Het bericht ‘LNV overrompelt schapenboeren: zeedijk telt maar half voor Mestwet’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «LNV overrompelt schapenboeren: zeedijk telt maar half voor Mestwet»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de schapenboeren overrompelt heeft met een aanscherping van de Mestwet?
Er is geen sprake van aanscherping van de mestregelgeving. Vanwege een aantal gerechtelijke uitspraken, waaronder van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, kunnen de dijken niet als tot het landbouwbedrijf behorende gronden worden gezien omdat de pachters niet de feitelijke beschikkingsmacht hebben. Deze grond kan derhalve niet als tot het pachtende bedrijf behorende landbouwgrond worden aangemerkt. Naar aanleiding van deze uitspraken is, na overleg met LTO, Wetterskip Fryslân en Unie van Waterschappen, een beleidsregel opgesteld met als doel dat het mogelijk bleef om de waterkeringen te zien als grond die wel meetelt voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (betalingsrechten), de Mestverwerkingsplicht en de Grondgebonden Groei Melkveehouderij, namelijk door daarop de regels van natuurterrein van toepassing te laten zijn. Deze beleidsregel bleek echter tot onduidelijkheid te leiden voor de gebruikers van de primaire waterkeringen, mede ten aanzien van het begrip «feitelijke beschikkingsmacht». Daarom zal in 2018 de beleidsregel niet worden uitgevoerd. Ik ben in gesprek met betrokken partijen om na te gaan hoe met waterkeringen en de beperkingen daarop in het mestbeleid moet worden omgegaan, mede gezien de gerechtelijke uitspraken.
Kunt u aangeven op welke wijze, met wie en wanneer u overleg heeft gevoerd om de aanpassing van de Mestwet vorm te geven?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meer gebieden en boeren in Nederland die door deze aanscherping in de knel komen?
Wat vindt u van de gevolgen van deze maatregel dat pachters de schapen waarschijnlijk weg moeten doen en dat de dijkhectares weer door het waterschap beheerd moeten gaan worden, wat tot een kostenstijging voor het waterschap en daarmee de burgers zal leiden?
Klopt het, zoals in het artikel omschreven, dat deze ingreep een reactie is op de ontdekking van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van afzet van koeienmest op sommige dijken? Kunt u in beide gevallen een toelichting geven waar de ingreep dan vandaan komt?
Deelt u de mening dat als de NVWA een constatering doet, de NVWA dan moet handelen en overgaan tot het bestraffen van niet toegestane activiteiten in plaats van de wetgeving aan te passen?
Kunt u aangeven waar deze reflex vandaan komt?
Bent u bekend met het feit dat als mensen overtredingen op de Mestwet willen melden bij de NVWA, zij hier niet terecht kunnen?
Ik vind het positief dat mensen die overtredingen van de Meststoffenwet zien in hun omgeving, dit melden bij de brancheorganisatie en bij de NVWA. Dit draagt bij aan de benodigde cultuuromslag in de sector. Het beeld dat mensen hiervoor niet terecht zouden kunnen bij de NVWA, herken ik niet. De NVWA staat open voor signalen of meldingen die betrekking hebben op overtredingen of fraude met mest in brede zin. Dat betekent niet dat alle meldingen door de NVWA zelf kunnen worden opgepakt middels toezichts- of handhavingsacties. Na een melding vindt een risicobeoordeling plaats om na te gaan welke actie nodig is. Zolang een melding niet anoniem is gedaan, zet de NVWA zich ervoor in om de afhandeling van een melding altijd terug te koppelen aan degene die de melding heeft gedaan. Als uit een reactie blijkt dat iets toch niet goed is gegaan, dan wordt de melding opnieuw in behandeling genomen.
Wat vindt u van het feit dat meldingen worden doorverwezen naar andere instanties?
Dat sommige meldingen worden doorgezet naar andere instanties heeft te maken met de belegde verantwoordelijkheden in het toezicht. Bepaalde meldingen, zoals over stankoverlast bij het uitrijden vanuit de opslag van mest, worden doorgezet naar de Omgevingsdiensten of de politie, omdat het geurbeleid en het toezicht op de inrichting een gemeentelijke verantwoordelijkheid is. In sommige gevallen worden meldingen over het uitrijden van mest doorgezet naar de politie, omdat die daarin ook handhavend kan optreden; daarover bestaan afspraken tussen de NVWA en de politie. Meldingen die onder de verantwoordelijkheid van de NVWA vallen, worden uiteraard niet doorverwezen naar een andere instantie maar na een risicobeoordeling door de NVWA zelf opgepakt.
Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen inzake mestfraude over de afgelopen 12 maanden?
De afgelopen 12 maanden zijn circa 30 signalen van vermoedelijke mestfraude binnengekomen. Daarnaast komen diverse signalen over mestzaken binnen die niet meteen op fraude hoeven te duiden.
Het bericht: ‘Woningstichting FCB ‘not amused’ over opstelling Knops’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Woningstichting FCB «not amused» over opstelling Knops»?1
Ja.
Is het waar dat u de woningbouwstichting Fonds Collectieve Belangen (FCB) heeft laten weten dat u niet voornemens bent om garanties te verstrekken die de sociale woningbouw kunnen faciliteren? Zo ja, waarom?
In de afgelopen jaren heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties veelvuldig en uitvoerig contact gehad met de Bonairiaanse woonstichting Fundashon Cas Bonairiano (FCB) over de financieringsproblematiek van nieuwbouw van sociale huisvesting op Bonaire. Het probleem van FCB was dat zij naar eigen zeggen niet in staat was om een laagrentende lening aan te trekken, waardoor de huur van de nieuwe woningen te duur werd voor de beoogde sociale doelgroep. In de week van 8 januari jl. heb ik tijdens mijn bezoek aan Bonaire voor het eerst zelf met de directeur van FCB over deze problematiek gesproken. Ik heb hem toen gemeld dat de noodzaak van voldoende sociale woningbouw voor mij evident is en dat ik graag zou willen kijken op welke wijze mijn ministerie zou kunnen bijdragen aan een oplossing van dit probleem. Hij was blij met deze mogelijkheid.
Een aantal door FCB aangedragen oplossingen had daarbij niet mijn voorkeur. Zo stelde FCB graag een garantie te ontvangen vanuit de rijksoverheid op de benodigde lening van ca. 36 miljoen USD. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 12 april 2018 (Kamerstuk 34 775 IV, nr. 37) heb ik reeds stilgestaan bij de redenen waarom dit niet de voorkeur heeft. Deze redenen heb ik eerder dit jaar ook gedeeld met de directeur van FCB in een persoonlijk gesprek. Het kabinet betracht zoveel mogelijk terughoudendheid bij het aangaan van nieuwe garanties. Daar waar alternatieven mogelijk zijn, moeten die eerst worden verkend. Een andere optie die FCB daarop heeft aangedragen is die van subsidie, zijnde een bijdrage in de onrendabele top én de infrastructuur. FCB heeft in dat kader gesteld graag een beroep te doen op de regionale envelop waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 19 februari 2018 (Kamerstuk 29 697, nr. 42). Dergelijke middelen kunnen echter maar één keer ingezet worden. Gelet op de diverse andere economische, sociale en maatschappelijke uitdagingen waarvoor Bonaire zich gesteld ziet, acht ik het daarom noodzakelijk om te bezien of er geen andere slimme alternatieven bestaan die de realisatie van betaalbare sociale huisvesting kunnen bewerkstelligen, waardoor er ruimte ontstaat voor een bredere investeringsagenda. In tegenstelling tot hetgeen gesteld werd door de directeur van FCB in zijn brief aan de voorzitter van het College voor de Rechten van de Mens ben ik daarbij dus niet op zoek naar de goedkoopste oplossing voor de Nederlandse overheid, maar naar het grootst mogelijke effect voor Bonaire met de middelen die daarvoor beschikbaar zijn.
Op 22 januari 2018 heb ik in Den Haag in dat kader een goed en constructief vervolggesprek gevoerd met de directeur van FCB en vertegenwoordigers van een tweetal Europees Nederlandse woningcorporaties. De afspraak die wij toen gezamenlijk hebben gemaakt is dat we zouden verkennen op welke wijze Nederlandse corporaties een bijdrage zouden kunnen leveren aan de realisatie van betaalbare sociale huisvesting op Bonaire. De grote en dringende maatschappelijke behoefte aan sociale huisvesting op Bonaire vraagt om een meer structurele oplossing waarbij de bouw, het beheer en de exploitatie van de 500 woningen geborgd is in de komende jaren. Om daaraan te kunnen voldoen acht ik het noodzakelijk om tot een totaalplan te komen waaraan zowel corporaties, FCB, als het openbaar lichaam zich kunnen committeren. Dit vergt tevens dat taken, rollen en verantwoordelijkheden helder belegd zijn en dat duidelijke afspraken over de financiering, uitvoering en fasering worden vastgelegd. De uitwerking van een dergelijk plan maakt onderdeel uit van de ingezette verkenning.
Sindsdien heeft FCB helaas via de media diverse malen laten blijken dat zij – in tegenstelling tot de gemaakte afspraken van januari – niet wil samenwerken met een Nederlandse corporatie en dat zij de woningen zonder hulp van Europees Nederland wil bouwen. Dit blijkt ook uit de brief van FCB aan het College voor de Rechten van de Mens waarnaar wordt verwezen in het aangehaalde bericht. Ik vind het jammer dat FCB er niet voor heeft gekozen de eventuele zorgen bij de eerder gemaakte afspraken eerst te delen met haar veronderstelde partners, zijnde het ministerie en de betrokken corporaties. Daarmee heeft FCB haar partners ook niet in de gelegenheid gesteld om in gezamenlijkheid te bezien op welke wijze die kennelijke zorgen zouden kunnen worden weggenomen. De huidige opstelling van de directeur van FCB maakt dan ook dat ik de mogelijkheid om op korte termijn in gezamenlijkheid tot een constructieve oplossing te komen voor de nieuwbouw van sociale huisvesting op Bonaire somber inschat. Dat betreur ik ten zeerste.
Op 4 mei jl. heb ik alsnog een brief van FCB ontvangen waarin zij hun kennelijke zorgen voor het eerst nader aan mij hebben toegelicht. Ik zal de komende periode gebruiken om mij hier verder in te verdiepen en opnieuw in contact treden met FCB.
Ik heb ook vernomen dat FCB inmiddels in gesprek is met diverse andere partijen over de financiering van de nieuwbouw van sociale woningen. FCB zou daarbij tevens van mening zijn dat zij de nieuwbouw alsnog zonder ondersteuning van Europees Nederland kan realiseren. Hoe dit zich verhoudt tot de eerder door FCB beargumenteerde forse tekorten op de businesscase is mij niet bekend. Ook daar zal ik mij graag nader over laten informeren.
Wat is de rol van woningbouwcorporaties uit Europees-Nederland bij de volkshuisvesting op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba?
Op dit moment is er geen rol voor een Europees Nederlandse woningcorporatie op Bonaire. De lokale woonstichting FCB had tot eind 2016 een samenwerkingsovereenkomst met een Nederlandse corporatie, welke vooral gericht was op de professionalisering van de organisatie. Deze samenwerkingsovereenkomst is eind 2016 verlopen en nadien niet vernieuwd.
Op Saba hebben het openbaar lichaam, de lokale woonstichting OYOHF en de Nederlandse corporatie Woonlinie eind 2015 een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin Woonlinie een groeiende rol op zich neemt voor het beheer en onderhoud van de woningen van OYOHF. Woonlinie heeft in 2015 zelf ook 20 woningen gebouwd op Saba en bouwt de komende jaren nog eens 20 nieuwe sociale huurwoningen op Saba. De samenwerking verloopt naar tevredenheid van alle betrokken partijen. Met deze ontwikkelingen is de kwaliteit en kwantiteit van sociale huisvesting en het onderhoud daarvan op Saba ook op de langere termijn gewaarborgd.
Woonlinie was tot eind 2014 ook actief op Sint Eustatius. Deze samenwerking is gestopt toen het bestuurscollege aangaf zich niet aan de eerder overeengekomen afspraken te willen houden. Met de komst van de regeringscommissaris zoekt het openbaar lichaam weer actief de samenwerking op met een Nederlandse woningcorporatie om hen te ondersteunen in de lokale opgave. Daartoe worden momenteel verkennende gesprekken gevoerd. Hoe die ondersteuning eruit zal zien, wordt momenteel verder uitgewerkt en is onderdeel van gesprek.
Hoe groot is het woningtekort op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba op dit moment? Kunt u dit uitsplitsen naar de sociale woningbouw, particuliere huur en koop?
Het woningmarktbeleid betreft een eilandelijke taak. De informatie die mij ter beschikking staat laat het volgende beeld zien. Uit de Woonvisie Bonaire CN 2011–2015, welke is opgesteld in opdracht van het bestuurscollege, zou blijken dat er behoefte is aan circa 500 extra sociale woningen. Sinds 2011 heeft FCB (met behulp van subsidie door BZK) 76 nieuwe sociale huurwoningen en 25 sociale koopwoningen gerealiseerd. De woonvisie Sint Eustatius 2012–2015 liet zien dat er 80 inschrijvingen waren op de lijst van woningzoekenden in het sociaal segment. In de woonvisie kon door ontbreken van aanvullende data echter niet inzichtelijk worden gemaakt hoeveel woningen er precies bij moesten komen. Recentere versies van de woonvisies van Bonaire en Sint Eustatius zijn niet aanwezig. De woonvisie Saba 2016–2020 laat zien dat met de realisatie van de 20 te bouwen woningen door Woonlinie ook op langere termijn kan worden voorzien in de aanwezigheid van voldoende sociale woningbouw.
Deelt u de mening dat de woningnood in Caribisch Nederland zo spoedig mogelijk moet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Welke instrumenten en welke middelen hebben de openbare lichamen om het woningtekort aan te pakken? Zijn deze instrumenten en middelen voldoende om de grote woningproblemen het hoofd te bieden? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Het woningmarktbeleid betreft zoals gesteld een eilandelijke taak. Op 18 april 2017 heeft de Eerste Kamer der Staten-Generaal de «Wet Maatregelen Huurwoningmarkt Caribisch Nederland» aangenomen. Deze wet is op uitdrukkelijk verzoek van het openbaar lichaam Bonaire tot stand gekomen, uiteraard met instemming van Saba en Sint Eustatius. Het wetsvoorstel beoogt een modernisering van de bestaande wet- en regelgeving en heeft tot doel het reguleren van een betrouwbare, duurzame en betaalbare woningmarkt van goede kwaliteit op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De wet regelt onder andere de mogelijkheid tot invoering van een (vereenvoudigd) huurpuntenstelsel, waarbij woningwaardering plaatsvindt op basis van de kwaliteit in plaats van de oorspronkelijke bouwkosten. De exacte invulling van het huurpuntenstelsel dient te worden vastgesteld bij eilandsverordening door de eilandsraad. Daarmee wordt ook de mogelijkheid geboden tot differentiatie per eiland, aangezien elk eiland zijn eigen specifieke woningmarkt kent. Dit was ook de wens van Saba en Sint Eustatius. Tot op heden heeft geen van de openbare lichamen – ondanks intensieve ondersteuning door mijn ministerie – de noodzakelijke verordeningen door de eilandsraad laten vaststellen. De inwerkingtreding van de wet is daarom in overleg met de openbare lichamen uitgesteld. Dit neemt niet weg dat de openbare lichamen wel de mogelijkheden in handen hebben om zelf uitvoering te geven aan een sociaal woningmarktbeleid. Met invoering van het puntenstelsel krijgen sociale woonstichtingen mogelijk ook meer investeringsruimte. Huurders in oudere woningen die wel meer kunnen betalen, maar dat nu niet mogen volgens de huidige wetgeving, gaan dan immers via stapsgewijze huurverhoging een realistischere huur betalen. Die extra opbrengsten dekken dan voor een deel de huidige tekorten op huren van bewoners in woningen die recenter zijn gebouwd en dus een hogere investering met zich meebrachten.
Hoe verhoudt de problematiek van de sociale woningbouw zich tot de armoede in Caribisch Nederland? Bent u het eens dat opeenhoping van sociaaleconomische problemen voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt momenteel onderzoek gedaan naar het sociaal minimum. Woonlasten zullen uiteraard ook deel uitmaken van dit onderzoek. Ik acht het van belang om te komen met een integrale reactie op dit onderzoek, juist om een opeenhoping van sociaaleconomische problemen tegen te gaan. De openbare lichamen zijn via een klankbordgroep betrokken bij het onderzoek. Ook de kabinetsreactie op het onderzoek zal met betrokkenheid van de openbare lichamen worden opgesteld.
Een door Oxfam Novib en een Hamas-activist georganiseerde workshop |
|
Joël Voordewind (CU), Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat de heer Abou Amin Rashed, van wie het kabinet eerder verklaarde dat hij betrokken was bij organisaties die fondsen wierven voor Hamas1 en volgens andere bronnen zelfs behoort tot de Europese top van Hamas2, blijkens een Facebookbericht van 16 april 20183 in samenwerking met Oxfam Novib een workshop heeft georganiseerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee. De bijeenkomst is georganiseerd door United Civilians for Peace (UCP) – samenwerkingsverband tussen Oxfam Novib en PAX. Volgens UCP heeft de heer Rashed geen rol gespeeld bij de organisatie hiervan. Het betrof een openbare bijeenkomst, waarvoor UCP uitnodigingen heeft verstuurd. De heer Rashed heeft volgens UCP geen persoonlijke uitnodiging ontvangen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet betrokken geweest bij de organisatie van de bijeenkomst of het uitnodigingsbeleid.
Kunt u nagaan wie het initiatief heeft genomen voor deze activiteit? Heeft Oxfam Novib de heer Rashed uitgenodigd, of is Oxfam Novib betrokken bij een activiteit waartoe de heer Rashed het initiatief heeft genomen?
De heer Rashed was geen initiatiefnemer, was niet betrokken bij de organisatie en was volgens UCP niet persoonlijk uitgenodigd. Oxfam Novib geeft aan dat Oxfam Novib noch UCP bij activiteiten betrokken is geweest waartoe de heer Rashed het initiatief heeft genomen.
Klopt de bewering van de heer Rashed dat bij deze workshop afgevaardigden van de Nederlandse regering aanwezig waren? Zo ja, wie en met welk doel?
Nederland zet zich in voor versterken van de Palestijnse economie, ook in Gaza. Hiertoe werkt Nederland onder meer samen met het maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven. Om deze reden was er een stagiair van BZ aanwezig, evenals medewerkers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Zij waren niet bekend met de aanwezigheid van de heer Rashed en hebben hem ter plekke ook niet gesproken.
Heeft de Nederlandse regering direct of indirect financieel of logistiek bijgedragen aan deze workshop of aan het project waar deze workshop deel van uitmaakte?
De Nederlandse regering heeft niet bijgedragen aan deze bijeenkomst.
Hoeveel geld ontvangt Oxfam Novib in 2017 en 2018 direct of indirect van het kabinet of heeft Oxfam Novib direct of indirect ontvangen ten behoeve van activiteiten die in 2017 en 2018 plaatsvinden of reeds plaats hebben gevonden?
In 2017 en 2018 heeft Oxfam Novib tot dusver een totaalbedrag van 39,76 miljoen euro van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen voor verschillende noodhulp en ontwikkelingsprogramma’s. In diens jaarverslag 2016–17 is te lezen dat Oxfam Novib 17,84 miljoen euro van de EU heeft ontvangen.
Is dit kabinet, net als het vorige, van mening dat financiële middelen van de overheid niet mogen bijdragen aan het propageren van BDS (Boycott, Divestment and Sanctions), of aan activiteiten die dit propageren, zoals verwoord in de brief d.d. 7 juli 20164, die de Kamer ontving naar aanleiding van de aangenomen motie over het niet financieren van organisaties die via hun doelstellingen of activiteiten een boycot van Israël nastreven of bevorderen?5
Ja. Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Hiermee wordt tevens gevolg gegeven aan de eerdere motie Van der Staaij en Voordewind over het aanmoedigen van economische relaties tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven (Kamerstuk nummer 23432–363). Het kabinet ondersteunt de internationaal georganiseerde oproep van de BDS (Boycott, Divestment and Sanctions)-beweging niet. Het kabinet hanteert daarom de strikte lijn dat het geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren. Daarbij dient overigens opgemerkt te worden dat uitlatingen of bijeenkomsten van de BDS-beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering. Vanzelfsprekend mogen ontvangers van financiering zich niet schuldig maken aan discriminatie of aanzetten tot haat en/of geweld.
Het bericht ‘Financiële administratie voor velen een worsteling’ |
|
Eppo Bruins (CU), Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Financiële administratie voor velen een worsteling»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Wat is uw reactie op de verontrustende cijfers van het Nibud-onderzoek waaruit blijkt dat ruim veertig procent van de Nederlanders moeite heeft met de financiële administratie, met name door de veelheid aan automatische incasso’s en de toenemende digitale communicatie vanuit bedrijven en de overheid?
De bevindingen uit dit rapport vind ik zorgelijk. Het rapport onderschrijft het belang van het op orde hebben en houden van de financiële administratie. Het is een belangrijke voorwaarde om betalingsachterstanden en rood staan te voorkomen. Opvallend vind ik ook de bevinding dat niet alleen ouderen, maar ook juist de 18–35 jarigen tot de risicogroepen horen. Het feit dat zij opgroeien in een digitale wereld betekent dus niet dat zij daardoor automatisch ook hun digitale post beter op orde hebben.
De aanbevelingen van het Nibud vind ik goed en concreet. Mensen, bedrijven en instanties kunnen ze oppakken en ermee aan de slag.
Zijn er naar uw mening maatregelen nodig en mogelijk om verborgen incasso’s beter inzichtelijk te maken voor mensen?
Bij automatische incasso wordt door een consument toestemming gegeven aan een bedrijf om geld van zijn/haar rekening af te schrijven. Een automatische incasso kan eenmalig zijn, maar ook periodiek, bijvoorbeeld bij abonnementen. Uit het Nibud-rapport blijkt dat soms lopende abonnementen worden vergeten vanwege automatische incasso’s en het af en toe voor komt dat bepaalde rekeningen niet kunnen worden betaald door automatische incasso’s (28% van de respondenten). Ik ben het eens met het Nibud dat het primair de verantwoordelijkheid is van de consument om zelf na te gaan welke abonnementen er nog lopen en dat het aanbeveling verdient dat consumenten eens per jaar al hun abonnementen langslopen en zich afvragen of zij nog gebruik maken van de dienst of het product die ze afnemen en per automatische incasso betalen. Ook adviseert het Nibud consumenten om bij het afsluiten van het abonnement/contract in de agenda te noteren wanneer de verplichte looptijd of proeftijd afloopt en het abonnement/contract (stilzwijgend) wordt verlengd. Op dat moment kan de consument er bewust voor kiezen om het abonnement/contract al dan niet door te laten lopen. Tot slot kunnen consumenten bij hun bank of in hun internetbankieren-omgeving incasso-overzichten terugvinden of opvragen, zodat in een oogopslag te vinden is welke bedrijven en instellingen periodiek van hun rekening incasseren. Wijzer in geldzaken geeft op haar website tips en een checklist om geldzaken op orde te brengen en overzichtelijk te houden.
Wat is uw reactie op het oordeel van het Nibud dat juist ook jongeren moeite hebben om hun financiële administratie te organiseren? Welke mogelijkheden ziet u om deze groep te helpen en te voorkomen dat jongeren hierdoor in de schulden belanden?
Het hebben van overzicht over je financiële situatie is de basis voor de financiële keuzes die je maakt en kunt maken, zeker als je 18 wordt.
Het is van belang dat kinderen op jonge leeftijd financiële vaardigheden aanleren, zowel thuis als op school. Het Nibud adviseert ouders en scholen aandacht te besteden aan financiële opvoeding. Ik wijs in dit verband graag op initiatieven van Wijzer in geldzaken, waarin het Ministerie van Financiën samen met SZW en partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid, onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten bundelen om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen.
Zo besteedt Wijzer in geldzaken tijdens de Week van het geld, jaarlijks in maart, aandacht aan financiële vaardigheden van kinderen en jongeren. Ook werkt Wijzer in geldzaken in een consortium samen met Nibud, Diversion en Vecon en levert input aan docententeams in het kader van curriculum.nu om te bezien op welke wijze financiële vaardigheden in het toekomstige onderwijsprogramma voor het basis- en het voortgezet onderwijs zouden kunnen worden opgenomen.
Vanuit de subsidieregeling armoede en schulden steun ik projecten die als doel hebben om de financiële vaardigheden van jongeren te versterken zodat ze in hun financiële zelfstandigheid als volwassene sterk staan. Voorbeelden van de projecten zijn: Moneyways van Diversion, maar ook de geldplannen van het Nibud. Scholen kunnen deze programma’s betrekken in het onderwijs om zo de jongeren voor te bereiden op hun financiële zelfstandigheid. Het kunnen bijhouden van de eigen financiële administratie is hier een belangrijk onderdeel van.
Ook gemeenten pakken, in het kader van preventie van schulden, hun rol op om schulden onder jongeren tegen te gaan. In verschillende gemeenten zijn vrijwilligers actief die mensen en jongeren bijstaan in het op orde brengen van hun financiële administratie. Voorbeelden hierbij zijn de vrijwilligers van SchuldHulpMaatje, Humanitas en talrijke andere vrijwilligers.
Ook geven gemeenten of aan de gemeente gelieerde organisaties, zoals kredietbanken, voorlichting aan scholieren over omgaan met geld en het voorkomen van schulden.
Deelt u de mening dat er altijd de optie moet zijn om rekeningen kosteloos per post te ontvangen? Welke mogelijkheden heeft u om dit te bevorderen?
Het in rekening brengen van papieren post, zoals aanmaningen is iets wat we niet kunnen tegenhouden. Het gaat er om, zo blijkt uit het onderzoek van het Nibud, hoe mensen omgaan met hun post en overzicht hebben over hun inkomsten en uitgaven. Gelukkig geeft het Nibud hier ook handvatten voor.
Bedrijven hebben zelf natuurlijk ook belang dat hun post wordt gelezen en rekeningen worden betaald. Hier richten bedrijven en organisaties hun communicatie en dienstverlening aan hun klanten op in. Er zijn bedrijven die bewust bezig zijn hoe ze met hun klanten communiceren en hierbij gedragswetenschappelijke inzichten toepassen, zoals bij de vormgeving van brieven, het sturen van sms’en en default opties. Zo voert nu een aantal zorgverzekeraars een debiteurenbeleid dat rekening houdt met de omstandigheden waarin iemand verkeert. Deze aandacht juich ik toe.
Ik ondersteun de aanbevelingen van het Nibud aan bedrijven om meer rekening te houden met de niet digitaal vaardigen en juich het toe wanneer bedrijven dit oppakken.
Het Nibud roept gemeenten en bibliotheken op cursussen digitale vaardigheden aan te bieden. Deze aanbeveling vind ik ook heel belangrijk en ik zie dat het in de praktijk al gedaan wordt. Gemeenten en bibliotheken zijn actief om mensen die dat willen digitale trainingen te geven. Door heel het land zijn er klik&tik trainingen bij bibliotheken. De Koninklijke Bibliotheek heeft afspraken gemaakt met Digisterker, zodat bibliotheken de cursus «werken met de e-overheid» kunnen aanbieden. Cursisten leren hoe ze zaken met de overheid via internet snel en makkelijk kunnen regelen, zoals het aanvragen van toeslagen en aangifte van de belasting. En ik zie ook dat mensen zelf werken aan het oplossen van hun probleem. Door te leren hoe ze om kunnen gaan met digitalisering, kan het voor hen ook makkelijker worden.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak verborgen incasso’s leiden tot betalingsproblemen, stapeling van (incasso)kosten en schuldenproblematiek?
In het onderzoek van het Nibud wordt aangegeven dat het af en toe voorkomt dat bepaalde rekeningen niet kunnen worden betaald door automatische incasso’s (28% van de respondenten). Er zijn mij geen cijfers bekend over hoe vaak deze incasso’s leiden tot betalingsproblemen, stapeling van (incasso)kosten en schuldenproblematiek. Schulden ontstaan vaak door een combinatie van verschillende oorzaken. Dat kunnen gebeurtenissen in het leven zijn, maar ook kennis, vaardigheden en het gedrag van de schuldenaar zijn bepalend. Door het Nibud worden verschillende aanbevelingen gedaan ten aanzien van het gewenste gedrag voor het op orde krijgen en houden van een financiële administratie. Het onderzoek laat de relevantie van een geordende administratie zien. Consumenten met een geordende administratie hebben minder vaak betalingsachterstanden en staan minder vaak rood.
Wat is de stand van zaken van de uitwerking van het regeerakkoord ten aanzien van het incassoregister en de aanpak van misstanden bij incasso?
Ik heb u op 22 mei geïnformeerd over de brede schuldenaanpak van het kabinet. In deze brief wordt ook aandacht besteed aan het effectiever bestrijden van misstanden in de incassobranche en de inrichting van een incassoregister. Momenteel wordt geïnventariseerd welke problemen zich voordoen in de private incassobranche en welke oplossingsrichtingen hierbij horen. Om interventies zo effectief mogelijk te laten zijn, is het noodzakelijk dat er onder meer een gedegen probleemanalyse aan ten grondslag ligt. Hierbij wordt bekeken hoe een incassoregister kan bijdragen aan een eerlijke en transparante incassosector en welke randvoorwaarden en keuzes hiermee samenhangen. De bredere verkenning naar problemen in de incassobranche geeft richting aan de vormgeving van een incassoregister. Zodra de verkenning is afgerond, wordt u geïnformeerd over de vervolgstappen om de problemen in de incassobranche aan te pakken en hoe een incassoregister daarbinnen vormgegeven kan worden.
Het bericht ‘Kabinet zet koppositie ICT op het spel, waarschuwt Eelco Blok’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Arne Weverling (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kabinet zet koppositie ICT op het spel, waarschuwt Eelco Blok»?1
Ja.
Herkent u zich in de bewering van de heer Blok dat het kabinet het ontbeert aan een langetermijnvisie op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT)? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een goede uitgangspositie op het gebied van digitalisering. De vaste en mobiele netwerken in Nederland zijn van wereldklasse en worden continu verbeterd om te voldoen aan nieuwe eisen. De AMS-IX, een van de belangrijkste internetknooppunten ter wereld, bevindt zich in ons land. Ook heeft Nederland, internationaal gezien, een hoogopgeleide beroepsbevolking en lopen consumenten vaak voorop in het omarmen van nieuwe digitale toepassingen. Bovendien kennen we in Nederland een lange traditie van samenwerking, bijvoorbeeld tussen bedrijven, wetenschappers en overheden. Deze goede uitgangspositie blijkt ook uit de ranglijsten van zowel het World Economic Forum als de Europese Commissie2.
We mogen echter niet op onze lauweren rusten. Digitalisering is namelijk onder andere nodig op terreinen als de zorg, mobiliteit en het openbaar bestuur. Om de komende jaren voorop te kunnen lopen, bevat het regeerakkoord de nodige ambities en acties bevat als het gaat om digitalisering:
Om onze ambities en de opgaven uit het Regeerakkoord te realiseren en de Nederlandse positie op het gebied van digitalisering verder uit te bouwen, komt het kabinet voor de zomer met de Nederlandse Digitaliseringsstrategie. Deze strategie bevat de langetermijnvisie en acties waarmee het kabinet gezamenlijk aan de slag gaat om koploper te worden van Europa.
Herkent u zich in de bewering van de heer Blok dat het kabinet de koppositie van Nederland op het gebied van ICT op het spel zet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de door het kabinet te nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland digitaal koploper wordt, zo ook beoogd in «Vertrouwen in de toekomst, regeerakkoord 2017–2021»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u de voorgenomen data met betrekking tot de veilingen van de 700, 2100 en 3500 megahertzbanden (en de onderlinge samenhang tussen de beoogde veilingmomenten) vóór de Voorjaarsnota 2018 aan de Kamer te kunnen sturen, zoals eerder door de Kamer aan u verzocht in de motie-Weverling c.s. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 677)?
Ja.
Verwacht u de Kamer uiterlijk in het zomerreces 2018 te kunnen informeren over de oplossingsrichtingen om de 3,5 gigahertzband landelijk beschikbaar te stellen, zoals eerder door de Kamer aan u verzocht in de motie-Van den Berg/Graus (Kamerstuk 24 095, nr. 433)? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is reeds bekend in welke vorm en met welke voorwaarden de veiling van de 5G-frequenties zal worden ingericht?
Zoals beschreven in de beantwoording van de vragen van het lid Van der Lee worden keuzes over de voorwaarden gemaakt na het besluit van de Europese Commissie over de voorgenomen fusie tussen T-Mobile en Tele2, en een advies van de ACM (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1103). In het Algemeen Overleg Telecom van 15 februari jl. heb ik uw Kamer vervolgens gemeld de voorwaarden voor de veiling van de 700 MHz-, 1400 MHz-, en 2100 MHz-frequenties, voor zover die niet afhankelijk zijn van voornoemde besluit en advies, alvast vast te leggen in het Actieplan Digitale Connectiviteit, welke ik uw Kamer nog voor de zomer wil toesturen.
Wanneer ontvangt de Kamer de aangekondigde nationale digitaliseringsstrategie?
Uw Kamer zal de Nederlandse Digitaliseringsstrategie voor de zomer ontvangen.
De onvindbaarheid van donorvaders |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Spermadonoren, maak jezelf vindbaar voor je kinderen»?1
Ja
Deelt u de mening dat donorkinderen altijd toegang zouden moeten hebben tot basisinformatie over hun afkomst, ook als de anonieme donorvader geen contact wil?
Nee, ik deel deze mening niet. Voor de inwerkingtreding van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) in 2004 was het mogelijk om ei- en zaadcellen anoniem te doneren. Er moet rekening gehouden worden met afspraken die ten tijde van de donatie zijn gemaakt met donoren. De keuze van donoren van voor 2004 om anoniem te blijven, moet worden gerespecteerd.
Wat vindt u ervan dat donorvaders zelf veel moeite moeten doen om vindbaar te zijn voor hun donorkinderen, terwijl de (fertiliteits)klinieken reeds in 2004 de verplichting hadden om de gegevens van de donoren, die op dat moment bij hen beschikbaar waren, over te dragen aan de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb), met als doel om donorvaders vindbaar te maken?
Ik betreur het dat er een aantal donoren zijn die moeite moeten doen om vindbaar te zijn voor donorkinderen. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 maart 2018 heb ik aangegeven dat de Sdkb (Kamerstuk 30 486, nr.17) in overleg is met de beroepsgroep en de fertiliteitsklinieken om nadere afspraken te maken over de handelwijze bij verzoeken van donorkinderen, verwekt voor 2004, om persoonsidentificerende gegevens van de donor. Ook anonieme donoren zullen dan door de Sdkb worden benaderd. Ik heb de verwachting dat deze afspraken een bijdrage zullen leveren aan de vindbaarheid van (anonieme) donoren. Daarnaast kunnen donoren van voor 2004 zich gratis inschrijven in de Fiom KID-DNA databank, zodat zij vindbaar zijn voor donorkinderen.
Deelt u de mening dat, als een donorvader openstaat voor contact, klinieken proactief moeten handelen en alles op alles dienen te zetten om te zorgen dat donorkinderen en donorvaders met elkaar in contact kunnen komen?
Ik vind dat alle belanghebbenden gezamenlijk de donorkinderen moeten ondersteunen bij hun zoektocht naar hun donor. Daarom juich ik het toe dat de Sdkb, de (fertiliteits)klinieken en de beroepsgroep afspraken maken over het aanleveren van gegevens van de donor (zie het antwoord bij vraag 3).
Klopt het dat mannen vóór 2004 niet altijd bewust anoniem sperma hebben gedoneerd, maar dat anoniem doneren destijds gebruikelijk was? Zo ja, is het dan niet gerechtvaardigd alle mannen die voor 2004 anoniem sperma hebben gedoneerd, te benaderen met de vraag of zij (nog steeds) hechten aan anonimiteit of dat zij openstaan voor contact met hun donorkinderen?
In de jaren 60 en 70 werd strikte geheimhouding aangeraden, ook naar het donorkind toe. Door veranderende wetenschappelijke inzichten en maatschappelijke ontwikkelingen kwam deze geheimhouding ter discussie te staan.
Op basis van de afspraken die de Sdkb maakt met de beroepsgroep en de (fertiliteits)klinieken zullen ook anonieme donoren, waarnaar een donorkind op zoek is, worden benaderd door de Sdkb en gevraagd worden of zij anoniem willen blijven of niet. De Sdkb zal de donor niet benaderen als bekend is of blijkt dat de donor een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend rond de inwerkintreding van de Wdkb of daarna. Uit deze geheimhoudingsverklaring moet altijd blijken dat de donor kennis heeft genomen van de Wdkb, maar desondanks anoniem wenst te blijven.
Kunt u, gegeven de verschillende berichten over de misstanden bij (fertiliteits)klinieken, de stelling in uw brief onderbouwen dat (fertiliteits)klinieken wel te goeder trouw gehoor hebben willen geven aan de verplichtingen die voortvloeiden uit de overgangsbepaling (artikel 12) van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb)2
In mijn brief van 23 maart 2018 heb ik aangegeven dat de overgangsbepaling in de Wdkb (artikel 12) verschillend is geïnterpreteerd door (fertiliteits)klinieken. Ik ga er daarbij vanuit dat de klinieken te goeder trouw hebben gehandeld. Sommige klinieken hebben de gegevens van alle donoren doorgegeven, anderen alleen van nog actieve donoren en weer andere alleen de gegevens van donoren die bekend wilden zijn. Deze laatste groep heeft geen gegevens van anonieme donoren doorgegeven, omdat zij de afspraken met donoren over anonimiteit wilden nakomen.
Bent u bereid om zelf spermadonoren die vóór 2004 sperma hebben gedoneerd op te roepen om hun DNA af te staan en zich in te schrijven in de Fiom KID-DNA Databank, zodat hiermee ook vanuit het kabinet het belang van het recht van kinderen om hun vader te kennen wordt onderstreept?3
In het kader van het Actieplan ondersteuning donorkinderen zijn Stichting Donorkind, Stichting Donor Detectives NL/BE, Defence for Children, Fiom, Sdkb en VWS gezamenlijk bezig met de communicatie gericht op het oproepen van anonieme donoren om zich bekend te maken. Afhankelijk daarvan zal ik bezien of ik hierin een rol kan spelen.
Bent u bereid om, naast donorvaders, ook donorkinderen de mogelijkheid te bieden om zich kosteloos in te schrijven in de Fiom KID-DNA Databank, zodat zij in ieder geval de mogelijkheid hebben om in contact te komen met eventuele halfbroers en -zussen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb besloten de inschrijving in de FIOM KID-DNA databank voor donorkinderen, verwekt voor 2004, niet te vergoeden. Destijds werd geheimhouding rond gameetdonatie aangeraden, niet alleen in het belang van de ouders maar ook voor het welzijn van het kind. Anoniem doneren was dan ook gebruikelijk. Inmiddels zijn de inzichten hieromtrent veranderd. Dat is de reden dat mijn ambtsvoorganger het Actieplan ondersteuning donorkinderen in gang heeft gezet. Ik ben van mening dat met dit actieplan adequate ondersteuning wordt geboden aan donorkinderen, verwekt voor 2004.
Het bericht dat de vader van een ontvoerd kind alimentatie moet betalen |
|
Michiel van Nispen (SP), Foort van Oosten (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vader Jeroen moet alimentatie betalen voor ontvoerd kind»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat iemand die zijn kind verliest door een Internationale Kinderontvoering vervolgens geconfronteerd kan worden door het Nederlandse Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) met beslaglegging op het loon? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw zorgen. Een internationale kinderontvoering is een diep ingrijpende gebeurtenis voor de achterblijvende ouder en voor het kind. Dit kind wordt geconfronteerd met de plotselinge verstoring van zijn leefomgeving, in veel gevallen het traumatische verlies van het contact met de andere ouder en de onzekerheid die zich voordoet bij het aanpassen aan een nieuwe situatie. Het is in het belang van het kind dat beide ouders het ouderschap (kunnen) blijven uitoefenen. Het verlies van contact met de achterblijvende ouder kan ingrijpende gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het kind, zijn basisvertrouwen en het vermogen om zelf duurzame relaties aan te gaan. Ook voor de achterblijvende ouder is het schrijnend om het contact met het kind te verliezen. Als deze ouder vervolgens geconfronteerd wordt met een alimentatieplicht, mogelijk zelfs afgedwongen door loonbeslag, wordt de situatie voor die ouder pijnlijker.
Tegelijkertijd rust op iedere ouder de verplichting om bij te dragen aan de zorg en opvoeding van zijn kind(eren). Wangedrag van de andere ouder, zoals kinderontvoering, doorbreekt die verplichting in beginsel niet. Dat geldt zowel in internationale situaties als binnen Nederland, zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem.2
Bij internationale inning van alimentatie spelen met name de volgende verdragen een rol: het Verdrag van New York inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud uit 1956, het Haags verdrag inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen uit 1973 en het Haags Alimentatieverdrag 2007. Het LBIO is wettelijk aangewezen als verzendende en ontvangende instelling in het kader van deze verdragen. Zij heeft ook de taak alimentatie te innen.
Het LBIO toetst bij ieder verzoek of alle benodigde juridische stukken aanwezig zijn en of het verzoek (kennelijk) aan de vereisten van het verdrag voldoet. Indien het LBIO een verzoek ontvangt van een buitenlandse Verdragsinstantie om alimentatiebetalingen op gang te brengen, wordt de alimentatieplichtige altijd eerst aangeschreven om te komen tot vrijwillige betaling/een minnelijke oplossing. Ruim 50% van de betalingen wordt vervolgens vrijwillig voldaan aan het LBIO. In het geval er niet vrijwillig betaald wordt, zal het LBIO een exequaturprocedure (verlof tot tenuitvoerlegging) starten om de buitenlandse beslissing als nog ten uitvoer te leggen.
De Haagse verdragen uit 1973 en 2007 zien op de erkenning en tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen. Deze verdragen kennen een limitatieve opsomming van weigeringsgronden voor de erkenning en tenuitvoerlegging. Zo kan erkenning of tenuitvoerlegging van een buitenlandse alimentatiebeslissing worden geweigerd als in de procedure waarin deze tot stand is gekomen fundamentele procedurele beginselen zijn geschonden (het recht van verdediging) of als de uitspraak onverenigbaar is met de openbare orde. Dit laatste ziet dan op strijd met fundamentele beginselen van ons recht. Het in stand laten van kinderalimentatieverplichtingen ondanks wangedrag van de ex-partner is op zich niet in strijd met fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde. De tenuitvoerlegging van zo’n beslissing kan dan ook niet op die grond worden geweigerd.
Zoals ook toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Personen- en familierecht van 16 mei jongstleden ben ik met het LBIO in gesprek gegaan om te bekijken op welke wijze de huidige praktijk verbeterd kan worden, binnen de beperkte mogelijkheden die de verdragen daartoe bieden. Ik zie een verbetering op de volgende drie punten:
De rechter kan met de bezwaren enkel rekening houden als dat past binnen de kaders van de toepasselijke verdragen.
Hoeveel kinderen worden jaarlijks ontvoerd naar het buitenland door een van de ouders? In hoeveel gevallen wordt de achterblijvende ouder verplicht tot het betalen van de kosten van levensonderhoud van het ontvoerde kind?
Ouders waarvan hun kind door de andere ouder naar het buitenland worden ontvoerd, kunnen zich wenden tot de Ca. Bij de Ca zijn vorig jaar 76 zaken binnengekomen van ontvoeringen vanuit Nederland naar het buitenland. De Ca noch het LBIO houden een registratie bij van het aantal zaken waarin de achterblijvende ouder verplicht wordt tot het betalen van de kosten van levensonderhoud van een ontvoerd kind. Het LBIO geeft wel aan dat het weinig voorkomt dat achterblijvende ouders na een internationale kinderontvoering worden verplicht tot het betalen van alimentatie.
Vindt u het wenselijk dat iemand die het slachtoffer is van een onrechtmatige situatie, zoals bij kinderontvoering voor de achterblijvende ouder het geval is, zonder enige toets van het LBIO of de Nederlandse rechter, geconfronteerd mag worden met claims die opgelegd zijn door een buitenlandse rechter? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen teneinde dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij het innen van alimentatie door het LBIO gekeken naar de omstandigheden van het geval of voert het LBIO slechts uit wat de buitenlandse rechter bepaald heeft? Zo ja, waarom wordt hiervoor gekozen? Deelt u de mening dat in evident onrechtmatige situaties, zoals bijvoorbeeld bij een internationale kinderontvoering, geen sprake zou moeten zijn van het een op een doorgeleiden van de vordering tot alimentatie waarbij het LBIO als doorgeefluik fungeert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bezien of er meer ruimte kan komen voor het LBIO teneinde onredelijke alimentatieverzoeken uit het buitenland te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in een casus als deze, diplomatieke bijstand verleend? Zo nee, waarom niet en zo ja, kan daar iets over worden gezegd?
Bij kinderontvoeringen naar niet-verdragslanden zet het Ministerie van Buitenlandse Zaken op verzoek van de Ca een verzoek tot teruggeleiding door aan de lokale autoriteiten in het land waar het kind en de ontvoerende ouder verblijven. Dit verzoek wordt ondersteund door de ambassade. De ambassade zal, indien nodig, aandacht blijven vragen voor het verzoek. Ook kan in sommige zaken de ambassade contact onderhouden met de ontvoerende ouder en met het ontvoerde kind. Bij kinderontvoeringen naar verdragslanden is er over individuele zaken rechtstreeks contact tussen de Ca’s. In het geval een ouder bij een kinderontvoering naar een ander verdragsland hulp vraagt aan de Nederlandse ambassade, kan de ambassade consulaire bijstand verlenen, bijvoorbeeld informatie verstrekken over lokale organisaties die de ouder behulpzaam kunnen zijn. Naast genoemde consulaire bijstand is er geen diplomatieke rol.
Het bericht dat er geen extra geld beschikbaar is voor de ambulantisering van de ggz |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen extra geld beschikbaar voor ambulantisering»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er voor de opbouw van ggz-voorzieningen in de wijk een tekort aan financiële middelen is, terwijl 300 miljoen euro van het ggz-budget uit 2017 niet is uitgegeven? Kunt u dit toelichten?
Tijdens het debat van 18 april jl. over de zorg aan personen met verward gedrag, heb ik naar aanleiding van vragen over de onderuitputting in het macrokader voor de geestelijke gezondheidszorg toegezegd uw Kamer hierover nader schriftelijk te informeren. Ik heb u naar aanleiding van deze toezegging op 4 mei jl. een brief gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 407) waarin ik ben ingegaan op de systematiek. Die ziet er in het kort als volgt uit. Het Ministerie van VWS stelt de hoogte van het macrokader voor alle medische sectoren vast waarmee het maximum aan de zorguitgaven is bepaald. Zorgverzekeraars maken jaarlijks een eigen raming van de verwachtte ggz-zorg en kopen op basis daarvan zorg in bij zorgaanbieders. De kostenraming door zorgverzekeraars kan afwijken van wat VWS als maximum in het macrokader heeft vastgesteld. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en sturen daarnaast door het sluiten van contracten met zorgaanbieders op de kwaliteit en doelmatigheid van zorg. Zorgverzekeraars zijn niet gehouden het hele bedrag uit het macrokader te besteden. Door te sturen op doelmatigheid kunnen – met inachtneming van de zorgplicht en de aanspraken van verzekerden – de uitgaven in de zorg worden beperkt en kunnen zorgverzekeraars, op basis van de door henzelf geraamde uitgaven, een lagere premie bij hun verzekerden in rekening brengen. Er worden dan immers naar verwachting minder zorgkosten gemaakt. Het geld ligt in dat geval niet «op de plank» bij de zorgverzekeraar maar komt via een lagere premie ten goede aan verzekerden. Soms kunnen deze middelen nodig zijn voor versterking van de reservepositie van zorgverzekeraars met het oog op toekomstige zorguitgaven. Voor verdere toelichting verwijs ik u naar de eerdergenoemde brief.
Staat u ervan te kijken dat zorgaanbieders geen afspraken met zorgverzekeraars hebben gemaakt over de opbouw van ggz-voorzieningen in de wijk, omdat zorgverzekeraars lieten weten dat hier niet genoeg geld voor beschikbaar was?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aantonen waar de 300 miljoen euro die over was van het budget in 2017 precies heen is gegaan? Is dit bedrag inmiddels al uitgegeven? Hebben de zorgverzekeraars wel of geen beschikking (gehad) over dit bedrag? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat niet goed te controleren is hoe de onderschrijding in de ggz tot stand is gekomen en waar dit bedrag, dat overgeheveld is naar 2018, terecht is gekomen? Wat gaat u eraan doen om hier verbetering in te brengen, zodat de Kamer hier ook zicht op heeft?
Ik wijs erop dat er geen sprake is van het overhevelen van financiële middelen in 2018. Het beschikbare macrokader (de financiële middelen die maximaal aan verzekerde zorg mogen worden uitgegeven) voor de ggz is in 2018 niet verlaagd. Ik heb u met mijn brief van 11 april 2018 (Kamerstuk 25 424, nr. 385) laten weten dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij zorgverzekeraars gerichte controles heeft aangekondigd en op basis van de uitkomsten zich zal beraden op verdere acties.
Hoe is het mogelijk dat zorgaanbieders van zorgverzekeraars te horen hebben gekregen dat er geen extra geld beschikbaar was, terwijl dit wel het geval was? Welke acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars alsnog het benodigde geld beschikbaar stellen voor de opbouw van voorzieningen in de wijk?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat zorgverzekeraars het bedrag van 300 miljoen euro hebben gebruikt voor het laag houden van de premies en nergens op de plank ligt? Bent u het ermee eens dat als dit waar is de zorgverzekeraars onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van de 300 miljoen, aangezien dit geld bestemd was voor zorgaanbieders? Wat gaat u ondernemen als dit waar blijkt te zijn?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat er meer toezicht nodig is op de uitgaven van zorgverzekeraars? Welke acties gaat u ondernemen om dit te realiseren?
Ik vind intensivering van het toezicht op de zorgplicht van belang in het kader van de wachttijdenproblematiek. Ik heb u in het antwoord op vraag 5 verwezen naar de acties van de NZa in dit licht.
Erkent u dat uw ingrijpen nodig is, omdat zorgverzekeraars kennelijk geen prikkel hebben om te investeren in voorzieningen in de wijk en de zorgaanbieders en patiënten hiervan de dupe worden?
Ik begrijp uit de quick scan dat de opbouw van de ambulante zorg hoog op de agenda staat en het merendeel van de aanbieders zich inzet om hier nog in 2018 verdere stappen in te zetten. Een meerderheid van de zorgaanbieders vindt bovendien dat de gemaakte afspraken voor 2018 meer perspectief geven voor het bieden van goede zorg. Dat neemt niet weg dat er verdere stappen nodig zijn.
Hoe is het mogelijk dat de afbouw van bedden in ggz-zorginstellingen nog steeds doorgaat na het zoveelste signaal dat de voorzieningen in de wijk niet met gelijke tred worden opgebouwd? Wat gaat u doen om de mensen die hierdoor nu tussen wal en schip vallen zo snel mogelijk te helpen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met de trend dat psychologen en psychiaters er steeds vaker voor kiezen zich als zelfstandige behandelaar bezig te houden met lichte problematiek, waardoor de zorginstellingen leeglopen en patiënten met zware complexe problematiek de dupe worden? Wat gaat u hieraan doen?
De NZa heeft dit probleem in haar Marktscan ggz over 2016 (Kamerstukken II, 2017–2018, 15 355) gesignaleerd. Ik betreur deze ontwikkeling en heb de inzet om de arbeidsmarktproblematiek mee te nemen in de bestuurlijke afspraken ggz. Het behouden van werknemers heeft ook te maken met het creëren van een aantrekkelijk werkklimaat en invulling van goed werkgeverschap.
Wat vindt u van de aanbeveling van Trimbos dat er tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars meer gewerkt zou moeten worden op basis van vertrouwen in plaats van beheersing met regels? Acht u dit mogelijk in het huidige stelsel, gezien het feit dat het belang van de zorgverzekeraars – om zo weinig mogelijk uit te geven – vaak lijnrecht tegen het belang van de zorgaanbieder staat? Wat gaat u doen om aan deze aanbeveling tegemoet te komen?4
Ik deel de opvatting niet dat het belang van zorgverzekeraars lijnrecht tegenover het belang van de zorgverlener staat. Zorgverzekeraars zijn zowel gehouden te letten op de doelmatigheid als de kwaliteit van de te leveren zorg. In het kader van de zorgplicht moeten zij waarborgen dat een verzekerde tijdig kwalitatief goede zorg kan krijgen. Daarnaast zijn in het Actieplan (Ont)Regel de Zorg, dat onlangs naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 515, nr. 424) afspraken gemaakt over het merkbaar verminderen van de ervaren regeldruk onder andere door het werken op basis van vertrouwen. Ik wil nog dit voorjaar met de partijen die betrokken zijn bij het Trimbos-rapport in gesprek gaan.
Haalt u ook de alarmerende boodschap uit de Trimbos quickscan dat de rek er in de ggz uit is? Geldt dit voor zowel het afbouwen van bedden in zorginstelling als voor de doorgeslagen doelmatigheid? Wordt het hierdoor steeds moeilijker om voorzieningen in de wijk binnen het budget op te bouwen? Wat gaat u ondernemen om deze vicieuze cirkel te doorbreken?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat miljoenen te besparen valt op dure medicijnen |
|
Joost Sneller (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen te besparen op dure medicijnen»?1 Wat vindt u hiervan?
Ja, ik ben bekend met het artikel. En ik ben blij dat er door middel van de introductie van biosimilars tegenwicht wordt geboden aan de soms hoge prijzen voor geneesmiddelen. Zie voorts de antwoorden op de volgende vragen.
Herkent u het beeld dat artsen minder vaak goedkopere biosimilars voorschrijven terwijl die even goed zijn?
Uit de laatste Monitor Dure Geneesmiddelen van de Nederlandse Zorgautoriteit blijkt dat artsen steeds vaker overgaan tot het voorschrijven van zogenaamde biosimilars. Dat zijn geneesmiddelen die gelijkwaardig zijn aan een origineel biologisch geneesmiddel, de zogenaamde originator. Deze goede ontwikkeling zullen wij de komende jaren blijven stimuleren.
Het voorschrijven van biosimilars is echter geen doel op zich. Het belangrijkste is dat de introductie van biosimilars concurrentie stimuleert, waardoor de prijzen dalen. Dit kan er ook toe leiden dat de originator uiteindelijk het goedkoopste middel is.
De mate waarin biosimilars worden voorgeschreven is daarmee niet de beste graadmeter: belangrijker is dat ziekenhuizen goede inkoopafspraken over biologische geneesmiddelen weten te maken en of ziekenhuizen er bij de keuze voor een biosimilar in slagen middels een goed introductieprogramma en een goede begeleiding van de patiënt de omzetting van originator naar een biosimilar succesvol weten door te voeren. Hiervoor is goede samenwerking tussen ziekenhuisapothekers, verpleegkundigen en medisch specialisten doorslaggevend. De «Toolbox biosimilars», ontwikkeld door de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuisapothekers (NVZA) en de Federatie Medisch Specialisten (FMS), biedt hier een handreiking voor. Ook is noodzakelijk dat de soms nog aanwezige onduidelijkheden en/of onterechte twijfels over de gelijkwaardigheid van biosimilars worden weggenomen, waarmee de acceptatie van biosimilars wordt vergroot. Vandaar dat het traject Biosimilars Op Maat (BOM), dat zich hierop richt, vanuit het Ministerie van VWS wordt gesubsidieerd (zie ook antwoord op vraag 4).
Herkent u het beeld, dat er een besparing van 350 miljoen per jaar te behalen is, wanneer artsen biosimilars zouden voorschrijven wanneer dat een even goed alternatief is?
Ik herken het beeld dat de inzet van biosimilars kan leiden tot een (forse) besparing op de uitgaven aan geneesmiddelen. Er wordt steeds meer gebruik gemaakt van biosimilars en er komen steeds meer biosimilars op de markt voor biologische geneesmiddelen waar het patent van is verlopen. Mede hierdoor zijn de prijzen van deze geneesmiddelen in beweging en verandert ook het besparingspotentieel continue. Tot welke besparing dit op dit moment kan leiden is mij daarom niet bekend. Vanwege de mogelijke besparingen vind ik het wel van groot belang om het gebruik van biosimilars te ondersteunen, zie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Welke inspanningen heeft u verricht om artsen hierop te wijzen? Welk effect heeft dit tot nog toe gehad?
Vooropgesteld wordt het doelmatig inkopen van geneesmiddelen door ziekenhuizen al gestimuleerd, o.a. door de bekostigingssystematiek van de medisch-specialistische zorg in Nederland. Dit geldt ook voor biologische geneesmiddelen.
Voorts, zoals in het artikel ook wordt aangehaald, is onlangs een subsidie verleend aan het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) voor de uitvoering van het BOM-traject. Het IVM voert dit project uit samen met de Initiatiefgroep Biosimilars Nederland. In dit traject worden ziekenhuizen op hun verzoek op maat ondersteund bij o.a. het informeren van medisch-specialisten, verpleegkundigen, ziekenhuisapothekers én patiënten over de gelijkwaardigheid van biosimilars. Ook kunnen zij ondersteunen bij het ontwikkelen van intern beleid voor biologische geneesmiddelen. De eerste geluiden vanuit de ziekenhuizen over de start van dit traject zijn positief.
Daarnaast vindt er regelmatig uitwisseling met een groot aantal veldpartijen op het gebied van biosimilars plaats. Hierin wordt ook gesproken over de wijze waarop partijen het gebruik van de goedkoopste biosimilar of originator verder kunnen stimuleren.
Het gebruik van biosimilars wordt steeds gewoner, met name doordat steeds meer medisch specialisten en patiënten ervaring opdoen met deze geneesmiddelen. Als partijen zich blijven inspannen zal met de tijd ook de koudwatervrees afnemen. Door middel van trajecten als het BOM-traject proberen wij dit zo veel mogelijk aan te jagen.
In het vergroten van de kennis over en de toepassing van biologische geneesmiddelen, en biosimilars in het bijzonder, hebben niet alleen wij, maar alle partijen die direct of indirect betrokken zijn bij het gebruik van deze geneesmiddelen een verantwoordelijkheid. Het is dan ook goed om te zien dat niet alleen wij, maar vooral ook andere partijen in het veld zich inzetten om geneesmiddelen voor iedereen betaalbaar en toegankelijk te houden.
Wat gaat u doen om de reputatie van biosimilars te verbeteren, zodat wanneer medicijnen precies even goed werken, de goedkopere variant wordt voorgeschreven?
Zie antwoord vraag 4.
Oesterbanken voor de haven van Terschelling |
|
Maurits von Martels (CDA), Harry van der Molen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de toename van Japanse Oesters in de Waddenzee en de vorming van oesterbanken die invloed hebben op stromingen onder andere in de haven van Terschelling?
Ja.
Wordt er onderzoek gedaan naar de oesterbanken voor de haven van Terschelling? Zo ja, wanneer verwacht u hiervan de uitkomsten?
Ja. De oesterbanken in de Waddenzee worden in het kader van de Wettelijke Onderzoek Taken Visserij gemonitord. De oesterbanken voor de haven van Terschelling maken deel uit van deze monitoring. Deze oesterbanken worden volgens de planning dit voorjaar opnieuw ingemeten door Wageningen Marine Research. De rapportage over deze metingen verwacht ik eind van dit jaar.
Bent u ermee bekend dat de gemeente Terschelling in de toekomst forse problemen verwacht met de toegankelijkheid van de haven en daarmee voor de reddingsdiensten door deze exoten?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De gemeente Terschelling is verantwoordelijk voor het op diepte houden van de gemeentelijke haven waar ook de reddingsdienst ligt afgemeerd. Het op diepte houden van de vaargeul, inclusief het op diepte houden van de ligplaats van de veerboten (veerhaven) voor de veerdienst Harlingen – Terschelling, is de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat. De oesterbanken liggen op de Plaat buiten de vaargeul en veerhaven. De oesterbanken hebben daarmee geen invloed op de diepte van de vaargeul, de veerinrichtingen en de dienstregeling van de veerdienst naar Terschelling. In dat kader voorzie ik ook geen problemen voor de toegankelijkheid van de haven.
Klopt het dat pas in 2029 rijksmiddelen beschikbaar zijn om de laad- en losinrichtingen aan te passen of te vervangen? Kunnen de in 2019 in de vaart te nemen nieuwe veerboten zonder problemen functioneren met de bestaande laad- en losinrichtingen?
Nee, dat klopt niet. Rijkswaterstaat gaat vanaf 2019 groot onderhoud uitvoeren aan de veerinrichtingen, onder andere de damwanden, terreinen en laad- en losinrichtingen. Daarnaast wordt op dit moment al gewerkt aan het geschikt maken van de infrastructuur voor de nieuwe schepen van Rederij Doeksen.
Kunt u garanderen dat de veer kan blijven functioneren, gezien het Rijk verantwoordelijk is voor het onderhoud van de geulen voor de veerdienst naar Terschelling?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Bent u het ermee eens dat er iets gedaan moet worden tegen deze groeiende oesterbanken om de diepgang van de haven te behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kan en gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat u op basis van de Wet Natuurbescherming een vaarverbod overweegt bij zandbanken in de Waddenzee waar zeehonden verblijven? Zo ja, om welke redenen? Heeft dit gevolgen voor de veerverbindingen?
Op basis van de Wet natuurbescherming kan, als dit gewenst is voor de bescherming van zeehondenmoeders en hun jongen, een zandbank tijdelijk worden afgesloten. Dan wordt op grond van Wet natuurbescherming een bij eb droogvallende plaat geheel of gedeeltelijk als niet te betreden en niet te bevaren gebied aangewezen gedurende de periode dat zeehondenmoeders er hun jongen grootbrengen (15 mei – 1 september). Op dit moment zijn geen nieuwe aanwijzingen voor sluitingen voorzien.
De procedure die gevolgd wordt bij de aanwijzing van een gesloten gebied voor zeehonden staat beschreven in de Leidraad aanwijzing artikel 20 Natuurbeschermingswet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 791).
De gesloten gebieden voor zeehonden liggen buiten de vaargeulen waar de veerboten langsvaren, zodat dit geen gevolgen heeft voor de veerverbindingen.
Klopt het dat de grijze zeehond als doelsoort toegevoegd wordt bij de duinen van Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland als aanwijzing onder de Habitatrichtlijn en wat is hier volgens u de toegevoegde waarde van, aangezien voor de grijze zeehond de Waddenzee en de Noordzeekust al als leefgebied zijn aangewezen?
De Grijze zeehond is in het ontwerpwijzigingsbesluit «Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden» als habitatsoort toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit Duinen van Texel, Duinen van Vlieland, Duinen van Terschelling en Duinen van Ameland.
Uit vaste jurisprudentie over de toepassing van de Habitatrichtlijn blijkt dat soorten die in een Habitatrichtlijngebied voorkomen, moeten worden aangewezen, mits in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig. De resultaten zijn verwerkt in het genoemde ontwerpwijzigingsbesluit. Uit onderzoek dat is verricht voor het wijzigingsbesluit bleek dat het leefgebied van de Noordzeepopulatie Grijze zeehonden zich uitstrekt tot de randen van de duinen van de Waddeneilanden. De prioriteit van de bescherming in de duinen van Terschelling ligt bij het gebruik als hoogwatervluchtplaats in de late winter en het vroege voorjaar door moeders met jongen. In deze periode gebruiken de Grijze zeehondenmoeders en hun jongen soms, bij uitzonderlijke weersomstandigheden met harde wind en hoge waterstanden, de duinen als hoogwatervluchtplaats.
De gevolgen voor de Waddeneilanden zijn zeer beperkt. Het gaat er in het bijzonder om dat het gebruik door grijze zeehonden ongestoord kan plaatsvinden. Ook vanuit de soortenbescherming is dat reeds noodzakelijk (artikel 3.5, tweede lid, Wet natuurbescherming).
De toegevoegde waarde van deze aanwijzing is dat het instrumentarium van de Wet natuurbescherming kan worden ingezet om de benodigde rust voor Grijze zeehondenmoeders en hun jongen te bieden in de genoemde weersituatie. De uitvoering van de diverse maatregelen van de afzonderlijke beheerplannen van de Waddeneilanden vindt door de betrokken provincies plaats in overleg met alle betrokken belanghebbenden. Zo kunnen rustgebieden voor de grijze zeehonden tijdelijk worden afgesloten conform de afgesproken lijn voor het afsluiten van (potentieel) broedgebied van strandbroeders.
Welke gevolgen heeft deze aanwijzing voor de Waddeneilanden?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht van Omroep Brabant dat omstreden zelfmoordpoeder wekenlang te koop was op Marktplaats |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het omstreden zelfmoordpoeder wekenlang te koop was op Martkplaats?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit ongewenst en onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Zeker voor mensen die zich in een kwetsbare periode van hun leven bevinden, is het niet wenselijk dat het beeld kan zijn ontstaan dat bepaalde stoffen voor zelfdoding gebruikt kunnen worden en dat deze stoffen voor hen gemakkelijk verkrijgbaar zijn. Het is wetenschappelijk aangetoond dat het verhogen van de drempel voor het verkrijgen van dergelijke stoffen, een preventief effect heeft.
Welke verantwoordelijkheid ligt er bij digitale platforms, zoals Marktplaats, om te voorkomen dat voor dergelijke stoffen geadverteerd kan worden?
Op basis van de Europese Richtlijn Online Handel (Richtlijn 2000/31/EG) dienen digitale verkoopplatforms te acteren, wanneer meldingen binnenkomen over advertenties die mogelijk in strijd zijn met de gebruikersvoorwaarden. Dit heeft Marktplaats gedaan door de meldingen serieus te nemen. Zo geeft Marktplaats aan de advertenties te hebben verwijderd en contact te hebben opgenomen met de NVWA, toen signalen binnenkwamen over het bestaan van de advertenties.
Op welke wijze wordt er toezicht gehouden om te voorkomen dat dergelijke stoffen op platforms zoals Marktplaats verkocht kunnen worden? Welke rol speelt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierin?
Het is afhankelijk van het beoogde doel van de stof, op welke wijze toezicht wordt gehouden op het bezitten of verhandelen van stoffen. Zo stellen verordeningen in de levensmiddelenwetgeving dat verkopers van levensmiddelen zich dienen te registreren bij de NVWA. Ook worden in etiketteringsverordeningen eisen gesteld aan de verkoop van levensmiddelen op afstand (bijv. online), zoals de verplichting om de NAW-gegevens (Naam, Adres en Woonplaats) van de verantwoordelijke voor het product bij de advertentie te plaatsen. Toezichthouders kunnen een bezoek brengen aan (particuliere) verkopers om te bezien of de werk-/verkoopomgeving waar de stof ligt opgeslagen of wordt verhandeld voldoet aan levensmiddelen- en Arbowetgeving en geen risico meebrengt voor consument of verkoper. Ook kan de toezichthouder ingrijpen als de chemische stoffen op onjuiste wijze verpakt worden en kan de Inspectie van de Leefomgeving toezicht houden op de opslag.
Hoe staat het met de verkenning of en hoe de levering gereguleerd kan worden van middelen waarvan bekend is dat zij voor een zelfdoding gebruikt zouden kunnen worden?
Wanneer verwacht u duidelijkheid te hebben over deze verkenning? Deelt u de mening dat hierover snel duidelijkheid moet zijn?
De verkenning naar mogelijkheden om de levering te reguleren van stoffen die gebruikt kunnen worden voor zelfdoding wordt op dit moment uitgevoerd. Ik zal u nog dit voorjaar informeren over de uitkomsten van de verkenning.
Hogere beloningen aan de top van Van Lanschot |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kritiek op forse verhoging loon top Van Lanschot»?1
Ja.
Klopt het dat het loon van de top van Van Lanschot Kempen stijgt met 20 tot 25 procent en dat de bestuursvoorzitter 1,5 miljoen euro gaat verdienen?
De CEO van Van Lanschot Kempen ontving over 2017 een totale beloning van € 1,24 miljoen. Belangrijkste componenten waren: € 779.250 aan vaste beloning in cash, € 225.000 aan vaste beloning in aandelen, en € 220.850 aan pensioenbijdrage. De overige statutaire bestuurders ontvingen een totale beloning van € 800.000, waaronder € 443.750 aan vaste beloning in cash, € 200.000 aan vaste beloning in aandelen, € 135.188 aan pensioenbijdrage. De CEO en overige statutaire bestuurders ontvangen geen variabele beloning. 2
De raad van commissarissen van Van Lanschot Kempen heeft voorgesteld om voor 2018 het vaste salaris in aandelen en de pensioenbijdrage van de CEO en de overige statutaire bestuurders te verhogen. Het vaste salaris in aandelen wordt voor de CEO verhoogd van € 225.000 naar € 387.500, en voor de overige statutaire bestuurders van € 200.000 naar € 312.250. De pensioendotatie wordt voor de CEO verhoogd van € 200.850 naar € 348.000, en voor de overige statutaire bestuurders van € 135.188 naar € 225.000. Hierover zal tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van 31 mei a.s. worden gestemd.3
Onder variabele beloningen wordt in het kader van de regelgeving over beloningen in de financiële sector, waaronder het bonusplafond, verstaan beloningen waarvan de toekenning afhankelijk is van het bereiken van bepaalde doelen of van het zich voordoen van bepaalde omstandigheden. Of de beloning in cash, aandelen of andere vermogensbestanddelen wordt toegekend is daarbij geen criterium.
Uit welke componenten bestaat de voorgestelde loonstijging? Klopt het dat de beloningen in aandelen toenemen? Vallen deze onderdelen onder de variabele beloningen en wordt hiermee dus de bonuswet (wederom) omzeild?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de gebruikte benchmark en wat zijn de zogenaamde «peers» in de vergelijking? Klopt het dat deze bedrijven veel groter zijn, een groter balanstotaal hebben en/of meer medewerkers, zodat de vergelijking in het voordeel uitvalt van de top van Van Lanschot?
De raad van commissarissen van Van Lanschot Kempen heeft een substantiële verhoging voorgesteld van de beloning van de bestuurders. Ik vind die verhoging opvallend en zeer fors. Forse salarisverhogingen voor bestuursleden van financiële instellingen dragen niet bij aan het herstel van vertrouwen in de financiële sector.
Ik vind het belangrijk dat financiële ondernemingen zich rekenschap geven van hun maatschappelijke functie bij het opstellen van hun beloningsbeleid en het vaststellen van individuele beloningen. De raad van commissarissen en in het verlengde daarvan de aandeelhouders zijn verantwoordelijk voor het beloningsbeleid en beloningen van bestuurders van financiële ondernemingen. Het is aan de raad van commissarissen van Van Lanschot Kempen om zich daarover te verantwoorden en maatschappelijk draagvlak voor het beloningsbeleid te creëren, en aan de aandeelhouders om hier een beslissing over te nemen.
De raad van commissarissen van Van Lanschot Kempen heeft in haar persbericht aangegeven dat de beloning is vergeleken met die van andere vermogensbeheerders in West-Europa, andere banken in Nederland (ING, ABN AMRO, Rabobank en NIBC) en Nederlandse beursgenoteerde bedrijven buiten de bankensector (o.a. ASML, KPN en NN Group).4
Het is mijns inziens een terechte vraag of het gepast is om een relatief kleine Nederlandse bank te vergelijken met grote multinationals die aan de AEX zijn genoteerd. Ik zal dan ook, mede ter uitvoering van de motie Ronnes5, in gesprek gaan met de sector om tot een aanscherping te komen van de definitie van het maatschappelijk draagvlak en de maatschappelijke context voor het beloningsbeleid in de Code banken (en de Code Verzekeraars).
Ik heb uw Kamer onlangs laten weten dat ik drie wettelijke maatregelen overweeg om de beloningwetgeving voor de financiële sector aan te scherpen. Over die maatregelen start ik binnenkort een brede maatschappelijke consultatie.
Houdt Van Lanschot zich met dit voorstel aan de Code Banken? Zo ja, wilt u uitleggen op welke wijze bij dit voorstel rekening is gehouden met het criterium «maatschappelijk draagvlak»? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid aandeelhouders op te roepen niet akkoord te gaan met deze absurde loonsverhoging en hier tegen te stemmen, omdat het vertrouwen in de financiële sector hierdoor nog verdere schade wordt toegebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat na ABN, ASR en ING hier het zoveelste voorbeeld wordt gegeven dat aanscherping van de bonuswetgeving nodig is om dergelijke, maatschappelijk onverdedigbare beloningssprongen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Betalen om op te zeggen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betalen om op te zeggen», waaruit blijkt dat sommige schadeverzekeraars opzegkosten in rekening brengen als de consument na een jaar of langer de verzekering op wil zeggen? Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat het opleggen van opzegkosten een drempel opwerpt voor consumenten om over te stappen op een andere schadeverzekeraar, wat de bewegingsvrijheid van deze consumenten beperkt? Zo nee, waarom niet?
Het onverwachts in rekening brengen van opzegkosten kan een drempel opwerpen voor consumenten om over te stappen naar een andere verzekeraar. Ik vind het van belang dat een consument niet met dergelijke onverwachtse drempels wordt geconfronteerd op het moment dat hij een verzekering wil beëindigen. Als er al opzegkosten bij een schadeverzekering in rekening worden gebracht, dient dit op voorhand duidelijk te zijn; een consument dient precontractueel op de hoogte te worden gesteld van de kosten en voorwaarden van een verzekering, zoals eventuele opzegkosten, zodat hij hierover bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst een weloverwogen keuze kan maken. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5 van het Kamerlid Moorlag (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2319).
Klopt het dat schadeverzekeringen onder het Burgerlijk Wetboek (BW) vallen? Zo nee, waarom niet?
De verhouding tussen een verzekeringnemer en verzekeraar is van privaatrechtelijke aard. De regelingen uit het Burgerlijk Wetboek, bijvoorbeeld betreffende het contracten-, consumenten- of verzekeringsrecht zijn hierop van toepassing.
Deelt u de mening dat zelfregulering in de markt van schadeverzekeraars niet het gewenste effect heeft gehad? Zo ja, bent u bereid om, indien het Verbond van Verzekeraars de opzegkosten in rekening blijft brengen, schadeverzekeraars onder de Wet Van Dam te brengen? Zo nee, waarom niet?
De Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen van het Verbond van Verzekeraars heeft – evenals de Wet Van Dam (Staatsblad 2010, 789) – geen betrekking op het in rekening brengen van opzegkosten. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat in overleg met verzekeraars zal worden bezien hoe de gedragscode op het gebied van opzegkosten kan worden aangescherpt. Ik vind het een goede zaak dat verzekeraars hiermee aan de slag gaan. Mede gelet hierop zie ik geen aanleiding verzekeraars onder de Wet Van Dam te brengen. Ik houd de ontwikkelingen in de gaten.
Pensioenfondsen die beleggen in Aurobindo, het omstreden geneesmiddelenbedrijf, dat mensenrechten en milieuregels aan zijn laars lapt |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat pensioenfondsen 32,5 miljoen euro investeren in de multinational Aurobindo, die op grote schaal mensenrechten en milieuregels aan zijn laars lapt?1.
Ja.
Welke stappen moeten deze pensioenfondsen volgens u gaan maken?
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Als duidelijk is dat het fonds via een belegging in een bedrijf verbonden is met (potentiële) risico’s voor mens en milieu dan behoort het fonds met dit bedrijf in gesprek te gaan en zijn invloed uit te oefenen om deze risico’s aan te pakken en te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP), pensioenfonds voor overheid en onderwijs, haar geld investeert in een dergelijk malafide bedrijf?
ABP bepaalt zelf in welke bedrijven belegd wordt. Het kabinet verwacht daarbij dat ABP de OESO-richtlijnen naleeft. Als ABP signalen ontvangt dat het via een belegging verbonden is aan risico’s voor mens en milieu, behoort ABP het bedrijf waarin belegd wordt te bewegen tot het aanpakken en voorkomen van deze risico’s.
Wat verwacht u dat er uit de door het ABP aangekondigde gesprek met Aurobindo over de misstanden naar voren komt? Hoe kijkt u in dit licht aan tegen het maken van verbeterafspraken versus het verkopen van de beleggingen?
De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een bedrijf in eerste instantie zijn invloed aan moet wenden om risico’s voor mens en milieu te voorkomen en aan te pakken, als dit geen verbetering oplevert dan is het verbreken van de zakenrelatie een laatste toevlucht; daarna is immers zeker dat het niet langer mogelijk is om Aurobindo te beïnvloeden. Het besluit van ABP om een gesprek te voeren met Aurobindo is in lijn met de OESO-richtlijnen. Het is de verantwoordelijkheid van ABP en Aurobindo om rekenschap te geven over de uitkomsten van het gesprek.
Kunt en bent u bereid inzichtelijk te maken op grond waarvan ABP in 2014 is gaan beleggen in Aurobindo? Zo nee, waarom niet?
Nee, die informatie heb ik niet en verder geldt dat het ABP zelf verantwoordelijk is voor het beleggingsbeleid en de beleggingskeuzes. Het kabinet verwacht van ABP dat het, conform de OESO-richtlijnen, transparant is over dit beleid. ABP legt zelf verantwoording af over de beleggingskeuzes.
Wat gaat u, als betrokken partij binnen het bestuur van ABP, doen om dergelijk onacceptabele beleggingen te voorkomen?
De rijksoverheid is één van de vele overheids- en onderwijswerkgevers die is aangesloten bij het ABP. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. De uitvoering hiervan hebben zij ondergebracht bij pensioenfonds ABP. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. In het ABP-bestuur zijn vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en van pensioengerechtigden benoemd. Dit bestuur heeft een eigenstandige bestuurstaak om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor huidige en toekomstige gepensioneerden te komen. Zij moet daarbij evenwichtig rekening houden met de belangen van alle partijen.
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Verder geldt dat door aandelen te houden in bedrijven, ABP normoverdragende gesprekken kan aangaan (engagement) met het management van deze bedrijven over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping en corruptie. ABP zet (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement. ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid.
Wat gaat u doen om er zorg voor te dragen dat pensioenfondsen hun gepaste zorgvuldigheid zoals beschreven in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen beter naleven?
Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven, en ook de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s).2 Daarom zet ik samen met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Financiën in op het sluiten van IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. ABP is ook partij bij het nu lopende onderhandelingstraject voor dat convenant. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van het IMVO-convenantenbeleid.3 Het proces om te komen tot een convenant wordt begeleid door de Sociaal Economische Raad.
Het bericht ‘Klagen over ongelijke behandeling kan niet in Caribisch Nederland’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Ken u het bericht «Klagen over ongelijke behandeling kan niet in Caribisch Nederland»?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja. In het bericht wordt geconstateerd dat op dit moment de gelijkebehandelingswetgeving niet van toepassing is in Caribisch Nederland. Dat betekent, zoals in het bericht wordt gesteld, dat de taak van het College voor de Rechten van de Mens om klachten over ongelijke behandeling te beoordelen, alleen geldt voor Europees Nederland. Dit neemt niet weg dat inwoners van Caribisch Nederland op dit moment wel naar de rechter kunnen gaan als zij menen slachtoffer te zijn van ongelijke behandeling. Artikel 1 Grondwet, waarin het discriminatieverbod is neergelegd, is onverkort van toepassing, evenals diverse internationale verdragen waarin een discriminatieverbod is neergelegd en enkele vormen van discriminatie zijn verboden in het Burgerlijk Wetboek van Caribisch Nederland, het BWBES.
Welke wetten en regelingen op het gebied van mensenrechten zijn op dit moment wel in het Europese deel van Nederland van toepassing, maar niet in Caribisch Nederland? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de bescherming van discriminatie op de arbeidsmarkt?
De belangrijkste mensenrechtenverdragen zijn van toepassing in Caribisch Nederland, zoals het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en het Internationale Verdrag inzake de Burgerlijke en Politieke Rechten van de Verenigde Naties. Beide verdragen kennen bepalingen die discriminatie verbieden. Daarnaast zijn ook het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen geldig in Caribisch Nederland. Voor een overzicht van mensenrechtenverdragen die van toepassing zijn in Europees en/of Caribisch Nederland verwijs ik u naar het rapport van de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV), getiteld: «Fundamentele rechten in het Koninkrijk: eenheid in bescherming door verdragen. Theorie en praktijk van territoriale beperkingen bij de ratificatie van mensenrechtenverdragen». Dit rapport is op 10 juli 2018 openbaar geworden en is te vinden op de website van de AIV, https://aiv-advies.nl/.
De wetgeving met betrekking tot arbeidsverhoudingen is neergelegd in het Burgerlijk Wetboek BES (BWBES). In artikel 7A:1614aa van het BWBES is bepaald dat de bepalingen over gelijke behandeling uit het Burgerlijk Wetboek (BW) dat in Europees Nederland geldt, van overeenkomstige toepassing zijn, behalve voor zover het de bevoegdheid van het College voor de Rechten van de Mens betreft om in individuele gevallen te onderzoeken of onderscheid is of wordt gemaakt. Dit betekent dat het ook in Caribisch Nederland verboden is om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst en op grond van de arbeidsduur van de werknemer. Daarnaast is in artikel 7A:1614y een verplichting opgenomen tot goed werkgeverschap. Daaronder kan ook een verbod om te discrimineren worden begrepen.
Inwoners van Caribisch Nederland kunnen zich tot de rechter wenden als zij zich gediscrimineerd voelen, met een beroep op artikel 1 Grondwet, internationale verdragen of de bovengenoemde bepalingen van het BWBES.
Wat kunnen mensen in Caribisch Nederland die zich gediscrimineerd voelen nu concreet doen en op basis van welke regelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens dat meer wetten en regelingen op het gebied van mensenrechten van toepassing zouden moeten worden verklaard in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Met de eilanden die samen Caribisch Nederland vormen is, toen de huidige staatkundige indeling in werking trad op 10-10-2010, afgesproken dat legislatieve terughoudendheid zou worden betracht en dat bij de invoering van nieuwe wet- en regelgeving rekening zou worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de eilanden. Ook nu, in 2018, is het nodig om rekening te houden met het absorptievermogen van de eilanden. Dit geldt ook ten aanzien van wet- en regelgeving die uitvoering geven aan de mensenrechten. Dit neemt niet weg dat het doel is – op termijn – ongerechtvaardigde verschillen (in wet- en regelgeving) te minimaliseren.
Overigens merk ik op dat de implementatie van de verplichtingen die voortvloeien uit de mensenrechten, op diverse manieren vorm kan krijgen: ook bijvoorbeeld door het aanleggen van wegen of het zorgdragen voor goed onderwijs. De inspanningen van het kabinet om de mensenrechtensituatie in Caribisch Nederland te verbeteren, zijn dan ook breder dan enkel het invoeren van nieuwe regelgeving of het bieden van een klachtrecht.
Bent u bereid om, zoals het College voor de Rechten van de Mens adviseert, met een stappenplan te komen tot geleidelijke invoering van wetten en regels die de gelijke behandeling van burgers in Caribisch Nederland verbetert? Zo nee, waarom niet?
Ik ben, mede naar aanleiding van de aanbeveling van het College in zijn rapport «Vijf jaar College voor de Rechten van de Mens», voornemens om een verkenning te laten uitvoeren naar de mogelijkheid om de gelijkebehandelingswetgeving in te voeren in Caribisch Nederland. Hierover heb ik u bericht in de kabinetsreactie op voornoemd rapport van het College, dat gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
Het feit dat AOW-gerechtigden vanaf 1 juli 2017 geen extra huurverhoging meer betalen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het feit dat AOW-gerechtigden vanaf 1 juli 2017 geen extra huurverhoging meer betalen?
Ja. Deze maatregel maakt deel uit van de met de Wet doorstroming huurmarkt 2015 (Kamerstuk 34 373) ingevoerde wijzigingen in de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging en is per 1 januari 2017 ingegaan. Sinds 2017 worden huishoudens met één of meer AOW-gerechtigden en huishoudens van vier of meer personen vrijgesteld de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging. Deze uitzonderingsgroepen zijn toegevoegd aan de al sinds de invoering van de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging bestaande uitzondering voor de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten.
Is het waar, dat een van de redenen om de AOW-gerechtigden geen extra huurverhoging te laten betalen is, dat deze groep mensen vaak niet of nauwelijks kans heeft om een hypotheek af te sluiten om te kunnen doorstromen naar een koopwoning?
Ja, een van de redenen voor de vrijstelling van AOW-gerechtigden voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging is dat zij over het algemeen moeilijker een hypothecair krediet kunnen krijgen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015 (Kamerstuk 34 373, nr. 6, pag. 12) is de achtergrond van deze maatregel als volgt geformuleerd:
«Het doel van de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging is om huishoudens met een hoog inkomen te stimuleren om door te stromen. Het kabinet is van mening dat het voor deze groep minder opportuun is hen met de hogere huurverhoging te prikkelen tot doorstroming. Naast het feit dat het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd veelal leidt tot een inkomensachteruitgang, is het voor ouderen ook lastiger om daadwerkelijk door te stromen naar een andere woning. Dit komt onder meer doordat het verkrijgen van een woninghypotheek voor gepensioneerden, gezien hun leeftijd, over het algemeen moeilijker is.»
Daarbij wil ik opmerken dat de toegang van senioren tot hypothecair krediet sindsdien is verbeterd. Het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering wordt door een deel van de verstrekkers van hypothecair krediet niet meer verplicht gesteld. Daarnaast is het sinds januari 2018 niet meer verplicht om een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten als een consument in aanmerking wil komen voor de Nationale Hypotheek Garantie (NHG).
Deelt u de mening dat eenpersoonshuishoudens met een uitkering Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) in een soortgelijke situatie zitten en dat het voor deze mensen, vanwege hun volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, vaak ook niet mogelijk is om een hypotheek af te sluiten om door te stromen naar een koopwoning? Zo nee, waarom niet?
Bij volledige arbeidsongeschiktheid ontvangt de arbeidsongeschikte een IVA-uitkering tot aan de AOW-leeftijd. Doordat een IVA-uitkering een bestendig karakter heeft, zijn kredietverstrekkers doorgaans bereid om aan arbeidsongeschikten met een IVA-uitkering een hypothecair krediet te verstrekken. Voorwaarde is dan wel vaak dat de arbeidsongeschikte een toekenningsbesluit heeft gekregen. Dat is het besluit waarin het UWV aangeeft dat de verzekerde voldoet aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering en dus ook recht heeft op een IVA-uitkering. Het recht op IVA-uitkering blijft in beginsel bestaan tot de AOW-leeftijd is bereikt, tenzij de verzekerde niet meer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is of er een uitsluitingsgrond van toepassing is. Daarnaast wordt een IVA-uitkering waarbij een toekenningsbesluit is afgegeven voor de NHG meegenomen als inkomen uit een blijvende uitkering. De mogelijkheden om een hypothecair krediet te kunnen verkrijgen zijn dus vergelijkbaar met andere huishoudens zonder AOW-gerechtigden met een hoger inkomen. Ik deel uw mening dat het voor (eenpersoons)huishoudens met een IVA-uitkering, net als AOW-gerechtigden, moeilijker is om naar een koopwoning te kunnen doorstromen dan ook niet.
Ik merk daarbij op dat eenpersoonshuishoudens met een IVA-uitkering, waarnaar u specifiek informeert, doorgaans niet te maken hebben met een inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging. De maximale IVA-uitkering (in 2016 ruim € 39.000) ligt namelijk lager dan de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke huurverhoging (2018: € 41.056 in 2016). Indien een eenpersoonshuishouden met een IVA-uitkering geconfronteerd wordt met een inkomensafhankelijk huurverhogingsvoorstel van zijn verhuurder, heeft de uitkeringsontvanger dus naast die IVA-uitkering ook inkomen uit arbeid (het is toegestaan beperkt bij te verdienen met werk) en/of vermogen, hetgeen de mogelijkheid om een hypothecaire lening te verkrijgen vergroot.
Hoeveel mensen die chronisch ziek zijn of een handicap hebben, worden, als zij aan de specifieke voorwaarden voldoen, jaarlijks vrijgesteld van extra huurverhoging? Hoeveel IVA-gerechtigden zitten er in deze groep mensen?
Ik beschik niet over gegevens over hoeveel huishoudens bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging op de grond dat zij deel uit maken van de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten1. Die bezwaren worden bij de verhuurders ingediend. Ik heb ook geen gegevens over hoeveel IVA-gerechtigden op die grond bezwaar maken.
Anders dan AOW-gerechtigden en huishoudens van 4 of meer personen, kunnen huishoudens waarvan een of meer bewoners tot de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten behoren namelijk wel geconfronteerd worden met een inkomensafhankelijk (hoger) huurverhogingsvoorstel van hun verhuurder, omdat de Belastingdienst geen inzicht heeft in welke huishoudens onder die aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten vallen. De verhuurder verkrijgt voor die huishoudens (zolang die geen AOW-gerechtigden bevatten of geen huishouden van 4 of meer personen zijn) dus op verzoek een verklaring over de inkomenscategorie van het huishouden, maar huishoudens waarvan een van de leden deel uit maakt van de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten, kunnen met succes bij de verhuurder bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijk (hoger) huurverhogingsvoorstel, waarna die huurverhoging wordt teruggebracht tot het maximale huurverhogingspercentage dat voor lagere inkomens geldt.
Bent u bereid om te onderzoeken of de uitzondering die voor AOW-gerechtigden geldt, waardoor zij geen extra huurverhoging hoeven te betalen, ook van toepassing kan zijn voor (een deel) van de IVA-gerechtigden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, verstrekken kredietverstrekkers doorgaans hypothecair krediet aan mensen met een IVA-uitkering die een toekenningsbesluit hebben ontvangen. Een IVA-uitkering waarbij een toekenningsbesluit is afgegeven wordt daarnaast voor de NHG meegenomen als inkomen uit een blijvende uitkering. De hoogte van het leenbedrag is afhankelijk van de hoogte van de IVA-uitkering, overige inkomsten en vermogen.
Bovendien kan een deel van mensen met een IVA-uitkering al met succes bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijke huurverhoging, namelijk zij die deel uit maken van de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten.
Daarnaast ligt de maximale IVA-uitkering onder de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke huurverhoging en hebben ontvangers van een IVA-uitkering van wie het huishoudinkomen de inkomensgrens overschrijdt dus nog andere inkomsten en/of vermogen.
Om deze redenen zie ik geen reden om ontvangers van een IVA-uitkering per definitie vrij te stellen van de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging.
Het rapport van Amnesty over de situatie van migranten in Libië |
|
Jasper van Dijk , Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het rapport van Amnesty «Libya’s dark web of collusion: abuses against Europe-bound refugees and migrants»?
Ja, graag verwijzen wij u naar de reactie op dit rapport die u op 23 januari jl.1 is toegezonden.
Hoe probeert Nederland te bewerkstelligen dat de detentiecentra voor migranten in Libië gesloten worden? Op welke termijn moet dit doel bereikt zijn?
Zoals in onze eerdere brief2 is toegelicht, dringt Nederland zowel in bilateraal als in multilateraal verband bij de Libische autoriteiten aan op het verbeteren van de opvang, het aanpakken van straffeloosheid en het verkrijgen van toegang voor internationale organisaties tot de detentiecentra in Libië. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld3, zet het kabinet zich samen met de AU, EU en VN in om de situatie in de centra te verbeteren, waaronder het bevorderen van de toegang tot medische zorg en voedselvoorziening.
Het uiteindelijke doel is deze detentiecentra te sluiten en te komen tot alternatieve ontvangst- en transitcentra. Inmiddels heeft dit geleid tot de sluiting van vier detentiecentra. Ook zijn de bouwwerkzaamheden in de open faciliteit van UNHCR in Tripoli hervat. Het zal nog wel enkele maanden duren voor deze operationeel is. Het kabinet blijft hier samen met internationale partners bij de Libische autoriteiten op aandringen, waarbij zij aangetekend dat de Libische autoriteiten daar in beginsel zelf over beslissen.
De afgelopen maanden is duidelijk geworden dat gezamenlijke inspanningen kunnen leiden tot positieve ontwikkelingen. Het is nu zaak om samen met alle partners ervoor te zorgen dat de resultaten van het afgelopen half jaar worden bestendigd en dat hierop wordt voortgebouwd.
Welke vormen van ondersteuning, financieel of materieel, ontvangen de Libische autoriteiten momenteel nog van Nederland of van de Europese Unie ten behoeve van de beheersing van ongeregelde migratie?
In 2017 heeft de EU onder het EUTF programma’s goedgekeurd voor migratiebeheer ter waarde van EUR 90 miljoen en integraal grensbeheer ter waarde van EUR 46,3 miljoen.4 Het eerste programma biedt bescherming en ondersteuning van migranten in en buiten detentiecentra. Het tweede biedt ondersteuning aan de Libische autoriteiten op het gebied van grensbeheer en migratiemanagement. Deze programma’s lopen nog en worden in 2018 mogelijk uitgebreid. Nederland heeft onder het EUTF een bedrag van EUR 10 miljoen beschikbaar gesteld voor de vrijwillige terugkeer van migranten naar hun land van herkomst.
Voor de ondersteuning van de Libische kustwacht verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7 en 8 en naar mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2017.5
Denkt u dat van het conditioneel maken van financiële steun aan het actief werken aan het sluiten van detentiecentra een extra impuls kan uitgaan naar de Libische overheid om hiervan meer werk te maken?
De Libische autoriteiten zijn zich bewust van het standpunt van het Nederlandse kabinet, maar ook van het standpunt van de Europese Commissie m.b.t. de situatie van irreguliere migranten in de Libische detentiecentra.6 Gezien de vooruitgang sinds eind 2017 ziet het kabinet momenteel geen reden om verdere ondersteuning aan Libië conditioneel aan deze doelstelling te maken. Ook omdat de Nederlandse ondersteuning primair gericht is op het stabiliseren van Libië via o.a. capaciteitsopbouw van lokale overheden, het bij elkaar brengen van de strijdende partijen in Libië onder leiding van de VN en het faciliteren van veiligheidsdialogen. Het stabiliseren van Libië is essentieel om te voorkomen dat criminele mensensmokkelaars misbruik kunnen maken van de chaotische situatie in Libië.
Welke inspanningen leveren Nederland en Europese partners om de Libische autoriteiten tot een overeenkomst te laten komen met de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR, zodat de status van de UNHCR in Libië versterkt wordt?
In gesprekken met Libische autoriteiten wordt door het kabinet, maar ook door andere Europese partners, bij herhaling het belang van betere samenwerking met UNHCR benadrukt. Daarbij wordt ook aangedrongen op het herzien van het huidige mandaat (d.w.z. een MoU) van UNHCR. Dit heeft er mede toe geleid dat UNHCR momenteel betere toegang heeft tot de detentiecentra, er in toenemende mate in slaagt om vluchtelingen en asielzoekers uit de centra te krijgen en de bouw van een open faciliteit in Tripoli heeft kunnen hervatten. Hoewel deze stappen uiteraard worden verwelkomd, meent het kabinet, samen met een aantal Europese partners, dat het van belang is dat de genoemde ontwikkelingen ook worden geformaliseerd in een vernieuwd MoU.
Hoe kan voorkomen worden dat het Assisted Voluntary Return-programma van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) ertoe leidt dat mensen die recht hebben op bescherming daar geen beroep op kunnen doen en teruggestuurd worden naar een voor hen onveilige situatie?
Vooropgesteld zij dat het hier vrijwillige terugkeer betreft. Indien een persoon, ook in Libië, niet terug wenst te keren naar haar of zijn land van herkomst, kan hij of zij daartoe niet worden gedwongen. Daarnaast is er sprake van intensieve samenwerking tussen IOM en UNHCR. In het geval dat IOM van oordeel is dat er sprake is van mogelijk vluchtelingschap, informeert IOM UNHCR over dergelijke gevallen.
Wat doet u eraan ervoor te zorgen de in het genoemde rapport gedocumenteerde misstanden gepleegd door de Libische kustwacht aangepakt worden?
In lijn met de motie- Verhoeven/Groothuizen heeft het kabinet tijden de Europese Raad in december aangedrongen op een versterking van het monitoringssysteem van de Libische kustwacht.8 Zoals ook vaker met uw Kamer gewisseld in verschillende Algemene Overleggen, wordt in dit kader o.a. binnen de Operatie EUNAVFOR MED Sophia het monitoringsmechanisme versterkt.
Conform het zeerecht gelden specifieke regels met betrekking tot de verplichting voor bepaalde schepen om transponders aan boord te hebben en deze te hebben aanstaan. Deze regels gelden ook voor de Libische kustwacht. Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit zou blijken dat de Libische kustwacht deze verplichting niet nakomt.
Welke inspanningen is Nederland bereid te doen om, in lijn met de motie-Verhoeven/Groothuizen, te bewerkstelligen dat de Libische kustwacht transponders aanzet zodat hun schepen gemonitord kunnen worden, en te komen tot onderzoek naar incidenten?1
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Haven wil CO2 duurder maken’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Haven wil CO2 duurder maken»?1
Ja.
In hoeverre is het pleidooi van de CEO van het havenbedrijf om met landen in Noordwest-Europa te komen tot invoering van een gezamenlijke CO2-prijs realistisch en welke stappen zijn hiervoor nodig of reeds gezet? Is er al zicht op een eventuele coalitie tussen landen in ons deel van Europa?
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een Klimaatakkoord aangekondigd. Als uitgangspunt geldt een emissiereductiedoelstelling van 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Het kabinet pleit in Europa voor een emissiereductie van 55% in 2030. Eind dit jaar wordt de toereikendheid van de mondiale bijdragen in het kader van het Akkoord van Parijs een eerste keer beoordeeld door de landen die het Akkoord hebben ondertekend (de Partijen). Naar aanleiding daarvan is het mogelijk dat Partijen, inclusief de EU, tot een bijstelling van hun internationale bijdragen tot 2030 komen. Bij een ophoging van de EU-bijdrage kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uitgaat. Het kabinet zoekt nadrukkelijk samenwerking met gelijkgezinde Noordwest-Europese landen. Het verkennen van de mogelijkheden voor samenwerking binnen Europa is volop gaande. Daar zijn op dit moment nog geen concluderende uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat ambities prachtig zijn, maar we moeten oppassen om als Nederland een «alleingang» in Europa na te streven, aangezien dit zowel voor het behalen van klimaatdoelen, als voor ons ondernemersklimaat en voor aantrekkelijkheid van onze haven negatieve gevolgen kan hebben?
Welke negatieve gevolgen zouden er zijn als Nederland alleen besluit tot hogere CO2-prijzen? Hoe werken de gevolgen uit als veel omliggende landen zich aansluiten bij een breed gedragen pact van lidstaten van de Europese Unie (EU)?
De mogelijkheden en consequenties van een eventuele minimum CO2-prijs worden momenteel onderzocht, als onderdeel van het lopende proces om tot een nationaal klimaatakkoord te komen. Het kabinet kijkt daarbij ook naar een (Noordwest-) Europese aanpak.
Welke investeringen zijn te verwachten als de prijs tussen 50 en70 euro zou zitten en op welke termijn is dit realistisch? Zijn er überhaupt plannen die in deze richting wijzen?
Om impact in CO2-emissiereductie te realiseren zullen grootschalige investeringsprojecten moeten worden gerealiseerd, gericht op preventie van uitstoot, hergebruik en opslag van CO2 door de industrie. Dit zijn complexe, grootschalige, multi-stakeholder investeringsprojecten waarvoor nu nog onvoldoende marktprikkels zijn. Met de huidige lage CO2-prijs via het Europees Emission Trade Systeem (ETS) kennen veel projecten een onrendabele top. In het kader van het klimaatakkoord zijn diverse sectortafels ingesteld waaronder voor de industrie. Deze tafel brengt de komende weken in beeld welke investeringsprojecten met forse CO2-reductie door de industrie te realiseren zijn en welke (rand)voorwaarden daarvoor nodig zijn.
Hoe voorkomen we dat Nederlandse bedrijven, of in de Nederlandse haven gevestigde multinationals hun euro’s niet elders investeren als ze de keuze hebben en geconfronteerd worden met hogere CO2-beprijzing hier dan elders?
Hoe zorgen we ervoor dat chemische- en petrochemische bedrijven een goede rol nemen in de energietransitie en gebruik van minder, of andere grondstoffen, om zo bij te dragen aan de verduurzaming van de haven? Welke instrumenten zijn er en zet u in om investeringen hier te houden en te krijgen en met welk resultaat?
Als grootschalig industrieel cluster maakt de Rotterdamse haven een belangrijk onderdeel uit van de eerder genoemde Industrietafel in het kader van het Klimaatakkoord. Aan deze tafel heeft de industrie de kans om aan te geven hoe ze gaat bijdragen aan de klimaatdoelen en tegelijkertijd aan te geven welke ondersteuning door de overheid daarvoor nodig is.
Om de Rotterdamse haven richting 2050 vitaal te houden is het van belang om bereikbaarheid en verduurzaming te verbinden aan het behouden en versterken van de concurrentiepositie en het vestigingsklimaat. In het kader van het Mainport beleid voor zeehavens zal het kabinet zich inzetten voor een integrale visie op de toekomst van het Mainport-beleid van de havens en de Kamer hierover informeren. Het Havenbedrijf Rotterdam omarmt duurzame brandstoffen in het kader van klimaat- en energietransitie. Duurzame brandstof voor energievoorziening zal een steeds prominentere rol gaan innemen in de Rotterdamse haven. Het kabinet stimuleert en faciliteert de uitrol van duurzame brandstoffen in de zeehavens. In het Werkprogramma Maritieme Strategie en Zeehavens hebben overheid en sector gezamenlijk acties afgesproken om hier uitvoering aan te geven. Het is aan uw Kamer om invulling te geven aan de Parlementaire bevoegdheden om in samenwerking met kabinet de Mainport Rotterdam bestendig door de klimaat- en energietransitie te leiden. Gezien het belang van de haven voor de economie en werkgelegenheid is het in ons aller belang dat de haven ook op langere termijn vitaal blijft.
Deelt u de mening dat de huidige bedrijven in de Rotterdamse haven juist een sleutel zijn om tot verduurzaming te komen?
De bijdrage van de bedrijven die in het Rotterdams havenindustrieel complex gevestigd zijn is zeer van belang: ca. 20% van de nationale emissies komen uit dit gebied. De opgave is daarmee fors, maar tegelijkertijd biedt de grote concentratie van CO2-emissies in de haven kansen om technieken voor forse CO2-reductie kosteneffectief en grootschalig toe te passen. Havenbedrijf Rotterdam zet vol in op de klimaattransitie en onderneemt samen met de in de haven gevestigde industrie diverse initiatieven om de CO2-uitstoot terug te dringen. De CO2-reductiemogelijkheden binnen de industrie, waaronder die uit de Rotterdamse haven, wordt besproken aan de industrietafel in het kader van het Klimaatakkoord.
Welke effecten verwacht u van de stimuleringsregeling van het Havenbedrijf op schonere brandstoffen en welke aanvullende maatregelen zijn vanuit het kabinet denkbaar om de scheepvaart (binnenvaart- en zeevaart) te stimuleren te verduurzamen?
Het is vooralsnog lastig om aan te geven welke effecten te verwachten zijn van de stimuleringsregeling van het Havenbedrijf omdat de regeling nog van start moet gaan en gericht is op scheepseigenaren en charteraars die experimenteren met koolstofarme brandstoffen voor een klimaatvriendelijke scheepvaart. Het initiatief van het Havenbedrijf heeft vanzelfsprekend onze steun, het is goed dat partijen stappen zetten in het verder verduurzamen van de scheepvaart. Op de vraag welke aanvullende maatregelen vanuit het kabinet denkbaar zijn zal de Minister van IenW uw Kamer antwoorden in het kader van de in het regeerakkoord voorgenomen Green Deal die de Minister van IenW eind 2018 met de maritieme sector zal sluiten. De gesprekken daarover zijn momenteel gaande.
Hoe houden wij met elkaar de Rotterdamse haven vitaal richting 2030, 2050 en daarna? Welke concrete plannen zijn er voor biofuels, LNG, elektrificatie, waterstof en andere vormen? Welke rol kan de Tweede Kamer daarin spelen?
Zie antwoord vraag 7.
Een tekort schietende capaciteit van het stroomnetwerk in Groningen en Drenthe om de geplande zonneparken te faciliteren |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Tennet en Enexis een ondercapaciteit van het Zuid-Gronings en Noord-Drenths stroomnetwerk constateren?1
Ja.
Klopt de constatering van de twee stroomnetbeheerders? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, constateert u dat er afdoende capaciteit is?
De netbeheerders hebben de wettelijke taak om te zorgen dat zonneparken tijdig kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet. Dit doen zij waar mogelijk toekomstgericht, zonder daarbij desinvesteringen te doen. Dit met het oog op de betaalbaarheid van de energievoorziening.
In het gebied waar het hier over gaat, de omgeving van Groningen en Noord-Drenthe, loopt het elektriciteitsnet tegen zijn grenzen aan. Dat heeft drie oorzaken. Allereerst is het gebied relatief dun bevolkt, zonder grote energievragers. Daardoor is de capaciteit van het net bescheiden en passend bij de huidige situatie. De tweede oorzaak is dat de grondprijzen hier vrij laag zijn en projectontwikkelaars hier extra kansen zien voor het plaatsen van grootschalige zonneparken. De derde oorzaak is dat provincies en gemeenten in dit gebied een actief beleid voeren voor vestiging van zonneparken, waardoor in relatief korte tijd de hoeveelheid aan te sluiten zonneparken snel toeneemt.
Deelt u de stelling van de netbeheerders dat een Rijksstructuurvisie voor zonne-energie nuttig is om dergelijke tekorten in netwerken te voorzien en in de toekomst te kunnen voorkomen?
De behoefte aan uitbreiding van de netcapaciteit hangt nauw samen met de ruimtelijke inpassing van nieuwe opwekinstallaties zoals zonneparken. De hoeveelheid zonneparken en de locatie waar ze worden aangesloten op het net bepalen de behoefte aan extra netcapaciteit. De mogelijkheid om zonneparken en netuitbreiding ruimtelijk in te passen speelt hierbij een belangrijke rol, evenals kostenefficiëntie. Deze vraagstukken zijn een belangrijk gespreksonderwerp aan de Klimaattafels, en specifiek aan de Elektriciteitstafel, waar ook decentrale overheden en netbeheerders aanzitten. Dit vraagt een integrale aanpak. Ik zal het belang van voldoende netcapaciteit voor duurzaam opgewekte elektriciteit benadrukken.
Is er naar uw oordeel aanleiding om op korte termijn maatregelen te treffen in overleg met de netbeheerders om te waarborgen dat de opwekking van zonne-energie niet stagneert? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Voor de korte termijn zullen de betrokken overheden, netbeheerders en de sector in overleg een praktische oplossing moeten zoeken. Het vergroten van de netcapaciteit kost tijd, omdat ruimte gevonden moet worden voor stations en voor nieuwe verbindingen met bijbehorende ruimtelijke vergunningprocedures. In de systematiek van de Omgevingswet moet de nationale omgevingsvisie (NOVI) bijdragen aan de ruimtelijke inpassing van de energietransitie. De NOVI wordt parallel aan het Klimaatakkoord voorbereid. Ik zal hierbij de afspraken in het Klimaatakkoord over de uitbreiding van netcapaciteit betrekken.
Het bericht dat consumenten opzegkosten moeten betalen voor het opzeggen van een schadeverzekering |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Betalen om op te zeggen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat als consumenten die van plan zijn hun schadeverzekering op te zeggen dat niet doen vanwege opzegkosten, dit de marktwerking in deze sector belemmert? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het onverwachts in rekening brengen van opzegkosten kan een drempel opwerpen voor consumenten om over te stappen naar een andere verzekeraar. Opzegkosten mogen alleen in rekening worden gebracht als dit op voorhand duidelijk is gemaakt. Voor goede marktwerking is het belangrijk dat consumenten op basis van volledige informatie de juiste afweging voor een bepaalde verzekering kunnen maken.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Consumentenbond blijkt dat verzekeraars drempels opwerpen voor het opzeggen van schadeverzekeringen? Zo nee, waarom niet?
In de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn regels ten aanzien van informatieverstrekking opgenomen. Een consument dient precontractueel op de hoogte te worden gesteld van de kosten en voorwaarden van het betreffende product – zowel het termijnbedrag als de eenmalige kosten. De informatie moet correct, duidelijk en niet misleidend zijn, dat betekent dat er ook geen kosten verborgen mogen worden. De AFM houdt hierop toezicht.
Het Verbond van Verzekeraars (het Verbond) heeft aangegeven dat het overgrote deel van de verzekeraars geen opzegkosten (meer) in rekening brengt. In de Geldgids van de Consumentenbond van april/mei 2018 zijn de meeste genoemde verzekeringen afgesloten via een gevolmachtigd agent. Gevolmachtigde agenten kunnen kosten in rekening brengen voor hun diensten, zoals opzegkosten. Gevolmachtigde agenten dienen ook precontractueel alle voor de consument relevante informatie te geven zodat de consument bewust kan kiezen. De Nederlandse Vereniging van Gevolmachtigde Assurantiebedrijven (NVGA) heeft aangegeven opnieuw het belang van duidelijke en transparante communicatie met de consument in de precontractuele fase bij de gevolmachtigde agenten onder de aandacht te brengen. Het Verbond heeft aangegeven dat in overleg met verzekeraars zal worden bezien hoe de Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen (gedragscode) op het gebied van opzegkosten kan worden aangescherpt.
Deelt u de mening dat uit het bestaan van die drempels blijkt dat de zelfregulering middels een gedragscode niet heeft gewerkt? Zo nee, waarom niet?
In de gedragscode wordt aangesloten bij de Wet Van Dam (Staatsblad 2010, 789). In deze wet, die geen betrekking heeft op verzekeraars, zijn geen bepalingen opgenomen over opzegkosten. De Wet Van Dam zorgt ervoor dat consumenten een stilzwijgend verlengd contract elke maand mogen opzeggen en de opzegtermijn niet meer mag zijn dan een maand. Dit is ook geborgd in de gedragscode. Hierin is opgenomen dat indien de verzekering na de looptijd van een jaar wordt verlengd, de verzekeringnemer het recht heeft de overeenkomst op elk gewenst moment op te zeggen met een opzegtermijn van een maand. Het Verbond heeft aangegeven dat de gedragscode – die op naleving wordt gecontroleerd door de onafhankelijke Stichting Toetsing Verzekeraars – door verzekeraars goed wordt nageleefd.
Wat het in rekening brengen van de opzegkosten betreft, heeft het Verbond aangegeven dat in overleg met verzekeraars zal worden bezien hoe de gedragscode op het gebied van opzegkosten kan worden aangescherpt. Ik vind het een goede zaak dat verzekeraars hiermee aan de slag gaan. Mede gelet hierop zie ik geen aanleiding verzekeraars onder de Wet Van Dam te brengen. Ik houd de ontwikkelingen in de gaten.
Deelt u de mening dat nu gebleken is dat verzekeraars ondanks hun eigen gedragscode toch drempels opwerpen om schadeverzekeringen op te zeggen, zij alsnog onder de reikwijdte van de Wet van Dam moeten komen te vallen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kan het opnemen van opzegkosten in de algemene voorwaarden van een schadeverzekering als een onredelijk bezwarend geding worden geduid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een beding dat is opgenomen in de algemene voorwaarden kan onredelijk bezwarend zijn als dat de consument verplicht een geldsom te betalen zonder dat de consument tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis, tenzij het gaat om een redelijke vergoeding voor door de verzekeraar wegens de opzegging geleden verlies of gederfde winst (artikel 237, onderdeel i, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Een dergelijk beding wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. De verzekeraar kan dit vermoeden weerleggen. Onredelijke bedingen zijn vernietigbaar (artikel 233, onderdeel a, van Boek 6 BW). De consument is er dan niet aan gebonden. Of het beding onredelijk bezwarend is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het concrete geval.