Het bericht ‘Nico viel 5 meter bij hijswerk, ongeluk was wake-upcall voor bedrijf’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nico viel 5 meter bij hijswerk, ongeluk was wake-upcall voor bedrijf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor alle betrokkenen belangrijk is om van bedrijfsongevallen te leren, zodat bedrijfsgevallen in de toekomst zoveel mogelijk worden voorkomen?
Ik vind het van groot belang dat arbeidsongevallen worden voorkomen. Als er onverhoopt toch, ondanks gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, een arbeidsongeval plaatsvindt, dan deel ik de mening dat het leren ervan kan bijdragen om dit in de toekomst te voorkomen.
Bent u bekend met het voornemen van de arbeidsinspectie om een landelijke aanpak in te voeren voor bedrijven die te maken hebben gehad met relatief kleine bedrijfsongevallen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben bekend met de landelijke aanpak ongevallenonderzoek van de Inspectie SZW. In 2019 zijn er verschillende pilots door de Inspectie SZW opgezet waarbij inspecteurs naast het reguliere ongevalsonderzoek ook andere interventies konden inzetten in bedrijven waar een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden.
Een nieuwe interventiekeuze voor inspecteurs is het aanbod aan bedrijven om zelf een werkgeversrapportage op te stellen waarin men de toedracht van het ongeval in kaart brengt. Daarnaast moet ook een verbeterplan wordt opgesteld. Dit wordt door de Inspectie SZW getoetst. Bij een goedgekeurd verbeterplan, dat ook goed wordt uitgevoerd, zal geen boete worden opgelegd.
Een dergelijke interventie wordt alleen aangeboden als de werkgever de basis rondom gezond en veilig werken op orde heeft. Wanneer het arbozorgsysteem van de werkgever bijvoorbeeld onvoldoende is, zet de Inspectie SZW zelf het ongevalsonderzoek voort.
De aanpak richt zich meer op investeren in eigen verantwoordelijkheid en op het lerend vermogen van bedrijven. De verwachting is dat daarmee uiteindelijk minder ongevallen op de werkvloer zullen plaatsvinden. De nieuwe interventies blijken uit de verschillende pilots een groter effect te hebben dan een regulier ongevalsonderzoek. Verder kwam naar voren dat bedrijven zich meer bewust zijn van het belang van veilig werken en dat ze betere maatregelen treffen.
Ik vind het van belang dat iedereen gezond en veilig kan werken. Als de landelijke aanpak van de Inspectie SZW bijdraagt aan het bevorderen van gezond en veilig werk en daarmee ook het aantal arbeidsongevallen terug dringt, dan acht ik dat een positieve ontwikkeling.
Kunt u aangeven wanneer er in uw ogen sprake is van een licht en een zwaar arbeidsongeval?
Een arbeidsongeval is gedefinieerd in de Arbowet (artikel 1, lid 3i) als een gebeurtenis op het werk of in werktijd die onmiddellijk leidt tot schade aan de gezondheid. Dat kan op een bouwlocatie zijn, bij een bedrijf of in een kantoorpand.
Bij een arbeidsongeval wordt in de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (Staatscourant 2019, 40497) gedifferentieerd naar meerdere categorieën letsel. In het geval van een licht letsel zijn de criteria licht blijvend letsel (een klein verlies van en/of kleine blijvende beschadiging aan een lichaamsdeel), en ziekenhuisopname minder dan 2 nachten.
Een ernstig arbeidsongeval (artikel 9, lid 1 Arbowet) is een arbeidsongeval dat de dood tot gevolg heeft, dat leidt tot een ziekenhuisopname, of dat leidt tot blijvend letsel (bijvoorbeeld amputatie).
De Arbowet verplicht een werkgever om arbeidsongevallen die de dood of ernstig letsel ten gevolge te hebben direct bij de Inspectie SZW te melden.
Bent u het met de mening eens dat de aanpak ook gericht moet zijn op zwaardere ongevallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De Inspectie SZW is 1 oktober 2020 gestart met het landelijk opdoen van ervaring waarbij wordt gekeken naar welke interventie het best kan worden ingezet bij onderzoek naar ongevallen met licht letsel. De Inspectie gaat een jaar lang op deze manier werken. De werkwijze wordt nu alleen ingezet bij licht letsel. Als het gaat om zwaardere ongevallen dan is er sprake van een grotere impact op persoonlijk vlak, bijvoorbeeld door blijvend letsel, en op maatschappelijk vlak. Dergelijke ongevallen zijn vaak complexer en kunnen mogelijk in de afweging wel of niet opstellen van een verbeterplan tot nog meer juridisering leiden. Ik acht daarmee de risico’s maatschappelijk en individueel gezien groot om de werkgeversrapportage, dat zich nu de komende tijd moet bewijzen, ook al toe te gaan passen bij zwaardere ongevallen.
Door de werkwijze nu in te zetten bij licht letsel kan de Inspectie SZW tot een beheersbare en geleidelijke invoering van de gedifferentieerde aanpak ongevallenonderzoek komen, om op deze manier een zorgvuldige afweging in interventiekeuze in de praktijk goed te borgen in de nieuwe werkwijze. Na dit jaar wordt gekeken of de resultaten uit de pilots en uit dit experimenteerjaar stevig genoeg zijn om de verbeterplannen uit te rollen naar ongevallen met zwaarder letsel. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling SZW (in week 47)?
Ja.
Het model waar het stikstofbeleid op gebaseerd is |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de vergelijking die de Stichting Agri Facts heeft gemaakt tussen het Europese en het Nederlandse model om stikstofbeleid op te baseren?1
Ja.
Waarom wordt het stikstofbeleid van het kabinet (uitsluitend) gebaseerd op het model AERIUS?
AERIUS is het rekeninstrument voor de leefomgeving en bestaat uit meerdere producten, elk gericht op een specifieke gebruikerstaak. Voor de doorrekening van het maatregelenpakket van het wetsvoorstel Stikstofreductie en natuurverbetering wordt binnen AERIUS gebruikgemaakt van het Operationele Prioritaire Stoffen model (OPS). Dit model rekent alle emissiebronnen door, inclusief autonome ontwikkelingen, op nationaal niveau. Het voordeel van dit model, in tegenstelling tot het gebruik van de in het bericht genoemde andere modellen zoals EMEP en LOTOS-EUROS, is dat OPS gedetailleerde lokale berekeningen kan uitvoeren (op hexagoonniveau van 1 hectare). Dit detailniveau is nodig om ten behoeve van natuurvergunningverlening de depositie van stikstof te kunnen berekenen. Dit is een gevolg van de eisen die de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn stellen aan natuurbehoud, waar stikstofdepositie van invloed op is. Een ander voordeel van OPS is dat wordt bijgehouden hoeveel iedere bron bijdraagt aan depositie (op dat hexagoonniveau van 1 hectare). Deze functionaliteiten maken OPS uniek en daarom geschikt voor gebruik in AERIUS, het rekenmodel voor natuurvergunningen. EMEP en LOTOS-EUROS kennen deze functionaliteiten niet op dit detailniveau: ze rekenen op een schaal van een vierkante kilometer. Dat maakt voor de Nederlandse situatie OPS het beste toepasbaar en maakt dat er gericht gecompenseerd kan worden in plaats van voor een veel groter gebied, wat meer stikstofreductie vereist.
Erkent u dat, indien het stikstofbeleid van het kabinet zou worden gebaseerd op model Lotos, de stikstofdoelstelling voor 2030 al gehaald zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet het geval. Het LOTOS-EUROS model berekent dat een groter deel van de emissie uit Nederland in het buitenland terecht komt en omgekeerd. In het antwoord op vraag twee is toegelicht waarom het gebruik van OPS voor Nederland het meest geschikte model is. Het doorrekenen van de stikstofdoelstelling voor 2030 met het model LOTOS-EUROS is om deze redenen niet aan de orde.
Kunt u bevestigen dat Duitsland ook gebruikmaakt van het model Lotos? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Samen met het Umweltbundesamt (UBA) in Berlijn (het Duitse RIVM) produceert TNO kaarten van de jaarlijkse stikstofdepositie in Duitsland. Deze kaarten zijn gemaakt met het LOTOS-EUROS model en worden door de Duitse regering gebruikt voor hun beleid, waarvoor zij minder gedetailleerde informatie nodig hebben. Zoals uit de beantwoording van vraag 2 blijkt is OPS beter toepasbaar voor de Nederlandse situatie omdat EMEP en LOTOS-EUROS niet beschikken over bepaalde functionaliteiten die in Nederland nodig zijn voor bijvoorbeeld vergunningsaanvragen. Daarnaast wordt het OPS-model geijkt aan de metingen van de meetnetten (het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) en het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN). Op deze wijze worden in Nederland de herkomst en depositie van (stikstof)emissies van de verschillende sectoren en bronnen nauwkeurig berekend.
Bent u bereid om het Nederlandse stikstofbeleid (ook) door te rekenen met het model Lotos, in lijn met het advies van de commissie-Hordijk? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 2.
De vakantie van de Koning |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Was u op de hoogte van de vakantie van de Koning?1
De ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning omvat, zoals ik ook heb gezegd in mijn brief van 18 oktober, de bescherming van de eenheid van de Kroon. Dit betekent dat geen informatie kan worden verstrekt over contacten van politieke en/of ambtelijke aard die betrekking hebben op hetgeen zich binnen de Kroon voltrekt, maar wel dat verantwoording wordt afgelegd door de Minister, in dit geval de Minister-President. Deze verantwoording heeft betrekking op de voorgenomen vakantie en de terugkeer.
In het algemeen behoren reizen naar het buitenland van de Koning die geen onderdeel uitmaken van zijn publieke functie, tot zijn persoonlijke levenssfeer die wordt gewaarborgd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet. Ten aanzien van artikel 41 Grondwet geldt daarbij het voorbehoud dat het openbaar belang in acht wordt genomen. De Minister-President beoordeelt of dit het geval is en verstrekt informatie indien het openbaar belang aan de orde is.
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Als het antwoord op vraag 1 «ja» is, waarom hebt u geen bezwaar gemaakt tegen deze reis?
Zie antwoord vraag 1.
Als het antwoord op vraag 1 «nee» is, is de Koning dan zonder overleg met u op reis gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom was de vicepremier niet op de hoogte?
De Vice-Minister-President heeft tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Waarom was de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) niet op de hoogte?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 4.
Wie heeft besloten dat de Koning terug moest keren van deze buitenlandse vakantie?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Kunt u dat besluit delen met de Kamer?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Wat zijn staatsrechtelijk de gevolgen als de Koning zonder overleg met de Minister-President de geloofwaardigheid van het beleid ondermijnt?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Op welke dag en op welke tijd bent u op de hoogte gebracht van het voornemen van de Koning om af te reizen naar Griekenland?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Sluit u uit dat u na het vertrek van het regeringsvliegtuig verantwoordelijkheid hebt genomen voor deze keuze van de Koning en in het geval van deze reis sprake is van ministeriële verantwoordelijkheid met terugwerkende kracht?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Het artikel ‘Tekorten in zorg, forse winst bedrijven: vijftig tinten grijs op een lucratieve markt’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tekorten in zorg, forse winst bedrijven: vijftig tinten grijs op een lucratieve markt»?1
Ja
Wat vindt u van de in bedoeld artikel genoemde winstpercentages (tot wel 42,4%) die door zorgaanbieders worden behaald? Wat vindt u van het bedrag van 99,6 miljoen euro winst dat de onderzochte zorgaanbieders hebben verdiend? Komen bedoelde winstpercentages en winstbedragen ook u buitensporig hoog voor?
Geld voor zorg is niet bedoeld voor zelfverrijking. Een zorgaanbieder moet echter wel een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten en cliënten. Daarom is het van belang dat er goede afspraken over tarieven en eventueel winstuitkeringen worden gemaakt door de gemeenten met hun te contracteren aanbieders. Daarnaast heeft u onlangs het rapport «Normering winstuitkering zorg» ontvangen als bijlage bij de voortgangsbrief over de Wtza en Wibz (Kamerstuk 34 767, nr. 57). Het rapport wordt betrokken bij de uitwerking van de Wibz.
Wat is naar uw mening een «net winstpercentage» voor zorgaanbieders zoals hier aan de orde?
Het onderzoek waar ik in antwoord 2 naar verwijs, geeft onder meer weer wat een mogelijke normering op winstuitkering voor effect kan hebben. Zoals gezegd wordt het rapport betrokken bij de uitwerking van de Wibz.
Vindt u dat door zorgaanbieders behaalde winstpercentages als hierboven bedoeld, aanleiding moeten zijn voor nader onderzoek door de opdrachtgever (in dit geval gemeenten)? Ziet u voor u zelf dan wel voor uw ministerie hierin een rol weggelegd en, zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat bij hoge winstpercentages er aanleiding is om na te gaan waarom het mogelijk is dat deze behaald worden en of de kwaliteit van de geleverde zorg wel afdoende is. Ik zie hiervoor een rol voor gemeenten die op dit moment een contract met een aanbieder hebben die deze financiële resultaten behaald. Maar ik zie ook een rol voor ons als ministerie. Zoals in antwoord 2 te lezen, wordt er verkend of, en welke voorwaarden we wettelijk aan winstuitkeringen kunnen stellen.
Wat vindt u van de in bedoeld artikel voorkomende uitspraak dat een zorgaanbieder de door hem behaalde winsten ook wel erg hoog vindt, daar met de gemeente in kwestie over heeft gesproken, maar dat de gemeente blijkbaar niet in staat is de gehanteerde tarieven (snel) te verlagen?
Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken, of om op z'n minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt.
Bent u het eens met de in bedoeld artikel getrokken conclusie dat «de kat op het spek wordt gebonden»?
De uitspraak dat «de kat op het spek wordt gebonden» refereert aan de stelling van de heer Verbon dat ook goedwillende ondernemers geprikkeld zouden worden om via de kaasschaafmethode moedwillig minder zorg te leveren voor financieel gewin. Zorgaanbieders die bewust structureel te weinig zorg leveren voor eigen gewin behoren per definitie niet tot goedwillende ondernemers. Uiteraard moeten we doorlopend na blijven denken over het inbouwen van de juiste prikkels voor zorgaanbieders en over adequate verantwoordingsmechanismen. Van belang is om hierbij niet uit het oog te verliezen dat het overgrote deel van de zorgaanbieders in Nederland daadwerkelijk intrinsiek gemotiveerd is om op een eerlijke manier zorg van goede kwaliteit te leveren. Bij het zoeken naar de juiste balans tussen verantwoording en vertrouwen moeten we er oog voor houden dat de goedwillende meerderheid niet gebukt gaat onder torenhoge administratieve lasten, omdat zorgaanbieders zich tot op de minuut moeten verantwoorden vanwege een paar rotte appels.
Bent u van mening dat gemeenten (bijna zes jaar nadat ze daar verantwoordelijk voor zijn geworden) inmiddels voldoende «in control» zijn als het gaat om het toezicht op door hen gecontracteerde zorgaanbieders?
Gemeenten hebben een instrumentarium in de Jeugdwet waarbij zij zowel strak kunnen sturen aan de voorkant, in de vorm van contractering en aanbesteding, als aan de achterkant door middel van toezicht. Het toezicht in de Jeugdwet is als volgt geregeld:
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft een wettelijke toezichtstaak in de Jeugdwet en houdt toezicht op de kwaliteit van aanbieders. In de Jeugdwet is het wettelijk kwaliteitstoezicht op centraal niveau geregeld omdat er strenge eisen gelden voor de kwaliteit van de te leveren jeugdhulp.
De gemeente heeft de taak om na het contracteren van de aanbieder aandacht te blijven besteden aan de uitvoering van de jeugdhulp. Dit kan door afspraken op te nemen in de contracten en door periodieke gesprekken over zorginhoudelijke onderdelen en over de wijze van declaratie en facturatiegedrag van de aanbieder. Dergelijke gesprekken kunnen leiden tot nader onderzoek.
Gemeenten hebben de mogelijkheid tot formele en materiële controle zoals beschreven in de Regeling Jeugdwet. Als er gerede twijfels zijn heeft gemeente ook de mogelijkheid om een fraudeonderzoek te starten.
Gemeenten stellen een jaarrekening op die mede gebaseerd worden op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. In opdracht van de gemeenteraad controleert de accountant de jaarrekening van de gemeente. Het financieel toezicht is in handen van de accountants en is transparant gemaakt met het bij Jeugdwet verplichte Jaardocument, dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG.
Overigens hebben gemeenten ook in de Jeugdwet de mogelijkheid om een toezichthouder rechtmatigheid aan te stellen.
Het bovengeschetste instrumentarium is ruim voldoende om gemeenten in control te zetten. Het is dan wel aan de gemeenten om dit instrumentarium in te zetten.
Ziet u in hetgeen in bedoeld artikel wordt beschreven aanleiding om een einde te maken aan het «aanbestedingscircus» rondom contracten met zorgaanbieders?
Het kabinet zet zich al geruime tijd in om in Europa een wijziging van de regelgeving omtrent aanbestedingen in het sociaal domein te bewerkstelligen. Het Kabinet zal dit ook het komende jaar blijven doen. Voor de kerst zal Minister De Jonge over de stand van zaken ook een brief aan uw Kamer sturen.
Zijn het door de journalisten die bovenstaand artikel hebben geschreven verrichte onderzoek in de «zorgregio Tilburg», alsmede de resultaten daarvan, voor u aanleiding ook in de rest van het land een dergelijk onderzoek te doen plaatsvinden? Zo ja, wanneer zijn de resultaten daarvan bekend? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt onderzoek verricht naar of, en zo ja in welke mate, er extra structurele middelen nodig zijn bij gemeenten bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering. De planning is dat dit onderzoek eind 2020 wordt afgerond. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen.
Wat is de voortgang van de stevige aanpak van zorgcowboys in het kader van begeleid en beschermd wonen waar met de motie Kerstens/Huijink van 31 oktober vorig jaar om is gevraagd?2 Welke resultaten zijn daarmee inmiddels behaald? Ziet u aanleiding bedoelde aanpak te intensiveren?
Als onderdeel van een brede professionaliseringsagenda Wmo-toezicht, is gestart met thematisch toezicht op beschermd wonen instellingen. Bij dit toezicht wordt door de IGJ samengewerkt met lokale Wmo-toezichthouders, waarbij het toezicht zich specifiek richt op beschermd wonen instellingen (zowel Zorg in Natura als pgb-gefinancieerde ondersteuning). In het eerste kwartaal van 2021 zal de IGJ een compacte rapportage over de resultaten van dit thematisch toezicht uitbrengen. De professionaliseringsagenda richt zich daarnaast ook op andere onderdelen, waaronder (1) versterking van de samenwerking tussen VNG Naleving en de GGD-GHOR, (2) «proefdraaien» met openbaarmaking van rapportages (vooruitlopend op een wettelijke verankering van openbaarmaking in de Wmo 2015) door middel van een handreiking van de VNG en (3) de ontwikkeling van een toolkit voor Wmo-toezichthouders. In afwachting van de rapportage van de IGJ, zie ik geen aanleiding om de aanpak te intensiveren.
Waarom is er zo veel vertraging opgetreden in het in concrete wetsvoorstellen vertalen van al uw goede voornemens met betrekking tot het aanpakken van misstanden in de zorg, zodat zorggeld ook echt naar zorg gaat?
Het wetvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) wordt momenteel uitgewerkt aan de hand van hoofdlijnen zoals omschreven in de brief «Investeringsmogelijkheden voor zorgaanbieders en het bevorderen van kwaliteit en een transparante, integere en professionele bedrijfsvoering»3 van 9 juli 2019 en de brief «Regels in verband met de uitbreiding van het toezicht op nieuwe zorgaanbieders (Wet toetreding zorgaanbieders)» van 25 november 20194. De motie van de leden Ellemeet en Bergkamp5 verzoekt de regering, om bij de aangekondigde wetsvoorstellen op het gebied van winst, integere bedrijfsvoering en jeugdzorg voort te bouwen op de Wet Toetreding zorgaanbieder (Wtza), waardoor het overheidsbeleid voor zorgaanbieders consistent is.
Hoewel het niet onmogelijk is om het wetgevingsproces ten aanzien van de Wibz parallel te laten lopen aan de totstandkoming van de lagere regelgeving onder de Wtza wordt hier niet voor gekozen. Het is niet wenselijk omwille van de transparantie van het proces en de belastbaarheid van partijen ten aanzien van het veelomvattende (A)Wtza traject. Daarom vinden bijvoorbeeld bepaalde stappen in de totstandkoming van de Wibz, zoals de internetconsultatie, niet gelijktijdig plaats met de internetconsultatie van onderliggende regelgeving van de (A)Wtza. Daarbij wordt óók rekening gehouden met de inspanningen die de coronapandemie van de zorg vraagt. Gelet op het bovenstaande wordt verwacht dat de internetconsultatie van de Wibz in het voorjaar van 2021 kan plaatsvinden.
Bent u bereid een versnelling in de voortgang van de hierboven bedoelde voorstellen aan te brengen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat veel agenten thuiszitten in afwachting van een coronatest |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Blijft u bij uw mening, zoals geuit tijdens het notaoverleg Politie, donderdag 15 oktober, dat er maar weinig politieteams zijn die onderbezet zijn doordat agenten in afwachting zijn van een coronatest?1
Tijdens het notaoverleg Politie gaf ik al aan dat het Covid-19-virus, of het nu gaat om de doorlooptijd van de testen of preventieve quarantaine van politiemedewerkers, impact heeft op de politiecapaciteit. Als politiemedewerkers in afwachting zijn van een testuitslag of preventief in quarantaine zijn, doet dit een extra beroep op hun collega’s. Het klopt dat dit soort situaties zich voordoen. Op dit moment is er echter geen sprake van hele teams of eenheden die de werkzaamheden ten gevolge van onderbezetting door Covid-19 niet meer kunnen uitvoeren.
Ben u het met mij eens dat het zeer zorgelijk is dat deze signalen de politietop en u blijkbaar niet en/of veel te laat bereiken? Zo nee, waarom niet?
Het beeld, dat de politietop en ik niet op de hoogte zouden zijn van de actuele situatie in de eenheden, herken ik niet. De korpsleiding voert regelmatig overleg met de eenheidsleiding over dit soort zaken. In mijn reguliere gesprekken met de korpsleiding word ik structureel op de hoogte gebracht van de laatste ontwikkelingen.
Is er al duidelijkheid of politieagenten ook met voorrang getest kunnen worden? Zo nee, wanneer gaat u dit regelen?
Sinds oktober maakt de politie in beperkte mate gebruik van sneltesten van commerciële bureaus. Daarnaast kan de politie een snelteststraat opzetten en onderzoekt daartoe op dit moment de mogelijkheden. Het is wel van belang dat dit gebeurt binnen de geldende richtlijnen en voorwaarden die worden ontwikkeld. De Minister van Volksgezondheid, Wetenschap en Sport heeft hiertoe het RIVM gevraagd een LCI-richtlijn uit te brengen. Ook de IGJ heeft al aangegeven waar initiatieven, voor het oprichten van een eigen teststraat, aan moeten voldoen. Het kabinet hecht eraan dat het testen veilig gebeurt en dat de uitslagen terecht komen bij de GGD. Daarom heeft de Minister van VWS vooruitlopend op de LCI-richtlijn uitgangspunten voor de inzet van COVID-19 (snel)testen buiten GGD-testlocaties gepubliceerd. Voor zulke initiatieven heeft het kabinet vanaf 3 november 3 miljoen testen per maand beschikbaar gesteld. Voor de verdeling van deze tests wordt nu op initiatief van VWS een loket ingericht. Dit loket zal begin december operationeel zijn.
Werknemers binnen de zorg en het onderwijs blijven de enige groepen die voorlopig toegang hebben tot testen met prioriteit binnen de basis testinfrastructuur. De voorrangsregelingen voor de zorg en het onderwijs zijn namelijk tijdelijk. Het doel is om door verdere opschaling en uitbreiding de doorlooptijden van de basis testinfrastructuur zo snel mogelijk naar 2x24 uur te brengen. Zodra de doorlooptijden hieraan voldoen worden de voorrangsstraten stopgezet.
Geldt deze voorrang ook voor gezinsleden van politieagenten, die anders thuis moeten blijven als zij bijvoorbeeld een kind hebben met koorts?
Zoals eerder aangegeven hebben politieagenten voorshands geen voorrang bij het ondergaan van een test. Dit geldt dus ook niet voor de gezinsleden van de politieagenten.
Hoe denkt u dat de politie de nieuwe coronaregels kan handhaven, als er sprake is van deze mate van onderbezetting?
Waar er teams lokaal onderbezet zijn en zo onvoldoende inzet kunnen leveren, wordt dit in eerste instantie binnen de regionale eenheid opgevangen. Dat kan uit andere basisteams zijn of uit andere teams uit de regionale eenheid. Als dat onvoldoende mogelijk is, kan bijstand van een andere eenheid worden gevraagd. Uiteraard is ook dat een afweging waarbij het gezag nauw bij betrokken is.
Bent u bereid vaker met de bonden in overleg te treden over dit soort kwesties, zodat u sneller op de hoogte bent van dit soort problemen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de korpsleiding spreken intensief en veelvuldig met de bonden over diverse onderwerpen. Bovengenoemde maakt daar in de gesprekken ook onderdeel van uit.
Kunt u deze vragen voor 21 oktober beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Wij stellen altijd het belang voorop uw Kamer tijdig en juist te informeren. Het is hierdoor helaas niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor 21 oktober jl.
Kostenoverschrijdingen in de jeugdzorg door wagenwijd openstaande deuren bij gemeenten |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «jeugdzorg diep in het rood door wagenwijd openstaande deuren?1
Ja
Deelt u de conclusie van Follow the Money (FTM) en het Brabants Dagblad (BN de Stem) dat steeds meer kinderen jeugdzorg krijgen en hulp per kind ook steeds duurder wordt?
Ja. Uit de CBS-cijfers blijkt dat het aantal jeugdigen in jeugdzorg sinds 2015 gemiddeld met 3,3% per jaar is toegenomen, waarbij de grootste groei plaatsvindt bij ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder. Hiernaast blijven jongeren steeds langer in jeugdhulp. Dat de hulp per kind duurder wordt is ook geconstateerd in het Benchmarkonderzoek van Significant uit 2019 en het onderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdhulpmiddelen» van begin 2020. Het onderzoek van KPMG bij 9 gemeenten liet zien dat er bij deze gemeenten een toename was in de gemiddelde prijs per cliënt (8,9%) in de periode 2016–2018. Als verklaring is gegeven dat de gemiddelde prijs per cliënt is gestegen door onder meer cao-loonstijgingen, extra kosten aan personeel niet in loondienst en kosten die te maken hebben met meer of duurdere inzet van personeel in loondienst (door zowel toenemende complexiteit, langere duur van trajecten, als duurder personeel).
Deelt u de verwachting dat de regio midden Brabant niet wezenlijk verschilt van andere regio’s in Nederland en dat daar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vergelijkbare patronen zichtbaar zullen zijn?
Wat betreft de toename van het aantal jeugdigen in zorg en dat de gemiddelde prijs per cliënt is gestegen verwacht ik dat er vergelijkbare patronen zichtbaar zijn in andere regio’s in Nederland.
Deelt u de mening van professor Groot dat gemeenten de deuren wagenwijd open hebben gezet voor hele lichte zorg en dat dit gaat om zorg die tot voor kort door niemand werd vergoed?
Met de nu beschikbare informatie kan deze conclusie niet getrokken worden.
Om meer inzicht te krijgen in de inzet van lichte zorg door gemeenten heeft de Minister van VWS in zijn brief van 29 juni jl. onder andere een onderzoek toegezegd ter verdieping op eerder onderzoek van KPMG, specifiek gericht op de invulling van de ambulante zorg bij 2 gemeenten. Ik hoop met dit onderzoek meer inzicht te krijgen op dit punt. De resultaten hiervan zijn eerste helft van volgend jaar bekend.
Deelt u de mening van professor Vlaardingerbroek dat de extreme toename van kleine aanbieders door gemeentelijk beleid, ruimte heeft geboden voor veel zorgcowboys?
Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg. Het is daarom belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze willen contracteren voor welke zorgvormen en welke niet. Dat ondersteunt VWS ook vanuit zowel het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein als via het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd.
Weloverwogen contracteren betekent overigens niet dat kleine aanbieders geen rol zouden moeten spelen in het sociaal domein. Kleine aanbieders bieden de kans om innovatie te brengen en kunnen flexibel inspelen op de vraag in een gemeente.
En deelt u zijn mening dat kennis daardoor bovendien versnipperd is geraakt?
Kleine aanbieders bieden de kans om innovatie te brengen en kunnen flexibel inspelen op vraag. Dit alleen is echter niet voldoende. Er dient in samenhang gekeken te worden naar de totale zorgbehoefte en de benodigde soorten aanbieders om te zorgen voor een dekkend zorglandschap.
Het hebben van veel aanbieders maakt het voor gemeenten wel lastig om adequaat contractmanagement uit te voeren en vanuit partnerschap samen te werken. Het is daarom belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze willen contracteren voor welke zorgvormen en welke niet. De kwaliteit van aanbieders wordt niet bepaald door het formaat van de aanbieder, maar staat of valt uiteraard vooral met de kwaliteit van hun professionals. Goed opdrachtgeverschap door gemeenten, goed opdrachtnemerschap door aanbieders, verminderde werk- en regeldruk en een gezonde arbeidsmarkt zijn belangrijke elementen die het vakmanschap van professionals bevorderen.
Bent u, in het licht van bovenstaande, van mening dat veel gemeenten de reikwijdte van jeugdzorg wel erg ruim interpreteren?
De omschrijving van de jeugdhulpplicht in de Jeugdwet biedt met opzet veel ruimte aan gemeenten, zodat zij maatwerk kunnen leveren en kunnen doen wat nodig is om kwetsbare kinderen en gezinnen te ondersteunen. De onderzoeken die de Minister van VWS heeft toegezegd in zijn brief van 29 juni jl. moeten meer helderheid geven over de wijze waarop gemeenten met de jeugdhulpplicht omgaan en de keuzes die zij kunnen maken om de druk op de jeugdhulp te verminderen.
Zoals in het advies van het expertiseteam reikwijdte jeugdhulpplicht van de VNG, alsmede in het door VWS uitgezette nader onderzoek naar de jeugdhulpplicht, werd geconcludeerd, biedt de Jeugdwet gemeenten voldoende ruimte om scherpe keuzes te maken bij de inzet van jeugdhulp.
Ik onderschrijf het belang dat gemeenten die keuzes daadwerkelijk maken en deze vertalen in aansturing van de uitvoeringspraktijk om ècht te doen wat nodig is, en soms ook dingen níet te doen.
Deelt u de mening dat gemeenten gezien de kostenoverschrijdingen er verstandig aan zouden doen de jeugdhulp te begrenzen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat dit ook binnen de huidige Jeugdwet mogelijk is? En dat gemeenten zich dus niet hoeven op te stellen als een pinautomaat voor commerciële bedrijven die hele lichte zorg voor hele lichte problemen bieden?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het niet per se wenselijk is dat gemeenten iedere aanbieder van jeugdhulp ook daadwerkelijk een contract geven?
Het is de vraag vanuit welke visie de gemeente het lokale jeugdstelsel inricht. Als een gemeente bij de inrichting van een lokaal zorgstelsel keuzevrijheid voor hulpbehoevende inwoners als absoluut en leidend principe hanteert en dus iedere aanbieder van jeugdhulp een contract geeft, vult de gemeente haar rol als opdrachtgever beperkt in. Je neemt dan niet de touwtjes in de handen, maar legt ze volledig in handen van de individuele hulpvragers en aanbieders. Het is belangrijk om per zorgvorm weloverwogen de keuze te maken hoeverre de gemeente wil sturen en welke mate van selecteren van zorgaanbieders wenselijk is.
Bent u bereid gemeenten die worstelen met de reikwijdte van jeugdhulp, te helpen met een handreiking? En bent u bereid hierover met gemeenten in gesprek te gaan?
Ja. Naar aanleiding van een toezegging van de Minister van VWS heb ik onderzoek uitgezet naar de aanpak van gemeenten die aangeven (meer) grip op hun jeugdhulp te hebben. Meer inzicht in de aanpak van die gemeenten en de daarmee door hen bereikte resultaten kan helpen om in vervolg op het advies van het expertiseteam concreet handelingsperspectief voor de kortere termijn te genereren, zowel voor het Rijk als voor andere gemeenten, zorgaanbieders en partijen in het sociaal domein.
Bent u het ermee eens dat de roep van veel gemeenten om meer geld uit Den Haag gezien de enorme tekorten begrijpelijk is, maar dat meer geld alleen, de financiële problemen van gemeenten niet zal oplossen?
Het kabinet denkt zelf ook dat er verbeteringen mogelijk zijn in het jeugddomein. In 2019 heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Bij Miljoenennota 2021 is besloten om de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 miljoen op jaarbasis te verlengen tot en met 2022. Er is in 2019 ook geconstateerd dat in de regie, sturing en samenwerking aan de kant van gemeenten veel ruimte is voor verbetering. Het kabinet heeft daarom afspraken gemaakt met de VNG om het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter te laten functioneren en de vernieuwing van de jeugdzorg te bespoedigen. Zoals u weet ben ik bezig met het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen dat tot een verbetering van het jeugdhulpstelsel moet leiden.
Verder is ook afgesproken dat onderzoek wordt verricht naar of, en zo ja in welke mate, er extra structurele middelen nodig zijn bij gemeenten bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering. De planning is dat dit onderzoek eind 2020 wordt afgerond. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen.
Het bericht 'Proefproject ‘van gas af’ stilgelegd' |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Proefproject «van gas af» stilgelegd»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in de wijk Overwhere-Zuid in Purmerend – een van de wijken die door u hoogstpersoonlijk in het kader van het «Programma Aardgasvrije Wijken» is geselecteerd – een groot proefproject om woonwijken van het gas af te koppelen voor onbepaalde tijd is stilgelegd vanwege «een waslijst aan issues»?
De verantwoordelijke wethouder van Purmerend, Paul van Meekeren, heeft op 16 oktober 2020 schriftelijk aan de gemeenteraad van Purmerend gemeld dat de proeftuin in Overwhere-Zuid niet is stilgelegd. De gemeente heeft er voor gekozen meer tijd te nemen om de pilot met de eerste 95 woningen en een school, waarvan er 88 woningen en de school van het aardgas zijn afgehaald, te evalueren. Voor opschaling naar de schaalgrootte van de gehele proeftuin, 1276 woningen en andere gebouwen, komen hier belangrijke lessen uit naar voren waar de gemeente samen met haar partners in de proeftuin goed bij stil wil staan. De gemeente heeft daarom aangegeven de komende periode te benutten voor deze evaluatie en voor het maken van nadere (bestuurlijke) afspraken voor het vervolg van de proeftuin. De conclusie dat de proeftuin is stilgelegd is dus niet correct, wel zal de proeftuin vertraging oplopen ten opzichte van de oorspronkelijke planning.
De opgave richting een aardgasvrije gebouwde omgeving is voor iedereen nieuw en Purmerend kan als koploper nog nauwelijks bouwen op eerdere ervaringen. Het Programma aardgasvrije wijken (PAW) is er juist om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. De gemeenten lopen in de verschillende proeftuinen aan tegen een diversiteit aan knelpunten waarvan geleerd wordt. Ook worden oplossingen bedacht en gedeeld met elkaar zoals via het kennis- en leerprogramma van het PAW. Een overzicht van de voortgang bij de proeftuinen zal ik aan uw Kamer sturen in het eerste kwartaal van 2021 middels de jaarlijkse voortgangsrapportage van het PAW.
Deelt u de conclusie dat uit de klauwen lopende kosten, gedoe rond de aanleg van een warmtenet, ontevredenheid onder de bewoners en andere ellende niet bepaald getuigen van «haalbaar en betaalbaar», zoals u altijd benadrukt?
Nee, die conclusie deel ik niet. Het is juist goed als een gemeente samen met de stakeholders en bewoners op basis van leerervaringen de tijd neemt om te bepalen op welke wijze gekomen kan worden tot een haalbare en betaalbare aanpak.
Wat is er gebeurd met de € 6,9 miljoen subsidie die u voor dit project aan de gemeente Purmerend hebt verstrekt? Hoeveel woningen zijn hiermee succesvol – tot volledige tevredenheid van de bewoners – aangepakt?
Er is er geen sprake van een subsidie, maar van een decentralisatie-uitkering via het gemeentefonds. Gemeenten hoeven bij deze uitkeringsvorm over de uitgave geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. De financiële verantwoording verloopt via de jaarrekening van de gemeente.
Van de rijksbijdrage van € 6,9 miljoen heeft Purmerend een deel ingezet voor het aardgasvrij maken van 88 van de 95 woningen en één school van de eerste pilot. Verder waren in de proeftuin in Purmerend al 468 appartementen aangesloten op het warmtenet; zij kookten op aardgas. Hiervan zijn 323 appartementen nu volledig aardgasvrij gemaakt, met behulp van een deel van de rijksbijdrage. Er moeten nog 145 appartementen van het kookgas af gaan.
De resterende middelen heeft de gemeente beschikbaar voor het aardgasvrij maken van het resterende deel van de proeftuin.
Waarom vindt u «de problematiek in Purmerend» nu opeens «een zaak voor de gemeenteraad»? Waarom kondigt u eerst met veel bombarie en borstklopperij een grote zak met geld aan, maar trekt u uw handen ervan af zodra het fout gaat? Waarom trekt u niet het boetekleed aan, aangezien het «Programma Aardgasvrije Wijken» en de ellende als gevolg hiervan uit úw koker komen?
De uitvoering van een proeftuin is inderdaad een zaak van de gemeente zelf. Het is de gemeente die de regie heeft en samen met de betrokken stakeholders en bewoners beslist op welke wijze de proeftuin wordt uitgevoerd. Het college van de gemeente legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Mijn verantwoordelijkheid is dat ik samen met de Minister van EZK en de medeoverheden ervoor zorg dat met de proeftuinen en het kennis- en leerprogramma gewerkt wordt aan de inrichting en opschaling van de wijkgerichte aanpak.
Hoe kunt u, gezien de ellende in Purmerend en andere wijken, nu met droge ogen besluiten om opnieuw € 100 miljoen subsidie beschikbaar te stellen? Deelt u de conclusie dat dit bij voorbaat weggegooid geld is? Beseft u wel dat dit belastinggeld is?
Nee ik deel deze conclusie niet. Ik heb vastgesteld tijdens het algemeen overleg van 12 oktober dat er voldoende draagvlak in de Tweede Kamer is voor het starten van de 2e ronde proeftuinen.
Staat u nog steeds achter het doel van het «Programma Aardgasvrije Wijken», namelijk «kennis en ervaring opdoen»? Deelt u de mening dat er, gezien de tot dusverre opgedane kennis en ervaring, maar één conclusie mogelijk is, namelijk: stoppen met deze waanzin?
Ja, ik sta nog steeds achter het doel van het Programma aardgasvrije wijken: het leren op welke wijze het aardgasvrij maken van wijken kan worden ingericht en opgeschaald. Hiervoor is het noodzakelijk dat er daadwerkelijk aardgasvrije woningen en andere gebouwen gerealiseerd worden, zowel binnen de proeftuinen als daarbuiten («leren door te doen»). Dit is ook een belangrijk element in het Klimaatakkoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het aanstaande VAO Klimaatakkoord gebouwde omgeving?
Ja.
Een onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao en het AIV-rapport ‘Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao1 en het AIV-rapport «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied»?2
Ja.
Wat wordt er gedaan met de aanbevelingen van de Raad voor de rechtshandhaving? Worden alle aanbevelingen overgenomen? Zo niet, wilt u per maatregel uiteen zetten waarom deze niet wordt overgenomen? Wilt u van de aanbevelingen die u wel overneemt aangeven wanneer u verwacht dat deze worden uitgevoerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij de opvolging en uitvoering bij deze aanbevelingen?
Op basis van de Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving is het aan de autoriteiten van Curaçao om te bepalen of de aanbevelingen uit het betreffende inspectierapport worden overgenomen. Dit neemt niet weg dat ik bij de autoriteiten van Curaçao blijf aandringen op het doorvoeren van maatregelen om het regime voor de specifieke doelgroepen substantieel te verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd.3 4 5 Naar verwachting besluit Curaçao deze maand over een project- en implementatieplan vreemdelingenbewaring, dat mede op basis van een advies van de Dienst Justitiële Inrichtingen is opgesteld. In dit plan heeft Curaçao een aantal maatregelen opgenomen die in lijn zijn met aanbevelingen van de Raad voor de Rechtshandhaving. Deze maatregelen zien toe op werving en opleiding van personeel, bejegening en medische screening. Daarnaast heeft Nederland aan verschillende ketenpartners van Curaçao, waaronder de Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK), de training hostmanship gegeven. In deze training staat de bejegening en omgang met vreemdelingen centraal. Nadat de Minister van Justitie van Curaçao over het project- implementatieplan een besluit neemt, zal Nederland op verzoek van Curaçao betrokken blijven bij de uitvoering. De Dienst Justitiële Inrichtingen en het Rijksvastgoedbedrijf zullen Curaçao dus blijven adviseren.
Wat is uw reactie op de uitspraken van ombudsman Keursly Concincion dat hij zich niet serieus genomen voelt, onder andere omdat aanbevelingen zelden worden overgenomen?3 Welke oplossingen ziet u hiervoor en hoe ziet u hierin uw eigen verantwoordelijkheid?
Ik ben niet van plan in deze interne aangelegenheid van Curaçao te treden. Het is aan de autoriteiten van Curaçao om te bepalen of aanbevelingen van onafhankelijke instituten zoals de Ombudsman van het land Curaçao worden overgenomen. Zoals de heer Concincion opmerkt, zouden de Staten van Curaçao hierbij een belangrijke rol kunnen vervullen.
Hoe komt het dat 58 Venezolanen die nu in de barakken van SDKK verblijven geen toegang hebben tot sociale hulp of rechtsbijstand? Waarom krijgen NGO’s en juridische experts zoals van Human Rights Defence nog steeds geen toegang tot deze mensen? Kunt u zich inspannen, in samenwerking met de Curaçaose autoriteiten, om te zorgen dat zij deze toegang wel krijgen, en dat vreemdelingen in de barakken altijd toegang hebben tot dergelijke hulp? Zo nee, waarom niet?
Over rechtshulp aan vreemdelingen heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd.7 8 9 Het bieden van sociale hulp of rechtshulp aan vreemdelingen of mogelijke hulp van NGO’s is een aangelegenheid van het land Curaçao.
Klopt het dat er momenteel ook twee minderjarigen verblijven in de barakken van de SDKK? Hoe zijn zij er aan toe? Krijgen zij extra bijstand, ondersteuning of bijvoorbeeld psychosociale hulp? Acht u de barakken een geschikte plek voor minderjarigen? Zo nee, wat kunt u er aan doen om hen te helpen? Zo ja, waarom wel?
Ik acht de vreemdelingenbewaring bij de SDKK niet geschikt voor minderjarige vreemdelingen, wanneer zij hier zonder hun ouder(s) zouden moeten verblijven. Curaçao heeft mij laten weten dat het beleid is om alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet in bewaring te stellen. Hierop kunnen volgens Curaçao alleenstaande minderjarige vreemdelingen in de leeftijd van 16 tot 18 jaar kortstondig van worden uitgezonderd, indien er een aannemelijk risico is op onttrekking aan uitzetting. Ook hebben de Curaçaose autoriteiten mij laten weten dat er op dit moment geen minderjarigen in de vreemdelingenbewaring bij de SDKK verblijven. De uitleg van Curaçao is als volgt: volgens de betreffende autoriteiten kon één van de twee personen niet meteen worden geïdentificeerd. Bij identificatie bleek deze persoon volgens Curaçao tijdens zijn verblijf in de vreemdelingenbewaring de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt. De minderjarige – de andere persoon – is volgens Curaçao na advies van de Voogdijraad door de kinderrechter onder toezicht van de overheid gesteld en ondergebracht in de Justitiële Jeugd Inrichting Curaçao. De autoriteiten van Curaçao hebben mij verzekerd dat de toestand van beide personen goed is.
Wat vindt u van de aanbeveling van de AIV om een Human Rights Institute in te stellen? Gaat u deze aanbeveling opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Begin 2021 zal uw Kamer een kabinetsreactie op het betreffende AIV-advies ontvangen, aangeboden door de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. Ik acht het niet opportuun om op deze reactie vooruit te lopen. Daarom zeg ik u namens het kabinet toe dat de beantwoording van vraag 6, 7 en 8 in deze reactie aan de orde komt.
Kunt u concreet ingaan op de constateringen van de AIV dat het Koninkrijk niet voldoet aan internationaal geaccepteerde mensenrechtennormen wat betreft het (toezicht op) de asielprocedures, te lang heeft geaccepteerd dat met name de omstandigheden bij detentie ver onder de maat zijn en er misstanden plaatsvinden bij de repatriëring van Venezolanen? Deelt u de mening, ook van de AIV, dat de waarborgfunctie van het Koninkrijk (artikel 43 lid 2 Statuut) door Nederland te veel als een laatste redmiddel wordt beschouwd en dat dit een te marginale benadering is, en dat de waarborgfunctie zich ook zou moeten uitstrekken tot preventie?4 Zo nee, waarom niet? Welke les trekt u dan uit het AIV-rapport en met name deze specifieke aanbeveling?
Zie antwoord vraag 6.
Gelet op de conclusies van de AIV, de Raad van de rechtshandhaving en de ombudsman over de tekortkomingen rondom het opvolgen van aanbevelingen en de effectiviteit van maatregelen, welke stappen gaat u, samen met de autoriteiten op Curaçao, zetten om het toezicht op de eilanden effectiever te maken en te borgen dat aanbevelingen van instanties daadwerkelijk opgevolgd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunt u zeggen over de recente brand5 in de SDKK? Hoe zijn de vreemdelingen er aan toe? Zijn er gewonden? Wat is de staat van de barakken na de brand? In hoeverre is het nog verantwoord om vreemdelingen te laten verblijven in deze barakken?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat er geen gewonden zijn gevallen door de brand. Ook hebben zij mij laten weten dat de schade aan de cellen meeviel, en dat er na een grondige schoonmaak, in nauw overleg met de inrichtingsarts, is besloten om de cellen weer in gebruik te nemen.
Voorzieningen voor beroepschauffeurs |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het NOS-bericht van 17 oktober 2020 «Truckers door corona gevangen in hun wagen: «Eten met het bord op schoot»«?1
Ja.
Is bij het besluit om de keuken van wegrestaurants te sluiten ook afgewogen welke gevolgen dit heeft voor beroepschauffeurs? Zo ja, op welke wijze heeft deze afweging plaatsgevonden?
De horecasluiting per 14 oktober heeft een maatschappelijke en economische impact. Om de impact van deze maatregel op belangrijke processen, zoals de beschikbaarheid van een maaltijd voor beroepschauffeurs, zoveel mogelijk te beperken zijn er ten aanzien van de horecasluiting enkele uitzonderingen gemaakt. Een van deze uitzondering is de mogelijkheid van eet- en drinkgelegenheden om eten en drinken aan te bieden via een afhaalloket. In het geval van wegrestaurants betekent dit dat zij maaltijden kunnen blijven aanbieden aan beroepschauffeurs en andere weggebruikers.
Vindt u het wenselijk dat beroepschauffeurs, als zij dagenlang rijden, nergens meer een warme maaltijd kunnen krijgen?
Onze chauffeurs doen enorm belangrijk werk, zij zorgen ervoor dat essentiële benodigdheden, zoals levensmiddelen en medicijnen, beschikbaar blijven. Het is dan ook van groot belang dat deze chauffeurs hun werk op een verantwoorde manier kunnen doen. De mogelijkheid om langs de weg een (warme) maaltijd te krijgen is hier onderdeel van. Ik vind dit enorm belangrijk en de bovengenoemde uitzondering biedt hiervoor de ruimte.
Heeft het sluiten van wegrestaurants tot gevolg dat beroepschauffeurs bijna nergens meer naar het toilet kunnen of hun handen kunnen wassen?
Het is van groot belang dat chauffeurs op een verantwoorde manier hun werk kunnen blijven uitoefenen, ook tijdens de coronacrisis. Het is daarom nodig dat bepaalde basisvoorzieningen langs de weg, waaronder sanitair, voldoende beschikbaar blijven voor beroepschauffeurs. Ik roep wegrestaurants, evenals tankstations daarom ook op hun sanitair beschikbaar te houden voor deze chauffeurs. De huidige maatregelen bieden hiervoor ruimte.
Vindt u dat beroepschauffeurs die vitaal werk verrichten en onze supermarkten bevoorraden, ook tijdens de coronacrisis onder goede omstandigheden hun werk moeten verrichten?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om met beroepschauffeurs en wegrestaurants te bespreken hoe, zonder besmettingsgevaar, een warme maaltijd en sanitaire voorzieningen geboden kunnen worden?
Ja, het Ministerie van IenW heeft contact met zowel de wegrestaurants als de goederenvervoersector. Via deze wegen wordt de door u aangehaalde kwestie voortdurend onder de aandacht gebracht. Ik wijs erop dat de huidige maatregelen ruimte bieden om chauffeurs te voorzien van de basisvoorzieningen die zij nodig hebben om hun werk op een verantwoorde manier uit te voeren: de mogelijkheid om langs de weg een (warme) maaltijd te gebruiken, en toegang tot voldoende sanitaire voorzieningen. Ik houd een vinger aan de pols bij de goederenvervoersector, om actie te kunnen ondernemen bij eventuele signalen dat chauffeurs hun werk niet meer op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren.
De groei van illegale Israëlische nederzettingen op Palestijns gebied |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de goedkeuring door de Israëlische regering voor de nieuwbouw van 5000 illegale woningen en appartementen op de bezette Palestijnse Westelijke Jordaanoever?1
Ja.
Deelt u de mening dat de illegale bezettingen in strijd zijn met de universele mensenrechten en het internationaal humanitair recht?2 Zo nee, waarom niet?
Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht, en het nederzettingenbeleid leidt tot mensenrechtenschendingen waar de Palestijnen slachtoffer van zijn. De VN heeft in resoluties van onder meer de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad dit beleid veroordeeld en Israël opgeroepen een einde te maken aan het nederzettingenbeleid, het internationaal recht te respecteren en de rechten van Palestijnen te waarborgen.
Deelt u de mening dat er sprake is van illegale Israëlische kolonisering van het Palestijns gebied, die gepaard gaat met de onderdrukking van miljoenen onschuldige Palestijnen?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat mede door de illegale bezettingen miljoenen Palestijnen in nood zijn, in armoede leven, de kindersterfte in Gaza toeneemt en de Palestijnse economie lijdt?4
De bezetting en het conflict hebben grote gevolgen voor het leven van de Palestijnen en de Palestijnse economie. Nederland en de Europese Unie spannen zich in om een oplossing te vinden voor het Israëlisch-Palestijns conflict, door verwezenlijking van de twee-statenoplossing waarbij Israël en de toekomstige Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Daarnaast dragen Nederland en de EU bij aan diverse initiatieven om de economie in de Palestijnse Gebieden te versterken en werkgelegenheid te bevorderen.
Deelt u de mening dat de illegale handelingen door Israëlische kolonisten in strijd zijn met het VN-Handvest en talloze VN-resoluties?5 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Israël niet langer straffeloos door kan gaan met het schenden van het internationaal recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan?
Nederland en de EU hebben herhaaldelijk het Israëlische nederzettingenbeleid veroordeeld en dringen er ook actief bij Israël op aan om het nederzettingenbeleid te herzien. Nederland heeft samen met Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Italië, Zweden, Ierland, Finland en België op 13 oktober 2020 tijdens een demarche bij Israël aangedrongen op afzien van de bouw van nieuwe woningen in de bezette gebieden. In de reguliere contacten met Israël worden daarnaast op elk niveau misstanden aangekaart die in de Palestijnse gebieden plaatsvinden als gevolg van Israëlisch beleid, en het nederzettingenbeleid in het bijzonder.
Hoe gaat Nederland de intensieve diplomatieke relaties met Israël gebruiken ter verbetering van de uitzichtloze, onrechtvaardige situatie van de Palestijnen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de illegale nederzettingenpolitiek van de Israëlische regering in heldere termen te veroordelen en deze veroordeling over te brengen aan de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om op grond van de illegale nederzettingenpolitiek van Israël te bepleiten dat er in EU-verband sancties getroffen dienen te worden tegen de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is geen voorstander van sancties tegen Israël. Conform staand kabinetsbeleid zet het kabinet zich in om de betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967 te versterken. Israëlische nederzettingen zijn daarvan uitgesloten. Voorts ontmoedigt de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied.
Deelt u de mening dat erkenning van Palestina op dit moment een krachtig signaal zou zijn tegen de illegale nederzettingenpolitiek van Israël? Zo nee, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet over erkenning, zoals verwoord door Minister Zijlstra tijdens de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken 2018 (15 november 2017), is ongewijzigd. Erkenning is voor het kabinet pas aan de orde als er een vredesakkoord is tussen beide partijen.
Het bericht ‘Deurnese twintigers willen bouwen in villawijk: ‘Maar de buurt wil ons er niet bij hebben’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Deurnese twintigers willen bouwen in villawijk: «Maar de buurt wil ons er niet bij hebben»»?1
Ja.
Wat is de rol van de provincie in gevallen als deze, waar een gemeenteraad terugkomt op zijn eigen voornemens en zo nieuwbouw voor starters in de weg staat?
De rol van de provincie is om erop te sturen dat op regionaal niveau tijdig voldoende bouwplannen zijn om voldoende volume en tempo in de woningbouw te realiseren. Hiermee wordt rekening gehouden met risico op vertraging en planuitval. Ook moet rekening worden gehouden met betaalbaarheid en de behoefte van de mensen die een woning nodig hebben, zodat de beschikbaarheid van locaties aansluit bij de bouw van het juiste type woningen. Ook is het de verantwoordelijkheid van de provincie dat er een goede afweging wordt gemaakt tussen verschillende ruimtelijke belangen.
De voortgang van specifieke locaties kan in het geding komen door verschillende factoren zoals weerstand van bewoners tegen plannen. In deze situatie heeft de provincie niet direct een rol, tenzij deze locatie cruciaal is om te voorzien in de woningbehoefte. In de Kamerbrief over de versnelde aanpak van het woningtekort2 bent u geïnformeerd over hoe ik generiek met alle provincies inzet op voldoende plancapaciteit, waarbij ook voldoende alternatieven beschikbaar zijn wanneer vertraging en planuitval optreedt.
Deelt u de mening dat het van belang is om tot gemengde wijken te komen en dat dergelijke initiatieven als ontplooid in het artikel daarbij kunnen helpen?
Het is wenselijk om op lokaal niveau de menging van wijken te bevorderen waar een te eenzijdige woningvoorraad negatieve effecten heeft op de leefbaarheid en kansen van bewoners. Dat betekent niet dat menging van de woningvoorraad een doel op zichzelf voor elke wijk is. Een wijk met een woningvoorraad van relatief hoge kwaliteit met een zeer goede leefbaarheid kan wel kansen bieden voor aangrenzende wijken waar sprake is van een woningvoorraad van slechte kwaliteit en waar leefbaarheid een probleem is. Daarnaast kan de ruimtelijke voorkeur om mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied te benutten in combinatie met en vraag naar betaalbare woningen ertoe leiden dat het wenselijk is om in een ruim opgezette woonwijk bij te bouwen.
Deze afweging is lokaal van aard. Wel ben ik betrokken bij de versnelde realisatie van een aantal woningbouwlocaties in de woondealgebieden die de belangrijke bijdrage leveren aan de regionale opgave, waarbij ik ook oog heb voor het type woningen dat wordt gerealiseerd. Bovendien zet ik me in voor 16 stedelijke vernieuwingsgebieden waar de leefbaarheid in het geding is. Waar relevant zal ik zorgen dat daar kansen worden meegenomen die er liggen in aangrenzende wijken en ontwikkelgebieden voor nieuwbouw.
In hoeverre klopt de veronderstelling dat er in de doelstelling om tot gemengde wijken te komen vaker sprake is van het mengen van wijken met relatief veel sociale woningbouw, terwijl menging van wijken met relatief hoge huizenprijzen moeilijker totstandkomt?
Helaas beschik ik niet over feitelijke informatie over de mate waarin weerstand van bewoners een vertragende rol speelt in woningbouwprojecten gerelateerd aan hoe het type woningen dat gebouwd wordt zich verhoudt tot de bestaande wijk. Voor mij staan de kwaliteit van de woningvoorraad, de leefbaarheid van wijken en de kansen voor de mensen die daar wonen voorop. Het kan dan wenselijk zijn om ten behoeve van de omstandigheden in de ene wijk ook de voorraad in een wijk met hoge woningprijzen en navenant goede kwaliteit en leefbaarheid te mengen. Zoals gezegd is het wat mij betreft geen doel op zichzelf voor elke wijk. Betrokkenheid van omwonenden is een belangrijke factor in de ontwikkeling van elke woningbouwlocatie, en kan vaak veel zorgen van omwonenden verminderen, ook wanneer woningen gebouwd worden voor een andere groep dan de huidige bewoners van de wijk. Het is daarom vooral van belang dat de gemeente de burgerparticipatie vanaf het begin goed organiseert.
Indien deze veronderstelling klopt, kunt u reflecteren op de redenen waarom dit zo is en op welke wijze ook in buurten met relatief duurdere woningen gemengd wonen gestimuleerd wordt?
Zoals ik onder vraag 3 heb gesteld kan een wijk met een woningvoorraad van relatief hoge kwaliteit met een zeer goede leefbaarheid kansen bieden voor aangrenzende wijken waar sprake is van een woningvoorraad van slechte kwaliteit en waar leefbaarheid een probleem is. Bij mijn gebiedsspecifieke inzet voor 16 stedelijke vernieuwingsgebieden waar de leefbaarheid in het geding is zal ik er daar waar relevant op inzetten dat kansen in aangrenzende wijken en ontwikkelgebieden voor nieuwbouw worden meegenomen.
Op welke manier spant u zich met gemeenten in om ook de bouw van kleinere en dus goedkopere woningen te stimuleren, zodat ook starters makkelijker betaalbare woonruimte kunnen vinden?
Hoewel de grootte van de woning een factor van invloed is op de prijs, zijn er veel meer factoren die de prijs van een woning bepalen. Denk daarbij aan de regio waarin een woning ligt, de bereikbaarheid en locatie ten opzichte van voorzieningen, de duurzaamheid en de kwaliteit. Ook is de groep starters divers en heeft de ene starter behoefte aan een kleine woning nabij OV en voorzieningen, terwijl de ander een eengezinswoning met een tuin zoekt.
Het vinden van een goede woning die past bij de behoefte en het budget is voor elk van deze starters van belang. Gemeenten spelen hierin een belangrijke rol. Platform 31 heeft daarom in mijn opdracht 34 maatregelen in kaart gebracht waarmee gemeenten starters op de woningmarkt kunnen helpen. Hier wordt kleiner bouwen als één van de maatregelen genoemd. De bouw van meer betaalbare woningen stimuleer ik daarnaast door de voorwaarden die ik heb gekoppeld aan de woningbouwimpuls. Om in aanmerking te komen voor een impulsbijdrage dient een project een substantieel aandeel betaalbare woningen te bevatten.
Welke inspanningen pleegt u om starters te stimuleren zelf (via CPO) met plannen voor de realisatie van nieuwbouw te komen? Verhoudt de in dit artikel beschreven situatie zich met deze inspanningen?
Op dit moment stimuleer ik starters niet gericht om via Collectief particulier Opdrachtgeverschap (CPO) een woning te realiseren. In hoeverre CPO een geschikt model is, is van vele factoren afhankelijk zowel wat het project en de locatie betreft als de woningzoekenden. Dit betreft een lokale afweging die gemeenten het beste kunnen maken. Wel moedig ik deze vorm van projectontwikkeling aan. Voor specifieke kennis om CPO toe te passen kunnen gemeenten zich daarom wenden tot het Expertteam woningbouw. Het expertteam kan bekijken welke vorm van CPO het meeste kans maakt per specifiek geval of bekijken hoe een vastgelopen CPO vlot getrokken kan worden. Daarnaast zet ik zoals hierboven omschreven gericht in op meer woningbouw voor starters.
In hoeverre onderschrijft u de conclusie van het CPB2 dat gemeenten geen prikkel kennen om grond toe te kennen aan nieuwbouw vanwege het feit dat zittende bewoners er geen belang bij hebben en er weinig financieel profijt is voor gemeenten en hoe stimuleert u gemeenten voldoende grond beschikbaar te stellen voor nieuwbouw?
De constatering van het CPB is gebaseerd op de aannames dat gemeenten in hun besluiten over woningbouw meer belang hechten aan de positie van huidige bewoners dan aan die van potentiële toekomstige bewoners, en dat huidige bewoners over het algemeen tegenstander zijn van nieuwe ontwikkelingen. De specifieke casus in Deurne laat zien dat het vaak ook huidige bewoners zijn die hechten aan de ontwikkeling van woningbouw, bijvoorbeeld omdat jongeren in de gemeente willen blijven wonen. Ook wanneer huidige bewoners zelf niet de beoogde doelgroep zijn, kunnen bewoners belang hebben bij nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld omdat deze bijdraagt aan de vitaliteit en kwaliteit van de eigen leefomgeving.
De gemeente zal geen financieel nadeel ondervinden van de bouw van woningen bij woningbouwprojecten zoals het project waar het artikel betrekking op heeft. De kosten voor het aanpassen van straten, aanleg van groenvoorzieningen en dergelijke kunnen via de regeling voor het kostenverhaal in rekening worden gebracht. Ook kan de gemeente meer inkomsten uit de onroerendzaakbelasting ontvangen. De mogelijkheden om kosten te verhalen zijn beperkter bij grootschalige woningbouwlocaties waar sprake is van hoge bovenplanse kosten zoals grote investeringen in infrastructuur.
Met provincies zet ik generiek in op beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit, zoals ik heb omschreven onder vraag 2. Daarnaast draag ik middels de woningbouwimpuls bij aan woningbouwlocaties met een publieke onrendabele top. Met de eerste tranche draag ik zo bij aan de realisatie of versnelling van circa 51.000 woningen, waarvan 65% in het betaalbare segment. Ook de korting op de verhuurderheffing voor nieuwbouw draagt bij aan de financiële mogelijkheden om met name meer sociale huurwoningen te realiseren.
Wat kunt u – in overleg met gemeenten en provincies – doen om te voorkomen dat op grotere schaal eigen plannen voor de realisatie van nieuwbouw in een late fase van het traject alsnog geen doorgang kunnen vinden?
In algemene zin heb ik geen aanwijzingen dat op grotere schaal bouwplannen van particulieren geen doorgang vinden. Wel is het voor particulieren soms lastig een planvormingsproces te doorlopen. Om het planvormingsproces voor particulieren toegankelijker te maken zet ik in op de Omgevingswet. Met de Omgevingswet kunnen initiatiefnemers ervoor kiezen om eerst vergunningen voor het meest kritieke onderdeel van de planvorming aan te vragen. Hierdoor wordt sneller inzichtelijk of een plan kans van slagen heeft. Voorafgaand aan de vergunningverlening blijft het van belang de participatie van omwonenden goed vorm te geven. Indien er bezwaren van omwonenden zijn kunnen die eventueel vertaald worden in de planontwikkeling. Wanneer gemeenten behoefte hebben aan ondersteuning om ruimte te bieden aan particuliere initiatieven, dan is daarvoor het Expertteam Woningbouw beschikbaar.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Top verdienen aan jeugdzorg in Tilburg’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Top verdienen aan jeugdzorg in Tilburg»?1
De algemene conclusie komt bekend voor. Er is al langer bekend dat gemeenten tekorten laten zien op jeugd en in oktober jl. heeft Jeugdzorg Nederland een eigen onderzoek gepubliceerd waarin staat dat er ook aanbieders zijn met hoge winstpercentages. Over dit onderzoek heb ik uw Kamer op 6 oktober jl. gesproken tijdens het mondelinge vragenuurtje.
Wat vindt u ervan dat één op de vijf onderzochte bedrijven meer dan 10 procent winst maakt en in de commerciële jeugdzorghoek 40 procent boven dat winstpercentage zit?
Een zorgaanbieder moet een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten en cliënten. Geld voor zorg is niet bedoeld voor zelfverrijking. Daarom is het van belang dat er goede afspraken over tarieven en eventueel winstuitkeringen worden gemaakt door de gemeenten met hun te contracteren aanbieders. Daarnaast heeft u onlangs het rapport «Normering winstuitkering zorg» ontvangen als bijlage bij de voortgangsbrief over de Wtza en Wibz (Kamerstuk 34 767, nr. 57). In het Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) zal de mogelijkheid worden geïntroduceerd om voorwaarden te stellen aan winstuitkering door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg, en onderaannemers in de intramurale zorg bekostigd uit de Zvw, Wlz en/of Jeugdwet. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. De resultaten uit dit rapport worden betrokken bij de uitwerking van de Wibz, ook voor de Jeugdzorg.
Wat vindt u ervan dat jeugdzorgaanbieders 100 miljoen euro overhouden, terwijl gemeenten miljoenen tekort komen?
Dat gemeenten tekorten hebben en dat er aanbieders zijn met hoge winstpercentages lijkt te laten zien dat er voor gemeenten ruimte is om geld te besparen. De vraag rijst daarnaast welk deel van de winst terechtkomt bij de zorg voor jongeren met een hulpvraag.
Het is in principe een positieve ontwikkeling dat een bedrijf laat zien dat kwalitatief goede zorg goedkoper geleverd kan worden. Het is daarentegen pijnlijk te zien dat enorme bedragen verdwijnen uit de zorg in de vorm van winstuitkeringen. Daarom werken we bij VWS aan wetgeving op grond waarvan voorwaarden kunnen worden gesteld aan winstuitkering, als zich excessen voordoen en het noodzakelijk is die tegen te gaan.
Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken of om op z'n minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt. Daar kunnen ze afspraken over maken in hun contracten. Ze kunnen bijvoorbeeld ook het betalen van marktconforme prijzen voor vastgoed, verdiensten en producten vastleggen in contracten.
Wat vindt u ervan dat inkoopmodellen van de gemeente Tilburg, resultaatgericht en via arrangementen, het mogelijk maken om veel geld te verdienen?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hoe zij hun inkoop inrichten, waaronder de keuze voor resultaatgericht inkopen en werken via arrangementen. Inkopen op basis van resultaat kan voordelig zijn voor gemeenten en aanbieders, omdat hier in plaats van afrekenen per uur gekeken wordt naar wat nodig is om het gewenste resultaat te bereiken. Dit kan zorgen voor een efficiënte zorginzet en bijdragen aan een doelmatige besteding van zorggeld. Indien niet adequaat ingericht, kan deze wijze van inkopen echter ook nadelige effecten hebben. Als de gemeentelijke toegang bijvoorbeeld zeer veel indicaties afgeeft voor zeer veel verschillende resultaatgebieden (hoog volume) of indien een reële prijs voor een resultaat door de gemeente moeilijk in te schatten is.
Vanuit het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein is ondersteuning beschikbaar om gemeenten en aanbieders te ondersteunen in hun inkoop. Hiervoor is het regioteam de primaire gesprekspartner voor gemeenten en zorgaanbieders. Het programma heeft allerhande handreikingen ontwikkeld ten behoeve van modelbepalingen, kwaliteitseisen en toe te passen segmentatie van zorgproducten. Ook is er bijvoorbeeld een opleiding beschikbaar vanuit het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd, waarmee een samenhangende inkoopstrategie voor een regio wordt opgesteld. De ondersteuning van gemeenten is op maat en kan ook op specifieke vragen plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van een review. De Minister van VWS zal u voor de kerst informeren over de voortgang van het programma inkoop en aanbesteden sociaal domein.
Wat vindt u ervan dat aanbieders hoge tarieven betaald krijgen voor diensten die lang niet altijd als nuttig worden ervaren voor de doelgroep waar zij mee werken, zoals bepaalde administratie?
Gemeenten hebben zelf de vrijheid om hun tarieven te bepalen. Als aanbieders (te) hoge tarieven betaald krijgen, dan is het aan het college en de raad van desbetreffende gemeente om hierop te reageren.
Hoe is het mogelijk dat aanbieders zelf best lagere tarieven willen krijgen, maar dit niet kan worden aangepast omdat geen uitzonderingen mogen worden gemaakt? Hoe gaat u deze weeffout in het systeem oplossen?
Gemeenten hebben zelf de vrijheid om hun tarieven te bepalen. Er wordt wettelijk niet voorgeschreven op welke manier zij hun tarieven diversifiëren. Er is geen weeffout in het systeem, gemeenten hebben de vrijheid om hier zelf aanpassingen in te doen.
Hoe verklaart u de relatief lage personeelskosten bij veel aanbieders in Brabant?
Het artikel geeft aan dat bijna een kwart van de onderzochte bedrijven en stichtingen minder dan 65 procent personeelskosten heeft. Hierbij is gekeken naar de omvang van de personeelskosten ten opzichte van de omzet en hieruit wordt door de schrijvers van het artikel geconcludeerd dat de personeelskosten verhoudingsgewijs laag zijn. Dit hoeft niet te betekenen dat er door de onderneming lage salarissen aan jeugdzorg professionals worden betaald. Professionals verdienen dat ze een passend loon krijgen voor hun belangrijke werk. Sinds 2010 zijn de cao-lonen in de jeugdzorg in totaal 15,5% gestegen. Het is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers om goede zorg te leveren en voldoende personeel hiervoor in te zetten. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de hoogte van de personeelskosten die een werkgever heeft.
Hoe staat u tegenover de mening van bestuurskundige Menno Fenger, die stelt: «Het is tijd dat gemeenten serieus toezicht gaan houden. Gemeenten moeten zelf jaarrekeningen door gaan spitten. Laten zij dat na, dan hebben ze hun tekorten óók aan zichzelf te danken»?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft een wettelijke toezichtstaak in de Jeugdwet en houdt toezicht op de kwaliteit van aanbieders. In de Jeugdwet is het wettelijk kwaliteitstoezicht op centraal niveau geregeld. Het financieel toezicht ligt bij de gemeente die moet controleren of aanbieders voldoen aan de voorwaarden van de contractering en aanbesteding. Dit financiële toezicht kan niet bovenregionaal zijn omdat gemeenten vaak verschillende voorwaarden stellen aan de aanbieder.
Hoe staat u tegenover de mening van wethouder Marcelle Hendrickx die juist stelt dat dit toezicht bovenregionaal moet zijn omdat aanbieders meestal in meerdere regio’s actief zijn?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft een wettelijke toezichtstaak in de Jeugdwet en houdt toezicht op de kwaliteit van aanbieders. In de Jeugdwet is het wettelijk toezicht op centraal niveau geregeld, omdat er strenge eisen gelden voor de kwaliteit van de te leveren jeugdhulp.
In hoeverre is het volgens u mogelijk om op basis van de resultaten uit dit onderzoek in Tilburg conclusies te trekken over de kosten van de jeugdzorg elders in het land?
Het is niet mogelijk om op basis van de resultaten uit dit onderzoek conclusies te trekken over de kosten van de jeugdzorg elders in het land. Momenteel wordt onderzoek verricht naar de noodzaak van extra structurele middelen jeugdhulp. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar wat de totale uitgaven van gemeenten zijn aan jeugdzorg.
Wat gaat u doen om de tekorten bij gemeenten op te lossen en ervoor te zorgen dat het geld daadwerkelijk terechtkomt bij de jeugdzorg en niet verdwijnt in de zakken van aanbieders?
Momenteel wordt onderzoek verricht naar of, en zo ja in welke mate, er extra structurele middelen nodig zijn bij gemeenten bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering. De planning is dat dit onderzoek eind 2020 wordt afgerond. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen.
Daarnaast werken we bij VWS aan wetgeving, zodat als er zich excessen voordoen, en het noodzakelijk is die tegen te gaan, er voorwaarden kunnen worden gesteld aan winstuitkering.
De vraag dat de Koning voor de herfstvakantie naar Griekenland is afgereisd |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat de Koning voor de herfstvakantie naar Griekenland is afgereisd?
Z.M. de Koning is teruggekeerd van zijn voorgenomen vakantie in Griekenland.
Deelt u de mening dat deze vakantiereis een verkeerd signaal aan de Nederlandse bevolking is, nu de overheid aan de bevolking vraagt om zoveel mogelijk thuis te blijven en af te zien van allerlei dingen waar zij naar uitgekeken hebben? Zo nee, waarom niet?
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik, zoals verwoord in mijn brief van 18 oktober, een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Is deze vakantiereis met u afgestemd? Zo ja, heeft u het de Koning afgeraden? Zo nee, waarom niet?
De ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning omvat de bescherming van de eenheid van de Kroon. Dit betekent dat geen informatie kan worden verstrekt over contacten van politieke en/of ambtelijke aard die betrekking hebben op hetgeen zich binnen de Kroon voltrekt, maar wel dat verantwoording wordt afgelegd door de Minister, in dit geval de Minister-President. Deze verantwoording heeft betrekking op de voorgenomen vakantie en de terugkeer.
In het algemeen behoren reizen naar het buitenland van de Koning die geen onderdeel uitmaken van zijn publieke functie, tot zijn persoonlijke levenssfeer die wordt gewaarborgd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet. Ten aanzien van artikel 41 Grondwet geldt daarbij het voorbehoud dat het openbaar belang in acht wordt genomen. De Minister-President beoordeelt of dit het geval is en verstrekt informatie indien het openbaar belang aan de orde is.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Was de vice Minister-President tijdens het geven van de wekelijkse persconferentie op de hoogte van de vakantie van de Koning? Zo ja, waarom zei hij dat hem over een vakantie niets bekend was? Zo nee, waarom niet?
De Vice-Minister-President heeft tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Kunt u deze vragen één voor één voor maandag 12.00 uur beantwoorden?
Ja. Zie hiervoor de antwoorden hierboven, die ik zo spoedig mogelijk na ontvangst van de vragen heb opgesteld.
Het bericht ‘Is er nog leven voor VDL Nedcar na 2023 nu BMW afhaakt’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Is er nog leven voor VDL Nedcar na 2023 nu BMW afhaakt»?1
Ja.
Welke contacten zijn er afgelopen jaar vanuit Den Haag geweest met VDL Nedcar over het mogelijk niet verlengen van het contract met BMW? Zijn er afgelopen jaar vanuit Den Haag contacten geweest met BMW en/of de Duitse regering, waarin dit aan de orde is gesteld?
Het kabinet is over het algemeen terughoudend met het publiceren van informatie over de inhoud van specifieke contacten met het bedrijfsleven. Wat ik hier wel over kan zeggen is dat VDL Nedcar op 18 september jl. contact heeft gezocht met het kabinet over de lopende contractonderhandelingen met BMW. Vanaf dat moment tot aan het door BMW genomen besluit is met regelmaat overlegd met VDL Nedcar en heb ik herhaaldelijk contact gehad op het hoogste niveau met BMW. Er is over de contractonderhandelingen geen contact geweest met de Duitse regering.
Welke ministeries zijn momenteel betrokken bij het vinden van een duurzame oplossing voor VDL Nedcar en op welke manier(en)?
Het kabinet heeft VDL Nedcar alle medewerking toegezegd bij het vinden en verwerven van nieuwe opdrachten. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is hierin het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar en waar relevant zijn andere departementen bij het proces aangehaakt. Momenteel zijn het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en het postennetwerk zeer nauw betrokken bij de geïntensiveerde zoektocht van VDL Nedcar naar mogelijke opdrachtgevers.
Deelt u de mening dat het voor de doorontwikkeling van VDL Nedcar en het behoud van maakindustrie en werkgelegenheid in Limburg van belang is dat wordt gekeken naar de bredere behoeftes in de regio op het gebied van economie, maar bijvoorbeeld ook op het gebied van infrastructuur?
Nedcar is van groot belang voor de nationale en Limburgse economie en de werkgelegenheid in de regio. Voor een toekomstbestendig VDL Nedcar is het noodzaak dat het bedrijf nieuwe opdrachtgever(s) aan zich weet te binden. Het kabinet heeft VDL Nedcar toegezegd zich voor het behoud van de fabriek en de werkgelegenheid actief in te zetten.
Dat gebeurt ook al. Het kabinet onderhoudt nauw contact met VDL Nedcar en andere betrokken partijen en naast de inzet op het acquisitietraject dragen het Ministerie van EZK en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) bij aan de voorgenomen gebiedsontwikkeling rond de Nedcar-fabriek. EZK heeft onder voorwaarden 6,8 miljoen euro toegezegd aan de oorspronkelijke plannen van 41 miljoen euro. Als ook het additionele plan voor een randweg om het bedrijventerrein van VDL Nedcar doorgaat draagt EZK 2,5 miljoen euro bij aan de meerkosten van 22 miljoen euro. IenW draagt met de verbreding van de A2 tussen Het Vonderen en Kerensheide bij aan de bereikbaarheid van VDL NedCar. Daarin wordt ook de aansluiting Born aangepakt, wat leidt tot een betere aansluiting van VDL NedCar op de A2.
Het is aan VDL Nedcar, die het beste kan inschatten waar mogelijkheden en eventuele belemmeringen liggen, om de aanpak nader uit te werken en aan te geven wat nodig is. Vervolgens zullen we in gezamenlijkheid de betrokkenheid en rol van centrale en decentrale overheden en andere relevante partijen verder invullen.
Met de ondersteuning van het kabinet wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) over een integraal plan voor de doorontwikkeling van VDL Nedcar, en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9)3 ar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Bent u bereid om met VDL Nedcar, alle betrokken ministeries, de provincie Limburg, gemeentes en andere betrokken partijen tot een integraal actieplan te komen waarin al deze behoeftes worden meegenomen om zo een duurzame vestiging van VDL Nedcar in Limburg op lange termijn te garanderen, mede tegen de achtergrond van de unaniem aangenomen motie van het lid Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis?2
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel 'Helft minder slachtoffers moord en doodslag in 20 jaar' |
|
Nevin Özütok (GL), Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek(CBS) «Helft minder slachtoffers moord en doodslag in 20 jaar»?1
Ja, ik ben bekend met deze publicatie van het CBS.
Heeft u kennisgenomen van het gegeven dat bij bijna zes op de tien vrouwen die in de periode 2015 tot en met 2019 werden vermoord, de vermoedelijke dader hun partner of ex-partner was? Welke definitie van partner wordt hier gehanteerd? Is het mogelijk dat het werkelijke aantal nog hoger ligt?
Ja, van deze statistieken heb ik kennisgenomen.
De bronnen voor deze CBS-cijfers over moord en doodslag zijn de doodsoorzaakformulieren die worden ingevuld door de behandelend arts of door de lijkschouwer en rechtbankdossiers in geval van een niet-natuurlijke dood.2 In de CBS-cijfers wordt de verdachte of dader opgenomen in de categorie (ex-) partner wanneer op het doodsoorzakenformulier en/of in het rechtbankdossier wordt gesproken over een partner of ex-partner. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gehuwd of ongehuwd.
De cijfers hebben betrekking op alle gevallen van moord en doodslag in Nederland, zowel onder ingezetenen als niet-ingezetenen. Alleen voor cijfers over het laatste jaar is er een mogelijkheid dat het werkelijke aantal hoger of lager ligt. De dossiers bij de parketten worden door CBS-medewerkers ingezien en de informatie hieruit wordt verwerkt in de statistiek. Het kan zijn dat nog niet voor al deze zaken over het afgelopen jaar een compleet en afgesloten dossier inclusief vonnis beschikbaar is.
Kunt u aangeven of hier sprake is van een stijging of daling ten opzichte van de perioden daarvoor? Hoe verklaart u deze trend?
In de perioden 2000–2004, 2005–2009 en 2010–2014 was in respectievelijk 31% (114 vrouwen), 32% (86 vrouwen) en 49% (124 vrouwen) van de gevallen een dader of verdachte in beeld die haar (ex-)partner was. In de periode 2015–2019 was dit 56% (118 vrouwen).3
Kunt u aangeven in hoeveel van deze gevallen voorafgaand aan de moord of doodslag al contact is geweest tussen het slachtoffer en de politie met betrekking tot fysieke en/of psychische mishandeling, belaging, bedreiging of een soortgelijke daad door de dader? In deze gevallen: hoe vaak is er contact geweest en/of aangifte gedaan en op welke gronden? In hoeveel van deze gevallen heeft de politie en/of het openbaar ministerie (OM) daarop gehandeld? Op welke wijze? Zo nee, wat was daarvoor de reden?
Nee, dat kan ik helaas niet. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) kunnen op basis van de registraties in hun systemen geen inzicht geven in de gevallen waarbij sprake was van (ex-)partnergeweld met dodelijke afloop in de periode 2015 tot en met 2019.
Hoeveel aangiften vinden jaarlijks plaats met betrekking tot fysieke en/of psychische mishandeling door de (ex) partner? In hoeveel van deze gevallen heeft de politie en/of het OM daarop gehandeld? Op welke wijze? In hoeveel gevallen is een gebiedsverbod opgelegd? Als wordt besloten om niet te handelen op basis van een aangifte, wat is daar voor de reden?
Op basis van registratiegegevens van de politie kan op korte termijn geen betrouwbaar inzicht worden gegeven in het aantal aangiften dat jaarlijks plaatsvindt met betrekking tot fysieke en/of psychische mishandeling door de (ex-)partner. Dit zou uitvoerig dossieronderzoek vergen. Ook kan op basis van de registratiegegevens geen betrouwbaar beeld gegenereerd worden van het aantal aangiftes waarbij vervolgens een gebiedsverbod is opgelegd.
Als er aangifte is gedaan van fysieke en/of psychische mishandeling, wordt deze altijd in behandeling genomen. Het kan zijn dat een aangifte wordt geseponeerd, omdat er geen sprake is van een strafbaar feit. Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 7 en 8 waarin staat beschreven welke middelen kunnen worden ingezet na een aangifte.
Is fysieke en/of psychische mishandeling, belaging, bedreiging of soortgelijke daden van de (ex-)partner een voorspeller voor partnerdoding? Zo ja, uit welk onderzoek blijkt dat en is daarom aanvullend preventief beleid nodig? Zo nee, waarom niet en uit welk onderzoek blijkt dat?
Ja. In buitenlands onderzoek wordt eerdere partnermishandeling als een van de belangrijkste risicofactoren voor partnerdoding gezien.4 Dit jaar verscheen een empirisch onderzoek dat ziet op de factoren die hebben geleid tot partnerdoding in Nederland in de periode 2010–2015.5 Uit dit onderzoek blijkt dat daders van partnerdoding (met 84% overwegend mannen) met betrekking tot delictskenmerken alsmede individuele en relationele kenmerken geen homogene groep vormen. Wel lijkt eerdere partnermishandeling een van de risicofactoren voor partnerdoding te zijn, naast bijvoorbeeld de angst verlaten te worden of een psychotische toestand.
Geweld in de huiselijke kring, waaronder partnergeweld, komt in Nederland op te grote schaal voor.6 Daarom zet ik mij samen met de Staatssecretaris van VWS en de VNG in om dit veiligheidsprobleem te bestrijden. Onderdeel van het interdepartementale programma Geweld hoort nergens thuis (GHNT) is onder meer dat professionals samen met de betrokkenen inzetten op het bestrijden van de risicofactoren die (herhaaldelijk) leiden tot de onveiligheid van het slachtoffer. Het doel is om hiermee de bestaande geweldsdynamiek in huishoudens of gezinnen te doorbreken en het geweld te stoppen.
Welke middelen worden momenteel ingezet om slachtoffers van fysieke en psychische mishandeling door (ex) partners te ondersteunen en/of in bescherming te nemen?
Er zijn verschillende middelen binnen de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling die worden ingezet om slachtoffers van geweld door (ex-)partners te ondersteunen en te beschermen. Deze aanpak wordt versterkt met het programma GHNT.7
Slachtoffers, omstanders en professionals kunnen bij Veilig Thuis terecht voor laagdrempelig advies en voor het doen van een melding. Wanneer Veilig Thuis een melding krijgt, voert Veilig Thuis een veiligheidsbeoordeling uit. Veilig Thuis zal, waar mogelijk altijd samen met het slachtoffer, beoordelen wat nodig is om het geweld te stoppen, met bijvoorbeeld hulp van een wijkteam, hulp bij het omgaan met agressie of het organiseren van een veilige opvangplek bij ernstig gevaar. Het wordt voor slachtoffers zo laagdrempelig mogelijk gemaakt om contact op te nemen met de gewenste instanties. Zo heeft Veilig Thuis sinds mei dit jaar een online chatfunctie. Ook kunnen slachtoffers laagdrempelig terecht bij de Centra Seksueel Geweld voor medische en psychologische zorg na seksueel geweld. Daarnaast is de politie in geval van acuut geweld laagdrempelig te bereiken voor het doen van een melding of een aangifte. Via www.vraaghetdepolitie.nl kunnen jongeren drie avonden in de week chatten met de politie over onder andere huiselijk geweld.
De inzet van de politie en het OM is gericht op het stoppen van het geweld en het beschermen van het slachtoffer. Een gezamenlijke aanpak met partners zoals Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming, de Reclassering en Slachtofferhulp Nederland is hierbij essentieel. De politie bepaalt bij een aangifte of melding het dreigingsniveau en de urgentie. Na de veiligheidsbeoordeling van Veilig Thuis en de screening door de politie wordt een gezamenlijke aanpak bepaald, gericht op gedragsverandering bij de verdachte en op bescherming van het slachtoffer. Per situatie wordt bekeken welke combinatie van interventies op het gebied van zorg, bestuursrecht (o.a. huisverbod), civielrecht en/of strafrecht het meest effectief is. Er kunnen beschermingsmaatregelen worden ingezet zoals contact- en locatieverboden, een (stop)gesprek met de geweldspleger of bedreiger of het bieden van een opvangadres. Ook is de AWARE-noodknoop beschikbaar voor personen die ernstig worden bedreigd door hun (ex-)partner. Hiermee kunnen zij met een simpele druk op de knop snel alarm slaan wanneer zij zich in acuut gevaar bevinden.
Welke middelen heeft de politie om extra waakzaam te zijn na een aangifte met betrekking tot psychische en/of fysieke mishandeling door een (ex) partner?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat deze cijfers laten zien dat er extra inzet nodig is om vrouwen die slachtoffer zijn van psychische en/of fysieke mishandeling te beschermen en partnerdoding te voorkomen?
Ondanks de significante daling in de cijfers van moord en doodslag ten opzichte van twintig jaar geleden, blijven deze cijfers met betrekking tot (ex-)partnerdoding zorgwekkend. De cijfers laten zien dat in de periode 2015 tot en met 2019 meer dan de helft van de vrouwen die zijn omgekomen door moord en doodslag, zijn gedood door hun (ex-)partner. Het blijft dan ook onverminderd van belang dat alles op alles wordt gezet om partnerdoding te voorkomen.
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is daarom ook geprioriteerd en opgenomen in de veiligheidsagenda. Meer dan voorheen is de inzet van hulpverlening, Veilig Thuis, politie en justitieorganisaties gezamenlijk gericht op directe veiligheid in huishoudens en gezinnen (het stoppen van het geweld, het beschermen van slachtoffers, aanpak van plegers) en vervolgens op duurzame veiligheid (door het wegnemen van de risico’s op herhaling van het geweld en door vervolgens te focussen op het herstel). De impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling moet op lange termijn inzicht bieden in de effectiviteit van deze inzet.
Wat zijn de gevolgen van de maatregelen naar aanleiding van corona voor vrouwen die slachtoffer zijn van psychische en/of fysieke mishandeling door een (ex) partner? Verwacht u een toename van het aantal gevallen van moord en of doodslag door (ex) partners?
Het Ministerie van VWS heeft in het kader van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van de coronacrisis en van de hulpverlening op gezinnen waar geweld speelt of heeft gespeeld. Augeo heeft in het kader van dit onderzoek het initiatief genomen om te monitoren of het geweld bij deze kwetsbare gezinnen toeneemt. Er is geen significant verschil in het aantal incidenten van geweld ten opzichte van de periode voor de coronacrisis. Dit onderzoek is bij de voortgangsrapportage GHNT naar de Kamer gestuurd.8
De politie geeft aan dat sinds de invoering van de coronamaatregelen geen significante toename is van het aantal incidenten van huiselijk geweld. Tegelijkertijd is het een gegeven dat de spanningen thuis kunnen oplopen als gevolg van de maatregelen en dat sommige slachtoffers uit beeld blijven. Ik houd daarom samen met de Staatssecretaris van VWS de signalen vanuit de betrokken partijen nauwlettend in de gaten.
Welke extra maatregelen neemt u naar aanleiding van Covid-19 voor vrouwen die slachtoffer zijn van psychische en/of fysieke mishandeling door een (ex) partner?
Tijdens de eerste maatregelen tegen het coronavirus in het voorjaar van 2020 heb ik, samen met de Minister van VWS, extra maatregelen genomen. Zo is een voorlichtingscampagne gestart voor bewustwording onder slachtoffers en omstanders. Daarnaast hebben we in samenspraak met het Nederlands Jeugdinstituut en het RIVM een factsheet opgesteld voor professionals voor het opvolgen van de meldcode in deze crisis. Ook kunnen slachtoffers sinds 1 mei door middel van het codewoord «Masker 19» een melding doen van huiselijk geweld bij de apotheek.
Alle 26 Veilig Thuis-organisaties bieden sinds half mei chatdiensten aan om de drempel te verlagen contact op te nemen met Veilig Thuis. Met de chatfunctie hebben slachtoffers een extra mogelijkheid om laagdrempelig advies te vragen. Bovendien ziet Veilig Thuis dat de nieuwe chatfunctie ook gebruikt wordt door mensen die eerder nog niet in beeld waren bij Veilig Thuis.
Politie en justitie hebben tijdens de coronamaatregelen onverminderde aandacht behouden voor slachtoffers en daders van huiselijk geweld en kindermishandeling. De politie is bereikbaar voor slachtoffers en treedt op in acute onveilige situaties. De Raad voor de Kinderbescherming voert beschermingsonderzoeken uit en de reclassering haar advies- en toezichtstaak.
De situatie in Zuid-Afrika. |
|
Kees van der Staaij (SGP), Jaco Geurts (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «South Africa: Deadly attacks on white farmers, a risk of new racial tensions»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Van Helvert over uw bezoek aan Zuid-Afrika2 en de motie-Van Helvert/Van der Staaij over de landonteigening van blanke boeren in Zuid-Afrika?3
Ja.
Kunt u aangeven op welke momenten u, conform de motie-Van Helvert/Van der Staaij, bilateraal en in internationale fora aandacht heeft gevraagd voor de precaire situatie van de Boeren in Zuid-Afrika? En waar hebben deze inspanningen in geresulteerd?
Bilateraal heb ik het thema landhervorming (inclusief de zorgen van de regering over eventuele landonteigening zonder compensatie) opgebracht in het gesprek met de Zuid-Afrikaanse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York op 23 september 2019. Ook heb ik het thema tijdens mijn bezoek aan Zuid-Afrika op 3 en 4 februari 2020 besproken met de Minister van Buitenlandse Zaken.
De zorgen van de regering zijn ook overgebracht tijdens een handelsmissie naar Zuid-Afrika onder leiding van de directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen in november 2019 en tijdens een ontmoeting van de plaatsvervangend directeur-generaal Politieke Zaken met de Zuid-Afrikaanse Vice-Minister van Justitie, in december 2019.
In multilateraal verband heeft Nederland het onderwerp aangekaart in EU verband en binnen de OESO.
De Zuid-Afrikaanse gesprekspartners hebben aangegeven de zorgen van Nederland serieus te nemen en gaven aan dat er diverse consultaties over dit onderwerp lopen. In deze consultaties zouden ook dergelijke zorgen, en verzoeken om duidelijkheid over de voorwaarden voor onteigening, worden meegenomen. De nadere precisering van de onteigeningscriteria zoals opgenomen in het nieuwe wetsvoorstel dat op 9 oktober jl. is ingediend in het Zuid-Afrikaanse parlement is wat Nederland betreft een stap in de goede richting.
Klopt het dat het aantal «Plaasmoorde» (erfaanvallen) en het aantal extreme geweldsincidenten tegen blanke Boeren in Zuid-Afrika de afgelopen tijd flink zijn gestegen? En bent u bereid uw zorgen hierover met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten te delen?
Zuid-Afrika heeft zeer hoge criminaliteitscijfers. Het overgrote deel van de criminaliteit vindt plaats in townships en informele nederzettingen in en rond de steden, maar een klein deel treft ook het platteland waarbij zowel witte als zwarte boeren, medewerkers en familieleden onder de slachtoffers te betreuren zijn. Volgens de meest recente criminaliteitsstatistieken4 van de Zuid-Afrikaanse politie over de periode april 2019-maart 2020 werden ruim 21.300 moorden gerapporteerd. Daarvan werden 49 moorden geclassificeerd als zogenaamde boerderijmoorden (0,2% van het totaal). Dit is een kleine toename in vergelijking met 2018/19 (47), maar een afname in vergelijking met 2017/18 (62). De politie publiceert niet het ras van de slachtoffers, maar geeft aan dat motieven voor het geweld met name crimineel (bijv. veediefstal) van aard zijn en niet ras gerelateerd. Desalniettemin baren deze aanhoudend hoge criminaliteitscijfers mij zorgen. De Zuid-Afrikaanse regering heeft de bestrijding van criminaliteit als prioriteit aangemerkt en ook is de zogenaamde National Rural Safety Strategy in 2019 herzien om gewelddadige criminaliteit op het platteland aan te pakken.
De onveiligheid in Zuid-Afrika is een zorg van Nederland, ook vanwege de ongeveer 30.000 Nederlandse paspoorthouders in Zuid-Afrika, en wordt regelmatig aangekaart in bilateraal en multilateraal verband.
Acht u het opportuun om het toenemende racistische geweld tegen de Boeren in Zuid-Afrika te agenderen in de VN-Mensenrechtenraad?
Ik acht het niet opportuun om het geweld tegen de Boeren in Zuid-Afrika als apart agendapunt in de VN-Mensenrechtenraad te agenderen. Ik acht het effectiever om een bredere discussie over mensenrechten (inclusief de strijd tegen racisme en ongelijkheid) met Zuid-Afrika aan te gaan. Zo engageert Nederland in multilateraal verband in discussies over racisme waar Zuid-Afrika een leidende rol pakt. Ook bieden de reguliere bilaterale consultaties over mensenrechten een platform om de zorgen over het geweld in de Zuid-Afrikaanse gemeenschap te bespreken. Eind november spreekt de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur met haar Zuid-Afrikaanse counterpart, waar dit op de agenda zal staan.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe wetsvoorstel omtrent landonteigening van de Zuid-Afrikaanse regering en wat is uw appreciatie van dit wetsvoorstel?4
De Zuid-Afrikaanse Grondwet voorziet al in landonteigening zonder compensatie indien dit een publiek doel dient en in het publieke belang is. Echter, nadere juridische richtlijnen waren nodig om te verduidelijken onder welke omstandigheden dit mogelijk zou zijn en welke procedures gevolgd moeten worden in het geval van onteigening. Het nieuwe wetsvoorstel, de «Expropriation Bill», voorziet daarin. Het voorstel omschrijft zes scenario’s waarin het mogelijk kan zijn dat er geen compensatie wordt aangeboden in het geval van onteigening, namelijk 1) ongebruikt land in bezit voor financiële speculatie, 2) land in bezit van de staat of een staatsbedrijf dat niet gebruikt wordt voor essentiële doeleinden, 3) land dat gebukt gaat onder hoge schulden, 4) verlaten land, 5) land met een marktwaarde gelijk aan of lager dan de waarde van de overheidsinvestering of subsidie, en 6) bezit dat een gezondheids-, veiligheids- of fysiek risico vormt voor de bevolking. Onderdeel van de wet is een clausule die bepaalt dat de hoogte van de compensatie (die eventueel nul kan zijn) bepaald wordt door een rechter of arbiter. Ook noemt de wet een aantal principes die in acht moeten worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de compensatie, namelijk de marktwaarde, de manier waarop het land gebruikt wordt, investeringen en subsidies door de staat voor het aankopen of het ontwikkelen van het land, de manier waarop het land in bezit is gekomen en de reden voor onteigening.
Ik acht deze nadere precisering van juridische richtlijnen inzake onteigening nuttig en verwacht dat het wetsvoorstel nog uitvoerig zal worden besproken in het Zuid-Afrikaanse parlement alvorens het wordt aangenomen.
Klopt het dat in het nieuwe wetsvoorstel de mogelijkheid van landonteigening zonder compensatie is opgenomen? En zo ja, welke voorwaarden zijn er gesteld voor het onteigenen zonder compensatie?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de vrees dat door de voorgenomen wetgeving voornamelijk blanke Boeren het slachtoffer zullen worden van landonteigening zonder compensatie?
De zorg van het kabinet betreft eventuele landonteigening zonder compensatie die indruist tegen de wettelijke richtlijnen. Dit geldt voor alle landeigenaren in Zuid-Afrika. Het nieuwe wetsvoorstel bevat richtlijnen die, in het geval van onteigening, een rol van een rechtbank of arbitrage voorzien. Van belang is hierbij te noteren dat Zuid-Afrika beschikt over een sterk en onafhankelijk rechtssysteem.
Deelt u de mening dat landonteigening zonder compensatie indruist tegen internationale mensenrechtenverdragen en dat Nederland en de Europese Unie daarom stelling moeten nemen tegen dergelijke wetgeving?
Het recht op eigendom is als zodanig niet neergelegd in een van de VN mensenrechtenverdragen. Wel wordt het erkend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Daarnaast wordt het recht op non-discriminatie erkend in zowel het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten en het Internationaal Verdrag inzake Economisch, Sociaal en Culturele rechten. Zoals hierboven toegelicht, heeft Nederland de zorgen over eventuele landonteigening zonder compensatie kenbaar gemaakt, ook in EU-verband.
Kan deze wetgeving ook van invloed zijn op Nederlandse bedrijven en investeringen in Zuid-Afrika?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vragen 6 en 7, kan conform het wetsvoorstel in kwestie onder bepaalde omstandigheden worden onteigend, in een beperkt aantal gevallen zonder compensatie. Deze richtlijnen zijn van toepassing op landeigendom van zowel nationale eigenaren, als buitenlandse eigenaren. Ook Nederlandse investeringen zouden hierdoor geraakt kunnen worden.
Welke mogelijkheden ziet u om de Zuid-Afrikaanse regering te bewegen af te zien van wetgeving die willekeurige ontneming van eigendom zonder compensatie mogelijk maakt?
Landhervorming is een nationale aangelegenheid, zo ook wetgeving die deze hervormingen vormgeven, waaronder de bepalingen voor onteigening. Zuid-Afrika is een democratische rechtsstaat. Het voorliggende wetsvoorstel biedt waarborgen om willekeur tegen te gaan, onder meer door de rol van een rechter of arbiter. Nederland zal in gesprekken blijven benadrukken dat Nederland zeer hecht aan de rechtsstaat en duidelijkheid over onteigening voor zowel bestaande als potentiele investeerders in Zuid-Afrika.
Wat zijn de implicaties van een no-deal Brexit voor de handelsrelatie tussen de Europese Unie en Zuid-Afrika?
Het uitblijven van een akkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk kan implicaties hebben voor de handel tussen de Europese Unie en derde landen, waaronder ook Zuid-Afrika als onderdeel van de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika (SADC) waar zowel de EU als het VK een handelsakkoord mee heeft afgesloten. Dit effect kan zich voordoen in de vorm van kostenstijgingen voor VK-onderdelen in EU-producten, of EU-onderdelen in VK-producten, VK-onderdelen in producten uit derde landen waarmee een handelsakkoord is gesloten of onderdelen uit derde landen in producten uit het VK vanwege mogelijk toepasselijke heffingen en quota. Ook kan het zijn dat de EU certificeringen en goedkeuringen door instellingen uit het VK voor producten uit derde landen zoals Zuid-Afrika voor toelating tot de Europese markt niet langer accepteert. Het aflopen van de in het terugtrekkingsakkoord overeengekomen overgangsperiode per 1/1/2021 heeft hoe dan ook implicaties voor de handel met het VK, zo komen er in alle gevallen grensprocedures en -formaliteiten.
Het artikel 'Eerste besmetting met westnijlvirus in Nederland' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat er voor het eerst iemand het westnijlvirus in Nederland heeft opgelopen?1
Ja
Kunt u een inschatting maken van het te verwachten aantal nieuwe gevallen van het westnijlvirus in het «muggenseizoen» volgend jaar?
Daar zijn geen onderbouwde uitspraken over te doen. De ervaring in andere Europese landen leert dat dit jaarlijks heel wisselend is en ook tussen de landen onderling zit er een groot verschil. Dat heeft te maken met lokale factoren die overwintering, herintroductie en overdracht van het virus bepalen zoals vogel- en muggenpopulatie en de weersomstandigheden.
Welke voorbereidingen worden er getroffen om het aantal muggen die mogelijk drager zijn van het westnijlvirus, in te dammen?
Muggen die mogelijk drager zijn van het virus worden vooralsnog niet ingedamd. Het westnijlvirus wordt overgedragen door onder andere de huissteekmug (Culex pipiens), één van de algemeenste soorten steekmuggen in Nederland. Na de eerste vondst van het virus in een vogel gevangen in Utrecht en de melding op 15 oktober jl. van de eerste humane patiënt, zijn onder voorzitterschap van het RIVM humane en veterinaire experts in een responsteam zoönosen bijeen geweest. Momenteel loopt een aantal onderzoeken ten behoeve van een advies voor het muggenseizoen 2021. Eerst zal moeten worden uitgezocht in welke gebieden de verspreiding van het westnijlvirus door muggen heeft plaatsgevonden. Ook zal moeten worden uitgezocht of optreden tegen algemeen voorkomende steekmuggen, gezien hun wijdverspreidheid, kan bijdragen aan verlagen van de transmissiekans. Daarnaast is een belangrijke vraag of zo’n mogelijke ingreep proportioneel is. Zo brengt het gebruik van insecticiden ook risico’s voor mens en milieu met zich mee. Verder zal het nut van persoonlijke beschermingsmaatregelen (horren, klamboe’s, muggenwerende sprays, vermijden van wandelen in schemering) en het lokaal aanbevelen ervan door de overheid als zijnde zinvolle maatregelen beoordeeld moeten worden. Begin december wordt een eerste advies verwacht vanuit het responsteam zoönosen.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerder gestelde vragen en de vervolgvragen over het artikel «Experts luiden de noodklok over falende aanpak tijgermug»?2
Ja.
Heeft u inmiddels kennisgenomen van de brandbrief waarin de noodklok geluid wordt over de aanpak van de tijgermug? Zo ja, wat is er tot op heden gedaan met het dringende geluid om over te gaan op een hardere aanpak?
Allereerst is het belangrijk aan te geven dat er geen enkele relatie bestaat met het onderwerp van de betreffende brandbrief, omdat de tijgermug als vector (insect of ander dier dat een ziekteverwekker bij zich draagt) geen relevante rol speelt in de transmissie van Westnijlvirus, niet in Nederland, noch in Europa, noch in de Verenigde Staten. In dit verband wordt verwezen naar de brief van 2 juli 2019 (Kamerstuk 2018–2019 32 793, nr. 400) waarin op de Staat van Infectieziekten 2018 wordt geattendeerd. Het verdiepend thema daarvan ging vorig jaar over muggen en de ziekten die deze insecten kunnen overbrengen en onder welke omstandigheden. Deze kennis is belangrijk om te kunnen bepalen of er een risico is voor de Nederlandse volksgezondheid.
Overigens is de tijgermug in Nederland op zeer beperkte schaal aanwezig en op de plekken waar dat zo is, wordt deze in opdracht van het Ministerie van VWS bestreden door de NVWA. Tot nu toe leidde dat tot uitroeiing van startende populaties. De NVWA doet dat wat nodig is om de effecten van ongemerkte introducties ongedaan te maken en slaagt daarin. Om bekende risico’s op introductie via producten te beperken worden afspraken gemaakt met stakeholders en waar nodig maatregelen opgelegd, hetgeen geregeld is op basis van de Wet publieke gezondheid.
Zijn er in de afgelopen drie jaar exotische muggensoorten getraceerd door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, om hoeveel muggen gaat het hier gespecificeerd naar exotisch relevante muggen voor de volksgezondheid? Op welke manier zijn deze bestreden? Welke maatregelen heeft het NVWA opgelegd om verspreiding tegen te gaan?
Ja. Het betreft drie soorten muggen: de gelekoortsmug, de Aziatische tijgermug en de Aziatische bosmug. De vondsten daarvan zijn gepubliceerd op de website van de NVWA en aldaar in te zien. De gelekoortsmug en Aziatische tijgermug zijn effectief bestreden door broedplaatsen te verwijderen en indien dat onmogelijk is zijn de broedplaatsen behandeld met larvedodende middelen. Op enkele risicobedrijven zijn ook volwassen muggen bestreden met insecticiden.
De NVWA heeft aan bedrijven die handelen in risicoproducten maatregelen opgelegd van technisch-hygiënische aard. Daarnaast heeft de NVWA een risicogestuurde monitoringsstrategie en een meldingensysteem. Op basis van die informatiestromen wordt zo vroeg mogelijk ingegrepen bij accidentele introducties.
De derde exotische steekmug, de Aziatische bosmug, geldt als gevestigd in de provincie Flevoland. Deze soort draagt tot nu toe in Europa niet bij aan het risico op muggen-overgedragen ziekten en voegt ook in Nederland weinig toe aan reeds bestaande transmissie-risico’s. De verschillen met de andere twee genoemde soorten zijn wat dat betreft erg groot. De bosmug wordt om die reden niet bestreden in Flevoland.
In 2019 werd één exemplaar van Aedes flavopictus (een mug zonder Nederlandse naam) aangetroffen in Lelystad, die door de NVWA is bestreden. In tegenstelling tot de tijgermug, is van de Aedes flavopictustot nu toe niet vastgesteld dat infectieziekten kunnen worden overgebracht en gezien zijn beperkte verspreidingsgebied (Japan, Korea) lijkt hij minder invasief dan de tijgermug. Zie ook de Kamerbrief van 26 juni 2019 (Kamerstukken 2018–2019 32 793, nr. 397).
Zeer incidenteel worden andere exotische steekmuggen aangetroffen, op de luchthaven Schiphol in vliegtuigen of tussen bagage. Deze muggen hebben zich nog nooit verder verspreid en worden in dit kader daarom niet relevant geacht.
De NVWA houdt ook dat in de gaten en publiceert de resultaten in de wetenschappelijke literatuur (zie onder andere https://www.mdpi.com/1660–4601/17/10/3450/htm).
Bent u van mening dat er voldoende wordt gedaan om muggen te bestrijden? Zo ja, hoe kan het dan toch dat er mensen ziek worden? Zo nee, wat is er volgens u nodig om bestrijding voortvarend in te zetten?
Ja. Zoals al aangegeven bij vraag 5; de bestrijding van exotische muggen houdt geen verband met de overdracht van ziekten door inheemse muggen. Bestrijding van de Aziatische tijgermug en de gelekoortsmug wordt gedaan omdat vestiging van deze soorten zou leiden tot risico op lokale transmissie van virussen die nu in Nederland geen vector hebben, omdat dergelijke muggen hier niet voorkomen. Dit betreft ziekten als dengue en chikungunya, die elders in Europa al tot problemen leidden. De overdracht van het westnijlvirus geschiedt door inheemse muggen die vrijwel overal aanwezig zijn. Zie verder vraag 3.
De beslissing om Holland Casino en de automatenhallen open te houden gedurende de fase van zwaardere coronamaatregelen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat Holland Casino en de speelautomatenhallen gevrijwaard zijn van sluiting, terwijl bijvoorbeeld de horeca nu wél dicht moet en het dringende advies is om zoveel mogelijk thuis te blijven en dus niet uit te gaan?1
Ja.
Op grond waarvan is de afgelopen dagen het besluit genomen dat speelautomatenhallen en casino’s open mochten blijven, terwijl bijvoorbeeld de hele horeca gesloten is en het idee toch is dat mensen zo min mogelijk contact hebben?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 oktober van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport blijkt uit het OMT-advies en het BAO dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de verdere verspreiding van het virus weer in te dammen.2 Het OMT heeft in dit geval niet geadviseerd sectoren zoals casino’s en speelautomatenhallen te sluiten. Het kabinet heeft het overgrote deel van de maatregelen overgenomen waarover het OMT adviseert. Bij de samenstelling van het maatregelenpakket is gekozen voor maatregelen die concreet bijdragen aan minder contactmomenten, zonder dat cruciale maatschappelijke functies in het gedrang komen. Zoals altijd is daarbij het uitgangspunt dat het virus zo hard mogelijk geraakt wordt en de maatschappij zo min mogelijk.
Dit maatregelenpakket gold uiteraard ook voor casino’s en speelautomatenhallen. Ik merk daarbij op dat zij net als theaters, bioscopen en poppodia, casino’s hun horecagedeeltes hebben moeten sluiten.
Het kabinet heeft op 3 november 2020 extra maatregelen aangekondigd om versneld het aantal besmettingen terug te dringen.3 Eén van deze maatregelen is het sluiten voor het publiek toegankelijke gebouwen, waaronder casino’s en speelautomatenhallen, gedurende twee weken.
Door welke belanghebbenden of organisaties is formeel of informeel geprobeerd invloed uit te oefenen op dit besluit?
Naar mijn weten is noch formeel of informeel invloed geprobeerd uit te oefenen op dit besluit. In het algemeen is er vanuit mijn departement contact met de sector over protocollen en de uitwerking van maatregelen.
Kan Holland Casino in deze tijden nog wel goed aan zijn zorgplicht voldoen in het kader van preventie ter voorkoming van kansspelverslaving? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe volgens u gewaarborgd is dat probleemgevallen, met inachtneming van alle voorschriften en maatregelen, de juiste hulp krijgen?
Uw vragen over het voldoen aan de zorgplicht heb ik aan Holland Casino voorgelegd. Holland Casino geeft met haar preventiebeleid invulling aan haar zorgplicht richting haar gasten. Desgevraagd geeft Holland Casino aan dat alle maatregelen die verband houden met de zorgplicht en het preventiebeleid met inachtneming van de coronaregels regulier doorgang kunnen vinden. De sector heeft in haar coronaprotocol aanvullende maatregelen getroffen om de continuïteit van haar zorgplicht nog verder te borgen. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht. Lokale en regionale autoriteiten controleren partijen regelmatig op het naleven van de maatregelen ter bestrijding van COVID-19.
Kan in alle vestigingen te allen tijde 1,5 meter afstand worden gehouden? Zo nee, welke consequenties zijn hier aan verbonden?
De sector is gehouden aan de noodverordeningen waarin de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 zijn vastgelegd. Hierop wordt de sector regelmatig gecontroleerd door de lokale en regionale autoriteiten. Bij niet naleving van de maatregelen kan worden ingegrepen worden door de Veiligheidsrisico’s. Zij kunnen bijvoorbeeld overgaan tot waarschuwen, strafrechtelijk optreden of het sluiten van (delen van) een locatie.4
De sector heeft een protocol opgesteld waarin onder andere wordt uiteengezet hoe partijen kunnen voldoen aan de maatregel om 1,5 meter afstand te houden. Hierover is branche-overstijgende afstemming geweest met VNO-NCW, MKB-Nederland en de schoonmaakbranche (OSB). Over het protocol is positief geadviseerd door een interdepartementale werkgroep onder leiding van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, waarin vertegenwoordigers van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) en de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Infrastructuur en Waterstaat (I&W), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Financiën zitting hebben.
Hoeveel bezoekers mogen tegelijk binnen zijn op één locatie; hangt dit van het aantal zalen af en zo ja, hoe wordt een zaal gedefinieerd?
De regel voor samenkomsten uit het maatregelenpakket van 13 oktober 2020 is als volgt: samenkomsten in voor het publiek toegankelijke gebouwen en in besloten plaatsen zijn alleen toegestaan als het aantal aanwezigen per zelfstandige ruimte is beperkt tot ten hoogste 30 personen, mits hierbij voldoende afstand kan worden gehouden. Dit is exclusief personeel.6 Het aantal bezoekers dat binnen mag zijn op één locatie hangt dus af van het aantal zelfstandige ruimtes op de locatie. Bezoekersstromen dienen gescheiden te blijven.
Op naleving van de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 worden casino’s en speelautomatenhallen regelmatig gecontroleerd door lokale en regionale autoriteiten.
Klopt het dat casino’s van Holland Casino vanwege de Covid-19-maatregelen verdeeld zijn in verschillende zones en dat per zone 30 mensen aanwezig mogen zijn? Is een zone iets anders dan een zaal en klopt het dat mensen tijdens hun bezoek van zone mogen wisselen? Zo ja, acht u dat wenselijk?2
Zie antwoord vraag 6.
Het gemaakte onderscheid binnen topsport |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat sport bijdraagt aan de weerstand en gezondheid en bovendien voor veel jongeren en jongvolwassenen een goede uitlaatklep is tijdens de huidige crisis en dat de doorgang van sport daarom zo veel als mogelijk doorgang moet vinden om zowel gezondheids- als financiële problemen op lange termijn te voorkomen?
Ja, sport kan een belangrijke bijdrage leveren aan de weerstand en gezondheid van jongeren en jongvolwassenen. Ik vind het dan ook belangrijk dat zij, zo lang als de omstandigheden het toelaten, kunnen blijven sporten. De manier waarop zij kunnen sporten, is afhankelijk van de noodzakelijke maatregelen om de verspreiding van het coronavirus terug te dringen.
Waarop baseert u het besluit om competities binnen de topsport stil te leggen, terwijl die van de Eredivisie doorgang kunnen vinden?1
Deze maatregel is onderdeel van een pakket aan coronamaatregelen en bedoeld om het aantal sociale contacten te minimaliseren en het aantal reisbewegingen te beperken. Daarom zijn alle competities stilgelegd, ongeacht het niveau. Voor het betaald voetbal is een uitzondering gemaakt.
Hoe verhoudt het aantal opgelopen besmettingen in de topsport zich tot het totaal aantal besmettingen? Hoe verhouden deze cijfers zich tot die van andere Europese landen waar topsportcompetities doorgang vinden?
Ik heb zelf geen inzicht in het precieze aantal besmettingen in de topsport. Navraag bij NOC*NSF en KNVB geeft als indicatie dat het van 1 t/m 27 oktober over minder dan 100 besmettingen gaat. Het totaal aantal besmettingen in Nederland lag in oktober (peildatum 27 oktober) op bijna 195.000. Daarbij moeten we er ook rekening mee houden dat de cijfers niet precies vergelijkbaar zijn. In de topsport wordt vaker getest en hebben de sporters veelal geen klachten, terwijl in het algemeen in principe alleen wordt getest als mensen juist wel klachten hebben.
Ik heb geen gegevens over besmettingen bij topsporters in andere Europese landen.
Deelt u de mening dat hier sprake is van discriminatie en dat alle topsporters net zo veel besmettingsgevaar lopen als voetballers in de Eredivisie? Zo ja, waarom wordt er dan onderscheid gemaakt? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Als de hoeveelheid reisbewegingen reden is voor dit onderscheid tussen de Eredivisie en andere takken binnen de topsport, waarom wordt er dan niet ingezet op enkel een verbod van publiek zodat alle topsportcompetities op het hoogste niveau doorgang kunnen blijven vinden?
Het verbod op het spelen met publiek was al van kracht. Helaas heeft de verdere toename in het aantal coronabesmettingen ertoe geleid dat op vele fronten extra maatregelen nodig waren. Het beperken van het aantal reisbewegingen is hier één van. Het stopzetten van de alle sportcompetities levert een belangrijke bijdrage aan het verminderen van het aantal reisbewegingen.
Bent u bereid mogelijkheden te verkennen waarmee topsportcompetities op het hoogste niveau doorgang kunnen blijven vinden in deze fase? Hoe kan dit opgenomen worden in de routekaart?
In deze fase is dat niet mogelijk. Wel ben ik in overleg met de topsportsector om te bezien hoe en wanneer de topsportcompetities kunnen herstarten, op basis van de routekaart2.
Het bericht dat NOS-medewerkers bedreigd worden |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u het met de mening eens dat het zeer zorgwekkend en onacceptabel is dat de NOS geen logo’s meer wil op hun satellietwagens vanwege de vele bedreigingen?1
Ja. Ik deel de mening dat het zeer zorgwekkend en onacceptabel is dat de NOS het nodig vindt om dergelijke maatregelen te nemen zodat medewerkers veilig hun werk kunnen doen. In onze democratische samenleving moet de pers haar werk in vrijheid en veiligheid kunnen doen. Daar hoort nadrukkelijk niet bij dat journalisten en ondersteunend technisch personeel hun werk onder bedreiging, intimidatie en/of geweld uitoefenen.
Is er contact geweest met de stuurgroep agressie en geweld tegen journalisten over deze kwestie?
Vanuit zowel het Ministerie van OCW als het Ministerie van JenV is er ambtelijk contact geweest met respectievelijk de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ)/PersVeilig en politie/Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast is er vanuit het Ministerie van OCW ook contact gelegd met de NOS, evenals vanuit PersVeilig (het project van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten).
Is er voldoende handhavingscapaciteit bij de politie om de veiligheid van de medewerkers van de NOS te kunnen waarborgen?
Wanneer journalisten te maken krijgen met agressie en geweld dat leidt tot een onveilige situatie en de maatregelen door de journalist zelf en de werkgever niet voldoende zijn om hier weerstand aan te bieden, zal de politie ter plaatse komen om op te treden tegen de agressie en het geweld.
Hoe beoordeelt u dat de bedreigingen tegen journalisten eerder toe lijken te nemen dan af lijken te nemen? Klopt dit? Hoeveel meldingen zijn er? Wat gaat u hierop ondernemen?
In de Persvrijheidsmonitor 2019, die jaarlijks wordt gedaan in opdracht van het Persvrijheidsfonds, valt te lezen dat media in 2019 te maken kregen met incidenten op het gebied van veiligheid, bronbescherming, beschuldigingen en privacy en vrijheid van nieuwsgaring.2 Volgens de monitor zijn er in 2019 in totaal 39 meldingen binnengekomen bij het meldpunt van PersVeilig.3 Hierbij ging het in 25 gevallen om bedreigingen en 8 keer om fysiek geweld. In 13 gevallen hebben journalisten hiervan aangifte gedaan.
In 2020 zijn er tot nu toe 72 meldingen binnengekomen bij PersVeilig. Hierbij ging het in 46 gevallen om bedreiging en in 15 gevallen om fysiek geweld.4 In 27 gevallen hebben journalisten aangifte gedaan.
De cijfers lijken aan te tonen dat er een stijging in het aantal meldingen is. Hierbij moet de kanttekening geplaatst worden dat er vanaf april 2019 meldingen konden worden gedaan bij PersVeilig. Hiermee zijn de cijfers tussen beide jaren dan ook niet een op een te vergelijken. PersVeilig schat in dat het aantal niet-gemelde bedreigingen in beide jaren naar alle waarschijnlijkheid hoger ligt.
Het feit dat journalisten PersVeilig weten te vinden, toont het belang van dit project aan. Ik zie dit belang ook en besteed dan ook een deel van de regeerakkoordmiddelen voor onderzoeksjournalistiek aan het versterken van de positie van journalisten tegen agressie en geweld. De middelen komen onder andere ten goede aan PersVeilig.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg media?
Ja.