bereid te verkennen op welke wijze de Britse Digital Economy Act Nederland ten voorbeeld kan dienen, onder meer ten aanzien van de verplichte leeftijdsverificatie voor online pornografie?
Ik vind het van groot belang dat minderjarigen ook online zoveel mogelijk beschermd worden tegen voor hen mogelijk schadelijke beelden. Ik ben er dan ook voorstander van dat het beschermingsniveau dat het NICAM de afgelopen jaren met de Kijkwijzer heeft bereikt voor de lineaire diensten doorgetrokken wordt naar het online media-aanbod. Zodra de herziening van de AVMD is vastgesteld, ga ik aan de slag met de implementatie daarvan. Dit krijgt zijn beslag in de Mediawet.
De uitzending van EenVandaag ‘Meer homogeweld en veel zaken komen niet bij Openbaar Ministerie terecht’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van EenVandaag «Meer homogeweld en veel zaken komen niet bij Openbaar Ministerie terecht»?1
Ja.
Hoeveel melding van geweld tegen en bedreiging, belediging en/of discriminatie van homoseksuelen zijn er in 2016 en 2017 gedaan?
In Nederland is iedereen gelijkwaardig en heeft men de vrijheid om te houden van wie men wil en om zichtbaar zichzelf te zijn. Daar waar die vrijheid wordt ingeperkt, er sprake is van discriminatie, of mensen zelfs onveilig zijn, treedt de overheid actief op.
Een melding van homodiscriminatie kan worden gedaan bij de politie, bij een anti-discriminatievoorziening (ADV), bij het College voor de Rechten van de Mens, bij het Meldpunt internetdiscriminatie (MiND), bij een aantal belangenorganisaties en/of bij enkele particuliere initiatieven. Bij discriminatie in combinatie met geweld ligt het doen van aangifte het meest voor de hand.
De politie registreerde op basis van het totale aantal aangiftes in 2017 954 incidenten van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid. Dat zijn 341 incidenten minder dan in 2016. Van de registraties van discriminatie in 2017 had 27% betrekking op de discriminatiegrond seksuele gerichtheid; dat was in 2016 30%. Hiervan was 90% gerelateerd aan homoseksualiteit. De meeste incidenten speelden zich af in de directe woonomgeving of op de openbare weg. Vaak ging het om een discriminerende uitlating; soms ging dit gepaard met fysiek geweld. Een deel van de registraties had betrekking op incidenten waarbij het woord «homo» als algemeen scheldwoord werd gebruikt, zonder dat bij de daders (of bij de politie) bekend was wat de seksuele gerichtheid van het slachtoffer was. Andere incidenten waren wel expliciet gericht op de seksuele gerichtheid van het slachtoffer.2
Bij ADV’s zijn in 2017 duidelijk minder meldingen over discriminatie op grond van seksuele gerichtheid gedaan dan in 2016: de ADV’s registreerden 195 meldingen in 2017 tegenover 380 in 2016. Het niveau van meldingen in 2017 is in lijn met de jaren voor 2016. Terwijl ADV’s veel minder meldingen van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid registreerden dan de politie, ging het bij deze meldingen in de meeste gevallen wel om gerichte discriminatie, in de zin dat melders zich gediscrimineerd voelden op grond van hun seksuele gerichtheid. Bij twee op de drie ADV-meldingen op grond van seksuele gerichtheid ging het om een belediging of schelden. De meldingen gingen vooral over discriminatie van homoseksuele mannen.
Bij het Meldpunt internetdiscriminatie (MiND) werden in 2017 67 meldingen van de discriminatie op grond van seksuele gerichtheid geregistreerd. Met ingang van 1 januari 2017 is het niet meer mogelijk om discriminatie op het internet bij het Meldpunt Discriminatie op Internet (MDI) te melden. Het MDI heeft het afhandelen van de meldingen overgedragen aan MiND en richt zich nu uitsluitend op onderzoek. De afbouw van het meldpunt van het MDI is al in de loop van 2016 begonnen. Bij MiND en MDI kwamen in 2016 54 meldingen binnen over discriminatie op grond van seksuele gerichtheid.3
Het College voor de Rechten van de Mens (CRM) ontving in 2017 zes verzoeken om een oordeel te geven dat is gerelateerd aan de discriminatiegrond seksuele gerichtheid. Het jaar ervoor waren dat er zeven.4
Bij welke instanties worden deze meldingen gedaan? Hoe verloopt de registratie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke trends ziet u in deze meldingen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiftes van geweld tegen en bedreiging, belediging of discriminatie van homoseksuelen zijn er in 2016 en 2017 gedaan bij de politie?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeveel van de onder vraag 5. genoemde zaken heeft de politie een proces-verbaal ingestuurd naar het openbaar ministerie (OM)?
In 2017 zijn bij het Openbaar Ministerie 144 specifieke discriminatiefeiten ingestroomd, behorend tot 138 verschillende zaken. Bij 8% ging het daarbij om de discriminatiegrond «seksuele gerichtheid».5 Daarnaast stroomden er 187 CODIS6-feiten in, behorend tot 154 verschillende zaken. Bij 29% van de gronden was het discriminatie-aspect gericht op de discriminatiegrond «seksuele gerichtheid».
In 2016 ging het om 163 specifieke discriminatiefeiten, waarbij het in 10% de seksuele gerichtheid betrof. In 2016 waren er 232 CODIS-feiten, waarbij het in 9% seksuele gerichtheid betrof.
Daarbij moet aangetekend worden dat de cijfers uit de antwoorden 2 tot en met 5 en bovenstaande cijfers niet een op een met elkaar te vergelijken zijn. Zo kan het zijn dat meerdere aangiftes over één geval van discriminatie leiden tot de instroom van één enkel discriminatiefeit. Ook is het mogelijk dat één zaak meerdere feiten omvat: een verdachte in één zaak, met één parketnummer, kan immers verdacht worden van meerdere feiten.
In hoeveel van de onder vraag 6. genoemde zaken heeft het OM de zaak zelf afgedaan?
In 2017 heeft het Openbaar Ministerie 182 discriminatiefeiten afgedaan. In 79 gevallen (44%) werd besloten de verdachte voor de rechter te brengen; in acht gevallen (4%) werd het feit afgedaan met een transactie; in 32 gevallen (17%) met een OM-strafbeschikking; in 12 gevallen (7%) met een voorwaardelijk sepot; in 36 gevallen (19%) met een onvoorwaardelijk sepot; in 10 gevallen (6%) met een oproep ter terechtzitting naar aanleiding van verzet. In vijf gevallen (3%) volgde een andere afdoening.
Ten aanzien van de onvoorwaardelijke sepots geldt dat 26 sepots een beleidssepot betreffen. Zeven betreffen een technisch sepot en drie onvoorwaardelijke sepots zijn administratieve sepots.
De categorie «oproep ter terechtzitting naar aanleiding van verzet» houdt in dat een verdachte een OM-strafbeschikking heeft geweigerd, en dat hij daarna alsnog is gedagvaard om voor een rechter te verschijnen.
In 2016 werd bij 159 discriminatiefeiten een beslissing over de afdoening genomen. Deze 159 feiten hoorden bij 150 zaken. Bij 53% van de discriminatiefeiten werd besloten om te dagvaarden. Bij 3% van de afgedane feiten werd besloten tot een transactie. Bij 11% van de feiten werd een OM-strafbeschikking uitgevaardigd. 23% van de feiten werd geseponeerd. Van alle geseponeerde feiten kreeg 59% een technisch sepot en 41% een beleidssepot. 20% werd onvoorwaardelijk, en 3% werd voorwaardelijk geseponeerd.7
Daarbij moet worden aangetekend dat het aantal ingestroomde feiten kan verschillen van het aantal feiten dat in een bepaald jaar wordt afgedaan. Het gaat daarbij ook niet per se om dezelfde feiten. Een feit kan immers in het ene jaar instromen en in het daaropvolgende jaar worden afgedaan.
Hoeveel van de onder vraag 5. genoemde zaken zijn door het OM geseponeerd? Wat waren daarvoor de redenen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeveel van de onder vraag 5. genoemde zaken is door het OM een verdachte gedagvaard? Hoe zijn deze zaken door de rechter afgedaan?
In 2017 waren er 87 rechterlijke beslissingen in zaken waarin een specifiek discriminatieartikel ten laste was gelegd, tegenover 77 beslissingen in 2016. Het betreft uitspraken van de rechter die zien op zaken als geheel, en dus niet enkel op het specifieke discriminatiefeit. De weergegeven uitspraak kan daarom andere, niet aan discriminatie gerelateerde, delicten betreffen, die geheel los staan van het discriminatiefeit. Aangezien een veroordeling geen betrekking hoeft te hebben op alle tenlastegelegde feiten kan het ook zijn dat het discriminatiefeit niet bewezen is verklaard. In 62 van de 87 gevallen kwam het tot een veroordeling.8 Ook bij deze cijfers moet worden aangetekend dat het aantal ingestroomde feiten kan verschillen van het aantal feiten dat in een bepaald jaar wordt afgedaan. Het gaat daarbij ook niet per se om dezelfde feiten. Een feit kan immers in het ene jaar instromen en in het daaropvolgende jaar worden afgedaan. Zie voor het overige mijn antwoord op de vragen 7 en 8.
Hoe beoordeelt u bovengenoemde uitkomsten? Welke maatregelen kunt u nemen om de aanpak van geweld tegen en belediging van homoseksuelen te verbeteren?
Uit de rapportages van politie en Openbaar Ministerie over discriminatie kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een toename van homogeweld, zoals EenVandaag stelt. Tegelijkertijd wil het kabinet zich niet blindstaren op statistieken: de geringe meldings- en aangiftebereidheid van de LHBTI-community blijft een punt van zorg. Het kabinet zal mede daarom uitvoering geven aan het onderdeel van de motie van de leden Van den Hul en Sjoerdsma9 dat oproept een actieplan op te stellen om geweld tegen LHBTI’s tegen te gaan.
Onveiligheid in een woonwijk in Rosmalen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schoten in woonwijk Rosmalen verbazen buurtbewoners niet: «We zagen dit aankomen»»1?
Ja.
Beschikte de politie eerder over signalen dat er in de genoemde wijk of bij het pand waar het schietincident plaatsvond sprake was van (verdenking van) strafbare feiten? Zo ja, wat is er met die signalen gedaan?
Ten aanzien van de in de berichtgeving genoemde casus is sprake van een lopend (strafrechtelijk) onderzoek. Ik moet daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording op vragen over deze specifieke zaak en kan geen uitspraken hierover doen.
Was het bij de politie eerder bekend dat sommige buurtbewoners zich zorgen maakten over de situatie rondom het genoemde pand? Zo ja, wat was er dan bekend?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden bewoners in Rosmalen of andere steden betrokken bij de lokale aanpak van criminaliteit?
Vanuit hun verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheid, is het aan de gemeenten zelf hoe zij invulling geven aan de lokale aanpak van criminaliteit en de betrokkenheid van burgers daarbij. Op deze wijze kan ook lokaal maatwerk worden geboden, omdat de omstandigheden per gemeente kunnen verschillen. Hieruit kunnen zij onder meer putten uit landelijke voorzieningen.
De burgemeester van ’s-Hertogenbosch heeft mij geïnformeerd dat bewoners in Rosmalen de mogelijkheid hebben bij te dragen aan veiligheid door o.a. het project Samen zien we meer. Helpt u ook mee? Dit project is er op gericht om de veiligheid binnen de gemeente te verbeteren.
Ik vind de betrokkenheid van burgers bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit belangrijk. Er zijn landelijke mogelijkheden/voorzieningen voor burgers om bij te dragen aan de aanpak van (lokale) criminaliteit, zoals «Burgernet». Een ander voorbeeld is de Taskforce Brabant Zeeland die streeft naar het vergroten van het vertrouwen in de overheid en het vergroten van de meldingsbereidheid en het handelingsperspectief bij burgers/ondernemers. Het gaat hierbij dus om enerzijds het actief informeren en betrekken van bewoners, maar ook om het vergroten van het aantal burgers dat missstanden meldt, bijvoorbeeld via «Meld Misdaad Anoniem». De Taskforce is actief op sociale media (twitterende wijkagenten), in bewonersbrieven en persberichten, waarbij zij wijzen op de mogelijkheid en het belang van meldingen bij «Meld Misdaad Anoniem». Daarnaast zijn er initiatieven zoals de «Waaksamen appgroep» waardoor buurtgroepen op WhatsApp gemakkelijker verdachte situaties kunnen melden aan de juiste instantie.
Deelt u de mening dat het betrekken van bewoners bij de lokale aanpak van criminaliteit verbeterd dient te worden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn bewoners bekend met het feit dat zij signalen van criminaliteit ook anoniem kunnen melden?
Op de website van de politie, Slachtofferhulp en Meld Misdaad Anoniem zijn de mogelijkheden van anoniem melden kenbaar gemaakt. Zo heeft Meld Misdaad Anoniem op jaarbasis tussen de 55.000 en 70.000 contacten met burgers.
Deelt u de mening dat bij veel inwoners het beeld bestaat dat het doen van een melding of aangifte geen zin heeft omdat dat er daarna niets mee zou worden gedaan? Zo ja, is dat beeld terecht en wat gaat u doen om dat weg te nemen? Zo nee, waarom niet en hoe komt het dan dat bij tal van misdrijven de meldings- en aangiftebereidheid zo laag is? Hoe gaat u uw voornemen uit het regeerakkoord om de aangiftebereidheid te vergroten concreet maken?
Het doen van aangifte of melding is van essentieel belang voor het politiewerk, daarom staat ook opgenomen in het regeerakkoord dat de inzet is de aangiftebereidheid te vergroten. Mijn beleid is gericht op het bevorderen van laagdrempelige aangiftemogelijkheden. Dit zal per type delict bekeken moeten worden. De politie richt zich hierbij op een multichannel-aanpak zodat slachtoffers via het kanaal dat bij diegene past aangifte of melding kunnen doen.
Het CBS rapporteert in de veiligheidsmonitor 2017 dat de aangiftebereidheid van burgers in 2017 nagenoeg gelijk is gebleven ten opzichte van 2016. Ondanks dat aangifte doen op laagdrempelige wijze vorm wordt gegeven maken burgers hun eigen afwegingen ten aanzien van de schade die zij hebben geleden, de gepercipieerde ernst van het delict en de mogelijkheid om de schade te verhalen. Deze kosten-batenafweging maakt dat dé aangiftebereidheid ook niet bestaat.
Exportcontrole op cybersurveillancegoederen |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eleven member states back EU controls on selling spyware»?1
Ja.
Klopt het dat de in het bericht genoemde EU-lidstaten het voorstel van de Europese Commissie reeds hebben gesteund in de vorm van een postion paper en dus uitgesproken voorstander zijn van het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillancegoederen, teneinde te verhinderen dat onvrije landen deze goederen kunnen misbruiken voor het schenden van mensenrechten?
Met het discussiepaper spraken elf EU-lidstaten in principe hun steun uit voor het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillancegoederen om zo te voorkomen dat deze goederen ingezet worden bij het schenden van mensenrechten. Hoe deze uitbreiding er in de verordening concreet uit zou moeten zien, alsmede de reikwijdte ervan, zijn op dit moment onderwerp van besprekingen.
Bent u bekend met het antwoord van de vorige Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 december 2017, waarin hij verklaarde dat Nederland een dwingende vergunningplicht voor alle tussenhandeldiensten voor dual-use-goederen «onwenselijk» achtte, «maar [...]wel zicht [wil] hebben op de te plegen tussenhandeldiensten om deze eventueel vergunningplichtig te verklaren»?2 Kunt u aangeven in hoeverre deze positie nog van kracht is en in hoeverre deze steun geniet in de Unie?
Ik ben bekend met het antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 december 2017. Het kabinetsstandpunt hierover is niet gewijzigd. Overige EU-lidstaten hebben in de discussie over het voorstel van de Europese Commissie geen signalen afgegeven waaruit blijkt dat zij het Nederlandse standpunt afwijzen dan wel steunen.
Kunt u in algemene termen het krachtenveld beschrijven? Welke posities nemen andere lidstaten in, zonder deze bij naam te noemen, en welke tekortkomingen signaleren zij in het voorstel van de Commissie?
Nederland is, net als de elf EU-lidstaten die het discussiepaper ondertekenden, voorstander van het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillance goederen om mensenrechtenschendingen tegen te gaan. Vragen vanuit de EU Lidstaten, richten zich voornamelijk op de uitvoering en de handhaving van de voorgestelde wijzingen.
Deelt u de mening dat als de dual-use verordening wordt aangepast en uitgebreid, de regels voor het bedrijfsleven helder en uitvoerbaar moeten zijn, en recht moeten doen aan een gelijk speelveld in de Europese Unie (EU)?
Ja. Het bevorderen van een sterk gelijk speelveld binnen de EU is één van de prioriteiten binnen de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over de herziening van de dual-use verordening.
Nederland wil een toename van administratieve lasten voorkomen en zet in op een verordening die effectief is, maar ook helder geschreven is en uitvoerbaar is voor exporterende bedrijven en overheden.
In hoeverre wordt het bedrijfsleven betrokken bij of geconsulteerd gedurende de onderhandelingen? Kunt u toezeggen dat als de dual-use verordening wordt aangepast en uitgebreid, het bedrijfsleven gedegen zal worden voorgelicht over de implicaties?
Er is op ambtelijk niveau frequent contact met exporterende bedrijven en andere belanghebbende partijen over de herziening van de dual-use verordening. Voorlichting over het exportcontrolebeleid, inclusief wijzigingen in wet en regelgeving, is vast onderdeel van de consultaties met bedrijfsleven en zal voortgezet worden.
Zijn er ook pogingen ondernomen om het misbruik van cybersurveillancegoederen niet alleen op EU-niveau maar ook in ander multilateraal verband aan de orde te stellen of zelfs aan te pakken? Waarom is (uiteindelijk) gekozen voor het overwegen van regelgeving op EU-niveau?
Sommige cybersurveillancegoederen en -technologieën staan ingevolge het Wassenaar Arrangement al onder exportcontrole. In multilateraal verband worden inspanningen verricht om aanvullende cybersurveillancegoederen aan de orde te stellen en te bezien of en zo ja hoe deze goederen onder exportcontrole kunnen worden gebracht. Omdat dit een proces is dat langere termijn inzet vraagt en consensus vraagt van alle landen die bij het Wassenaar Arrangement zijn aangesloten, is het onderwerp nu ook op EU-niveau aangekaart in het voorstel van de Commissie.
Kunt u aangeven hoe frequent Europese of Nederlandse cybersurveillancegoederen door niet-Europese landen worden gebruikt voor het schenden van mensenrechten? Is er volgens Nederland sprake van een urgent probleem?
Nee, Nederland kan op dit moment niet aangeven hoe frequent dit gebeurt, omdat een deel van cybersurveillancegoederen op dit moment nog niet gecontroleerd is. Nederland acht het onwenselijk dat schending van mensenrechten plaatsvindt door dergelijke goederen en is voorstander van het uitbreiden van exportcontrole op dergelijke goederen. Deze uitbreiding vraagt om goede afbakening van goederen en een identificatie van de risico’s. Het is van belang bij deze inzet, duidelijke en voorspelbare kaders voor het bedrijfsleven te bieden.
Wanneer verwacht u dat de onderhandelingen zijn afgerond? Is een resultaat al in zicht?
Voor de Raad is het zaak zorgvuldig artikelsgewijs tot een gedeelde positie te komen. De Raad is zich bewust van het feit dat het Europees parlement al een positie heeft ingenomen. In algemene zin zet Nederland zich met een aantal EU lidstaten in voor een voorspoedig proces.
De door Egypte geëiste doodstraf tegen fotojournalist Shawkan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Egypte eist doodstraf tegen fotojournalist Shawkan»?1
Ja.
Klopt het dat Shawkan, oftewel Mahmoud Abu Zeid, in 2013 is gearresteerd voor het fotograferen van een demonstratie in Caïro? Zo ja, hoe duidt u dit?
Fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan, is in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van een demonstratie op het Raba’a al-Adawiyya plein in Caïro. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix.
Klopt het dat de aanklacht tegen Shawkan onderdeel is van een massaproces tegen ruim 700 verdachten in verband met de demonstratie in 2013? Hoeveel van deze verdachten zijn (foto)journalisten?
Mahmoud Abu Zeid is één van de 739 verdachten in de zaak die bekendstaat als de «Raba’a sit-in dispersal case». De verdachten staan terecht voor het behoren tot een verboden organisatie, verzet bieden tegen arrestatie, moord met voorbedachten rade, het vandaliseren van publiek bezit, het blokkeren van wegen, een poging om de regering met geweld omver te werpen, het verstoren van de publieke orde, bezit van vuurwapens en munitie zonder vergunning en actieve betrokkenheid bij agressie tegen burgers. Voor zover bekend is Mahmoud Abu Zeid de enige journalist in de zaak.
Deelt u de mening dat het eisen van de doodstraf tegen Shawkan voor het uitvoeren van zijn journalistieke werk disproportioneel is? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dit kenbaar te maken bij uw Egyptische collega’s?
Ja, die mening deel ik. Eén van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd is vrijheid van meningsuiting, een belangrijk fundament van onze democratische rechtsstaat. Dit geldt ook voor het belang van vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten. Bovendien beschouwt Nederland de doodstraf als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. De straf is onomkeerbaar. Daarnaast is nimmer bewezen dat de doodstraf afschrikwekkend werkt. Nederland draagt zorgen hierover uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl.
Deelt u de mening dat gezien het verloop van het proces tegen Shawkan ernstig te betwijfelen valt of hier sprake is (geweest) van een eerlijk en zorgvuldig juridisch proces? Zo ja, op welke wijze bent u bereid uw zorgen over dit proces over te brengen aan uw Egyptische ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich samen met Duitsland ingezet om deze zaak in EU-verband te monitoren. Hierover is geen consensus bereikt, omdat het grootste deel van de verdachten in de zaak leden van de Moslimbroederschap zijn. Derhalve monitoren diplomaten van de Nederlandse Ambassade in Caïro, samen met collega’s uit Duitsland, Canada en Noorwegen, op eigen initiatief zittingen in deze zaak. Zij worden echter niet altijd toegelaten tot de rechtszaal. De Nederlandse Ambassade staat in nauw contact met het advocatenteam van Mahmoud Abu Zeid.
Advocaten betogen dat er schendingen van een eerlijke procesgang zijn geconstateerd. De bewijsstukken voor deze omvangrijke zaak beslaan meer dan 10.000 pagina’s, maar de rechter gaf de verdediging slechts twee weken om het pleidooi voor te bereiden. Ook weigerde de rechter om filmmateriaal af te spelen, dat door de verdediging als bewijs werd aangevoerd. Bovendien zijn getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, iets dat niet is toegestaan volgens de Egyptische wet.
Klopt het dat de Europese Unie Egypte financieel ondersteunt, onder andere in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid? Zo ja, in hoeverre acht u het wenselijk dat Egypte dergelijke financiering ontvangt, onder andere bedoeld ter versterking van de democratische rechtsstaat, en ondertussen de persvrijheid beperkt met het eisen van dergelijke disproportionele straffen tegen journalisten?
De Europese Unie ondersteunt Egypte financieel, met als doel democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling in Egypte te stimuleren, zoals ook vastgesteld in het Associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten. Daar zijn specifieke overlegstructuren aan gekoppeld, waarin de EU belangrijke zorgpunten aankaart. Dit gebeurt onder andere op het gebied van democratie en mensenrechten. Daarnaast biedt de EU steun aan mensenrechtenorganisaties in Egypte, bijvoorbeeld via European Endowment for Democracy. Zolang deze dialogen en de steun aan mensenrechtenorganisaties zijn gewaarborgd, en we onze zorgen direct met Egypte kunnen bespreken, acht ik het wenselijk dat de EU Egypte financieel ondersteunt, zodat we samen kunnen werken aan een stabiel en welvarend Egypte. Dat is immers ook rechtstreeks in het Europese en Nederlandse belang.
Klopt het dat Nederland ook bilateraal Egypte financiële ondersteuning biedt? Zo ja, in hoeverre acht u het wenselijk dat Egypte dergelijke financiering van Nederland ontvangt ondertussen de persvrijheid beperkt met het eisen van dergelijke disproportionele straffen tegen journalisten?
Ook Nederland biedt Egypte bilaterale ondersteuning, onder andere gericht op het bevorderen van de sociaaleconomische omstandigheden, inclusiviteit en ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenorganisaties. Nederland werkt daarnaast samen met Egypte op thema’s als water en landbouw. Nederland ondersteunt juist díe aspecten binnen de Egyptische samenleving, die op een positieve manier bijdragen aan de ontwikkeling van Egypte. Dat is belangrijk vanuit het oogpunt van het behouden en creëren van stabiliteit aan de zuidgrenzen van Europa. Zowel bij het monitoren als het uitkiezen van de projecten die Nederland steunt, wordt zorg gedragen dat Nederlandse steun op geen enkele wijze bijdraagt aan repressie.
Daarnaast biedt onze bilaterale steun de mogelijkheid tot een kritische dialoog, onder andere over zaken die ons zorgen baren, zoals de vrijheid van meningsuiting in Egypte.