De adviesaanvraag over de sluiting van Siemens Hengelo |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van feit dat Siemens een adviesaanvraag voor sluiting van de vestiging in Hengelo aan de Raad van Commissarissen van Siemens Nederland stuurt?1
Ja.
Herinnert u zich dat u op eerdere Kamervragen heeft geantwoord dat Siemens zich wil inzetten voor het behouden van de banen, zich verantwoordelijk voelt voor het personeel en alles in het werkt stelt om de gevolgen van het personeel zo beperkt mogelijk te houden?2
Ik heb in eerdere antwoorden op vragen over de voorgenomen sluiting van Siemens Hengelo aangegeven de ontwikkelingen op de voet te volgen. Dit is onverminderd het geval. Ik sta in nauw contact met de directie van Siemens Nederland, die me regelmatig bijpraat over de stand van zaken. Ik heb ook enkele malen met Siemens AG contact gehad over de voorgenomen sluiting, waarbij ook Siemens AG haar commitment heeft uitgesproken om de werkgelegenheid zoveel als mogelijk te behouden voor de regio. Mijn aanbod om daarbij te helpen blijft uiteraard overeind. Als er een zinvolle rol is voor de overheid ben ik bereid, binnen de mogelijkheden die ik heb, die te vervullen.
Kunt u aangeven hoe Siemens AG, Siemens Nederland en de Nederlandse regering samenwerken om de werkgelegenheid te behouden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact met de Raad van Commissarissen van Siemens Nederland om hen ervan te overtuigen dat ze geen toestemming hoeven te geven om een winstgevende locatie van Siemens in Hengelo te sluiten?
Ik sta in contact met de directie van Siemens Nederland, niet met de Raad van Commissarissen.
De directies van Siemens Nederland en Siemens AG zijn verantwoordelijk voor het nemen van een strategisch besluit als de voorgenomen sluiting van Hengelo. Dit met inachtneming van de wet- en regelgeving die de belangen van werknemers borgt. De Raad van Commissarissen van Siemens Nederland maakt bij de uitoefening van haar toezichthoudende taak een eigen afweging.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden en bent u in staat onzekerheid bij medewerkers van Siemens Hengelo weg te nemen?
De vragen zijn binnen de geldende termijn van drie weken beantwoord.
Het bericht ‘VNO wil UWV-lijsten openbaar’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met artikel «VNO wil UWV-lijsten openbaar»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van de inhoud van het bericht.
Deelt u de mening dat er een «mismatch» is op de arbeidsmarkt, dat wil zeggen dat het nog onvoldoende lukt om de genoemde miljoen openstaande vacatures te matchen aan bijvoorbeeld mensen die al, soms langdurig, aan de kant staan, de zogenaamde 1,2 miljoen «spoorwerklozen»?
We staan er economisch goed voor. Dat biedt mensen met een uitkering die kunnen werken betere kansen op werk. Dat is ook te zien aan de dalende cijfers van het aantal werklozen. Tegelijkertijd leiden de positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tot een krappere arbeidsmarkt in sommige bedrijfstakken.
Het is hierbij goed om onderscheid te maken tussen werklozen en personen met een uitkering. Het CBS geeft aan dat er een arbeidspotentieel is van 1,2 miljoen mensen. Dit is een zeer gemêleerde groep. Deels van mensen met een uitkering vanuit de WW (ondersteuning UWV), bijstand (ondersteuning gemeenten) of een andere uitkering. En deels mensen zonder uitkering, waaronder een groot aantal deeltijders die meer uren zouden willen werken.
Het aantal mensen met een uitkering daalt en met name bij de WW is er sprake van een grote dynamiek in het uitkeringenbestand als je naar de in- en uitstroom kijkt. Veel mensen vinden zelf werk na korte of langere tijd. De dienstverlening vanuit UWV en gemeenten in het verstrekken van uitkeringen en re-integratie naar de arbeidsmarkt ziet derhalve niet op het gehele arbeidspotentieel van 1,2 miljoen mensen. Daarnaast is duidelijk dat er geen sprake kan zijn van een uniforme aanpak.
Het voorgaande neemt niet weg dat de kansen die de aantrekkende economie biedt om de moeilijk te vervullen vacatures te vervullen wel zullen moeten worden opgepakt. Dat vergt van elk van de betrokken partijen een bepaalde inzet. Werkzoekenden hebben ten eerste een eigen verantwoordelijkheid bij het zoeken naar werk. Gemeenten en UWV ondernemen acties om hun bestand beter te kennen en de werkgevers zoveel mogelijk te ondersteunen. Tenslotte is de bereidheid van werkgevers om banen beschikbaar te stellen en aan te passen voor onder meer de doelgroep Participatiewet cruciaal.
Wij delen uw zorg betreffende mismatches op de arbeidsmarkt. Zo is er een overschot aan werkzoekenden in de administratieve sector, terwijl andere sectoren zoals de techniek en transport kampen met een tekort aan personeel. In meerdere Kamerbrieven wordt hier aandacht aanbesteed2. Daarnaast zijn wij bezig met een reactie op de motie van Weyenberg c.s.3 waarin voor 1 juni wordt gevraagd om een Aanvalsplan tegen krapte. Hierin gaan we ook nader in op de analyse van de mismatch.
Werkgevers en werknemers zijn bij het realiseren van een goede match op de arbeidsmarkt zelf als eerste aan zet. Daarnaast ligt er ook een belangrijke rol voor gemeenten en UWV. Zoals ook in het navolgende antwoord is aangegeven, zijn er verbeteringen mogelijk in de activiteiten die UWV en gemeenten reeds ondernemen om mensen aan een baan te helpen, vacatures te vervullen en zodoende bij te dragen aan het overbruggen van de mismatch.
De arbeidsmarktregio is veelal het meest geëigende niveau waarop werkgevers en werkzoekenden, met de juiste ondersteuning, gematcht worden. Dat vergt dat gemeenten en hun SW-bedrijven en UWV samen met andere partijen zoals onderwijspartners en private intermediairs in de arbeidsmarktregio’s samenwerken in hun dienstverlening aan werkgevers. Werkgevers kunnen op deze wijze worden ontzorgd bij hun zoektocht naar personeel en bij vragen en informatie over de arbeidsmarkt.
Met het programma «Matchen op Werk» zet het Ministerie van SZW zich, samen met de landelijke en regionale partners, in op het versterken van de gecoördineerde werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s, zodat vraag en aanbod beter bij elkaar komen. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de uitwisseling van matchingsgegevens, zodat de juiste kandidaat door gemeenten en UWV aan de werkgever voorgedragen kan worden. De Staatssecretaris zal uw Kamer na de zomer informeren over de stand van zaken van programma Matchen op Werk.
Een belangrijke voorwaarde voor de juiste match tussen werkgever en werknemer is dat UWV en gemeenten de werklozen kennen en weten wie zij zijn. UWV heeft alle mensen met een uitkering van UWV in beeld. De meeste mensen kunnen zelf werk vinden, UWV richt zich met name op het begeleiden van mensen met een grotere kans op langdurige werkloosheid. Om juist deze minder kansrijke groep te ondersteunen investeert dit kabinet 70 miljoen euro extra in de intensivering van de persoonlijke dienstverlening in de WW, WGA en Wajong. Voor de persoonlijke dienstverlening in de WW betreft dit een verdere uitbreiding van de dienstverlening die vanaf 2016 is opgezet4. Het gaat hierbij om persoonlijk contact en hulp door bijvoorbeeld coaching gesprekken, trainingen, webinars of het volgen van de cursus «Succesvol naar werk». Voorts wordt vanuit het actieplan Perspectief voor vijftigplussers onder meer geïnvesteerd in meer persoonlijke ondersteuning van oudere werkzoekenden. Ook is eenmalig 30 miljoen euro voor 2018–2020 beschikbaar gemaakt voor scholingstrajecten voor WW-gerechtigden met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt naar kansrijke beroepen. Op deze manier worden vraag en aanbod dichter bij elkaar gebracht.
Voorts organiseert UWV ook bijeenkomsten om vraag naar en beschikbaar aanbod van werkzoekenden bij elkaar te brengen (zoals speeddaten), en worden werkgevers ondersteund bij het aannemen van personeel. Een goed voorbeeld daarvan is de samenwerking tussen Traffic Support en UWV die in de afgelopen vijf jaar bijna 400 succesvolle bemiddelingen heeft opgeleverd tot verkeersregelaar.
Ook gemeenten ondernemen acties om hun bestand beter te kennen door het intensiveren van klantcontacten. De invoering van de Participatiewet heeft er bij verschillende gemeenten toe geleid dat uitkeringsgerechtigden die al langer een uitkering hebben opnieuw zijn gesproken5. Op basis van CBS-cijfers zien we dat afgelopen periode het aantal re-integratievoorzieningen voor mensen in de bijstand is toegenomen. Deze voorzieningen worden ook ingezet voor mensen die langdurig in de bijstand zitten6.
Verder zijn in het interbestuurlijk programma (IBP) afspraken gemaakt met onder andere de VNG voor de komende vier jaren om extra inzet te plegen voor mensen die langdurig in de bijstand zitten. Voorbeelden van mogelijke extra inzet zijn intensievere begeleiding door klantmanagers, verlaging van de caseload en waar nodig het bieden van een specialistische aanpak. Met een gezamenlijke inspanning van gemeenten en Rijk, UWV, private bemiddelaars en onderwijspartners kunnen we deze mensen beter helpen en werkgevers in staat stellen de juiste banen te bieden. Centrumgemeenten ontvangen via het accres van het Gemeentefonds middelen om te investeren in de uitvoering.
Hoe duidt u de kritiek dat werkgevers met openstaande vacatures aankloppen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten, maar zij vervolgens geen sollicitanten kunnen leveren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er op dit moment aan gedaan om dit inzicht zo goed mogelijk aan werkgevers te geven en daarmee de «mismatch» aan te pakken?
Wat vindt u van het pleidooi van werkgevers dat meer inzicht in de kaartenbakken van UWV en gemeenten helpt om mensen makkelijker aan het werk te helpen? Bent u bereid de mogelijkheden voor een betere informatievoorziening nader te onderzoeken?
Herkent u zich in het beeld dat begeleiding naar een baan per gemeente verschilt? Hoe kijkt u aan tegen de roep om meer uniformiteit? Hoe zou dit er uit kunnen zien?
Gemeenten verschillen in hun aanpak, maar door deze vrijheid worden ook mooie initiatieven ontplooid. Zo zien we in veel gemeenten juist nu veel acties van de grond komen om hun bijstandsbestand beter te kennen door het intensiveren van klantcontacten. Het gaat dan niet alleen om betere informatie in het bijstandsbestand, maar om meer en intensiever persoonlijk contact. We moedigen de gemeenten graag aan hierbij van elkaar leren. Wij laten daarom dit jaar nog een onderzoek uitvoeren naar hoe gemeenten mensen die al langdurig in de bijstand zitten weer naar werk begeleiden en welke onderdelen hiervan succesvol zijn. We hopen dat andere gemeenten zich zullen laten inspireren door deze voorbeelden. Ook willen we kijken waar uniformering een meerwaarde kan hebben. Zo vragen werkgevers om eenduidige en herkenbare dienstverlening door UWV en gemeenten, bijvoorbeeld ten aanzien van de loonwaardebepaling.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat, zowel UWV als gemeenten, actuele informatie in hun kaartenbakken hanteren als het gaat om arbeidsverleden, kwalificaties (verder dan beroepsvaardigheden) en mogelijk ontwikkelperspectief, al dan niet met behulp van scholing?
Zie hiervoor het antwoord bij de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat er alles aan gedaan moet worden om inzicht te krijgen in actuele en juiste informatie over de mensen die langs de kant staan, ook richting de werkgevers?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de «kandidaatverkenner», die specifiek ontwikkeld is voor de doelgroep banenafspraak, breder beschikbaar te stellen, waardoor het aanbod van kandidaten ook buiten de doelgroep inzichtelijk en beschikbaar wordt?
De kandidatenverkenner banenafspraak helpt bij het vinden van de juiste persoon voor de juiste plek als het gaat om de bijzondere groep werkzoekenden met een arbeidsbeperking. In het licht van het sociaal akkoord met sociale partners is dit een goede zaak.
De kandidatenverkenner banenafspraak is enkel via werk.nl te benaderen. Op werk.nl staan tevens alle cv’s van overige werkzoekenden. Werkgevers hebben daardoor via één site toegang tot een zeer groot bestand van werkzoekenden en hebben daarmee de mogelijkheid om breder te zoeken. Daarmee vervult dit instrument al een bredere rol.
In het algemeen overleg over de Participatiewet medio februari 2018 is toegezegd uw Kamer na de zomer van dit jaar nader te informeren over de voortgang van programma «Matchen op werk», waaronder de voortgang op het subproject uitwisseling matchingsgegevens UWV en gemeenten om tot een transparant regionaal bestand van werkzoekenden te komen.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van motie-Nijkerken-de Haan c.s. (Kamerstuk 34 775-XV, nr. 34), waarin gevraagd wordt te onderzoeken of een doorontwikkeling van de «kandidaatverkenner» mogelijk is?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u in dat verband aan tegen het voorstel, zoals aan de orde gesteld in het algemeen overleg Leven Lang Leren, om tot een generieke «werk-APK» te komen voor mensen die op dit moment langs te kant staan?
Het voorstel maakt inmiddels onderdeel uit van de aangenomen motie-Wiersma/Diertens7. Zoals tijdens het VAO Leven Lang Leren op 28 maart jl. aangegeven, vinden we het van belang dat er een goede ondersteuningsstructuur is voor werkenden, werkzoekenden en werkgevers. Inzicht in kennis, kunde en ontwikkelpotentieel zijn belangrijk voor de aansluiting op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat werkenden, werkzoekenden en werkgevers daar zelf mee aan de slag gaan, maar ook onderwijsinstellingen en andere stakeholders in de regio hebben een rol. Onder andere het UWV, de leer-werkloketten en de SBB geven momenteel informatie en advies over zowel de arbeidsmarkt als loopbaan. Bovendien hebben we in december 2017 subsidie beschikbaar gesteld voor de werkenden die 45 jaar of ouder zijn om een persoonlijk loopbaanadvies te krijgen en daarbij een beter beeld te krijgen van hun situatie op de arbeidsmarkt en de kans op een vervolgbaan. Samen met een coach wordt bepaald met welke stappen zij gezond en werkend de pensioenleeftijd te halen. Dit initiatief onderschrijft tevens het belang dat u aangeeft van het in vraag 7 genoemde ontwikkeladvies.
Om een stap te kunnen zetten naar een doorbraak in de leercultuur is het van belang dat we kijken naar wat wel en niet werkt, om op basis van experimenten en de ervaringen in de praktijk te leren. Daarom willen we graag bestaande initiatieven volgen en nieuwe pilots in enkele arbeidsmarktregio's zoals succesvolle aanpakken van leer-werkloketten een zetje in de goede richting geven. Dat sluit ook aan bij de aangenomen motie-Heerma/Van Weyenberg8 bij de begrotingsbehandeling over de regionale initiatieven.
Het bericht ‘Mbo'ers lossen tekorten arbeidsmarkt niet op’ |
|
Pia Dijkstra (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mbo'ers lossen tekorten arbeidsmarkt niet op»?1
Ja
Hoe groot is het deel zij-instromers en herintreders binnen de sector zorg en welzijn, zowel in absolute aantallen als relatief gezien, ten opzichte van de totale instroom? Kunt u aangeven hoe deze aantallen zijn veranderd, zowel absoluut als relatief, sinds 2010?
80.400
96.900
119.200
30,8 (38%)
37,2 (38%)
42,4 (36%)
27,7 (34%)
34,8 (36%)
44,4 (37%)
Bron: Pensioenfonds Zorg en Welzijn
De totale instroom betreft de instroom van buiten de sector zorg en welzijn. Herintreders zijn hierbij gedefinieerd als medewerkers die ooit in de zorg en welzijn sector werkzaam waren, daarna deze sector hebben verlaten en nu opnieuw instromen binnen zorg en welzijn. Zij-instromers zijn gedefinieerd als personen die instromen, nog nooit in de zorg en welzijn sector werkzaam waren en boven de 25 jaar zijn. De instroom van onder de 25 jaar, wordt gezien als instroom vanuit het initiële onderwijs. Wij beschikken alleen over cijfers voor de periode 2015 t/m 2017.
Deelt u de mening dat zowel herintreders als zij-instromers van groot belang zijn in het licht van de uitdagingen voor de arbeidsmarkt in de zorg? Welke maatregelen onderneemt u om de instroom van herintreders en om de hoeveelheid zij-instroom te vergroten?
Ja, ik deel deze mening. Vanuit het Zorgpact zien we al veel mooie initiatieven in de regio om het aantal herintreders en zij-instromers te vergroten. Het Zorgpact geeft deze initiatieven een podium en een netwerk waardoor initiatieven nu ook op meerder locaties worden uitgerold.
Daarnaast zetten we met het actieprogramma Werken in de Zorg, naast het vergroten van de instroom van jongeren vanuit het voortgezet onderwijs, ook in op het aantrekken van herintreders en zij-instromers. Mensen die voorheen al in zorg en welzijn hebben gewerkt, zijn relatief snel inzetbaar en kunnen op korte
termijn een bijdrage leveren aan het oplossen van personeelstekorten. Bij zij-instroom gaat het om mensen die nu nog werkzaam zijn in een andere sector, maar liever in de zorg zouden werken. Ook kan het gaan om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of die net hun baan zijn verloren bij een faillissement of reorganisatie. Het is zaak dat we deze mensen naar de zorg toe- en terugleiden, ze aantrekkelijke banen aanbieden – al dan niet in combinatie met scholing – en ze geschikt maken voor een functie binnen de zorg.
In de regio’s worden hierover door ondermeer werkgevers en onderwijsinstellingen afspraken gemaakt. Via de regionale actieplannen tekorten wordt een belangrijke impuls gegeven aan de instroom van herintreders en zij-instromers. VWS ondersteunt dit financieel ondermeer via het project «Sterk in je werk» en SectorplanPlus. Via het project «Sterk in je werk» is ruimte voor 25.000 persoonlijke loopbaangesprekken om mensen die een stap richting de zorg overwegen, verder te helpen. Daarnaast is vaak extra scholing nodig om nieuwe medewerkers te laten starten of goed te laten functioneren. De scholingsimpuls Sectorplanplus levert hier een belangrijke bijdrage aan. Vanuit VWS stellen we in totaal 320 miljoen euro beschikbaar voor om-, her- en bijscholing van vooral nieuwe medewerkers. Hiermee kunnen naar verwachting ongeveer 170 duizend scholingstrajecten worden ingezet voor met name nieuw personeel. Sinds augustus 2017 zijn de instellingen en hun medewerkers al aan de slag gegaan met ongeveer 58,5 duizend trajecten.
Op hoeveel plaatsen in het land worden opleidingen aangeboden voor zij-instromers in de zorg?
Alle ROC’s bieden opleidingen aan binnen zorg en welzijn waar ook zij-instromers aan deelnemen. Het gaat om 41 ROC’s die op één of meerdere locaties, verdeeld over het land onderwijs aanbieden. Zij-instromers kunnen er daarnaast ook nog voor kiezen om scholing te volgen bij een particuliere onderwijsaanbieder.
Op hoeveel plaatsen in het land worden opleidingen aangeboden voor de herregistratie Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) voor verpleegkundigen?
Het scholingsprogramma voor verpleegkundigen voor herregistratie in het BIG-register wordt op meerdere plaatsen in vier regio’s (Noord-Oost, Noord-West, Zuid-Oost en Zuid-West) in Nederland aangeboden2.
Klopt het dat er geen openbaar oefenmateriaal beschikbaar is voor het examen herregistratie BIG? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot onduidelijkheid over de vraagstelling van het examen? Bent u bereid oefenmaterialen beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er op dit moment nog geen openbaar oefenmateriaal beschikbaar is. De huidige werkwijze is dat tijdens het scholingsprogramma van ongeveer 10 lesdagen de lesstof wordt behandeld, de deelnemers worden dan ook voorbereid op examinering. De docenten van de opleiding zijn in de gelegenheid gesteld om de gehele batch te bekijken waaruit de toetsen worden samengesteld om het algemene toetsbeeld over te kunnen brengen op de deelnemer van de scholing.
Bovendien wordt op dit moment oefenmateriaal ontwikkeld in opdracht van de MBO Raad. Dit zal gaan om generieke voorbeeldvragen en voor elk specialisme ook een voorbeeld van een casustoets.
Welke kosten zijn er verbonden aan de scholing voor het examen BIG Herregistratie voor de mensen die deze scholing volgen? En welke kosten zijn er verbonden aan de deelname aan het examen BIG Herregistratie voor de mensen die dit examen maken? Kunnen deze kosten, volgens u, een barrière vormen voor herregistratie? Zo ja, wat kunt u hieraan doen?
De kosten voor deelname aan het scholingsprogramma zijn € 1.550,–. De kosten voor het examen zijn € 450,–. De verpleegkundige kan er voor kiezen om alleen deel te nemen aan het examen en de voorbereiding middels zelfstudie te doen. Werkgevers kiezen er regelmatig voor om de scholingskosten te vergoeden. Ook de scholingimpuls SectorPlanPlus, waarin in totaal 320 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor om-, her- en bijscholing kan hier een bijdrage aan leveren.
Is het waar dat slagingspercentages van het examen BIG Herregistratie niet openbaar zijn? Wanneer dit het geval is, bent u bereid deze slaginspercentages toch openbaar te maken?
Het klopt dat de slagingspercentages op dit moment niet openbaar zijn. De MBO Raad is bereid deze slagingspercentages openbaar te maken, ik zal daartoe contact opnemen met de MBO Raad.
Is het waar dat het examen BIG Herregistratie maar een aantal keer per jaar op één locatie in Nederland wordt afgenomen? Kunt u uitleggen waarom daarvoor gekozen is?
Dat klopt, het examen wordt zesmaal per jaar aangeboden in Utrecht. De samenwerkende scholen die de opleiding en het examen aanbieden hebben, na een evaluatie met de MBO bedrijfstakgroep Zorg, Welzijn en Sport van het scholingsmodel tot januari 2014, voor dit model gekozen om het examen op een zo efficiënt mogelijke manier aan te bieden. Door het examen op een centrale locatie aan te bieden, hebben herintredende verpleegkundigen onafhankelijk van hun woonplaats, zesmaal per jaar de mogelijkheid deel te nemen aan het examen.
Bent u bereid naar het aantal examens per jaar te kijken met het oog op een uitbreiding van de examendata? Zo nee, waarom niet?
De MBO Raad heeft de mogelijkheden verkend om het examen te digitaliseren. Door digitalisering zou het mogelijk kunnen worden het examen op meerdere plekken in het land aan te bieden en ook vaker. Hier is al een pilot voor gedraaid, die goed is bevallen bij zowel de uitvoerende partij als de deelnemende cursisten. De MBO Raad zal in het najaar een keuze maken hoe verder te gaan met het traject rondom digitalisering van de examens.
Bent u bereid naar het aantal examenlocaties te kijken met het oog op een uitbreiding van de examenlocaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat Mariniers Vlissingen niet zien zitten en massaal weglopen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Leegloop bij Korps Mariniers: militairen zien verhuizing van Doorn naar Vlissingen niet zitten»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de leegloop in uw ogen moet zijn voordat de gevechtskracht en/of operaties wel in gevaar komen? Bij welke aantallen is dat?
Irreguliere uitstroom van personeel heeft gevolgen voor de organisatie en voor de operationele gereedheid. Maar de gevolgen kunnen verschillen al naar gelang de personeelscategorieën die het betreft. Algemene uitspraken zijn dan ook niet goed mogelijk. Maar het Korps Mariniers blijft in staat aan zijn huidige inzetverplichting te voldoen. Ik zie geen reden om met militaire missies te stoppen als gevolg van het personeelsverloop. Om hier ook in de toekomst aan te kunnen blijven voldoen, is het van belang de eenheden weer volledig te vullen.
Kunt u aangeven wat er destijds nodig was om de kazerne in Doorn te behouden? Zo nee, waarom niet?
Al eerder, in Kamerstuk 32 733, nr. 70 van 22 juni 2012, is met de Kamer gedeeld dat de jarenlange contacten met de gemeente niet hebben geleid tot een oplossing voor het ruimtegebrek op de kazerne, ingeklemd tussen de bebouwing van Doorn en de natuur: «Een oplossing door aankoop van het golfterrein (2 ha) stuitte op verzet van de golfclub. Een oplossing in de vorm van een bestemmingswijziging van het Stamerbos ten zuiden van de kazerne bood geen soelaas. De gemeente werkte hieraan niet mee, omdat het een belangrijk natuurgebied betrof en schadeclaims dreigden.»
In dit Kamerstuk werd ook verwezen naar de eveneens met de Kamer gedeelde Massastudie naar aanleiding van de businesscasevan de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Hierin concludeerde Defensie dat de gerenoveerde Van Braam Houckgeestkazerne alleen onder voorwaarden aan de gestelde ruimtelijke eisen kon voldoen en er vervolgens geen ontwikkelingsmogelijkheden meer zouden zijn.
Deelt u de mening dat de veiligheid van Nederland gebaat is bij een sterke Korps Mariniers? Zo ja, kunt u aangeven wat u gaat doen om deze maritieme helden te behouden en deze leegloop te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals ik op 6 april jl. schreef in antwoord op de eerdere vragen over het bericht dat Defensie gevechtsonderdelen opheft wegens personeelstekort, is het behoud van personeel bij Defensie een prioriteit de komende jaren. Niet voor niets staat het personeel voorop in de recent uitgegeven Defensienota.
In het plan van aanpak Behoud en Werving en de Defensienota staan maatregelen die zijn gericht op zowel de werving als het behoud van personeel. Zo krijgen commandanten meer mogelijkheden om maatwerk te leveren en hiermee tegemoet te komen aan de loopbaanwensen van militairen, wordt de legering verbeterd, het toelagensysteem aangepast, kan personeel langer op een functie blijven, wordt het personeelssysteem aangepast en worden behoudspremies uitgekeerd. Ook het concept van de adaptieve krijgsmacht moet bijdragen aan het op orde krijgen van de personele gereedheid, bijvoorbeeld door de inzet van reservisten.
Het gebruik van werkbakken aan hijskranen bij asbestsanering |
|
Maurits von Martels (CDA), Eppo Bruins (CU), Roelof Bisschop (SGP), Roy van Aalst (PVV), Erik Ziengs (VVD), Thierry Baudet (FVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door sectororganisaties ontwikkelde beslissystematiek voor het in uitzonderingssituaties inzetten van een hijskraan met werkbak bij de sanering van asbestdaken en van het ondersteunende onderzoeksrapport van Aboma?1
Ja.
Hoe waardeert u de constatering van Aboma dat in Nederland de voorwaarden voor gebruik van hijskranen met werkbakken in uitzonderingssituaties (artikel 7.23d, eerste lid, Arbeidsomstandighedenbesluit) veel strenger zijn dan in omliggende Europese lidstaten, waar bijvoorbeeld geen tijdsrestrictie van toepassing is?
Net als voor Nederland geldt voor omliggende Europese lidstaten de richtlijn 2009/104/EG waar in het onderzoeksrapport van Aboma naar wordt verwezen. Artikel 7.18 geeft uitvoering aan de richtlijn 2009/104/EG over het gebruik van arbeidsmiddelen. Hieruit volgt dat het uitvoeren van werkzaamheden door personen vanuit een werkbak die aan een hijskraan hangt, in beginsel niet is toegestaan. De richtlijn laat in artikel 3.1.2 van bijlage II op onderdelen ruimte aan lidstaten om naar eigen inzichten invulling te geven aan het bovenbedoelde verbod. Dat heeft geleid tot artikel 7.23d van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De invulling in Nederland van de richtlijn 2009/104/EG is in het verleden tot stand gekomen na raadpleging van sociale partners.
Omdat het saneren van asbest bijzonder risicovol werk is, waarbij een goede bescherming van werknemers belangrijk is, is een zorgvuldige afweging van feiten van belang. Asbestsaneerders hebben aangegeven dat voor een deel van de daken geen veiligere alternatieven zijn voor het gebruik van een hijskraan met een werkbak. Ik neem de signalen van de sector serieus. Ik laat, zoals aan uw Kamer is toegezegd, een onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de problematiek die de asbestsaneerders aangeven. Het onderzoek zal in kaart brengen in welke situaties problemen ontstaan bij de inzet van werkmethoden die voldoen aan de huidige regelgeving en welke veilige oplossingen voor deze problemen mogelijk zijn. In het geval er veilige oplossingen zijn waarbij de huidige regelgeving te beperkend is, dan zal op basis van het onderzoek bezien worden of aanpassing mogelijk is. De verwachting is dat de resultaten van het onderzoek voor de zomer van 2018 beschikbaar komen.
Deelt u de constatering van Aboma dat asbestdaken in verband met de leeftijd vaak een verzwakte of onbetrouwbare draagconstructie hebben en het daarom onwenselijk is om tijdens asbestsanering het dak als werkplatform te gebruiken?
De constatering is juist dat asbesthoudende golfplaten door erosie aan draagkracht kunnen verliezen. Voor de onderliggende draagconstructie geldt dit veelal niet. De meest passende methode kan daardoor per situatie verschillen. Het is primair de taak van de werkgever om een methode voor het uitvoeren van werkzaamheden te bepalen die voldoet aan de geldende regelgeving. De regelgeving biedt daartoe ook de ruimte. De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de wet en beoordeelt of werkmethoden aan de wettelijke regels voldoen.
Deelt u de constateringen van Aboma dat specifieke machines als alternatief voor de hijskraan met werkbak in uitzonderingssituaties op korte termijn niet beschikbaar zijn en dat hoogwerkers met een groot bereik in zijwaartse richting onvoldoende veilig zijn?
Het onderzoek dat ik aan uw Kamer heb toegezegd moet hier duidelijkheid over geven.
Deelt u de conclusie van Aboma dat de door de sectororganisaties opgestelde beslissystematiek een goede methode is om in uitzonderingssituaties te komen tot een afweging voor het gebruik van een kraan met werkbak, zeker na in achtneming van de gegeven aanbevelingen?
Ik waardeer de activiteiten die de sector heeft ondernomen om tot een oplossing te komen voor de ontstane situatie. Een oplossing waarin zij net als ik een goede bescherming van werknemers voorop stelt. Het saneren van asbest is namelijk bijzonder risicovol werk.
Ik heb de partij die het onderzoek voor SZW gaat uitvoeren de rapportage van Aboma aangeboden en wil de sector graag betrekken bij de uitvoering van dit onderzoek.
Bent u bereid, gelet op de aangenomen motie-Bisschop c.s. (Kamerstuk 25 883, nr. 308) en de urgentie van de asbestsaneringsopgave, op basis van de door de sectororganisaties opgestelde beslissystematiek op korte termijn in ieder geval tijdelijk ruimte te bieden voor het gebruik van hijskranen met werkbakken bij sanering van grote en moeilijk bereikbare dakoppervlakten en met een structurele oplossing te komen als het door u geïnitieerde onderzoek afgerond is?
Ik deel het gevoel van urgentie dat hier zo spoedig mogelijk eenduidige oplossing op moet komen. Pas na het toegezegde onderzoek kan ik een gefundeerde beslissing nemen of een eventuele aanpassing van de wettelijke voorschriften noodzakelijk is. Ik zal u mijn standpunt snel, na ontvangst van het in antwoord op uw tweede vraag bedoelde onderzoek, laten weten.
Het document ‘Aantallen beschut werkplekken per gemeenten 2018 en 2019’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het document «Aantallen beschut werkplekken per gemeenten 2018 en 2019»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe deze aantallen per gemeente tot stand zijn gekomen?
De aantallen zijn tot stand gekomen op basis van historische gegevens met betrekking tot de instroom in de Wsw wachtlijst 2012–2014 en de instroom in de Wajong werkregeling in die jaren in de verschillende gemeenten. Per gemeente is berekend hoe groot die instroom is als percentage van de totale instroom in die twee regelingen in die drie jaren. Dit percentage is gebruikt voor de verdeling van de totale aantallen beschut werkplekken per jaar in een oplopende reeks over de gemeenten tot de 30.000 in de structurele situatie. Voorbeeld: als een gemeente in de jaren 2012–2014 5% van de instroom in Nederland in de Wsw wachtlijst en de Wajong werkregeling genereerde, dan krijgt die gemeente in 2018 5% van het totale aantal plaatsen van 4600 toegewezen in de ministeriele regeling.
In de oorspronkelijke raming (en de beschikbare middelen) is rekening gehouden met 6.500 plekken eind 2018. Omdat gemeenten in 2015 en 2016 echter veel minder plekken hebben gerealiseerd dan het aanvankelijk vastgestelde aantal werkplekken, is in overleg met de VNG deze oorspronkelijke reeks aangepast. Er is een ingroeipad vastgesteld waarbij gemeenten de «achterstand» van 3.000 plekken die in 2015 en 2016 is ontstaan, in vijf jaar mogen inlopen. In 2021 is dan weer sprake van dezelfde ultimo stand als waarvoor financiële middelen worden verstrekt.
Klopt het dat gemeenten oplopende middelen beschikbaar hebben gekregen om het vastgestelde aantal werkplekken te kunnen realiseren?
Ja.
Is dit budget exact afgestemd op het aantal werkplekken, zoals deze zijn vastgesteld in het betreffende document?
Nee, gemeenten krijgen meer geld. Het budget sluit namelijk aan bij de oorspronkelijke oplopende reeks. Doordat gemeenten de achterstand in 5 jaar mogen inlopen ontstaat voor gemeenten de eerste jaren (tot en met 2021) financiële ruimte binnen de integratie-uitkering sociaal domein.
Het budget volgt de oorspronkelijke (hogere) aantallen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat gemeenten verplicht zijn beschut werk te bieden aan iemand die een beschikking «beschut werk» heeft gekregen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), in ieder geval voor zover dit past binnen het aantal vastgestelde werkplekken door de rijksoverheid?
Ja.
Hoe kan het dat een achttal gemeenten volgens deze vastgestelde lijst ultimo 2018 nul plekken en voorlopig in 2019 eveneens nul plekken hoeven te realiseren?
Er zijn drie gemeenten in Nederland waar in de jaren 2012–2014 niemand op de Wsw wachtlijst is gekomen of een Wajong werkregeling heeft gekregen. Deze gemeenten delen daarom niet mee in de verdeling van de plekken. Daarnaast zijn er vijf gemeenten waar maar enkele personen zijn ingestroomd in die regelingen. Afgerond zijn dit dan nul plekken. Op termijn zal voor deze gemeenten, gezien het oplopende budget, dus nul in één of twee veranderen. Het betreft hier kleine gemeenten. Zo zal de gemeente Haarlemmerliede Spaarnwoude naar verwachting 1 plek in de ministeriele regeling krijgen in 2019.
Hoe rijmt u dit met het oplopende budget dat de rijksoverheid beschikbaar stelt aan gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Krijgen de betreffende gemeenten die in 2018 en 2019 nul plekken beschikbaar hoeven te stellen wel of geen middelen voor het realiseren van beschutte werkplekken vanuit de rijksoverheid?
Drie gemeenten krijgen geen middelen, zie vraag 7. Bij de overige gemeenten gaat het om een afronding van een gedeelte van een plek (bijvoorbeeld middelen voor 0,43 plek). Daarbij moet bedacht worden zoals bij vraag 4 aangegeven, dat vanwege het ingroeipad, gemeenten in de periode 2015–2020 meer middelen ontvangen dan voor de in de ministeriele regeling aangegeven aantallen. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om ook andere middelen aan te wenden voor beschut werk.
Bent u bereid de gemeenten die nu volgens de lijst nul plekken hoeven te realiseren alsnog op te roepen een werkplek te realiseren indien er een specifiek verzoek voorligt?
Een gemeente die volgens de lijst nul plekken hoeft te realiseren, heeft de beleidsvrijheid dit wel te doen. Dit sluit ook aan bij het principe van maatwerk. Ik ben bereid gemeenten op deze mogelijkheid te attenderen.
Bent u bereidt de vastgestelde lijst aan te passen en bij gemeenten die nu nul plekken hoeven te realiseren dit aantal op minimaal één vast te stellen?
Ja, ik ben bereid te onderzoeken hoe dit met ingang van 2019 aangepast kan worden. Het zou dan betekenen dat ook deze gemeenten tenminste een plek beschut werk moeten creëren als zich een inwoner met een positief advies beschut werk meldt. Dit betekent een zeer beperkte herverdeling van deze plekken, binnen een totaal aantal plekken van 6.000 eind 2019.
Wat is nu de reactie van een gemeente wanneer een inwoner van de betreffende gemeente zich meldt met een indicatie beschut werk en de gemeente volgens de lijst geen beschutte werkplekken hoeft te realiseren? Welke verplichting heeft de betreffende gemeente dan?
In een dergelijk geval is een gemeente niet verplicht deze inwoner een beschut werkplek te bieden. Hij kan het echter wel doen; dit is de gemeentelijke beleidsvrijheid en dit sluit ook aan bij het principe van maatwerk.
De beloning van de directie van de Nederlandse Waterschapsbank |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat de directie van de Nederlandse Waterschapsbank (NWB) is uitgebreid naar drie personen? Hoe hoog is de beloning van de directie van de NWB?
De directie van de NWB Bank bestaat sinds 1993 uit drie personen. Enkel in de periode 2008–2011 en op momenten dat er een vacature was, bestond de directie (tijdelijk) uit twee personen.
De beloning van de directie van de NWB Bank in 2016 was:
In duizenden euro’s
Vaste beloning
Variabele beloning
Totaal
Menno Snel1 (directievoorzitter)
79
12
91
Lidwin van Velden (directielid)
214
32
246
Frenk van der Vliet (directielid)
214
32
246
Ron Walkier2 (directievoorzitter
94
0
94
in dienst per 1 september 2016
afgetreden per de algemene vergadering van 26 april 2016 wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd
De NWB Bank zal op 19 april 2018 haar jaarverslag 2017 publiceren waarin de beloning van de directie in 2017 te raadplegen zal zijn.
Welke normen gelden er met betrekking tot de beloning van de directie van de NWB? In hoeverre past de beloning van de leden van de directie binnen deze normen?
Het beloningsbeleid voor de directie van de NWB Bank wordt door de algemene vergadering van aandeelhouders vastgesteld. Bij de aanstelling van nieuwe directieleden bepaalt de raad van commissarissen de hoogte van de beloning, binnen het op dat moment geldende beloningsbeleid.
Het huidige beloningsbeleid is in 2015 vastgesteld en is in lijn met het beloningskader dat het Ministerie van Financiën hanteert voor staatsdeelnemingen. Verder is de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen van toepassing. De maximale beloning voor de voorzitter van de directie van de NWB Bank bedraagt per 2015 € 272.000 en 85% daarvan voor overige leden van de directie. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd conform de indexatie zoals vermeld in de CAO Banken. Bij de vaststelling is bepaald dat het beloningsbeleid elke 5 jaar wordt geëvalueerd door een aandeelhouderscommissie.
Vindt u dat de beloning van de directie in verhouding staat tot de activiteiten van de directie, alsmede tot de grootte van de organisatie, mede in overweging nemende het aantal medewerkers (slechts 60) en het risicoprofiel (laag) van de bank?
Het beloningsbeleid van de NWB Bank is in lijn met het beloningskader voor staatsdeelnemingen van het Ministerie van Financiën. Dat beloningskader probeert een evenwicht te vinden tussen een bij het publiek belang passende sobere beloning en het bij een private instelling passende rekenschap geven van beloningen bij vergelijkbare instellingen. Het beloningsbeleid van de NWB Bank wordt periodiek herijkt, dit gebeurde voor het laatst in 2015. Die herijking leidde tot een versobering van het beloningsbeleid._ De beloningsverhouding tussen de directievoorzitter en de mediaan van de overige medewerkers van de NWB Bank bedraagt 4 en is daarmee laag in verhouding tot andere (financiële) instellingen.
Waarom is besloten tot uitbreiding van de directie naar drie personen? Kon de bank niet meer bestuurd worden door twee personen? Neemt de werkdruk per directielid af met dit besluit?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat er binnen waterschappen en gemeenten grote bezwaren bestaan ten aanzien van de uitbreiding van de directie, alsmede de beloning van de directie? Wat onderneemt u teneinde de oorzaak van deze bezwaren weg te nemen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de waterschappen grote bezwaren hebben tegen het aantal directieleden van de NWB Bank of tegen het beloningsbeleid. Op grond van de statuten van de bank bepalen de aandeelhouders het aantal directeuren. Na een korte periode (2008–2011) waarin de directie van de bank uit twee directieleden bestond, hebben de aandeelhouders in 2011 besloten de directie weer uit te breiden naar drie leden vanwege de toegenomen eisen die aan de bank werden gesteld op het gebied van governance en regelgeving alsmede een intensivering van de dienstverlening aan de klanten. Sinds 2014 staat de NWB Bank, die een balanstotaal heeft van ca. € 90 miljard, als significante bank onder direct toezicht van de Europese Centrale Bank.
De algemene vergadering van aandeelhouders stelt het beloningsbeleid en daarmee de maximale beloning van de directie vast. 81% van de aandelen van de NWB Bank worden gehouden door waterschappen, 17% door de staat en 2% door provincies. In 2015 is het huidige beloningsbeleid vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders op voorstel van een aandeelhouderscommissie. De commissie bestond uit vertegenwoordigers van vier aandeelhouder-waterschappen en van het Ministerie van Financiën.
De onafhankelijkheid van bedrijfsartsen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u de Radar-uitzending «Zorgen om onafhankelijkheid bedrijfsarts»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit Radar-onderzoek, en meer specifiek dat 40% van de werknemers die langer dan zes weken ziek is geweest, zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever wegens ziekte? Hoe beoordeelt u de uitkomst dat 26% van de mensen (met vast of tijdelijke contracten) aangeeft druk te hebben gevoeld om een WW-uitkering aan te vragen? Welke maatregelen gaat u nemen om de begeleiding van zieke werknemers te verbeteren?
Zieke werknemers mogen niet onder druk worden gezet door hun werkgever om weer aan het werk te gaan terwijl zij nog niet voldoende hersteld zijn. Ook zieke werknemers die geen werkgever meer hebben en een uitkering hebben op grond van de Ziektewet, behoren niet onder druk gezet worden gezet om zich hersteld te melden, terwijl zij nog niet hersteld zijn en zodoende aangewezen kunnen raken op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Als een werknemer hersteld wordt verklaard terwijl de werknemer het daar niet mee eens is, dan kan hij hierover een deskundigenoordeel aan het UWV vragen. Vervolgens is er beroep bij de rechter mogelijk. De rechtsbescherming is adequaat geborgd. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat bedrijfsartsen, vanwege de directe bekostiging door werkgevers, minder onafhankelijk kunnen zijn?
Op grond van de eigen richtlijnen en de gewijzigde arboregelgeving moeten bedrijfsartsen goed in staat zijn om zich onafhankelijk op te stellen. Met de Wijziging van de Arbowet per 1 juli 2017 is de positie van de bedrijfsarts versterkt. Iedere werkgever moet uiterlijk 1 juli 2018 beschikken over een basiscontract met een arbodienst of bedrijfsarts. Daarin worden de taken vastgelegd die de bedrijfsarts vervult, en de randvoorwaarden waaronder deze worden uitgevoerd. Ik onderken daarbij dat het voor de bedrijfsarts soms niet eenvoudig is om zijn onafhankelijkheid te bewaren in zijn adviesrol richting werkgever en werknemer, vooral in situaties waarin werkgever en werknemer tegenover elkaar staan. Het behoort tot de taak en professionaliteit van de bedrijfsarts om ook onder die omstandigheden een onafhankelijke positie in te nemen. Samen met werkgevers- en werknemersorganisaties, beroepsorganisaties en de brancheorganisatie ondersteun ik werkgevers, werknemers en bedrijfsartsen bij de implementatie van de wetswijziging. Daartoe wordt onder andere voorlichting gegeven over de inhoud van het basiscontract.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat niet-medisch geschoold personeel, zoals casemanagers, de intake en/of de behandeling van zieke werknemers op zich nemen? Erkent u de ongewenste praktijken van dit soort bureaus? Zo ja, wat voor maatregelen zouden dat kunnen zijn?
Casemanagers die namens de werkgever de begeleiding van zieke werknemers doen zijn doorgaans geen arts en mogen zich ook niet als zodanig voordoen. Op grond van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) mogen zij ook niet over medische gegevens beschikken en deze gegevens ook niet verwerken. Indien zich dergelijke situaties voordoen kan de werknemer dit aankaarten bij de casemanager of bij zijn werkgever. Mocht dat niet tot de gewenste oplossing leiden dan kan de werknemer een klacht indienen bij de werkgever van de casemanager of bij de klachteninstantie van de beroepsvereniging, indien het gaat om een geregistreerd casemanager. Op basis van de Arbowet en Wet klachten, kwaliteit, geschillen zorg beschikken de meeste instanties over een klachtenregeling. In het uiterste geval kan men de Autoriteit Persoonsgegevens informeren of naar de rechter gaan.
Hoe kijkt u tegen de onduidelijkheid over het verschil tussen arboartsen en bedrijfsartsen aan die bij zieke werknemers heerst? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze onduidelijkheid weg te nemen? Bent u bovendien bereid er voor te zorgen dat het voor zieke werknemers duidelijk is dat een arboarts alleen ondersteunde taken kan uitvoeren en de bedrijfsarts eindverantwoordelijk blijft voor de behandeling?
De bedrijfsarts mag bij de uitvoering van zijn professie taken laten uitvoeren door andere artsen en deskundigen. De bedrijfsarts blijft echter altijd eindverantwoordelijk. Ik weet niet in welke mate het voorkomt dat werknemers niet weten of zij met de bedrijfsarts van doen hebben of met een arts die alleen onder eindverantwoordelijkheid van de bedrijfsarts specifieke taken verricht. In mijn opvatting behoort het tot de professionaliteit van elke arts zich op adequate wijze kenbaar te maken.
Verder kan elke werknemer altijd vragen om toegang tot de bedrijfsarts zelf. De werkgever wordt geacht zijn werknemers voor te lichten over de toegankelijkheid van de bedrijfsarts in praktische termen van naam, beschikbaarheid en locatie. Dit is onderdeel van de bedrijfszorg voor medewerkers en voor de arbodienst en bedrijfsarts onderdeel van hun gebruikelijke dienstverlening.
Bent u daarom bereid om de bekostiging van de bedrijfsartsen weg te halen bij werkgevers? Bent u daarbij bereid om, zoals ook de vakbeweging bepleit, deze bekostiging via de Zorgverzekeringswet te laten lopen? Zo ja, is het instellen van een arbeidsarts daarbij een mogelijke oplossing?
Zoals ik al eerder aangaf ben ik ervan overtuigd dat veruit de meeste bedrijfsartsen zich onafhankelijk opstellen. De recente maatregelen in het kader van Wijziging van de Arbowet, zoals de invoering van het basiscontract, versterken de positie van de bedrijfsarts. De doorgevoerde wetswijziging betreft wijzingen binnen het stelsel. Daartoe is besloten na een verdeeld advies van de SER2. De effecten van deze wetswijziging zal ik in 2020 evalueren. Een wijziging van het stelsel is nu niet aan de orde.
Het artikel 'Het voelt als dat bordspel: De Betoverende Doolhof' |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Het voelt als dat bordspel: De Betoverende Doolhof»?1
Ja.
Hoeveel grenswerkers zijn er, zowel in Nederland als Nederlanders over de grens?
Vanuit Nederland naar België: 10.000
Vanuit Nederland naar Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen: 11.000
Vanuit België naar Nederland: 38.000
Vanuit NRW en NdS naar Nederland: 34.0002
Hoe beoordeelt u de zin: »Elke instantie weet wel iets, maar niemand weet het hele verhaal»?
Nationale staten, ook Nederland, hechten aan het nationale primaat voor het sociaaleconomisch beleid, zoals de organisatie van de arbeidsmarkt, loonvorming, sociale zekerheid en pensioenen. Dat betekent dat de (potentiële) grenswerker zich zal moeten verdiepen in de stelsels van het potentiële werkland om te bepalen wat de verplichtingen, rechten en (financiële) gevolgen zijn van werken over de grens. Een optimale voorlichting is daarom cruciaal, zodat de (potentiële) grenswerker niet voor verrassingen komt te staan. Die voorlichting is digitaal te vinden via www.grensinfo.nl of door contact op te nemen met het grensinfopunt dat het dichtst in de buurt ligt (te vinden via www.grensinfopunt.eu). De materie waar grenswerkers tegenaan lopen als zij aan de slag willen in België of Duitsland, of vanuit die landen in Nederland, is ingewikkeld, maar de deskundigheid en advisering van de medewerkers van de grensinfopunten wordt breed gewaardeerd. Dat blijkt ook uit de recent door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar uw Kamer toegezonden evaluatie van de grensinformatiestructuur.3 Het is niet altijd mogelijk om alle mogelijke gevolgen, die vanwege verschillende persoonlijke omstandigheden voor ieder individu anders kunnen liggen, ter plekke inzichtelijk te maken. Maar de structuur zit zo in elkaar dat er korte lijnen zijn met diverse deskundigen van de Bureaus voor Belgische en Duitse Zaken van de Sociale Verzekeringsbank en het Team GWO (Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen) van de Belastingdienst in Nederland. Zij vormen de backoffice waar de grensinfopunten terecht kunnen met complexe vragen. Ook Belgische en Duitse instanties hebben deskundigen paraat die er voor zorgen dat (potentiële grenswerkers) adequaat en snel geholpen worden.
Deelt u de mening dat het niet nodig zou moeten zijn dat een grensarbeider een gespecialiseerde boekhouder in de arm neemt om geen fouten te maken bij het naleven van de relevante fiscale- en andere regelgeving in de landen waar hij woont en werkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden tot oplossingen te komen in bilaterale overeenkomsten tussen betrokken EU-landen zonder dat dat «meer Europa» hoeft te betekenen, zoals het artikel suggereert?
In het betreffende artikel wordt onder meer gerefereerd aan fiscale aspecten in de sfeer van de inkomstenbelasting. Daarvoor heeft Nederland bilaterale belastingverdragen gesloten met de buurlanden met als doel het voorkomen van dubbele belasting. In deze verdragen wordt bijvoorbeeld ook bepaald hoe omgegaan kan worden met bepaalde aftrekposten en deze verdragen bevatten een compensatieregeling. Met die regeling kan een in Nederland wonende grenswerker worden gecompenseerd, zodat hij fiscaal niet nadeliger af is dan zijn buurman die in Nederland werkt. Bij vragen over belastingheffing in Nederland, België of Duitsland bij grensoverschrijdende situaties kunnen de grensinfopunten en het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de belastingdiensten van deze landen behulpzaam zijn.
Monitort het Ministerie van Binnenlandse Zaken de ontwikkeling in de parameters, die in de conclusies van het CPB in hun onderlinge combinatie verantwoordelijk worden gehouden voor hogere werkloosheid en lagere lonen aan de grens, zoals verschillen in onder andere taal, cultuur en transportnetwerk?
Een brief over de stand van zaken van het grensoverschrijdend beleid met daarin de voortgang van alle actiepunten, waaronder buurtaal en -cultuur en bereikbaarheid, die voor de grensoverschrijdende economie en arbeid in januari 2017 zijn opgesteld, stuur ik voor het algemeen overleg over grensoverschrijdende samenwerking van 25 april 2018 naar uw Kamer.
Het bericht dat OCW geen standpunt meer inneemt over doorbetalen stakers in het basisonderwijs |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Waarom wordt door de woordvoerders van uw Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kenbaar gemaakt dat geen standpunt wordt ingenomen over het wel of niet doorbetalen van stakende leraren aan hun schoolbesturen? Gaat u ervoor zorgdragen dat dit alsnog geschiedt?1
De werkgever is niet verplicht om de stakende werknemer salaris door te betalen over de gestaakte tijd. Maar het is ook niet verboden. Of de werkgever het salaris daadwerkelijk al dan niet doorbetaalt is een zaak tussen werknemer en werkgever. De beslissing ligt op de werkvloer omdat de arbeidsvoorwaardenvorming in het Primair Onderwijs al jaren is gedecentraliseerd. Ik heb daar geen rol in.
Wat was de reden om bij de stakingen in het basisonderwijs van 5 oktober en 12 december 2017 wel door te betalen? Wat is er sindsdien veranderd, waardoor het ministerie geen standpunt meer inneemt?
Zoals bij vraag 1 is aangegeven besluiten schoolbesturen zelf of ze de stakers doorbetalen of niet. Dat is ook mijn standpunt geweest bij de stakingen van 5 oktober en 12 december. Overigens heb ik van sommige scholen vernomen dat zij bij de stakingen van 5 oktober en 12 december het salaris niet hebben doorbetaald.
Waarom willen de woordvoerders van uw ministerie niets kenbaar maken over een standpunt en laten ze daarmee schoolbesturen in het luchtledige, zoals ook de VOS/ABB aangeeft in haar artikel?
De wet bepaalt dat bij een staking geen loon aan de stakers hoeft te worden betaald. Dat is ook helder voor schoolbesturen en werknemers. Of vervolgens toch het loon bij een staking wordt doorbetaald is een zaak van werkgevers. Zij kunnen hier evt. binnen hun koepel (de PO-raad) ook een afspraak over maken. De arbeidsvoorwaardenvorming is immers gedecentraliseerd. Hoewel ik er niet over ga, wil ik niet de indruk wekken dat ik de praktijk van het doorbetalen van salaris aan een stakende werknemer goedkeur.
Het bericht ‘Callgirl voor Albert Heijn’ |
|
Nevin Özütok (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Callgirl voor Albert Heijn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de praktijken, zoals die in het artikel worden omschreven (intimidatie, onbetaalde oproepdiensten, onwerkbare roosters), neigen naar uitbuiting? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie in het artikel kan ik niet concluderen dat hier sprake is van arbeidsuitbuiting. Bij arbeidsuitbuiting gaat het om ernstige en onmenselijke situaties op de werkvloer, waarbij sprake is van dwang, geweld, chantage en misleiding. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en is strafbaar gesteld onder artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Is de werkomgeving in de distributiecentra van Albert Heijn wel veilig (zowel fysiek als sociaal)? Controleert de Inspectie SZW hier voldoende op?
Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en voor eerlijk werk zorg te dragen. Als het gaat om de veiligheid en de gezondheid stelt de wet duidelijke grenzen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer, waaronder zeker ook het voorkomen van stress en overmatige werkdruk verstaan dient te worden. Ook de Arbeidstijdenwet stelt duidelijke grenzen
De Inspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Werknemers kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad een melding of klacht indienen bij de Inspectie SZW. Alle meldingen worden betrokken bij de risico-evaluatie van de Inspectie, waarna besloten wordt welke meldingen met voorrang worden opgepakt. Bij een melding of klacht afkomstig van een vakbond of ondernemingsraad met betrekking tot gezond en veilig werk volgt altijd een onderzoek door de Inspectie SZW.
Er zijn geen recente meldingen bekend die betrekking hebben op de in het artikel genoemde situatie.
In 2017 heeft de Inspectie mede op basis van kwalitatief webonderzoek haar website vernieuwd waardoor het nog overzichtelijker en laagdrempeliger is geworden om meldingen en klachten bij de Inspectie te doen. De meldingen kunnen in diverse talen gedaan worden.
Weten werknemers waar zij melding kunnen doen van onveilige situaties? Zijn er meldingen geweest? Wat was de aard van deze meldingen? Wat is er gebeurd met deze meldingen? Wat kan de Inspectie SZW doen om de meldingsbereidheid van deze werknemers te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat OTTO (het betreffende uitzendbureau) meer huur inhoudt op het loon dan wettelijk toegestaan is? Wordt hiermee de Wet Aanpak Schijnconstructies overtreden? Zo ja, gaat de Inspectie SZW hier op handhaven?
Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat de huisvesting voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen die zijn afgesproken in de cao en zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een normenset met accreditering is het eerdergenoemde SNF-keurmerk.
Het minimumloon is trouwens het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Onduidelijk is of sprake is van inhoudingen die niet toegestaan zijn.
Is hier sprake van een overtreding van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (WAADI)? Zo ja, gaat de Inspectie SZW hier op handhaven?
Ik neem aan dat u hierbij wijst op het feit dat uitzendkrachten op basis van de Waadi2 recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Bij de cao van de uitzender of de inlener kan hier – mits in duur beperkt – van worden afgeweken. Ik ga er vooralsnog van uit dat Albert Heijn en OTTO Workforce aan deze voorwaarden voldoen en dat Albert Heijn zich ervan vergewist dat OTTO Workforce haar werknemers correct betaalt. De uitleg van de werkingssfeer van een cao is aan cao-partijen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste voorbeeld is van onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid. Eerlijk loon en goede arbeidsomstandigheden voor iedereen zijn helaas niet vanzelfsprekend. Daarom wordt ingezet op gelijk loon voor gelijk werk in Europa, de Wet aanpak schijnconstructies en het minimumloon per gewerkt uur voor meerwerk en stukloon dat vanaf 1 januari jongstleden geldt.
Misstanden met arbeidsmigranten bij distributiecentra van Albert Heijn |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel in de Groene Amsterdammer «Callgirl voor Albert Heijn» naar aanleiding van onderzoek van Investico naar flexwerkers in distributiecentra?1
Ik vind het van groot belang dat mensen in hun werk goed behandeld worden. Als het gaat om de veiligheid en de gezondheid stelt de wet duidelijke grenzen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer, waaronder zeker ook het voorkomen van stress en overmatige werkdruk verstaan dient te worden. Ook de Arbeidstijdenwet stelt duidelijke grenzen. Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Werknemers, waaronder ook flexwerkers, kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad een klacht indienen bij de Inspectie SZW als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet. Een melding bij de Inspectie SZW kan ook anoniem en in verschillende talen, waaronder in het Pools en Roemeens gedaan worden. Alle meldingen worden betrokken bij de risico-evaluatie van de Inspectie SZW. Bij een melding of klacht afkomstig van een vakbond of ondernemingsraad volgt altijd een onderzoek.
Om arbeidsmigranten te informeren over hun arbeidsrechten subsidieer ik een project van de NGO FairWork waarbij arbeidsmigranten in verschillende talen worden geïnformeerd met behulp van de website, folders, online fora en sociale media. FairWork biedt hulp en ondersteuning en zal als er indicaties zijn van slechte arbeidsomstandigheden ook een melding doen bij Inspectie SZW.
Hoe oordeelt u over de werkdruk waar de uitzendkrachten bij distributiecentra van Albert Heijn aan blootgesteld worden, waarbij onhaalbare normen worden gesteld, mensen «gestimuleerd» worden om tijdens de pauze door te werken en om de paar uur wordt omgeroepen dat er harder gewerkt moet worden waardoor mensen soms niet naar de WC durven te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat uitzendbureau Otto de slaapplek verzorgt van zeker de helft van zijn arbeidsmigranten, die meestal bestaat uit een bed in een wooncontainer of vakantiehuisje met vier anderen en waarbij het uitzendbureau de huur inhoudt op het loon (300 tot 400 euro per maand), ook als de medewerkers niet fulltime werken?
Iedereen heeft recht op degelijke huisvesting, ook als zij slechts tijdelijk in Nederland verblijven. Het kabinet streeft er daarom naar dat de huisvesting van arbeidsmigranten van goede kwaliteit is, ongeacht de verhuurder of eigenaar.
Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Dit minimumloon is het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Bij een werknemer die parttime werkt, mag slechts 25% van het minimumloon dat bij die parttimefunctie geldt worden ingehouden. Onduidelijk is of in dit geval sprake is van inhoudingen die niet zijn toegestaan.
Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Wat is uw reactie op de constatering dat veel woningen niet aan de eisen voldoen, waarbij mensen moeten eten op hun versleten bed omdat er onvoldoende stoelen zijn voor het aantal bewoners?
Het is in eerste instantie aan de gemeente om controles op de huisvesting van arbeidsmigranten uit te voeren. Dit gaat om controles in het kader van bouw- en woningtoezicht en op voorwaarden in afgegeven vergunningen. Wanneer de betrokken huisvester een specifiek keurmerk heeft, zoals het SNF keurmerk, kan ook bij de betrokken controlerende organisatie een klacht worden ingediend. Deze organisatie kan de klachten en signalen meenemen in hun (extra) controles in het kader van het keurmerk. Een klacht bij SNF kan ook in het Pools of Roemeens worden ingediend.
Wat is uw reactie op de intimiderende controle door twee mannen van het door Otto ingehuurde bedrijf Goodstay, waarbij de heren alles opzij schoven, persoonlijke spullen doorzochten en een waterpijp in beslag namen? Wat is uw reactie op het geven van waarschuwingen n.a.v. dit soort controles in de privésfeer, waarbij drie waarschuwingen leidt tot vertrek?
Zaken die zijn afgesproken in het huurcontract dienen te worden nageleefd door de verhuurder en huurder. Wanneer dit niet het geval is, kan een van beide partijen naar de burgerlijk rechter stappen.
De verhuurder mag de woning niet te pas en te onpas betreden. Dit geldt ook voor de gemeenschappelijke ruimte. De verhuurder kan alleen – tenzij in de huurovereenkomst anders bepaald –
Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer onlangs een brief2 gestuurd waarin zij ingaat op goed verhuurderschap. Praktijken als intimidatie of misbruik onderdeel maken van tijdelijke contractvormen passen niet bij een sector, waarin een zo belangrijke functie als wonen ligt besloten. Deze signalen zal zij meenemen in haar gesprek met de sector dat nog voor de zomer zal plaatsvinden.
Wilt u onderzoeken welk verdienmodel ten grondslag ligt aan de inhuur door Otto van QualityStay voor reparaties en onderhoud, van CleanStay voor onderhoud en van Huursnel voor onderverhuur en welke gevolgen dit heeft voor de arbeidsmigranten die van deze huisvesting gebruik moeten maken?
Het staat een uitzendbureau dat huisvesting aanbiedt vrij om bedrijven in te huren voor reparaties, onderhoud en verhuur. Ik zie geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te laten doen.
Vindt u de huurprijs van bijna dertig euro per vierkante meter aanvaardbaar, die arbeidsmigranten betalen voor een wooncontainer in Diemen, waar zij met vijf personen in wonen, terwijl studenten voor geheel zelfstandige wooncontainers nog geen 13 euro per vierkante meter kwijt zijn? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
In aanvulling op mijn antwoorden op vraag 3 en 4:
Met de voorwaarden die zijn gesteld voor inhoudingen in de Wet Aanpak Schijnconstructies mag maximaal 25% van het minimumloon worden ingehouden, naar rato van het aantal gewerkte uren. Daarbij wordt er met de verplichte cao-afspraken over kwaliteit van de huisvesting een waarborg gelegd voor een degelijke kwaliteit. Daarnaast kan de huurder naar de huurcommissie stappen, indien de huurder van mening is dat de huurprijs niet voldoet aan de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en onderliggende regelgeving.
Hoe oordeelt u over het feit dat mensen thuis «stand-by» moeten zijn en elk moment oproepbaar moeten zijn, maar daarvoor niet betaald krijgen? Vindt u het aanvaardbaar dat werknemers een verbod wordt opgelegd om parttime bij een andere werkgever aan de slag te gaan?
Ik realiseer mij dat er ongewenste situaties bestaan bij oproepkrachten, waarbij nodeloze beschikbaarheid ook ten koste gaat van de mogelijkheden van werkenden om bijvoorbeeld andere (deeltijd)banen te accepteren. Daarom zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om dit te voorkomen, onder andere dat in deze situaties de werknemer binnen een bepaalde termijn niet gehouden is gehoor te geven aan een oproep en dat bij een afzegging recht op loon ontstaat. Zoals in mijn brief van afgelopen december is aangekondigd, verwacht ik u het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen de tweede helft van 2018 naar uw Kamer te sturen. Ook door de uitzendbranche zelf zijn maatregelen genomen om een betere balans te krijgen tussen de inkomenszekerheid van de uitzendkracht en de gevraagde beschikbaarheid van de uitzendonderneming. Hierover zijn per 1 januari 2018 bepalingen opgenomen in de ABU-cao en de NBBU-cao.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een jobcoach van Otto een zieke werknemer telkens belt om weer aan de slag te gaan en vervolgens dwingt om ontslag te nemen?
Een werknemer mag niet onder druk worden gezet door zijn werkgever om weer aan het werk te gaan als hij nog niet voldoende hersteld is. Een zieke werknemer kan bovendien niet gedwongen worden ontslag te nemen. Indien een werkgever een werknemer op een onaanvaardbare wijze onder druk zet in het kader van de re-integratie kan er onder omstandigheden sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.3 Bij ontslag kan de rechter in dat geval een billijke vergoeding aan de werknemer toekennen.
Wat is uw mening over het feit dat Otto-medewerkers in distributiecentra worden betaald volgens de winkel-cao en niet volgens de cao voor distributiecentra, waardoor ze onder meer toeslagen mislopen voor avond- en nachtdiensten, stand-by staan en werken in de vriescel?
Op basis van de Waadi4 hebben uitzendkrachten recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Bij de cao van de uitzender of de inlener kan hier – mits in duur beperkt – van worden afgeweken. Ik ga er vooralsnog van uit dat Albert Heijn en OTTO Workforce aan deze voorwaarden voldoen en dat Albert Heijn zich ervan vergewist dat OTTO Workforce haar werknemers correct betaalt. Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over welke cao van toepassing is op de arbeidsverhoudingen bij de inlener. De uitleg van de werkingssfeer van een cao is aan cao-partijen.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de logistiek directeur van Albert Heijn: «Als de uitzendkracht het (de normen) echt zo erg zou vinden, dan zou hij wel weggaan»?
Zoals gezegd is het de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Daarbij dient de werkgever signalen van uitzendkrachten over de ervaren arbeidsomstandigheden en de wens om deze te verbeteren serieus te nemen en het vertrek van uitzendkrachten om deze reden te voorkomen.
Wat is uw mening over het hoge percentage uitzendkrachten dat ongelukken krijgt, waarbij zij veertig procent van het personeel uitmaken en vijftig procent van alle ongelukken krijgen?
Het hogere percentage uitzendkrachten dat ongelukken krijgt hangt samen met de aard van de verrichte werkzaamheden. Werknemers met een flexibel contract hebben vaker te maken met fysiek belastend werk en ongunstige omgevingsfactoren dan werknemers met een vast contract. Voorts hebben zij over het algemeen minder autonomie bij het verrichten van hun werkzaamheden.
Uit de Arbobalans 2016 van TNO/CBS blijkt dat uitzendkrachten vaker te maken hebben met een arbeidsongeval en met verzuim dan werknemers met een vast contract (1,8% versus 1,4%). Er zijn meerdere wetten tot stand gekomen om de positie van werknemers, waaronder flexwerkers, te verbeteren. Ook zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om werken meer te laten lonen en mensen meer perspectief te geven op zekerheid. Zoals in vraag 8 al aangekondigd verwacht ik het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen de tweede helft van 2018 naar uw Kamer te sturen.
Waarom is er nog niet opgetreden tegen deze misstanden?
Zoals ik op mijn antwoord op vraag 1 en 2 heb aangegeven is het de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet kunnen werknemers, waaronder ook flexwerkers, vakbond en ondernemingsraad zoals gezegd een klacht indienen bij de Inspectie SZW. Deze meldingen worden in de risico-analyse betrokken. Een melding door een vakbond of ondernemingsraad leidt altijd tot onderzoek.
Gaat u zo snel mogelijk handhavend optreden tegen deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
In hoeverre spelen dezelfde misstanden bij vergelijkbare bedrijven? Gaat u dat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 13.
De compensatieregeling voor zwangere ZZP'ers |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Begrijpt u dat de 20.000 zwangere zzp'ers na dertien jaar wachten niet tevreden zijn met de uitbetaling van de compensatieregeling per 1 januari 2019?1
Ik begrijp de teleurstelling over het feit dat de betrokken vrouwen op de uitbetaling van de compensatie moeten wachten totdat het eerste kwartaal van 2019 is aangebroken. Ik heb hier echter voor gekozen om terugvordering van toeslagen zo veel mogelijk te voorkomen.
Op dit moment worden de (voorschotten op de) toeslagen voor 2018 al door de Belastingdienst uitbetaald op basis van een geschat (verzamel)inkomen.
Wanneer de compensatie nog in 2018 zou worden uitbetaald, dan wordt het (verzamel)inkomen van 2018 – waar bij de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen rekening mee gehouden moet worden – voor de betrokkenen hoger. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de betrokkenen op een later moment geconfronteerd worden met een terugvordering door de Belastingdienst van bijvoorbeeld huurtoeslag en/of zorgtoeslag.
Dit probleem speelt niet wanneer de compensatie in 2019 wordt uitbetaald.
De compensatie telt dan weliswaar ook mee voor de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen, maar de betrokkenen kunnen dan al tijdig dit extra inkomen doorgeven aan de Belastingdienst; dan is immers al in een vroegtijdig stadium bekend dat de compensatie wordt uitbetaald. Daardoor kan de Belastingdienst bij de verlening van het voorschot van de toeslagen voor 2019 al rekening houden met deze compensatie. Zodoende kan terugvordering van toeslagen zoveel mogelijk voorkomen worden.
Omdat ik het niet wenselijk vind dat toeslagen teruggevorderd zouden moeten worden als gevolg van de toekenning van de compensatie, heb ik ervoor gekozen de uitbetaling van de compensaties te laten plaatsvinden in het nieuwe belastingjaar (2019). Bijkomend voordeel van de uitbetaling in 2019 is dat ik hierdoor de oorspronkelijke aanvraagtermijn van drie maanden heb kunnen verruimen naar vierenhalve maand.
Ook de reguliere zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen die vrouwen nu ontvangen (op grond van artikel 3:18 van de Wet arbeid en zorg) is een bruto uitgekeerd bedrag en wordt aangemerkt als (belastbaar) inkomen. Met andere woorden: de reguliere zwangerschapsuitkering is eveneens niet vrijgesteld bij de berekening van het (toets)inkomen voor de toeslagen. Daarom is er in mijn ogen geen reden om voor de onderhavige compensatie een uitzondering te maken door deze niet aan te merken als inkomen.
Waarom gaat u niet per direct over tot uitbetaling en waarom kan de uitbetaling niet worden vrijgesteld van toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Aangezien het relateren van een zwangerschapsuitkering aan toeslagen et cetera niet geldt voor vrouwen die een reguliere zwangerschapsuitkering krijgen, waarom wordt dat bij deze groep dan wel gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet gaat om extra inkomen, maar om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof? Waarom beschouwt u dit als inkomen?
Het doel van de compensatieregeling is om compensatie te bieden aan zelfstandigen die zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008.
Omdat in die periode geen publiekrechtelijke regeling bestond, hebben deze vrouwen destijds geen recht op een uitkering gehad in verband met hun zwangerschap en bevalling. Door hen met de onderhavige regeling alsnog recht op compensatie te geven, wordt door de Staat voldaan aan de voor haar in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting om aan iedere vrouw die inkomensvormende arbeid verricht «een zeker inkomen» te doen toekomen in verband met haar bevalling, conform de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2461).
Met het compensatiebedrag van € 5.600,– is beoogd om deze vrouwen alsnog «een zeker inkomen» toe te kennen in verband met de bevalling. De compensatie vormt daarmee inkomen. In de compensatieregeling is daarom geregeld dat de compensatie aangemerkt wordt als een uitkering op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, waarin de huidige zwangerschapsuitkering is geregeld. Ook de huidige zwangerschapsuitkering wordt aangemerkt als inkomen.
In dit verband verdient nog opmerking dat bij vrouwelijke werknemers die in loondienst zijn bij een werkgever de zwangerschapsverlofregeling niet alleen een uitkeringsrecht behelst maar ook een verlofrecht. Bij het verlof van werkneemsters gaat het om het recht om tijdelijk niet bij de werkgever werkzaam te zijn. Dit ligt anders bij zelfstandigen. Zelfstandigen hebben immers geen werkgever. Omdat zij niet in dienst zijn bij een werkgever wordt in bovengenoemde regelingen ook niet gesproken over zwangerschapsverlof, maar over een zwangerschaps- en bevallingsuitkering.
Wegens deze redenen ben ik van mening dat het gaat om extra inkomen en niet om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof.
Indien er een relatie zou zijn met toeslagen, waarom zou de Belastingdienst dan niet eerst kunnen uitkeren en desgewenst later bekijken of er teveel aan toeslagen is betaald?
Op zichzelf is het mogelijk om de compensaties uit te betalen in het najaar van 2018 mits tijdig aangevraagd. Dit zou echter kunnen leiden tot terugvordering van toeslagen en dat wil ik – zoals eerder aangegeven – zo veel mogelijk voorkomen. Omdat het UWV de aanvraag moet beoordelen zal er bovendien sowieso enige tijd verstrijken tussen het moment dat de compensatie wordt aangevraagd en het moment dat de compensatie wordt uitbetaald. Zowel het UWV als de Belastingdienst zal verschillende gegevens moeten verifiëren. Daarna kan het UWV tot toekenning en uitbetaling van de compensatie overgaan.
De toeslagen worden gedurende de loop van het jaar al uitgekeerd door de Belastingdienst over het lopende belastingjaar (2018). Vrouwen ontvangen nu dus al (voorschotten op) deze toeslagen. Wanneer de compensaties in 2018 uitbetaald zouden worden, heeft dit voor de betrokkenen dus een verhogend effect op hun inkomen in 2018 en daarmee mogelijk consequenties voor hun definitieve recht op toeslagen. Daardoor zou de Belastingdienst achteraf moeten vaststellen dat door de ontvangen compensaties ten onrechte bepaalde toeslagen zijn uitbetaald. Die toeslagen zouden dan door de Belastingdienst teruggevorderd moeten worden. Dat vind ik onwenselijk voor de betrokken vrouwen. Bij uitbetaling in 2019 kan de Belastingdienst voor de vaststelling van de toeslagen al gelijk rekening houden met de ontvangen compensatie en de toekenning van toeslagen 2019 bijstellen. Daarmee wordt terugvordering achteraf voorkomen. Daarom heb ik ervoor gekozen dat de compensatie in 2019 wordt betaald.
Waarom gaat u niet direct over tot uitbetaling, na inwerkingtreding van de regeling op 15 mei?
Zie antwoord vraag 5.
Waar komt het bedrag van 38 miljoen euro vandaan voor deze regeling? Deelt u de mening dat 112 miljoen euro nodig is, uitgaande van 20.000 zwangere ZZP'ers met een gemiddeld uitkeringsbedrag van 5.600 euro? Waar gaat de resterende 74 miljoen euro worden gevonden?
Het bedrag van 38 miljoen euro is in aanloop naar de begroting 2018 vrijgemaakt. Indien alle bevallen zelfstandigen zich melden voor de nu vastgestelde compensatie zijn de kosten inderdaad circa 112 miljoen euro. Of alle vrouwen zich daadwerkelijk zullen melden, wordt vanzelfsprekend gevolgd. Voor eventuele meerkosten van de regeling zal binnen de begroting van SZW een oplossing worden gevonden.
Het bericht ‘Vertrouwenspersonen #metoo-slachtoffers gedwarsboomd door werkgevers’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vertrouwenspersonen #metoo-slachtoffers gedwarsboomd door werkgevers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de cijfers uit de enquête van de Landelijke Vereniging van Vertrouwenspersonen (LVV) in samenwerking met onderzoeksprogramma De Monitor (KRO-NCRV) dat tien procent van de interne vertrouwenspersonen en 23 procent van de externe vertrouwenspersonen wel eens zijn teruggefloten door hun werkgever nadat zij zich hadden ingezet voor een slachtoffer?
De cijfers die uit deze enquête naar voren zijn gekomen, vind ik zorgwekkend.
Het Burgerlijk Wetboek verplicht de werkgever en de werknemer ertoe om zich als een goed werkgever en goed werknemer te gedragen. De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) werkt deze algemene verplichting uit voor het terrein van de arbeidsomstandigheden. De Arbowet verplicht de werkgever om te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor de werknemers. Daarbij dient de werkgever psychosociale arbeidsbelasting van de werknemers te voorkomen en een beleid te voeren om discriminatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk tegen te gaan.
Een vertrouwenspersoon kan binnen een organisatie binnen dit beleid een belangrijke rol spelen door slachtoffers een luisterend oor te bieden en mee te denken over oplossingen en eventuele vervolgstappen.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de kwaliteit van het door werkgevers gevoerde beleid om psychosociale arbeidsbelasting tegen te gaan. Daarbij wijst de Inspectie ook op het nut van het aanstellen van een vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen, naast bijvoorbeeld het opstellen van een klachtenregeling, om ongewenst gedrag aan te pakken en te helpen voorkomen. De Inspectie SZW benadrukt daarbij het belang van de expertise, benaderbaarheid én onafhankelijkheid van de vertrouwenspersoon2. Een vertrouwenspersoon moet immers in voldoende mate onafhankelijk zijn om in vertrouwen slachtoffers van ongewenst gedrag bij te kunnen staan. Een slachtoffer moet er zonder meer vanuit kunnen gaan dat wat in vertrouwen met de vertrouwenspersoon gedeeld is, niet zonder zijn of haar instemming bij de werkgever of derden terecht komt.
Wanneer een vertrouwenspersoon moet vrezen voor zijn of haar eigen positie vanwege het uitoefenen van de functie van vertrouwenspersoon, zal dit een wissel trekken op de uitvoering van de taken die horen bij die functie – taken die zowel persoonlijk leed kunnen helpen voorkomen als de werkcultuur binnen een organisatie kunnen helpen verbeteren. Ik hecht er dan ook zeer aan dat vertrouwenspersonen adequaat kunnen handelen en hierin onafhankelijk van de werkgever kunnen opereren.
Hoe verhoudt de uitkomst van dit onderzoek zich met de wettelijke plicht voor werkgevers om op basis van artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek en artikel 3.2 Arbeidsomstandighedenwet een veilige werkomgeving te bieden aan werknemers waarbij het aanstellen van een vertrouwenspersoon een mogelijkheid is om invulling te geven aan deze verplichting?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunnen vertrouwenspersonen in een dergelijk klimaat de overige taken zoals voorlichten, informeren en inspireren van de organisatie dan wel het adviseren van bestuur en management, die de sociale veiligheid in de organisatie juist zouden moeten vergroten, goed uitvoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de huidige situatie waarin veel slachtoffers van seksuele intimidatie uit angst en schaamte vaak niet bij hun leidinggevende of vertrouwenspersoon durven aan te kloppen te verbeteren?
Een veilige werkomgeving is belangrijk om ongewenst gedrag te voorkomen. Alleen in een veilige werkomgeving kunnen grenzen aangegeven en gerespecteerd worden. Dit vereist allereerst een actieve inzet van de werkgever. Maar ook de vertrouwenspersoon, de bedrijfsarts en bedrijfsmaatschappelijk werk, die onderdeel uitmaken van de zorg op het werk, en de medezeggenschap kunnen hierin een belangrijke rol vervullen.
Zoals ik in de Kamerbrief over ongewenst seksueel gedrag, seksuele intimidatie en seksueel geweld3 heb geschetst, zal het Ministerie van SZW in 2018 extra aandacht besteden aan het vergroten van de bewustwording onder werkgevers met betrekking tot seksuele intimidatie en het belang van een veilige werkcultuur, onder meer door het organiseren van bijeenkomsten. Ook zal het ministerie de in de afgelopen jaren ontwikkelde instrumenten gericht op deze onderwerpen extra onder de aandacht brengen.»
Welke maatregelen gaat u nemen om de positie van vertrouwenspersonen te versterken, zodat vertrouwenspersonen niet bang hoeven te zijn om zélf hun baan kwijt te raken wanneer zij slachtoffers bijstaan dan wel gevraagd of ongevraagd adviseren en signaleren in het belang van de veiligheid binnen een organisatie?
Een onderzoek in opdracht van het Ministerie van SZW naar de versterking van de rol en positie van vertrouwenspersonen, zal in april worden opgeleverd en zal ik conform de motie van de leden Özütok, Van Den Hul en Sjoerdsma4 voor de zomer voorzien van een beleidsreactie met uw Kamer delen. In mijn beleidsreactie zal ik ook ingaan op de mogelijkheden om de positie van vertrouwenspersonen in de praktijk te versterken.
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al heb opgemerkt kunnen ook andere spelers dan de vertrouwenspersoon, zoals bedrijfsartsen, bedrijfsmaatschappelijk werk, Arbodiensten en ondernemingsraden, een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van een veilige werkcultuur, waarin grenzen aangegeven en gerespecteerd worden. Mijn inzet gericht op de bewustwording bij werkgevers, zal dan ook mede op hen gericht zijn.
Ziet u hierbij een rol voor samenwerkingspartners als de Arbodienst, bedrijfsarts, bedrijfsmaatschappelijk werk en medezeggenschapsorganen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Kingdom of the Netherlands: Concluding Statement of the 2018 Article IV Consultation’ van het IMF |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de aanbevelingen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) die zijn gedaan tijdens een bezoek aan Nederland?1
Ja.
Deelt u de mening van het IMF dat de lonen in Nederland omhoog zouden moeten? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de lonen te verhogen?
De loonontwikkeling laat een stijgende lijn zien. Volgens de meest recente raming van het PCB stijgen de contractlonen in 2018 met 2,2% en in 2019 met 3,2%.2 De toegenomen ruimte voor hogere lonen ontstaat door de aantrekkende economie, door toegenomen winstgevendheid bij bedrijven en door de aanzienlijke daling van de werkloosheid. Dat de lonen daadwerkelijk omhoog gaan is goed nieuws, na jaren van een gematigde loonontwikkeling.
De loonstijging is beperkt of slechts indirect te beïnvloeden door kabinetsbeleid. Loonbeleid vereist maatwerk, en is dus aan decentrale cao-partijen. De situatie is immers van sector tot sector verschillend. Of werkgevers hogere lonen aan hun werknemers kunnen betalen, hangt af van de winstgevendheid en financieel-economische vooruitzichten van bedrijven. Afhankelijk van de omstandigheden stellen decentrale partijen prioriteiten, waarbij de primaire beloning één van de afwegingen is. De overheid kan wel met sociale partners bespreken dat zij graag ziet dat daar waar ruimte is voor loonsverhogingen, deze ruimte hier ook voor wordt benut.
Ik heb er vertrouwen in dat sociale partners, waar ruimte is, hun verantwoordelijkheid zullen nemen en de beschikbare loonruimte passend benutten.
Deelt u de mening van het IMF dat het wenselijk zou zijn als zelfstandigen meer basale sociale verzekeringen zouden krijgen, om de tweedeling op de arbeidsmarkt tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartoe nemen?
In Nederland vallen zelfstandigen niet onder de werknemersverzekeringen. Het uitgangspunt van het beleid is dat zelfstandigen zelf het beste kunnen beoordelen of zij een verzekering nodig hebben en zij ook in staat zijn een verzekering af te sluiten. In het regeerakkoord is aangekondigd dat het kabinet zal verkennen hoe bij zelfstandigen de verzekeringsgraad voor arbeidsongeschiktheid kan worden verhoogd. Het kabinet hecht eraan dat zelfstandigen een bewuste keuze kunnen maken om zich wel of niet te verzekeren en dat zelfstandigen die daarvoor kiezen in beginsel toegang hebben tot de verzekeringsmarkt. Het kabinet gaat daarom in gesprek met de verzekeraars om een beter verzekeringsaanbod te bevorderen.
Indien er sprake is van schijnzelfstandigheid horen werkenden uiteraard onder de bescherming van de arbeidsovereenkomst en de werknemersverzekeringen te vallen. Daarom heeft het kabinet in het regeerakkoord nieuwe maatregelen aangekondigd om schijnzelfstandigheid te bestrijden, vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt, en duidelijkheid te geven aan echte zelfstandigen, zodat zij hun werk kunnen blijven doen.
Deelt u de mening van het IMF dat het verschil in fiscale belasting tussen zelfstandigen en werknemers verminderd zou moeten worden om de tweedeling op de arbeidsmarkt tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen daartoe?
Het is bekend dat de belastingdruk van zzp’ers lager ligt dan die van werknemers. Dit staat niet op zichzelf – er zijn meer institutionele verschillen tussen zzp’ers en werknemers. Zoals aangekondigd in het regeerakkoord neemt het kabinet maatregelen om de verschillen tussen contractvormen te verkleinen en schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Zo zal bij een laag tarief in combinatie van een lange duur van de overeenkomst of een laag tarief in combinatie met reguliere bedrijfsactiviteiten altijd sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Om de fiscale verschillen te verkleinen zullen de aftrekposten voor zelfstandigen, net als andere aftrekposten, vanaf 2020 geleidelijk worden afgebouwd tot ze alleen nog aftrekbaar zijn tegen het basistarief. Echte zelfstandigen krijgen de ruimte om te ondernemen. Zij en hun inhuurders moeten de zekerheid krijgen dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. 3
Hoe verhouden de aanbevelingen van het IMF aangaande het tegengaan van de tweedeling op de arbeidsmarkt zich tot de beleidsvoornemens van het kabinet-Rutte III?
Het IMF adviseert het kabinet om tweedeling op de arbeidsmarkt tegen te gaan. In dit kader verwelkomt het IMF de beleidsvoornemens van het kabinet, die erop gericht zijn tegenstellingen op de arbeidsmarkt te verminderen. Het kabinet streeft naar een nieuwe balans op de arbeidsmarkt, zodat deze kansen biedt aan iedereen. In mijn brief «Naar een nieuwe balans op de arbeidsmarkt»4 heb ik u geïnformeerd over de ambitieuze agenda van het kabinet voor de arbeidsmarkt.
Deelt u de mening van het IMF dat het kabinet meer moet uitgeven dan het voornemens is te doen om koopkracht en economische groei te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat uitwerken in beleid?
Het Regeerakkoord van het kabinet voorziet in een lastenverlichting en hogere uitgaven die oplopen tot 14,5 mld euro in 2021. Momenteel is de economische situatie positief: het bbp groeit in hoog tempo, en het CPB geeft aan dat er sprake is van hoogconjunctuur. Ook het IMF geeft in zijn Concluding Statement aan dat additionele overheidsuitgaven juist een procyclisch effect zouden hebben. Vanuit macro-economisch perspectief en de werking van het trendmatig begrotingsbeleid zijn extra overheidsuitgaven bovenop het Regeerakkoord op dit moment dus niet noodzakelijk of verstandig. Het is aan te raden om juist in deze goede tijden buffers op te bouwen zodat de overheidsfinanciën beter bestand zijn tegen economische tegenwind.
Het bericht ' Door ziekteverzuim lekt half miljard weg uit de zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Door ziekteverzuim lekt half miljard weg uit de zorg»?1
Ja.
Klopt het dat sinds de hervormingen in de zorgsector in 2012 het ziekteverzuim in de sector sterk is gestegen?
Het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg is afgezet tegen het landelijk gemiddelde structureel hoger. Naast de algemene oorzaken zoals uitval vanwege griep of persoonlijke omstandigheden speelt hierbij een relatief hoge fysieke en mentale belasting van de medewerkers. Niet alleen worden er veel avond-, nacht- en weekenddiensten gewerkt, ook de aard van het werk geeft meer psychosociale arbeidsbelasting voor het personeel.
Uit de cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) blijkt dat er een lichte stijging is geweest van de ziekteverzuimpercentages in de gezondheids- en welzijnszorg. In 2012 ging het om een verzuimpercentage van 5%. In 2016 is dat 5,1% (Tabel2. Dit betreft zowel het kortdurend als het langdurig verzuim.
Landelijk gemiddelde
4.0
3.9
3.8
3.9
3.9
Gezondheids- en welzijnszorg
5.0
4.8
4.8
5.0
5.1
Gezondheidszorg
4.2
4.0
4.0
4.1
4.3
Ziekenhuizen
4.5
4.5
4.4
4.6
4.8
Verpleging en zorg met overnachting
5.8
5.5
5.4
5.8
6.0
Welzijnszorg zonder overnachting
5.4
5.4
5.4
5.4
5.6
De jaarcijfers voor 2017 zijn nog niet bekend. Wel laten de voorlopige cijfers voor het tweede en derde kwartaal eveneens een stijging zien ten opzichte van 2016.
2016 1e kwartaal
2016 2e kwartaal
2016 3e kwartaal
2016 4e kwartaal
2017 1e kwartaal*
2017 2e kwartaal*
2017 3e kwartaal*
Landelijk gemiddelde
4.3
3.8
3.5
4.1
4.3
3.9
3.7
Gezondheids- en welzijnszorg
5.8
4.9
4.6
5.3
5.7
5.1
4.9
Gezondheidszorg
4.9
4.0
3.8
4.5
4.7
4.2
3.9
Ziekenhuizen
5.4
4.5
4.2
5.1
5.3
4.7
4.5
Verpleging en zorg met overnachting
6.7
5.8
5.4
6.1
6.7
6.0
5.8
Welzijnszorg zonder overnachting
6.2
5.4
5.0
5.8
6.1
5.5
5.3
Klopt het dat de kosten door langdurig ziekteverzuim opgelopen zijn tot een half miljard?
We zien tussen 2012 en 2016 een stijging van 0,1% in het ziekteverzuim. De totale loonsom in de zorg bedroeg in 2016 ongeveer 45 miljard. Een stijging van 0,1% in het ziekteverzuim komt dan op 450 miljoen. In de statistieken van het CBS wordt in de verzuimcijfers geen onderscheid gemaakt tussen kortdurend en langdurig ziekteverzuim.
Uit de cijfers van het Vernet verzuimnetwerk blijkt dat de toename van het verzuim vooral zit in het langdurig verzuim, terwijl het kortdurend verzuim is gedaald. Het genoemde bedrag van een half miljard voor langdurig ziekteverzuim lijkt daarmee plausibel.
Zijn er grote verschillen in langdurig ziekteverzuim binnen de subsectoren in zorg, bijvoorbeeld verpleeghuiszorg, ziekenhuiszorg en wijkverpleging? Kunt u aangeven hoe hoog het langdurig ziekteverzuim is per subsector is?
In de algemene ziekteverzuimcijfers van het CBS is een verschil te zien in de verschillende subsectoren. Deze cijfers betreffen zowel kortdurend als langdurig verzuim. Voor de verschillen per subsector verwijs ik u naar tabel 1 en 2 onder het antwoord van vraag twee.
Klopt het dat zorgonderdelen die naar gemeenten zijn overgeheveld met meer langdurig ziekteverzuim te maken hebben dan zorgonderdelen die niet zijn overgeheveld?
Op basis van de cijfers van het CBS is er geen reden om aan te nemen dat de zorgonderdelen die zijn overgeheveld naar gemeenten te kampen hebben met een grotere stijging van de ziekteverzuimcijfers.
Zijn er grote verschillen in langdurig ziekteverzuim binnen de functies in de zorg, bijvoorbeeld management, artsen, teamleiders, verpleegkundigen en verzorgen? Kunt u aangeven hoe hoog het langdurig ziekteverzuim is per functie is?
Er zijn geen statistieken beschikbaar waarbij een uitsplitsing wordt gemaakt in verschillen in (langdurig) ziekteverzuim tussen functies in de zorg.
Zijn er grote verschillen in langdurig ziekteverzuim binnen de zorginstellingen? Weet u welke tien zorginstellingen het hoogste langdurig ziekteverzuim kennen? Hoe hoog is daar het langdurig ziekteverzuim?
In de statistieken van het CBS wordt geen uitsplitsing gemaakt van het ziekteverzuim per zorginstelling. Het is daarmee niet mogelijk om de zorginstelling te bepalen waar het (langdurig) ziekteverzuim het hoogst is.
Wel worden vanuit de branche zelf door middel van het Vernet Verzuimnetwerk elk jaar de best presterende zorginstellingen op het gebied van tegengaan van verzuim uitgelicht. Doel hiervan is om te mogen leren van wat er binnen deze instellingen gebeurt.3
Is er volgens u een relatie tussen een hoog percentage langdurige ziekteverzuim en veel wisselingen in de directie? Ziet u dit ook terug in de cijfers?
Het CBS verzamelt geen informatie waarin een relatie wordt gelegd tussen wisselingen in de directie en het percentage (langdurig) ziekteverzuim in een zorginstelling. De manier waarop binnen een organisatie invulling gegeven wordt aan het gezond en veilig werken is van invloed op het ziekteverzuim.
Bent u van plan maatregelen te nemen om het langdurig ziekteverzuim terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan?
Het terugdringen van (langdurig) ziekteverzuim heeft zeker mijn aandacht. Werkgevers en werknemers in de gezondheids- en welzijnsbranche zijn ook meer en meer gezamenlijk aan de slag om dit aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is de aanpak organisatieklimaat van Stichting IZZ. Ook subsidieer ik het programma Gezond en Zeker van RegioPlus. Dit programma richt zich op duurzame inzetbaarheid in den brede.4 Verder hebben de zorgkoepels (VGN, ActiZ, GGZ Nederland, NVZ en NFU) diverse campagnes opgezet die gericht zijn op duurzame inzetbaarheid van personeel in de gezondheids- en welzijnssector.
Er gebeurt dus al veel, maar er is meer nodig. Daarom is het gezonder werken een belangrijk onderdeel van het brede actieprogramma arbeidsmarkt.
Het aanvullend pensioenfonds van Europarlementariers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel over het aanvullend pensioenfonds van Europarlementariërs, waarin Europarlementariërs tot 2009 extra konden bijdragen voor een royale vrijwillige pensioenregeling, die bovenop de standaard regeling kwam?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat dit pensioenfonds een dekkingsgraad heeft van ongeveer 37%?
Ja
Wat zou er gebeuren indien een willekeurig pensioenfonds in Nederland een dekkingsgraad zou hebben van 37%? Hoe hoog zou de korting zijn die gepensioneerden op hun pensioen zouden hebben?
In Nederland moet een pensioenfonds een herstelplan indienen als de beleidsdekkingsgraad van het fonds onder de vereiste dekkingsgraad van het fonds zakt. Het vereist eigen vermogen hangt af van de risico’s die het fonds loopt en bedraagt gemiddeld circa 127%.
Beneden een bepaalde dekkingsgraad, ook wel de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens genoemd, zijn kortingen in het herstelplan onvermijdelijk. Deze kritische dekkingsgraad is afhankelijk van de herstelkracht van het fonds. De herstelkracht hangt onder meer af van het beleggingsbeleid van het fonds en de hoogte van de premiebijdrage. Voor de meeste fondsen ligt de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens tussen de 80 en 90 procent. Eventueel benodigde kortingen mogen worden uitgesmeerd over maximaal tien jaar. Een fonds met een dekkingsgraad onder de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens moet dus een korting doorvoeren van minimaal een tiende van het verschil tussen de kritische dekkingsgraad en de huidige dekkingsgraad. Indien de dekkingsgraad een jaar later zich nog steeds onder de kritische dekkingsgraad bevindt, zal opnieuw een korting doorgevoerd moeten worden.
Indien een fonds vijf jaar aaneengesloten een beleidsdekkingsgraad heeft onder het minimaal vereist eigen vermogen (circa 104%), dient er een onvoorwaardelijke korting te worden doorgevoerd. Ook deze korting mag over maximaal tien jaar worden gespreid.
Het is onder de Nederlandse herstelsystematiek erg onwaarschijnlijk dat een fonds uitkomt op zo’n lage dekkingsgraad, omdat de herstelsystematiek al eerder maatregelen afdwingt. De kans lijkt zeer reëel dat een willekeurig pensioenfonds in Nederlands met een dekkingsgraad van 37% een substantiële korting moet doorvoeren. De omvang daarvan hangt onder meer af van de herstelkracht van het betreffende fonds en het aantal jaren dat het fonds in onderdekking is.
Bent u bereid om een brief te schrijven aan de Europees toezichthouder voor pensioenen, EIOPA, met het verzoek een impact assessment te laten maken van dit fonds?
Het is aan het EP een oplossing voor deze problematiek te vinden. Het EP is zelf verantwoordelijk voor de houdbaarheid van zijn eigen vrijwillige aanvullende pensioenregeling. Het kabinet verwacht van de leiding van het EP een serieuze aanpak van dit probleem. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert. Dat geldt ook ten aanzien van pensioenen.
Klopt het dat er een poging wordt ondernomen om honderden miljoenen bij te storten?
Wat het kabinet betreft is het aan het Europees parlement en haar leden om een oplossing te vinden voor het pensioenfonds. Het Europees parlement bespreekt op dit moment de begroting voor 2019. In het ontwerprapport wordt onder punt 26 verwezen naar een oproep aan het bureau van het Europees parlement om voldoende financiële middelen beschikbaar te maken voor het nakomen van de pensioenrechten van EP-leden en geaccrediteerde assistenten van EP-leden2. Leden van het Europees parlement hebben tot 14 maart 2018 de tijd amendementen op dit ontwerprapport in te dienen. Wat het kabinet betreft, blijft het dus aan het EP om binnen de eigen begroting oplossingen te vinden voor de gerezen problemen.
Kunt u aangeven welke procedures gebruikt worden om extra bij te storten en hoe Nederland dat zou kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Europese top?
De beantwoording van de vragen vergt dat het kabinet hier zorgvuldig naar kijkt. Het kabinet zal binnen de gestelde termijnen antwoord geven.
Schijnconstructies en het ontduiken van de CAO bij Sociale Werkvoorzieningen |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 8 februari 2018 in het algemeen overleg Participatiewet heeft gezegd dat er geen vergelijkbare constructies als bij Alescon worden toegepast bij andere sociale werkvoorzieningen?
Ik heb tijdens het algemeen overleg Participatiewet het volgende gezegd: «De heer Jasper van Dijk vroeg naar constructies. Ik kan aangeven dat Alescon tot nu toe het enige geval was van deze specifieke constructie dat bij SZW bekend is». Ik was niet eerder dan de berichtgeving van 9 februari op de hoogte van mogelijk andere vergelijkbare zaken.
Hoe rijmt u deze uitspraak met het gegeven dat sociale werkvoorziening Werkzaak Rivierenland in 2014 een gelijksoortige constructie heeft opgezet?1
Zie antwoord vraag 1.
Is de Kamer blijkbaar onjuist geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke sociale werkvoorzieningen gebruiken nog meer gelijksoortige constructies?
De uitvoering van Wet sociale werkvoorziening (Wsw) is gedecentraliseerd naar gemeenten; daarnaast is de totstandkoming en toepassing van de arbeidsvoorwaarden daarbij de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Door Cedris wordt een inventarisatie gehouden naar het voorkomen van constructies die vergelijkbaar zijn met die van Alescon. Cedris heeft aangegeven op basis van deze inventarisatie – indien daar aanleiding voor is – het gesprek aan te gaan met betrokken bedrijven. Tevens zullen zij de uitkomsten van de inventarisatie bespreken met de FNV. Het Ministerie van SZW beschikt op dit moment niet over het gevraagde overzicht.
Kunt u per sociale werkvoorziening aangeven welke constructies zij gebruiken voor mensen die voor de sociale werkvoorziening werkzaam zijn, maar niet in directe loondienst (volgens de CAO sociale werkvoorziening) bij de sociale werkvoorziening zelf zijn?
SZW beschikt niet over een landelijk overzicht van alle constructies die er bij de uitvoering van de Wsw gebruikt worden. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 4.
Per 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd en is de toegang tot de Wsw afgesloten. Mensen die op dat moment in het kader van de Wsw werkzaam waren hebben hun rechten behouden. De Wsw kent twee soorten dienstbetrekkingen: De Wsw-dienstbetrekking met de gemeente of gemeenschappelijke regeling, en begeleid werken. Voor mensen die werken op een Wsw-dienstbetrekking zijn de arbeidsvoorwaarden van de Wsw blijven bestaan, hetgeen betekent dat zij een arbeidsovereenkomst hebben op basis van de Wsw-cao. Bij begeleid werken zijn de werknemers in loondienst bij een reguliere werkgever. Dan gelden de arbeidsvoorwaarden van die werkgever.
Voor mensen die vallen onder de werking van de Participatiewet is geen specifieke cao afgesproken. Zij vallen onder de cao die van toepassing is op de werkgever waar zij werken of ten minste is de Wet minimumloon van toepassing.
Kunt u per constructie aangeven wat de gevolgen zijn voor de arbeidsvoorwaarden van de werknemers?
Zie antwoord vraag 5.
Welke sociale werkvoorzieningen hebben het werkgeverschap overgedragen aan een privaatrechtelijk rechtspersoon, terwijl de Wet Sociale Werkvoorziening deze mogelijkheid niet biedt?
In de Wsw is bepaald dat de uitvoering van de Wsw overgedragen kan worden aan het bestuur van een gemeenschappelijke regeling. Dat is inclusief het werkgeverschap. Daarnaast is bepaald dat voor de uitvoering een privaatrechtelijke organisatie aangewezen kan worden. Dit betreft echter geen overdracht van taken, maar mandaat; de gemeente blijft hierbij zelf verantwoordelijk.
Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten bij de uitvoering van de Wsw (zie ook vraag 4) heeft SZW geen overzicht van de wijze waarop gemeenten de uitvoering van het werkgeverschap feitelijk georganiseerd hebben.
Onderschrijft u dat met de constructie die Alescon heeft toegepast en soortgelijke constructies de CAO Sociale Werkvoorziening wordt ontdoken?
Ik kan alleen ingaan op de specifieke constructie bij Alescon. Daarvan ben ik van mening dat deze constructie niet past bij de bedoeling van begeleid werken van de Wsw. Begeleid werken beoogt juist zoveel mogelijk werknemers in dienst van reguliere werkgevers te laten werken, buiten het Sw-bedrijf. De uitspraak van de rechter richt zich specifiek op de arbeidsvoorwaarden van de betrokken werknemers. Dat is een zaak tussen sociale partners; ik heb daarin geen rol.
Onderschrijft u dat het oneerlijk is als de ene werknemer in de sociale werkvoorziening volgens de CAO sociale werkvoorziening betaald krijgt en de andere volgens het minimumloon?
De Sw-bedrijven zijn zich al een aantal jaren aan het verbreden naar andere doelgroepen dan die van de traditionele Wsw. Er werken mensen in het Sw-bedrijf op basis van de Wsw, alsmede op basis van de Participatiewet. In de Participatiewet gaat het om nieuw beschut werk, werkervaringsplaatsen, werk in het kader van de banenafspraak, etc. De sector is op dat punt volop in beweging. Ik vind het belangrijk dat dit alles binnen de wettelijke kaders wordt georganiseerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Gaat de sociale werkvoorziening Werkzaak Rivierenland alsnog de mensen die in 2014 volgens deze constructie in dienst waren, het misgelopen salaris betalen, nu zij het hoger beroep niet meer hoeven af te wachten? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang in deze zaak?
De uitvoering van de Wsw is gedecentraliseerd naar gemeenten. De sociale partners zijn verantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarden van de Wsw-werknemers. Uit informatie van Werkzaak Rivierenland is gebleken dat zij met de FNV op 21 februari een akkoord hebben bereikt over compensatie voor de sw-werknemers die in 2014 vanuit een tijdelijk contract in dienst zijn gekomen bij de Stichting Werkzaak Plus. Kern van het akkoord is dat de betrokken 225 werknemers per 1 januari 2018 onder Cao Wsw vallen, en dat zij gecompenseerd worden voor het verschil in arbeidsvoorwaarden tussen deze cao en de arbeidsvoorwaardenregeling die bij Werkzaak Plus geldt.
Gelet op genoemd akkoord zie ik geen aanleiding de Kamer over de verdere voortgang op de hoogte te houden.
Onderkent u dat de Participatiewet sociale werkvoorzieningen in een dusdanig benarde financiële positie heeft gebracht dat de financiële krapte afgewenteld wordt op de werknemers? Zo ja, bent u bereid hier wat aan te doen?
Op 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd. Tegelijkertijd gaat het budget dat voor de Wsw beschikbaar is omlaag. Enerzijds hangt dat samen met de daling van het aantal Wsw-ers. Omdat het aantal afneemt, is er immers minder budget nodig. Anderzijds wordt er stapsgewijs een efficiency-korting doorgevoerd, waardoor het bedrag per Wsw’er elk jaar minder wordt. Met andere woorden, het budget voor de Wsw gaat omlaag door de daling van het volume (volume-effect) en door een daling van het budget per Wsw’er (prijs-effect).
Het is aan de gemeenten en de Sw-sector om te bepalen hoe zij omgaan met de efficiency-korting van het Wsw-budget. De VNG en het Ministerie van SZW hebben afgesproken om de werkelijke volumes en uitgaven op het terrein van de Wsw te volgen en om na te gaan hoe die zich verhouden ten opzichte van de onderliggende aannames voor de berekening van de (fictieve) Wsw-budgetten. Binnenkort komt de tweede rapportage van deze Thermometer Wsw beschikbaar.
In hoeverre is het bij beschut werk toegestaan om werkgeverschap aan een privaatrechtelijke rechtspersoon over te dragen? Moet beschut werk niet ook als een schijnconstructie gezien worden waarmee de CAO sociale werkvoorziening wordt ontdoken?
De Participatiewet kent geen bepalingen over werkgeverschap en arbeidsvoorwaarden. Beschut werkplekken kunnen bij alle denkbare werkgevers worden ingevuld. Beschut werk is niet aan te merken als een schijnconstructie voor zover er geen sprake is van strijd met de wet. De Cao Wsw is alleen van toepassing op mensen die op grond van de Wsw een arbeidsovereenkomst hebben gesloten met de gemeente.
Bent u bereid om onafhankelijk te laten onderzoeken welke constructies bij sociale werkvoorzieningen in Nederland worden toegepast, welke gevolgen dit heeft voor de werknemers qua arbeidsvoorwaarden en in hoeverre deze constructies aan de wet voldoen?
Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven is de uitvoering van Wet sociale werkvoorziening (Wsw) gedecentraliseerd naar gemeenten; dat is ook het geval met de Participatiewet, en daarmee de invulling van het instrument beschut werken. Vanuit deze verantwoordelijkheid heeft Cedris de bij vraag 4 genoemde inventarisatie gehouden, en zal zij over de uitkomsten daarvan in gesprek gaan met de FNV. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om het gevraagd onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren.
Het bericht dat de carrière van postdocs van toeval aan elkaar hangt |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Carrière postdocs hangt van toeval aan elkaar»?1
Ja
Deelt u de analyse van de onderzoekers dat de toegenomen internationalisering, een terugtredende overheid, de komst van meer externe partijen waarmee de universiteiten samenwerken, de nadruk op prestaties en het gegeven dat er steeds meer op output gefinancierd word, indringende gevolgen heeft voor de arbeidsvoorwaarden voor mensen die aan de universiteit werken? Welke stappen gaat u ondernemen om de positie van postdocs te verstevigen?
Om een antwoord te geven op vraag 2 en vraag 3 wil ik teruggrijpen op de brief aan de Tweede Kamer van 11 januari 2017 (Kamerstuk 31 288, nr. 569), waarin uw Kamer is geïnformeerd over nieuwe maatregelen in het talentbeleid van OCW. Daarin is beschreven dat de academische cultuur vooral gericht is op een wetenschappelijke loopbaan op basis van geboekte onderzoeksresultaten in een internationaal competitieve omgeving. Dit levert druk op om zoveel mogelijk publicaties op naam te hebben. Het kan ertoe leiden dat veel universitaire medewerkers zich zo veel mogelijk op onderzoek richten. In het hoger onderwijssysteem hangt de carrière immers vaak af van het aantal publicaties en de competitie voor de schaarse onderzoeksmiddelen wordt steeds groter.
Hoe de omgevingsfactoren uitwerken op de arbeidsvoorwaarden is de verantwoordelijkheid van de werkgever. De aanpak in het talentbeleid is erop gericht de kwaliteit en continuïteit van onderwijs en onderzoek blijvend te garanderen en een divers loopbaanbeleid binnen de universiteiten te entameren. In deze context volg ik hoe universiteiten omgaan met het aantal flexibele dienstverbanden. Ik respecteer echter de verantwoordelijkheid van de universiteiten voor hun personeelsbeleid en arbeidsvoorwaarden. Postdocs worden over het algemeen aangetrokken voor een kortdurend specifiek onderzoek (van een tot vier jaar) met een bijhorende tijdelijke financiering, waarbij in veel gevallen extern tijdelijk geld is verworven. Door de tijdelijke financiering is er doorgaans alleen ruimte voor een tijdelijk dienstverband.
Daarbij vind ik het van belang dat de universiteit een aantrekkelijke werkgever is en ben ik blij dat universiteiten in de cao hebben afgesproken dat zij werk maken van het terugdringen van variabele en tijdelijke dienstverbanden van 30% naar 22%. Dat betekent ook dat er een grens moet zijn aan het aantal flexbanen, maar het is duidelijk dat het aantal vaste banen schaars is en de concurrentie groot. Er gaat de komende jaren meer geld rechtstreeks van het ministerie naar de universiteiten vanuit de middelen die vrijkomen uit het studievoorschot. Hierover maken we kwaliteitsafspraken. Instellingen moeten scherpe keuzes maken waaraan zij willen gaan werken. Ik ga er vanuit dat het aanstellen van extra docenten voor de instellingen een prioriteit is in de besteding van middelen, zoals ook eerder in de Strategische Agenda is opgenomen.
Op het punt van het arbeidsethos kom ik terug bij vraag 6.
Deelt u de mening dat door de tijdelijke contracten postdocs geen sterke positie binnen de universiteit hebben, waardoor ze zich nauwelijks verbonden voelen met de universiteit en dat dit geen gunstig effect heeft op het arbeidsethos van de postdocs? Vindt u dat flexcontracten op universiteiten moeten verdwijnen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inzicht om hoeveel postdocs, die de wetenschap verlaten vanwege hun zwakke positie of omdat ze een flexcontract hebben, het gaat?
Nee
Bent u van mening dat de onzekerheid van postdocs bijdraagt aan de werkdruk van postdocs? Kunt u dit toelichten?
Werkdruk is vooral een kwestie die speelt tussen werkgever en werknemer en kan meerdere oorzaken hebben. Ik verwacht dat een goed werkgever de dialoog aangaat tussen medewerkers, leidinggevenden en het CvB, tussen vakgroepen, tussen faculteiten en ook tussen universiteiten, zodat er duidelijkheid ontstaat over ieders rol en verwachtingen. Ik zie het als de verantwoordelijkheid van de instellingen om voorstellen te ontwikkelen die de werkdruk bij hun medewerkers verminderen.
In de laatste cao Nederlandse Universiteiten is daarover de afspraak gemaakt dat alle universiteiten in 2017 een plan van aanpak maken voor werkdruk, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de omstandigheden op een zo laag mogelijk niveau in de organisatie. Dit kunnen bijvoorbeeld de specifieke problemen van een groep als de postdocs zijn.
Welk effect verwacht u dat de zwakke positie van postdocs heeft op de kwaliteit van wetenschap en onderwijs door postdocs?
Voor wetenschappelijke functies gelden benoemingseisen waaraan een kandidaat moet voldoen. Deze eisen zijn erop gericht de uitstekende kwaliteit van het wetenschap en onderwijs in Nederland te handhaven of te verhogen. Uit het recente advies van de KNAW «De aantrekkelijkheid van Nederland als onderzoeksland» blijkt dat Nederland een aantrekkelijk land is voor wetenschappelijke onderzoekers. Ook in dit advies wordt beschreven dat de kwaliteit van het onderzoek hoog is, de onderzoeksinfrastructuur uitstekend en dat Nederland goede arbeidsvoorwaarden biedt en een prettige leefomgeving. Deze positie willen we ook in de toekomst handhaven. Voor tijdelijke dienstverbanden die universiteiten bieden, geldt dat het vaak om een uitdagende, afwisselende baan gaat, met zowel wetenschappelijke als maatschappelijke impact. Deze functies bieden de mogelijkheid om te werken aan (interdisciplinaire) academische ontwikkeling en om een groot netwerk op te bouwen. Ik heb geen reden om te twijfelen aan het arbeidsethos van postdocs en de kwaliteit van hun prestaties. Omdat een postdoc-positie tijdelijk is, is aandacht voor opleiding en carrièreplanning van groot belang. In de cao Nederlandse universiteiten wordt expliciet aandacht besteed aan het arbeidsmarktperspectief voor onderzoekers met een tijdelijk dienstverband, waartoe de meeste postdocs behoren. Zo is er tijd en ruimte voor het schrijven van subsidieaanvragen en kan er ruimte worden geboden om kwalificaties voor onderwijs te verwerven.
Ik ga ervan uit dat een goede werkgever postdocs ook kennis laat maken met het loopbaanbeleid. Niet iedereen met een tijdelijk dienstverband bij een universiteit kan doorgroeien naar een vast dienstverband. Voor deze personen is het van belang dat de instelling hen begeleidt bij het zoeken naar een (wetenschaps-) carrière buiten de universiteit.
Compensatieregeling zwangere ZZP’ers |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de facebookpagina «20.000 zwangere ZZP'ers zijn wachten beu»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wanneer zal de ministeriële regeling, die is aangekondigd in de brief van 17 oktober 2017 van uw voorganger, worden gepubliceerd in de Staatscourant?2
In zijn brief van 17 oktober 2017 heeft mijn ambtsvoorganger aangekondigd dat hij voornemens was om een compensatieregeling te treffen voor vrouwelijke zelfstandigen die zijn bevallen tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008. In deze brief heeft hij de hoofdlijnen geschetst van deze ministeriële regeling. Ook heeft hij opgemerkt dat de voorgestelde regeling op uitvoerbaarheid moet worden getoetst door het UWV en de Belastingdienst. Het UWV heeft de regeling op uitvoerbaarheid getoetst en treft momenteel de benodigde voorbereidingen ter implementatie en uitvoering van de regeling. De Belastingdienst heeft de beoordeling op uitvoerbaarheid recent afgerond.
Naar aanleiding van deze uitvoerbaarheidstoetsen heb ik de regeling aangepast. Bij de Begrotingsbehandeling in december 2017 heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor de termijn van de openstelling van de regeling. Ik heb destijds toegelicht dat ik het wenselijk vond dat de compensatie binnen betrekkelijk korte tijd nog in 2018 wordt verstrekt en dat ik daarom gekozen had voor een aanvraagtermijn van drie maanden. Uit de uitvoerbaarheidstoets van de Belastingdienst is echter naar voren gekomen dat het onwenselijk is om de uitbetaling van de compensaties af te ronden in 2018. De compensatie zal nu vanaf 1 januari 2019 worden uitgekeerd. Uitbetaling zal dus in het eerste kwartaal van 2019 plaatsvinden. Dit is nodig om redenen van zorgvuldigheid. De compensatie is een inkomensvoorziening. Hierdoor telt de compensatie op bij het (gezins-)inkomen van de vrouwen. Dit kan gevolgen hebben voor toeslagen, zoals huur- en zorgtoeslag. Om terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen, wordt de compensatie daarom in het nieuwe belastingjaar uitgekeerd. Vrouwen kunnen dan tijdig de extra inkomsten doorgeven aan de Belastingdienst.
Mijn streven is om de regeling in maart te publiceren in de Staatscourant en in werking te laten treden op 15 mei 2018.De aanvraagtermijn zal lopen tot 1 oktober 2018. Daarmee is de aanvraagtermijn verruimd naar vierenhalve maand. Nu de uitbetalingen niet meer afgerond kunnen worden in 2018, is er immers geen noodzaak meer om de aanvraagtermijn te beperken tot drie maanden. Ik kom met deze verruiming van de aanvraagtermijn mede tegemoet aan de wens die is geuit tijdens de begrotingsbehandeling.
Wat is de reden dat de ministeriële regeling nog niet is gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u communiceren met de groep die recht heeft op de compensatieregeling, temeer omdat mogelijke rechthebbenden maximaal drie maanden na publicatie van de regeling de tijd hebben om de regeling aan te vragen?
Het UWV zal belast worden met de uitvoering van de regeling. Daarom zal het UWV ook de communicatie over de regeling op zich nemen.
Het UWV zal in ieder geval voorzien in de volgende informatie.
Op de website van UWV komt alle informatie over de regeling die van belang is voor vrouwen die de compensatie willen aanvragen, bijvoorbeeld informatie over de aanvraagprocedure en aanvraagtermijn. Verder zal het UWV de regeling regelmatig via social media onder de aandacht blijven brengen.
Daarnaast zal het UWV de regeling onder de aandacht brengen van verschillende belangenorganisaties, waar vrouwen uit de doelgroep van de compensatieregeling mogelijk lid van zijn. Deze belangenorganisaties kunnen hun achterban dan op hun beurt weer voorzien van informatie over de regeling.
Mijn ministerie zal deze communicatie van het UWV ondersteunen, bijvoorbeeld door rond de publicatie van de regeling een persbericht uit te brengen en door aandacht te geven aan de regeling op de eigen sociale mediakanalen.
Waar in de begroting van 2018 zijn middelen gereserveerd voor de compensatieregeling? Hoe hoog is deze reservering?
Ten tijde van het opstellen van de SZW-Begroting 2018 is, vooruitlopend op de uitwerking van de compensatieregeling, een reservering van € 38 mln. op artikel 99 (nominaal en onvoorzien) opgenomen.