Het bericht ‘Experts waarschuwen voor levensgevaarlijke afslankthee: ‘Je speelt echt met je gezondheid’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts waarschuwen voor levensgevaarlijke afslankthee: «Je speelt echt met je gezondheid»?1
Ja.
Is bij u bekend of er andere voedingsproducten met sibutramine worden aangeboden op platformen als TikTok en Marktplaats? Zo ja, welke?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op de naleving door bedrijven van de regels voor voedselveiligheid, bijvoorbeeld of voedingsproducten verboden stoffen bevatten. De NVWA kijkt daarbij naar de verschillende kanalen die door bedrijven of personen worden gebruikt om producten aan te bieden: sociale media, online winkels en fysieke winkels.
Recent heeft de NVWA een onderzoek afgerond naar schadelijke stoffen in afslankpillen die via sociale media werden aangeboden. In zeven van de elf onderzochte merken afslankpillen zaten één of meerdere mogelijk gevaarlijke stoffen. Daarvan bevatten vier merken sibutramine. Ook in de toekomst blijft de NVWA aandacht besteden aan het aanbod van mogelijk gevaarlijke afslankpillen en -thee, via onder andere sociale media.
Wat is er bekend over de wisselwerking van sibutramine met andere geneesmiddelen?
In het verleden is sibutramine toegepast bij de behandeling van obesitas, maar vanwege een verhoogd risico op ernstige cardiovasculaire bijwerkingen is de stof niet meer toegelaten op de Europese markt. Sibutramine kan interacties veroorzaken met onder meer antidepressiva, geneesmiddelen die bij migraine gebruikt worden, verschillende middelen voor epilepsie en diverse antibiotica. Ook is er een interactie met stimulantia (zoals amfetamine) beschreven.
Kunt u antwoord geven op eerder gestelde vragen of er op basis van de resultaten van onderzoeken van Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en/of RIVM is ingegrepen bij producenten en aanbieders van deze supplementen? Zo nee, waarom niet?2
Als de NVWA bewijs heeft dat een producent of aanbieder handelt in producten die niet aan de wet voldoen dan treedt de NVWA op. Zo heeft de NVWA-IOD eind augustus jl. een verdachte van handel in afslankthee met sibutramine aangehouden.
Toezicht op bedrijven die buiten de EU zijn gevestigd en hun producten via social media aanbieden is juridisch gezien lastig. De NVWA kan in zulke gevallen wel de inhoud laten verwijderen, indien deze niet aan de wetgeving voldoet. Daarnaast brengt zij de buitenlandse autoriteiten op de hoogte, zodat deze autoriteiten bij het moederbedrijf maatregelen kunnen nemen om de handel te stoppen.
In hoeverre zijn levensmiddelen met verboden stoffen als sibutramine – zoals in dit geval afslankthee – onderdeel van de bestaande afspraken tussen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en onder andere Marktplaats om het aanbod medicijnadvertenties terug te dringen?
De NVWA en IGJ hebben beide afspraken met Marktplaats, onder andere over de verwijdering van advertenties voor medicijnen en levensmiddelen die gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Indien de NVWA bijvoorbeeld op Marktplaats afslankthee aantreft die niet voldoet aan wet- of regelgeving, dan wordt deze aan Marktplaats gemeld en wordt de advertentie verwijderd.
In hoeverre zijn dit soort verboden producten met gevaarlijke en ongefundeerde gezondheidsclaims onderdeel van het toezichts- en handhavingsbeleid van de NVWA?
Producten die worden verkocht als levensmiddel (waaronder voedingssupplementen) en waarin bij nadere analyse in het laboratorium stoffen worden aangetroffen die niet op het etiket zijn gedeclareerd, vallen onder het toezichts- en handhavingsbeleid van de NVWA. Dit geldt ook als deze producten zijn voorzien van niet toegestane claims.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat producenten als deze ongestraft misbruik maken van consumenten door verboden ingrediënten niet te vermelden op de etiketten én met valse claims hun product te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het ongewenst is dat producten verboden ingrediënten bevatten en op de etiketten niet toegestane claims staan. Hierdoor kan de gezondheid van de consument in gevaar worden gebracht en/of wordt de consument misleid. Daarom treedt de NVWA hier ook op.
Bent u bereid om de betrokken instanties op te dragen meer te doen ter bescherming van consumenten tegen dit soort praktijken? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf om te zorgen dat alleen veilige levensmiddelen op de markt worden gebracht en dat de wetgeving voor onder andere claims en etikettering wordt nageleefd. De NVWA houdt toezicht op de naleving van regels voor voedselveiligheid en consumenten worden gewaarschuwd als bekend is dat een onveilig product op de markt is. Zo heeft de NVWA in het geval van afslankthee met sibutramine afgelopen maand iemand aangehouden, en een publiekswaarschuwing uitgebracht. Ik ben van mening dat de NVWA hiermee haar rol als onafhankelijke toezichthouder goed invult. Daarnaast zet ik mij samen met de NVWA in voor meer Europese en nationale wetgeving voor stoffen in voedingssupplementen met gezondheidsrisico’s, waardoor de NVWA efficiënter kan handhaven.
De sloop van sociale huurwoningen in Roofvogelwijk (Spoorlaan, Landweerstraat-Noord, Sperwerstraat, Wouwstraat en Vijversingel) te Oss |
|
Sandra Beckerman |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Bent u bekend het feit dat corporatie BrabantWonen voornemens is om extra sociale huurwoningen te slopen in Oss?1
Ja, ik ben bekend met de voornemens van BrabantWonen in de Roofvogelbuurt in Oss.
Bent u bekend met het feit dat de bewoners in 2022 te horen hebben gekregen dat deze woningen gerenoveerd zouden worden en dat er nu pas een plan voor sloop is gepresenteerd?
BrabantWonen heeft mij laten weten dat er onderzoek is gedaan naar renovatiemogelijkheden. Dit onderzoek was voor de gehele Roofvogelbuurt. Na het onderzoek is er volgens BrabantWonen geen renovatieplan voorgelegd aan de bewoners van de 55 woningen waar in het artikel naar wordt verwezen. Aan de huurders van de andere 133 woningen in de Roofvogelbuurt is wel een renovatieplan voorgelegd.
Wat is uw mening over feit dat deze bewoners drie jaar lang is verteld dat er renovatie zal plaatsvinden en dat zij nu pas te horen krijgen dat er toch gesloopt wordt?
Het is begrijpelijk dat het moeten verlaten van je woning voor sloop/nieuwbouw voor bewoners ingrijpend is, zeker als dit in de ogen van de bewoners tijdiger en/of duidelijker gecommuniceerd had moeten worden en er onzekerheid heeft bestaan over renovatie of sloop. Het kabinet heeft in de afgelopen tijd maatregelen genomen om de participatie van bewoners bij dit soort trajecten te bevorderen middels het opstellen van een Nationaal sloop- en renovatiestatuut. Met dit statuut wordt het belang van vroegtijdige betrokkenheid van bewoners erkend en gewaarborgd.
Schendt dit volgens u niet de Wet op het overleg huurders en verhuurder?
Het is niet aan mij om in een individueel geval te oordelen of er sprake is van schending van de Wet op het overleg huurders en verhuurder. Het is aan de huurcommissie of de civiele rechter om hier een oordeel over te vellen. Wel kan ik hier het volgende over zeggen.
De wetgeving biedt een formeel kader in het geval van sloop/nieuwbouw- of renovatietrajecten. Op grond van de Woningwet artikel 55b zijn woningcorporaties verplicht om een reglement op te stellen voor het slopen en ingrijpend renoveren van haar woningen en het hierbij betrekken van de betrokken bewoners. De wet stelt – met uitzondering van een regeling voor de verhuiskostenvergoeding – echter geen specifieke eisen aan de inhoud van zo’n reglement, omdat de context waarbinnen sloop en renovatie plaatsvinden lokaal en regionaal kan verschillen.
Met het Nationaal sloop- en renovatiestatuut is beoogd een landelijke handreiking te bieden die als basis kan dienen voor woningcorporaties, huurdersvertegenwoordigingen en gemeenten om verdere afspraken op lokaal niveau vast te leggen in een sociaal plan. Hierdoor wordt landelijk enige conformiteit geboden, maar blijft er ook ruimte voor situatieafhankelijk maatwerk.
Met het statuut wordt een oriëntatiefase aan de voorkant van het proces toegevoegd die nu niet overal expliciet wordt gehanteerd. Deze fase kenmerkt zich door wederzijds en transparant overleg tussen woningcorporatie, huurdersvertegenwoordiging, en de bewoners die het betreft. Er wordt gestreefd naar zoveel mogelijk draagvlak voor het plan. Er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de corporatie en de huurders om de juiste gesprekspartner(s) aan tafel te krijgen. De corporatie spant zich actief in om de huurdersvertegenwoordiging (meestal de bewonerscommissie van het betreffende complex) te attenderen op de rechten en verplichtingen uit de Wet op het overleg huurders verhuurder.
Wat is uw mening over het feit dat bijna alle bewoners hebben aangegeven niet akkoord te gaan met de sloop?
Het is te betreuren dat er niet tot een plan is gekomen dat door iedereen wordt gedragen. Tegelijkertijd zal het vrijwel onmogelijk zijn om iedereen tevreden te stellen. Ik vind het belangrijk dat dit gesprek lokaal wordt gevoerd en vind het niet behulpzaam om vanuit Den Haag te bepalen wat het beste is voor deze wijk in Oss.
Bent u bereid BrabantWonen aan te spreken op haar verantwoordelijkheid als verhuurder en in te zetten op het behoud van deze woningen?
Mijn rol hierin is zeer beperkt. De volkshuisvestelijke opgave is de komende tijd zeer groot. Het is in beginsel aan woningcorporaties om met alle betrokken partners op lokaal niveau te bepalen wat in een specifieke situatie de beste optie is. Hierbij wordt van woningcorporaties verwacht dat zij, in overleg met die partners, bij het realiseren van de opgave alle belangen zorgvuldig tegen elkaar afwegen: van bewoners, maar ook van toekomstige huurders, de leefbaarheid in de wijk, het gemeentelijk beleid, de eigen portefeuillestrategie en de financiële consequenties. De uitkomst van al deze afwegingen kan verschillen per complex en kan verklaren waarom er bij het ene complex wordt gekozen voor renovatie, terwijl een ander complex wordt gesloopt. Zoals ik al eerder heb aangegeven vind ik het niet behulpzaam om vanuit Den Haag te bepalen wat het beste is voor de Roofvogelbuurt in Oss.
Kunt u verklaren waarom vergelijkbare woningen in deze wijk wel gerenoveerd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening van de bewoners dat deze wijk en vele andere typische arbeidersbuurten van cultuurhistorische waarde zijn?
Bij de afweging tussen sloop/nieuwbouw en renovatie speelt uiteraard ook het behoud van monumenten en de cultuurhistorische waarde van wijken meer in den brede een rol. Ik kan mij voorstellen dat voor bewoners die waarde nauw verbonden is met de identiteit van de wijk. Het is echter niet aan mij om betekenis te geven aan deze waarde. Overheden (Rijk, provincies, gemeenten) kunnen gebouwde en aangelegde monumenten aanwijzen en daar een beschermingsregie aan koppelen. Bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is deze wijk niet aangewezen als beschermd stadsgezicht.
Kunt u verklaren waarom arbeidersbuurten gesloopt moeten worden voor meer woningen en andere wijken wel gerenoveerd worden?
Woningcorporaties gaan terughoudend om met de keuze voor sloop en vervangende nieuwbouw. Of er feitelijk meer gesloopt wordt in arbeidsbuurten is mij niet bekend: er is ook geen definitie van wat een «arbeidersbuurt» is. Wel is het zo dat sommige type woningen vaker gesloopt worden, woningen gebouwd tussen ’45 en ’59 zijn bijvoorbeeld vaker van mindere kwaliteit en worden vaker gesloopt. Het zou goed mogelijk kunnen zijn dat in «arbeidersbuurten» relatief veel woningen uit deze periode staan en er dus vaker wordt gesloopt in deze buurten.
Kunt u uitleggen waarom het slopen van deze woningen niet een enorme kapitaalvernietiging is?
De komende jaren zal de woningvoorraad flink moeten worden uitgebreid, verduurzaamd en verbeterd. Dit gebeurt in veel gevallen in renovatietrajecten en in sommige gevallen door middel van sloop en vervangende nieuwbouw. Het toepassen van sloop en vervangende nieuwbouw kost uiteraard geld, net als de andere mogelijkheden. De woningcorporatie maakt hierin een eigen afweging, waarbij financiële factoren ook een rol spelen, juist om de huisvesting voor mensen met een smallere beurs en uit kwetsbare doelgroepen te kunnen blijven aanbieden, ook in de toekomst.
Is het niet veel duurzamer en goedkoper om te renoveren in plaats van te slopen?
Over het algemeen is renovatie duurzamer dan sloop/nieuwbouw, maar niet altijd goedkoper. Ook moet de woning zich hier voor lenen. Levensduurverlenging van bestaande gebouwen is een voordeel van renovatie, maar voor duurzame renovaties is het ook belangrijk dat de energetische schil gemakkelijk te verbeteren is, de technische levensduur nog niet sterk verouderd is en dat bouwelementen en materialen hergebruikt kunnen worden.
Hoe gaat u om met de aanbevelingen van de Nationale ombudsman uit het rapport «Als je je huis moet verlaten»?2
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van het rapport «Als je je huis moet verlaten,» die de Ombudsman en Kinderombudsman op 11 juni jl. hebben gepubliceerd. De aanbevelingen van de Ombudsmannen zijn waardevol voor het kabinet om aandacht te blijven hebben voor het overheidsbeleid vanuit burgerperspectief. Ik verwacht op korte termijn een afschrift van de uitgebreidere kabinetsreactie op de aanbevelingen naar de Tweede Kamer te verzenden.
Deelt u de mening dat er meer inspraak nodig is voor bewoners voordat er zomaar tot sloop overgegaan kan worden?
Ik vind tijdige betrokkenheid van bewoners bij plannen die hun woning aangaan van groot belang. Samen met Aedes en de Woonbond is daarom de afgelopen tijd gewerkt aan het opstellen van een Nationaal sloop- en renovatiestatuut. Het belang van vroegtijdige betrokkenheid van huurders(vertegenwoordigingen) en hun positie in dergelijke ingrijpende trajecten wordt hiermee erkend en gewaarborgd.
Bent u bereid na te denken om voor sloop ook een inspraak van 70% van de bewoners te eisen, zoals bij renovatie ook al geldt?
De huurder die niet instemt met sloop en daarmee niet instemt met het beëindigen van de huurovereenkomst, kan in de huidige praktijk zonder actie van zijn kant bewerkstelligen dat de rechter zich buigt over de vraag of de huur mag worden beëindigd. Artikel 7:272 BW bepaalt dat de huurovereenkomst van kracht is totdat de huurder schriftelijk met de opzegging heeft ingestemd, of totdat de rechter onherroepelijk over de opzegging beslist. Ik acht het dan ook niet noodzakelijk om bij sloop door woningcorporaties de eis te stellen dat minimaal 70% van de huurder moet hebben ingestemd. Wel ben ik van mening dat van woningcorporaties extra aandacht mag worden verwacht voor betrokkenheid van huurders bij de keuze voor de ingreep van sloop of renovatie. Daaraan wordt met het Nationaal sloop- en renovatiestatuut invulling gegeven.
Deelt u de mening dat het huidige Nationaal sloop- en renovatiestatuut de rechten van huurders onvoldoende beschermt?
Deze mening deel ik niet. Met het statuut is beoogd tijdige betrokkenheid van bewoners te waarborgen bij het uitwerken van plannen die hun woning aangaan, naast het formele kader dat de wetgeving al biedt. In het statuut is oog voor alle aspecten waarmee bewoners in een dergelijk traject worden geconfronteerd; de fysieke ingrepen aan woningen, maar ook juist de sociale aspecten voor de betrokken bewoners. Bovendien wordt een oriëntatiefase geïntroduceerd om vroegtijdige betrokkenheid te stimuleren. Ik hecht daarom waarde aan de constatering van de Ombudsmannen dat het statuut het belang van betekenisvolle participatie verder onderstreept en expliciteert. Tegelijkertijd herken ik ook dat het nu aankomt op het in de praktijk brengen van de afspraken uit het statuut. De stappen die het kabinet op dit thema heeft gezet worden dan ook gemonitord.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet bundelen?
Dat heb ik zo veel mogelijk gedaan.
De faillissementsgolf in de plastic recyclingindustrie |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Sophie Hermans (VVD), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Overwegende dat in de afgelopen maanden meerdere bedrijven in de plastic recycling failliet zijn verklaard, welke gevolgen heeft dit voor de recyclecapaciteit in Nederland? Klopt het dat door het failliet gaan van de recyclebedrijven meer afval/plastic verbrand zal worden?
De lage prijzen voor virgin fossiele plastic hebben veel afnemers doen besluiten om minder plasticrecyclaat in te zetten en meer virgin fossiel plastic. Hierdoor is de omzet van veel recyclers gedaald en zijn enkele van hen failliet gegaan. Het is onduidelijk of de verloren recyclingcapaciteit door andere bedrijven wordt overgenomen en dus beschikbaar blijft voor de korte termijn.
Het kabinet maakt de inschatting dat de afname van de vraag naar recyclaat tijdelijk is en dat deze weer zal gaan stijgen door toedoen van aankomend Europees en nationaal beleid.
Hoe kijkt u naar de toename die zichtbaar is in het percentage verbrand plastic (39% in 2021 en 52% in 2022)?1 Welke verwachting heeft u voor 2023? Bent u het ermee eens dat (gezien de recente faillissementen in de plasticrecyclingindustrie) het percentage verbrand plasticafval in 2023 waarschijnlijk nog verder op zal lopen?
De cijfers van het percentage plastic dat wordt verbrand, waaraan in de vraag wordt gerefereerd (39 procent in 2021 en 52 procent in 2022), zijn afkomstig uit de monitor van het Plastic Pact NL. Het cijfer wordt berekend op basis van de informatie die aangesloten partijen aandragen. Het cijfer uit 2022 is berekend op basis van twee partijen. Daarnaast is enkel in 2022 naar de reden gevraagd waarom plastic verbrand wordt en niet in 2021. Het is daarom lastig om met een zekere betrouwbaarheid iets te zeggen over een trend en de redenen daarachter. Daarbij komt dat het Plastic Pact per 1 januari 2024 is opgeheven. Er zal dus geen rapportage over 2023 worden opgesteld.
Het kabinet is van mening dat het verbranden van recyclebaar plastic moet worden voorkomen. Daartoe neemt het kabinet verschillende maatregelen, waaronder het opzetten van een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor vistuig, luiers en incontinentiemateriaal. Via het programma «Van afval naar grondstof» (VANG) worden gemeenten geholpen met het maken van doelmatig afvalbeheerbeleid en het verbeteren van de kwaliteit van gescheiden huishoudelijk afval. Ook wordt verkend of het standaardiseren van huishoudelijk afvalinzameling bijdraagt aan het voorkomen van verbranden van plasticafval. Op Europees niveau komt een verpakkingenverordening, die minder plastic verpakkingen en beter recyclebare plastic verpakkingen afdwingt. Dat zal aanzienlijk bijdragen aan het minder verbranden van plastic verpakkingen.
Daarnaast wordt op dit moment bezien op welke manier de regelgeving rondom AVI’s het beste ingericht kan worden om uiteindelijk het doel van minder afvalverbranding en dus minder CO2-uitstoot te bereiken. Het stimuleren van beter uitsorteren van plastic uit het te verbranden afval maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit.
Wat is het CO2-effect van deze stijging van het percentage verbrand plasticafval? Hoeveel uitstoot van CO2 had voorkomen kunnen worden als dit plastic was gerecycled?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn de getallen van de stijging van het percentage verbrand plasticafval gebaseerd op de gegevens van twee bij het voormalige Plastic Pact NL aangesloten partijen. Het is dus lastig om met voldoende betrouwbaarheid iets te zeggen over deze stijging. Wel blijkt uit eerder onderzoek van CE-Delft wat de vermeden emissies zijn bij het recyclen van plastics in plaats van verbranding. Deze zijn afhankelijk van de gebruikte recyclingtechniek, maar gemiddeld 2,5 kg CO2 per kilogram plastic.
Hoeveel banen zijn er tot op heden verloren gegaan als gevolg van de faillissementen in de recycling industrie (TRH Recycling in Emmen, Ecocircle in Schiedam en Umincorp in Rotterdam)?
Het kabinet beschikt niet over deze informatie.
Wat zijn de gevolgen voor milieu en klimaat, nu plasticrecyclecapaciteit in Nederland komt te vervallen? Hoeveel extra CO2-uitstoot levert de productie van de hoeveelheid virgin plastic op die tot voor kort geproduceerd kon worden door de reeds failliet verklaarde plastic recyclebedrijven?
Het is aannemelijk dat meer plastic wordt verbrand doordat de markt voor gerecycled plastic sinds 2023 is verslechterd. Het kabinet beschikt echter niet over getallen om de extra CO2-uitstoot te kunnen duiden. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, verwacht het kabinet dat de markt voor recyclaat weer zal aantrekken en dat nu sprake is van een tijdelijke dip.
Overwegende dat uw voorganger zes maanden geleden in antwoord op eerdere Kamervragen heeft aangegeven dat zij samen met haar collega’s van Economische Zaken en Klimaat in gesprek was over welke mogelijke maatregelen er getroffen kunnen worden voor de plasticrecyclingindustrie voor zowel de korte als de middellange termijn, waarom heeft dit tot op heden niet geleid tot resultaten?2 Wanneer kan de recycling industrie nu eindelijk actie verwachten vanuit het kabinet?
In de Kamerbrief van 24 juni jongstleden heeft het voormalige kabinet het huidige beleid ten aanzien van de slechte financiële situatie plastic recyclers uiteengezet.3 In deze brief wordt toegelicht dat IenW en EZK hebben gesproken met bedrijven uit de sector, brancheorganisatie NRK, InvestNL en producentenorganisatie Verpact. Hieruit kwam het volgende beeld naar voren: recyclers raken hun recyclaat slecht kwijt in de markt vanwege goedkoop recyclaat dat van buiten de EU wordt geïmporteerd en de lage prijs van nieuw (virgin) plastic. De hoeveelheid onverkochte voorraad recyclaat neemt toe. Vooral nieuwe innovatieve bedrijven en kleinere familiebedrijven die zogenaamd «hard plastic» recyclen hebben het zwaar. De inschatting is dat dit gaat om 10 tot 20 bedrijven. Wanneer bedrijven extra financiering nodig hebben kan een financier een beroep doen op de GO-regeling4 en de Groeifaciliteit5. Met deze regelingen staat de overheid voor een deel garant voor de lening en loopt de financier minder risico.
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1, verwacht het kabinet dat het om een tijdelijke dip gaat en zal aankomende nationale en Europese regelgeving ervoor zorgen dat de vraag naar recyclaat weer zal stijgen. Verder hecht het kabinet eraan om te vermelden dat ook de andere spelers in de plasticketen, zoals producentenorganisaties en grote afnemers een verantwoordelijkheid hebben.
Bent u het ermee eens dat het optreden van het kabinet tot op heden ontoereikend is met als gevolg dat het voor meerdere recyclebedrijven reeds te laat is? Zo niet, Waarom niet? Zo ja, Welke opvolging gaat u hieraan geven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het artikel «Faillissement recyclingbedrijven is politieke keuze»?3
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse afval scheidende belastingbetaler jaarlijks 240 miljoen euro kwijt is aan een Europese heffing voor niet gerecycled plastic, terwijl andere landen deze doorbelasten aan de verantwoordelijke bedrijven? Zo ja, vindt u dit eerlijk, aangezien consumenten geen/weinig effect hebben op de recycling?
Er is geen sprake van een Europese heffing voor burgers en bedrijven. Sinds 1 januari 2021 betalen de lidstaten een deel van de afdracht aan de Europese Unie op basis van de hoeveelheid niet-gerecycled plastic verpakkingsafval. Deze bijdrage is onderdeel van de afdrachten aan de Europese Unie op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.7 Dit betreft een zogeheten generaal dossier. Het is aan lidstaten zelf om maatregelen te nemen, waardoor de hoeveelheid niet-gerecycleerd plastic verpakkingsafval afneemt. Om plastic circulair te maken, zet het kabinet in op een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren. In najaar 2024 wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Op basis hiervan vindt bij de Voorjaarsnota van 2025 besluitvorming plaats.
Bent u het ermee eens dat het eerlijker zou zijn om deze Europese heffing (net als veel andere landen) door te belasten aan bedrijven die daadwerkelijk verantwoordelijkheid dragen voor de hoeveelheid niet gerecycled plastic (lees verkopers van nieuw plastic, Verpact en afvalverbranders)? Zo nee, waarom bent u van mening dat het eerlijker is om de belastingbetaler (en daarmee alle consumenten die netjes hun afval scheiden) op te laten draaien voor deze heffing?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u naar het voorbeeld van landen als Spanje en het Verenigd Koninkrijk, waar niet-herbruikbare verpakkingen en plastic zonder recyclaat wél belast worden?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u naar de ontstane situatie dat er diverse opslagplaatsen bij producenten van gerecycled plastic vol liggen met plastic afval, terwijl zij (ver) onder hun productiecapaciteit produceren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u vastberaden om de circulaire doestellingen, zoals opgenomen in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) (50% minder grondstoffen in 2030 en volledig circulair in 2050), te halen?
Eerder heeft mijn voorganger al aangegeven dat we met de maatregelen in het NPCE de doelen niet gaan halen. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van 2023 aan dat meer maatregelen nodig zijn. We moeten er daarom samen de schouders onder zetten; burgers, bedrijven én de overheid. Begin 2025 komt een nieuwe ICER uit, mede op basis hiervan zal ik in september van dat jaar een geactualiseerd NPCE aan de Kamer aanbieden.
Wanneer kan de Kamer de opvolging verwachten van motie-Hagen (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 56) die de regering verzoekt om te komen met een circulaire-economiewet?
Uw Kamer is op 29 april 2024 geïnformeerd over de Circulaire Economie-wet (CE-wet) via de hoofdlijnennotitie voor de beoogde Circulaire Economie-wet.8 In de hoofdlijnennotitie is aangegeven dat de ideeën en plannen voor de CE-wet dit jaar verder worden uitgewerkt in een wetsvoorstel, waarna het kabinet kan besluiten het wetsvoorstel in openbare consultatie te brengen.
Overwegende dat u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft aangeven dat er op ambtelijk niveau contact was tussen het Ministerie van I&W en de relevante brancheorganisaties om een inventarisatie te maken van de wetgeving die belemmerend werkt en dat er gesprekken zouden lopen met VWS over de signalen dat de nieuwe regelgeving rond voedselveiligheid grote problemen veroorzaakt voor plasticrecyclingbedrijven, welke resultaten heeft dit tot op heden opgeleverd?4 Erkent u dat deze aangescherpte regelgeving (mede) oorzaak is van faillissementen in de sector zoals het faillissement van Umincorp?
Zoals gevraagd in de motie Haverkort c.s. (kst-32 852, nr. 200) onderzoekt het Ministerie van IenW welke regelgeving in het kader van voedselveiligheid belemmerend werkt voor het hergebruik van grondstoffen. Het kabinet zal uw Kamer hierover voor het eind van het jaar schriftelijk informeren.
Bent u het ermee eens dat u richting de invoering van de nationale bijmengverplichting van gerecycled plastic in 2027 juist in zou moeten zetten op het uitbreiden van de recyclecapaciteit? Welke actie gaat u ondernemen om de plasticrecyclebedrijven de periode tot 2027 te helpen overbruggen?
Ja. Vanuit het Klimaatfonds is een subsidiepakket van 267 miljoen euro geoormerkt ter ondersteunen van bedrijven bij de versnelde transitie naar circulaire plastic.
Overwegende dat de vereniging van afvalbedrijven een brandbrief heeft gestuurd aan uw voorganger met daarin een drietal suggesties ter ondersteuning van de plasticrecyclingindustrie, kunt u per suggestie aangeven hoe u daarnaar kijkt?5
Het kabinet is van mening dat het reeds nationaal en Europees aangekondigde beleid voldoende basis biedt om een gezonde en stabiele markt voor plasticrecyclaat te realiseren. Het kabinet ziet op dit moment geen reden voor aanvullende maatregelen.
Overwegende dat een groot deel van de problemen waar de plasticrecyclingbedrijven in terecht zijn gekomen, zijn veroorzaakt door goedkoop virgin plastic dat wordt geëxporteerd vanuit Azië en de Verenigde Staten, welke maatregelen worden er genomen om het dumpen van virgin plastic op de Europese markt te voorkomen?
Nederland hecht veel waarde aan een mondiaal gelijk speelveld waarop eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. De EU heeft verschillende instrumenten om praktijken van derde landen die de markt verstoren te adresseren. Als er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiëring van geïmporteerde goederen kan de EU anti-dumping- of anti-subsidiemaatregelen nemen. Dit zijn maatregelen om ernstige schade aan de EU-industrie te voorkomen en een gelijk speelveld te herstellen. Op het gebied van plastic heeft de Commissie eerder dit jaar reeds anti-dumpingheffingen ingevoerd voor PET uit China. Sinds 2000 gelden al antisubsidiemaatregelen op PET uit India. Indien de producenten van recyclaat concrete aanwijzingen hebben dat er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiering, kunnen zij hierover een klacht indienen bij de Europese Commissie. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen maatregelen volgen. Bij het nemen van anti-dumping of anti-subsidie maatregelen dient telkens een zorgvuldige afweging gemaakt te worden tussen de belangen van onder andere de EU-producenten, industriële gebruikers en de consument. De extra kosten die bijvoorbeeld voortvloeien uit anti-dumping- of anti-subsidieheffingen worden immers verdisconteerd in de prijzen van importgoederen en kunnen leiden tot prijsstijgingen voor verwerkers, gebruikers en consumenten.
Ongerechtvaardigde ontslagen op staande voet van arbeidsmigranten in de vleessector. |
|
Bart van Kent |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Is het waar dat er sinds 2020 in de Polisadministratie de variabele «reden einde dienstverband» wordt bijgehouden?1, 2
Ja, sinds 2020 wordt in de Polisadministratie de variabele «reden einde arbeidsverhouding» bijgehouden.
Is het waar dat er binnen die variabele ook wordt bijgehouden op bedrijfsniveau hoe vaak een ontslag op staande voet plaatsvind?
De «reden einde arbeidsverhouding» is een kenmerk van een individuele arbeidsverhouding. Van elke arbeidsverhouding is bekend bij welk bedrijf die arbeidsverhouding hoort. Het is mogelijk om op bedrijfsniveau te aggregeren hoe vaak een bedrijf welke reden van het einde van de arbeidsverhouding toepast. Een van de redenen die kan worden opgevoerd als einde arbeidsverhouding is «opzegging/ontslag door werkgever om dringende reden (ontslag op staande voet)». Echter houdt het UWV geen aparte lijst bij voor de aantallen ontslag op staande voet. Naast ontslag op staande voet zijn er 16 anderen reden die een werkgever kan aangeven als reden einde arbeidsverhouding. Hoe vaak een bedrijf de reden ontslag op staande voet invult kan uit de Polisadministratie worden gehaald. De werkgever/salarisadministrateur vult de waarde voor «reden einde arbeidsverhouding» in. Het UWV voert hier geen controles op uit. De aantallen die zijn gebruikt voor het beantwoorden van deze Kamervragen, zijn dus een administratieve werkelijkheid. Het kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat deze aantallen ontslag op staande voet de reële werkelijkheid betreffen. Ook geven de aantallen geen verklaring voor de achterliggende motivatie bij het gebruik van een bepaalde reden voor einde arbeidsverhouding en de daarbij ingevulde waarde.
Is het waar dat het ook mogelijk is om op sectorniveau te kijken hoe vaak ontslag op staande voet plaatsvind?
Ja.
Welk percentage ontslagen is gemiddeld een ontslag op staande voet? Hoe zit dit in de uitzendbranche?
Het gemiddelde percentage dat ontslag op staande voet als reden einde arbeidsverhouding wordt aangegeven in de jaren 2020 tot en met 2023 is 0,56%. Dit percentage gaat over het aantal beëindigde arbeidsverhoudingen met als reden ontslag op staande voet ten opzichte van het totaal aantal beëindigde arbeidsverhoudingen. Voor de uitzendbranche ligt het gemiddelde percentage ontslag op staande voet als reden einde arbeidsverhouding in de jaren 2020 tot en met 2023 op 0,77%. Zie tabel 1. Aangezien 2024 nog niet is afgelopen is dit jaar niet meegerekend in het berekenen van het gemiddelde percentage.
Jaar
Gemiddeld % met als reden einde arbeidsverhouding: ontslag op staande voet voor alle sectoren in Nederland
Gemiddeld % met als reden einde arbeidsverhouding: ontslag op staande voet voor de uitzendsector
2020
0,59%
0,71%
2021
0,51%
0,71%
2022
0,53%
0,80%
2023
0,60%
0,84%
Gem. 2020/23
0,56%
0,77%
Staat de uitzendbranche in de top 3 van sectoren met relatief de meeste ontslagen op staande voet? Misschien zelfs als nummer 1?
De uitzendbranche staat niet in de top drie sectoren met relatief de meeste ontslagen op staande voet. Om dit te berekenen is gekeken naar het aantal beëindigde arbeidsverhoudingen met als reden ontslag op staande voet in een sector ten opzichte de totale aantal beëindigde arbeidsverhoudingen in diezelfde sector. In tabel 2 staan de uitstroomcijfers (Polisadministratie einde arbeidsverhouding) van de sectoren waar percentueel gezien de meeste contracten zijn geëindigd met als reden ontslag op staande voet. De uitzendbranche valt niet in de top drie omdat de uitstroom binnen deze sector relatief hoog is. Ter vergelijking zijn de cijfers van de uitzendsector wel cursief per jaar weergegeven. Zichtbaar is dat de uitzendbranche relatief niet de meeste ontslagen op staande voet als reden einde arbeidsverhouding heeft ten opzichte van de totaal aantal beëindigde arbeidsverhoudingen binnen de sector. De absolute aantallen ontslag op staande voet zijn in de uitzendbranche wel een stuk hoger.
Jaar
Totale uitstroom
Totale uitstroom onder ontslag op staande voet
Percentage
Sector
2020
3.103
139
4,48
Zuivelindustrie
2020
6.266
194
3,1
Slagers overig
2020
1.128
26
2,3
Dakdekkers
2021
3.571
95
2,66
Zuivelindustrie
2021
4.870
108
2,22
Slagers overig
2021
70
1
1,43
Steenhouwers
2022
5.871
162
2,76
Slagers overig
2022
1.042
16
1,54
Havenclassificeerders
2022
264.060
3.971
1,5
Zakelijke dienstverlening iii
2023
5.000
143
2,86
Slagers overig
2023
110
3
2,73
Steenhouwers
2023
867
15
1,73
Havenclassificeerders
Hoewel de uitzendbranche op sectorniveau niet in de top drie sectoren met relatief de meeste ontslagen op staande voet staat, blijkt uit onderzoek dat van de top 15 bedrijven met het relatief hoogste aandeel ontslag op staande voet in de periode 2020–2023 negen bedrijven werkzaam zijn in de uitzendbranche. Om dit aandeel ontslag op staande voet te berekenen, is gekeken naar bedrijven waar meer dan 100 arbeidsverhoudingen zijn geëindigd met de reden ontslag op staande voet. Deze eerste selectie is gemaakt om vooral te focussen op de grotere aantallen en eventuele uitschieters te voorkomen. Van de bedrijven die daaraan voldoen, is vervolgens per bedrijf berekend wat het relatieve aandeel ontslag op staande voet ten opzichte van het totaal aantal beëindigde arbeidsverhoudingen was. Vervolgens zijn die bedrijven geordend van hoog percentage naar laag. Daaruit kwam naar voren dat de bovenste 15 bedrijven voor meer dan de helft uit uitzendbedrijven bestaan.
Hoeveel uitzendbureaus zijn er? Bij hoeveel daarvan ligt het percentage ontslagen op staande voet boven de 20 procent in de periode 2020 tot en met 2024? En bij hoeveel boven de 50 procent?
Zoals beschreven in het signaal van de Arbeidsinspectie over ontslag op staande voet zijn er meer dan 19.000 uitzendbureaus en arbeidsbemiddelaars in Nederland.3 Dit cijfer is gebaseerd op recente CBS-cijfers.4 Dit aantal heeft betrekking op bedrijven met uitzenden / arbeidsbemiddeling als economische hoofdactiviteit, gebaseerd op de Standaard Bedrijfsindeling 2008 (SBI 2008). Een kanttekening hierbij is dat er ook bedrijven kunnen zijn met arbeidsbemiddeling / uitzenden als nevenactiviteit. In tabel 3 staan het aantal uitzendbureaus opgesplitst per jaar waar het percentage ontslag op staande voet van alle einde arbeidsverhoudingen tussen de 20%-50% en hoger dan 50% is.
Jaar
Aantal bedrijven met een % ontslag op staande voet tussen de 20%-50%
Aantal bedrijven met een % ontslag op staande voet hoger dan 50%
2020
3
2
2021
3
1
2022
2
2
2023
3
0
Om hoeveel ontslagen op staande voet gaat het in absolute aantallen bij uitzendbureaus? In hoeveel van de gevallen ging het om werknemer met een niet-Nederlandse nationaliteit?
In tabel 4 staan de absolute aantallen dat ontslag op staande voet als reden einde arbeidsverhouding is doorgegeven in de Polisadministratie in de uitzendsector. In deze tabel staan ook de aantallen einde arbeidsverhoudingen met als reden ontslag op staande voet binnen de uitzendsector uitgesplitst of degene waarvan het arbeidscontract is beëindigd een Nederlandse of niet Nederlandse nationaliteit heeft.
Niet elke werknemer met een niet Nederlandse nationaliteit is per definitie een arbeidsmigrant, zo kan iemand al heel lang in Nederland werken of een dubbele nationaliteit hebben. Uit de gegevens blijkt wel dat binnen de uitzendsector werknemers met een niet Nederlandse nationaliteit vaker op staande voet worden ontslagen dan mensen met een Nederlandse nationaliteit. Als dit om arbeidsmigranten gaat is de kans groter dat zij niet weten wat hun rechten zijn en hierdoor kwetsbaar zijn voor onterechte ontslagen op staande voet.
In 2022 zijn er 502.162 uitzendkrachten werkzaam waarvan het herkomstland niet Nederland is en 365.144 uitzendkrachten waarvan het herkomstland Nederland is.5 Het aantal uitzendkrachten opgesplitst naar herkomstland Nederland of niet staat niet in verhouding met het aantal ontslagen op staande voet opgesplitst naar het al dan niet hebben van de Nederlandse nationaliteit.
Jaar
Totale uitstroom onder ontslag op staande voet
Ontslag op staande voet – Nederlandse nationaliteit
Ontslag op staande voet – Niet Nederlandse nationaliteit
2020
4.237
1307
2930
2021
6.148
1112
5036
2022
7.475
1292
6183
2023
7.470
1162
6308
Kunt u specifiek ingaan op het aantal ontslagen op staande voet die plaatsvinden in de vleessector? Hoeveel vinden daar plaats? In welke andere sectoren vinden er veel ontslagen op staande voet plaats?
Om het aantal ontslagen in de vleessector te berekenen is er gekeken naar de sector slagersbedrijven en slagers overig.6 Het gaat hier alleen om werknemers rechtstreeks in dienst bij de bedrijven in deze sector. Alle ontslagen op staande voet van werknemers die via een uitzendbureau in de vleessector werken zijn niet in deze cijfers meegenomen, omdat in de Polisadministratie niet wordt bijgehouden in welke sectoren uitzendkrachten worden ingezet.
In tabel 5 staan de aantallen ontslagen op staande voet in de sector slagersbedrijven en slagers overig van 2020 tot en met 2023 die door werkgevers zijn doorgeven.
Jaar
Sector
Totale uitstroom
Totale uitstroom onder ontslag op staande voet
Percentage
2020
Slagers overig
6.266
194
3,1
2021
Slagers overig
4.870
108
2,22
2022
Slagers overig
5.871
162
2,76
2023
Slagers overig
5.000
143
2,86
2020
Slagersbedrijven
5.111
33
0,65
2021
Slagersbedrijven
6.105
79
1,29
2022
Slagersbedrijven
6.577
94
1,43
2023
Slagersbedrijven
6.025
45
0,75
In de uitzendsector werden van 2020 t/m 2023 de hoogste aantallen ontslag op staande voet doorgeven als reden einde arbeidsverhouding; gevolgd door de sectoren grootwinkelbedrijf en zakelijke dienstverlening. Bij het bestuderen van de absolute aantallen uitstroom met als reden einde arbeidsverhouding ontslag op staande voet is het goed om dit in relatie te zien met de totale uitstroomcijfers. Daarom is in de onderstaande tabel ook het percentage uitstroom onder ontslag op staande voet in relatie tot de totale uitstroom meegenomen. In tabel 6 worden de zeven sectoren met de hoogste aantallen ontslag op staande voet als reden einde arbeidsverhouding (uitstroom onder ontslag op staande voet) weergegeven.
Jaar
Sector
Totale uitstroom
Totale uitstroom onder ontslag op staande voet
Percentage
2022
Uitzendbedrijven
930.406
7.475
0,8
2023
Uitzendbedrijven
892.748
7.470
0,84
2021
Uitzendbedrijven
869.954
6.148
0,71
2020
Uitzendbedrijven
594.069
4.237
0,71
2023
Grootwinkelbedrijf
258.494
4.227
1,64
2022
Zakelijke dienstverlening iii
264.060
3.971
1,5
2022
Grootwinkelbedrijf
259.941
3.766
1,45
Wat vindt u van misbruik van het ontslag op staande voet? Vind u het rechtvaardig dat uitzendbureaus op illegale wijze arbeidsmigranten ontslaan, die zelf vaak niet weten dat het illegaal is?
Misbruik van ontslag op staande voet vind ik onacceptabel. In het signaal van de Arbeidsinspectie waarin 13 uitzendbureaus nader werden bekeken, schat de Arbeidsinspectie de kans op weinig meer dan nul dat er sprake is van administratieve slordigheid. Dit vind ik zeer zorgelijk. Het signaal vormde samen met een lobbybriefing van Somo over uitbuiting door malafide uitzendbureaus die in de vleessector werken en twee uitzendingen van EenVandaag op donderdag 23 mei en vrijdag 24 mei 2024 over de misstanden de aanleiding om met vertegenwoordigers van de uitzend- en vleessector in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat malafide uitzendbureaus in de vleessector worden geweerd die misbruik maken van het ontslag op staande voet.7 Koepelorganisaties van de vlees- en uitzendbranche hebben hun achterban aangesproken dat zij misbruik van ontslag op staande voet ook ten strengste afkeuren.8 Het signaal ontslag op staande voet is gedeeld met de «Work in NL» informatiepunten. Arbeidsmigranten kunnen daar vragen stellen over hun contract (beëindiging). Het is belangrijk dat de informatiepunten weten dat hier misbruik van is gemaakt zodat zij arbeidsmigranten richting het UWV kunnen helpen en arbeidsmigranten op deze manier alsnog gebruik kunnen maken van een WW-uitkering en via het Juridisch Loket in hun ontslag kunnen aanvechten.
Daarnaast ben ik in gesprek met het UWV, de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst om te achterhalen wat de redenen zijn dat bedrijven hun medewerkers grootschalig op staande voet ontslagen. Want voordat er gesproken kan worden over misbruik, moet eerst worden uitgezocht wat de reden is dat inhoudingsplichtigen (werkgevers) ontslag op staande voet doorgeven. Dit kan gaan om misbruik, maar er zijn ook andere redenen zoals repetitieve administratieve fouten mogelijk.
Welke stappen gaat u nemen om misbruik van het ontslag op staande voet door uitzendbureaus aan te pakken?
Er wordt momenteel op meerdere manieren gewerkt aan het tegengaan van malafide uitzenders. Zo heeft mijn voorganger na verschijning van het signaal van de Arbeidsinspectie de vlees- en uitzendsector bijeengeroepen voor spoedoverleg. Dit overleg heeft plaatsgevonden op 3 juni 2024. In dat overleg zijn met de brancheorganisaties in de uitzendsector (ABU, NBBU) en de vleessector (COV, NEPLUVI) afspraken gemaakt over maatregelen en acties. Ik verwacht van hen dat zij zelf alle mogelijke acties inzetten om misstanden aan te pakken en hun achterban aanspreken om de inzet van malafide uitzendbureaus uit te bannen. Op 23 augustus heb ik met de sectoren gesproken over de voortgang, waarbij ik het belang van snelle en aantoonbare verbeteringen heb benadrukt. Ik houd een vinger aan de pols en zal zoals toegezegd in november opnieuw met de sector in gesprek gaan.9
Daarnaast wordt de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) geïntroduceerd waarmee malafide organisaties in de uitzendmarkt kunnen worden aangepakt. Dit wetsvoorstel is op dit moment in behandeling bij uw Kamer. Dit zogenoemde toelatingsstelsel bevat verschillende waarborgen om malafide uitzendbureaus van de uitleenmarkt te weren, zoals periodieke controles op naleving van de belangrijkste arbeids- en fiscale wetten, het voldoen van een waarborgsom van € 100.000 en aanvullende gegevensuitwisseling met onder andere de Arbeidsinspectie. Uitleners die zonder toelating arbeidskrachten uitlenen én inleners die zakendoen met niet-toegelaten uitleners kunnen boetes krijgen van de Arbeidsinspectie. Zo kunnen zowel malafide uitzendbureaus als inleners worden aangepakt. De Arbeidsinspectie wordt met 90 fte uitgebreid voor het publieke toezicht op uitzendbureaus en de toelatingsplicht. Tot de inwerkingtreding van de toelatingsplicht worden de nieuwe collega’s opgeleid en daarna ingezet voor het intensiveren van het toezicht op naleving van de huidige arbeidswetten door uitzendbureaus.
Ook heb ik een verkenning aangekondigd naar een algeheel verbod op uitzendwerk in bepaalde sectoren, en/of naar een minimum percentage van de arbeidskrachten dat in eigen dienst moet zijn. Dit zijn een ingrijpende maatregelen die vragen om zorgvuldige afweging van de effecten. In de verkenning wordt dan ook gekeken wanneer zo’n maatregel proportioneel is. Zo moet eerst in kaart worden gebracht hoeveel en wat voor mistanden er in sectoren spelen voordat een dergelijke zware maatregel kan worden overwogen. Mochten er te veel mistanden, waaronder misbruik van ontslag op staande voet, blijven bestaan met uitzendbureaus in bepaalde sectoren dan is een uitzendverbod een maatregel die kan worden ingezet. Hierover is echter pas meer te zeggen nadat de verkenning is opgeleverd. De oplevering staat gepland in het eerste kwartaal van 2025.
Het artikel ‘Kindsoldaten uit de polder’ |
|
Dral |
|
van Weel , Struycken |
|
Deelt u de mening dat het ronselen van jongeren voor criminele activiteiten (criminele uitbuiting), zoals ook het Openbaar Ministerie (OM) aangeeft, een groot maatschappelijk probleem is dat om creatieve oplossingen vraagt, en dat zowel repressieve als preventieve maatregelen de komende jaren nodig zijn om het ronselen van kwetsbare jongeren tegen te gaan? Zo ja, kunt u aangeven hoe het kabinet de komende jaren hier extra prioriteit aan gaat geven?1
Het bericht dat jongeren worden geronseld en vervolgens worden ingezet voor criminele activiteiten vinden wij zeer verontrustend. Hoewel de jeugdcriminaliteit in algemene zin daalt, raken steeds meer kwetsbare jongeren betrokken bij zware criminaliteit zoals ook in het artikel wordt geschetst. Deze kwalijke praktijken dienen te stoppen om te voorkomen dat er nog meer jongeren slachtoffer worden van deze vorm van mensenhandel. De afgelopen jaren heeft ons departement zich hiervoor ingezet.
Het vorige kabinet heeft besloten fors te investeren in de preventie van jeugdcriminaliteit. Zo is er het programma Preventie met Gezag, waarin samen met 27 gemeenten wordt ingezet op een brede, domeinoverstijgende en gebiedsgerichte preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Het programma biedt jongeren in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terecht komen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Het tegengaan van criminele uitbuiting van kwetsbare jongeren is ook onderdeel hiervan. Enkele initiatieven die hieraan bijdragen en vanuit Preventie met Gezag-middelen worden gefinancierd zijn het door Stichting School en Veiligheid ontwikkelde «niet-pluisinstrument» en het online hulpportaal Keerpunt. Waar het «niet-pluisinstrument» een intervisie-instrument is waarmee een beeld van de situatie van een leerling kan worden gevormd en de veiligheid van hem of haar en de school kan worden gewaarborgd, biedt het online hulpportaal een anonieme chat en kennisportaal voor slachtoffers van criminele uitbuiting of andere betrokken partners.
Daarnaast wordt met het versterkt Actieplan van het programma Samen tegen mensenhandel, dat met uw Kamer is gedeeld op 17 juni jl., prioriteit gegeven aan het voorkomen van slachtoffers mensenhandel, waaronder kwetsbare jongeren. In het Actieplan wordt breed ingezet op onder meer het creëren van bewustwording, het vergroten van de meldingsbereidheid en het werken aan een betere vaststelling en bescherming van slachtoffers bij alle vormen van mensenhandel, dus ook criminele uitbuiting. In het Actieplan zijn acties opgenomen om de bewustwording te vergroten van onder meer professionals die mensenhandel kunnen zien. Hiervoor wordt een communicatiestrategie opgezet met aandacht voor de rol van social media. Vanwege de mogelijke kwetsbaarheid van jongeren om slachtoffers van mensenhandel te worden is er bij de acties specifiek aandacht voor jongeren.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaren een proces-verbaal is opgemaakt inzake het ronselen van jongeren voor criminele activiteiten/ criminele uitbuiting?
De politie heeft geen aparte, zogeheten «maatschappelijke klasse» voor jongeren die worden geronseld voor criminele activiteiten. Dit betekent dat de politie deze incidenten niet als zodanig classificeert in de politieregistratie. Het is daarom niet mogelijk om de gevraagde cijfers aan te leveren.
Hoe vaak is de afgelopen vijf jaren iemand veroordeeld voor het ronselen van jongeren?
Op basis van de informatie die op dit moment beschikbaar is vanuit de voor de Rechtspraak beschikbare management-informatiesystemen, is deze vraag niet te beantwoorden.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de beslispunten die zijn beschreven in de initiatiefnota «Opvoeden die handel» (36 261, nr. 2), alsmede de aangenomen moties die tijdens het notaoverleg over de initiatiefnota zijn ingediend?
Bij brief van 20 maart 2023 hebben de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid en de voormalig Minister voor Rechtsbescherming een beleidsreactie gegeven op de initiatiefnota en toelichting verschaft op de vraag of en zo ja, hoe uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen die daarin zijn opgenomen.2
Met betrekking tot het onderwerp criminele uitbuiting (een vorm van mensenhandel) beveelt de genoemde initiatiefnota onder meer aan om vaart te maken met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f Wetboek van Strafrecht). Op 13 juni jl. heeft uw Kamer over het ingediende wetsvoorstel verslag uitgebracht. De Minister van Justitie en Veiligheid verwacht de nota naar aanleiding van het verslag dit najaar aan uw Kamer te doen toekomen.
Verder wordt in de nota aanbevolen om in lijn met de strekking van een eerder aangenomen motie de aanpak van criminele uitbuiting onderdeel te maken van de aanpak van ondermijning. Dat is het geval, onder meer via de maatregelen die zijn genoemd in het antwoord op vraag 1.
Het hebben van een licht verstandelijke beperking (LVB) wordt in de nota aangehaald als een van de risicofactoren voor het plegen van een strafbaar feit. Daarom wordt in de nota de focus gelegd op het inzetten van passende bewezen interventies, door onder meer HALT, die nog gerichter zijn op de behoefte van de groep LVB’ers. Hier blijft ons departement zich voor inzetten. Uw Kamer is in dit kader eerder geïnformeerd over de voortgang van de werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof»3. Daarnaast heeft Halt binnen de aanpak van het programma Preventie met Gezag middelen gekregen om de omgang met LVB-problematiek te verbeteren. Daarnaast wordt in de initiatiefnota aangehaald dat HALT bij alle jongeren een SCIL-test4 dient af te nemen. De screening van LVB binnen de strafrechtketen blijf een continu aandachtspunt. Ten slotte wordt er in de initiatiefnota opgeroepen met een pilot de Halt-leeftijd voor jongeren met een LVB te verhogen. Ook is er een motie aangenomen van de leden Elian en Verkuijlen over een pilot waarbij first offenders in de leeftijd van 18 tot 23 jaar met een LVB-diagnose een Halt-afdoening kunnen kiezen.5 Aan uw Kamer is eerder bericht dat een dergelijke pilot niet wordt opgezet.6 Tijdens het commissiedebat justitiële jeugd van 5 september jl. is toegezegd hier nogmaals naar te kijken en de Kamer hierover nog dit jaar te informeren.
Hoeveel gemeenten hebben via het programma «Preventie met Gezag» extra capaciteit voor wijkrecherche en jeugdboa’s gekregen?
Mede naar aanleiding van de initiatiefnota van de heer Verkuijlen hebben de 27 gemeenten die via het programma Preventie met Gezag structurele middelen hebben ontvangen de mogelijkheid gekregen extra financiële middelen aan te vragen voor de inzet van de (jeugd)boa. Het betreft budget voor ongeveer één tot anderhalve formatieplaats (jeugd)boa. Gemeenten hebben zelf de regie op de aanpak en hebben hiervoor plannen ontwikkeld die passen binnen de lokale context. Van de 27 gemeenten investeren er 20 in extra (jeugd)boa’s. Daarnaast zijn er gemeenten die investeren in straatcoaches.
Dit jaar zijn nog 20 gemeenten met relatief ernstige problematiek toegevoegd aan het programma Preventie met Gezag. Zij ontvangen incidentele ondersteuning voor drie jaar. Ook voor deze gemeenten geldt dat zij zelf de regie op de aanpak hebben en plannen ontwikkeld hebben die passen binnen de lokale context. Van deze 20 gemeenten zetten drie gemeenten een deel van de middelen in ten behoeve van extra jeugdboa’s.
Ook de politie heeft extra structurele middelen ontvangen voor haar bijdrage in de aanpak Preventie met gezag. Dit betekent dat de politiecapaciteit de komende jaren wordt uitgebreid met ongeveer 50 agenten die zich kunnen gaan richten op de lokale aanpak in de 27 gemeenten die langjarig meedoen in de aanpak. De verdeling en precieze invulling van deze extra politiecapaciteit binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. De politie is in het najaar van 2023 gestart met de werving en aanstelling van de extra agenten voor Preventie met Gezag. Door het formele toekenningsproces van de formatie en de rol van het bevoegd gezag (lokaal) hierin verloopt dit proces niet in alle gebieden synchroon.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het jeugdstrafrecht wordt aangescherpt, op welke termijn kan de Kamer het wetsvoorstel dat hier uitvoering aan geeft tegemoet zien?
Het verhogen van de strafmaat is een fundamenteel thema dat een zorgvuldig proces vergt, een goede onderbouwing en een onderzoek naar de uitvoerbaarheid. Bovendien moet een eventuele wijziging van de strafmaat worden bezien in het bredere geheel van maximumstraffen binnen het (jeugd)strafrecht. Dit wordt de komende maanden uitgewerkt in samenwerking met de partners in de jeugdstrafrechtketen en andere deskundigen. Naar verwachting wordt de Kamer in het voorjaar van 2025 nader geïnformeerd.
In het Hoofdlijnenakkoord staat dat de patseraanpak wordt toegevoegd aan het preventiebeleid, hoe en op welke termijn gaat u dat vormgeven?
Dit najaar verkent de Minister van Justitie en Veiligheid samen met de relevante partners (o.a. OM, Politie, gemeenten, CJIB) op welke wijze een aanpak kan worden vormgegeven met als doel criminele rolmodellen hun status in de wijk te ontnemen (patseraanpak). Uw Kamer wordt hierover in het eerstvolgende halfjaarbericht ondermijning geïnformeerd.
Kunt u zich inspannen om deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat Mensenhandel & Prostitutie van 11 september te beantwoorden?
Ja.
Belastingverdragen |
|
Senna Maatoug (GL), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat de belastingverdragen die Nederland heeft met de laagbelastende jurisdicties (LBJ’s) Bahrein, Barbados en Panama afdoen aan de effectiviteit van de Wet bronbelasting 2021 vanwege de daarin opgenomen uitzondering voor verdragslanden?
De Wet bronbelasting 2021 kan in beginsel worden toegepast als er sprake is van rente-, royalty- en dividendbetalingen aan gelieerde lichamen in geval sprake is van misbruik en wanneer gelieerde lichamen gevestigd zijn in staten die zijn opgenomen in de regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (de lijst). Deze lijst bestaat uit staten zonder winstbelasting of met een statutair tarief van minder dan 9% (laagbelastende jurisdicties) en staten die zijn opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.1
Bij de introductie van de Wet bronbelasting 2021 is ervoor gekozen de bronbelasting gedurende een periode van drie jaren niet te heffen ten aanzien van laagbelastende jurisdicties (LBJ’s) en niet-coöperatieve jurisdicties waar Nederland een belastingverdrag mee heeft gesloten en die zijn opgenomen op de lijst. Deze termijn bood Nederland en zijn verdragspartners de kans om heronderhandelingen te starten over het desbetreffende belastingverdrag. Bij het sluiten van die bestaande belastingverdragen is destijds immers geen rekening gehouden met de Wet bronbelasting 2021. Inmiddels is deze periode afgelopen. Daarom vindt de Wet bronbelasting 2021 nu ook toepassing ten aanzien van verdragslanden die op de lijst staan.
Belastingverdragen hebben tot doel economische relaties tussen landen te bevorderen door het wegnemen van dubbele belasting en misbruik te bestrijden. Een belastingverdrag regelt daarom welk land belasting mag heffen en verdeelt het heffingsrecht over bepaald inkomen. Belastingverdragen hebben vanuit een juridisch oogpunt een hogere rechtsorde dan de nationale wetgeving. Als sprake is van een verdragsland (zoals Bahrein, Barbados en Panama), dan zijn Nederland en de verdragspartner gebonden aan de brontarieven zoals die zijn afgesproken in het toepasselijke belastingverdrag. Dit betekent dat Nederland de bronbelasting die volgt uit de Wet bronbelasting 2021 niet volledig kan effectueren. Dit is anders als sprake is van misbruik van het verdrag. De belastingverdragen met Bahrein, Barbados en Panama bevatten alle drie een principal purposes test (PPT). Dit is een antimisbruikbepaling op basis waarvan verdragsvoordelen niet worden toegekend indien een structuur is opgezet of een transactie is aangegaan met als voornaamste of een van de voornaamste doelen om toegang tot de voordelen van het belastingverdrag te krijgen. In misbruiksituaties kan daarom de bronbelasting worden geëffectueerd via de PPT.
Bent u ervan op de hoogte dat de er bij de implementatie van de Wet bronbelasting 2021 is ingezet op volledige effectuering van de bronbelasting door heronderhandelingen van belastingverdragen met LBJ’s binnen een termijn van drie jaar op te starten en dat deze termijn sinds 1 januari 2024 is verstreken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Bahrein en Barbados, zoals aangegeven in het jaarlijkse overzicht van onderhandelingen van belastingverdragen 2024, van plan zijn een winstbelasting van negen procent in te voeren? Kunt u aangeven of deze winstbelasting in beide landen algemeen zal gelden of dat er, voor zover u weet, sprake zal zijn van uitzonderingen en omzet- of winstdrempels?
In de jaarlijkse Kamerbrief over de onderhandeling van belastingverdragen 20242 is aangegeven dat zowel Bahrein als Barbados bezig zijn met belastinghervormingen die mogelijk relevant zijn voor de positie van deze landen op de Nederlandse lijst van laagbelastende landen. Als deze hervormingen ertoe leiden dat deze landen niet langer kwalificeren als LBJ’s dan is heronderhandeling van het belastingverdrag niet langer nodig.
Bahrein heeft aangegeven mogelijk te werken aan een algemene winstbelasting met een tarief van minimaal 9%. Tot op heden is deze winstbelasting nog niet ingevoerd. Als blijkt dat Bahrein niet voornemens is een algemene winstbelasting met een statutair tarief van ten minste 9% in te voeren, dan zal Nederland de onderhandelingen met Bahrein over de herziening van het belastingverdrag opnieuw opstarten. Nederland is hierover met Bahrein in contact.
Recent heeft Bahrein aangekondigd in het kader van het internationale akkoord op de minimumbelasting (zogenoemd Pijler 2) een binnenlandse bijheffing van 15% te implementeren. Deze maatregel geldt alleen voor bedrijven met een omzet van ten minste € 750 miljoen. Voor de volledigheid merk ik op dat dit niet kwalificeert als een algemene winstbelasting ondanks het feit dat sprake is van een tarief van 15%. Dit komt omdat de winstbelasting niet op ieder lichaam van toepassing is als gevolg van de omzetdrempel.
In mei 2024 heeft Barbados een nieuwe winstbelasting met een statutair tarief van 9% ingevoerd die met ingang van 1 januari 2024 in werking is getreden. Ik begrijp dat deze belasting een opstaptarief bevat van 5,5% voor bedrijven met een omzet van twee miljoen Barbadiaanse dollar of minder als een bedrijf kwalificeert als «small business». Voor de aanwijzing van laagbelastende landen wordt gekeken naar het algemeen geldende tarief waarbij tariefopstapjes (of tariefafstapjes) buiten beschouwing worden gelaten, mits die vanwege de hoogte van het tarief of de lengte van de schijf geen betekenisvolle invloed hebben. Ook afzonderlijke tarieven voor midden- en kleinbedrijf blijven buiten beschouwing. Echter, voor het algemene karakter is van belang dat de winstbelasting materieel op ieder lichaam van toepassing is. Ik begrijp dat de nieuwe winstbelasting een uitzondering bevat waardoor het statutaire tarief van 9% mogelijk niet op ieder lichaam van toepassing is. Hoewel deze uitzondering tijdelijk van aard lijkt te zijn, kan ik nog niet concluderen dat sprake is van een algemeen geldende winstbelasting van 9%. Nederland heeft Barbados gevraagd om meer toelichting over de nieuwe winstbelasting.
Bij de vormgeving van de Wet bronbelasting 2021 is bewust gekozen om aan te sluiten bij het statutaire tarief in plaats van het effectieve tarief in afwachting van internationale ontwikkelingen. Idealiter zou de bronbelasting van toepassing zijn op rente-, royaltybetalingen en dividenden die niet of tegen een laag effectief tarief worden belast. Echter voor de uitvoerbaarheid is dit uitermate complex. Bovendien is het effectieve tarief afhankelijk van de feiten en omstandigheden van een individuele belastingplichtige. Daarom is destijds gekozen om het statutair tarief als uitgangspunt te nemen voor de heffing van de bronbelasting.
Als gevolg van de Pijler 2-regels zullen staten naar verwachting de Pijler 2-regels invoeren of hun winstbelasting zodanig aanpassen dat het effectieve tarief in de praktijk uitkomt op ten minste 15%. Het kabinet onderzoekt of de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden daarom moet worden aangepast voor multinationale groepen en binnenlandse groepen met een jaaromzet van ten minste € 750 miljoen, indien een dergelijke staat een kwalificerende minimumbelasting heeft ingevoerd.
Deelt u de opvatting dat heronderhandeling van de belastingverdragen met Bahrein en Barbados alsnog op korte termijn noodzakelijk is als de aangekondigde winstbelastingen niet algemeen blijken te gaan gelden? Hoe lang mag dit wat u betreft maximaal nog duren (gelet op het feit dat de genoemde driejaarstermijn al is verstreken)?
Ja, deze opvatting deel ik. Als een land niet voornemens is een algemene winstbelasting in te voeren met een statutair tarief van 9%, dan wil Nederland de heronderhandeling over het belastingverdrag opnieuw opstarten.
Zoals hierboven genoemd, is de driejaarstermijn een redelijke termijn om verdragshandelingen op te starten. Voor het opstarten en de voortzetting van verdragsonderhandelingen is Nederland uiteraard wel afhankelijk van de bereidheid en inzet van het andere verdragsland. Diverse factoren zoals nationale ontwikkelingen, beschikbare middelen en politieke omstandigheden spelen hierin een rol. Bij zowel Bahrein als Barbados speelt mede een rol dat beide landen de afgelopen jaren bezig zijn geweest met belastinghervormingen die mogelijk relevant zijn voor hun positie op de Nederlandse lijst. Gelet op deze omstandigheden was het niet passend om hier vooraf een maximale termijn aan te verbinden. Immers, als de belastinghervormingen leiden tot aanpassingen in de nationale wet- en regelgeving dan kwalificeren deze landen mogelijk niet langer als LBJ’s. Heronderhandeling van het belastingverdrag is dan niet meer nodig.
Als een land uiteindelijk niet voornemens is een algemene winstbelasting in te voeren met een statutair tarief van 9% dan blijft het voor Nederland wenselijk om te streven naar afronding binnen drie jaar. Hoewel Nederland daarbij afhankelijk is van de bereidheid en inzet van de andere verdragspartner, voorkomt dit dat onderhandelingen te vrijblijvend verlopen.
Bent u ervan op de hoogte dat Panama sinds 2017 (met een korte onderbreking) op de zwarte lijst voor belastingparadijzen van de Europese Unie staat en geen ambitie toont om daaraan iets te doen?
Panama staat sinds februari 2019 op de EU lijst van niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Hoewel gedurende de coronajaren verzachtende omstandigheden golden, is het inderdaad waar dat Panama al enige jaren op deze lijst staat. Er zijn positieve signalen waaruit blijkt dat Panama hun grondhouding heeft aangepast tegenover de dringende internationale oproep om hun tekortkoming in hun nationale wetgeving te herzien. Zo is Panama op 23 oktober 2023 van de grijze lijst van de FATF3 gehaald, omdat Panama sinds dat moment voldoet aan de wereldwijde standaard op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Panama is nu, na het behalen van deze mijlpaal, ook bezig met het verbeteren van de nationale belastingwetgeving. Op dit punt vindt er constructief overleg plaats met Panama over de benodigde aanpassingen van de nationale fiscale wetgeving en er is goede hoop dat dit op korte termijn zal leiden tot aanpassingen van de nationale wet- en regelgeving.
Klopt het dat het belastingverdrag met Panama niet wordt heroverwogen vanwege «constructief contact» met Panama, zoals aangegeven in het jaarlijkse overzicht van onderhandelingen van belastingverdragen 2024? Kunt u toelichten waaruit dit «constructief contact» heeft bestaan en hoe dit zich verhoudt tot de niet-coöperatieve houding van Panama in Europees verband?
De afgelopen jaren heeft op verschillende ambtelijke niveaus overleg plaatsgevonden met Panama waarbij Panama zich coöperatief heeft opgesteld. Panama heeft aangegeven zich in te spannen om van de EU lijst te raken. Dit sluit ook aan bij bovengenoemde signalen. Gelet op deze inspanningen en de coöperatieve houding van Panama past het daarom niet om op dit moment het belastingverdrag met Panama te heroverwegen. Een signaal van heroverweging kan dan juist contraproductief werken.
Bent u zich ervan bewust dat de Wet bronbelasting 2021 is ingevoerd als «defensieve» maatregel richting landen op de hierboven genoemde zwarte lijst van de Europese Unie? Bent u van mening dat de Wet bronbelasting 2021 voldoende defensief uitwerkt ten aanzien van Panama, gegeven het feit dat er een uitzondering voor verdragslanden bestaat, dat Nederland nog steeds een verdrag met Panama heeft, dat Panama nog steeds op de zwarte lijst staat en dat de eerder genoemde driejaarstermijn is verstreken?
Verdragen (waaronder belastingverdragen) die gesloten zijn tussen landen hebben, vanuit een juridisch oogpunt, een hogere rechtsorde dan de nationale wetgeving. Dit betekent dat een lijst, die is opgenomen is in de nationale wetgeving, geen verandering kan aanbrengen aan de gemaakte afspraken in een verdrag. In lijn met de motie Schouten/Groot4 zal Nederland het belastingverdrag heroverwegen als een verdragspartner op de EU-lijst van niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden komt te staan. Hierbij is het van belang dat het opzeggen van een belastingverdrag een eenmalig onherroepelijk proces is, met mogelijk grote negatieve gevolgen op het diplomatieke en economische vlak. Verder kan afgevraagd worden of de opzegging van een verdrag de benodigde prikkel zal zijn voor een land om hun wetgeving aan te passen. Daartegenover staat dat het risico van opzegging van het verdrag gecombineerd met een doorlopende dialoog een adequaat instrument kan zijn om een land te stimuleren om de wetgeving aan te passen. Daarbij ben ik van mening dat het niet zo kan zijn dat een land gedurende lange tijd en zonder uitzicht op verbetering op de EU-lijst staat en Nederland toch de Wet bronbelasting 2021 niet kan toepassen. Ik blijf de situatie met betrekking tot Panama daarom nauwlettend in de gaten houden.
Kunt u voor de jaren 2021, 2022 en 2023 de geldstromen uit Nederland naar Panama in kaart brengen, uitgesplitst naar rente, royalty’s en dividenden?
Ik beschik niet over de gevraagde gegevens. De Nederlandse Bank (DNB) stelt jaarlijks een tabel op met inkomensstromen naar landen die zijn opgenomen in de regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (zowel LBJ’s als niet-coöperatieve rechtsgebieden). Deze tabel wordt ook in de jaarlijkse monitoringbrief5 opgenomen. Momenteel vindt er overleg plaats met DNB om te kijken of deze tabel kan worden aangevuld met een uitsplitsing naar de verdragslanden, waaronder dus ook Panama. Of dit mogelijk is hangt mede af van de vraag of er daardoor geen herleidbaarheid naar individuele bedrijven ontstaat.
Bent u bereid een harde deadline te stellen aan Panama’s inspanningen om van de zwarte lijst van de Europese Unie te worden verwijderd, inclusief een resultaatsverplichting voor de verdragsonderhandelingen, met als uiterste consequentie het opzeggen van het belastingverdrag met Panama? Zo ja, welke termijn vindt u hiervoor passend?
Panama werkt aan het verbeteren van haar nationale belastingwetgeving. Net als in Nederland is Panama hiervoor mede afhankelijk van het parlementaire proces. Hierbij is relevant dat in Panama het afgelopen jaar verkiezingen hebben plaatsgevonden en dat de nieuwe regering zojuist is aangetreden. Gelet op deze ontwikkelingen vind ik het daarom niet passend om nu een harde deadline op te leggen. Wel blijf ik de ontwikkelingen nauwlettend monitoren. Als blijkt dat Panama geen verdere stappen onderneemt om verbeteringen door te voeren, zal ik passende maatregelen nemen. Heroverweging van het belastingverdrag is dan een mogelijke optie, maar dit is een ingrijpende stap die met de nodige zorgvuldigheid moet worden benaderd.
Hoe heeft het kabinet de effectiviteit van de Wet bronbelasting 2021 de afgelopen jaren gemonitord? Hoe is bijgehouden in hoeverre de bronbelasting inderdaad wordt geheven over stromen richting laagbelastende jurisdicties en wanneer actie moest worden ondernomen?
De effectiviteit van de Wet bronbelasting 2021 wordt gevolgd door met name de ontwikkeling van de financiële stromen te monitoren en jaarlijks te rapporteren. Uit de laatste monitoringbrief6 blijkt dat sinds de invoering van de bronbelasting op renten en royalty’s, de inkomensstromen naar de LBJ’s fors zijn afgenomen. Het grootste deel van de overgebleven stroom betreft dividenden (inclusief ingehouden winst). Dividenden vallen vanaf 2024 ook onder de reikwijdte van de bronbelasting. Het effect hiervan zal naar verwachting volgend jaar gerapporteerd kunnen worden. De volgende monitoringbrief met de meest recente cijfers over 2023 zal naar verwachting in oktober naar uw Kamer worden verzonden.
Hoe komt het dat er niet eerder actie ondernomen is richting Bahrein, Barbados en Panama, ondanks het feit dat de gestelde driejaarstermijn inmiddels is verstreken? Bent u het ermee eens dat dit niet in lijn is met de doelstellingen en de voornemens die ten grondslag lagen aan de Wet bronbelasting 2021?
De afgelopen jaren is meermaals contact geweest met Bahrein, Barbados en Panama. Nederland heeft dus niet stilgezeten. Deze landen hebben aangegeven dat zij bezig zijn hun belastingsystemen te hervormen, waardoor zij mogelijk niet meer worden opgenomen in de regeling laagbelastende landen en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Een verzoek tot voortzetting van de heronderhandeling van het belastingverdrag binnen de driejaarstermijn was daarom niet langer passend. Indien deze landen geen verdere inspanningen verrichten om hun belastingsysteem aan te passen, zal worden bezien hoe Nederland daar per geval op kan reageren.
Is het kabinet van plan de komende jaren een voortrekkersrol te vervullen bij het bestrijden van internationale belastingontwijking?
Belastingontwijking is onwenselijk. Bij belastingontwijking gaat het doorgaans om structuren of transacties die legaal zijn, maar die (mede) gericht zijn op het verkrijgen van een belastingvoordeel, terwijl dit belastingvoordeel niet beoogd is door de wetgever. De afgelopen jaren heeft Nederland nationaal en internationaal veel maatregelen genomen om belastingontwijking aan te pakken. Die maatregelen hebben het stelsel aanzienlijk robuuster gemaakt tegen de mogelijkheden om belastingen te ontwijken. Het kabinet wil de mogelijkheden tot belastingontwijking blijven aanpakken. Daarbij waakt het kabinet ertegen dat dergelijke maatregelen negatieve effecten hebben op reële bedrijvigheid.
In de aanpak van zowel nationale als internationale vormen van ontwijking wil het kabinet prioriteit geven aan een aantal zaken. Ten eerste doet het kabinet naar aanleiding van een aangenomen motie7 onderzoek naar de lucratiefbelangregeling. In dit onderzoek wordt met name ingegaan op de zogenoemde doorstootregeling op basis waarvan de voordelen uit hoofde van een lucratief belang onder voorwaarden in box 2 belast worden (in plaats van box 1). In het onderzoek wordt bezien of en zo ja, op welke wijze, al dan niet geclausuleerd, een alternatieve vormgeving (belastingheffing in box 1) mogelijk is, waarbij de budgettaire gevolgen en de uitvoeringsgevolgen zullen worden afgewogen.
Ten tweede werkt het kabinet aan het verkennen of internationaal afspraken kunnen worden gemaakt over het belasten van zeer vermogende personen, in navolging van internationale afspraken over het belasten van multinationale ondernemingen. Internationale belastingstelsels op het gebied van de inkomstenbelasting, vermogensbelasting en schenk- en erfbelasting zijn niet goed op elkaar afgestemd, waardoor met name vermogende personen – vergelijkbaar met multinationale ondernemingen – in staat zijn om hun belastingdruk wereldwijd te optimaliseren. Mondiale en Europese samenwerking die inzet op een gelijk speelveld op het gebied van de belastingheffing van zeer vermogende personen kan fiscale concurrentie en wereldwijde erosie van de belastinggrondslag en verlies van belastingopbrengsten tegengaan.
Tot slot zet het kabinet de aanpak van dividendstripping voort. Per 1 januari 2024 is al een aantal maatregelen tegen dividendstripping in werking getreden. Het vorige kabinet is een onderzoek gestart naar nadere maatregelen tegen dividendstripping. Het kabinet zal dit onderzoek voortzetten. Het onderzoek richt zich op de vraag welke nadere (materiële) maatregelen kunnen worden genomen om de aanpak van dividendstripping verder te versterken. Hierbij wordt een breed scala aan maatregelen onderzocht en wordt er gekeken naar maatregelen tegen dividendstripping in andere landen. Naar verwachting zal over het onderzoek in het voorjaar van 2025 aan uw Kamer worden gerapporteerd.
Klopt het dat Nederland tegen de ontwikkeling van een VN-belastingverdrag heeft gestemd? Kunt u toelichten waarom? In hoeverre is een tegenstem wat u betreft te rijmen met een voortrekkersrol bij het bestrijden van internationale belastingontwijking?
Dit kabinet ondersteunt de oproep die is gedaan om te onderzoeken of in VN-verband werk verricht kan worden om internationale samenwerking op belastinggebied inclusiever te maken. Nederland heeft zich bij de stemming over de Terms of Reference voor een VN-raamwerkverdrag over internationale belastingsamenwerking wel samen met de andere 26 EU-lidstaten en net als 16 andere VN-lidstaten in het Ad Hoc Comité onthouden.8 Ik zal dat hieronder toelichten.
Het VN-raamwerkverdrag moet volgens de opgestelde Terms of Reference gaan over verschillende onderwerpen. Daarbij wordt in het midden gelaten wat de precieze onderwerpen zijn met uitzondering van één duidelijke instructie. Er moet volgens de Terms of Reference in ieder geval een protocol worden ontwikkeld over de verdeling van heffingsrechten over inkomen uit het verlenen van grensoverschrijdende diensten in een digitaliserende en globaliserende economie en een protocol over de belastingheffing van de digitale economie.9 Op dit punt is Nederland gecommitteerd aan het werk van het Inclusive Framework aangaande de heroverweging van de beginselen op basis waarvan het heffingsrecht over winsten van internationaal opererende bedrijven aan landen wordt toebedeeld (Pijler 1). Het ontwikkelen van een VN-raamwerkverdrag dat op precies dezelfde problematiek ziet kan leiden tot dubbel werk en tot fragmentatie in de internationale samenwerking op belastinggebied. Dubbel werk met verschillende uitkomsten kan ertoe leiden dat elk mogelijk akkoord een breed draagvlak mist en aan effectiviteit inboet. Nederland wil dergelijke fragmentatie voorkomen en heeft in de onderhandelingen over de Terms of Reference daarom suggesties gedaan om onderwerpen te mijden waar in VN-verband geen breed draagvlak te verwachten is, bijvoorbeeld omdat een belangrijk deel van de VN lidstaten zich (ook) aan de uitkomsten op deze onderwerpen in een ander forum heeft gecommitteerd.10 Deze suggesties zijn niet overgenomen. Nederland heeft zich onthouden van stemming en niet tegen de Terms of Reference gestemd, omdat Nederland wel de toegevoegde waarde van een VN-raamwerkverdrag ziet waar zo’n verdrag aanvullend is aan het werk dat in andere internationale fora wordt verzet.11
Tenslotte, aangezien naast de genoemde onderwerpen niet duidelijk is waar het raamwerkverdrag over zal gaan, is het ook onduidelijk of het VN-raamwerkverdrag (ook) zal gaan over het bestrijden van internationale belastingontwijking. Het onthouden van stemming doet dan ook niets af aan de rol die Nederland vervult in het bestrijden van internationale belastingontwijking.
Bent u het ermee eens dat een VN-belastingverdrag kan bijdragen aan het bestrijden van internationale belastingontwijking? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de precieze inhoud van het VN-raamwerkverdrag nog in het midden wordt gelaten, is het nog onduidelijk of het verdrag (ook) zal gaan over het bestrijden van internationale belastingontwijking. In internationaal verband zijn de laatste jaren grote stappen gezet in het bestrijden van belastingontwijking. Waar het VN-raamwerkverdrag een aanvulling kan zijn op de afspraken die zijn gemaakt en op werk dat wordt verricht in internationale fora ter bestrijding van internationale belastingontwijking ben ik daar uiteraard voorstander van. Door inspanningen van landen wereldwijd bij onder andere het Inclusive Framework/OESO, het Global Forum voor transparantie en uitwisseling van informatie voor belastingdoeleinden, en de samenwerking van deze samenwerkingsverbanden met organisaties zoals de VN12 is afgelopen jaren veel bereikt en zal naar verwachting nog veel bereikt worden om belastingontwijking tegen te gaan. Specifiek ook op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie. Ook wordt er sinds 2016 binnen het Inclusive Framework van de OESO met inmiddels 147 landen gewerkt aan de implementatie van een uitgebreid pakket maatregelen ontwikkeld ter bestrijding van belastingontwijking, onder de noemer van Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) en wordt via twee zogenoemde Pijlers gewerkt aan de uitwerking van een akkoord over de heroverweging van de beginselen waarop het heffingsrecht over winsten van internationaal opererende bedrijven aan landen wordt toebedeeld (Pijler 1) en aan afspraken over een minimumniveau van belasting voor deze bedrijven (Pijler 2).13 Nederland is voorloper in de implementatie van Pijler 2 en blijft gecommitteerd aan het bereiken van een akkoord over Pijler 1.
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat lage-inkomenslanden ook mee kunnen praten en mee kunnen beslissen over de aanpak van internationale belastingontwijking, aangezien zij daar vaak nog meer nadeel van ondervinden dan andere landen?
Het kabinet vindt het van belang dat lage-inkomenslanden met andere landen mee kunnen praten en beslissen over de aanpak van internationale belastingontwijking. Nederland zet zich daarom in voor een evenwichtige vertegenwoordiging van ontwikkelingslanden in het Inclusive Framework en ondersteunt daar de bredere inspanningen om internationale samenwerking op belastinggebied nog inclusiever te maken. Nederland erkent dat er nog verbeteringen mogelijk zijn. Onder meer spant het kabinet zich in om ontwikkelingslanden te laten participeren in de internationale samenwerking op belastinggebied, door technische assistentie te verlenen aan deze landen en organisaties die deze landen (mede) vertegenwoordigen in internationale fora. Een voorbeeld is de steun van Nederland aan het African Tax Administration Forum (hierna: ATAF), de overkoepelende organisatie van Afrikaanse belastingdiensten.14 ATAF heeft met kracht de belangen van veel Afrikaanse landen naar voren gebracht in het internationale overleg.
Indien er een VN-belastingverdrag komt, hoe staat u dan tegenover het eerlijk belasten van rijke individuen en multinationals als uitgangspunt?
Het kabinet vindt het hoe dan ook belangrijk dat zeer vermogende personen en multinationals evenwichtig belast worden. Dit staat los van een mogelijk VN-raamwerkverdrag op het gebied van internationale belastingsamenwerking. Ik span mij daarom ook nationaal in voor de evenwichtige belastingheffing van zeer vermogende personen en multinationals, bijvoorbeeld door de invoering van de Wet minimumbelasting 2024, en ben gezien het internationale karakter actief betrokken bij de inspanningen op deze gebieden in meerdere internationale fora. Naast dat er in het kader van de OESO al veel is bereikt op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie, wordt ook de belastingheffing van «High Net Worth Individuals» in diverse fora geagendeerd. Zo heeft de G20 na afloop van een bijeenkomst afgelopen juli het Inclusive Framework van de OESO uitgenodigd om zich – naast belastingontwijking door multinationals – over onder andere de belastingheffing van zeer vermogende personen te buigen.15 Het VN-raamwerkverdrag dient volgens de Terms of Reference verscheidene onderwerpen te beslaan, zoals een eerlijke verdeling van heffingsrechten, eerlijke belastingheffing van multinationale ondernemingen, bestrijding van belastingontduiking en ontwijking door HNWIs, internationale belastingsamenwerking die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling, effectieve bijstand in belastingzaken en uitwisseling van informatie, het adresseren van illegale geldstromen en effectieve geschilbeslechtingsprocedures.16 Voor een bredere invloed van het VN-raamwerkverdrag is het van belang dat de uitgangspunten niet beperkt zijn tot het evenwichtig belasten van zeer vermogende personen en multinationals en dat het op die punten bestaand werk in aanmerking neemt.
Wat is de positie van het Nederlandse kabinet ten aanzien van een eventueel VN-belastingverdrag? Wat is volgens u voor Nederland van belang bij de totstandkoming van een dergelijk verdrag?
Nederland steunt alle inspanningen die inclusieve, effectieve en duurzame internationale belastingsamenwerking ondersteunen.17 Nederland is derhalve bereid bij te dragen aan het werk dat wordt verricht voor het ontwikkelen van een VN-raamwerkverdrag. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 13, acht Nederland het daarbij van belang dat dit werk resulteert in uitkomsten die effectief zijn en breed worden gedragen. Daarom dient er bij de totstandkoming van een VN-raamwerkverdrag oog te zijn voor bestaand werk dat in andere internationale fora is gedaan ten aanzien van de onderwerpen die in het VN-raamwerverdrag worden geadresseerd. Consistentie met het werk in andere fora (zoals het Inclusive Framework binnen de OESO en het Global Forum voor transparantie en uitwisseling van informatie voor belastingdoeleinden) is van belang voor een effectieve aanpak van globale belastinguitdagingen. Het raamwerkverdrag dient duplicatie en fragmentatie van het fiscale landschap te voorkomen. Door dit als uitgangspunt te nemen kan worden gewerkt aan een breed gedragen resultaat.
Het bericht 'Gebruik laptop op veel scholen verplicht, lang niet elke ouder kan dat betalen' |
|
Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gebruik laptop op veel scholen verplicht, lang niet elke ouder kan dat betalen»1?
Ja.
Hoe reflecteert u op het groeiende aantal ouders dat een aanvraag doet bij een particuliere organisatie, zoals Stichting Leergeld, omdat zij schoolspullen voor hun kinderen niet kunnen betalen en hoe reflecteert u op het feit dat het groeiende aantal vooral laptops betreft?
Ieder kind in Nederland dient goed onderwijs te krijgen. Scholen in het primair en voortgezet onderwijs ontvangen hiervoor bekostiging, waar zij onder andere leermiddelen van aanschaffen. Scholen maken in toenemende mate gebruik van digitaal lesmateriaal waar een device voor nodig is. Met name in het voortgezet onderwijs is dit het geval, zo blijkt uit de meest recente evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken.2 Als ouders een laptop niet kunnen of willen betalen moet de school zorgen voor een volwaardig alternatief. De school kan ouders daarnaast wijzen op specifieke financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld via Stichting Leergeld of regelingen van gemeenten. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de school in de basis voorziet en dat de ondersteuning van deze organisaties aanvullend is.
Er zijn mij op dit moment geen signalen bekend dat leerlingen geen toegang hebben tot het onderwijs vanwege het ontbreken van een device. Samen met het Ministerie van SZW zoek ik dit conform motie-De Hoop3 nader uit. Met een onderzoek breng ik in beeld welke regelingen er, publiek en privaat georganiseerd, in gemeenten zijn en of alle leerlingen in het funderend onderwijs over een device kunnen beschikken voor het volgen van onderwijs. Over de uitkomsten van dit onderzoek informeer ik de Kamer dit najaar.
Vindt u dat sprake is van kansengelijkheid in het onderwijs als blijkt dat een groeiend aantal ouders de kosten van (digitale) leermiddelen niet kan opbrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het aanvaardbaar dat particuliere organisaties moeten bijspringen om kinderen te voorzien in schoolspullen die nodig zijn om onderwijs te volgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat laptops of andere digitale leermiddelen als essentieel leermiddel kunnen worden aangemerkt, nu zoveel scholen deze verplichten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat laptops of andere devices op steeds meer scholen essentieel zijn voor het volgen van onderwijs. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat scholen de aanschaf van laptops of vergelijkbare digitale leermiddelen door ouders niet verplicht stellen. Als ouders een laptop niet kunnen of willen betalen moet de school zorgen voor een volwaardig alternatief of kan de school verwijzen naar andere vormen van ondersteuning.
Is er inzicht in hoeverre scholen die laptops voorschrijven deze ook zelf aan de leerlingen leveren en zo ja, treedt u op tegen scholen die ouders gedeeltelijk of geheel voor de kosten op laten draaien? Zo nee, waarom niet?
Voor schooljaar 2020–2021 is met de evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken in kaart gebracht dat iets meer dan tien procent van de scholen een device zelf beschikbaar stelt aan leerlingen. De meerderheid van de scholen vraagt ouders om een vrijwillige bijdrage. Zij stellen dit niet verplicht. De Inspectie van het Onderwijs ziet er signaalgestuurd op toe dat scholen zich houden aan de regels rondom de vrijwillige ouderbijdrage.
Snapt u de frustratie van ouders als ze enerzijds een laptop moeten aanschaffen voor school en anderzijds zien dat er elk jaar veel schoolboeken worden weggegooid, omdat ze maar één jaar meegaan?
Ja, de frustratie van ouders hierover is begrijpelijk. Tegelijkertijd is het lesmateriaal steeds vaker digitaal en worden papieren schoolboeken minder gebruikt. Uit het oogpunt van doelmatige besteding van middelen en duurzaamheid en, moedig ik scholen aan om hun leermiddelenbeleid en inkoopproces goed op hun leermiddelengebruik af te stemmen. De coöperatie SIVON heeft een handreiking opgesteld om scholen en leveranciers te ondersteunen om duurzame keuzes te maken ten aanzien van hun leermiddelen.4 Ik roep aanbieders op om scholen voldoende duurzame keuzemogelijkheden te bieden.
Vindt u ook dat het weggooien van schoolboeken eigenlijk niet meer kan in een samenleving waar we zoveel mogelijk proberen te verduurzamen?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u voornemens om digitale leermiddelen onder de Wet Gratis Schoolboeken te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Digitale leermiddelen vallen reeds onder de Wet Gratis Schoolboeken (WGS). Devices vallen niet onder de definitie van gratis leermiddelen volgens de WGS, omdat dit elektronische informatiedragers zijn en geen leermiddelen. Ik heb geen voornemens om devices onder de WGS te laten vallen. Dat zou bovendien structureel aanvullende middelen vragen (€ 201 mln. voor het voortgezet onderwijs, € 516 mln. voor primair en voortgezet onderwijs). Hier is geen budgettaire ruimte voor.
Structureel verlieslatende bedrijven |
|
Senna Maatoug (GL), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe komt het dat uit het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven naar voren komt dat 6% van alle bedrijven structureel verlieslatend is, terwijl in het rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals uit 2020 staat dat dit maar liefst voor 13% van alle bedrijven geldt? In hoeverre komt dit verschil voort uit het feit dat een andere onderzoeksperiode gehanteerd wordt (2010 t/m 2019 tegenover 2010 t/m 2017)? In hoeverre is er sprake van andere verklaringen voor dit verschil?
Dit komt, zoals deze leden zelf al suggereren, door de verschillende onderzoeksperiodes. In het rapport van mijn voorganger is een periode van 10 jaar gehanteerd, terwijl de Adviescommissie naar de periode 2010–2017 keek. Als gevolg daarvan zijn nu minder bedrijven als structureel verlieslatend gekwalificeerd.
Gaat het in bovengenoemd onderzoek om dezelfde groep bedrijven als in het genoemde rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals?
Het gaat bij het onderzoek naar verlieslatende bedrijven in principe om dezelfde groep bedrijven als in het genoemde rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals, met dien verstande dat een langere onderzoeksperiode is gehanteerd.
In hoeverre komt de definitie van «doorstroomvennootschappen» in het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven overeen met de gehanteerde definitie in het rapport van de commissie Doorstroomvennootschappen?
Dit zijn verschillende definities. Ten eerste is in het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven gefocust op doorstroomvennootschappen waardoor dividenden stromen. Dergelijke doorstroom leidt doorgaans namelijk niet tot belastbare winst. Dividenden stromen van dochter naar moeder, daarom is in het onderzoek gekeken naar internationale bedrijven waarvan alle moeder- én dochterbedrijven buitenlands waren. De commissie Doorstroomvennootschappen keek breder naar vennootschappen waardoor dividenden, renten of royalty’s stroomden. Een ander verschil is dat het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven is gebaseerd op gegevens uit de aangiften vennootschapsbelasting, terwijl de commissie Doorstroomvennootschappen gegevens van De Nederlandsche Bank heeft gebruikt. Die gegevens kennen een andere oorsprong en een andere opbouw, waardoor het niet mogelijk was om dezelfde definitie te hanteren.
Wat is de verklaring voor het feit dat structureel verlieslatende bedrijven veel harder zijn gegroeid (24%) dan bedrijven die wel winst maakten (5%)?
Dit is het gevolg van een groei in balanstotaal bij de verlieslatende dividend-doorstroomvennootschappen. Deze doorstroomvennootschappen vertegenwoordigen 60% van het balanstotaal van alle structureel verlieslatende bedrijven en zij groeiden gezamenlijk met 70%. Het balanstotaal van deze doorstromers bestaat voornamelijk uit deelnemingen; een stijging van het balanstotaal betekent dat bij deze bedrijven de doorstroom ook is toegenomen tussen 2015 en 2019. Een specifieke verklaring daarvoor is niet aan te wijzen.
Wat is de verklaring voor het feit dat doorstroomvennootschappen veel vaker structureel verlieslatend waren dan andere bedrijven (22% versus 6%)?
Dit komt door de (in het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven gehanteerde) definitie van doorstroomvennootschappen. De inkomsten van deze doorstroomvennootschappen bestaan doorgaans uit dividenden die zijn vrijgesteld op grond van de deelnemingsvrijstelling. Als er vervolgens kosten gemaakt worden voor het in stand houden van de vennootschap, dan kunnen deze kosten jaarlijks een verlies tot gevolg hebben.
Welke concrete beleidsvoorstellen passen volgens u bij de suggestie in het onderzoeksrapport om bij nieuw beleid te focussen op inkomende stromen uit laagbelastende jurisdicties?
Ten eerste zal de Wet minimumbelasting 2024 naar verwachting de inkomende stromen uit laagbelastende jurisdicties van multinationals doen afnemen, omdat het voordeel van het gebruik van deze laagbelastende jurisdicties daalt. De minimumbelasting heeft namelijk tot doel het tegengaan van belastingontwijking door internationale bedrijven en het uitbannen van schadelijke belastingconcurrentie tussen landen. Dit wordt bewerkstelligd door multinationale groepen en binnenlandse groepen met een omzet van € 750 miljoen of meer ten minste effectief 15% aan belasting over hun winst te laten betalen.
Een mogelijke aanvullende maatregel om Nederland minder aantrekkelijk te maken voor doorstroomactiviteiten is het aanpassen van de bestaande antimisbruikbepaling gericht op de bestrijding van rente- en royaltydoorstroomvennootschappen, zoals geadviseerd door de Commissie Doorstroomvennootschappen en de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals. Voor belastingplichtigen die renten of royalty’s ontvangen en (door)betalen binnen het concern is vereist dat zij «reële risico’s» lopen met betrekking tot deze activiteiten. Hiermee wordt beoogd om Nederland minder aantrekkelijk te maken voor doorstroomactiviteiten zonder of met nauwelijks aanwezigheid in Nederland. Ter zake van samenhangende geldleningen wordt een belastingplichtige nu geacht reële risico’s te lopen als wordt voldaan aan een minimumeis aan het eigen vermogen. Daaraan is voldaan als het eigen vermogen ter dekking van risico’s ten minste het laagste is van de volgende bedragen: 1% van de uitstaande geldleningen of € 2 miljoen. Deze bepaling heeft het karakter gekregen van een «safe harbour» waaraan relatief eenvoudig kan worden voldaan.
De Commissie Doorstroomvennootschappen en de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals hebben aanbevolen om deze «safe harbour» te schrappen en te vervangen door een open norm. Met deze maatregel zou een open norm worden geïntroduceerd die aansluiting zoekt bij de bestaande normen voor risico-allocatie op het gebied van verrekenprijzen. Op basis van die open norm wordt vereist dat de belastingplichtige voldoende kwalitatief personeel heeft dat de risico’s van de doorstroomactiviteiten daadwerkelijk beheerst en dat de belastingplichtige voldoende financiële capaciteit heeft om de gelopen risico’s te kunnen dragen.
Als gevolg van een dergelijke maatregel zal naar verwachting een deel van de doorstroomactiviteiten uit Nederland verdwijnen (zoals beoogd), waardoor de daarmee corresponderende belastingopbrengst in de vennootschapsbelasting komt te vervallen. De budgettaire derving daarvan is eerder dit jaar door mijn ambtsvoorganger geraamd op € 59 miljoen.1 Tegenover deze derving staat dat de doorstroom afneemt, naar schatting met tien tot enkele tientallen miljarden euro’s. Vanwege de budgettaire derving die gepaard gaat met deze maatregel, zou passende dekking aan de inkomstenkant noodzakelijk zijn.
Wat is de verklaring voor de grote toename aan bv’s die voor meer dan 70% van het balanstotaal schulden hebben bij buitenlandse moeder- en dochtermaatschappijen (van 950 in 2013 naar 1.411 in 2018)? Hoe komt het dat de totale uitstaande schuld van deze bedrijven richting het buitenland meer dan verdubbeld is tussen 2010 en 2018?
Ik kan niet met enige zekerheid uitspraken doen over de keuzes die enkele honderden bedrijven hebben gemaakt. Wel lijkt deze toename te wijzen op een stijging van bedrijven die de Nederlandse belastinggrondslag tussen 2013 en 2018 deels hebben verschoven naar landen met een lager winstbelastingtarief.
Klopt het dat de generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel) sinds 2019 niet tot een grote afname in uitstaande schuld richting het buitenland heeft geleid? Welke verklaring ziet u hiervoor?
In het najaar zal ik uw Kamer in de jaarlijkse monitoringsbrief over de aanpak van belastingontwijking door multinationals informeren over de effectiviteit van de generieke renteaftrekbeperking, zoals toegezegd in monitoringsbrief uit 2020.2
Hoe verklaart u het feit dat er nog altijd bovengemiddelde grote dividendstromen van Nederland naar het buitenland gaan?
Een belangrijke reden waarom er grote dividendstromen door Nederland gaan is het relatief grote belang van het buitenland in de internationaal gerichte economie van Nederland, in combinatie met het uitgebreide Nederlandse netwerk van belastingverdragen. Deze stromen hebben niet allemaal met belastingontwijking te maken. Waar het dividendstromen naar laagbelastende landen betreft, is dit mogelijk wel het geval. Het is de verwachting dat deze stroom vanaf 2024 zal verminderen door de uitbreiding van de conditionele bronbelasting op dividendbetalingen naar laagbelastende landen. De effecten hiervan zullen vanaf 2025 zichtbaar worden in de statistieken en worden gerapporteerd in de jaarlijkse monitoringsbrief over de aanpak van belastingontwijking door multinationals.
Welk effect verwacht u van de UNSHELL-richtlijn met betrekking tot de in het rapport over structureel verlieslatende bedrijven genoemde cijfers?
Het kabinet juicht het EU-richtlijnvoorstel toe om misbruik van doorstroomvennootschappen aan te pakken («UNSHELL»). Nederland zet zich bij de richtlijnonderhandelingen actief in, en neemt de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen daarin zo veel mogelijk mee. Op dit moment is het beeld dat er op korte termijn geen akkoord zal komen over UNSHELL. De standpunten van lidstaten lopen nog ver uiteen ten aanzien van het doel en de reikwijdte van UNSHELL waarbij hier ook unanimiteit vereist is. Zoals gezegd blijft Nederland zich inzetten voor het EU-richtlijnvoorstel. Mocht het tot een implementatie van UNSHELL komen, dan zou dit betekenen dat entiteiten zonder economische substantie hun fiscale positie zien verzwakken, met een daling van doorstroomactiviteiten als gevolg. Dat zal dan ook gevolgen hebben voor het aantal structureel verlieslatende doorstroomvennootschappen.
De toiletpas |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat veel mensen met MS, de ziekte van Crohn, mensen met het prikkelbare darm syndroom, kanker en vele andere ziekten, soms niet de deur uitgaan of geen activiteiten ondernemen uit angst dat er geen toegankelijk toilet in de buurt is in geval van nood?
Ja.
Bent u bekend met de toiletpas die mensen toegang en (waar nodig) voorrang zou moeten geven, en de verschillende toiletpassen die er zijn?
Ja.
Is ook bekend hoeveel mensen in Nederland met chronische blaas- of darmproblemen kampen en hoeveel van deze mensen gebruik maakt van één van deze passen?
Uit cijfers van het RIVM blijkt dat bijna één op de vier Nederlanders in 2019 bekend was bij de huisarts met meer of minder ernstige maag-, darm- en leverproblemen.1 Cijfers over hoeveel van deze mensen gebruik maken van één van deze passen, heb ik niet.
Deelt u de mening dat deze initiatieven heel waardevol zijn, maar de hoeveelheid van verschillende initiatieven ook voor onduidelijkheid kan zorgen en daardoor ook de kans verkleint dat een grote organisatie(s) de pas erkent en ondersteunt?
De initiatieven voor toiletpassen waardeer ik zeer. Ik snap dat door het gebruik van verschillende toiletpassen er verwarring kan ontstaan bij winkeliers, horeca of evenementen. Ik zet mij in om de initiatiefnemers om tafel te krijgen om de mogelijkheid van één pas onderling te bespreken. Hierna is het aan de partijen zelf om verdere actie te ondernemen.
Wat vindt u van de oproep die vorig jaar werd gedaan door Rianne Meersschaert in het AD, om toe te werken naar een erkende pas voor alle mensen met blaas- en darmproblemen?1 Wilt u zich inspannen voor zo’n erkende en herkenbare pas?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u ook helpen om de initiatieven meer bekendheid te geven bij winkeliers, horeca en evenementen, zodat er meer bekendheid komt over nut en noodzaak van de toiletpas?
Ja, ik ben bereid dit vanuit mijn coördinerende rol rondom het VN-verdrag Handicap met betrokken departementen op te pakken.
Deelt u de mening dat er meer aandacht zou moeten komen voor publieke toiletten en wilt u met gemeenten daarover in gesprek gaan om te zorgen dat deze toiletten aanwezig zijn, toegankelijk en vindbaar?
Door de VNG wordt er doorlopend aandacht besteed aan het belang van openbare en toegankelijke toiletten. Het is bijvoorbeeld een onderwerp in de handreiking lokale inclusieagenda voor gemeenten. Ook in nieuwsberichten over «De meest toiletvriendelijke gemeente van Nederland» wordt verwezen naar de handreiking «Waar kan ik naar de WC?», het stappenplan voor gemeenten voor meer openbare toiletten van de toiletalliantie. Daarnaast wijst de VNG in gesprekken met gemeenten op de Hoge Nood-app en is het een onderwerp in de verkiezing «Meest Toegankelijke Gemeente».
Wat kunt u doen om ook meer aandacht te vragen voor toegankelijke toiletten voor mensen met een beperking, die voldoen aan de internationale richtlijnen voor toegankelijkheid zoals de Changing Places Toiletten in Beekse Bergen?2
In het verleden is aandacht besteed aan de plaatsing van een Changing Place in de Beekse Bergen in de nieuwsbrief van Doe onbeperkt mee. Ik draag de ambitie van Stichting het Gehandicapte Kind voor 30 Changing Places in drie jaar in Nederland dan ook een warm hart toe. Daarnaast ben ik bereid vanuit mijn coördinerende rol rondom het VN-verdrag Handicap het belang van beschikbaarheid van toiletten onder de aandacht te brengen bij betrokken partijen.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen dat mensen met chronische blaas- en darmproblemen zo weinig mogelijke praktische belemmeringen vinden om gewoon de deur uit te kunnen?
Zie antwoord vraag 8.
De problematiek rond het innen van de eigen bijdragen van Oekraïense ontheemden met een baan en eigen inkomsten |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Folkert Idsinga (VVD), Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problematiek die verschillende gemeenten ondervinden rond het innen van de eigen bijdragen van Oekraïense ontheemden met een baan en eigen inkomsten?1
Ja, ik ben op de hoogte van signalen die verschillende gemeenten hebben gegeven. Mijn ministerie heeft regelmatig contact met de VNG en met gemeenten. Knelpunten bij de uitvoering van de eigen bijdrage komen daarbij ook aan bod.
Wat kunt u doen voor deze gemeenten om hen hierbij te ondersteunen?
Het Rijk ondersteunt gemeenten actief bij de invoering van de eigen bijdrage en het oplossen van deze knelpunten. Om gemeenten te helpen met het implementeren heeft het Rijk een handreiking beschikbaar gesteld. Verder worden kosten vergoed die gemeenten maken in de uitvoering van het heffen van de eigen bijdrage.
Kunt u aangeven of Oekraïense ontheemden die nu langer geen eigen bijdragen betalen dan andere Oekraïense ontheemden, dit met terugwerkende kracht moeten betalen?
Het is gemeenten toegestaan met terugwerkende kracht eigen bijdragen op te leggen, ook als het de bijdrage over meerdere maanden betreft. Wij hebben gemeenten geadviseerd terughoudendheid te betrachten, om ontheemden niet op een later moment met een opgebouwde achterstand te confronteren. Het is niet toegestaan dit over de maanden voorafgaand aan 1 juli 2024 te doen.
Vindt u de eigen bijdrage die Oekraïners moeten betalen redelijk, in vergelijking tot de bijdragen die andere inwoners van Nederland met werk en eigen inkomsten moeten betalen?
Ik vind het van belang dat ontheemden waar mogelijk een bijdrage leveren aan de kosten voor de opvang. Er is vooralsnog gekozen voor een bedrag in de vorm van een bijdrage voor gas, water en elektra en in voorkomend geval, catering. Voor de bijdrage in gas, water en elektra mag een gemeente een bedrag vragen van € 105 per volwassen gezinslid met een maximum per gezin van tweemaal de eigen bijdrage. Indien nog in catering wordt voorzien mag daar bovenop € 242,48 per volwassen gezinslid worden gevraagd. De manier waarop een eventuele verdere verhoging vormgegeven wordt, vraagt om een zorgvuldige afweging, waarbij tenminste de uitvoerbaarheid door gemeenten en het passend bijdragen aan de opvang door ontheemden meegenomen wordt.
Bent u bekend met de eerdere regeling tijdelijke vrijstelling motorrijtuigenbelasting (mrb) en belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voor mensen die Oekraïne hebben verlaten en dat deze regeling vanwege de oorlog is verlengd met 1 jaar, tot 4 maart 2025?2
Ik ben bekend met de regeling die van toepassing is op ontheemden uit Oekraïne, zoals gedefinieerd in het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022. De regeling vervalt per 4 maart 2025. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de Kamerbrief Opvang Oekraïense ontheemden van 14 juni jl.
Kunt u uitleggen waarom er binnen deze regeling voor gekozen is Oekraïense ontheemden vrij te stellen van mrb en bpm?
Gelet op de bijzondere omstandigheden als gevolg van de oorlog in Oekraïne is er voor gekozen om het voertuig waarmee Oekraïense ontheemden zijn gevlucht tijdelijk vrij te stellen van mrb en bpm. Door expliciet uitsluitsel te geven over de belastingplicht, wordt voorkomen dat ontheemden onzekerheid ervaren of onbedoeld in de problemen komen door een gebrek aan kennis over de Nederlandse regelgeving.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel Oekraïense ontheemden gebruikmaken van de regeling?
Op dit moment hebben zich circa 1.700 ontheemden gemeld bij de Belastingdienst.
Kunt u inzichtelijk maken waar Oekraïense ontheemden op dit moment gehuisvest zijn?
Op 1 september 2024 stonden ca. 120.170 ontheemden uit Oekraïne ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De totale bezetting op dat moment was ca. 91.740. Daarnaast zitten ontheemden in particuliere opvang of hebben zij zelf huisvesting gevonden. De ontheemden uit Oekraïne worden breed verspreid binnen heel Nederland opgevangen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel Oekraïense ontheemden betaald werk hebben in Nederland?
Op 1 november 2023 werkte 55% van de 15 tot 65-jarige ontheemden uit Oekraïne die zich op dat moment in Nederland bevonden in loondienst. Dit komt neer op ca. 45.000 werkende ontheemden. Meer dan de helft (53%) hiervan werkte minimaal 35 uur per week. Een groot gedeelte werkte in de zakelijke dienstverlening (51%), waar de uitzendbranche onderdeel van is. Daarnaast werkte een derde in de handel, vervoer en horeca. Eind september 2024 publiceert het Centraal Bureau voor de Statistiek nieuwe cijfers, met peildatum 1 mei 2024.
Bent u van mening dat Oekraïense ontheemden deze vrijstellingen (mrb en bpm) nodig hebben om in hun bestaan te kunnen voorzien hier in Nederland?
Zie antwoord op vraag 6. De tijdelijke vrijstelling is nodig om rechtszekerheid te bieden voor een kwetsbare groep. De regeling vervalt per 4 maart 2025. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de Kamerbrief Opvang Oekraïense ontheemden van 14 juni jl.3
Bent u bereid om met spoedige ingang Oekraïense ontheemden op gelijke wijze te belasten met de bpm en de mrb als mensen met een Nederlandse nationaliteit?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toezeggen dat deze regeling niet nog verder wordt verlengd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel Oekraïners zijn er momenteel precies in Nederland en wat verwacht u qua in- en uitstroom (qua aantallen) voor de resterende maanden van 2024?
Op 1 september 2024 stonden ca. 120.170 ontheemden uit Oekraïne ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Op basis van de huidige prognose gaan we uit van een netto instroom van 540 ontheemden per week. Daarmee neemt het netto aantal ontheemden uit Oekraïne dat naar verwachting in de resterende maanden van 2024 in Nederland bescherming zoekt onder de RTB toe met circa 8.640 personen.
Kunt u per regio in Oekraïne aangeven wat de veiligheidsstatus daar momenteel is?
Overal in Oekraïne ondervindt men veiligheidsproblemen als gevolg van de Russische agressie, niet alleen aan de frontlinie in het oosten. De situatie is onvoorspelbaar en verandert met de dag. Een overzicht van de veiligheidssituatie per regio is niet eenduidig te geven.
Daarnaast treft u in de rapportages van Clingendael over de beschermingsopdracht ten aanzien van Oekraïense ontheemden eveneens informatie over de ontwikkelingen aldaar aan. Zie bijvoorbeeld het meeste recente rapport van Clingendael.4
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De bescherming van sekswerkers |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sekswerkers doen vaker melding van geweld, bij een derde ook sprake van chantage» en het Impact Rapport Ugly Mugs NL 2022–2024?1, 2
Ja.
Herkent u de signalen van Ugly Mugs over toenemende uitingen van diverse vormen van geweld tegen sekswerkers? Zo ja, over welke cijfers of andere gegevens beschikt u? Zo nee, acht u het wenselijk om dit voortaan wel te gaan monitoren en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ik herken de signalen van Ugly Mugs over uitingen van geweld tegen sekswerkers. Dergelijke signalen kwamen ook uit het onderzoek dat door Soa Aids Nederland in 2018 is gedaan naar sekswerk en geweld in Nederland.3 Zo bleek dat een groot deel van de sekswerkers dat deelnam aan het onderzoek te maken kreeg met fysiek geweld, sociaal-emotioneel geweld en financieel-economisch geweld. In dit onderzoek lag de focus niet alleen op klanten, die de grootste categorie daders vormen, maar ook op onder meer vrienden, kennissen, toeristen en instanties.
In 2022 is daarom het platform Ugly Mugs NL opgericht door Soa Aids Nederland. Op dit platform kunnen sekswerkers elkaar waarschuwen voor gewelddadige klanten. Het doel van het platform is om sekswerk veiliger te maken, de aanmeldingsbereidheid te vergroten en ondersteuning te bieden aan sekswerkers na geweld. Ik sta achter deze doelen van Ugly Mugs en daarom draagt het Ministerie van Justitie en Veiligheid sinds de oprichting ervan financieel bij aan dit platform.
Soa Aids Nederland brengt in kaart hoeveel meldingen worden gedaan door sekswerkers die geweld ervaren door klanten en wat voor soort geweld wordt gemeld. De bevindingen worden gerapporteerd. Mijn ministerie wordt frequent op de hoogte gehouden van de bevindingen die middels het platform Ugly Mugs worden verzameld. Hieruit blijkt dat het aantal sekswerkers dat zich aanmeldt op het platform toeneemt en dat het aantal meldingen van geweld door klanten via Ugly Mugs oploopt. Dit betekent echter niet dat het geweld tegen sekswerkers toeneemt. Het gegeven dat een slachtoffer ook sekswerker is, is geen classificatie binnen de incidentenregistratie van politie. Daarom zijn er vanuit politie geen betrouwbare cijfers te leveren over de aantallen sekswerkers die slachtoffer worden van geweld door klanten.
Deelt u de mening dat «de strenge en onduidelijke regels rond sekswerk ervoor [zorgen] dat sekswerkers vaker dan nodig in een kwetsbare positie terecht komen»? Zo ja, waarom en hoe gaat u eraan gaan bijdragen dat de regels rond sekswerk gaan zorgen voor een minder kwetsbare positie van sekswerkers? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. Ik begrijp dat verschillende regels specifiek voor sekswerkers ertoe kunnen leiden dat sekswerkers in een kwetsbare positie terecht komen. In de Aanpak versterking van de sociale en juridische positie van sekswerkers(«de Aanpak»), die in november 2023 naar uw Kamer is verstuurd, wordt ingegaan op de problematiek hierbij en welke oplossingsrichtingen en initiatieven zijn bedacht om de positie van sekswerkers te versterken op het gebied van zakelijke dienstverlening, communicatie en media, zorg, gemeenten en politie. Samen met betrokken partijen zoals de Sekswerk Alliantie Destigmatisering (SWAD) en andere departementen, werk ik aan de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen. In het najaar informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan.
Kunt u per aanbeveling ingaan op de zes aanbevelingen uit het rapport van Ugly Mugs voor een veilige en gelijkwaardige werkomgeving voor sekswerkers en wat de huidige stand van zaken ten aanzien van iedere aanbeveling is?
In de Aanpak worden verschillende oplossingsrichtingen genoemd om onder meer toegang tot zorg en tot de politie te verbeteren. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering hiervan. In samenwerking met het Expertisecentrum Seksualiteit, Sekswerk en Mensenhandel van Stichting Humanitas, alliantie lid van de SWAD, is vanuit de Politieacademie bijvoorbeeld gewerkt aan een interactieve lesmodule over bejegening richting sekswerkers. Deze interactieve lesmodule is sinds begin 2024 beschikbaar voor politieagenten in opleiding. In het najaar zal ik uw Kamer hierover en over de andere genoemde oplossingsrichtingen, verder informeren middels een brief.
Ik ben in het kader van de Aanpak in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en Soa Aids Nederland over het ontwikkelen van handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Het doel is om de genoemde problematiek te verminderen door te informeren over de effecten van bepaalde beleidskeuzes en speciale regels, maar ook door aanbevelingen te doen en uitleg te geven hoe lokaal sekswerkbeleid kan worden opgesteld. In het najaar informeer ik uw Kamer tevens middels een brief over de voortgang hiervan.
Het opstellen van de Aanpak en de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen is een mooi voorbeeld van een participatieve samenwerking tussen ambtenaren en sekswerkers bij het maken van beleid. Via de SWAD zijn sekswerkers betrokken bij de werkgroepen op de verschillende thema’s. Hun inbreng is waardevol en wordt waar mogelijk meegenomen. Dat geldt ook voor de andere partijen die betrokken zijn bij de Aanpak, zoals andere departementen, de VNG en het CCV. Ook probeer ik gemeenten te stimuleren om sekswerkbeleid in samenwerking met sekswerkers op te stellen. Hiervoor wordt gewerkt aan verschillende initiatieven. Ik zal uw Kamer hierover in het najaar informeren.
De sekswerkbranche wordt als een aantrekkelijk verdienmodel gezien voor mensenhandelaren. Dit betekent niet dat sekswerk en mensenhandel gelijk staan aan elkaar. Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn mensenhandel en sekswerk twee verschillende beleidsdossiers. Niet elke gemeente hanteert een scheiding tussen de twee. In het najaar informeer ik uw Kamer over de voortgang van oplossingsrichtingen om stigmatiserend beleid bij (overheids)instanties tegen te gaan, zoals genoemd in de Aanpak.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid investeert in onder meer Ugly Mugs / De Klachtenbalie en de Sekswerk Alliantie Destigmatisering. Ook gemeenten moedig ik aan om sekswerkbeleid op te stellen in samenwerking met (vertegenwoordigers van) de sekswerkbranche en/of organisaties die zich inzetten voor de versterking van de positie van sekswerkers.
Sekswerk is legaal en wordt momenteel niet landelijk gereguleerd. Gemeenten kunnen op grond van de Gemeentewet regels stellen ten aanzien van sekswerk. Gemeenten mogen daarbij geen regels stellen die in strijd zijn met hogere regelgeving. Zoals toegelicht onder aanbeveling 2, werk ik samen met de VNG, het CCV en Soa Aids Nederland aan handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Zoals gezegd informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan in het najaar.
Hoe passen deze aanbevelingen in het regeringsbeleid ten aanzien van de «Aanpak versterking sociale en juridische positie sekswerkers»?3
De beantwoording van eerdere vragen over de conceptenrichtlijn |
|
Sandra Palmen (NSC), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Rutte-doctrine» is springlevend: alle ministeries negeren rechterlijke uitspraken over transparantie» van Follow the Money?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de vorige Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de beantwoording op onze schriftelijke vragen over dit artikel volhield dat concepten niet zonder beoordeling geweigerd mogen worden? Kunt u, met toelichting, aangeven of deze beantwoording op juiste gronden heeft plaatsgevonden?2
In de Kamerbrief van 12 februari 20243 is aangegeven wat het uitgangspunt is van de destijds geldende rijksbrede Woo-instructie (2022) over de omgang met concepten: «Een conceptversie van een stuk leent zich naar zijn aard in eerst instantie niet goed voor openbaarmaking. Dit laat onverlet dat in een voorkomend geval relevante feitelijke informatie in een concept die niet ook is opgenomen in het definitieve stuk, voor openbaarmaking in aanmerking komt wanneer er anders een onjuist of onvolledig beeld zou ontstaan van het besluitvormingsproces. Dit vergt een beoordeling van de onderliggende relevante concepten. Integrale weigering van concepten zonder deze toets is niet toegestaan (...).De destijds geldende Woo-instructie (2022) kende echter een «strakkere» tekst die er in de praktijk op neerkwam dat concepten integraal werden geweigerd. Zo stond – onder meer – te lezen dat «Concepten van stukken in beginsel niet openbaar worden gemaakt» en «In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als door het niet verstrekken een onjuist of onvolledig beeld ontstaat over het besluitvormingsproces, kunnen concepten wel openbaar worden gemaakt».
Zoals ook eerder aangegeven in de Kamerbrief van 12 februari 2024 oogde de Woo-instructie strakker dan bedoeld, waardoor in de praktijk concepten vaker werden geweigerd dan zou moeten. Omdat dit niet het doel was van de instructie en omdat we streven naar transparantie, is de instructie in juli 2024 aangepast4.
Deze aanpassing komt er in de kern op neer concepten vanaf DG-niveau en hoger, en bij voorkeur de bewindspersoon hebben bereikt, altijd op passageniveau moeten worden beoordeeld op de vraag of het relevante feitelijke informatie bevat inzake het besluitvormingsproces dat niet ook al (in een andere vorm) terugkomt in het definitieve stuk. Is hiervan sprake dan verdient het aanbeveling om het concept in zijn geheel openbaar te maken wanneer de te verstrekken relevante feitelijke informatie (nagenoeg) gelijkluidend is met de definitieve tekst die al (deels) openbaar is, dan wel wordt. Openbaarmaking van dergelijke concepten, lees: vanaf DG-niveau en hoger, is belangrijk wanneer daardoor inzicht wordt geboden in het voorliggende besluitvormingsproces.
Deze aangepaste lijn betekent nadrukkelijk niet dat álle andere voorliggende concepten aan dezelfde toets op passageniveau worden onderworpen. Het is in dit kader belangrijk te realiseren dat er ambtelijk in de regel zeer veel concepten worden gedeeld alvorens een stuk definitief wordt gesteld. In deze beleidsontwikkelingsfase moet er ruimte zijn om concepten en gedachten met elkaar te wisselen. Dat kan in de vorm van beleidsalternatieven zijn, maar kan ook veel vluchtiger zijn: je denkt ergens over na en deelt die gedachte met een (beleids)collega om vervolgens op iets heel anders uit te komen. In die (beleidsontwikkel)fase moet nog niet alles openbaar worden gemaakt. Dit mede vanwege het belang van de vrije gedachtevorming.
In het kader van dit vraagstuk wil ik uw Kamer ook het volgende meegeven. Als gevolg van digitalisering is de hoeveelheid informatie exponentieel toegenomen. Dit geldt ook voor concepten van documenten. Voordat een document (Kamerstuk, brief, nota, etc.) definitief wordt vastgesteld, worden veel conceptversies van dergelijke documenten binnen de organisaties gedeeld. Het is daarbij geen uitzondering dat het gaat om tientallen tot honderden verschillende conceptversies van één document, die zich ook nog eens op verschillende plekken en in verschillende systemen binnen de organisatie bevinden. Aan de omgang van concepten zit dus ook een belangrijk uitvoerbaarheidscomponent.
Op dit moment worden de termijnen van de Woo in veel gevallen al (drastisch) overschreden. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat onder de Woo alle soorten en aantallen documenten opgevraagd kunnen worden, waaronder dus ook concepten. Wanneer alle concepten geïnventariseerd, verzameld en op passageniveau beoordeeld zouden moeten worden, zou dit grote gevolgen hebben voor de beheersbaarheid van Woo-verzoeken. De ruime openbaarheidswetgeving in Nederland is een groot goed, maar brengt tegelijkertijd een grote uitvoeringslast met zich mee. Zoals ook aangekondigd in het regeerprogramma5 start het kabinet daarom op korte termijn een onderzoek naar de uitvoeringslast, kosten en de (benodigde) capaciteit voor de Woo.
Bent u bekend met de nieuwe, niet actief openbaar gemaakte nota vanuit uw ministerie waaruit blijkt dat de Kamer verkeerd is geïnformeerd en dat het ministerie wel degelijk een Rijksbrede conceptenrichtlijn hanteerde waarbij elk conceptdocument bij voorbaat niet openbaar gemaakt hoefde te worden?3
Ik ben bekend met de gememoreerde nota. Hieruit volgt echter niet dat de Kamer verkeerd is geïnformeerd over dat er een Rijksbrede conceptenrichtlijn zou zijn met als uitgangspunt dat elk conceptdocument bij voorbaat niet openbaar gemaakt hoefde te worden. Wel blijkt hieruit dat er door de (te) strakke formulering in de rijksbrede Woo-instructie in de praktijk concepten integraal werden geweigerd. Als ook aangegeven in het antwoord bij vraag 2 was dit niet het doel van de instructie en is het inmiddels aangepast. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Zijn er nog additionele richtlijnen of aanverwante documentatie omtrent (niet-)openbaarmaking van documenten die niet reeds met de Kamer gedeeld zijn? Zo ja, zou u die op korte termijn alsnog willen verstrekken?
Bij de afhandeling van verzoeken is het wettelijke kader van de Woo leidend. De recentelijk aangepaste rijksbrede Woo-instructie (versie 2024) biedt een intern en praktisch kader van afhandelingen van Woo-verzoeken die bij de Rijksoverheid worden ingediend. Er zijn mij hierop geen additionele richtlijnen of aanverwante documentatie bekend die niet reeds met uw Kamer is gedeeld. Ter verduidelijking wijs ik er nog op dat de openbaar gemaakte nota waaraan in de vraagstelling wordt gerefereerd geen additionele richtlijn betreft op het geschetste Woo-toetsingskader maar een analyse van een voorliggende uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juni 2022 inzake het niet openbaar maken van conceptversies van de kabinetsreactie van 15 januari 2021 op het rapport «Ongekend onrecht».
Kunt u bevestigen dat de vorige Staatssecretaris meer openheid had moeten geven in haar antwoorden? Kunt u dit nader toelichten?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is door de te strakke formulering in de oude rijksbrede Woo-instructie de praktijk geweest dat concepten vaker werden geweigerd dan zou moeten. Op het ontstaan van deze ongewenste praktijk had in voorgaande Kamerbrief van 12 februari 2024 voor het volledige beeld kunnen worden gewezen.
Deelt u de visie dat de overheid transparantie hoort te betrachten en het grondrecht op openbaarheid van bestuur hoort te waarborgen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorg dragen dat hieraan consequent opvolging wordt gegeven?
Ja, ik deel deze visie. Transparantie en openbaarmaking van overheidsinformatie zijn essentieel voor het goed functioneren van onze democratische rechtsstaat en een betrouwbaar openbaar bestuur. Het is dan ook van belang dat overheidsorganisaties transparant zijn over haar overwegingen en aanspreekbaar zijn op genomen besluiten.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijk zet ik de komende kabinetsperiode in op een betere uitvoering én betere uitvoerbaarheid van de Woo. Daarvoor wordt onder andere ingezet op meer actieve openbaarmaking en snellere afhandeling van Woo-verzoeken. Het kabinet neemt verschillende maatregelen, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de Woo-invoeringstoets7 en werkt met het Meerjarenprogramma Openbaarheid en Informatiehuishouding 2024–2025 aan ondersteunende maatregelen. Op die manier werken we stap voor stap toe naar een opener overheid.
Wat is uw reactie op het personeelstekort in vrijwel de gehele justitiële keten in het Caribisch deel van het Koninkrijk, dat kan oplopen tot 50 procent van de formatie? Op welke wijze kan Nederland bijdragen, onderscheid makend naar de politie, het OM, de douane en de veiligheidsdienst? Is het (vaker dan nu) leveren van een bijdrage in menselijk kapitaal een optie, namelijk het (tijdelijk) leveren van mensen uit de zusterorganisaties in Nederland, om niet? Zo niet, waarom niet?
Het Kabinet is bekend met het capaciteitsvraagstuk binnen de justitieketen in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Voor Caribisch Nederland draagt het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Financiën rechtstreeks de verantwoordelijkheid. Er wordt actief met de lokale diensten gekeken naar de balans in de rechtshandhavingsketen aldaar en gesproken over – en waar mogelijk voorzien in – oplossingen voor het capaciteitsvraagstuk in Caribisch Nederland. Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben als autonome landen binnen het Koninkrijk een eigen verantwoordelijkheid voor de rechtshandhaving en de grensbewaking. Op grond van artikel 36 van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden kunnen de landen verzoeken voor hulp en bijstand indienen. Per verzoek wordt gekeken wat mogelijk is, rekening houdend met de capaciteit bij zusterorganisaties in Nederland.
De huidige Nederlandse inzet in Aruba, Curaçao en Sint Maarten richt zich voornamelijk op drie deelgebieden: ten eerste het versterken van de grensbewaking door middelen beschikbaar te stellen aan de Koninklijke Marechaussee en de Douane. Ten tweede het ondersteunen van de recherchecapaciteit door middel van het Recherchesamenwerkingsteam en het in 2016 gestarte team, gericht op ondermijning. Ten derde het versterken van de rechterlijke macht door uitzendingen naar het Openbaar Ministerie voor Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden en het Openbaar Ministerie voor Aruba en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie te faciliteren. Sinds 2022 zijn er meer middelen voor de ondermijningsaanpak (oplopend van € 12 mln. in 2021 tot € 21 mln. in 2024); hiermee is een bestendiging op Curaçao en een uitbreiding naar Aruba mogelijk. Daarnaast is er structureel € 1 mln. vrijgekomen voor het ontwikkelen van bestuurlijke instrumentaria bij de bestrijding van gelegenheidsstructuren van ondermijning.
In het kader van de disbalans wordt nadrukkelijk gekeken of de Nederlandse inzet aansluit bij de draagkracht van de lokale diensten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt scheefgroei of disbalans voorkomen dan wel opgelost, waarmee bedoeld wordt dat investeringen in een bepaald onderdeel (bijvoorbeeld opsporing van drugs) leiden tot problemen aan het einde van de keten zoals bij de landsrecherche en in het gevangeniswezen?
Het Kabinet heeft oog voor de disbalans in de rechtshandhavingsketen(s) in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dit onderwerp staat vast op de agenda bij het halfjaarlijks Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO). Vanuit het JVO heeft een gezamenlijke werkgroep – waar alle vier de landen in vertegenwoordigd zijn – een advies uitgebracht om de disbalans in de rechtshandhavingsketen(s) te verkleinen.1 Onder voorzitterschap van Aruba zal een nieuwe werkgroep vanaf september 2024 starten met het implementeren en het monitoren van het advies. Ook in deze werkgroep zijn alle vier de landen vertegenwoordigd. Uw Kamer is geïnformeerd over het advies van de werkgroep middels de JVO-terugkoppelingsbrief.
Op grond van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden kunnen de landen verzoeken voor hulp en bijstand indienen. In het verleden heeft Nederland onder andere verzoeken ontvangen m.b.t. het gevangeniswezen. Naar aanleiding van die verzoeken investeert Nederland bijvoorbeeld al € 30 miljoen euro in de gevangenis op Sint Maarten en lopen er gesprekken over hulp- en bijstandsmogelijkheden met Aruba en Curaçao. Nederland levert dus reeds een actieve bijdrage in de versterking van het sluitstuk van de justitieketen.
Herkent u de zorg dat opleidingen voor de beroepen waar grote capaciteitsproblemen zijn, zoals onder andere bij de politie, de brandweer en de KMAR, in het Nederlands zijn en daarmee niet overal aansluiten op de lokale behoefte? Zijn er mogelijkheden om (onderdelen van) de opleidingen te laten vertalen of te doceren in het Engels of Papiamentu, daar waar dat kan?
Ja. Dit blijkt onder andere bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers voor de KMar, die de beheersing van het Nederlands soms als drempel ervaren. Op dit moment is het voor de KMar geen oplossing om (delen van) de opleiding te vertalen, onder andere omdat de opvolging van mutaties in (interne) systemen volledig in het Nederlands is. Vanuit de KMar wordt nu extra ingezet op ondersteuning in de Nederlandse taal, in het bijzonder in de opleiding van lokaal personeel voor de KMar in Caribisch Nederland. Verder zal om beter aan te sluiten bij de lokale context verkend worden verkend worden of er op sommige onderdelen ruimte is voor het Engels.
Bij andere diensten wordt – waar mogelijk – een link gemaakt met het Papiamentu en/of het Engels. Zo is er bij de brandweer op Saba en Sint Eustatius op sommige onderdelen ruimte voor het Engels, om beter aan te sluiten bij de lokale context. Daarnaast biedt de Rijksdienst voor Caribisch Nederland (RCN) vanaf dit jaar een tweedaagse training schrijfvaardigheid Nederlands aan via de CN Academy. Deze training wordt op Bonaire, Saba en Sint Eustatius aangeboden en is toegankelijk voor RCN-medewerkers.
Korps Politie Curaçao heeft naast een personeelstekort ook een tekort aan materialen, zoals wapens, kogelvrije vesten en politiewagens, kan Nederland daar iets in betekenen in samenwerking met de nationale politie?
Het beheer van het eigen politiekorps, waaronder het voorzien in voldoende capaciteit en materieel, betreft een autonome aangelegenheid van ieder land binnen het Koninkrijk. In het JVO vindt tussen de Ministers van Justitie van de landen ieder halfjaar uitwisseling plaats inzake de samenwerking tussen de vier Caribische politiekorpsen.
Nederland heeft vanaf 2022 financiering beschikbaar gesteld ten behoeve van deze regionale politiesamenwerking. Vanaf 2026 wordt de financiering van deze samenwerking structureel gemaakt. Binnen de regionale politiesamenwerking wordt thans bijvoorbeeld verkend hoe bedrijfsmatige voordelen kunnen worden behaald, onder meer door de gezamenlijke (en daarmee kostenefficiëntere) inkoop van middelen.
Het staat het Korps Politie Curaçao (KPC) te allen tijde vrij om daarnaast ook nog hulp in de vorm materieel aan de Nederlandse Politie (NP) verzoeken. Door de Nederlandse Politie is dergelijke collegiale hulp in het verleden ook verleend. Tussen KPC en de NP vinden goede doorlopende contacten plaats, zodat dergelijke verzoeken voortvarend worden opgepakt, uiteraard steeds binnen de (operationele) mogelijkheden van de NP en binnen de kaders van het Statuut.
Is er volgens u een rol weggelegd voor Nederland bij het beter beveiligen van de haven van Curaçao en het beter screenen van havenmedewerkers? Zo ja, welke?
Het veiligheidsbeleid in de havens en de screening van medewerkers is een autonome landsaangelegenheid. De verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de haven van Curaçao valt daarmee niet onder het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid. Indien de landen in het Koninkrijk dit wensen, is Nederland bereid om meer kennis en expertise op dit onderwerp te delen.
Wat zijn de prioriteiten in het nog op te stellen justitieel beleidsplan Kustwacht voor de periode 2025–2028?
Het Justitieel Beleidsplan Kustwacht wordt opgesteld door de Openbare Ministeries van Aruba en van Curaçao, Sint Maarten en de BES, waarna deze wordt vastgesteld door de Ministers van Justitie van Aruba, Curaçao, Nederland en Sint Maarten. Het vormt de basis voor het justitieel optreden van de Kustwacht Caribisch Gebied. Het huidige beleidsplan loopt tot en met 2025. Voor de periode 2026–2028 wordt een nieuw plan opgesteld. Op dit moment is het Justitieel Beleidsplan Kustwacht 2026–2028 nog niet gereed waardoor de prioriteiten uit het beleidsplan nog niet bekend zijn.
Wat is uw reactie op de brieven van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 8 juli 2024, met het verzoek om een reactie op de financiële problemen en een verzoek tot (deels tijdelijke) financiële overbrugging en de brief van 21 maart 2023 over de wetgeving?
Nederland hecht grote waarde aan de beschikbaarheid van een onafhankelijke en kwalitatief hoogwaardige rechtspraak in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Er is daarom regelmatig overleg met het Gemeenschappelijk Hof over de financiering daarvan. Hierbij moet opgemerkt worden dat het Gemeenschappelijk Hof gefinancierd wordt door de vier landen binnen het Koninkrijk: Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en Nederland (voor wat betreft Caribisch Nederland). Daarmee maakt dit vraagstuk deel uit van het bredere onderwerp van de disbalans. U bent over de status daarvan in vraag 1, 2 en 3 geïnformeerd. Aan de hand van de resultaten van die discussie zal er ook voor het Gemeenschappelijk Hof een vertaling plaatsvinden wat dit betekent voor inzet en bijdragen van de landen, waaronder Nederland.
Hoe kijkt u aan tegen de problematiek in het gevangeniswezen op Curaçao, onder andere met betrekking tot smokkel van verboden goederen door drones, voortgezet crimineel handelen, de infrastructuur, de onderbezetting, en de humanitaire situatie in het «Sentro de Detenshon i Korekshon Kòrsou» (de SDKK)?
Curaçao is sinds 10 oktober 2010 een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Sindsdien is de rechtshandhavingsketen inclusief het gevangeniswezen een landsaangelegenheid van Curaçao. Het is dan ook aan Curaçao om verbeteringen binnen het detentiewezen te bewerkstellingen. Tegelijkertijd erken ik ook de uitdagingen die Curaçao, maar ook de andere autonome landen binnen het Koninkrijk ervaren ten aanzien van het detentiewezen en hecht ik eraan dat – conform Statuut – de mensenrechten voor allen in ons Koninkrijk geborgd zijn.
De Nederlandse regering kan op basis van artikel 36 van het Statuut desgewenst en gevraagd bijstand verlenen aan de landen om hen te ondersteunen bij het detentiewezen. In 2023 heeft Curaçao een bijstandsverzoek inzake het detentiewezen gedaan aan de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming en Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op basis van dit verzoek heeft de Nederlandse regering het aanbod gedaan ondersteuning te verlenen bij het vormgeven van een gedegen en onderbouwd Plan van Aanpak om te komen tot duurzame verbeteringen binnen de SDKK. Bijstand wordt verleend indien er capaciteit en middelen zijn om het verzoek te kunnen honoreren. Elk bijstandsverzoek van Curaçao, Aruba en Sint Maarten wordt hierop beoordeeld.
Wiens verantwoordelijkheid is het volgens u om verbeteringen te bewerkstelligen en in hoeverre is daarin een rol voor Nederland weggelegd?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de situatie van vreemdelingendetentie in de gevangenis op Curaçao, de SDKK?
Binnen het Koninkrijk der Nederlanden geldt migratie, waaronder dus het toelatings-, opvang-, terugkeer- en asielbeleid en vreemdelingendetentie, als landsaangelegenheid. De autonome landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten zijn derhalve elk primair voor hun eigen migratiebeleid verantwoordelijk.
Op basis van de hulp- en bijstandsverzoeken vanuit Aruba en Curaçao is er vanaf 2019 op verschillende onderdelen in de vreemdelingenketen ondersteuning door het Nederlandse kabinet geleverd.2De ondersteuning voor Aruba en Curaçao was voornamelijk gefocust op het verder professionaliseren en optimaliseren van de vreemdelingenketen en de vreemdelingenbewaring. In dit verband heeft het Nederlandse kabinet geïnvesteerd in uitbreiding van de vreemdelingenbewaring op Curaçao. Zo is het nieuwe gebouw van de Vreemdelingen Opvang en Detentiecentrum (VODC) in gebruik genomen conform de verplichtingen die volgen uit het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Daarnaast zijn in het kader van het optimaliseren van de vreemdelingenketen hostmanship-trainingen gericht op de bejegening van vreemdelingen voor zowel werknemers als leidinggevenden in de vreemdelingenketen gegeven, onder andere ook aan het personeel van de SDKK. Verder zal vanaf september 2024 het nieuw geworven beveiligingspersoneel van het VODC opleidingen en trainingen volgen ten aanzien van het bejegen van vreemdelingen. Ten slotte is het Ministerie van Justitie van Curaçao voornemens een Memorandum of Understanding (MoU) af te sluiten met de Curaçaose Vereniging van Expatraites en Nieuwkomers (VENEX). Deze vereniging zal het VODC gaan ondersteunen bij zowel het bieden van juridisch advies aan de ongedocumenteerden, als het bieden van sociale ondersteuning middels het vormgeven van dagprogramma’s binnen het VODC.
Wat is uw reactie op de al langer durende situatie dat op de zes eilanden nog geen tbs-voorziening bestaat waar criminelen met een psychische stoornis beveiligd en behandeld kunnen worden?
In april 2024 heeft op Curaçao een gezamenlijke driedaagse Koninkrijksconferentie plaatsgevonden: «Zorg met recht – recht op Zorg. Op zoek naar verbetering in het Gedwongen en Forensisch kader». Hier is de urgentie voor forensische zorg en behandeling nadrukkelijk aan de orde gekomen. Naar aanleiding van deze conferentie is tijdens het JVO in juni 2024 uitvoerig gesproken over Forensische Zorg en behandeling, de tbs-maatregel en de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ). Het JVO heeft toen ingestemd met het voorstel van de Koninkrijksbrede werkgroep Forensische Zorg, TBS en PIJ voor ontwikkeling van een meerjarig programma Forensische Zorg en behandeling3.
Nederland heeft zich gecommitteerd aan de inzet van dit meerjarig programma en reserveert financiële middelen, expertise en ondersteuning voor een periode van 4–5 jaar. Dit heeft betrekking op het aanstellen van een programmamanager en een plaatsvervanger en de inrichting van een projectorganisatie. Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben daarnaast toegezegd dat zij zich zullen inspannen om middelen, expertise en ondersteuning vrij te maken voor landelijke projectteams. Een voorafgaande uitvoeringstoets zal er zorg voor dragen dat de vereiste inzet van de projectteams in lijn is met de beschikbare capaciteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Wat vindt u van de rehabilitatie en re-integratie programma’s in het gevangeniswezen op Curaçao? Is dat afdoende? Zo nee, welke risico’s ziet u als gedetineerden (met een Nederlands paspoort) na hun detentie zonder goede resocialisatie naar het eiland dan wel Nederland terugkeren? Ziet u hier een rol voor u weggelegd, zo ja welke?
Detentie is een landsaangelegenheid. Dit betekent dat de autonome landen in het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) aan zet zijn om de detentiesituatie in hun inrichtingen te verbeteren. Wel onderstreep ik het belang van een goed re-integratieprogramma voor alle landen in het Koninkrijk.
De Uitvoeringsorganisatie Reclassering Curaçao adviseert over de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en is verantwoordelijk voor de eventuele begeleiding tijdens de v.i. periode. Daarnaast regelt het «Onderling protocol inzake werkafspraken aangaande de overdracht van toezichten en werkstraffen door reclasseringsorganisaties binnen het Koninkrijk» de voorwaarden waaronder reclassanten hun toezicht kunnen uitvoeren in een ander land binnen het Koninkrijk. Het kan dus voorkomen dat iemand met een toezicht op Curaçao (ook binnen een v.i.) de proeftijd doorbrengt in Nederland. In dat geval kunnen de reclasseringsorganisaties het toezicht van elkaar overnemen.
Welke samenwerking en betrokkenheid is er vanuit Nederland om de jonge aanwas in de criminaliteit te voorkomen en het welzijn van de jeugd te bevorderen in de CAS-landen? Kunt u dit toelichten?
Er is sprake van een toenemende problematiek rondom high impact crimes (HIC) waar Europees Nederland mee te maken heeft, ook terug in het Caribisch deel van het Koninkrijk. We werken daarom, in gezamenlijkheid met onze partners in het Koninkrijk, aan de aanpak van HIC en het voorkomen van daderschap, daders die jong beginnen en met een brede en lange criminele carrière. Het doel is om te komen tot een reductie van dit type delicten (overvallen, straatroven, woninginbraken en expressief en instrumenteel geweld) zowel in het Caribisch deel van het Koninkrijk als in de grote steden van Europees Nederland. Bij de HIC-aanpak op de eilanden geldt dat interventies die in Nederland bewezen effectief en kansrijk zijn, worden geïmplementeerd op de eilanden op een wijze die aansluit op de verschillende elementen in de lokale situatie.
Reeds in 2014, tijdens het JVO heeft de Nederlandse Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven de Ministers van Justitie van Aruba, van Curaçao en van Sint Maarten te willen ondersteunen bij de inzet op de HIC-aanpak. Deze ondersteuning wordt tot op de dag van vandaag voortgezet, mede gelet op het Koninkrijks- en Nederlandse belang dat het goed gaat in de Caribische landen. Zowel positieve als negatieve ontwikkelingen aldaar hebben immers hun weerslag in Nederland.
Op dit moment wordt op Curaçao, Aruba en Sint Maarten de preventieve gedragsinterventie «Alleen jij bepaalt wie je bent» ingezet en op Curaçao en Aruba ook de preventieve gedragsinterventie het «Leerorkest» (zie voor een toelichting op deze interventies de beantwoording van vraag 23). Deze interventies worden in gezamenlijkheid uitgevoerd en (mede)gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast wordt ondersteuning geboden aan lokale initiatieven en bij de professionalisering van lokale organisaties en bedrijven.
Tijdens het JVO van februari 2022 is ingestemd met de instelling van een werkgroep Preventie jeugdcriminaliteit. De werkgroep, met vertegenwoordigers uit alle landen, werkt aan het in kaart brengen van samenwerkingskansen om jeugdcriminaliteit te voorkomen en adviseert het JVO daarover. Nederland biedt ondersteuning in de vorm van kennis en expertise en neemt deel aan de werkgroep mede namens Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarbij worden lokale organisaties, zoals het Zorg- en Veiligheidshuis Bonaire betrokken.
Wat is de stand van zaken met het reguleren van de goksector? Is er naar uw mening voldoende oog voor verslavingsproblematiek en de risico’s op vermenging met de onderwereld en witwassen? In hoeverre is hier volgens u het belang van Nederland mee gemoeid en wat zijn de mogelijkheden om ondersteuning te bieden op dit vlak?
De regulering van de (online)kansspelsector in Curaçao is een autonome landsverantwoordelijkheid van Curaçao. In het kader van het Landspakket zijn met Curaçao afspraken gemaakt over de modernisering en hervorming van het aanbod van online kansspelen. Nederland ondersteunt Curaçao bij de inspanningen op dit vlak en waar mogelijk bij andere vraagstukken op het terrein van het kansspelbeleid door desgevraagd expertise te bieden. De toenmalige Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering, Alexandra van Huffelen, heeft aan de hand van het door Curaçao en Nederland vastgestelde plan van aanpak voor de modernisering en hervorming van het aanbod van online kansspelen meermalen overleg gehad met de verantwoordelijke Minister in Curaçao.
Door Curaçao wordt gewerkt aan een nieuwe Landsverordening op de kansspelen (LOK) op basis waarvan toezicht wordt ingesteld, licenties kunnen worden uitgegeven en ingetrokken en inkomsten kunnen worden gegenereerd voor de overheid. De nieuwe Landsverordening geeft de toezichthouder de bevoegdheid op te treden tegen licentiehouders die zich niet houden aan binnenlandse en buitenlandse licentievoorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van Anti-Money Laundering / Countering The Financing Of Terrorism (AML/CFT), consumentenbescherming en verslavingspreventie. Vanuit mijn ministerie en BZK is advies gegeven over de concept verordening aan de verantwoordelijke Minister van Curaçao.
Nu het nieuwe wettelijke kader bijna gereed is, wordt ook gewerkt aan de inrichting van de toezichthouder. De uitkomsten van een onderzoek naar gokverslaving op Curaçao van december 2023 worden meegenomen in de werkwijze van de toezichthouder en in de landsverordening is een artikel opgenomen over overleg met belangenorganisaties, waaronder instellingen voor verslavingszorg.
Wat is de stand van zaken omtrent de ratificatie van het Verdrag van Lanzarote voor Curaçao? Hoe kijkt u aan tegen het aanwijzen van het NFI als Centrale Autoriteit in dit kader?
Het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik is goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk en geldt vanaf 1 juli 2010 voor Europees Nederland. Nederland heeft destijds het NFI aangewezen als bevoegde autoriteit, zoals voorzien in artikel 37, tweede lid, van het Verdrag. Momenteel wordt beoordeeld of het NFI deze rol ook kan vervullen voor Curaçao. Na afronding van deze beoordeling kan de gelding van het Verdrag worden uitgebreid naar Curaçao.
Waarom heeft de Kamer het verslag van het laatste Justitieel Vierpartijenoverleg nog niet ontvangen? Kan dat alsnog?
Uw kamer heeft de terugkoppelingsbrief van het laatste JVO op 13 september jl. ontvangen.
Bent u bereid de beleidsinzet voor het Justitieel Vierpartijenoverleg voortaan vooraf met de Kamer te delen én achteraf te informeren hoe het verlopen is? Zo niet, waarom niet?
Het JVO is een besloten overleg tussen de vier autonome landen van het Koninkrijk. Het besloten karakter van het JVO is overeengekomen tussen de vier landen. Gezien het vertrouwelijke karakter, acht ik het van tevoren delen van de Nederlandse beleidsinzet onwenselijk zo lang tussen de vier landen hierover geen overeenstemming bestaat. Wél wordt de Kamer na elk JVO geïnformeerd over de hoofdlijnen van dit overleg middels de JVO-terugkoppelingsbrief.
Hoe beoordeelt u de werkzaamheden van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Caribisch Nederland (RIEC NL) op Bonaire? Wat zijn de criteria om te bepalen of dit succesvol is? Klopt het dat er twee tranches voor financiële bijdrage aan het RIEC CN zijn, namelijk 2024 en 2028, maar dat de subsidie van het RIEC NL afloopt in 2025? Zo ja, op welke wijze kan het RIEC CN dan overbruggen tot 2028?
Ten behoeve van de versterking van de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit in Caribisch Nederland heeft mijn ministerie voor de periode van 2022–2024 een bijdrage verleend voor het inrichten en vormgeven van een Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) in Caribisch Nederland. In het subsidiebesluit voor deze projectsubsidie is opgenomen dat de financiële bijdrage uitbetaald wordt in drie tranches, te weten in 2022, 2023 en 2024. De betaling van deze gelden volgt jaarlijks na de ontvangst van een door het RIEC Caribisch Nederland aangeleverde voortgangsrapportage. Vorig jaar is besloten, vanwege een langere opstartfase van het RIEC, om de projectperiode met een half jaar te verlengen tot medio 2025.
Aan het einde van de projectperiode ontvang ik een eindrapportage over de gehele periode, waarna ik een beter inzicht kan geven in de uitgevoerde activiteiten en de bijdrage van het RIEC binnen de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Met het einde van de projectperiode in zicht zal mijn ministerie de komende tijd gebruiken om samen met RIEC Caribisch Nederland te verkennen of en zo ja hoe de huidige inzet van het RIEC voortgezet kan worden.
Welke onderzoeken zijn tot op heden gedaan naar de praktijk van witwassen op de BES eilanden? Wat is hieruit gekomen?
De aanpak van witwassen en terrorismefinanciering gaat uit van een risico gebaseerde benadering. Om deze risico’s in kaart te brengen heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) in 2017 de eerste National Risk Assessment (NRA) Witwassen en Terrorismefinanciering ten aanzien van Caribisch Nederland opgeleverd. In 2022 is er een geactualiseerde versie van de NRA voor Caribisch Nederland opgeleverd4. Deze geactualiseerde versie van de NRA identificeerde de vastgoed-/onroerendgoedsector als grootste witwasrisico op Caribisch Nederland. Andere witwasrisico’s die naar voren kwamen zijn: witwassen via ondergronds bankieren, het fysiek verplaatsen van contant geld via zee en/of lucht en witwassen via vergunde banken. Voor de volledige uitkomsten verwijs ik u graag naar het rapport en de Kabinetsappreciatie.5De herziening van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) BES van 1 juni 2021 draagt bij aan het reduceren van de risico’s die het WODC heeft geïdentificeerd. De reikwijdte van de Wwft BES6 is bijvoorbeeld uitgebreid naar handelaren in bouwmaterialen, waardoor ook zij verplicht zijn om ongebruikelijke transacties te melden bij FIU-Nederland.
Ook in 2022, is Nederland door de Financial Action Task Force (FATF) beoordeeld op de aanpak van witwassen7. Deze evaluatie geldt ook voor Caribisch Nederland. De Nederlandse aanpak is als positief beoordeeld, maar tegelijkertijd zijn er aantal punten waarop Nederland verbeteringen op Caribisch Nederland door kan voeren. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Financiën en partners in Caribisch Nederland werken nauw samen aan de opvolging van deze aanbevelingen.
Wat is de stand van zaken van het Verdrag inzake voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) en het toewerken naar medegeldigheid van dit Verdrag voor Caribisch Nederland? Wat is de planning, wanneer zal dit Verdrag ook gelden in Caribisch Nederland?
Het kabinet treft momenteel samen met de openbare lichamen voorbereidingen voor bekrachtiging voor Caribisch Nederland van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul), in lijn met de motie Ceder.8 De stand van zaken is als volgt: de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in het Bestuursakkoord aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling met de openbare lichamen afspraken gemaakt over het inrichten en versterken van de aanpak op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Dit Bestuursakkoord loopt tot en met 2024. Met het ontwerpbesluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling Caribisch Nederland dat op 8 juni 2023 aan uw Kamer is voorgelegd, zet het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een aantal voor de toepassing van het Verdrag van Istanbul in Caribisch Nederland belangrijke stappen, zoals het vastleggen van de beschermingscode voor professionals en het borgen van de beschikbaarheid van opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld. De inwerkingtreding van het besluit is voorzien voor 1 januari 2025. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels in volle gang. Zo is het implementatietraject voor de verplichte beschermingscode gestart. Ook is de juridische handreiking over de wettelijke bevoegdheden van verschillende beroepsgroepen rondom het melden en het delen van gegevens bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling recent herzien. De openbare lichamen zetten kleine stappen om gendersensitiviteit te bevorderen. De tweejaarlijkse werkconferentie No Mas, No more die Volksgezondheid, Welzijn en Sport samen met de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk en met de openbare lichamen organiseert vindt in 2025 plaats op Sint Maarten. Tijdens de conferentie op Curaçao in 2023 zijn samenwerkingsafspraken gemaakt die de aanpak in het Caribisch gebied verder moeten bevorderen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereidt momenteel een vervolg voor op bovengenoemd Bestuursakkoord. In het najaar van 2024 zal samen met de openbare lichamen besloten worden hoe de samenwerking na afloop van het huidige Bestuursakkoord vormgegeven wordt. Daarnaast wordt momenteel in opdracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van VWS een werkproces voor het tijdelijk huisverbod in Caribisch Nederland vormgegeven. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre de randvoorwaarden op deze eilanden aanwezig zijn om een doeltreffende inzet van het tijdelijk huisverbod mogelijk te maken en in hoeverre een wettelijke regeling voor de uitvoering van het tijdelijk huisverbod in Caribisch Nederland noodzakelijk is. Het concept-werkproces wordt dit najaar met de openbare lichamen en de betrokken uitvoeringsorganisaties besproken.
Parallel hieraan worden de bredere (beleids)maatregelen en aanvullende uitvoeringswetgeving, inclusief de financiële consequenties, die nodig zijn voor de aanvaarding van het Verdrag van Istanbul voor Caribisch Nederland, in kaart gebracht. Het kabinet verwacht het Verdrag van Istanbul voor Caribisch Nederland op zijn vroegst in 2026 te kunnen aanvaarden voor Caribisch Nederland, mede afhankelijk van de voortgang van het benodigde beleids- en wetgevingstraject. Dit vormt het sluitstuk van het proces om de aanpak van geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld en kindermishandeling in Caribisch Nederland in overeenstemming te brengen met de verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het verbeteren van de rechtshulp door het totstandbrengen van een rechtshulpvoorziening in Caribisch Nederland? Bent u ook van plan tot een wettelijke verankering en structurele financiering hiervan te komen?
In de brief van 20 december jl. heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming de contouren geschetst voor een rechtshulpvoorziening met inbedding van een anti-discriminatievoorziening in Caribisch Nederland. Sindsdien is er door de kwartiermaker van het Juridisch Loket veel inzet gepleegd om die contouren, op basis van gesprekken met inwoners, partners en andere belanghebbenden op de eilanden, verder uit te werken. Zo is er onder meer gekeken naar de invulling van laagdrempelige en toegankelijke dienstverlening, de mogelijke huisvesting, personeel en de ondersteuning vanuit Europees Nederland («de backoffice»).
Momenteel wordt nog gekeken naar de gewenste vorm van de organisatie, de wijze waarop een praktische start met de dienstverlening kan worden gemaakt en de doorontwikkeling naar een duurzame voorziening voor de langere termijn. Samen met het Juridisch Loket, BZK en lokale partijen wordt verkend hoe er zorgvuldig passende rechtshulp verleend kan gaan worden die recht doet aan de behoeftes van de inwoners.
Om die behoeftes optimaler in beeld te brengen hebben de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming en de toenmalige Staatssecretaris van BZK een onderzoek laten uitvoeren naar (onder meer) ervaren juridische problemen onder burgers in Caribisch Nederland. Hierbij wordt gekeken naar de aard van deze problemen, de mate waarin burgers in staat zijn deze op te lossen en de wegen die zij bewandelen om tot een oplossing te komen. De bevindingen van dit onderzoek zijn van groot belang bij de besluitvorming over de dienstverlening en inrichting van de rechtshulpvoorziening. Komend najaar wordt de rapportage verwacht. Uw Kamer zal hier uiteraard nader over worden geïnformeerd.
Bij de verdere uitwerking is het zoeken naar de balans tussen snelheid en zorgvuldigheid en dat maakt het in deze fase lastig om een exact moment aan te duiden waarop de voorziening zal starten. Uit de gesprekken die in de verkenningsfase en kwartiermakersfase zijn gevoerd, alsmede uit de gesprekken die in het kader van het onderzoek zijn gevoerd, komt naar voren dat de noodzaak voor een eerstelijns voorziening voor rechtshulp groot is. Tegelijkertijd komt ook nadrukkelijk naar voren dat vertrouwen in zo’n voorziening niet vanzelfsprekend is en gewonnen moet worden door positieve ervaringen. Dit benadrukt nogmaals het belang van een gedegen start van een robuuste voorziening.
Het voornemen is om de voorziening op termijn wettelijk te verankeren en daarmee onderdeel uit te laten maken van een breder wettelijk stelsel van rechtsbijstand. Hierbij zal verkend moeten worden hoe dit met het oog op de toegang tot het recht voor burgers in Caribisch Nederland vormgegeven moet worden. Comply or explain is hierbij een leidend principe.
Er is structurele financiering vanaf 2026. De inspanningen tijdens de kwartiermakersfase worden gefinancierd uit de tijdelijke middelen voor het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand. Vanaf 2026 is er vanuit artikel 32 van de Justitie en Veiligheid-begroting een structureel budget van € 0,3 mln. beschikbaar.
Is er volgens u reden om de systematiek van de vergoedingen voor de sociaal advocatuur te herzien en aan te laten sluiten op Europees Nederland?
Voor burgers in Caribisch Nederland is het van groot belang dat er een goed werkend stelsel van gefinancierde rechtsbijstand is, waarbij de kwaliteit en de beschikbaarheid van sociaal advocaten is gewaarborgd. Daar hoort bij dat de vergoedingen voor de advocatuur op peil zijn. Ook moet de systematiek passen en werken binnen de lokale context.
De huidige wettelijke vergoedingen zijn gebaseerd op de Wet op de kosteloze rechtskundige bijstand en de Regeling kosteloze rechtskundige bijstand, die in 2010 zijn ingevoerd. De vergoeding is geruime tijd geleden eenmaal tussentijds aangepast.
Daarnaast geldt inmiddels het kabinetsbrede uitgangspunt van comply or explain. Wetgevings- en beleidsontwikkeling voor Europees Nederland dient in principe op een gelijkwaardige manier naar Caribisch Nederland vertaald te worden. Dat hoeft overigens niet noodzakelijkerwijs dezelfde systematiek op te leveren als in Europees Nederland.
Het voorgaande vormt aanleiding voor mijn ministerie om de systematiek en de hoogte van de vergoedingen voor de sociale advocatuur opnieuw te bezien. In dat kader zijn er in de afgelopen tijd gesprekken gevoerd met onder meer sociaal advocaten in Caribisch Nederland. De Staatssecretaris voor Rechtsbescherming zal uw Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen.
In hoeverre worden er nu middelen aangewend om jeugdcriminaliteit te voorkomen en ouderbetrokkenheid te bevorderen op de BES-eilanden, bijvoorbeeld vergelijkbaar met het programma Preventie met gezag?
Het programma Preventie met Gezag biedt jongeren, jongvolwassenen en hun gezinnen in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terechtkomen, daar verder in afglijden of in doorgroeien. Er wordt fors geïnvesteerd in die gebieden waar jongeren extra vatbaar kunnen zijn voor jeugdcriminaliteit en daar waar de veiligheid en leefbaarheid onder druk staat. Dat maakt dat ook op Caribisch Nederland middelen (zullen) worden aangewend voor de inzet van bewezen en kansrijke interventies.
De afgelopen jaren heeft de aandacht op Caribisch Nederland zich gericht op de bestendiging en intensivering van de preventieve gedragsinterventies «Alleen jij bepaalt wie je bent» (AJB) en het «Leerorkest».9 Binnen de visie en doelen van deze gedragsinterventies speelt de betrokkenheid van de ouders een belangrijke rol. Bij deelname aan AJB of aan het Leerorkest worden ouders voorafgaand aan de start geïnformeerd over de werking van de interventie. Gedurende de interventieperiode worden ouders op de hoogte gehouden van de voortgang van hun kind. Verder worden de ouders uitgenodigd voor jaarlijkse evenementen, zoals het bijwonen van het (sport)eindtoernooi of het muziekoptreden van hun kind.
Hierna licht ik kort de interventies nog toe. AJB is een preventieve gedragsinterventie voor kwetsbare jongeren van 10 tot 18 jaar en heeft als doel overlastgevend en/of delinquent gedrag te voorkomen dan wel te verminderen. Jongeren krijgen een gestructureerde vrijetijdsbesteding door deelname aan een teamsport (voetbal, basketbal of honkbal) op een sportvereniging in de buurt van hun school, met begeleiding door specifiek geselecteerde en opgeleide trainers. AJB is in maart 2019 erkend door de Erkenningscommissie Justitiële Interventies als effectief volgens eerste aanwijzingen; AJB-deelnemers komen twee keer minder vaak in aanraking met de politie en worden drie keer minder vaak veroordeeld voor een misdrijf dan jongeren uit een controlegroep.
Het Leerorkest is gericht op kinderen van 8 tot 12 jaar en heeft tot doel gedragsverandering teweeg te brengen door een muzikaal en sociaalpedagogisch programma. Het richt zich op kwetsbare en beïnvloedbare kinderen uit achterstandswijken. Het Leerorkest werkt intensief samen met scholen en andere culturele en sociale partners. Wetenschappelijke onderzoeken tonen aan dat het maken van muziek (in het bijzonder met muziekinstrumenten) een sterke positieve invloed heeft op de ontwikkeling van de hersenfuncties die verantwoordelijk zijn voor het reguleren van impulsen, en zodoende de kans op het ontstaan van criminaliteit bij (kwetsbare) kinderen in de basis verkleint.
De gedragsinterventie AJB wordt toegepast op Curaçao, Aruba, Sint Maarten, Bonaire en Saba. Het Leerorkest wordt ingezet op Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze interventies worden (mede)gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Om jongeren die een overtreding hebben begaan op een doeltreffende manier te corrigeren en te voorkomen dat ze dieper in crimineel gedrag verzeild raken, wordt ook samengewerkt met de Voogdijraad Caribisch Nederland. Er wordt ingezet op een goede en onderbouwde advisering in strafzaken door de Voogdijraad Caribisch Nederland. Hiervoor is het van belang om te beschikken over een voor de doelgroep in Caribisch Nederland passend instrument voor risicotaxatie. Dit instrument is inmiddels ontwikkeld en wordt momenteel op kleine schaal getest. In oktober 2024 wordt de training over het gebruik gegeven en wordt het instrument geïmplementeerd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Voogdijraad Caribisch Nederland werken ook verder aan het versterken van de uitvoering van de wettelijke taken van de organisatie, waaronder die van Halt. Daartoe worden de processen binnen de Voogdijraad en op de eilanden geoptimaliseerd en de kennis vergroot.
Hoe wordt het budget van 500.000 euro dat (naast de 200.000 euro per BES-eiland) jaarlijks beschikbaar is voor ramp- en crisisbeheersing besteed? Kan dit uitgebreid worden toegelicht?
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Kostenbesluit Veiligheidswet BES ontvangen de openbare lichamen van Bonaire, Saba en Sint Eustatius jaarlijks een uitkering als bijdrage in de kosten die voor hen voortvloeien uit de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, en de brandweerzorg. Tot vorig jaar ontvingen de openbare lichamen jaarlijks in totaal € 300.000. Dus € 100.000 per openbaar lichaam en niet € 200.000 per openbaar lichaam, zoals in de vraag staat. Voor de versterking van de crisisbeheersing van de openbare lichamen zijn structureel extra middelen beschikbaar gesteld. In 2023 ging het om een bedrag van € 500.000 extra en met ingang van 2024 gaat het om ongeveer € 800.000 extra.
In 2023 hebben de openbare lichamen van deze extra beschikbare middelen van € 500.000 grond van artikel 3, eerste lid, van het Kostenbesluit Veiligheidswet BES ieder € 90.000,– ontvangen voor de organisatie van de rampenbestrijding, crisisbeheersing en brandweerzorg, waaronder voor reis- en verblijfkosten voor opleidingen, trainingen en oefeningen met andere eilanden. Bonaire kan deze bijdrage ook besteden aan waterpompen, veldbedden en uitrusting crisisbeheersing. Vrijwel het geheel van het resterende bedrag van € 230.000 is besteed aan boveneilandelijke initiatieven ter versterking van de crisisbeheersing en rampenbestrijding zoals het onderzoek naar een versterkte crisissamenwerking met de Caribische (ei)landen, de gezamenlijke organisatie met het Ministerie van BZK van de Week van de Crisisbeheersing Caribische delen van het Koninkrijk, de kosten van de projectleider voor het opzetten van een pool van crisisfunctionarissen ter versterking van de robuustheid van de crisisorganisaties van de openbare lichamen en de verkenning naar een Carribean Civil Protection Mechanism.
Wat is de stand van zaken met het gesprek met de BES-eilanden over de rol van de Rijksvertegenwoordiger in de crisisorganisatie in het licht van de conceptwet WOL BES waarmee deze functionaris komt te verdwijnen?
Wanneer het ambt van Rijksvertegenwoordiger verdwijnt, moeten zijn rol en taken in het kader van de crisisbeheersing worden herbelegd. Hierover spraken mijn ministerie, de openbare lichamen en de waarnemend Rijksvertegenwoordiger ambtelijk. Daarna zijn conceptwetswijzigingen voor de Veiligheidswet BES opgesteld, waarop de Openbare Lichamen afgelopen zomer in een consultatie formeel reageerden. Het openbaar lichaam Bonaire schrijft daarbij de nauwe ambtelijke betrokkenheid van de openbare lichamen als erg prettig te hebben ervaren en spreekt daarvoor zijn hartelijke dank uit. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid duidt de vier consultatiereacties als positief en constructief. Deze worden nu verwerkt. De formele reactie van de regering vindt plaats in het traject van het bredere wetsvoorstel tot herziening van de Wet openbare lichamen BES. Ondertussen zetten we de gesprekken over de uitvoering van de herbelegging van de taken voort, waarbij de consultatiereacties worden betrokken.
Wordt er over nagedacht of elementen uit de Wet tegemoetkoming schade bij rampen ook toepasselijk zouden moeten zijn op Bonaire, Saba en St. Eustatius, om ook een bepaalde vorm van tegemoetkoming bij rampen te organiseren? Zo niet, waarom niet?
Met de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) kan de overheid in geval van een ramp gedupeerden onder bepaalde voorwaarden tegemoet te komen in de niet verhaalbare, niet vermijdbare en de niet redelijkerwijs verzekerbare materiële schade. De Wts wordt op dit moment geëvalueerd onder verantwoordelijkheid van het WODC. Onderzocht wordt of de Wts voldoende toekomstbestendig is, gelet op de bestaande en in ontwikkeling zijnde verzekeringsmogelijkheden met betrekking tot de thans onderkende gevolgen van klimaatverandering. Daarnaast is advies gevraagd of de (herziene) Wts ook van toepassing kan zijn in Caribisch Nederland of dat er sprake moet zijn van bijvoorbeeld afwijkende voorwaarden en reikwijdte. De uitkomsten van de evaluatie door het WODC worden dit najaar verwacht, een beleidsreactie volgt daarna.
Klopt het dat enkele bepalingen in de Wet beginselen gevangeniswezen BES verouderd zijn, zoals bijvoorbeeld het ontbreken van beroep na beklag en het beperkte wettelijke recht om bezoek te ontvangen? Wordt er over modernisering nagedacht, wat is hierin de stand van zaken?
Het recht op bezoek is vastgelegd in het huishoudelijk regelement van de Justitiële Inrichting Caribisch Nederland (JICN). Hierin is opgenomen dat gedetineerden wekelijks één uur bezoek mogen ontvangen. Dit is daarmee in lijn met de Penitentiaire Beginselen Wet. Er is op dit moment geen mogelijkheid tot beroep na beklag. Zowel de JICN als de Commissie van Toezicht van de JICN geven aan dat hier geen behoefte aan is. De Raad voor de Rechtshandhaving heeft echter een aanbeveling gedaan om deze mogelijkheid wel vorm te geven. Om die reden wordt (opnieuw) verkend of en op welke wijze deze beroepsmogelijkheid ingevuld zou moeten worden. Ondertussen blijft het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen met de JICN er op toezien dat klachten op correcte wijze worden afgehandeld.
Gegeven bovenstaande is een modernisering van de Wet beginselen gevangeniswezen BES op dit moment niet voorzien.
Klopt het dat het Verdrag van Boedapest inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken nog niet in volle omvang toegepast kan worden omdat er bepalingen in het strafrecht en in strafvordering aangepast zouden moeten worden voor de BES-eilanden? Hoe wordt er voor gezorgd dat dit Verdrag ook in de praktijk gebruikt kan worden?
Ja. Deze aanpassingen worden via het Wetboek van Strafvordering BES gedaan. Voor de laatste stand van zaken ten aanzien van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering BES verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 29.
Waarom is er nog geen spreekrecht voor slachtoffers van misdrijven? Waarom kan de taakstraf nog niet als hoofdstraf worden opgelegd? Waarom is de boetebevoegdheid van de Algemene wet bestuursrecht nog niet geregeld voor Caribisch Nederland? Wat is de stand van zaken met de Wet Bibob op de BES? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering BES?
Kunt u de wetgevingsagenda BES op JenV aan de Kamer sturen? Bent u in gesprek met de BES-eilanden om te bespreken wat voor hen prioritaire wetgeving is? Bent u bereid de Kamer daar een terugkoppeling van te geven?
Voor de wetgevingsagenda BES op JenV verwijst het Ministerie van Justitie en Veiligheid kortheidshalve naar de nrs. 16 t/m 28 van de laatste update van het periodieke wetgevingsoverzicht Caribisch Nederland, die op 1 mei 2024 aan uw Kamer is toegezonden12. Op regelmatige basis worden op politiek en ambtelijk niveau met Caribisch Nederland wensen en prioriteiten besproken op het gebied van beleid en wetgeving op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Asiel en Migratie. Deze wensen vertalen zich in de vijfjaarlijkse Justitie en Veiligheid Beleidsagenda voor Caribisch Nederland en de jaarlijkse voortgangsbrief over deze beleidsagenda13 en in het voornoemde halfjaarlijkse periodieke wetgevingsoverzicht, die aan uw Kamer worden toegezonden.
Wat is uw reactie op de zorg dat rechtshulpverzoeken vanuit onder andere Bonaire lang blijven liggen in Europees Nederland?
Europees Nederland ontvangt jaarlijks een groot aantal rechtshulpverzoeken. Ieder verzoek dat wordt ontvangen, wordt behandeld met de grootst mogelijke snelheid en zorgvuldigheid. Door factoren als complexiteit van verzoeken, hoeveelheid van verzoeken en beperkte capaciteit is de uitvoering soms minder voortvarend dan gewenst.
In hoeverre wordt nu nagedacht over de uitvoering van een TBS-maatregel, de PIJ-maatregel en civielrechtelijke psychiatrische maatregelen op de BES-eilanden?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 11, heeft het JVO in 2024 ingestemd met een meerjarig programma Forensische Zorg en behandeling voor het Caribisch deel van het Koninkrijk.14 Met betrekking tot Caribisch Nederland wordt in dit kader de mogelijkheid verkend voor het opzetten van een kleinschalige voorziening voor klinische gesloten en/of besloten opnames. Bezien wordt ook op welke wijze dit aanpassing van wet- en regelgeving vraagt.
Hoe verhoudt de werkwijze van de Shared Service Organisatie (SSO) RCN zich tot de specifieke organisaties waar ze voor werkt, zoals bijvoorbeeld reikwijdte mandaat, invulling opdrachtgeverschap/behoeftestelling bij inkoop van materiaal etc.?
Binnen Caribisch Nederland zijn er een aantal uitvoeringsorganisaties die in de justitiële keten werkzaam zijn en gebruik maken van de diensten die geleverd worden door de SSO CN. Dit zijn de volgende organisaties: Brandweerkorps Caribisch Nederland (BKCN), JICN, Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN), Openbaar Ministerie Bonaire, Sint Eustatius en Saba (OM BES), Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens (CBP) BES en de Voogdijraad. Daarnaast neemt het Ministerie van Justitie en Veiligheid zelf ook nog een aantal werkplekken af bij de SSO CN. Vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie maakt de IND gebruik van de diensten van de SSO CN.
De SSO CN is een shared service organisatie die te vergelijken valt met de shared service organisaties in Europees Nederland, bijvoorbeeld ssc-ict. De organisatie levert diensten op het gebied van de bedrijfsvoering. De aansturing van de SSO vindt plaats via het driehoeksmodel: eigenaar/opdrachtgever/opdrachtnemer. In het geval van de SSO CN betekent dit dat de eigenaar de plaatsvervangend Secretaris-Generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is. Het interdepartementale Directeurenoverleg Caribisch deel van het Koninkrijk fungeert als het centraal opdrachtgeversberaad voor de ondersteunende dienstverlening aan de RCN-diensten door de Shared Service Organisatie Caribisch Nederland (SSO-CN). De directeur Koninkrijksrelaties Caribisch Nederland fungeert als coördinerend opdrachtgever. De opdrachtnemer is de SSO CN op Bonaire voor heel Caribisch Nederland.
De uitvoeringsdiensten in Caribisch Nederland kennen een diensthoofdenoverleg met de SSO. Daar worden de lokale behoeften en afname van diensten besproken. Dit is te vergelijken met een soort van klantenraad. De diensten die de SSO CN aanbiedt aan de verschillende organisaties in Caribisch Nederland zijn opgenomen in een Producten- en Dienstencatalogus en in het kostprijsmodel wat sinds 2024 is geïmplementeerd. Dit model bestaat uit een drietal componenten waarop de dienstverlening van de SSO is gebaseerd, namelijk, 1) basisdienstverlening, 2) basisplus dienstverlening, en 3) projecten/specifiek. De kostprijs per dienstverlening is onderdeel van de begrotingscyclus van de SSO CN. De begroting van de SSO CN en de tarieven, worden in de bestuurlijke driehoeks-gesprekken vastgesteld, nadat de opdrachtgevers zijn gehoord.
De dienstverlening vanuit de SSO CN is voor de uitvoerende diensten nog niet allesomvattend. Voor bijvoorbeeld de huisvesting is ook de Rijksvastgoedbedrijf nog een speler in Caribisch Nederland. Zo komen er soms voor huisvestingskosten, aanpassingen in de vergaderzalen/kantoren, ook nog aparte rekeningen van het Rijksvastgoedbedrijf terecht bij de uitvoeringsdiensten.
Bent u bekend met de zorgen over het materiaal van het Brandweerkorps Caribisch Nederland, dat eerder slijt vanwege het klimaat en duurder is om naar de BES-eilanden te laten komen? Bent u ook bekend met het tekort aan personeel bij de brandweer, alsmede de zorgen over de pensioenleeftijd? Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met de negatieve effecten van het klimaat in Caribisch Nederland op materialen en gebouwen en dat door onder andere vervoerskosten aanschaf duurder is. Door meerjarige planvorming van het beheer van het grootmaterieel wordt hier bij BKCN rekening mee gehouden.
Hoewel er vacatures open staan bij BKCN, is er geen sprake van een tekort aan personeel voor de noodzakelijke bezetting. Onder verwijzing naar de antwoorden op vraag 1 en 3 geldt ook voor BKCN dat werving van gekwalificeerd personeel een uitdaging is door bijvoorbeeld een krappe arbeidsmarkt en taalbarrières. Ik ben bekend met de zorgen om de pensioenleeftijd en dit heeft onze aandacht. Zo is levensloopbestendig personeelsbeleid een onderwerp dat wordt besproken aan de sectortafel CN, met bijzondere aandacht voor de organisaties met 24-uurs diensten.
Wat is de stand van zaken met de wens om meer en beter gegevens uit te wisselen in het algemeen en in het bijzonder ten behoeve van de Multidisciplinaire Maritieme Hub Bonaire (MMHB) en de wetgeving hiervan?
De Wet bescherming persoonsgegevens BES biedt de mogelijkheid om strafrechtelijke gegevens uit te wisselen en te verwerken, voor zover de verwerking geschiedt door organisaties die belast zijn met strafrechtelijke handhaving. Dit biedt voldoende handvatten om ook binnen de MMHB strafrechtelijke gegevens uit te wisselen. Enkele wetten, zoals bijvoorbeeld de Douane- en Accijnswet BES, kennen striktere regels ten opzichte van de Nederlandse regelgeving t.a.v. uitwisselen van andere gegevens. Dit belemmert een effectieve samenwerking en bestrijding van thema’s.
Wat is uw reactie op de zorgen over de personele tekorten voor deze Maritieme Hub en de structurele investeringen in personeel die hiervoor nodig zouden zijn?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven kampen de in de MMHB verenigde diensten met een beperkte capaciteit en met onderbezetting. Daarnaast is de inzet van het kabinet erop gericht de diensten te versterken en maatregelen te treffen de gevolgen van de onderbezetting te mitigeren.
Herkent u de zorgen op met name Bonaire over de explosieve en de ongeremde bevolkingstoename in de afgelopen jaren, onder andere veroorzaakt door forse migratie vanuit Europees Nederland, met allerlei gevolgen in de samenleving – zoals ontoereikende voorzieningen, verdringing, hogere huurprijzen – en de identiteit en cultuur van Bonaire? Wat is uw inhoudelijke reactie hierop?
De zorgen over de bevolkingstoename op met name Bonaire in de afgelopen jaren zijn bekend. Dit is bijvoorbeeld ook uit het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen Caribisch Nederland 205015 gekomen. In de afgelopen periode is dit vraagstuk op diverse niveaus met de verschillende partijen en openbare lichamen in CN besproken. In de reactie op het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving over het vreemdelingenbeleid in CN is aangegeven dat in samenspraak met verschillende partijen, onder andere met de openbare lichamen, een meerjarige «Integrale beleidsvisie Caribisch Nederland 2035» tot stand is gekomen.16
In deze visie is aangegeven dat voor het bewerkstelligen van een beter gereguleerde en beheersbare groei een integrale aanpak essentieel is. Hierbij is zicht nodig op migratiestromen en verschillende instrumenten die onderdeel zijn van het bereiken van een beheersbare groei. In de visie wordt een aantal mogelijke maatregelen benoemd die moeten bijdragen aan gereguleerde en daarmee duurzame groei. Denk hierbij aan inzetten op het vergroten van de toezicht- en handhavingscapaciteit, het uitbreiden van bestuurlijke bevoegdheden, de introductie van een lokale huisvestingsverordening, het aanpassen van het ruimtelijke ordeningsplan, aanpassing van het beleid ten aanzien van de afgifte van bouw- en vestigingsvergunningen en het expliciteren van maatschappelijke en sociaaleconomische binding als voorwaarde in het kader van toelating.
Kunt u inzicht verschaffen in deze bevolkingstoename in de afgelopen vijf jaar en aangeven hoeveel daarvan in percentages wordt veroorzaakt door Europese Nederlanders, Amerikanen, Venezolanen en anderen?
Voor het meest recente inzicht in de bevolkingsontwikkeling van de afgelopen jaren (waaronder de bevolkingstoename veroorzaakt door migratie(bewegingen)) verwijs ik u graag naar het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen Caribisch Nederland 2050, hoofdstuk 3 «Drijvende krachten achter demografische ontwikkelingen», paragraaf 3.2 «Migratie» (p. 47–59)17. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 geeft in dit hoofdstuk van het rapport een goed overzicht van migratiebewegingen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk, migratie van en naar Europees Nederland én migratie vanuit de Caribische regio en Midden- en Zuid-Amerika. Een kabinetsreactie op dit rapport volgt in het voorjaar 2025.
Wat is de stand van zaken met de herziening van de Wet Toelating en Uitzetting BES? Kan de Kamer hierover zoveel mogelijk inhoudelijk en procedureel geïnformeerd worden? Wanneer zal deze herziening naar verwachting gereed zijn?
Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Toelating en Uitzetting BES in 2018 zijn eerste conceptteksten van de Wet Toelating en Uitzetting BES en het Besluit Toelating en Uitzetting BES opgesteld. Deze conceptteksten bevatten voornamelijk wetstechnische aanpassingen, waarmee meer handvatten worden gecreëerd om de werkprocessen beter in te richten dan wel te optimaliseren. De startdatum van de formele consultatie is nog niet vastgesteld. Daarnaast hebben onder meer verschillende ketenpartners binnen de vreemdelingenketen in Caribisch Nederland nadere beleidsinhoudelijke wensen tot aanpassing van de vreemdelingenwet- en regelgeving in Caribisch Nederland gedeeld. Op basis van deze beleidswensen worden op dit moment verschillende beleidsvoorstellen nader uitgewerkt in samenspraak met verschillende lokale (keten)partners.
Op basis van de voornemens en ambities die volgen uit het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma, zullen de benodigde wetgevingsinspanningen geprioriteerd worden. Uw Kamer zal op de gebruikelijke wijze inhoudelijk en procedureel geïnformeerd worden over de herziening van de Wet Toelating en Uitzetting BES.
Kunt u in kaart brengen welke toelagen beschikbaar zijn voor mensen en hun partner die vanuit Europees Nederland in overheidsdienst (via Rijksdienst Caribisch Nederland) gaan werken? Wat gebeurt er met die toelage als de partner zelf ook aan het werk gaat?
Medewerkers die in dienst zijn van de Rijksdienst Caribisch Nederland hebben een eigen rechtspositie, die los staat van de CAO Rijk. Voor Rijksambtenaren die voor korte of langere periode, al dan niet vergezeld van het gezin, worden uitgezonden naar het Caribisch deel van het Koninkrijk gelden regelingen die voorzien in de vergoeding van de te maken kosten die met de uitzending gepaard gaan. Deze regelingen zijn opgenomen in de CAO Rijk (hoofdstuk 25). In de voorziening wordt rekening gehouden met de gezinssituatie. Of de partner al dan niet werkt heeft op deze voorziening geen invloed.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week voorafgaand aan het commissiedebat over de Justitieketen van het Caribisch deel van het Koninkrijk beantwoorden?
Ja.
Het innen van een eigen bijdrage van werkende Oekraïense ontheemden die opgevangen worden door gemeentes |
|
Boomsma , Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wet, waarbij gemeentes per 1 juli 2024 een eigen bijdrage dienen te innen van werkende Oekraïense ontheemden die opgevangen worden door gemeentes?
Ja, ik ben bekend met de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne en de gewijzigde Regeling opvang ontheemden Oekraïne (hierna: RooO).
Heeft u de vragen die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft gesteld over de uitvoerbaarheid van de regeling beantwoord? Zo ja, hoe? Zo nee, wanneer worden die gegeven?
De vragen van de VNG en zorgen die zij uiten zijn bij ons bekend. Hierover is mijn ministerie voortdurend in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten.
Klopt het dat alle gemeentes verplicht zijn om per 1 januari 2025 bij alle ontheemden de eigen bijdrage te innen?
Ja. Per 1 juli 2024 is de gewijzigde RooO van kracht. Zoals ik u in de verzamelbrief 14 juni 2024 heb geïnformeerd1, geldt voor de eigen bijdrage dat, juist met het oog op de uitvoerbaarheid bij gemeenten, ruimte wordt geboden aan gemeenten om naar invoering toe te werken. Na zes maanden vanaf inwerkingtreding dienen alle gemeenten de regeling in zijn volledigheid uit te voeren. Daarmee zijn gemeentes verplicht om de eigen bijdrage te innen bij ontheemden in de gemeentelijke opvang die inkomsten uit werk of eigen inkomsten hebben, met uitzondering van gevallen waar onevenredig nadeel ontstaat (conform motie Podt c.s.1).
Vanaf welk moment hebben de gemeentes effectief inzicht in Suwinet (inclusief de polis administratie), zodat zij kunnen zien hoeveel geld Oekraïense ontheemden uit werknemerschap (maar niet als ZZP’er of in het buitenland) verdienen?
In de RooO is een inlichtingenplicht voor ontheemden opgenomen zodat zij verplicht worden de gemeente te informeren over hun inkomsten en gezinssamenstelling. Op grond van deze informatie kan de gemeente overgaan tot het innen van de eigen bijdrage.
Uit afstemming met de VNG is gebleken dat het wenselijk is om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van de eigen bijdrage door hen toegang te verlenen tot een aantal gegevens uit de polisadministratie. In de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne (TWOO) is daarom een grond opgenomen waarmee gemeenten gegevens als bedoeld in artikel 33, 2e lid, a tot en met c van de wet SUWI mogen inzien.
Uit de uitvoeringstoets van het UWV en in afstemming met de VNG is evenwel geconcludeerd dat met de grond in de Tijdelijke Wet niet alle gegevens beschikbaar komen voor gemeenten die gewenst zijn om het netto inkomen volledig te kunnen verifiëren. Daarom wordt op dit moment gekeken op welke wijze ook gegevens onder artikel 33, tweede lid, onderdeel d van de wet Suwi gedeeld kunnen worden met gemeenten.
Kunt u een standaard NIBUD-begroting geven van de inkomsten van een alleenstaande Oekraïense ontheemde die voltijds werkt in Nederland tegen het minimumloon inclusief zorgtoeslag/zorgverzekering?
Het Nibud gaat voor een alleenstaand persoon vanaf 21 jaar bij een werkweek van 36 uur op tegen het minimumloon uit van een bruto maandloon van € 2.069,40 en netto € 1.953,76. Hier komt nog vakantiegeld van bruto € 165,55, netto € 111 bij. Daarmee komt het totaal op netto € 2.065 per maand2. Deze bedragen gelden ook voor ontheemden die voltijd werken tegen het minimumloon.
Ontheemden uit Oekraïne (inclusief werkende ontheemden) vallen onder de Regeling Medische zorg Ontheemden (RMO). Zij betalen geen zorgpremie, maar ontvangen ook geen zorgtoeslag3.
Kunt u een lijst geven van gemeentes die op dit moment nog leefgeld betalen aan een Oekraïense ontheemde die voltijds werkt, naast het feit dat hij/zij geen eigen bijdrage betaalt?
Op basis van signalen die mijn ministerie bereiken werd het leefgeld in veel gevallen al stopgezet wanneer ontheemden werk of eigen inkomsten hadden. Per 1 juli jl. is met het wijzigen van de RooO de kan-bepaling een verplichting geworden en dienen gemeente het leefgeld in te trekken.
Op welke wijze heeft u overleg met de Nederlandse gemeenten over het innen van de eigen bijdrage van Oekraïense ontheemden? Welk tijdspad heeft u nu voor ogen voor Suwinet, het niet meer betalen van leefgeld aan mensen die voldoende eigen inkomen hebben, en het innen van de huidige beperkte eigen bijdrage?
Ik heb direct contact met verschillende gemeenten en indirect via de VNG. Zo hebben wij voor de invoering van de eigen bijdrage gesprekken gevoerd met gemeenten, waaronder de G4, en hebben wij ook diverse Webinars verzorgd, gefaciliteerd door de VNG. Voor het tijdspad verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Op welk moment zullen alle gemeentes de wettelijke eigen bijdrage ook daadwerkelijk gaan innen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat de bijdrage op dit moment is voor Oekraïense ontheemden die particulier worden opgevangen?
De eigen bijdrage zoals ingevoerd betreft een bijdrage voor ontheemden die verblijven in gemeentelijke opvanglocaties. Ontheemden die in de particuliere opvang verblijven of in hun eigen woonruimte voorzien, zijn aan gemeenten geen bijdrage voor gas, water, licht en catering verschuldigd. Wel wordt hun leefgeld gestopt als zij inkomen hebben.
Welke eigen bijdrage vindt u passend voor opvang en voor opvang inclusief catering?
De eigen bijdrage is gebaseerd op het «Kostprijsonderzoek opvang ontheemden Oekraïne» van einde 2023. Op basis van dit onderzoek zijn de geraamde kosten voor gas, water en elektriciteit € 105,– per maand per volwassen ontheemde met inkomsten. De bijdrage aan catering indien aanwezig is gelijkgesteld aan het vastgestelde bedrag voor eetgeld, namelijk maximaal € 242,48 per volwassen ontheemde met inkomsten.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘After Polynesia and New Caledonia, Baku will help Bonaire in it’s fight against colonialism’ |
|
Isa Kahraman (NSC) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de genoemde artikelen over het vermeende misbruik van de Niet-Gebonden Beweging door Azerbeidzjan, zoals beschreven in «After Polynesia and New Caledonia, Baku will help Bonaire in its fight against colonialism» en «Manipulation of Anti-Colonial Narratives in French Overseas Territories and Corsica»?1, 2
Ik ben bekend met genoemde artikelen.
Bent u bekend met de organisaties die deze conferentie hebben georganiseerd, namelijk de Baku Initiative Group en de Bonaire Human Rights and Change Movement? Zo ja, kunt u aangeven wat de doelstellingen van deze organisaties zijn, met welke andere entiteiten ze verbonden zijn, en specifiek of ze banden hebben met de Azerbeidzjaanse en/of Bonairiaanse overheden?
Ja, ik ben bekend met beide organisaties. De Baku Initative Group (BIG) werd opgericht op 6 juli 2023 en omschrijft zichzelf als een organisatie gericht op het tot stand brengen van dialoog en samenwerking over vraagstukken omtrent gekoloniseerde volken, zelfbeschikking en mensenrechten. BIG opereert naar eigen zeggen onafhankelijk van de Azerbeidzjaanse overheid.
De organisaties Bonaire Human Rights Organization en de Bonaire Movement for Change zijn al enige jaren actief op het eiland. Voor zover mij bekend hebben deze organisaties geen banden met de Bonairiaanse overheid. De doelstelling van deze organisaties is heropname van Bonaire op de VN-lijst van niet-zelfbesturende gebieden.
Heeft u signalen ontvangen vanuit Bonaire dat er ontevredenheid heerst over de huidige positie binnen het Koninkrijk, en dat er mogelijk sprake is van een wens om deze positie te herzien of te verlaten?
Recentelijk heeft er een werkconferentie plaatsgevonden over de herziening van de Wet op openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES) en de Wet financiën Bonaire, Sint Eustatius en Saba (FinBES). Tijdens deze conferentie heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nogmaals het recht op zelfbeschikking van de eilanden erkend en aangegeven dat dit niet ter discussie staat.3
Het kabinet heeft vanuit de Bonairiaanse overheid geen verzoek ontvangen om de huidige positie van Bonaire binnen het land Nederland of het Koninkrijk te herzien.
Is het waar dat de Franse inlichtingendiensten al geruime tijd beschikken over informatie betreffende destabiliserende activiteiten van Azerbeidzjan, uitgevoerd via de Baku Initiative Group, zoals in het geval van Nieuw-Caledonië?
Ik ben niet op de hoogte van de informatie waar de Franse inlichtingendiensten over beschikken.
Deelt u de zorg dat organisaties zoals de Baku Initiative Group, doormiddel van desinformatie, destabiliserend kunnen werken op Bonaire? Zo ja, welke maatregelen overweegt u te nemen om dergelijke destabilisatie tegen te gaan?
Het kabinet erkent dat de verspreiding van desinformatie kan leiden tot onrust en onzekerheid bij mensen en een verstorend effect kan hebben op onze samenleving, dus ook op Bonaire. Om die reden neemt het kabinet in de Rijksbrede Strategie effectieve aanpak van desinformatie maatregelen om de samenleving weerbaar te maken tegen desinformatie.4 Deze maatregelen zijn ook van toepassing op Bonaire. In dit geval acht het kabinet additionele maatregelen niet nodig.
Zijn de activiteiten van Azerbeidzjan zoals hierboven beschreven onderwerp van discussie in internationale fora zoals de Verenigde Naties (VN), de Europese Unie (EU) en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)?
Indien uw vraag betrekking heeft op de activiteiten van de Baku Initiative Group, kan ik bevestigen dat deze activiteiten niet zijn besproken in de door u genoemde fora.
Kunnen deze acties van Azerbeidzjan leiden tot gevolgen binnen internationale samenwerkingsverbanden zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) of de NAVO? En acht u het wenselijk dat Azerbeidzjan blijft deelnemen aan bijeenkomsten van bijvoorbeeld de NAVO Parlementaire Assemblee?
De Baku Initiative Group is geen gouvernementele organisatie. De acties van de Baku Initiative Group hebben geen gevolgen voor de samenwerking tussen Azerbeidzjan en de OVSE dan wel de NAVO. Deelname aan de NAVO Parlementaire Assemblee is aan de nationale parlementen van de NAVO-bondgenoten, waaronder ook uw Kamer, en hier heeft het kabinet geen invloed op.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De vragen worden zijn snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Doodsbedreigingen en anonieme berichten: hoe Chinese studenten in Nederland worden geïntimideerd’ |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Doodsbedreigingen en anonieme berichten: hoe Chinese studenten in Nederland worden geïntimideerd»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het ontoelaatbaar is dat studenten lastig worden gevallen dan wel worden geïntimideerd door hun thuisland of land van herkomst? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het er mee eens dat het ontoelaatbaar is dat studenten worden lastiggevallen dan wel worden geïntimideerd. Studeren moet in vrijheid en in een veilige omgeving kunnen plaatsvinden.
Zijn de berichten dat studenten worden lastiggevallen en worden geïntimideerd bij u bekend en zo ja, wanneer kreeg u de eerste signalen? Kunt u dit toelichten?
Een aantal berichten is mij bekend. Zo ontving mijn ambtsvoorganger in 2020 het rapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning» van Clingendael. In het rapport staat dat statelijke actoren negatieve middelen gebruiken om politieke beïnvloeding binnen het hoger onderwijs te bewerkstelligen, zoals het opleggen van druk of vormen van bedreiging. Een recenter bericht dat ik heb ontvangen is het rapport «On my campus, I am afraid» van Amnesty International dat eerder dit jaar is gepubliceerd.
Wat doet u voor die studenten die worden lastiggevallen en worden geïntimideerd?
Het kabinet vindt elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onwenselijk. Iedereen in Nederland moet vrij en ongehinderd diens leven kunnen leiden, zonder ongewenste bemoeienis door autoriteiten van andere landen. Het kabinet voert een brede aanpak om dit fenomeen tegen te gaan, zoals beschreven in de Kamerbrief van 6 april 2023 over de geïntensiveerde aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.2 Voorafgaand aan het commissiedebat buitenlandse inmenging en beïnvloeding van 24 oktober aanstaande wordt u door de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over de voortgang van deze aanpak geïnformeerd.
Ik onderzoek momenteel hoe ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) gericht op kennisinstellingen en buitenlandse studenten kan worden opgepakt binnen deze bredere aanpak. Over de uitkomsten hiervan ga ik in gesprek met de kennisinstellingen.
Universiteiten en hogescholen zijn daarnaast primair verantwoordelijk voor het borgen van een veilige leer- en werkomgeving. Ik ondersteun hen daarbij middels mijn aanpak op de veiligheidsthema’s sociale veiligheid, kennisveiligheid en cyberveiligheid. Met de integrale aanpak sociale veiligheid3 werk ik bijvoorbeeld aan het versterken van de sociale veiligheid op hogescholen en universiteiten. Dat doe ik via vijf actielijnen, waaronder het wettelijk verankeren van een zorgplicht sociale veiligheid en het versterken van toezicht op dit onderwerp. Over de voortgang op het gebied van kennisveiligheid, gericht op het voorkomen van ongewenste overdracht van kennis en technologie en het tegengaan van heimelijke beïnvloeding, heb ik uw Kamer op 11 maart dit jaar geïnformeerd.4 Een nieuwe voortgangsbrief volgt spoedig. Op het gebied van cyberveiligheid werken instellingen in het mbo, hbo en wo aan de vergroting van de digitale veiligheid van de onderwijs- en onderzoekssector.5
Kunnen de studenten die lastiggevallen en geïntimideerd worden zich melden bij de onderwijsinstelling voor advies? Kunt u het antwoord toelichten?
Onderwijsinstellingen hebben verschillende functionarissen bij wie studenten terecht kunnen als zij ergens tegenaanlopen, zoals een vertrouwenspersoon. Deze vertrouwenspersoon kan contact zoeken met de kennisveiligheidscoördinator van een instelling en contact opnemen met het loket kennisveiligheid voor advies.
Bent u met onderwijsinstellingen in gesprek hoe zij zich het beste kunnen weren tegen mogelijke infiltratiepogingen?
Ik voer een constante dialoog met kennisinstellingen als onderdeel van de aanpak kennisveiligheid. Het tegengaan van heimelijke beïnvloeding door statelijke actoren maakt daar ook onderdeel van uit. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ga ik met kennisinstellingen in gesprek over wat er nodig is om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) gericht op kennisinstellingen en buitenlandse studenten aan te pakken.
Wat kunt u voor studenten doen die zich op dit moment niet veilig voelen in Nederland of op de universiteit? Kunt u het antwoord toelichten?
Studenten die zich op dit moment niet veilig voelen roep ik op zich te melden bij hun vertrouwenspersoon. Afhankelijk van de situatie kan een vertrouwenspersoon de student ondersteunen met bijvoorbeeld advies of een doorverwijzing. Zie ook mijn eerdere antwoord op vraag 4.
Zijn computersystemen en software (voor bijvoorbeeld het inleveren van opdrachten) veilig genoeg, zodat er geen persoonsgegevens van studenten kunnen worden ontfutseld en hoe helpt u onderwijsinstellingen hierbij?
Onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun computersystemen en software en voor het voldoen aan de AVG. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2021 afspraken gemaakt met de onderwijskoepels over o.a. het vergroten van bewustzijn, borgen van risicomanagement en het uit laten voeren van externe audits, om de cyberweerbaarheid in samenwerking met SURF te verhogen. Hiertoe zijn ook middelen beschikbaar gesteld, deels uit de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS). Twee keer per jaar vindt een bestuurlijk overleg over deze afspraken plaats. Ik verwacht uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de stand van zaken van deze bestuurlijke afspraken.
Heeft u, of andere collega-bewindspersonen, contact gehad met de Chinese ambassade aangaande dit onderwerp en deze problematiek? Zo ja, kunt u het antwoord toelichten? Zo niet, verwacht u in de toekomst contact hierover?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de problematiek uit het bericht recent in een gesprek met de Chinese ambassade besproken. In dit gesprek is gewezen op het belang van het beschermen van de academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting van studenten (en ook Chinese studenten) in Nederland. Deze belangen breng ik binnenkort ook over aan mijn Chinese evenknie in een reactie op een felicitatiebrief naar aanleiding van mijn aantreden.
Herinnert u zich de recent aangenomen motie van het lid Martens-America c.s. over overleggen met kennisinstellingen, zodat er geen nieuwe PhD-studenten met een CSC-beurs worden toegelaten tot gevoelige onderzoeksgebieden en kunt u ons meenemen in de voortgang hiervan?2
Ja, ik herinner mij die motie. Uw Kamer zal voor het commissiedebat kennisveiligheid van 6 november aanstaande een voortgangsbrief ontvangen over kennisveiligheid, waarin u ook over de voortgang van deze motie geïnformeerd wordt.
In het artikel is te lezen dat een vorm van zelfcensuur wordt toegepast uit angst voor represailles. Hoe wordt gecontroleerd of en op welke schaal dit aan de orde is en bent u van mening dat we dit moeten voorkomen? Kunt u het antwoord toelichten?
Academische vrijheid is essentieel voor een hoogwaardige wetenschapsbeoefening en het maatschappelijk vertrouwen in de wetenschap. Ik ben van mening dat zelfcensuur moet worden voorkomen. In 2023 heeft mijn ambtsvoorganger onderzoek laten doen naar academische zelfcensuur in hoger onderwijs en wetenschap.7 Het onderzoeksrapport heeft mijn ambtsvoorganger op 21 december 2023 met uw Kamer gedeeld en van een reactie voorzien.8
In dit onderzoek is vastgesteld dat een ruime meerderheid van onderzoekers, docenten en studenten zich niet beperkt voelt om zich vrij te uiten en geen zelfcensuur toepast. Echter, in elk van deze drie groepen bestaan aanzienlijke minderheden die zich wél beperkt voelen om zich vrij te uiten en zelfcensuur toepassen. Dat er onderzoekers, studenten en docenten zijn die zich beperkt voelen in het uiten van zichzelf of die zichzelf zelfs censureren vind ik zorgelijk.
In het rapport is een aantal aanbevelingen richting de hogescholen en universiteiten gedaan, waaronder de aanbeveling om systematisch te monitoren hoe zelfcensuur zich ontwikkelt in het hoger onderwijs en de wetenschap. Ik verwacht van de instellingen dat zij dit grote belang blijven zien en zich hiervoor blijven inzetten. Ik ben met UNL en VH in gesprek over hoe zij de monitoring op academische zelfcensuur kunnen inrichten.
Naast monitoring door instellingen zelf, heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer toegezegd over vier jaar nogmaals onderzoek te doen naar de wijze waarop onderzoekers, docenten en studenten hun academische vrijheid ervaren.
Wat kunt u, naast uitvoering geven aan de motie-Martens-America cs., nog meer doen om invloed van de Chinese overheid op onze academische vrijheid te beschermen? Kunt u het antwoord toelichten?3
Academische vrijheid is een kernwaarde van de wetenschap, cruciaal voor hoogwaardige wetenschapsbeoefening. Ik hecht belang aan het waarborgen hiervan. Het borgen van academische vrijheid vereist dat er voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden.10 Deze randvoorwaarden worden ook meegenomen in samenwerkingsovereenkomsten (MoU’s) die ik sluit met landen, waaronder ook China. Wetenschappers moet veilig zijn en vrij van bedreigingen hun werk kunnen doen, ook vrij van bedreigingen van statelijke actoren. Een van de maatregelen is de inrichting van het platform Wetenschapsveilig, zodat wetenschappers die bedreigd worden daar melding van kunnen doen.
Om te voorkomen dat statelijke actoren invloed kunnen uitoefenen op de wetenschap, worden kennisinstellingen gevraagd om bij twijfels over bepaalde samenwerkingen een risicoanalyse te maken. In deze risicoanalyse is het belangrijk dat het beperken van academische waarden, waaronder academische vrijheid, meegewogen wordt. Daarnaast kunnen kennisinstellingen bij twijfel contact opnemen met het Loket Kennisveiligheid. Het Loket Kennisveiligheid adviseert onder meer over de risico’s van het beperken van de academische vrijheid vanuit statelijke actoren.
Bent u bekend met het nieuws dat tolken boos zijn en aan de bel trekken over de lage tarieven en kwaliteitsverslechtering, die resultaat zijn van het nieuwe systeem ingevoerd door de overheid?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Kunt u reflecteren op de onvrede die er heerst onder veel rechtbanktolken in Nederland en waar deze onvrede vandaan komt?
Ik erken dat er zorgen en onvrede onder gerechtstolken bestaan. Mijn ministerie voert hierover gesprekken met beroepsvertegenwoordigers.
De aanbesteding voor tolkdienstverlening ten behoeve van het OM en de Rechtspraak is vorig jaar afgerond. Met ingang van 1 februari 2024 zijn beide contracten volledig geïmplementeerd. Het OM en de Rechtspraak bestellen sindsdien hun tolkdienstverlening bij de twee gecontracteerde tolkbureaus. Deze tolkbureaus zetten vervolgens de tolkopdrachten uit bij zelfstandig ondernemende tolken. De zakelijke relatie tussen het OM, de Rechtspraak en de zelfstandig ondernemende tolken is in het nieuwe stelsel sinds 1 februari 2024 veranderd door de tussenkomst van tolkbureaus. Voorheen werkten de tolken rechtstreeks, zonder tussenkomst van een tolkbureau, voor het OM en de Rechtspraak en deze verandering kan nog niet rekenen op de steun van alle gerechtstolken.
Het ministerie voert gesprekken met verschillende beroepsvertegenwoordigers zoals ZZP-Nederland, FNV-Zelfstandigen, NGTV en de (zogeheten) Orde van Registertolk en -vertalers. Naar mijn indruk gaat het veelal om persoonlijke incidenteel voorkomende ervaringen van de tolken. Uit deze gesprekken blijkt het volgende:
Het is derhalve belangrijk om de effecten van de stelselwijziging te beoordelen aan de hand van feiten, zoals die zichtbaar worden uit de gegevens uit de monitoring van de tolkdienstverlening. Onder meer wordt gekeken naar de prestaties van de leverzekerheid en de levernauwkeurigheid van de tolkdienstverlening. Leverzekerheid geeft aan in welke mate tolkopdrachten worden geleverd, en levernauwkeurigheid beschrijft in hoeverre het gevraagde niveau wordt geleverd.
Bent u gealarmeerd door de duidelijke noodoproep die wordt gedaan door advocaten en de Orde van Registertolken- en vertalers?
Ja, ik ben op de hoogte van de heersende onvrede en mijn ministerie heeft hierover contact met beroepsvertegenwoordigers die de belangen behartigen van de zelfstandig ondernemende tolken en vertalers. Het is belangrijk dat we het stelsel evalueren op basis van de feitelijke cijfers uit de monitoring van de tolkdienstverlening. In de Kamerbrief over de monitoring van tolkdienstverlening, die ik vandaag aan uw Kamer zend, wordt ingegaan op de feitelijke cijfers uit de monitoring van de tolkdienstverlening.
Kunt u ingaan op casussen omtrent kwaliteitsverslechtering die worden aangedragen, zoals het verwarren van misbruik en mishandeling en verwarring door een gebrek aan juridische kennis?
Individuele casussen geven niet altijd een representatief beeld van de werking van het systeem. Het is belangrijk dat we het stelsel evalueren op basis van de feitelijke cijfers uit de monitoring van de tolkdienstverlening. In de Kamerbrief over de monitoring van tolkdienstverlening, die ik vandaag aan uw Kamer zend, wordt ingegaan op de feitelijke cijfers uit de monitoring van de tolkdienstverlening.
Kunt u ingaan op het aangedragen voorbeeld waarin een rechtszaak is uitgesteld, omdat de tolk geen tijd meer had voor de zaak, omdat deze uitliep in de tijd?
Het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak zijn onafhankelijk en organiseren zelf de inzet van gerechtstolken. Uitstel van een rechtszaak, door welke omstandigheden dan ook, is een ongewenste situatie. Helaas is het niet te vermijden dat sommige rechtszaken meer tijd vragen dan verwacht. Tegelijkertijd is van belang dat het OM en de Rechtspraak goed plannen en de benodigde tijd juist inschatten. Het is onwenselijk dat een zaak moet worden uitgesteld doordat een voorgaande zaak uitloopt. Anderzijds is het wenselijk dat tolken niet onnodig een hele dag reserveren terwijl ze ook werk voor andere opdrachtgevers kunnen doen. Het is nodig dat alle betrokken partijen zich hiervan bewust zijn. Uitstel of aanhouding van rechtszaken moet te allen tijde zo veel mogelijk worden voorkomen.
Kunt u ingaan op de uitspraken die worden gedaan over tolken die niet komen opdagen voor diensten, wat resulteert in grote gevolgen voor de representatie en de kwaliteit van een rechtszaak?
Het is bekend dat tolkopdrachten die voor het OM of de Rechtspraak uitgevoerd worden, in sommige gevallen relatief kort van duur zijn. Hierdoor kan het werken voor deze organisaties minder aantrekkelijk zijn. Daarom is het belangrijk dat het OM en de Rechtspraak hun opdrachten goed plannen en in overleg met tolkbureaus bekijken of opdrachten te combineren zijn. Een aantal geclusterde opdrachten kan een aantrekkelijkere opdracht zijn voor een tolk. Dit kan ook worden meegenomen in de onderhandelingen tussen individuele tolken en de tolkbureaus, wat mogelijk kan leiden tot hogere vergoedingen. Het is echter onwerkbaar voor zowel het Openbaar Ministerie, de Rechtspraak als ook de tolkbureaus wanneer tolken niet op de afgesproken locatie en tijd komen opdagen, terwijl zij eerder hebben aangegeven een tolkdienst te willen verrichten. Dit wordt vaak aangeduid als een «no-show».
Registertolken hebben de Gedragscode Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) voor inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (Register) ondertekend. In deze gedragscode wordt voorgeschreven dat de tolk zijn afspraak tijdig nakomt. In de uitvoering zal ik tolkbureaus en de door hen ingeschakelde tolken aansporen om no-shows zoveel mogelijk te voorkomen.
Erkent u dat dit geen incidenten zijn, maar exemplarisch is voor de huidige stand van zaken, gelet op de vele signalen die er zijn en het eerder overhandigde Zwartboek van de tolken?
Het niet opkomen dagen op de afgesproken locatie en tijd is geen nieuw fenomeen binnen het huidige stelsel. Ook in de oude werkwijze veroorzaakten no-shows al knelpunten in de bedrijfsprocessen van de overheid. Het blijft belangrijk om aandacht te besteden aan het voorkomen van no-shows. Voor een meer uitvoerige bespreking van het zwartboek verwijs ik naar de Kamerbrief over de monitoring van tolkdienstverlening, die ik vandaag aan uw Kamer zend.
Bent u het ermee eens dat de systeemverandering per 1 februari 2024, waarin commerciële bemiddelaars de verantwoordelijkheid krijgen voor de opkomst in de rechtbank, niet goed werkt?
De feitelijke gegevens uit de monitoring over de werking van het nieuwe systeem maken positieve ontwikkelingen zichtbaar. In de Kamerbrief over de monitoring van tolkdienstverlening, die ik vandaag aan uw Kamer zend, wordt nader ingegaan op deze gegevens. Het is belangrijk dat we het stelsel beoordelen aan de hand van de feitelijke cijfers uit de monitoring en niet aan de hand van aannames. De insteek om met tolkbureaus te gaan werken is uitgedacht vanuit het programma Tolken in de Toekomst, waarover mijn ambtsvoorganger uw Kamer in eerdere Kamerbrieven2 heeft geïnformeerd. Deze werkwijze is vanaf 2020 gefaseerd ingevoerd, maar pas sinds 1 februari 2024 toepasselijk bij tolken die voor het OM en de Rechtspraak werken.
Bent u het ermee eens dat de beoogde professionalisering tot nu toe dan ook averechts uitpakt als gevolg van deze uitbesteding van taken?
De prestaties van de geleverde tolkdienstverlening wordt door het ministerie bijgehouden. Zo weten we voor elke overeenkomst en voor elke organisatie de mate waarin tolkbestellingen geleverd zijn (leverzekerheid) en in welke mate het gevraagde taalniveau is geleverd (levernauwkeurigheid). De resultaten van de gerealiseerde prestaties geven een goed beeld over de werking van de systematiek. De precieze cijfers hiervan deel ik in de Kamerbrief die ik vandaag aan uw Kamer zend. Bij uitdagingen blijven we gericht of systeemoverstijgend in gesprek met de betrokken overheidsorganisaties en tolkbureaus.
Wat vindt u van het nieuws dat in België tolken worden geworven om het werk over te nemen van Nederlandse tolken die ook gewoon beschikbaar zijn hiervoor?
Ik heb geen recente aanwijzingen dat hiervan sprake kan zijn. Tolkbureaus zoeken naar manieren om hun bedrijfsprocessen optimaal te ontzorgen. Ze richten zich op het waarborgen van voldoende tolkcapaciteit en het werven van nieuwe tolken. Daarnaast stimuleren ze tolken, waar nodig, om zich te ontwikkelen tot registertolken en zich in het register te laten inschrijven.
De continuïteit van de organisatieprocessen binnen de Rijksoverheid heeft de hoogste prioriteit. De beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde tolken is daarom van belang voor overheidsprocessen die van deze tolken afhankelijk zijn. De overheid heeft tolkbureaus gecontracteerd om onder andere ervoor te zorgen dat het aanbod aan tolken overeenkomt met de actuele vraag van de overheid. De tolkbureaus dragen, afhankelijk van de beschikbaarheid en bereidheid van registertolken, bij aan de continuering van overheidsprocessen.
Vanwege de onvrede onder sommige tolken die niet via tolkbureaus willen werken, de vergrijzing van het Register en de toenemende druk op de balans tussen aanbod en vraag in bepaalde talen, nemen tolkbureaus maatregelen om aan de vraag van de overheid te blijven voldoen.
Gaat u zich ervoor inzetten om ervoor te zorgen dat er actief geen tolken in België meer worden geworven door de commerciële bemiddelingsbureaus? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen recente aanwijzingen dat hiervan sprake kan zijn. Bovendien zou door tolkbureaus te verbieden creatief invulling te geven aan de behoefte van de overheid, de leverzekerheid negatief kunnen worden beïnvloed, wat een ongewenst effect heeft op de continuïteit van overheidsprocessen. Daarnaast kan het in bepaalde opdrachten in het grensgebied juist effectief zijn om een tolk uit België in te zetten in plaats van een tolk uit de andere kant van het land.
Kunt u toezeggen dat u in gesprek zal gaan met de Orde van Registertolken- en vertalers over zowel de vergoedingen als de gevolgen van de systeemverandering van inmiddels een halfjaar geleden en met voorstellen zal komen om de kwaliteit te waarborgen en de vergoedingen te verbeteren?
Het ministerie spreekt een aantal keer per jaar met diverse vertegenwoordigers van de beroepsgroep, waaronder de beroepsvertegenwoordiger met de naam Orde van Registertolken en -vertalers. Voor medio februari 2025 is een verkennend gesprek gepland met vertegenwoordigers van de beroepsgroep en het ministerie. Daarnaast wordt in een driehoeksoverleg gesproken met opdrachtgevers/Rijksoverheid, tolkbureaus en beroepsvertegenwoordigers. Dit gebeurt aan de hand van de monitoring van de tolkdienstverlening, zodat gerichte doorontwikkeling van onderdelen van het stelsel mogelijk blijft.
Het is aan de zelfstandig ondernemende tolk om met de tolkbureaus een redelijke vergoeding overeen te komen. Bij de stelselherziening hebben we ingezet op een stelsel met gespecialiseerde tolkbureaus, waarbij door onderhandelingen een goede en marktconforme prijs overeen wordt gekomen. Dit komt mede tot stand door vraag en aanbod, dat is per taal anders. Het tarief moet wel tenminste gelijk zijn aan het minimumuurtarief. Het minimum uurtarief (zoals vereist en neergelegd in het Btis) wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd. Op 1 januari 2024 is het minimumtarief verhoogd van 55,00 euro naar 59,53 euro en per 1 januari 2025 naar 62,66 euro per uur.
Vrouwensporten |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u van mening dat een (biologische) man een Y-chromosoom heeft en een (biologische) vrouw niet? Zo nee, wat is dan volgens u het (biologisch gezien) kenmerkende onderscheid tussen een man en een vrouw?
Ja, er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen. Een biologische man heeft een Y-chromosoom, terwijl een biologische vrouw dat niet heeft. Dit is het kenmerkende onderscheid. Desalniettemin zijn er ook intersekse personen en transgenders.
Zijn er volgens u biologische verschillen tussen mannen en vrouwen (bijvoorbeeld in spierkracht, lengte, uithoudingsvermogen et cetera) die van invloed zijn op de sportprestaties van mannen en vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn biologische verschillentussen mannen en vrouwen die de sportprestaties beïnvloeden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lichaamsbouw, metabolisme, spiermassa en hormonen.
Is het, wat u betreft, gezien deze biologische verschillen, wenselijk dat er aparte sportcompetities bestaan in veel sporten (bijvoorbeeld voetbal en wielrennen) voor mannen en vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om aparte sportcompetities te behouden. In de meeste takken van sport bestaan dus ook aparte man-vrouw wedstrijdcategorieën, omdat prestaties mede afhankelijk zijn van spierkracht, lengte en uithoudingsvermogen.
Ik vind het wel belangrijk dat álle sporters een inclusieve, veilige en integere omgeving aangeboden krijgen om te kunnen sporten om het beste uit zichzelf te kunnen halen. Sport moet voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht sekse of gender, dus ook transgenders en intersekse personen. Het IOC, de internationale federaties en nationale federaties (in Nederland NOC*NSF) streven naar eerlijke vrouwensport waar zo maximaal mogelijk inclusie nagestreefd wordt.
In Nederland heeft NOC*NSF in 2023 een «Handreiking Gender- en seksediverse personen» gepubliceerd.1 Deze handreiking geeft uitgebreide adviezen voor sportbonden, clubs en sporters ten behoeve van een inclusieve sportomgeving. Voor de breedtesport zijn al verschillende modellen voor competitievormen beschreven. De adviezen voor de breedtesport uit deze handreiking worden goed gewaardeerd en gebruikt.
Lopen (biologische) vrouwen, gezien deze biologische verschillen, het risico te verdwijnen uit de (top)sport zodra er niet langer een aparte competitie is voor alleen vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord 3 zijn er aparte mannen- en vrouwencompetities. Welke vereisten daaraan gesteld worden, is aan de individuele sportbonden.
Vindt u het wenselijk dat (biologische) mannen (gedefinieerd als mensen met een Y-chromosoom) op basis van zelfidentificatie als «vrouw» deel kunnen nemen aan de vrouwensport?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Lopen vrouwelijke vechtsporters een (extra) risico op ernstig fysiek letsel als (biologische) mannen (gedefinieerd als mensen met een Y-chromosoom) kunnen participeren in een vechtsport voor vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de internationale sportfederaties om een zorgvuldige afweging te maken wie er kan uitkomen in de desbetreffende sport.
Bent u bereid er, in het belang van vrouwen, op toe te zien dat (biologische) mannen uit de vrouwensporten worden geweerd? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de nationale bonden en de internationale sportfederaties om hier per sport afspraken over te maken.
De herkansingsperiode voor leerlingen op het Voortgezet Speciaal Onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Eppo Bruins (CU), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de herkansingsperiode voor leerlingen op het Voortgezet Speciaal Onderwijs soms nog tot begin september loopt, terwijl de uiterste aanmeld- of wijzigingstermijn voor een vervolgopleiding 31 augustus is?
Ja.
Bent u bekend met de signalen die onder meer worden gedeeld door het Leerlingenbelang-VSO (LBVSO) over jongeren die zich niet kunnen inschrijven voor hun vervolgopleiding omdat ze nog niet in de gelegenheid zijn gesteld hun herexamen te maken?
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt om ervoor te zorgen dat leerlingen die hun herkansing begin september hebben (en dan hun diploma halen) zich net als andere leerlingen kunnen inschrijven voor de opleiding van hun voorkeur?
Herkansingen vinden zo veel mogelijk plaats vóór 1 september, zodat v(s)o-leerlingen tijdig hun diploma kunnen ontvangen en aan hun vervolgopleiding kunnen beginnen. Voor vso-leerlingen die eindexamen doen via het staatsexamen zijn de herkansingen doorgaans begin september, op hun eigen vso-school. Als zij hierdoor in de problemen komen met de doorstroom naar het vervolgonderwijs, is het mogelijk om een verplaatsingsverzoek in te dienen, zie daarvoor het antwoord op vraag 5.
Vanwege de planning van de staatsexamens en de daarvoor benodigde examenbetrokkenen is het tot nog toe onhaalbaar om álle herkansingen (en uitgestelde examens) eind augustus te hebben afgerond. Ik vind dat ook heel onwenselijk. Voor 2025 en verder geef ik de examenketen de opdracht om het mogelijk te maken voor de specifieke groep leerlingen die willen doorstromen naar het hbo en wo hun herkansingen af te leggen vóór 1 september en om daarvoor voldoende examenbetrokkenen te werven, zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Voor het inschrijven in het hbo en wo geldt voor álle aspirant-studenten hetzelfde: dit kan zodra zij aan de toelatingsvoorwaarden voldoen1. Als een aspirant-student vóór 1 september nog niet voldoet aan alle voorwaarden, bijvoorbeeld doordat hij nog een herkansing moet maken, mag hij dus (nog) niet worden ingeschreven. Dit mag zodra hij zijn diploma heeft behaald en daarmee aan de toelatingsvoorwaarden voldoet.
De wet stelt verder geen voorwaarden aan de datum van inschrijving; in principe mogen hogescholen en universiteiten studenten dus gedurende het hele jaar inschrijven (mits zij aan de toelatingseisen voldoen). Aspirant-studenten die dit jaar mogelijk in de problemen zijn gekomen door te late herkansingen kunnen altijd contact opnemen met de instelling om te vragen naar mogelijkheden rondom late inschrijvingen. Uit het contact met de koepelorganisaties Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL) blijkt dat instellingen veelal pragmatisch handelen. Daar waar het niet mogelijk is om de aspirant-student na 1 september in te schrijven, heeft dat vaak te maken met organisatorische redenen (zie daarvoor ook het antwoord op vraag 6). Ik spreek de verwachting uit dat, daar waar mogelijk, universiteiten en hogescholen begripvol zullen omgaan met aanmeldingen van aspirant-studenten uit het vso die vanwege de herkansingen na 1 september niet tijdig hun diploma behalen.
Hoe zijn deze afspraken gecommuniceerd naar leerlingen, onderwijsinstellingen en ouders?
Vso-scholen worden elk jaar op de vso-voorlichtingsdagen van het staatsexamen (september/oktober) voorgelicht over de examinering en alles wat daarbij komt kijken. Op basis van de signalen die ik dit jaar heb ontvangen, moet ik helaas constateren dat de informatie over (de planning van) de herkansingen en de mogelijke gevolgen voor de doorstroom naar het vervolgonderwijs misschien onvoldoende bekend is geweest. Ik zal de communicatie op dit punt dan ook verbeteren, samen met de examenketen. Het gaat hierbij om betere voorlichting aan de vso-scholen, maar zeker ook aan de vso-leerlingen zelf en hun ouders/verzorgers (zie verder het antwoord op vraag 9).
Welke begeleiding of ondersteuning krijgen leerlingen hierbij?
Vso-leerlingen (en hun ouders/verzorgers) die vragen hebben over de planning van de herkansingen kunnen zich richten tot hun vso-school. Voor leerlingen die door de planning van herkansingen mogelijk in de problemen komen bij de start van hun vervolgopleiding kan de vso-school nagaan of het mogelijk is om de herkansing(en) af te leggen op de centrale afnamelocatie (dit jaar waren deze op 29, 30 of 31 augustus). Dit beoordeelt de vso-school in overleg met de locatievoorzitter van het staatsexamen. Dergelijke verzoeken kunnen al worden ingediend vanaf het moment dat bekend is dat de leerling een vak moet herkansen. Daarnaast is het ook mogelijk om pas later, wanneer het herkansingsrooster bekend is (dit jaar rond 20 augustus), een verzoek tot verplaatsing naar de centrale afnamelocatie in te dienen. Aan veel van deze verzoeken kon gehoor worden gegeven.
Voor de leerlingen die vanwege omstandigheden niet in staat zijn om de herkansing te doen op een centrale locatie en waarvoor een afname op de eigen school passender is, is het vooralsnog in beperkte mate mogelijk geweest om de herkansingen te verplaatsen naar een moment vóór 1 september. Dat dit niet altijd mogelijk was, heeft te maken met het moment waarop de verzoeken werden ingediend en de beperkte mogelijkheden om hiervoor examenbetrokkenen te regelen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 3 en 4 geef ik de examenketen de opdracht om het mogelijk te maken voor de specifieke groep leerlingen die willen doorstromen naar het hbo en wo hun herkansingen af te leggen vóór 1 september en om daarvoor voldoende examenbetrokkenen te werven; en ben ik daarnaast voornemens om de communicatie over (de planning van) de herkansingen te verbeteren. Zie voor meer toelichting hierop het antwoord op vraag 9.
Bent u het ermee eens dat in het kader van kansengelijkheid, maar ook in het verlengde van (internationale) afspraken, zoals bijvoorbeeld het VN-verdrag Handicap, deze leerlingen net zoveel recht hebben als anderen op het beginnen met een vervolgopleiding en dus niet geweigerd mogen worden?
Ik ben het ermee eens dat deze aspirant-studenten net zo veel recht hebben als andere aspirant-studenten om te mogen beginnen aan een vervolgopleiding. Net als alle andere aspirant-studenten moeten zij daarvoor voldoen aan de toelatingsvoorwaarden van het hbo en wo2. Voldoen zij daar (nog) niet aan, dan kunnen zij (nog) niet worden ingeschreven. Wél mogen de onderwijsinstellingen deze aspirant-studenten op een later moment in het studiejaar inschrijven en laten beginnen aan hun opleiding, zodra zij voldoen aan de voorwaarden. Of dat ook kán is aan de instellingen zelf: zij stellen zelf de precieze regels vast voor de procedure van inschrijving3, waaronder of inschrijving ná 1 september mogelijk is.
Dat hogescholen en universiteiten doorgaans een uiterlijke inschrijfdatum hanteren heeft onder meer te maken met de vele praktische zaken die ermee samenhangen, zoals het organiseren van de introductie, het indelen van werkgroepen, het koppelen van een student aan studiebegeleiding. Daarnaast is de inhoud van het onderwijsprogramma ook relevant; studenten die later instromen beginnen immers met een (kleine) achterstand. Het is aan instellingen zelf om te bepalen hoe ze hiermee omgaan. Dit is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de aspirant-student en de vervolgopleiding. Aspirant-studenten die vragen hebben over de mogelijkheden voor een late inschrijvingen, kunnen altijd contact opnemen met hun toekomstige onderwijsinstelling, zoals ook aangegeven in het antwoord vraag 3. Daarbij spreek ik de verwachting uit dat universiteiten en hogescholen hier begripvol mee zullen omgaan.
Naast het bovenstaande zie ik mogelijkheden om voor de specifieke groep vso-leerlingen over wie het hier gaat (havo/vwo, staatsexamen, directe doorstroom naar hbo- of wo-opleiding) de herkansingen vóór 1 september te laten plaatsvinden. Zie voor meer toelichting het antwoord op vraag 9.
Zo ja, gaat u met leerlingen en het LBVSO regelen dat alle leerlingen die begin september slagen voor hun herexamens, zich kunnen inschrijven en dus ook kunnen starten met een vervolgopleiding?
In de zomermaanden hebben verschillende vso-scholen verzoeken ingediend om herkansingen te verplaatsen naar de centrale afnamelocatie, zodat leerlingen niet in de knel zouden komen met hun inschrijving in het vervolgonderwijs. Voor veel van die leerlingen bleek een verplaatsing mogelijk (met het oog op zowel de specifieke situatie van de leerling als de capaciteit van het staatsexamen). Helaas bleek dit niet voor iedereen een (geschikte) oplossing, en zijn er dus enkele leerlingen die hun herkansing begin september hebben moeten maken. Zij kunnen altijd contact opnemen met hun toekomstige onderwijsinstelling om te vragen naar de mogelijkheden rondom latere inschrijving (zie ook het antwoord op vraag 3).
Zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 3 worden er voor 2025 en verder afspraken gemaakt met de examenketen over de mogelijkheden om de herkansingen van deze specifieke groep leerlingen vóór 1 september te laten plaatsvinden, zodat problemen bij de doorstroom naar het vervolgonderwijs zo veel mogelijk kunnen worden voorkomen.
Bent u het er ook mee eens dat deze planning nadelig is voor leerlingen omdat ze op deze manier introductieweken en andere kennismakingsactiviteiten missen terwijl de overstap naar een vervolgopleiding een grote stap is? Zo ja, wat wordt er gedaan om te zorgen dat deze jongeren zo snel mogelijk aansluiting vinden bij de opleiding en studiegenoten?
Ja, het is onwenselijk als aspirant-studenten introductieweken en andere kennismakingsactiviteiten missen. Vandaar ook dat in het vervolg wordt nagestreefd dat herkansingen voor leerlingen die het vo-diploma nodig hebben voor hun doorstroom naar het hoger onderwijs, worden ingepland vóór 1 september. Daarmee vergroten we hun mogelijkheden om deel te nemen aan deze activiteiten.
Welke afspraken gaat u maken om dit gedoe in de toekomst te voorkomen?
Zoals aangegeven in enkele van de voorgaande antwoorden geef ik de examenketen de opdracht om de herkansingen van deze specifieke groep leerlingen (havo/vwo, die direct willen doorstromen naar een hbo- of wo-opleiding) in te plannen vóór 1 september in de situaties waarin dat noodzakelijk is voor een probleemloze doorstroom naar het vervolgonderwijs. Voor de vso-leerlingen voor wie het afleggen van een herkansing op een centrale locatie géén mogelijkheid is, zal indien nodig aan de vso-scholen worden gevraagd om de school vóór 1 september beschikbaar te stellen zodat deze leerlingen op de eigen school de herkansing kunnen doen. Om dit mogelijk te maken, zullen extra examinatoren beschikbaar moeten zijn. Ik geef de examenketen dan ook de opdracht om ervoor te zorgen dat deze geworven worden.
Tot slot zet ik met de examenketen in op betere communicatie naar zowel examenbetrokkenen, vso-scholen als vso-leerlingen en hun ouders/verzorgers over de planning van herkansingen en de mogelijkheden om een herkansing te verplaatsen op het moment dat deze leidt tot problemen met de doorstroom naar het vervolgonderwijs. Hierdoor probeer ik ook te voorkomen dat leerlingen onnodige stress ervaren zodra de herkansing zorgt voor problemen bij de doorstroom naar hbo- of wo-opleidingen.
Bent u bereid om deze vragen met de hoogste spoed te beantwoorden om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen voor deze leerlingen en hun belangenbehartigers?
Ja.
Het bericht 'Bulgaria’s new anti-LGBTQ+ law is official. Opponents beg EU to take action' |
|
Bente Becker (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bulgaria’s new anti-LGBTQ+ law is official. Opponents beg EU to take action»?1
Ja.
Bent u het eens dat deze Bulgaarse wet in strijd is met de beginselen van de Europese Unie inzake non-discriminatie en gelijkheid?
Op 7 augustus jl. heeft het Bulgaars parlement een amendement op de onderwijswet aangenomen. Dit omvat een verbod op «propaganda» van «niet-traditionele seksuele gerichtheid» en «alternatieve genderidentiteiten» in en om scholen. Het kabinet acht de aanname van dit amendement een zorgelijke ontwikkeling die een negatieve impact heeft op kinderen en lhbtiq+-personen. Het is nu primair aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen of de wetswijziging in strijd is met het Unierecht. Nederland dringt er bij de Commissie op aan dit spoedig te doen. De Commissie heeft Bulgarije reeds om opheldering verzocht.
Wat is het Nederlandse standpunt over de zorgelijke toename van dergelijke anti-LHBTIQA+ wetten binnen Europa?
Nederland staat voor de bescherming en de bevordering van de Europese fundamentele rechten en Europese waarden. Het kabinet maakt zich zorgen over de toename van gerichte anti-lhbtiq+ wetten en wetswijzigingen die in de afgelopen jaren in EU-lidstaten zijn voorgesteld en geïntroduceerd.
Welke stappen onderneemt Nederland binnen de Europese Unie (EU) om dergelijke wetten, die als discriminerend beschouwd kunnen worden, aan te kaarten? Welke tools heeft Nederland tot haar beschikking om dit aan te kaarten? Mist u tools om Nederland een stem te geven om dit soort wetten aan te kaarten?
Nederland zal, in samenwerking met gelijkgezinde lidstaten, zorgen over de wetswijziging bilateraal en in EU-verband aankaarten. Het is nu primair aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen of de wetswijziging in strijd is met het Unierecht. Nederland dringt er bij de Commissie op aan dit spoedig te doen. Mocht EU-wetgeving overtreden worden, dan is het aan de Commissie om passende maatregelen te treffen met alle middelen die zij tot haar beschikking heeft, zoals het starten van een inbreukprocedure.
Welke stappen worden er door Nederland ondernomen in Europa om de LHBTIQA+ gemeenschap in Europa te beschermen tegen dergelijke discriminerende wetgeving?
Nederland ondersteunt de lhbtiq+ gemeenschap in de EU op verschillende manieren. Zo spreekt Nederland regelmatig steun uit voor gelijke rechten van lhbtiq+ personen, bijvoorbeeld via deelname aan Pride-evenementen of via publieke verklaringen. Ook steunt Nederland de Europese Commissie bij het toezien op de naleving van EU-wetgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van discriminatie. Daarnaast brengt Nederland bilateraal zorgen over als daar aanleiding toe is. Nederland steunt ook lhbtiq+ organisaties in Nederland en in andere lidstaten, waaronder financieel, en zal dit blijven doen.
Heeft u al op enig moment contact gehad met Bulgarije, via de Bulgaarse ambassade hier in Nederland of via de Nederlandse ambassade in Bulgarije, over deze wet? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo niet, bent u van plan dit te doen?
Nederland heeft via de ambassade en de mensenrechtenambassadeur na aanname van de wetswijziging publiekelijk zorgen uitgesproken over de wetswijziging, daarbij steun aan de lhbtiq+ gemeenschap in Bulgarije uitgesproken en herbevestigd dat Nederland voor gelijke rechten voor iedereen staat. Ook in de Raad van Europa zijn deze zorgen uitgesproken. Nederland zal op korte termijn de zorgen over de wetswijziging zowel bilateraal als in EU-verband nader aankaarten. Het is nu primair aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen of de wetswijziging in strijd is met het Unierecht. Nederland dringt er bij de Commissie op aan dit spoedig te doen.
Overweegt u beiden om samen met andere EU-lidstaten met een gezamenlijke verklaring tegen deze wet te komen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om dit onderwerp aan te kaarten tijdens de volgende bijeenkomst in Europa? Zo ja, hoe wilt u dit gaan doen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier kan de Staatssecretaris van emancipatie bijdragen aan het versterken van de rol van maatschappelijke organisaties die strijden tegen LHBTIQA+ discriminatie in Bulgarije?
De Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Buitenlandse zaken werken nauw samen op de inzet voor gendergelijkheid en gelijke rechten van lhbtiq+ personen in de Europese Unie. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap subsidieert daarnaast de Europese koepelorganisaties TGEU, ILGA Europe en IGLYO.2 Zij ondersteunen lhbtiq+ organisaties in onder andere Bulgarije.
Lopen er op dit moment Nederlandse projecten in Bulgarije omtrent de LHBTIQA+ gemeenschap?
Ja.