De kritiek op peperdure advocaten van politieagenten en de onderbetaling van sociaal advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van RTL nieuws over de 1,3 miljoen euro die de politie aan advocaatkosten heeft betaald in één zaak?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Als een politieambtenaar als gevolg van de uitoefening van zijn of haar werk aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht, dan heeft de werkgever op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie de plicht op om een tegemoetkoming te geven voor rechtskundige hulp. Daarnaast maakt dit deel uit van goed werkgeverschap. Het in het artikel genoemde bedrag betreft de kosten van rechtsbijstand die is verleend aan in totaal 26 politieambtenaren in complexe procedures die over een totale periode van ca. 3 jaar hebben plaatsgevonden.
Klopt het dat de declaratie van het advocatenkantoor Sjöcrona-Van Stigt bij de politie voor juridische hulp aan agenten in deze zaak 1.309.380,96 euro bedroeg? Is dat nu het totale bedrag in deze zaak, en zo niet, wat is dat dan wel? Wat vindt u van zo’n declaratie, beschouwt u die als marktconform en noodzakelijk? Kunt u uiteenzetten hoe dat bedrag tot stand is gekomen?
Het genoemde bedrag gaat om een tegemoetkoming voor de rechtskundige hulp aan politieagenten in de periode van juni 2015 tot mei 2018. De hoogte van de declaratie wordt zoals gezegd verklaard door de omvang en complexiteit van de zaak en het grote aantal politiemensen dat erbij betrokken was.
De gehanteerde tarieven zijn gebruikelijk in de markt. Aan de rechtskundige hulp van dergelijke zaken worden bijzondere eisen gesteld. De ingezette advocaten maken deel uit van een door de politie samengestelde advocatenpoule van strafrechtadvocaten die getraind zijn in de finesses van het politievak.
De advocaten uit de poule hebben in het verleden, bij de toenmalige korpsen, veel ervaring opgedaan in het verlenen van rechtsbijstand aan politieambtenaren die wegens een geweldsaanwending tijdens de dienstuitoefening in een strafrechtelijke procedure terecht kwamen.
Overigens mogen agenten zelf kiezen of ze een advocaat uit de poule inzetten of niet.
Vooropgesteld dat politieagenten, die verdachte zijn in het kader van de werkzaamheden tijdens hun diensten, recht hebben op goede verdediging op kosten van de Staat, deelt u ten principale wel de mening dat exorbitante uurtarieven van commercieel werkende advocaten niet door de belastingbetaler betaald hoeven te worden?
Artikel 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) schrijft voor dat politieambtenaren recht hebben op een tegemoetkoming van de kosten voor rechtsbijstand indien de ambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht. De Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie bevat regels over het toekennen van deze vergoeding. De gehanteerde uurtarieven zijn zoals voormeld marktconform.
Wat waren de gedeclareerde uurtarieven in deze zaak vanuit dit advocatenkantoor? Bent u nu bereid dit openbaar te maken, in tegenstelling tot de beantwoording van eerdere Kamervragen hierover en in lijn met de motie Van Nispen?2 3
De politie heeft vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap een advocatenpoule beschikbaar die politieambtenaren kunnen bijstaan. Deze advocaten uit de advocatenpoule die politieambtenaren bijstaan, zijn door opleiding, ervaring en betrokkenheid specialist op het gebied van ondersteuning van politieambtenaren.
Openbaarmaking van gegevens mag achterwege blijven voor zover het belang niet opweegt tegen het belang van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen danwel derden; artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de Wob. Ook de Raad van State is van oordeel dat deze informatie op deze genoemde grond mag worden geweigerd.
Waarom heeft het eigenlijk zo lang geduurd voor hier enige openheid over is en zijn dit soort WOB-verzoeken van RTL nieuws, Kamervragen en moties nodig om dit soort informatie te krijgen? Hoe kan het dat zelfs geprocedeerd is om openheid te voorkomen, tot aan de Raad van State, wat heeft dat eigenlijk wel niet gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het gedeclareerde uurtarief in deze zaak redelijk, marktconform, en noodzakelijk om de gewenste kwaliteit te krijgen? Zo ja, bent u dan ook bereid sociaal advocaten dergelijke tarieven te gaan betalen? Zo niet, waarom is deze gang van zaken dan geaccepteerd?
Commerciële advocatentarieven worden bepaald door de markt. Kortgezegd is dat vraag en aanbod en het bijzondere specialisme.
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand voorziet in een subsidie aan advocaten en mediators voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald vastgesteld tarief conform het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden.
De rechtsbijstand die de overheid in casu afneemt is geen subsidie. De overheid is daarbij in dezelfde positie als iemand die niet in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand en een betalende cliënt, en dus afhankelijk van de marktconforme tarieven.
Wat is uw reactie op de kritiek op deze torenhoge rekening?4
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat deze extreme tarieven in geen verhouding staan tot de vergoedingen die de Staat betaalt in de sociaal advocatuur, de rechtshulp voor mensen die dat ook hard nodig hebben, die al zoveel jaar ernstig onder druk staat?
Nederland behoort tot de top in Europa met een budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand van € 400 mln. Per hoofd van de bevolking geeft Nederland twee keer zoveel meer uit dan België en drie keer zoveel meer dan Duitsland. Het huidige stelsel is niet klaar voor de toekomst. Het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand is ingesteld met het doel om het stelsel toekomstbestendig en duurzamer te maken zodat deelnemende advocaten een hogere beloning voor de te verrichte werkzaamheden ontvangen. Dit toekomstbestendig en duurzamer maken is de primaire taak van de overheid. Zoals ook vermeld in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Nispen (SP) over de dwang op commerciële advocatuur om gesubsidieerde rechtsbijstand te gaan verlenen doen we daarbij ook een beroep op commerciële advocatenkantoren om vanuit hun maatschappelijke ondernemerschap en gelet op de grote verschillen met de sociale advocatuur, iets te betekenen voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.9 Het verheugt ons dan ook dat de NOvA Walter Hendriksen als kwartiermaker heeft aangesteld om meer structuur aan te brengen in de gefragmenteerde initiatieven op dit gebied en dit verder te ontwikkelen.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de overheid voor haar eigen mensen oneindig budget uittrekt, die er voor andere verdachten en slachtoffers niet is, waardoor dit rechtsongelijkheid oplevert?
Er zijn binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen richtlijnen vastgesteld omtrent de (maximale) hoogte van het tarief voor advocaatkosten dat vergoed wordt in voorkomende zaken; de hoogte van de tegemoetkoming aan de medewerker wordt vastgesteld naar redelijkheid en billijkheid. Indien aan medewerkers een vergoeding wordt verleend voor de inhuur van rechtsbijstand is dat meestal onderdeel van een (vaststellings-)overeenkomst tussen medewerker en werkgever. Voor het toekennen van de vergoeding is geen tariefplafond vastgesteld omdat, anders dan bij rechtsbijstandsverzekeraars, deze situaties zich beperkt voordoen en de hoogte van de vergoeding een individuele weging vraagt.
Voorts kunnen sectorspecifieke regelingen van toepassing zijn, zoals artikel 69a Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) voor politieambtenaren. Hierin is geregeld dat indien een politieambtenaar in de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt, het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent.
Voor zover de rechterlijke macht zich er al over heeft uitgesproken, is geoordeeld dat de gemaakte kosten als redelijk en billijk zijn aan te merken. Daarbij heeft de rechter expliciet overwogen dat «gelet op de aard, omvang en mate van juridische complexiteit (.) de kosten van rechtsbijstand naar het oordeel van de rechtbank niet bovenmatig of onredelijk [zijn].»
Doordat de overheid zelf een betalende cliënt is én ook als goed werkgever moet optreden, ontstaan er verschillen in de positie van rechtzoekenden. Dat is overigens ook aan de orde bij andere cliënten die de commerciële tarieven verschuldigd zijn.
Hoe kunt u uitleggen dat het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand ernstig tekortschiet en er geprotesteerd en gestaakt moest worden om een redelijke vergoeding voor sociaal advocaten af te dwingen, hetgeen nog steeds niet is gerealiseerd, en dat aan de andere krant de geldkraan onbeperkt openstaat voor commerciële advocatenkantoren op kosten van de Staat?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in ieder geval bereid per direct sociaal advocaten eindelijk een redelijke vergoeding te betalen, conform de conclusies van de commissie Van der Meer, om deze nu al grote rechtsongelijkheid te verminderen? Zo niet, waarom niet?
Met de commissie-Van der Meer delen wij de constatering dat de vergoedingen onder druk staan. Het opvolgen van de conclusies (scenario 1) van de commissie Van der Meer betekent een structurele investering van € 154 miljoen, voor 2021. Wij zijn ervan overtuigd dat met de stelselvernieuwing binnen het budgettaire kader hogere vergoedingen mogelijk zijn. In 2019 is geconstateerd dat het dermate knelde dat er in een overbrugging voorzien moest worden. Voor 2020 en voor 2021 is daarom extra geld (voor beide jaren € 36,5 mln.) beschikbaar gesteld.
Ook wenden we, zoals is aangekondigd in de vierde voortgangsrapportage rechtsbijstand, de onderuitputting van € 19 mln. uit het rechtsbijstandsbudget aan om nu al de vergoedingen op het gebied van het personen- en familierecht te verhogen, zoals uw Kamer per brief van 8 april jl. is bericht.10
Eventuele registratie homoseksualiteit bij Defensie |
|
Vera Bergkamp (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is er bij Defensie altijd een prettige en veilige werkomgeving voor LHBTI’ers en hoe wordt deze door deze groep zelf ervaren? In hoeverre is er sprake van discriminatie en/of gepest worden?1
Voordat inhoudelijk op deze vragen wordt ingegaan, hecht ik er belang aan te melden dat het belangrijk is dat iedereen in Nederland altijd en overal zichtbaar zichzelf moet kunnen zijn. Zo ook bij Defensie. Voor racisme, discriminatie en uitsluiting is géén ruimte. Defensie wil een organisatie zijn waarin iedereen gelijkwaardig en met respect wordt behandeld, ongeacht huidskleur, seksuele voorkeur, geslacht, leeftijd en religie.
Het streven van Defensie om diversiteit binnen de organisatie verder te vergroten en een inclusieve organisatie te zijn, heeft o.a. in 2018 geleid tot het opstellen en uitvoeren van een beleidsplan Diversiteit en Inclusiviteit (D&I). Hierover bent u op 11 oktober 2018 geïnformeerd (Kamerbrief 35 000 X, nr. 12). U wordt tweemaal per jaar op de hoogte gehouden van de vorderingen op het gebied van D&I middels de personeelsrapportage. Een diverse en inclusieve organisatie betekent dat eenieder zich welkom en gewaardeerd voelt en dat men elkaar kan en durft aan te spreken op gedrag. Echter, net als in de rest van de samenleving komt uitsluiting en discriminatie helaas soms ook binnen Defensie voor. Dit gedrag wordt niet getolereerd en hiertegen wordt streng opgetreden.
De rapporten van het Sociaal Cultureel Planbureau over de beleving en waardering van diversiteit en inclusiviteit d.d. 13 januari 2017 en het rapport van de commissie Giebels d.d. 15 oktober 2018 over de sociale veiligheid binnen Defensie lieten zien dat er nog werk aan de winkel is. Daarom dat het plan van aanpak sociale veiligheid, uitgewerkt naar aanleiding van het rapport van de commissie Giebels, is opgesteld samen met de Defensie onderdelen. De implementatie hiervan loopt op dit moment. Daarnaast ben ik blij met de verschillende netwerken binnen de organisatie, waaronder de Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht (SHK). Deze netwerkorganisaties geven gevraagd en ongevraagd advies over onderwerpen zoals discriminatie en pesten.
Bent u bekend met het bericht dat in Groot-Brittannië militairen, die vanwege hun seksuele gerichtheid uit de krijgsmacht zijn gezet, nu hun medailles terug krijgen?2
Ja
In hoeverre zijn er ook in Nederland militairen uit de krijgsmacht gezet of geweerd vanwege hun seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken?
Tot 1974 kon iemand met een homoseksuele gerichtheid worden geweerd, doordat in het Militair Keuringsreglement een homoseksuele gerichtheid als een vorm van «abnormaal gerichte seksualiteit» werd gezien en daarmee als een ziekte werd aangemerkt. In die gevallen werd de beoordeling S5 afgegeven bij de keuring voor de dienstplicht. Hiermee werd iemand in feite afgekeurd.
Na 1974 stond Nederland homoseksuele mannen wel toe binnen de Krijgsmacht. Nederland was daarmee één van de eerste landen wereldwijd die hierin op juridisch gronden voorzag. Vanaf dit moment zijn er vooralsnog geen gevallen naar voren gekomen waarin militairen uit de Krijgsmacht zijn gezet of geweerd op grond van seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken. Dit geldt voor zowel dienstplichtige als beroepsmilitairen. Er loopt op dit moment vanuit het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) een verkennend onderzoek naar de positie van homoseksuelen in de Krijgsmacht in de periode 1974–1987. Hoewel dit onderzoek nog niet is voltooid zijn ook hierin dergelijke situaties vooralsnog niet naar voren gekomen.
Nadat in 1974 homoseksuele mannen werden toegelaten binnen de Krijgsmacht kon iemand die gekeurd werd voor de dienstplicht zelf aangeven bij de keuring of hij op basis van zijn seksuele gerichtheid problemen zou verwachten bij het vervullen van de dienstplicht. Ook kon de keuringsarts een inschatting maken of iemand opgewassen was tegen de destijds bestaande harde defensiecultuur. Als één van deze zaken het geval was, kon iemand buitengewoon dienstplichtig worden verklaard met de beoordeling S3. Hierdoor werd hij niet opgeroepen voor werkelijke dienst. In de terugkoppeling naar de gekeurde personen werd alleen aangegeven of iemand geschikt, ongeschikt of tijdelijk ongeschikt was. De aantekening S3/S5 werd niet bekend gesteld naar de gekeurde personen. De scores van de keuring en redenen hiervoor waren alleen voor intern gebruik Defensie en werden na 6 maanden vernietigd.
Als er mensen uit de krijgsmacht zijn gezet, hebben zij hierbij dan ook hun medailles en of rang moeten inleveren? Zo ja, bent u bereid om deze personen eerherstel aan te bieden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre klopt het dat in Nederland een zogenaamde «S5 aantekening» werd afgegeven als een persoon bij de keuring voor de dienstplicht aangaf LHBTI te zijn?3
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is men gestopt met het afgeven van deze aantekening of op andere wijze registreren van de seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken van militairen?
Vanaf 1974 werd homoseksuele mannen toegestaan hun dienstplicht te vervullen. De afkeuring, op basis van de beoordeling S5, werd vanaf 1974 dus niet langer om deze reden afgegeven. Registratie van seksuele gerichtheid, genderidentiteit of genderexpressie vindt binnen Defensie niet plaats en heeft ook niet plaatsgevonden.
Op welke wijze is deze «S5 aantekening» geregistreerd en zijn deze registraties bewaard en gedeeld met andere overheidsinstanties?
De S5 registratie maakte deel uit van het keuringsrapport van de dienstplichtkeuring. De rapporten van alle jongemannen die zijn afgewezen zijn vernietigd conform de geldende regelgeving. De standaardprocedure was dat alleen degenen die in dienst kwamen een personeelsdossier opbouwden. Deze dossiers zijn alleen voor intern gebruik.
Zo ja, houden deze registraties op enige wijze verband met de zogenaamde «homolijsten» die door gemeenten werden bijgehouden en waar momenteel een onderzoek naar wordt uitgevoerd?4
Van een S5 registratie was alleen sprake bij de keuring voor de dienstplicht en niet bij andere functies. Er is geen verband met de manier waarop gemeenten of andere overheden lijsten bijhielden.
Op dit moment wordt onderzocht hoe de overheid omging met homoseksualiteit vanuit haar rol als werkgever. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het Verwey Jonker Instituut in opdracht van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hierbij is Defensie niet meegenomen. De oplevering hiervan wordt op 31 maart aanstaande verwacht.
Op welke wijze had deze «S5 aantekening» gevolgen voor de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor andere functies bij Defensie, de overheid in het algemeen of overige werkgevers?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid nader te onderzoeken welke gevolgen de «S5 aantekening» heeft gehad voor mensen van de LHBTI-gemeenschap in de krijgsmacht of bij het Ministerie van Defensie, en dit zo mogelijk te betrekken bij het onderzoek naar de «homolijsten» waarnaar gerefereerd wordt in vraag 8?
Ik ben altijd bereid te kijken naar individuele gevallen, echter er blijkt vooralsnog geen aanleiding te zijn om hier grootschalig onderzoek naar te doen. Ik kijk echter uit naar de resultaten van het onderzoek van het NIMH en het Verwey Jonker Instituut en zal die, indien van toepassing, zeker betrekken bij het D&I-beleid van Defensie.
Bent u bereid de mogelijkheden tot eerherstel in dat onderzoek mee te nemen?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel ‘Klein experiment met poststemmen in Den Haag’ |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Klein experiment met poststemmen in Den Haag»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat in deze weliswaar kleine proef meerdere personen fouten maakten met het invullen van het briefstemformulier, waar zij dachten dat zij dat goed hadden gedaan?
In mijn antwoorden2 op de vragen van het TK-lid Özütok (GroenLinks) heb ik uiteengezet op welke wijze het Ministerie van BZK in november 2020 heeft laten toetsen of het voor kiezers van 70 jaar en ouder begrijpelijk is hoe het stemmen per brief gaat. Op basis van deze uitkomsten zijn er aanpassingen doorgevoerd op de stempluspas en de uitleg die de kiezer ontvangt bij zijn briefstembescheiden. Het rapport met de uitkomsten van deze focusgroepen heb ik op 12 januari jl.3 aan uw Kamer gezonden. Tevens heb ik in deze antwoorden uiteengezet hoe ik aankijk tegen de kleine proef die is gehouden door Steffie4. De uitleg die de kiezers van 70 jaar en ouder krijgen bij hun briefstembescheiden is erop gericht dat de kiezer alle stappen volgt, zodat zij hun briefstem op de correcte wijze uit brengen.
Ik memoreer dat uit de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19, die op 30 januari jl. in werking is getreden, volgt dat een niet ondertekende stempluspas geaccepteerd wordt door het briefstembureau.5 In artikel 11g vierde lid van deze wet is geregeld dat als het stembiljet los (dus niet in de briefstembiljetenveloppe) in de retourenveloppe zit, het briefstembiljet (zonder dat in te zien) door het briefstembureau in de stembus wordt gedeponeerd. Dit leidt dus niet tot terzijdelegging en ongeldigheid.
Wat wel kan leiden tot terzijdelegging van de retourenvelop is het vergeten om de stempluspas mee te sturen, of de stempluspas in de gesloten stembiljetenvelop te stoppen, of dat de ongeadresseerde briefstembiljetenvelop in de brievenbus wordt gestopt (in plaats van de geadresseerde retourenvelop). In die gevallen kan de kiesgerechtigdheid niet worden vastgesteld en/of het stemgeheim niet worden gewaarborgd. De informatie die aan kiezers wordt gegeven is erop gericht dat deze fouten niet worden gemaakt.
Omdat het briefstemmen voor personen van 70 jaar en ouder een nieuwe vorm van stemmen is, is er veel aandacht voor communicatie om uit te leggen hoe briefstemmen gaat. Naast de landelijke campagne gaat het onder meer om een radiocommercial, advertenties in landelijke, regionale en huis-aan-huisbladen, advertorials in magazines van ouderenbonden en in alle RTV-gidsen en via communicatiemiddelen die ter beschikking worden gesteld aan gemeenten en intermediairen zoals ouderenbonden. Specifiek voor verpleeg- en verzorgingshuizen is een mailing met informatie en communicatiemiddelen gemaakt, met het verzoek aan deze instellingen om dit te gebruiken in de voorlichting aan bewoners van 70 jaar en ouder. In alle communicatiemiddelen wordt verwezen naar de website elkestemtelt.nl en naar de telefoonlijn 0800-1351 waar kiezers van 70 jaar en ouder met vragen over briefstemmen terecht kunnen.
Kunt u begrijpen op welke onderdelen dit fout is gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zal er voorlichting worden gegeven over het op de juiste wijze invullen van een briefstembiljet aan de betreffende doelgroep?
Zie antwoord vraag 2.
Met welk percentage fout ingevulde formulieren houdt u rekening?
Zie antwoord vraag 2.
Welke tests zijn er uitgevoerd onder de groep potentiële gebruikers om de gebruiksvriendelijkheid en de begrijpelijkheid van de toelichting te testen?
Zie antwoord vraag 2.
Onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is de huidige stand van zaken wat betreft het vergoeden van slachtoffers van spoofing en de uitvoering van de motie-Van Nispen c.s?1
De motie-Van Nispen verzoekt de regering om met banken in gesprek te gaan met als doel de slachtoffers van bankfraude, zoals spoofing, te compenseren en als dat niet lukt, de Kamer zo spoedig mogelijk te laten weten hoe compensatie alsnog wettelijk afgedwongen kan worden. Daarnaast wordt de regering verzocht te rapporteren over de inspanningen om criminelen op te sporen en het misdaadgeld af te pakken.
Eind vorig jaar heb ik met de banken gesproken over de compensatie van de schade ten gevolge van deze vormen van fraude. De banken besloten toen om de schade door telefoonnummerspoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun bank. Hierover heb ik uw Kamer nader geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
De banken vergoeden de schade als gevolg van telefoonnummerspoofing als er aantoonbaar sprake is van misbruik van de naam of het telefoonnummer van de eigen bank en als het slachtoffer aangifte bij de politie heeft gedaan.
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aangegeven dat de totale schade als gevolg van phishing en telefoonnummerspoofing in het betalingsverkeer in 2020 € 39,5 miljoen bedroeg. In de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 was volgens de vier grootbanken (ABN AMRO, ING, Rabobank en Volksbank) sprake van 3508 gevallen van telefoonnummerspoofing. Deze banken hebben in 96% van alle voornoemde gevallen de schade vergoed. Een klein deel van deze gevallen, circa 0,44%, is niet vergoed, omdat er bijvoorbeeld sprake was van een valse melding of dat een klant niet mee wilde werken aan het onderzoek. Bij de overige gevallen is de beoordeling van de zaak nog niet afgerond.
Gelet op het maatschappelijke probleem van toegenomen gedigitaliseerde fraudevormen heb ik gezamenlijk met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat het voornemen om u in mei te informeren over een gezamenlijke aanpak van spoofing en gedigitaliseerde fraudevormen die daarmee mogelijk zijn. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 18 december 2020.3 Wij zijn in overleg met de banken en de telecomsector, aangezien dit probleem zowel burgers als het bedrijfsleven raakt, veel schade veroorzaakt en ook het vertrouwen in het betalingsverkeer kan ondermijnen.
In deze brief zal het kabinet ook ingaan op de inspanningen om criminelen op te sporen en misdaadgeld af te pakken, zoals is verzocht in het tweede deel van de motie-Van Nispen.
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer waarin u schreef over een afwegingskader coulancebeleid spoofingfraude?2
Ja.
Hoe staat het met de afspraak dat de banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken wanneer er sprake kan zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Uit de verstrekte cijfers van de NVB onder vraag 1 blijkt dat de banken de schade door spoofing in vrijwel alle gevallen hebben vergoed, tenzij er een duidelijke aanleiding was om dit niet te doen, bijvoorbeeld als betrokkene niet wilde meewerken aan het onderzoek. Zoals ik ook schreef in de eerdergenoemde brief van 18 december, is met de banken afgesproken dat zij gezamenlijk uitwerken wanneer er sprake is van grove nalatigheid bij spoofing, de zogeheten «toetsingscriteria» voor coulance bij spoofing. Om ook toekomstige gevallen van spoofing goed te kunnen beoordelen is het belangrijk dat de banken snel de definitie van de toetsingscriteria voor coulance vaststellen.
In mijn gesprekken met de banken in het kader van de toetsingscriteria zet ik mij niet alleen in voor zo snel mogelijk duidelijkheid over de invulling van de criteria, maar benadruk ik ook dat de criteria ruimhartig genoeg moeten zijn om de slachtoffers van spoofing tegemoet te komen. De NVB en de banken hebben aangegeven dit traject binnenkort af te ronden. Ik kom hierop terug in de aangekondigde brief van mei.
Ik merk hierbij op dat bij de toetsingscriteria sprake zal zijn van zogenoemde minimumcriteria. Dit in verband met mededingingsregelgeving. Individuele banken kunnen dus ook ruimhartiger omgaan met deze toetsingscriteria, waardoor meer slachtoffers in aanmerking komen voor een vergoeding. Het kan dus zijn dat vergelijkbare gevallen niet op eenzelfde manier worden behandeld door verschillende banken. Zolang de criteria voldoende helder maken welke schade minimaal door banken wordt vergoed, vind ik het verdedigbaar dat banken in specifieke situaties ruimhartiger vergoeden dan afgesproken in de toetsingscriteria.
Klopt het dat er nog steeds geen overeenstemming bestaat onder banken over wat nu precies valt onder «grove nalatigheid» en dat het dus voor kan komen dat gelijke, dan wel vergelijkbare gevallen alsnog anders beoordeeld worden door verschillende banken? Zo ja, acht u dat wenselijk? Zo nee, wat is dan precies de definitie van «grove nalatigheid»?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid zich in te spannen om alsnog zo snel als mogelijk duidelijkheid te krijgen over wat banken nu precies verstaan onder «grove nalatigheid»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Bewoners op achterstand gezet in strijd tegen verbreding A27: ‘Hoort niet zo in een democratie’' |
|
Cem Laçin (SP), Eva van Esch (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Bewoners op achterstand gezet in strijd tegen verbreding A27: «Hoort niet zo in een democratie»« van RTV-Utrecht en de Zembla-uitzending: «De strijd over asfalt?»
Ja.
Klopt het dat het besluit over de verbreding van de A27 is genomen zonder een actuele verkeersprognose met daarin het veel grotere aandeel thuiswerken en/of een scenario met minder grote economische groei?
Tegen het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht is beroep aangetekend. Omdat de beroepsprocedure nog loopt, kan ik richting uw Kamer niet op de inhoud van het besluit ingaan.
Wat is de waarde van de oude stikstofberekeningen voor dit trajectbesluit in het licht van de ViA15-uitspraak van de Raad van State (20 januari 2021) en de bevindingen van de commissie Hordijk?
Zie antwoord op vraag 2.
Is er een inhoudelijke of politieke reden waarom niet alle onderzoeken zijn gedeeld met de Commissie voor de milieueffectrapportage (m.e.r.)?
Er is advies gevraagd over het MER bij de Structuurvisie met het voorkeursbesluit en het MER bij het Ontwerp Tracébesluit. Na vaststellen van het Tracèbesluit (TB) in 2016 werd bij de voorbereidingen van de aanleg van het project meer inzicht verkregen in de concrete technische uitwerking van de verdiepte ligging op de A27. Daarom is specifiek voor dit onderwerp bij de aanvulling op het MER een advies aan de Commissie gevraagd. Deze en overige aanbevelingen van de commissie zijn verwerkt in de definitieve versie van het MER en TB.
Hoe kunnen belanghebbenden zoals omwonenden en milieuorganisaties de rechtmatigheid van het besluit onderzoeken zonder een volledig advies van de Commissie voor de m.e.r.?
De Commissie m.e.r. heeft de afgelopen jaren diverse keren over het MER en de actualisaties daarvan geadviseerd. Het MER, de Actualisatie MER, de gerelateerde onderzoeken en de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. zijn openbaar beschikbaar via https://platformparticipatie.nl/ringutrecht/default.aspx en de website van het project www.a27a12ringutrecht.nl.
Als de rechter zich moet uitspreken over dit project, op basis van welke onderzoeken en data zou dat dan moeten? Die van de omwonenden en milieuorganisaties?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe schat u uw kansen in, als de omwonenden en milieuorganisaties de enige zijn die geactualiseerde onderzoeken opvoeren met betrekking tot stikstofuitstoot en verkeersontwikkelingen?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe denkt u dat een rechter de technisch complexe onderzoeken bij het tracébesluit moet duiden, zonder de onafhankelijke expertise van de Commissie voor de m.e.r.?
Zie antwoord op vraag 2 en 5.
Hoe denkt u de A (alternatieve oplossing) van de ADC-toets te onderbouwen nu u niet heeft gekeken naar bijvoorbeeld meer thuiswerken of een kilometerheffing om files te bestrijden? Hoe denkt u de D (dwingend algemeen groot belang) van de ADC-toets te onderbouwen nu de files niet meer groeien doordat mensen uit zichzelf blijvend meer thuiswerken en de nieuwste lage WLO-scenario’s (Welvaart en Leefomgeving) een krimp van het autoverkeer verwachten? Hoe denkt u de C (compenserende maatregelen) van de ADC-toets te realiseren, als een gelijkwaardige vervangende boom 200 jaar moet groeien? Wat gebeurt er als de ADC-toets wordt afgewezen?
Zie antwoord op vraag 2.
Als u geen toets van de Commissie voor de m.e.r. wenst voor het hele project, waarom dan überhaupt nog een milieueffectrapport? Ziet u meerwaarde voor het project in een milieueffectrapport of beschouwt u het slechts als een verplicht nummer?
Een milieueffectrapport wordt opgesteld om de verwachte milieueffecten van een project in kaart te brengen, met daarbij ook de bijbehorende mitigerende en/of compenserende maatregelen. Op deze manier kunnen negatieve effecten worden voorkomen, of gecompenseerd. De Commissie voor de m.e.r. toetst de kwaliteit van het milieueffectrapport en speelt zo een belangrijke rol. Daarom is een geactualiseerd MER op een aantal specifieke onderdelen ter advisering voorgelegd aan de Commissie. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 4 heeft de Commissie voor de m.e.r. eerder in de procedure meerdere malen advies uitgebracht wat ook heeft geleid tot aanpassing van de milieueffectrapportage en gerelateerde stukken.
Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Ketting, voormalig voorzitter van de Commissie voor de m.e.r. dat de Crisis- en herstelwet op gespannen voet staat met het beleid om te decentraliseren?
In de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is geregeld dat decentrale overheden geen beroep kunnen instellen tegen besluiten van de centrale overheid als deze besluiten niet tot hen zijn gericht. Deze inperking van het beroepsrecht van decentrale overheden is in 2010 in de Chw opgenomen, omdat veel ontwikkelingen bij beroepen stokten. Ook past een gang naar de rechter minder goed in de onderlinge verhoudingen tussen overheden. De inperking van het beroepsrecht geldt overigens uitsluitend voor besluiten die zijn genomen in het kader van projecten die zijn genoemd of omschreven in de bijlagen I en II bij de Chw. De Chw bepaalt niet wat centraal of decentraal wordt geregeld in dit land.
Hoort dit zo in een democratie?
De procedure tot het nemen van het tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht is zorgvuldig en volgens de met de Tweede Kamer afgestemde kaders doorlopen. In 2014 is de voorkeursvariant met instemming van de Tweede Kamer vastgesteld. De parlementaire commissie Schoof heeft geconcludeerd dat een uitgebreid en zorgvuldig proces is doorlopen in aanloop naar het vaststellen van de voorkeursvariant voor de Ring Utrecht. Vervolgens is binnen de kaders van de gekozen voorkeursvariant een tracébesluit uitgewerkt. Belanghebbenden hebben tot 13 januari tegen het besluit beroep kunnen aantekenen bij de Raad van State.
De misstanden rondom de ontwikkeling van het nieuwe RIVM-gebouw |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf opdracht heeft gegeven om een zeer trillingsgevoelig gebouw, namelijk het hoofdgebouw van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), te bouwen naast één van de drukste snelwegen (A27 bij Utrecht) en pal langs een trambaan? Zo ja, op welke wijze zijn hierbij de hoge veiligheidseisen die zulke gebouwen met zich meebrengen, meegenomen in het besluit voor deze locatie?
Het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport en het Rijksvastgoedbedrijf hebben samen de opdracht gegeven voor de nieuwbouw van het RIVM en CBG aan de Helsinkilaan in Utrecht. In de outputspecificatie (Programma van Eisen) is, naast de eisen op het gebied van veiligheid voor de laboratoriumruimten, een trillingseis opgenomen om te zorgen dat de werkzaamheden met gevoelige apparatuur niet worden verstoord. Deskundigen van advies- en ingenieursbureaus Arcadis en Movares gaven in de periode 2012–2013 aan dat het op deze locatie mogelijk is een gebouw te realiseren dat aan de trillingseis voldoet. In de aanbesteding van deze nieuwbouw is dit onderwerp eveneens uitgebreid aan de orde geweest.
In hoeverre denkt u dat Nederland – met het oog op COVID-19 en eventueel toekomstige pandemieën – in de toekomst een eigen biosafety level (BSL) level 4-laboratorium nodig zal hebben?
Voor het overgrote deel van de ziekteverwekkers, inclusief COVID-19, is een BSL 3 laboratorium voldoende. Indien er, bij hoge uitzondering, een BSL 4 laboratorium nodig zou zijn, is hiervoor voldoende capaciteit in omringende landen. Tevens zijn er standaardafspraken gemaakt met Duitsland over BSL 4 capaciteit. COVID-19 verandert niets aan de noodzaak voor BSL 4 capaciteit.
Kan er in de toekomst toch een BSL level 4-laboratorium worden bijgebouwd bij het huidige gebouw op Utrecht Science Park? Zo nee, wat moet dan volgens u de oplossing zijn, aangezien de conclusie inmiddels is getrokken dat het inefficiënt zou zijn om op meerdere plekken laboratoria te bouwen?
Ja. In het gebouw op het Utrecht Science Park is een laboratorium aanwezig dat opgewaardeerd kan worden naar BSL level 4 niveau.
Klopt het dat de kosten voor de bouw van het nieuwe RIVM-gebouw op € 267 miljoen zijn geraamd? Zo nee, wat zijn op dit moment de verwachte totale kosten?
Ja, het genoemde geraamde bedrag klopt.
Hoeveel wordt op jaarlijkse basis – rekening houdende met het feit dat het hoofdkantoor van het RIVM en het CBG naar verwachting drie jaar te laat wordt opgeleverd en het prijspeil inmiddels fors is gestegen – door Nederland betaald aan Bilthoven Biologics in verband met de huur van het huidige complex?
In 2020 is € 6.198.423 huur betaald aan Poonawalla Science Park, de eigenaar van de panden die het RIVM huurt. De huur wordt jaarlijks verhoogd conform het prijsindexcijfer CPI reeks alle huishoudens. In 2021 worden meer vierkante meters gehuurd en is het huurbedrag € 6.669.580. Er is overigens geen sprake van dubbele huisvestingskosten. De vergoeding voor de nieuwbouw in Utrecht vangt pas aan nadat het nieuwe pand in gebruik is genomen.
Is het waar dat Nederland vanwege de vertraging van drie jaar ten minste drie maal € 9,1 miljoen (totaal € 27,3 miljoen) extra dient te betalen aan Bilthoven Biologics en dit als tegenvaller dient te registreren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of de thans verwachte oplevering in het najaar van 2021 wel met zekerheid wordt gehaald? Zo nee, wat is dan de nieuw verwachte opleverdatum?
Nee. De Kamer wordt middels een brief separaat geïnformeerd over de nieuwe opleverdatum.
Klopt het dat twee van de drie gecontracteerde bouwmaatschappijen, namelijk Heijmans en Hurks, reeds voor aanvang van de bouw met ruzie zijn vertrokken wegens het niet kunnen starten met de bouw, omdat er door het Rijksvastgoedbedrijf geen aanvangscertificaat kon worden afgegeven vanwege het niet kunnen voldoen aan de trillingsvereisten?
Het klopt dat er door het Rijksvastgoedbedrijf in 2015 in eerste instantie geen aanvangscertificaat kon worden afgegeven vanwege het niet kunnen voldoen aan de trillingsvereisten. Het consortium heeft het Rijksvastgoedbedrijf niet geïnformeerd over de reden waarom twee van de drie bouwbedrijven besloten hebben het consortium te verlaten.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf de opdracht heeft gegeven aan het bouwconsortium, namelijk Strukton, Heijmans en Hurks, die door een second opinion van het bedrijf Arup al snel ontdekten dat het oorspronkelijke ontwerp van dit consortium voor het nieuwe hoofdgebouw van het RIVM en CBG absoluut niet aan de vereiste trillingsvereisten zou voldoen?
Het Rijksvastgoedbedrijf gunde het project in juli 2014 aan het consortium van Strukton, Hurks en Heijmans. De bouw kan starten nadat het Rijksvastgoedbedrijf het zogenoemde aanvangscertificaat (AC) verstrekt. Dit certificaat bevestigt dat het consortium het ontwerp voldoende kwalitatief heeft uitgewerkt en dat aan de gestelde eisen wordt voldaan om de nieuwe huisvesting van RIVM en CBG te kunnen bouwen. In november 2015, ruim één jaar later, werd bij de toetsing van het uitwerkings- en realisatieplan duidelijk dat niet werd voldaan aan de trillingseis en dat het AC daarom op dat moment niet kon worden verstrekt.
Heeft de Nederlandse staat zich volgens u aan alle wettelijke regels rondom aanbesteding gehouden, ook nadat twee van de drie bouwmaatschappijen zijn vertrokken en er reeds voor de bouw begon, grote tekorten aan het ontwerp van de huidige overgebleven aannemer (Strukton) zijn vastgesteld?
Ja. De Nederlandse staat heeft zich gehouden aan de wettelijke aanbestedingsregels.
Vindt u niet dat Nederland, bij het tijdig ontdekken van deze gebreken en het overblijven van slechts een derde van het oorspronkelijke bouwconsortium, opnieuw een aanbestedingsronde had moeten organiseren?
Nee. Voortzetting van de samenwerking was de beste optie gezien de diverse risico’s die zich zouden voordoen bij een nieuwe aanbestedingsronde.
Is het waar dat de bouw ruim een jaar heeft stilgelegen, teneinde nieuwe berekeningen uit te voeren met betrekking tot de vraag hoe het gebouw wél aan de trillingsvereisten zou kunnen voldoen?
Dit is juist. In 2016–2017 heeft de bouw omwille van de uitwerking van de trillingsvereisten ruim een jaar stilgelegen.
Klopt het dat, teneinde aan de trillingsvereisten te voldoen, er extra materiaal – in de vorm van onder andere heipalen – ter waarde van € 21 miljoen benodigd is, welke kosten voor 40% door de Nederlandse staat worden gedragen?
Op 30 juni 2017 heeft een Commissie van Deskundigen, in lijn met het contract tussen de Staat en het consortium, een bindend advies gegeven over de financiële gevolgen van de trillingenproblematiek. De Commissie oordeelde dat de trillingenproblematiek dermate complex was, dat deze voor het bouwconsortium en de Nederlandse Staat niet te voorzien was en dat een deel van de financiële gevolgen, een percentage van 40%, voor rekening van de Nederlandse Staat kwam. Dit resulteerde in een bedrag van € 36,5 miljoen. Het bedrag is opgebouwd uit de directe kosten voor de mitigerende maatregelen, waaronder de kosten voor de funderingspalen en de funderingsplaat, de vertragingskosten organisatie, de prijsontwikkeling van het investeringsdeel en de inflatiecorrectie. Deze meerkosten t.a.v. de trillingenproblematiek zijn vanwege financiële meevallers door een lager rentepercentage en een langere afschrijvingstermijn binnen de begroting opgevangen.
Zijn bij u, naast de meerkosten voor het materiaal ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan, nog meer materiële tegenvallers bekend geworden? Zo ja, kunt u deze kosten specificeren?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat de Nederlandse staat eveneens heeft ingestemd om een deel, namelijk € 5 miljoen van de in totaal beraamde € 25 miljoen, te betalen voor het meerwerk van het personeel?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoeveel meerkosten in totaal zijn gemaakt? Kunt u deze kosten specificeren?
De totale meerkosten zijn nog niet bekend, omdat het project nog niet is afgerond.
Kunt u garanderen dat, gezien dit enorm complexe bouwproces en uitzonderlijk stroeve verloop van dit project, het later opgeleverde gebouw aan alle trillings-en veiligheidsvereisten voldoet en het oorspronkelijk beoogde gebruik bij aanvang van het project, in de vorm van een nieuw hoofdkantoor voor het RIVM en CBG plus BSL 1,2 en 3 laboratoria, mogelijk is?
Ja. Het RIVM en RVB geven aan dat een belangrijke eis voor de laboratoria is dat conform het Validatiemasterplan (VMP) gewerkt moet zijn. In dit plan zijn de procedures, procesafspraken en toetsmomenten vastgelegd voor het doorlopen van het ontwerp- en het realisatieproces van de laboratoria. Doel van het VMP is om er voor zorg te dragen dat de laboratoria en de daaraan gerelateerde technische installaties en laboratorium apparatuur en processen zullen voldoen aan de gestelde eisen en de wettelijke eisen m.b.t. biologische en radiologische veiligheid en beveiliging en aantoonbaar goed en veilig functioneren.
Het ontwerp van het gebouw is door externe partijen doorgerekend op het trillingenrisico. Aanvullend is een borgingsplan gemaakt om specifiek op dit onderdeel aan te tonen dat gebouwd is conform het ontwerp. Als het gebouw wordt gerealiseerd conform het goedgekeurde ontwerp (waarop strikt wordt toegezien), zou het aan de trillingseisen moeten voldoen. Mocht dit zeer onverwacht niet het geval zijn, dan kunnen beheersmaatregelen worden genomen die het beoogde gebruik van het gebouw niet in de weg staan. Een voorbeeld hiervan is de aanschaf van trillingvrije laboratoriumtafels
Bent u nog steeds van mening dat het verstandig is om een gebouw met zulke strenge eisen te plaatsen in één van de dichtstbevolkte gebieden van Europa en pal naast een snelweg en trambaan?
Ja. Het RIVM staat als kennisinstituut midden in de maatschappij en zoekt actief kennisuitwisseling op met wetenschap en bedrijfsleven. De locatie op het Utrecht Science Park in Utrecht biedt voor deze kennisuitwisseling ideale omstandigheden. Tegelijkertijd moeten de laboratoria de onderzoeksactiviteiten optimaal ondersteunen. Vandaar de voorkeur van het RIVM voor deze locatie. Met de juiste maatregelen is het goed mogelijk om op deze locatie een gebouw te realiseren dat aan de trillingseisen voldoet.
Het onterecht terugvorderen van toeslagen van zelfstandigen |
|
Bart Snels (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Duizenden zelfstandigen in de kou na fout Belastingdienst»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het pijnlijke gegeven dat mogelijk 10 tot 15 duizend zelfstandigen in de financiële problemen zijn gekomen door administratieve fouten van de Belastingdienst?
Hoewel ik het zeer betreur dat mensen in de financiële problemen zijn gekomen, wil ik vooropstellen dat hier geen sprake is geweest van administratieve fouten van Belastingdienst/Toeslagen. Het probleem was hier een ongelukkig effect van wet- en regelgeving.
Gemeenten kunnen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) aan ondernemers die in financiële problemen zijn geraakt die het voortbestaan van hun bedrijf bedreigen een lening verstrekken. Als na afloop van het boekjaar blijkt dat het ondernemersresultaat onder het niveau van de bijstandsnorm zit, wordt deze lening door gemeenten in een later jaar omgezet in een gift. Deze gift werd tot 2017 tot het fiscale inkomen van de ondernemer gerekend. Door de omzetting van de lening in een gift, werd het fiscale inkomen in het jaar van de omzetting hoger en daarmee ook het toetsingsinkomen voor de toeslagen in dat jaar, omdat dit toetsingsinkomen gekoppeld is aan het fiscale inkomen. Voor een onbekend aantal ondernemers heeft dit geleid tot terugvordering van toeslagen. Het is niet bekend hoeveel ondernemers exact zijn getroffen, omdat gemeenten de omzetting van een lening naar een gift niet op persoonsniveau hebben geregistreerd en de Belastingdienst/Toeslagen niet kan achterhalen in welke gevallen er sprake is geweest van een hoger toetsingsinkomen als gevolg hiervan. Een hoger inkomen van betrokkenen in het jaar waarover toeslagen zijn teruggevorderd hoeft niet uitsluitend te komen door het «inkomen op papier». Daardoor is achteraf niet goed te herleiden bij wie deze omzetting tot verlies van toeslagen heeft geleid. Volgens inschattingen gemeenten ging het om circa 1.000 tot 1.500 ondernemers per jaar. Op basis van realisatiecijfers van de eerdere compensatieregeling over 2014–2016, zou het echter eerder om een geringer aantal gaan, namelijk circa 400 Bbz-gerechtigden per jaar.
Met ingang van 2017 is de wet- en regelgeving aangepast door middel van de «eindheffing», waardoor de omzetting van een lening naar een gift niet meer gerekend werd tot het fiscale inkomen van de ondernemer en dus ook niet meer doorwerkte naar het toetsingsinkomen voor de toeslagen.
Hoe kan het dat dit probleem al sinds 2010 bekend was maar het tot 2017 duurde voordat er vanuit de Belastingdienst überhaupt enige actie ten aanzien van het stopzetten van de administratieve fout ondernomen werd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, betreft het hier geen administratieve fout van de Belastingdienst/Toeslagen, maar vergde het corrigeren van de onwenselijke uitkomst van de wet een wijziging in wet- en regelgeving. Deze wijziging is uiteindelijk pas met ingang van 2017 tot stand gekomen nadat de Nationale ombudsman eind 2014 had opgeroepen hiervoor een oplossing te vinden. Omdat het probleem veroorzaakt werd door een (ongelukkige) samenloop van wet- en regelgeving en meerdere departementen en uitvoeringsinstanties betrokken moesten worden bij het vinden van een oplossing, heeft het de nodige tijd gekost om daar overeenstemming over te bereiken. Omdat de structurele oplossing zo lang op zich liet wachten en niet met terugwerkende kracht kon worden toegepast is voor de jaren 2014 tot en met 2016 later een wettelijke compensatieregeling gekomen die inhield dat het recht op toeslag voor die jaren op verzoek van de betreffende ondernemer opnieuw werd vastgesteld op basis van een (lager) toetsingsinkomen waarin het «papieren inkomen» buiten beschouwing werd gelaten.
Bij ons is verder bekend dat gemeenten een deel van de (ex)ondernemers die gevolgen hebben ervaren van de Bbz-problematiek al eerder hebben gecompenseerd door middel van de bijzondere bijstand.
Welke acties zijn er binnen de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën tussen 2010 en 2014 ondernomen om de aard en omvang van de problematiek met de leenbijstand boven tafel te krijgen?
Als gevolg van klachten en hardheidsclausuleverzoeken van zelfstandigen was het bestaan van dit probleem bekend bij het Ministerie van Financiën, het Ministerie van SZW, de Belastingdienst en de Belastingdienst/Toeslagen. Op de klachten is onder andere gereageerd door middel van uitleg van de geldende wet- en regelgeving, waarvan ik achteraf vind dat deze ongelukkig uitwerkte.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, registreerden gemeenten niet bij wie de lening is omgezet in een gift, waardoor de omvang lastig vast te stellen was en kon de Belastingdienst/Toeslagen dat niet uit de systemen achterhalen. Gemeenten hebben de inschatting gemaakt dat het om 1000 tot 1500 gevallen per jaar kon gaan. Het is niet bekend of in al deze gevallen het hogere toetsingsinkomen ook gevolgen heeft gehad voor het recht op toeslagen, dit is afhankelijk van het totale toetsingsinkomen.
Vindt u dat burgers die hier voor 2014 door in de problemen kwamen, net zo hard geschaad zijn als burgers die hier van 2014 tot 2016 door in de problemen kwamen? Zo ja, waarom is er destijds voor gekozen enkel voor de laatstgenoemde groep slachtoffers een compensatieregeling in te stellen? Hoe verhoudt zich dit volgens u tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
Ik denk inderdaad dat ondernemers voor 2014 net zoveel problemen hebben ondervonden als gevolg van de uitwerking van de Bbz-systematiek als in de jaren tussen 2014 en 2016. Omdat de Nationale ombudsman in 2014 de oproep had gedaan om de problemen structureel op te lossen en deze oplossing er pas in 2017 gekomen is, is een compensatieregeling getroffen. Dit was mede naar aanleiding van een motie van de Kamer2, die de regering verzocht de ondernemers vanaf 2014 te compenseren. Met de keuze voor het (begin)jaar 2014 is dus uitvoering gegeven aan de wil van de Kamer. De betreffende compensatieregeling is opgenomen in het Belastingplan 2019 en in deze wet afgebakend tot de toeslagjaren 2014 tot en met 2016. Daarmee is ervoor gekozen om de compensatieregeling regeling te beperken tot de toeslagjaren die verstreken waren sinds de oproep van de Nationale ombudsman. De compensatieregeling maakte het mogelijk dat ondernemers zich tot 1 januari 2020 voor dit doel konden melden bij de Belastingdienst/Toeslagen. Per saldo betekende dat dat ondernemers hiervoor een jaar de tijd hadden. Om zoveel mogelijk mensen te bereiken is de compensatieregeling via het Belastingplan 2020 met zes maanden verlengd naar aanleiding van een amendement van het lid Omtzigt3.
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Indien het antwoord daarop ja is, dient tevens te worden gekeken op welke wijze dat dan mogelijk zou zijn. Vanwege de complexiteit van de materie en het feit dat het hier gaat om gevallen die erg ver in het verleden liggen, vergt een zorgvuldig onderzoek naar de eventuele compensatiemogelijkheden tijd. De overige toeslagdepartementen (VWS en BZK) zijn daar vanwege de doorwerking naar de toeslagen als zodanig nauw bij betrokken, daarnaast zijn de Belastingdienst/Toeslagen, de VNG en de gemeenten hierbij aangesloten. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd.
Zijn er vanaf 2010 momenten geweest in dit vraagstuk dat verzoeken om openheid in ambtelijke stukken die ten grondslag lagen aan relevante besluitvorming, zijn geweigerd, bijvoorbeeld met een verwijzing naar het gegeven dat het om persoonlijke beleidsopvattingen zou gaan? Zo ja, welke momenten zijn dit en hoe kijkt u hier achteraf op terug?
Op dit moment is dit mij niet bekend.
Momenteel wordt, naar aanleiding van een vraag van het lid Omtzigt, gekeken naar alle schriftelijke documenten over de leenbijstand vanaf het jaar 2006. Deze stukken zullen zo spoedig mogelijk naar de Kamer worden verzonden. Hierbij zullen ook de schriftelijke documenten worden verstrekt vanaf 2010 die ten grondslag lagen aan relevante besluitvorming, zolang die schriftelijke documenten bewindslieden (Minister van Financiën, Staatssecretaris van Financiën, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en topambtenaren (de secretaris-generaal en plaatsvervangend secretaris-generaal Financiën, de directeur-generaal belastingen, de directeur-generaal fiscale zaken, de secretaris-generaal en plaatsvervangend secretaris-generaal SZW en de directeur-generaal sociale zekerheid) hebben bereikt.
Deelt u de mening dat er veel parallellen zijn tussen het kinderopvangtoeslagschandaal, waarin grote bedragen onterecht teruggevorderd werden en de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag terecht geconstateerd heeft dat compensatie te laat op gang kwam, en de wijze waarop de Belastingdienst ook hier onterecht duizenden burgers raakt en het vervolgens laat afweten als het op snelle en volledige compensatie aankomt? Wat leren we daarvan?
Ik deel uw mening in die zin dat ik enkele parallellen zie, maar er zijn zeker ook grote verschillen. Een belangrijk onderscheid tussen de problemen met de kinderopvangtoeslag en de problemen met de Bbz-regeling is dat bij de Bbz-regeling geen sprake is geweest van vooringenomen handelen van de Belastingdienst of een doorgeslagen fraudejacht. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in deze casus wet- en regelgeving op een juiste wijze uitgevoerd. Daarnaast zijn de bedragen waar het hier om gaat over het algemeen – gelukkig – een stuk lager dan bij de kinderopvangtoeslagaffaire. Wel kan men achteraf stellen dat de doorwerking van het Bbz naar het toetsingsinkomen en als gevolg daar van de uitvoering door Belastingdienst/Toeslagen onwenselijke gevolgen heeft gehad voor een onbekend aantal ondernemers. Ook is er overeenkomst in die zin dat het signaal hierover pas laat is opgepakt en dat de structurele oplossing en de compensatieregeling mede daardoor ook pas laat tot stand zijn gekomen. Het kabinet zet zich in om signalen vanuit de praktijk beter en eerder op te pakken, zodat situaties waarin mensen door hardheden in beleid of uitvoering in de knel komen eerder worden opgelost.
Hoe verklaart u dat van de 3.000 tot 4.500 gedupeerden die in aanmerking kwamen voor de compensatieregeling, slechts 1.169 slachtoffers daadwerkelijk compensatie ontvangen hebben? En dat slechts een klein deel van het begrootte bedrag voor de compensatieregeling daadwerkelijk is uitgegeven? Wat is hier misgegaan?
Een precieze verklaring heb ik niet. Het aantal van 3.000 tot 4.500 gedupeerden over de jaren 2014–2016 is gebaseerd op de eerdergenoemde schatting van gemeenten. Van de specifieke groep die te maken kreeg met terugvordering van toeslagen als gevolg van het «papieren inkomen» was geen registratie aanwezig, helaas kunnen we deze registratie ook niet alsnog maken. Bekend is dat een aantal gemeenten deze ondernemers destijds hebben ondersteund via de bijzondere bijstand. Een aantal gemeenten hebben zelf aangegeven dat zij dit hebben gedaan, maar precieze (cijfermatige) informatie over het aantal gemeenten die dat hebben gedaan en om hoeveel gevallen dat gaat is niet beschikbaar. Daarnaast heeft de omzetting van een lening in een gift mogelijk niet in alle gevallen geleid tot (hoge) terugvordering van toeslagen, omdat de doorwerking in het toetsingsinkomen daarvoor niet groot genoeg was. Bovendien hoeft een hoger inkomen van betrokkene in het jaar waarover toeslagen zijn teruggevorderd niet uitsluitend te komen door het «papieren inkomen». Een reële mogelijkheid is dan ook dat het aantal gedupeerden een stuk lager is dan in eerste instantie werd geschat.
Welke acties hebben u en uw voorganger sinds oktober 2018 genomen om zoveel mogelijk slachtoffers binnen de compensatieregeling te bereiken?
Om gebruik te kunnen maken van de compensatieregeling dienden gedupeerden zichzelf te melden. Op diverse manieren is gepoogd de regeling duidelijk kenbaar te maken bij mogelijk gedupeerden. De regeling is onder de aandacht gebracht op de website van de BD Toeslagen. Daarnaast is de regeling via gemeenten, onder meer via hun websites en gemeentepagina’s in huis-aan-huiskranten, en via de kanalen van de Nationale ombudsman, onder de aandacht gebracht. Het Ministerie van SZW heeft gemeenten in de tweede helft van 2019 via de Verzamelbrief en via «Schouders eronder» geattendeerd op de tijdelijke regeling. Het Ministerie van SZW heeft ondernemersorganisaties als VNO NCW/MKB, ONL, PZO gevraagd een persbericht over de regeling te verspreiden onder ondernemers. VNG en Divosa hebben tezelfdertijd op hun website aandacht gevraagd voor de regeling; het Ministerie van Financiën heeft aandacht gevraagd voor de regeling in het Uitvoeringspanel van gemeenten en bij intermediairdagen. Ook Platform Stimulansz heeft aandacht gevraagd voor de regeling. Verder is de regeling, om zoveel mogelijk mensen te bereiken, via het Belastingplan 2020 met zes maanden verlengd naar aanleiding van een amendement van het lid Omtzigt4.
Wat is uw reactie op de vaststelling in het Volkskrantartikel dat de Belastingdienst «nauwelijks moeite deed» de mensen te vinden die recht hadden op compensatie? Hoe verklaart u dat de Belastingdienst serieus moeite heeft gedaan al deze mensen te vinden als in totaal slechts een kwart van de slachtoffers bereikt is?
Daar ben ik het niet mee eens. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 8 en vraag 9.
Bent u bereid in naam van de Belastingdienst uw excuses aan te bieden voor het leed dat slachtoffers hier aangedaan is? En voor het feit dat de Belastingdienst moedwillig in gebreke is gebleven daar waar het de compensatie aangaat? Waarom wel of niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 betreft het hier geen fout van de Belastingdienst. Ook is de Belastingdienst/Toeslagen niet in gebreke gebleven. Ik zie daarom geen aanleiding excuses aan te bieden namens de Belastingdienst/Toeslagen.
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
Waarom verwijst u in een reactie in het genoemde Volkskrant-artikel naar gemeenten en de bijzondere bijstand zonder te weten hoeveel mensen voor welk deel van de schuld gecompenseerd zijn? Is de Belastingdienst niet zelf verantwoordelijk voor het oplossen van door haarzelf gecreëerde problemen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, registreerden gemeenten niet bij wie de lening is omgezet in een gift, waardoor de omvang lastig vast te stellen was. Dat kon de Belastingdienst/Toeslagen ook niet in de systemen achterhalen. Daarnaast is bekend dat een aantal gemeenten gedupeerden hebben gecompenseerd door middel van de bijzondere bijstand.
Het probleem ontstond doordat bij het Bbz geen rekening was gehouden met de doorwerking naar het toetsingsinkomen voor de toeslagen. Hoewel ik de situatie waarin mensen zijn geraakt betreur, vloeiden de terugvorderingen tot 2017 voort uit een juiste toepassing van de wet- en regelgeving.
Hoe komt het dat er geen inzicht is in hoeveel mensen in welke mate gecompenseerd zijn via de bijzondere bijstand? Waarom wordt daar genoegen mee genomen?
De bijzondere bijstand is financieel en beleidsmatig gedecentraliseerd naar gemeenten. Bovendien komt in de statistiek voor de bijzondere bijstand de bedoelde compensatie als aparte registratiecategorie niet voor. Dit laatste hangt samen met het incidentele en onvoorziene karakter van deze compensatie.
Zijn er op enig moment binnen dit vraagstuk dossiers vernietigd die nu het uitzoekwerk en eventuele verdere compensatie in de weg staat? Is de vernietiging van deze dossiers volgens de wet of niet? Kunt u garanderen dat geen van de dossiers van de betrokken slachtoffers vernietigd wordt?
Zoals bij u bekend zijn er door de Belastingdienst/Toeslagen bijna 9000 beroepsdossiers vernietigd voordat de bewaartermijn hiervan was verstreken. We kunnen niet met zekerheid zeggen of er een overlap is tussen deze dossiers en de gevraagde informatie. Dit is uitgebreid gedocumenteerd in onder andere het rapport van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed.
Momenteel worden er bij de Belastingdienst/Toeslagen geen dossiers vernietigd ongeacht of de bewaartermijn is verstreken of niet. Op enig moment zal dit moratorium worden opgeheven, maar het is nog niet bekend in welke omvang dit gaat gebeuren. De huidige bewaartermijn is 12 jaar na beëindiging van de toeslag.
Bij mij is niet bekend dat gemeenten inzake deze problematiek dossiers vernietigd hebben. Ik wijs er wel op dat gemeenten dossiers op grond van de Archiefwet en de AVG niet oneindig mogen bewaren. Dit betekent in principe dat gegevens na 10 jaar niet meer bewaard worden, behalve in lopende dossiers. Ook is niet bekend wie de (ex)ondernemers die hierdoor in de problemen zijn gekomen zijn en of zij reeds bijzondere bijstand hebben gekregen. Ik kan daarom niet garanderen dat dossiers van die (ex)ondernemers altijd (volledig) beschikbaar zijn.
Op welke momenten en op welke manier heeft u zich er persoonlijk voor hard gemaakt dat er meer slachtoffers bereikt zouden worden? Welke concrete veranderingen zijn hierdoor in gang gezet? Wat zijn hier de effecten van geweest? Hoe kijkt u hier nu op terug?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 9.
Welke ambtelijke adviezen hebben u en uw voorganger sinds oktober 2018 ontvangen over het vraagstuk of er wel of niet meer slachtoffers bereikt zouden moeten worden? Welke besluiten zijn op basis van deze adviezen genomen? Mochten deze bestaan, kunt u deze adviezen dan aan de Kamer sturen?
Momenteel wordt, naar aanleiding van een vraag van het lid Omtzigt, gekeken naar alle schriftelijke documenten over de leenbijstand vanaf het jaar 2006. Deze stukken zullen zo spoedig mogelijk naar de Kamer worden verzonden. Bij deze stukken zullen ook de ambtelijke adviezen vanaf oktober 2018 naar uw Kamer worden verzonden.
Waarom is de compensatieregeling in januari 2020 beëindigd? Hoe is dat besluit genomen? Was er op dat moment tevredenheid over het in termen van de gerealiseerde compensatie bereikte resultaat? Waarom wel of niet? Waaruit blijkt dat?
De compensatieregeling voor de jaren 2014–2016 die was opgenomen in het Belastingplan 2019 maakte het mogelijk dat ondernemers zich tot 1 januari 2020 voor dit doel konden melden bij de Belastingdienst/Toeslagen. Per saldo betekende dat dat ondernemers hiervoor een jaar de tijd hadden. Om zoveel mogelijk mensen te bereiken is de compensatieregeling via het Belastingplan 2020 met zes maanden verlengd naar aanleiding van een amendement van het lid Omtzigt5.
Wat is er met het niet-bestede deel van de 17 miljoen euro die vrijgemaakt was voor de compensatieregeling, gedaan?
In begrotingen van de toeslagendepartementen was bij opstellen van de compensatieregeling rekening gehouden met in totaal circa 15 mln. euro extra nabetalingen aan toeslagen (daarnaast circa 2 mln. euro uitvoeringskosten bij de Belastingdienst).
Dit was een onzekere raming, op grond van een inschatting welk deel van de Bbz-populatie mogelijk met terugvorderingen kon zijn geconfronteerd en voor welk gemiddeld bedrag. Van deze specifieke deelgroep was geen rechtstreekse registratie aan de voorkant aanwezig. Uiteindelijk is op grond van uitvoeringsinformatie gebleken dat de uitgaven op circa 3 mln. euro zijn uitgekomen. Het verschil met de raming is meegelopen in het totaalbeeld van mee- en tegenvallers, zoals te doen gebruikelijk bij open-einde (uitkerings)regelingen. Dit betekent dat de lager dan verwachte uitgaven worden weggestreept tegen tegenvallers elders op de begroting (conform de begrotingsregels).
Waarop zijn uw schattingen gebaseerd dat door administratieve fouten ten aanzien van toeslagen en de leenbijstand 10 tot 15 duizend slachtoffers zijn gemaakt? Welke stappen gaat u zetten om tot de bodem uit te zoeken hoeveel slachtoffers er in totaal precies gemaakt zijn, en welke burgers hier precies door geraakt zijn? Wat is op dit punt de tijdlijn? Op welke manier bent u van plan de Kamer over de voortgang te informeren?
Jaarlijks kregen gemiddeld zo’n 4.100 mensen een Bbz-uitkering. Volgens de grove schatting destijds van de gemeenten zijn tot 1 januari 2017 ongeveer 1.000 tot 1.500 gevallen per jaar geconfronteerd met het probleem van het «papieren inkomen». Op basis van realisatiecijfers van de eerdere compensatieregeling over 2014–2016, wordt duidelijk dat in totaal 1.169 ondernemers zich hebben gemeld voor compensatie, dat zijn circa 400 Bbz-gerechtigden per jaar. Een reële mogelijkheid is dan ook dat het aantal gedupeerden een stuk lager is dan in eerste instantie werd geschat.
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
Heeft u een overzicht van hoeveel mensen precies buiten de boot zijn gevallen door de beperkte focus (enkel 2014–2016) van de compensatieregeling? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om dit tot op de bodem uit te zoeken? Hoe gaat u de Kamer over de voortgang informeren?
Ik verwijs u hiervoor graag naar de antwoorden op vraag 8 en vraag 19.
Deelt u de mening dat het niet meer dan rechtvaardig is als slachtoffers van voor 2014 alsnog gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich alsnog voor deze compensatie hard te maken?
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
Deelt u de mening dat, als u tot compensatie over gaat, het bedrag van schadevergoeding niet enkel zou moeten bestaan uit de schade zelf, maar ook uit een aantal opslagen, zoals gebruikelijk in de compensatieregeling bij het kinderopvangtoeslagschandaal?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 21 bezie ik samen met de Minister van SZW of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
Wat is op dit moment en in de nabije toekomst de organisatorische ruimte binnen de Belastingdienst om bovengenoemde zaken tot op de bodem uit te zoeken en meer mensen te compenseren, gegeven de op andere terreinen aangekondigde herstelacties, de operatie van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) en bijvoorbeeld het noodspoor e-commerce? Welke randvoorwaarden zijn nodig voor een degelijke uitvoering en hoe kunnen deze geschapen worden? Welke acties gaat u daartoe ondernemen?
De organisatorische ruimte bij de Dienst Toeslagen is beperkt. Dit heeft enerzijds te maken met de lopende uitvoering van Herstel Toeslagen en anderzijds met diverse maatregelen die de komende jaren nog worden geïmplementeerd, onder meer als gevolg van de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen. De ruimte voor nieuwe maatregelingen en hersteloperaties is daarom beperkt.
Belangrijke randvoorwaarden kunnen worden gecreëerd door nieuwe maatregelen goed te toetsen op uitvoerbaarheid en door signalen tijdig te onderkennen en op te volgen. Hiervoor wil ik aansluiten bij de aanbevelingen van de Commissie Bosman.
Het bericht ‘Ook ING stopt met inning coronasteun uit VS’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ook ING stopt met inning coronasteun uit VS»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Lodders en Van der Linde over de Trumpcheques2?
Ja.
Klopt het dat Amerikaanse Nederlanders die (1) belastingplichtig zijn in de VS, een (2) pensioen of (3) uitkering ontvangen uit de VS een coronasteuncheque hebben ontvangen van de Amerikaanse overheid van 600 dollar (voor individuen) en 1.200 dollar (voor partners)? Klopt het dat de regering-Biden ook nadenkt over een «Bidencheque» (van waarschijnlijk maximaal 1.400 dollar)?
Over het algemeen geldt dat alle Amerikaanse staatsburgers, permanente inwoners en kwalificerende ingezeten vreemdelingen met een geldig sofinummer (US TIN/SSN) in aanmerking komen voor een coronasteuncheque (hierna stimulus cheque). Hieronder vallen zowel Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit als expats en Nederlanders met een Green Card.
De Amerikaanse overheid heeft tot nu toe twee rondes aan steun uitgekeerd op basis van het inkomen dat deze personen hebben ontvangen in 2018 of 2019, afhankelijk van het moment waarop belastingbetalers hun aangifte over 2019 hebben ingediend. Ook kunnen personen die pensioen ontvangen of begunstigden van sociale zekerheid en ontvangers van aanvullende zekerheidsinkomsten, die geen belasting betalen, een stimulus cheque hebben ontvangen.
In de tabel hieronder wordt een overzicht gegeven van de hoogte van de stimulus cheque die personen hebben ontvangen per ronde van uitgifte en afhankelijk van de hoogte van het inkomen. Daarnaast komen ouders met kinderen onder de 17 jaar in aanmerking voor een aanvullende betaling. Deze «child tax credit» bedraagt 500 dollar per kwalificerend kind (bloedverwant, aanverwant of geadopteerd). Graag verwijs ik voor meer informatie, over het ontvangen van een stimulus cheque en de uitzonderingen hierop, naar de website van de IRS (Amerikaanse belastingdienst).
Stimulus cheque ronde 1
Stimulus cheque ronde 2
Alleenstaande belastingplichtigen met een maximaal jaarinkomen van $ 75.000
1.200 dollar1
600 dollar1
Partners met een jaarinkomen tot maximaal 150.000 dollar
2.400 dollar2
1.200 dollar2
Eén van partners werkzaam met jaarinkomen tot maximaal 112.500 dollar
2.400 dollar3
1.200 dollar3
Dit bedrag wordt verminderd met 5% per 100 dollar dat het inkomen van 75.000 dollar overschrijdt, met een maximaal inkomen van 99.000 dollar.
Dit bedrag wordt verminderd met 5% per 100 dollar dat het inkomen van 150.000 dollar overschrijdt met een maximaal inkomen van 198.000 dollar.
Dit bedrag wordt verminderd met 5% per 100 dollar dat het inkomen van 112.500 dollar overschrijdt, met een maximaal inkomen van 136.500 dollar.
Ik heb begrepen dat er inderdaad een voorstel ligt van de Biden-regering om een stimulus cheque van 1.400 dollar per individu uit te keren. Voor deze uitgifte zouden dezelfde voorwaarden gelden zoals hierboven genoemd. Deze derde ronde zal zijn gebaseerd op de belastingaangifte over 2019 of 2020, afhankelijk van wanneer de aangifte is ingediend. Ik heb begrepen dat het verschil met de eerdere twee rondes zou zijn dat de betalingen worden uitgekeerd aan elk individueel persoon in een huishouden, ongeachte de leeftijd van deze persoon.
Deelt u de mening dat de wereld zich in een bijzonder zware tijd bevindt gezien de grote schade die de coronacrisis op zowel gezondheids- als op economisch vlak aanricht? Deelt u de mening dat de coronasteuncheques uit een aanzienlijk bedrag bestaan en dat de coronasteuncheques een welkome aanvulling kunnen zijn voor Amerikaanse Nederlanders in deze moeilijke periode? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat Nederland én de rest van de wereld zich in een zware tijd bevinden, zowel in gezondheids- als op economisch vlak. Om die reden heeft het kabinet met omvangrijke steunpakketten alles op alles gezet om banen en inkomens in deze zware tijd zoveel mogelijk op peil te houden. Dit heeft de impact van de coronacrisis voor veel mensen gedempt. Daarnaast heeft het een belangrijke bijdrage geleverd aan het feit dat het met faillissementen en de toename van werkloosheid vooralsnog meevalt op macroniveau. Dat neemt niet weg dat ik me in deze zware tijd goed kan voorstellen dat stimulus cheques een welkome aanvulling kunnen zijn voor mensen die hiervoor in aanmerking komen.
Bent u werkelijk van mening dat Amerikaanse Nederlanders de cheque dan maar «moeten retourneren aan de IRS» zoals u aangaf tijdens het algemeen overleg FATCA op 11 februari 2021, nu ook ING is gestopt met het verzilveren van cheques en Amerikaanse Nederlanders hun ontvangen coronasteuncheques vanaf 1 januari 2021 bij geen enkele Nederlandse grootbank meer kunnen verzilveren? Moeten Amerikaanse Nederlanders die recht hebben op honderden euro’s vanwege uitvoeringstechnische problemen in Nederland dit geld dus maar «weggooien»? Deelt u de mening dat meer daadkracht en doorzettingsvermogen van de Minister van Financiën gewenst is? Kunt u hierop reflecteren?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen3 schreef, ontvangen alleen personen die niet over een Amerikaanse bankrekening beschikken een stimulus cheque van de IRS. Tijdens het algemeen overleg FATCA op 10 februari jl. heb ik aan willen geven dat deze personen een herstelbetaling aan kunnen vragen (Recovery Rebate Credit) wanneer zij hun Amerikaanse belastingaangifte over 2020 indienen. De herstelbetaling is bedoeld voor personen die geen of een niet volledige stimulus-cheque hebben ontvangen. Het verschil kan terug worden gevorderd in de belastingaangifte (Form 1040) 2020 in de vorm van een hogere belastingteruggave dan wel lagere aanslag. Op de website van de IRS staat echter dat zij alleen geld stort op een aan de VS gelieerde bankrekening. Voor het uitbetalen van een belastingteruggave hanteert de IRS ongeveer dezelfde regels als voor het uitbetalen van de stimulus cheques.
Zoals ik heb toegezegd in de beantwoording op eerdere Kamervragen4 heb ik het probleem van het niet kunnen verzilveren van cheques onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse ambassade en gevraagd of en zo ja welke mogelijkheden er zijn om een cheque te verzilveren als dit bij een Nederlandse bank niet lukt. Er is meerdere malen bij de Amerikaanse ambassade in Nederland onder de aandacht gebracht dat personen de ontvangen stimulus cheque niet kunnen innen bij hun Nederlandse bank. De Amerikaanse ambassade in Nederland heeft aangeven geen andere mogelijkheid te zien om de cheque te innen als dit bij de eigen bank niet lukt. Zij hebben verwezen naar de website van IRS waarop is aangeven dat personen een herstelbetaling aan kunnen vragen (Recovery Rebate Credit) wanneer deze de Amerikaanse belastingaangifte over 2020 indient. Ik blijf in gesprek met de Amerikaanse ambassade over dit onderwerp. Graag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 7 voor de opties die personen hebben om de cheque te kunnen verzilveren.
Deelt u de zorgen om de manier waarop er met de belangen van de Accidental Americans in Nederland wordt omgegaan? Wat vindt u ervan dat Nederlanders die toevallig ook de Amerikaanse nationaliteit bezitten wél jaarlijks veel kosten maken omdat zij belastingplichtig zijn in de VS (het zure), maar niét de cheque kunnen verzilveren (het zoete)? Acht u dit rechtvaardig en uitlegbaar? Zo ja/nee, waarom wel/niet?
De afgelopen jaren heeft de (voormalig) Staatssecretaris zich ingezet om de problemen te verminderen die Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit ervaren. In Europees verband is en wordt er ingezet om tot een structurele oplossing te komen van een aantal problemen waar deze personen tegenaan lopen. Ook werkt het ministerie aan het verbeteren van de informatievoorziening voor Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit.
Het is begrijpelijk dat Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit de cheque die zij hebben ontvangen graag willen verzilveren. De groep personen die belastingaangifte heeft gedaan in de VS bestaat uit toeval-Amerikanen, maar ook uit expats en Nederlanders met een Greencard. Zoals ik in de beantwoording van vraag 4 en 6 aangeef kunnen deze mensen een herstelbetaling aanvragen wanneer zij de Amerikaanse belastingaangifte over 2020 indienen. Graag verwijs ik hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 7, waar ik inga op de andere mogelijkheden voor deze personen om de ontvangen cheque te verzilveren.
Herinnert u zich dat u in het algemeen overleg FATCA aangaf voor het Nederlande kabinet «niet het handelingsperspectief» te zien om tot een oplossing te komen zodat de Amerikaanse Nederlanders wel hun cheques kunnen verzilveren, naast nogmaals het overleg aan te gaan met de Amerikaanse Ambassade? Welke andere stappen heeft u de afgelopen tijd gezet om ervoor zorg te dragen dat deze duizenden Amerikaanse Nederlanders toch hun cheque kunnen verzilveren? Op welke manier heeft u aan deze duizenden Nederlanders laten zien op te komen voor hun belangen en er alles aan te doen om hun cheque in Nederland te kunnen verzilveren?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat onderstaande opties, waardoor Amerikaanse Nederlanders de cheque wel zouden kunnen verzilveren, omslachtig, onwenselijk en bovendien in sommige gevallen onmogelijk zijn?
Ik zal hieronder ingaan op de verschillende genoemde opties die personen hebben om de ontvangen stimulus cheque te innen. Hierbij zal ik ook aangeven of deze opties mijns inziens wel of niet mogelijk en/of omslachtig zijn.
Doorgeven IBAN-nummer aan de IRS
Als een persoon zijn/haar Amerikaanse bankgegevens heeft verstrekt aan de IRS, zal deze persoon een betaling ontvangen door middel van een directe storting. Als een persoon geen Amerikaanse rekening heeft, dan ontvangt deze persoon of een cheque of een opgeladen credit card (dit is een soort tegoedbon die alleen te gebruiken is in de VS). De IRS heeft besloten dat alleen Amerikaanse rekeningnummers voor een directe overboeking in aanmerking komen. De IRS maakt dus geen geld over naar een buitenlandse rekening. Dit is dus geen oplossing als een persoon geen Amerikaanse rekeningnummer heeft of geen Amerikaanse bankrekening wil openen.
Openen rekening in VS
Ik heb begrepen dat het over het algemeen inderdaad ingewikkeld is om een Amerikaanse rekening te openen. In veel gevallen zijn er additionele gebruikersvoorwaarden, waardoor het duur is om bij reguliere Amerikaanse banken een rekening te openen. Zo moeten bij veel banken extra jaarlijkse vergoedingen worden betaald als er geen reguliere (salaris) stortingen worden gedaan op de rekening. Een van de Nederlandse belangengroepen5 noemt op haar website wel aanvullende mogelijkheden voor personen om de cheques te kunnen verzilveren. Ik heb niet al de mogelijkheden die daar worden genoemd kunnen verifiëren.
Verzilveren over de grens
Over het algemeen geldt dat het gebruik van cheques ook in Duitsland en België de afgelopen jaren is afgenomen. Uit navraag blijkt dat personen in België bij tenminste vier grootbanken een stimulus cheque kunnen innen. Om de stimulus cheque te kunnen innen, moet een persoon wel klant worden bij deze specifieke bank. Ik kan mij voorstellen dat dit omslachtig is. Het is dus aan de personen die deze cheque hebben ontvangen om de afweging te maken of zij hiervoor een rekening bij een buitenlandse bank willen openen. Ik heb geen specifieke informatie over hoeveel banken in Duitsland de mogelijkheid bieden om een cheque te kunnen verzilveren. Ik verwacht dat personen die de cheque willen innen ook in Duitsland eerst een rekening moeten openen voordat een bank de cheque kan storten.
Endorsen cheque
In theorie is het mogelijk om de cheque, die een persoon heeft ontvangen, over te schrijven op de naam van een persoon woonachtig in de VS (endorsen). Op deze manier zou de cheque kunnen worden uitgekeerd en kan het bedrag worden overgemaakt. Hoewel deze optie theoretisch mogelijk zou zijn, is het inderdaad omslachtig en zitten er de nodige haken en ogen aan. Voor zover ik heb begrepen bestaat er in veel gevallen geen verplichting voor banken om een dergelijke cheque te accepteren. Bovendien verschilt het beleid om de cheque te innen per bank.
Herinnert u zich dat u schreef dat de vier grootbanken zijn gestopt met het verzilveren van cheques vanwege de kosten, de fraudegevoeligheid en het mogelijk ontbreken van een dekking van de cheque3? In hoeverre zijn dit legitieme redenen in relatie tot het verdwijnen van een basisdienst die een bank aanbiedt aan de klant? Kunt u reflecteren op de genoemde redenen in de wetenschap dat het grootste gedeelte van de kosten al wordt verhaald op de rekeninghouder en dat «fraudegevoeligheid» ook geldt voor girale boekingen, gezien de grote en noodzakelijke inzet op witwaspraktijken, maar dat banken hier niet zomaar mee stoppen?
In Nederland neemt het gebruik van cheques al jaren af. In 2001 bleek al dat er weinig gebruik werd gemaakt van cheques in Nederland en dat het gebruik van cheques een snel afnemende trend vertoonde.7 Cheques maakten bij de oprichting van het convenant pakket primaire betaaldiensten in 2001 (tegenwoordig het Convenant Basisbankrekening) dan ook geen deel uit van de lijst primaire betaaldiensten. De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven dat het proces van het verwerken van cheques arbeidsintensief is, dat de verwerkingskosten niet in verhouding staan tot de baten en dat er verschillende risico’s aan zijn verbonden. Volgens de Betaalverenging Nederland is er niet alleen een frauderisico, maar kan de cheque ook kwijtraken in het post-traject of kan de cheque niet voldoen aan de voorwaarden en/of kan de cheque niet gedekt zijn waardoor deze onbetaald retour terugkomt uit het buitenland. De Betaalvereniging Nederland adviseert daarom Nederlandse ontvangers van cheques om hun buitenlandse afnemers te vragen veiligere, snellere en kostenefficiëntere betaalmogelijkheden te gebruiken.
Over het algemeen geldt dat financiële instellingen zelf mogen bepalen welke betaaldiensten zij aan willen bieden, zolang zij daarvoor een vergunning hebben van De Nederlandse Bank (DNB). In de richtlijn betaalrekeningen wordt voorgeschreven welke diensten worden beschouwd als basisdiensten die banken aan consumenten met een basisbetaalrekening aan moeten bieden, voor zover een bank die diensten ook aanbiedt aan consumenten met een reguliere betaalrekening.8 Het kunnen verzilveren van cheques maakt hiervan geen onderdeel uit.
Volgens de Betaalvereniging Nederland is het een onjuiste veronderstelling dat het grootste gedeelte van de kosten voor het verwerken van cheques werd verhaald op de rekeninghouder. De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven dat bij de geruime tijd (fors) dalende volumes de tarifering van de verwerkte cheque steeds meer achterbleef bij de gemaakte kosten. Volgens hen zijn de daadwerkelijke verwerkingskosten nooit volledig doorberekend aan de particuliere- of zakelijke aanbieders van een cheque. Daarnaast kan er, mijns inziens, geen vergelijking worden gemaakt tussen het verzilveren van buitenlandse cheques en het ontvangen van girale overboekingen. Niet alleen uit oogpunt van fraude; het zoek raken in het post-traject en de over het algemeen veel hoge verwerkingskosten zijn duidelijk anders bij cheques. Bij een reguliere overboeking via een betaalrekening moet er sprake zijn van voldoende kredietruimte op de rekening van de betaler. In het geval van een cheque kan deze ook niet-gedekt zijn waardoor de betaling niet plaatsvindt.
Wie ziet erop toe dat de verschillende basisdiensten, waarvan mensen mogen verwachten dat banken die leveren, ook daadwerkelijk geleverd worden? Wat gebeurt er als banken diensten stopzetten en klanten voor wat betreft deze specifieke dienst verder nergens anders terecht kunnen? Welke middelen heeft u, of hebben de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB), om hier een vinger aan de pols te houden en om in te grijpen als er daadwerkelijk basisdiensten verdwijnen?
Over het algemeen geldt dat financiële instellingen zelf mogen bepalen welke betaaldiensten zij willen aanbieden, zolang zij daarvoor een vergunning hebben van DNB. Ook als een financiële instelling een vergunning heeft voor het verlenen van een bepaalde dienst, is deze financiële instelling niet verplicht om alle diensten waarvoor zij een vergunning heeft te verlenen. In de herziene richtlijn betaaldiensten (PSD2) is bepaald welke diensten vallen onder betaaldiensten in de zin van die richtlijn. De richtlijn schrijft voor dat voor het verlenen van die diensten een vergunning is vereist. Het verzilveren van cheques is daarin niet aangemerkt als betaaldienst. Ook in de richtlijn betaalrekeningen wordt voorgeschreven welke diensten worden beschouwd als basisdiensten die banken aan consumenten met een basisbetaalrekening moeten aanbieden, voor zover een bank die diensten ook aanbiedt aan consumenten met een reguliere betaalrekening.9 Het kunnen verzilveren van cheques wordt hierbij niet genoemd. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de naleving van de richtlijn betaalrekeningen. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft de wettelijke taak om de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Door haar toezicht, oversight (toezicht op instellingen die betaal- en effectentransacties faciliteren), haar eigen operationele rol in het betalingssysteem, haar chartale taak en haar rol in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) draagt DNB bij aan een veilig, efficiënt, betrouwbaar en toegankelijk betalingsverkeer.
Kunt u reflecteren op de passage van wederkerigheid zoals opgenomen in het FATCA-verdrag (artikel 6, lid 1): «De regering van de Verenigde Staten onderkent de noodzaak te bewerkstelligen dat op gelijk niveau wederzijds automatisch informatie kan worden uitgewisseld met Nederland. De regering van de Verenigde Staten heeft zich verplicht de transparantie verder te verbeteren en de betrekkingen met Nederland voor de uitwisseling te bevorderen door te streven naar het aannemen van regelgeving en het bevorderen en ondersteunen van relevante wetgeving teneinde wederzijdse automatische uitwisseling van informatie op gelijk niveau te bewerkstelligen»? Deelt u de mening dat van een gelijk niveau van informatie-uitwisseling tussen de VS en Nederland in zowel dit dossier als die rond de Accidental Americans geen sprake is geweest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
In 2015 ontving Nederland van de VS ruim 40.000 inlichtingen. Dit aantal ligt op dit moment rond de 51.000, waarvan 39.499 ten aanzien van natuurlijke personen. Hieronder vallen zowel Amerikaanse expats als Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit. De kwaliteit van de uit de VS ontvangen informatie was voorheen ontoereikend, maar is nu voldoende. Een aanzienlijk deel van de ontvangen informatie kon automatisch gematcht worden, met name informatie over natuurlijke personen. Ik ben echter niet tevreden over het niveau van wederkerigheid. De VS hebben helaas nog niets gedaan aan het gestelde in artikel 6, eerste lid, van de NL IGA, namelijk de toezegging om te komen tot een gelijkwaardig niveau van wederkerigheid ten aanzien van de automatische informatie-uitwisseling met Nederland. Nederland wil graag het saldo of de waarde van de rekening aan het einde van een kalenderjaar ontvangen en de uiteindelijk belanghebbenden van een entiteit, zoals Nederland al jaren aan de VS rapporteert. De VS heeft zich jegens Nederland en andere FATCA-partners verplicht te streven naar een volledig gelijkwaardig niveau van gegevensuitwisseling dus ik blijf dit in Europees verband aankaarten.
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken voor deze mensen om de cheques via de Nederlandse Ambassade in de VS in te wisselen (zowel de route van aanleveren van deze cheques via een van de grote banken en de route van aanleveren van deze cheques via het Ministerie van Buitenlandse Zaken)? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke route is helaas niet mogelijk. Ik verwijs daarbij allereerst naar de onzekerheden rondom het overdragen van een cheque (zie ook mijn antwoord op vraag 7). Daarnaast behoort een dergelijke administratieve financiële dienstverlening niet tot de diensten die een ambassade kan verrichten.
Zijn er Amerikaanse banken in Nederland actief? Zo ja, welke? Kunt u aangeven of deze banken onderdeel van een oplossing kunnen zijn? Zo nee, bent u bereid om dit op kort termijn te onderzoeken en de Kamer over de uitkomst van vraag 12 en 13 binnen twee maanden te informeren?
Ja, er zijn Amerikaanse banken actief in Nederland. Graag verwijs ik naar de website van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) voor een overzicht van banken, waaronder Amerikaanse, die zijn aangesloten bij de NVB. De NVB heeft aan deze banken gevraagd of zij de ontvangen stimulus cheques zouden willen verzilveren. De Amerikaanse banken in Nederland hebben echter aangeven dat zij alleen zakelijke klanten bedienen.
Kunt u toezeggen dat u samen optrekt met de banken en met DNB om tot een oplossing te komen, zodat ook de duizenden Amerikaanse Nederlanders de coronasteuncheques kunnen verzilveren? Zo nee, waarom niet?
Er is aan de Betaalvereniging Nederland gevraagd of de banken een uitzondering willen maken voor de groep personen die een stimulus cheque hebben ontvangen van de IRS en die deze cheque nu niet kunnen innen bij Nederlandse banken. De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven dat het voor de banken niet mogelijk is om een uitzondering te maken voor deze groep, omdat bij de meeste banken de benodigde personen en middelen sinds het uitfaseren van de dienstverlening al niet meer aanwezig zijn.
Zoals ik in de beantwoording op vraag 9 heb aangegeven mogen financiële instellingen, over het algemeen, zelf de afweging maken welke betaaldiensten zij aanbieden, zolang zij daarvoor een vergunning hebben van DNB. DNB heeft de wettelijke taak om de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Het gebruik van cheques is in Nederland geen gangbaar betaalmiddel meer. Dit heeft onder andere te maken met het efficiënte betalingsverkeer in Nederland en de mogelijkheid om internationaal girale overboekingen te doen. Hierdoor is er nagenoeg geen enkele behoefte meer aan dienstverlening betreffende cheques. Er zijn verschillende opties die personen die een cheque hebben ontvangen kunnen overwegen om de cheque te verzilveren. Graag verwijs ik hiervoor ook naar de beantwoording op vraag 4, 6 en 7.
Ongevraagde voorlopige aanslagen. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst ongevraagd voorlopige aanslagen over het jaar 2021 naar belastingplichtigen heeft gestuurd?
Ja, ik ben bekend met dit feit.
Om hoeveel ongevraagde voorlopige aanslagen gaat het?
Van 4 januari tot uiterlijk 29 januari 2021 hebben bijna 1,3 miljoen belastingplichtigen op initiatief van de Belastingdienst een ongevraagde positieve (door de belastingplichtige te betalen) voorlopige aanslag ontvangen.
Hoe verhoudt het aantal ongevraagde voorlopige aanslagen over 2021 zich tot het aantal ongevraagde voorlopige aanslagen in eerdere jaren?
Het volgende overzicht geeft een weergave van de totale populatie ongevraagde positieve voorlopige aanslagen over de jaren 2019 tot en met 2021.
Jaar
Totaal aantal ongevraagde positieve voorlopige aanslagen
2019
1.464.000
2020
1.438.000
2021
1.299.000
Aantal opgelegde voorlopige aanslagen
Dit jaar (voorlopige aanslag 2021) zijn er bijna 1,3 miljoen te betalen voorlopige aanslagen opgelegd. Dat zijn er iets minder dan voorgaande jaren omdat er een wijziging in de selectie is doorgevoerd waardoor deze is verbeterd.
Hoe en waarom is besloten tot het versturen van deze (extra) ongevraagde voorlopige aanslagen?
Het opleggen van ongevraagde voorlopige aanslagen vindt al vele jaren plaats. Vanaf eind jaren 80 van de vorige eeuw is gestart met het automatiseren van dit destijds nog handmatige proces. Doel is de belastingheffing zo goed mogelijk aan te laten aansluiten bij het moment waarop de te belasten inkomsten ook worden genoten. Daarom is er het systeem van voorheffingen, zoals inhouding van loonheffing op loon en uitkeringen, en dat van voorlopige aanslagen, in gevallen waarin geen sprake is van inhouding van voorheffingen of de voorheffingen niet juist berekend kunnen worden. De belasting wordt dan betaald op het moment waarop het inkomen wordt verdiend. Dit geeft duidelijkheid aan belastingplichtigen (‘Hoeveel houd ik netto over?’) en voorkomt ook onverwachte aanslagen achteraf.
Bij (onverwachte) aanslagen achteraf, een jaar nadat het inkomen is genoten en soms langer dan een jaar, bestaat het risico dat de belastingplichtige onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschuldigde belasting op het eerder genoten inkomen. Hierdoor kunnen betalingsproblemen ontstaan. Dit speelt vooral als de inkomenspositie van de belastingplichtige op dat moment veranderd is. In dat geval sluit de belastingheffing niet (meer) aan bij de inkomsten van dat moment. De Belastingdienst beoogt om zoveel als mogelijk in de actualiteit belasting te heffen, in het belang van de belastingplichtige. Voor het voorlopige aanslagen-proces betekent dit dat er voortdurend wordt gestreefd naar verbeteringen in het voorlopige aanslagenproces. Door voorlopige aanslagen gerichter op te leggen en daarmee aan te sluiten bij de actuele situatie van belastingplichtigen vindt belastingheffing meer in de actualiteit plaats. Met een voorlopige aanslag bieden we mensen de gelegenheid om gespreid (maandelijks) te betalen, om zo een te betalen bedrag in één keer te voorkomen, wat mogelijk met belastingrente gepaard gaat. Het is echter ook mogelijk om in één keer betalen, als men dat wil.
De Belastingdienst beschikt over steeds meer gegevens en mogelijkheden om dit heffen in de actualiteit voor burgers mogelijk te maken. Voorlopige aanslagen kunnen steeds gerichter en kwalitatief beter worden opgelegd. Een belangrijk signaal om voor de eerste keer een voorlopige aanslag op te leggen is de situatie waarin een belastingplichtige voor de eerste keer een relatief hoge definitieve aanslag heeft gekregen. Deze belastingplichtige krijgt dan een voorlopige aanslag.
Welke voor- en nadelen hebben deze ongevraagde voorlopige aanslagen voor belastingplichtigen?
De te betalen voorlopige aanslag leidt ertoe dat de belastingplichtige in de actualiteit, op het moment dat hij de inkomsten geniet, in meerdere termijnen de aanslag kan betalen. Door de systematiek van de voorlopige aanslag mag deze in maandelijkse termijnen worden betaald. Dit kan een voordeel voor de belastingplichtige zijn.
Ik begrijp echter dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de termijnen niet overeenkomen met het moment waarop de belastingplichtige de inkomsten geniet, bijvoorbeeld omdat het merendeel van de inkomsten in een bepaalde periode van het jaar wordt genoten.
Ik vind het belangrijk dat daarop ingespeeld kan worden. Voor belastingplichtigen die met een te betalen voorlopige aanslag worden geconfronteerd kan de situatie ontstaan dat zij binnen enkele maanden zowel een voorlopige aanslag over het actuele belastingjaar als de definitieve aanslag over het voorgaande belastingjaar ontvangen. In dergelijke gevallen kan de voorlopige aanslag tot liquiditeitsproblemen leiden bij de belastingplichtigen. De belastingplichtige kan dan met de Belastingdienst een betalingsregeling afspreken.
Omdat de definitieve aanslag steeds meer overeenkomt met de voorlopige aanslag, zal bovenstaand probleem zich vooral voordoen bij de eerste keer dat een belastingplichtige een voorlopige aanslag krijgt. In die situaties waarbij de belastingplichtige voor het eerst wordt geconfronteerd met een voorlopige aanslag kan ik me voorstellen dat het voor sommige mensen een vervelende gebeurtenis is als zij geconfronteerd worden met een voorlopige aanslag.
De voorlopige aanslag kan ook tot een teruggaaf leiden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de geschatte ingehouden loonheffing hoger is dan de geschatte verschuldigde inkomstenbelasting. Een voorlopige aanslag met een terug te geven bedrag wordt alleen opgelegd wanneer de belastingplichtige hierom op enig moment heeft verzocht. Doet belastingplichtige dit verzoek niet, dan krijgt hij het totale bedrag uitgekeerd op basis van de definitieve aanslag. Wanneer een belastingplichtige een verzoek om een voorlopige teruggaaf heeft gedaan, wordt jaarlijks geautomatiseerd een voorlopige aanslag opgelegd op basis van de bij de Belastingdienst bekende gegevens.
Klopt het dat belastingplichtigen tenminste voor 1 maart (een deel van) de voorlopige aanslag moeten betalen?
Ja, dat klopt. De te betalen voorlopige aanslagen worden in het algemeen in januari van het belastingjaar opgelegd. De belastingplichtige kan ervoor kiezen om deze in maximaal 11 termijnen te betalen of het gehele bedrag van de aanslag in één keer te betalen. De eerste termijn, of indien de belastingplichtige daarvoor kiest het gehele bedrag van de aanslag, dient vóór 1 maart van het belastingjaar betaald te worden.
Herkent u dat de samenloop tussen het betalen van eerdere aanslagen en de ongevraagde voorlopige aanslag over 2021 tot problemen kan leiden voor belastingplichtigen, bijvoorbeeld omdat ze op deze korte termijn niet kunnen voldoen aan beide belastingaanslagen?
Ja, ik herken deze samenloop ingeval de belastingplichtige voor de eerste keer een te betalen voorlopige aanslag ontvangt. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5. Het is natuurlijk bijzonder vervelend als belastingplichtigen hierdoor in de problemen komen. In dat geval kunnen zij de Belastingdienst vragen om uitstel van betaling.
Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling kan de Belastingdienst verder rekening houden met alle relevante omstandigheden. Ieder verzoek wordt daarom ook zorgvuldig beoordeeld.
Herkent u dat belastingplichtigen de (ongevraagde) voorlopige aanslag dan niet als dienstverlening ervaren, maar juist als extra last?
Ja, dit is mij bekend. Ik ben echter van mening dat de voorlopige aanslag mogelijke betalingsproblemen kan voorkomen ten opzichte van de situatie als het bedrag bij de definitieve aanslag een kalenderjaar later in één keer betaald moet worden. In die zin – het opleggen van een voorlopige aanslag in combinatie met de mogelijkheid om over 11 maanden te betalen – is het dienstverlenend richting belastingplichtigen.
Ik wil kijken hoe de communicatie rond de voorlopige aanslag verder verbeterd kan worden omdat ik me realiseer dat vooral wanneer belastingplichtigen deze voor de eerste keer ontvangen dit vragen oproept. Dit signaal neem ik ter harte en neem ik mee in de voorbereiding van de communicatie campagne voorlopige aanslag 2022.
In hoeverre en hoe ver van tevoren worden belastingplichtigen op de hoogte gesteld dat zij een ongevraagde voorlopige aanslag zullen ontvangen, zodat zij waar mogelijk ook rekening kunnen houden met een dubbele belastingaanslag?
De belastingplichtige ontvangt de voorlopige aanslag in januari van het belastingjaar. De eerste termijn moet vóór 1 maart worden betaald. Zoals bij vraag 8 is aangegeven wordt bekeken hoe de communicatie op dit vlak verbeterd kan worden.
Welke mogelijkheden hebben belastingplichtigen om, bijvoorbeeld als de samenloop van de definitieve aanslag van 2020 en voorlopige aanslag voor 2021 tot problemen leidt, de voorlopige aanslag later te voldoen en bijvoorbeeld te kiezen voor het voldoen als de definitieve aanslag over 2021 bekend is?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Vindt u deze mogelijkheden voldoende ruim of bent u voornemens om belastingplichtigen die moeite hebben met het voldoen van eerdere aanslagen en de ongevraagde voorlopige aanslagen verder tegemoet te komen?
Ik vind de mogelijkheden zoals beschreven bij vraag 7 voldoende ruim. De Belastingdienst zal in het belastingjaar waarin dit probleem zich eenmalig voordoet in overleg met de belastingplichtige tot een oplossing komen waarmee wordt bereikt dat de aanslagen door de belastingplichtige kunnen worden betaald. Het belastingjaar daaropvolgend lopen de voorlopige aanslagen synchroon met de genoten inkomsten en doet zich dit probleem niet meer voor.
Kunt u, gezien de betalingstermijn voor de ongevraagde voorlopige aanslag, deze vragen uiterlijk 25 februari 2021 beantwoorden?
De beantwoording heeft tot mijn spijt langer geduurd.
Eventuele voornemens het demonstratierecht te beperken |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is het waar dat er voornemens zijn extra voorwaarden te stellen aan demonstraties?
Is het waar dat het hierbij zou gaan om beperkingen aan het aantal deelnemers?
Is het waar dat het hierbij zou gaan om het werken met tijdslots?
Is het waar dat gemeenten hierover al wel informatie hebben ontvangen maar de Kamer niet?
Kunt u deze vragen voor 26 februari 2021 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De artikelen 'CBR neemt weer motorexamens af' en 'CBR moet 600.000 examens inhalen' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «CBR neemt weer motorexamens af»1 en «CBR moet 600.000 examens inhalen»?2
Ja.
Klopt het dat er circa 610.000 examens ingehaald moeten worden?
Ja. Dat is het totaal aantal examens dat het CBR verwacht te zijn «misgelopen» door de twee lockdowns en die zij op enig moment verwachten in te moeten halen. Dat spreidt zich uit door de tijd omdat mensen ook geen rijlessen hebben kunnen volgen. Overigens is dit de inschatting tot en met 2 maart. Inmiddels is duidelijk dat praktijkexamens wel weer kunnen. Theorie-examens kunnen echter nog niet plaatsvinden. Dat betekent dat dit aantal verder zal stijgen.
Hoe verhoudt de 20 weken wachttijd als gevolg van corona zich tot een reguliere termijn? Wat was de normale termijn voordat de problemen bij het CBR ontstonden?
De KPI voor de reserveringstermijn voor een praktijkexamen B is < 7 weken, voor een herexamen B < 5 weken en voor een theorie-examen B < 4 weken. Voorafgaand aan de eerste lockdown voldeed het CBR al meerdere jaren aan deze kpi’s en waren er geen overschrijdingen. Kortom, deze overschrijdingen zijn volledig toe te schrijven aan het noodgedwongen stilleggen van de dienstverlening.
Welk aandeel hebben praktijkexamens voor de motor en brommer in het totaal aan praktijkexamens?
In totaal moeten circa 610.000 examens ingehaald worden. Bijna de helft daarvan (293.000) betreft praktijkexamens. Daarbinnen gaat het om circa 43.000 examens voor brommer en motor (AM, AVB en AVD).
Wat is de reden om deze praktijkexamens spoedig te hervatten? Klopt het dat bij deze examens de coronaregels beter in acht kunnen worden genomen dan bij rijexamens in een auto het geval is?
Elke dag dat het CBR niet kan examineren lopen de achterstanden verder op. Bij de rijexamens voor brommer en motor betreft het geen contactberoep, zoals dat bij het praktijkexamen in een voertuig wel het geval is. Het examineren met brommer en motor kan eenvoudiger op een verantwoorde en veilige wijze plaatsvinden omdat dit in de buitenlucht plaatsvindt en er ruim voldoende afstand gehouden kan worden. Er is een uitvoerig hygiëneprotocol dat het CBR hanteert bij de examenafname.
Krijgt de Kamer uw opinie over de door de directeur van het CBR in het artikel van het NRC geopperde maatregelen te horen in de Kamerbrief die u in maart naar de Kamer stuurt? Kunnen deze maatregelen dan direct van kracht worden? Welke maatregelen zijn verder nog denkbaar om de achterstand sneller in te lopen? Deelt u de zorg dat achterstanden nooit goed zijn en mensen hierdoor minder, of later dan gepland, mobiel kunnen zijn en dat hierdoor de kansen voor mensen om bepaalde bestemmingen of werkplekken te bereiken beperkt worden?
In zijn algemeenheid is het inderdaad zo dat oplopende reserveringstermijnen niet goed zijn. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is duidelijk dat deze oplopende termijnen het gevolg zijn van het noodgedwongen stopzetten van de dienstverlening. Het is daarom goed dat het CBR deze problemen signaleert, deelt en maatregelen voorstelt deze op te lossen. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 februari heb geschreven, ben ik op dit moment in overleg met het CBR over hun voorstellen.
Wanneer een plan is vastgesteld, zal ik de Kamer hierover informeren. Het lijkt me goed dat dan over de definitieve maatregelen met uw Kamer te spreken in plaats van nu in te gaan op de voor- en nadelen van (concept)maatregelen waarvan nu nog niet duidelijk is of ze in het definitieve plan staan en waarvan de details nu niet duidelijk zijn.
De termijn waarop maatregelen van kracht worden is gekoppeld aan het moment waarop de dienstverlening van het CBR weer deels of volledig kan worden opgestart. Inmiddels is duidelijk dat praktijkexamens weer kunnen plaatsvinden vanaf 3 maart. Het is hierbij goed te beseffen dat de eerste periode (inmiddels circa 3 maanden) wordt gebruikt om de uitgestelde examens die sinds 15 december geen doorgang hebben kunnen vinden in te halen. Pas daarna zullen «nieuwe» kandidaten examen kunnen doen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van het Internationaal Strafhof (ICC) waarbij de Pre-Trial Chamberbij meerderheid heeft geoordeeld dat het Hof bevoegd is misdaden in de Gaza-strook, de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem te onderzoeken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak?
Het Internationaal Strafhof is onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich dan ook niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof.
Bent u van mening dat deze beslissing noodzakelijk volgt uit het internationaal recht, of dat hier sprake is van vermenging met politieke stellingname inzake het Israëlisch-Palestijnse conflict?
De aanklager van het Strafhof had eerder om een uitspraak van de rechters gevraagd over de territoriale jurisdictie van het Hof over de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en Gaza, nadat zij haar vooronderzoek naar de situatie in de Palestijnse Gebieden had afgerond en had vastgesteld dat aan alle voorwaarden werd voldaan om een officieel onderzoek te starten. De rechters onderstrepen in de uitspraak dat zij niet bevoegd zijn om te beslissen over vragen rond statelijkheid waaraan de internationale gemeenschap gebonden wordt, of dat zij kunnen oordelen over grenskwesties. Het oordeel ziet enkel op de territoriale rechtsmacht van het Strafhof, waarbij de Kamer van Vooronderzoek aangeeft dat bij de Palestijnse toetreding tot het Statuut van Rome alle regels zijn gevolgd en dat de Palestijnse Gebieden daarmee dezelfde rechten hebben als andere verdragspartijen. Op basis van die informatie is er wat het kabinet betreft geen sprake van een politieke stellingname.
Hoe beoordeelt u het minderheidsstandpunt van de voorzitter van dePre-Trial Chamber, die stelt dat er in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof geen basis te vinden is voor deze beslissing? Waar is het verschil in opvatting tussen de leden van deze Kamer volgens u op gebaseerd?2
Anders dan in de Nederlandse rechtspraak is het bij internationale hoven en tribunalen gebruikelijk dat de bij een zaak betrokken rechters, indien zij dit wensen, hun eigen standpunt toelichten in een «separate opinion». Hierin kunnen zij aangeven of zij het al dan niet eens zijn met de redenering die de meerderheid van de betreffende kamer volgt dan wel de conclusies die zij hieruit trekt. In de huidige uitspraak heeft de voorzitter van de Kamer van vooronderzoek een «partly dissenting opinion» opgesteld waarin hij uiteenzet op welke gronden hij de meerderheid deels niet kan volgen. Dit heeft geen gevolgen voor de rechtskracht van de uitspraak die door de meerderheid van de Kamer is vastgesteld. Overigens betwist de betreffende rechter niet dat het Internationaal Strafhof in beginsel rechtsmacht heeft ten aanzien van bepaalde internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Zijn «dissent» heeft betrekking op de precieze geografische afbakening van de gebieden waarin het Strafhof rechtsmacht kan uitoefenen.
Wat vindt u van de kritiek die landen als Canada en Duitsland op de beslissing van het ICC hebben geleverd? Bent u het eens met de Canadese en Duitse regering dat het ICC geen jurisdictie heeft in deze kwestie?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan dit standpunt aan het ICC over te brengen?
De Kamer van Vooronderzoek heeft besloten dat het Strafhof rechtsmacht heeft ten aanzien van mogelijke internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Nederland is van mening dat dit een zaak van het Hof is. Zoals gezegd zijn het Strafhof, diens rechters en de aanklager onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof, en het kabinet zal dan ook niet ingaan op standpunten van andere landen in deze kwestie.
Financiële hulp voor wildopvangcentra en de kosten die dierenambulances en vogelopvangcentra maken als gevolg van vogelgriepuitbraken. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat de Kamer u middels een motie heeft verzocht om in samenwerking met gemeenten, provincies en andere stakeholders een uniforme landelijke richtlijn te ontwikkelen voor vergoedingen aan lokale en regionale wildopvangcentra?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u geen landelijke richtlijn heeft ontwikkeld vanwege de grote variatie aan opvangcentra en hun financiële behoeften, en dat u in plaats daarvan gemeenten en provincies heeft aangemoedigd in gesprek te gaan met lokale wildopvangcentra over welke hulp zij nodig hebben?2
Ja.
Welke concrete resultaten zijn uit deze gesprekken gekomen?
Het is mij bekend dat enkele provincies vorig jaar steun hebben toegezegd aan de opvang en het vervoer van gewonde wilde dieren. De provincie Noord-Holland helpt opvangcentra voor wilde dieren door een adviseur in te zetten bij het opstellen van formats voor wettelijk verplichte protocollen en door de opvangcentra te ondersteunen in hun communicatie middels een subsidieregeling. Ook de provincie Utrecht ondersteunt opvangcentra en dierenambulances. De aanpak is gericht op professionalisering van de organisaties, met bijvoorbeeld cursussen (werven en vasthouden van vrijwilligers en fondsenwerving) voor medewerkers/vrijwilligers. Na het gebruik van de cursusmogelijkheid kunnen er vouchers worden aangevraagd voor bijvoorbeeld verbeteringen aan de dierenambulance of het dierenopvangcentrum. Ook de provincie Limburg heeft het afgelopen jaar dierenambulances en -opvangcentra financieel ondersteund waar het gaat om de opvang van wilde dieren.
Kunt u een overzicht geven van de provincies en gemeenten die wildopvangcentra financieel bijstaan en kunt u een overzicht geven van de provincies en gemeenten die dit tot nu toe hebben geweigerd?
Het ministerie beschikt niet over deze gegevens.
Wat doet u voor wildopvangcentra die tot nu toe nul op het rekest hebben gekregen van hun provincie of gemeente?
Zoals in de brief aan uw Kamer van 28 juni 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 196) wordt toegelicht werkt het ministerie, samen met de opvangcentra, de dierencoalitie en een aantal provincies aan een aantal acties met als insteek om een betere en duidelijke basis te bieden op grond waarvan de opvangcentra hun activiteiten kunnen uitvoeren. Het is de verwachting dat deze acties, die het lid Wassenberg in de vragen 6, 7 en 8 benoemt, zullen bijdragen aan de verbetering van opvang van wilde dieren en meer duidelijkheid zullen scheppen voor de opvangcentra.
Wanneer verwacht u de aanvulling op de zienswijze «Zorgplicht natuurlijk gewogen» over wildopvang van de Raad voor de Dieraangelegenheden naar de Kamer te kunnen sturen?3
De zienswijze van de RDA zal in het tweede kwartaal van 2021 gereed zijn en naar uw Kamer worden gestuurd.
Hoe ver bent u met de aanpassing van de Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten en het bijbehorende Protocol?
Het ministerie heeft de wensen van de opvangcentra en gemeenten geïnventariseerd en is nu samen met een aantal gemeenten, opvangcentra en de dierencoalitie de beleidsregels vorm aan het geven. Dit vraagt om zorgvuldigheid en overleg met alle partijen, dat kost tijd. Het streven is om dit eind van dit jaar af te ronden.
Hoe ver zijn de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), de opvanglocaties en andere stakeholders met het voorstel voor het maken van een uitzondering voor opvangcentra voor het onder voorwaarden uitvoeren van enkele veterinaire handelingen?
Op 27 augustus is het genoemde voorstel door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontvangen. Met de opvangcentra, de KNMvD, enkele dierenartsen op eigen titel en het ministerie is hier eind vorig jaar overleg over gevoerd. Momenteel wordt naar aanleiding van dit voorstel een verdiepingsslag gemaakt om de behoefte van de opvanglocaties met betrekking tot het uitvoeren van veterinaire handelingen nog scherper in beeld te krijgen. De KNMvD is momenteel bezig hiervoor een enquête uit te zetten onder opvanglocaties en dierenartsen. Dit biedt de mogelijkheid om een gewogen en onderbouwd besluit te nemen over de voor- en nadelen van een dergelijke uitzondering voor opvangcentra. Over de uitkomsten van deze enquête vindt naar verwachting in april overleg plaats.
Is het u bekend dat Vogelopvang de Fugelspits, samen met het Fryske Gea en terreinbeheerders, de afgelopen tijd alleen al in de regio Noordoost Friesland zo’n 7.000 met vogelgriep besmette vogels heeft opgevangen, uit hun lijden heeft verlost of dood uit de natuur heeft gehaald?
Ja.
Is het u bekend dat Vogelopvang de Fugelspits ondanks al deze extra werkzaamheden nog geen enkele gemeente bereid heeft gevonden financiële compensatie te bieden voor de door hen gemaakte kosten?
Dat is mij niet bekend.
Erkent u dat vogelopvangcentra door alle meldingen van met vogelgriep besmette vogels veel extra kosten moeten maken voor onder andere beschermingsmiddelen en dierenartskosten voor bijvoorbeeld euthanasie, maar hiervoor vaak niet worden gecompenseerd en daardoor volledig afhankelijk zijn van particuliere donoren?
Dat erken ik.
Vindt u dat rechtvaardig, gezien de belangrijke bijdrage die de opvangcentra leveren aan het welzijn van wilde vogels, maar ook aan het voorkomen van de verdere verspreiding van de vogelgriep?
Opvangcentra van wilde dieren voorzien in een maatschappelijke behoefte om voor gewonde of zieke dieren te zorgen. Het is heel vervelend dat zij door een dergelijke uitbraak extra kosten moeten maken. Op dit moment is het zo geregeld dat de financiering van de activiteiten van de opvangcentra lokaal moet worden geregeld. Desondanks ben ik voornemens een eenmalige subsidie toe te kennen om een deel van de kosten voor de zorg voor vogels met vogelgriep te vergoeden (zie ook het antwoord op vraag 13).
Het is een gegeven dat vogelgriep met wilde vogels naar Nederland komt en circuleert onder wilde vogels. Het weghalen van zieke wilde vogels door opvangcentra wordt niet gedaan in het kader van de bestrijding van aviaire influenza. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat zieke wilde vogels een grote rol spelen in de verspreiding van vogelgriep. Juist zieke vogels blijven op een bepaalde locatie en verplaatsen zich niet meer of minder. Opvangcentra hebben dan ook geen rol als het gaat over maatregelen die genomen worden in het kader van de preventie en bestrijding van vogelgriep.
Klopt het dat u heeft toegezegd 50% van de kosten die wildopvangcentra en dierenambulances hebben gemaakt vanwege de vogelgriep te vergoeden en is dit een eenmalig besluit of wordt dit een regeling met een structureel karakter? Geldt dit ook voor kosten die worden gemaakt vanwege andere aangifteplichtige ziekten, zoals pseudo-vogelpest, papegaaienziekte en botulisme?
Het klopt dat ik voornemens ben om een subsidie te verlenen aan dierenhulporganisaties. Deze voorgenomen subsidie is niet in het kader van preventie en bestrijding van aangifteplichtige ziekte, aangezien zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb aangegeven de activiteiten van de opvangcentra en dierenambulances in deze situatie niet gericht zijn op de preventie en bestrijding van vogelgriep.
Het zal gaan om een eenmalige subsidie, omdat de afgelopen periode door vogelgriep een uitzonderlijk hoeveelheid aantal zieke vogels werd gevonden. De dierenhulporganisaties hebben toen hogere kosten gemaakt voor de zorg voor de vogels met vogelgriep. Niet eerder werden er in een korte periode zoveel zieke wilde vogels gevonden. Daarnaast waren ook de kosten voor beschermingsmaterialen duurder, door de schaarste die ontstaan was door corona.
Het betreft een uitzonderlijke situatie die door de uitzonderlijke omstandigheden geen precedent vormt voor alle wilde dieren met een aangifteplichtige ziekte.
Waar verwacht u dat wildopvangcentra en dierenambulances het geld vandaan halen om de overige 50% van de kosten te financieren en bent u bereid de volledige kosten van vogelgriep gerelateerde activiteiten van de vogelopvangcentra te laten dekken door het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Gezien de uitzonderlijke situatie zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 13 heb ik besloten de organisaties tegemoet te komen in een deel van de kosten. Vooruitlopend op de zienswijze en mijn besluit over de zorgplicht voor wilde dieren heb ik hiertoe besloten. Op basis van het RDA-advies zullen Rijk, provincies en gemeenten zich beraden over het ontwikkelen van aanvullend beleid voor de toekomst.
Bent u bereid om te investeren in maatregelen die kunnen voorkomen dat het bij een volgende vogelgriepuitbraak opnieuw misgaat, zoals het opstellen van protocollen voor organisaties en beroepsgroepen die met in het wild levende dieren te maken hebben, duidelijke informatievoorziening voor gemeenten, provincies, waterschappen, politie en dierenhulporganisaties, en een duidelijk overzicht van taken en verantwoordelijkheden en een inbedding van deze structuren in de veiligheidsregio’s?
Iedere dierziekte-uitbraak is uniek. Bij de eerste uitbraak is het vaak nog niet duidelijk hoe het verloop van deze specifieke variant zal zijn en dat zal altijd in enige mate een aanpassing vragen. Zoals na elke dierziekte-uitbraak zal ik lering trekken uit het verloop van de crisis en waar nodig de processen aanpassen. Ik ben voornemens om ten aanzien van de grote hoeveelheid zieke wilde vogels met andere overheden, uitvoerende diensten en andere organisaties die met wilde dieren in contact komen te bespreken wat er nodig is mocht dit weer voorkomen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'EU erkent: wel degelijk Nederlandse productie AstraZeneca-vaccin' |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «EU erkent: wel degelijk Nederlandse productie AstraZeneca-vaccin»?1
Het kabinet zet sinds april vorig jaar alles op alles om waar mogelijk een impuls te geven aan het ontwikkelen van vaccins en ook het versnellen of vergroten van de productie. De Nederlandse aankoopstrategie is in algemene zin gericht geweest op overeenkomsten met de producenten die vervolgens zelf afspraken met partijen in de productieketen maken. Dit was het uitgangspunt van de Inclusieve Vaccin Alliantie met Duitsland, Frankrijk, Italië en Nederland, alsook in de opvolgende samenwerking met de Europese Commissie via het Joint Negotiation Team. Op 13 juni jl. zijn er door de vier landen afspraken over 400 miljoen dosis van het Oxford-vaccin gemaakt via de overeenkomst met AstraZeneca, die later is overgenomen door de Europese Commissie.
AstraZeneca maakt gebruikt van zogenaamde CMO’s (Contract Manufacturing Organizations) die hen bijstaan in het productieproces. De Halix-productie locatie in Leiden maakt onderdeel van de algemene productieketen van AstraZeneca, net als andere CMO’s. Voor de EU zijn enkele productiefaciliteiten aangewezen. Dit is op zich een gebruikelijke manier van werken in de farmaceutische industrie.
Hoeveel vaccins kan het Leidse bedrijf Halix produceren?
Ik heb begrepen dat Halix rond de 5 miljoen doses per maand kan produceren.
Welke afspraken zijn in het contract met AstraZeneca gemaakt over de Nederlandse productie?
Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt met AstraZeneca over de Nederlandse productie. De afspraken met AstraZeneca gelden op het niveau van de Europese Commissie en het is in eerste instantie aan AstraZeneca om hun CMO’s (contract manufacturing organisations) te kiezen. Er zijn wel afspraken gemaakt dat de productie van vaccins grotendeels binnen de Europese Unie dient te gebeuren.
Zijn er namens Nederland onderhandelingen geweest over de productie van AstraZeneca-vaccins door het Leidse bedrijf Halix? Zo ja, kunt u een tijdlijn sturen van de gesprekken die hebben plaatsgevonden?
Nee. Zoals ook in antwoord 3 aangegeven, AstraZeneca contracteert zelf zijn onderaannemers. Ook in het geval van vaccinproductie.
Is overwogen om met een investering de Nederlandse productie op te schalen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Kunt u een tijdlijn sturen van de besluitvorming hierover?
Als aangegeven zet het kabinet sinds april vorig jaar alles op alles om waar mogelijk een impuls te geven aan het ontwikkelen van vaccins en ook het versnellen of vergroten van de productie. Deze «Impuls vaccinontwikkeling» heeft geleid tot de gekozen strategie om eerst met de, in antwoord 1 genoemde, Inclusieve Vaccin Alliantie en vervolgens ook in samenwerking met de Europese Commissie contracten te sluiten met farmaceuten die een vaccin in ontwikkeling hebben en goede kansen maakten om tot een geregistreerd product te komen.
Bij het sluiten van contracten met farmaceuten werd de nadruk gelegd op het creëren van een zo breed mogelijk portofolio van vaccins, zodat Nederland samen met de andere Europese landen snel beschikking zou hebben over verschillende soorten vaccins. Het vroegtijdig stimuleren van productiecapaciteit was daar onderdeel van, zij het met een focus op Europees verband.
Hoeveel vaccins heeft Halix tot nu toe geproduceerd en waar zijn deze vaccins naartoe gegaan?
Veelal is voor de productie van vaccins een wereldwijd productienetwerk noodzakelijk, waarbij er diverse goederenstromen zijn tussen landen en continenten. Halix is niet het enige productiebedrijf dat door AstraZeneca gecontracteerd is om in dit productienetwerk deel te nemen. Halix is een van de producenten van het werkzame bestanddeel van het AstraZeneca vaccin.
Recentelijk is de nieuwe regulering ingegaan dat landen exportvergunningen moeten afgeven voor de export van vaccins. De specifieke gegevens met betrekking tot de exportvergunningen zijn bedrijfsvertrouwelijk en kunnen om die reden niet worden gedeeld. De Commissie heeft aangekondigd geaggregeerde informatie over toegekende en afgewezen vergunningaanvragen te publiceren, daarbij rekening houdend met de vertrouwelijkheid van de overgelegde data.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat het contract van het Verenigd Koninkrijk met AstraZeneca al sinds 26 november 2020 openbaar is en dat dit contract niet wezenlijk verschilt van dat van de Europese lidstaten met AstraZeneca en eveneens van een inspanningsverplichting spreekt?2
Daar heb ik in december 2020 kennis van genomen.
Hoe rijmt dit met de uitspraken van de CEO van AstraZeneca, de heer Soriot, dat de voorrang van het Verenigd Koninkrijk gerechtvaardigd zou zijn omdat de contracten zouden verschillen?
Wij hebben geen volledige inzage in het contract van AstraZeneca met de UK en kunnen dan hier dan ook geen uitspraak over doen.
Via het contract dat de EU met AstraZeneca heeft, vinden er wel leveringen aan EU en vanuit de EU aan Nederland plaats. Van deze planning wordt uw Kamer met regelmaat op de hoogte gehouden.
Hoe rijmt dit met de uitspraken van deze AstraZeneca-CEO dat de voorrang van het Verenigd Koninkrijk gerechtvaardigd zou zijn omdat het Verenigd Koninkrijk eerder een contract zou hebben afgesloten dan de Europese Commissie, terwijl nu blijkt dat de Europese Commissie een dag eerder het contract afsloot?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat uw Britse evenknie eerder deze maand suggereerde dat de Britten als eerste aan bod dienden te komen?
Ieder land dat een Advance Purchase Agreement (APA) sluit met een aanbieder zal uitdragen dat de producent afspraken na dient te komen. Ook in het VK zijn de leveringen van AZ vertraagd. Ik plaats de roep om snelle leveringen in het VK in die context.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 24 februari 2021?
Het artikel ‘Monique kreeg coronasteun en moet nu fors terugbetalen’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Monique kreeg coronasteun en moet nu fors terugbetalen: «Ik voel me behandeld als een fraudeur». En zij niet alleen» van 17 februari 2021 in De Stentor?1
Ja.
Klopt het dat uw inschatting is dat 60 procent van de werkgevers te maken krijgt met een terugvordering?
Dat klopt, in mijn brief van 3 december 20202 heb ik aangegeven dat mijn inschatting is dat 60% van de werkgevers (een deel van) het ontvangen voorschot moet terugbetalen en dat 40% van de werkgevers aanvullende subsidie ontvangt. Belangrijkste oorzaken voor een lagere definitieve subsidie (en dus terugbetaling) zijn een minder groot omzetverlies en/of een lagere loonsom dan waar bij de subsidieverstrekking vanuit is gegaan.
Klopt het dat ondernemers in sommige situaties meer moeten terugbetalen dan ze te veel ontvingen? In welke situaties is dat het geval?
Nee. De doelstelling van de van de NOW is het behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. De subsidievoorwaarden zijn met dat doel in het achterhoofd gesteld. Als werknemers worden ontslagen of als hun contracten niet worden verlengd, dan daalt de loonsom van de werkgever. Daarom is in de NOW-regeling bepaald dat indien de loonsom daalt dit gevolgen heeft voor de hoogte van de subsidie.
Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met bijvoorbeeld 50% omzetverlies voor 50% zelf de loonkosten kan betalen en voor de overige 50% subsidie nodig heeft. In normale tijden zou een werkgever bij een sterk verminderde omzet personeel laten gaan om de loonkosten in lijn te brengen met de omzet. In de bijzondere situatie van de coronacrisis wil het kabinet de werkgelegenheid echter zo veel mogelijk behouden. Daarom wordt over het deel van de loonkosten dat niet meer met de omzet kan worden betaald met de NOW 1 een aanzienlijk deel, te weten 90%, vergoed.
Een voorbeeld, waarin de loonkosten van de werkgever aanzienlijk dalen3: een werkgever heeft 5 werknemers in januari 2020. De loonsom in januari is voor iedere werknemer 2.000 euro per maand. De totale maandelijkse loonsom is dus 10.000 euro. Op 15 februari 2020 gaat er een werknemer met pensioen en eind februari loopt een tijdelijk contract af dat niet wordt verlengd. Vanaf 1 maart 2020 is de maandelijkse loonsom dus 40% kleiner en die bedraagt 6.000 euro. De werkgever heeft NOW 1 aangevraagd voor de periode maart, april en mei 2020. Hij verwacht 50% omzetverlies.
De berekening van de subsidie is als volgt:
De werkgever ontvangt daarvan een voorschot van 80%. Dat is 13.500 * 0.8 = 10.800 euro
De daadwerkelijke loonsom van de werkgever was in de subsidiemaanden lager. Die is in de maanden maart, april en mei 6000*3 = 18.000 euro geweest. Aangezien de werkgever nog de helft van zijn oorspronkelijke omzet heeft, gaat de regeling er vanuit dat de werkgever 30.000*0,5 = 15.000 euro van de loonsom zelf kan financieren. Met de oorspronkelijke omzet kon immers 30.000 euro aan loonkosten worden gefinancierd.
Bij de vaststelling van de subsidie vindt correctie plaats voor de gedaalde loonsom. De nieuwe loonsom wordt van de oude loonsom afgetrokken en vermenigvuldigd met het subsidiepercentage van 90%. Dat is immers het percentage dat is toegepast over het deel van de loonsom waarvoor de omzet was weggevallen.
Het definitieve subsidiebedrag is 13.500–10.800 euro = 2.700 euro. Van de werkgever mag verwacht worden dat hij 15.000 euro (de helft van zijn loonsom van 30.000 euro) zelf kan financieren uit de omzet en van de resterende 3.000 euro wordt dus 2.700 euro (= 90%) gesubsidieerd.
De werkgever heeft een voorschot ontvangen van 10.800 euro, en definitieve subsidie bedraagt 2.700 euro. Dat betekent dat hij 10.800 – 2.700 = 8.100 euro moet terugbetalen.
Waarom rekent het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) het percentage omzetverlies wel mee bij de aanvraag voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), maar niet bij de terugbetaling? Kunt u in een rekenvoorbeeld tonen wat dit in de praktijk betekent?
Het meerekenen van het omzetverlies zou minder goed passen bij het doel van de NOW. Nog een voorbeeld:
De loonsom van dezelfde werkgever uit het voorbeeld bij vraag 3 is dus met 40% gedaald naar 18.000 euro. De berekening van de subsidie bij de initiële aanvraag is dus hetzelfde als in dat voorbeeld, te weten:
De werkgever ontvangt daarvan een voorschot van 80% Dat is 13.500 * 0.8 = 10.800 euro.
Bij de vaststelling blijkt de loonsom te zijn gedaald en wordt de subsidie vastgesteld, nu rekening houdend met het omzetverliespercentage. Hij zou dan over de resterende loonsom van 18.000 euro (50% x 90%) = 45% subsidie krijgen. Een bedrag van 8.100 euro.
Het voorschot wordt afgetrokken van het definitieve subsidiebedrag:
Gezien de gehalveerde omzet van de werkgever kunnen we veronderstellen dat de werkgever 15.000 euro aan loonkosten kan financieren. Met 100% omzet kon immers 30.000 euro aan loonkosten worden betaald. Tezamen met de subsidie die de werkgever ontvangt komt dat uit op:
De loonsom bedraagt echter 18.000 euro. Dat betekent ongebruikte loonruimte van 5.100 euro en er is dus sprake van subsidie voor werkgelegenheid die er niet meer is. Dat maakt het aantrekkelijk voor werkgevers om de loonsom te laten dalen. Die prikkel doet afbreuk aan het doel van behoud van werkgelegenheid voor werknemers. Zou de werkgever bijvoorbeeld 4 van de 5 werknemers laten gaan, dan resteert er slechts een loonsom van 6.000 euro in totaal voor de maanden maart, april en mei. Hij zou daarvoor 2.700 euro (6000x 50% x 90%) subsidie ontvangen, terwijl hij zelf ook nog 15.000 euro aan loonkosten kan dragen. Dat betekent een onbestede loonruimte van 15.000+ 2.700- 6.000= 11.700 euro.
Kortom, bij de doelstelling van de NOW, behoud van werkgelegenheid, sluit een dergelijke manier van subsidievermindering niet aan. Bij het doel van de NOW past een wijze van subsidievaststelling die het aantrekkelijk maakt voor werkgevers om werknemers, zowel vaste als flexibele krachten, door te betalen en dat wordt het beste bereikt als er niet voor het omzetverlies wordt gecompenseerd.
Klopt het dat ondernemers een sanctie moeten betalen, zonder fraude gepleegd te hebben? Deelt u de mening dat deze uitkomst onredelijk is, en dat dit momenteel extra pijnlijk is omdat de buffers van veel ondernemers als gevolg van de langdurige verplichte sluiting leeg zijn?
Het is onjuist dat ondernemers een sanctie moeten betalen als de loonsom is gedaald door een reden die buiten hun invloedssfeer ligt of als de omzet hoger blijkt te zijn dan vooraf ingeschat. Wel is het in de NOW 1 zo dat als werkgevers mensen ontslaan op bedrijfseconomische gronden, de subsidie voor die werknemers met 150% wordt gekort.
Het is heel goed voorstelbaar dat ondernemers aan het begin van de crisis een hoger omzetverliespercentage hebben opgegeven, omdat het lastig te voorspellen was hoe het virus zich zou ontwikkelen. Ook is het goed voorstelbaar dat de loonsom is gedaald omdat mensen bijvoorbeeld vrijwillig ergens anders zijn gaan werken of iemand met pensioen is gegaan. Er is in dergelijke situaties uiteraard totaal geen sprake van fraude en er zit dus ook geen sanctie op. Wat de regeling doet is het subsidiëren van daadwerkelijk gemaakte loonkosten die niet kunnen worden betaald uit de omzet. Indien de daadwerkelijke loonkosten lager zijn – of dat nu komt door pensionering of door het niet verlengen van contracten – wordt de subsidie verlaagd via de systematiek die ik in het antwoorden op vraag 3 en 4 uiteen heb gezet.
Klopt het dat het UWV bij NOW-1 de tegemoetkoming voor maart, april en mei berekende op basis van de salariskosten in januari? Klopt het dat het UWV die kosten automatisch uit de loonadministratie overnam, omdat er geen tijd was voor maatwerk? Deelt u de mening dat in zo’n situatie geen sprake is van fraude? Waarom legt u dan een sanctie op?
Deelt u de mening dat er geen sprake is van fraude wanneer het omzetverlies meevalt ten opzichte van de eerdere schatting bij aanvraag? Waarom legt u dan een sanctie op?
Dat ben ik zeer met u eens, er wordt daarom geen sanctie opgelegd.
Klopt het dat het UWV er automatisch van uitgaat dat er personeel ontslagen is of minder uren betaald heeft gekregen wanneer in maart, april en mei niet maandelijks hetzelfde loon als in januari werd uitbetaald? Waarom legt u dan een sanctie op?
De NOW is een eenvoudige en generieke regeling die in recordtempo ontzettend veel werkgevers van steun heeft voorzien en nog steeds voorziet. Daarmee blijft de werkgelegenheid zo veel mogelijk op peil. De maand januari, waarop de verstrekte voorschotten zijn gebaseerd, kan bijvoorbeeld een maand zijn met een relatief hoge loonsom ten opzichte van de rest van het jaar door incidenteel uitgekeerde beloningen. In die gevallen loopt de werkgever een groter risico op vermindering van de subsidie ten opzichte van de berekening in de voorschotfase. Dat komt omdat de loonsom in de periode maart, april en mei logischerwijs lager ligt. De aanname van de NOW-regeling dat met de omzet de loonkosten kunnen worden voldaan is in dat geval niet passend, want de loonkosten lagen eenmalig hoger. Vanwege het generieke karakter van de regeling is het helaas niet mogelijk om voor deze gevallen maatwerk te leveren: het is namelijk niet mogelijk om dergelijke incidentele betalingen uit de loonsom te filteren. Voor de uitbetaling van de 13e maand en vakantiegeld is filtering wel mogelijk aangezien deze door de werkgever apart in de loonaangifte worden verantwoord. UWV corrigeert hier dus standaard voor. Een andere keus dan de maand januari was bij de totstandkoming ook geen optie. Voor een goede weergave van de loonsom was een recente maand in de polisadministratie gewenst. De maand februari was echter nog niet definitief in de loonaangifte, terwijl de maand december ook veel eenmalige uitbetalingen kent.
Ik kan mij goed voorstellen dat waar de systematiek onvoldoende passend is, werkgevers dit als onrechtvaardig ervaren. Indien een werkgever van mening is in principe recht te hebben op de NOW-subsidie kan bezwaar worden aangetekend. In dat geval kan nader worden bekeken of binnen de beperkte uitvoeringsmogelijkheden van NOW-regeling en de bedoeling van de regeling maatwerk geleverd kan worden.
Ik begrijp dat het terugbetalen van een deel van het voorschot ondernemers in deze tijd rauw op het dak kan vallen. Daarom hanteert UWV op mijn verzoek ruime terugbetalingstermijnen. Een werkgever kan in het geval van een terugbetaling telefonisch contact opnemen met UWV om afhankelijk van de situatie een meerjarige betalingsregeling af te spreken. Daarnaast heb ik in mijn brief van 22 februari4 de Tweede Kamer gemeld dat het loket voor het indienen van vaststellingsverzoeken voor de NOW 1 langer open blijft (tot en met 31 oktober). Werkgevers kunnen deze ruimte ook benutten om later de definitieve vaststelling aan te vragen, waardoor de eventuele terugbetaling uiteraard ook later aanvangt.
Klopt het dat bij een voorschot van 45% omzetverlies x 90% van de loonkosten, het UWV bij de eindafrekening de volledige 90% van de loonsom rekent, zoals in het artikel staat? Waarom hanteert het UWV deze onlogische aanpak?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de terugbetaling nooit hoger kan zijn dan de teveel ontvangen NOW-1 subsidie, zolang er geen sprake is van fraude?
Dat is reeds het geval. Zoals reeds opgemerkt is het wel zo dat als werkgevers mensen ontslaan op bedrijfseconomische gronden, de subsidie voor die werknemers met 150% wordt gekort. Er hoeft echter in totaal nooit meer te worden terugbetaald dan dat er in totaal ontvangen is.
Is het niet verstandig om alle menskracht bij het UWV nu in te zetten op de uitbetaling en aanvraagfase van NOW-2 en 3, en de afrekening van NOW-1 voorlopig maar even te laten voor wat het is? Deelt u de meningg dat de menskracht bij het UWV dan sneller kan worden ingezet om ondernemers beter te helpen, en dat er dan ongelukken zoals bij Monique kunnen worden voorkomen?
Het is zeker verstandig in te zetten op snelle uitbetaling van de voorschotten in de NOW 3. Dat doet UWV dan ook. Het is daarnaast ook verstandig de vaststelling van NOW 1 voort te zetten en op 15 maart het loket voor de vaststelling van de NOW 2 te openen. Zoals eerder aangegeven is de schatting dat ongeveer 40% van de werkgevers nog aanvullende subsidie ontvangen bij de vaststelling. Zij hebben dat geld in deze tijd ongetwijfeld hard nodig.
Het stopzetten van de vaststelling van de NOW 1 zou bovendien grote gevolgen hebben voor de openstelling van de andere vaststellings- en voorschotloketten. UWV heeft momenteel geen (IT-)capaciteit beschikbaar en zou niet eerder dan 1 juni wijzigingen kunnen doorvoeren. Dat betekent dat openstelling van de andere loketten doorschuift. De ongeveer 40.000 reeds afgehandelde vaststellingsaanvragen zouden bovendien handmatig opnieuw moeten worden behandeld. Dat is een haast onmogelijke opgave voor het al overbelaste UWV. Dat vind ik niet verantwoord.
Bent u bereid de eindafrekening NOW-1 en straks NOW-2 te staken tot na het moment dat de winkels weer open zijn en ondernemers weer omzet kunnen draaien?
Nee. Er zijn veel ondernemers die behoefte hebben aan duidelijkheid en graag hun vaststelling ontvangen, zeker wanneer zij nog een nabetaling van UWV verwachten. Door de verlengde openstelling van het loket tot en met 31 oktober 2021 is het voor werkgevers mogelijk om later een vaststellingsaanvraag in te dienen. Daarnaast hanteert UWV ruime terugbetalingstermijnen om werkgevers in staat te stellen omzet te draaien waarmee de teveel verstrekte subsidie kan worden terugbetaald.
Bent u bekend met de artikelen «Nieuw onderzoek «probleemkanaal» Almelo-De Haandrik: «Provincie was grip van begin af aan kwijt»1 en «Provincie: rapport naar probleemkanaal Almelo-De Haandrik geeft geen nieuwe inzichten»?2
Ja.
Hoe verklaart u dat uit het onderzoek van onderzoeksbureau Deltares wordt geconcludeerd dat in veel gevallen niet met zekerheid is vast te stellen dat de schade aan de woningen ook daadwerkelijk veroorzaakt is door werkzaamheden aan het kanaal, terwijl het onderzoek van Stefan van Baars concludeert dat er grote fouten zijn gemaakt bij de verdieping van het kanaal en dat hierdoor wel schade aan de woningen is veroorzaakt?
Het kanaal Almelo-De Haandrik is een provinciale vaarweg waar de provincie het vaarwegbeheer uitvoert. Het is niet aan het Rijk om onderzoeken te beoordelen die provinciale projecten aangaan. Om die reden ben ik niet bekend met de inhoud van het onderzoek van Deltares noch met het onderzoek van Stefan van Baars.
Ziet u ook dat cruciale informatie zoals trillingsgegevens mist en dat daarom moeilijk conclusies worden getrokken? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten wat de stappen zijn rondom schadevergoeding naar aanleiding van de onderzoeken van Deltares en Van Baars?
Het is aan de provincie en de overige betrokken partijen om te bepalen of en welke stappen noodzakelijk worden geacht.
Welk onderzoek wordt er momenteel verricht om de problematiek veroorzaakt door de verdieping van het kanaal in beeld te brengen? Wordt hierbij ook gekeken naar verzakkingen van de wegen?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de financiering van schade door het verdiepen van het kanaal Almelo-De Haandrik? Wat is de rol van het Rijk hierin, gezien de rijksbijdrage aan het project?
Mijn ministerie heeft geen rijksbijdrage verstrekt aan het provinciale project verdieping kanaal Almelo-De Haandrik. Wel heeft IenW in 2009 in het kader van de Tijdelijke regeling Quick Wins Binnenvaart subsidie verstrekt aan de gemeente Hardenberg om de kades in de binnenhaven van Hardenberg te versterken. Het rijk heeft hier dus geen rol.
Bent u het eens met de stelling dat het door de decentralisatie steeds moeilijker wordt om te bezien wie er verantwoordelijk is voor de problematiek? Kunt u dit toelichten?
Nee. De provincie heeft de verantwoordelijkheid om de nodige stappen te nemen.
Bent u het eens met de stelling dat de betrokkenen zo snel mogelijk moeten worden geïnformeerd en zekerheid moeten krijgen over de situatie? Kunt u dit toelichten?
In algemene zin ben ik het met u eens dat betrokkenen in een dergelijke situatie goed geïnformeerd moeten worden. Over deze specifieke casus kan ik geen nadere uitspraken doen, omdat ik hierin geen betrokkenheid heb.
Welke manieren heeft u om de kwaliteit van de participatie te verbeteren en het tempo in de afhandeling van de schade te vergroten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 4.
De examens in het voorgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de voorgenomen maatregelen voor de examens in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) niet toereikend zijn en dat hiermee geen uitvoering is gegeven motie van de leden Van Meenen en Van Raan over aangepaste examens in het vso?1
Ik ben van mening dat ik toereikende maatregelen heb getroffen voor alle leerlingen en kandidaten en tevens uitvoering heb gegeven aan de motie Van Meenen/Van Raan.
Ik heb in aanloop naar mijn brief van 12 februari over de aanvulling op het besluit over de eindexamens vo 2021 overleg gevoerd met een brede groep partijen over mogelijke aanvullende aanpassingen aan de eindexamens 2021, waaronder de staatsexamens. Hierbij zijn uiteenlopende opties overwogen, waaronder het uitbreiden van de herkansingsregeling en het aanpassen van de examenvorm van de college-examens. Er is hierbij ook meermaals gesproken met LBVSO i.o. die, naast enkele aanvullende opties, dezelfde opties heeft aangedragen die u in deze Kamervragen naar voren brengt.
In mijn afwegingen heb ik naast de noodzaak en wenselijkheid van verschillende opties, ook de uitvoerbaarheid hiervan gewogen. Uit overleg met het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) is gebleken dat bijvoorbeeld een derde herkansing voor alle leerlingen en kandidaten niet uitvoerbaar zou zijn. Dit is een van de redenen dat ik uiteindelijk heb gekozen voor een verdergaande maatregel, namelijk de duimregeling, omdat deze – in tegenstelling tot een derde herkansing – ook voor staatsexamenkandidaten kan worden toegepast. Hiermee wordt zowel het reguliere vo als staatsexamenkandidaten compensatie geboden voor de moeilijke omstandigheden. Ik vind het daarbij van groot belang dat alle leerlingen die opgaan voor een diploma de mogelijkheid krijgen om een diploma van gelijke waarde te behalen.
Ik word in het vertrouwen dat hiermee de juiste maatregelen zijn getroffen voor vso-leerlingen gesterkt door de slagingspercentages van vorig jaar. Deze heb ik met mijn brief van 12 februari jl. met uw Kamer gedeeld. De stijging van 5,9 procentpunt bij de vso-kandidaten ten opzichte van het jaar ervoor is een indicatie dat de maatregelen die in 2020 zijn getroffen succes hebben gehad. Met de maatregelen die in 2021 worden getroffen, waaronder de duimregeling, wordt dit pakket wordt wederom recht gedaan aan de uitzonderlijke omstandigheden.
Kunt u bevestigen dat 25 procent van de examenkandidaten nu twee herkansingen geboden krijgt en dat de overige 75 procent van de vso-leerlingen misgrijpt? Zo ja, bent u bereid ook de certificaatkandidaten twee herkansingen te bieden?
Zoals toegelicht in mijn brief van 12 februari jl. over de aanvulling op de examenmaatregelen krijgen staatsexamenkandidaten die in 2021 opgaan voor het diploma een uitgebreide herkansingsregeling. Zij kunnen dit jaar zowel het CE als het college-examen van maximaal twee vakken op alle onderdelen herkansen. Deze mogelijkheid wordt zowel geboden aan kandidaten die in 2021 opgaan voor het volledige vakkenpakket, als aan kandidaten die eerder al certificaten hebben behaald en dit jaar de laatste vakken afronden om daarmee een diploma te kunnen behalen. Voor de diplomakandidaten geldt dat de noodzaak om herkansingen af te leggen het grootst is omdat zij mogelijk vertraging oplopen als zij het volgend schooljaar willen starten met een vervolgopleiding. Van de in totaal 8.500 staatsexamenkandidaten gaan ruim 2.700 kandidaten op voor het diploma. Daarmee komt ruim 30% van het totaal aantal staatsexamenkandidaten in aanmerking voor deze herkansingsregeling. Binnen de vso-kandidaten ligt het percentage iets hoger. In 2020 ging bijna 38% van de vso-kandidaten op voor het diploma en kwam daarmee in aanmerking voor een herkansing.
In mijn brief over het staatsexamen van 12 februari jl. heb ik u toegelicht dat het CvTE een verkenning heeft uitgevoerd naar de mogelijkheid om herkansingen te bieden aan certificaatkandidaten. Op basis van deze verkenning heeft het CvTE bij mij aangegeven dat het bieden van een herkansingsmogelijkheid aan alle 5.800 certificaat-kandidaten (reguliere en vso-kandidaten) niet uitvoerbaar is. De belangrijkste reden hiervoor is de omvang van deze groep. De grootte van de groep maakt dat er veel (personele) capaciteit nodig is om aan al deze kandidaten een herkansing te bieden. Naast correctoren voor de centrale examens en andere examenbetrokkenen zijn er per mondeling college-examen twee vakdocenten van het betreffende vak nodig die optreden als examinator. Deze docenten verrichten de werkzaamheden voor het staatsexamen naast hun reguliere werkzaamheden op hun eigen school en zijn daarmee beperkt inzetbaar. Ook speelt het grote aantal locaties waar staatsexamens wordt afgenomen een rol in de uitvoerbaarheid. Leerlingen van vso-scholen leggen het staatsexamen namelijk af op hun eigen school. Op die manier wordt een veilige en vertrouwde omgeving gecreëerd. Dat betekent dat er naast de zes locaties voor reguliere staatsexamenkandidaten op meer dan 100 vso-scholen examens worden afgenomen. Vanwege het vaak kleine aantal examenleerlingen op vso-scholen kunnen examinatoren en andere examenbetrokkenen niet optimaal worden ingezet. Als er bijvoorbeeld één vso-leerling op een vso-school het vak Biologie wil herkansen, zullen er twee examinatoren naar de school moeten reizen om het college-examen af te nemen.
Bovenstaande geeft een inkijk in de complexiteit van de uitvoering van het staatsexamen. Aanvullende werkzaamheden bovenop de reguliere organisatie van het staatsexamen vragen veel van de voorziening en zijn daarmee in sommige gevallen onuitvoerbaar. In mijn eerdergenoemde brief inzake het staatsexamen heb ik toegelicht dat de organisatie van het staatsexamen onder druk staat. Hier is ook al sprake van in een regulier examenjaar. De uitvoering van de maatregelen die in 2021 worden getroffen ten aanzien van het (staats)examen, namelijk de mogelijkheid tot het spreiden van het centraal examen over twee tijdvakken en de extra herkansingen voor zowel CE als het college-examen, komt hier bovenop en vraagt veel van de organisatie van het staatsexamen.
Naast bovengenoemde verkenning heeft het CvTE middels een brief eerder bij mij aangegeven dat de uitvoeringsgrenzen van de examenketen bereikt zijn. Het CvTE geeft aan dat de capaciteit van de keten volledig benut is bij de uitvoering van de maatregelen die ik op 16 december heb aangekondigd en er geen ruimte meer is voor de uitvoering van aanvullende maatregelen. Dat geldt zowel voor de organisatie van het centraal examen als het staatsexamen. De brief van het CvTE is als bijlage toegevoegd aan mijn brief van 12 februari over de aanvulling op de examenmaatregelen.
Bent u bereid ook bij het college-examen een verdeling te realiseren over twee tijdvakken?
Staatsexamenkandidaten kunnen de afname van het centraal examen spreiden over twee tijdvakken, net als leerlingen in het regulier onderwijs. Voor de mondelinge college-examens is het niet mogelijk om een dergelijke spreiding aan te bieden.
De college-examens worden grotendeels afgenomen in de periode na het centraal examen en voor de start van het nieuwe schooljaar (in de maanden juli en augustus). Deze beperkte tijdspanne maakt dat er weinig flexibiliteit mogelijk is in de planning van deze examens. Daarnaast zou een dergelijke uitbreiding van de afnameperiode van het mondelinge college-examen extra capaciteit vragen binnen de organisatie van het staatsexamen. Zoals bovenstaand toegelicht heeft het CvTE aangegeven dat de grenzen van de uitvoerbaarheid voor de examenketen bereikt zijn. Tevens is de capaciteit binnen het staatsexamen in een regulier examenjaar al schaars omdat hierbij veelal docenten uit het regulier vo en vso worden ingezet. Zij zijn in de zomerperiode beschikbaar voor deze aanvullende werkzaamheden. Een eventuele uitbreiding naar de periode buiten de zomervakantie maakt het zeer problematisch deze capaciteit te vinden. Een uitloop in het nieuwe schooljaar zou daarnaast de soepele doorstroming van staatsexamenkandidaten naar een vervolgopleiding hinderen.
Indien de planning van de college-examens voor een individuele kandidaat tot problemen leidt, bijvoorbeeld door een beperkte belastbaarheid vanwege ziekte, dan kan hij of zij dit aangeven. Het CvTE kijkt voor deze individuele kandidaat dan hoe hier in de planning van zijn of haar examens rekening mee gehouden kan worden.
Bent u bereid de bijzitdocent of vertrouwenspersoon bij het mondelinge examen een ruimere bevoegdheid te geven, zodat deze ook daadwerkelijk de leerling kan helpen gedurende het examen door bijvoorbeeld een vraag te verduidelijken?
De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon bij het mondelinge examen is een belangrijke faciliteit voor sommige kandidaten. De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon kan kandidaten geruststellen en een prettige sfeer creëren voor de afname van het examen. Tot de huidige maatregelen behoort al dat de vertrouwenspersoon:
De aanwezige docent of vertrouwenspersoon mag de kandidaat dus ondersteunen, mits het de inhoud of beoordeling van de examinering niet raakt. Het is mij bekend dat de vertegenwoordiging van de vso-leerlingen i.o. van mening is dat de vertrouwenspersoon of docent de kandidaat door het examen heen moet kunnen loodsen. Ik deel deze mening zolang dit uitsluitend betrekking heeft op het geruststellen van de kandidaat en het creëren van een prettige sfeer. Dit mag geen effect hebben op de inhoud en het niveau van het examen omdat het daarmee van invloed is op het diploma dat door de kandidaat wordt behaald. Ik vind het van belang dat het examen dat wordt afgenomen, en het uiteindelijke diploma dat wordt uitgegeven, valide is en dezelfde maatschappelijke waarde heeft als ieder ander diploma. Kandidaten moeten kunnen laten zien welke kennis zij in huis hebben en op eigen kracht antwoord geven op de vragen van de examinator. De examinatoren worden jaarlijks getraind in het boven halen van de aanwezige kennis bij een kandidaat en leren om te gaan met kandidaten met verschillende ondersteuningsbehoeften. In de aanloop naar de komende examenperiode zorg ik ervoor dat over het kader van wat er mogelijk is duidelijk wordt gecommuniceerd onder de afnemers van het staatsexamen.
Op welke manier worden leerlingen middels het Nationaal Programma Onderwijs extra ondersteund bij de examenvoorbereiding?
In mijn brief van 12 februari heb ik aangekondigd dat er 37 miljoen euro beschikbaar komt voor extra ondersteuning van examenleerlingen. Dit geld is beschikbaar voor alle leerlingen in het bekostigd onderwijs. Scholen beslissen zelf hoe zij dit geld inzetten, zodat zij zelf kunnen afwegen welke vorm van ondersteuning het meest passend is. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een additionele inzet van docenten die reeds in dienst zijn bij de school, maar ook het inzetten van externe ondersteuning. Alle scholen, inclusief vso-scholen die leerlingen voorbereiden op het behalen van het diploma in 2021, zullen dit geld ontvangen.
Deelt u de mening dat de clausule over kernvakken bij de duimregeling geen goede constructie is voor het vso, gezien diplomakandidaten vaak als restant nog één tot drie kernvakken moeten afleggen en dat 75 procent van de deelcertificaatleerlingen dus geen gebruik kan maken van deze regeling?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik aan uw Kamer meldde is de duimregeling van toepassing op alle kandidaten die dit jaar opgaan voor een diploma en met de inzet daarvan alsnog kunnen slagen. Omdat de duimregeling betrekking heeft op de uitslag die in dit jaar bepaald wordt, kan deze ook worden ingezet voor vakken die in een eerder jaar zijn afgesloten. Indien een diplomakandidaat dit jaar alleen kernvakken aflegt, heeft dit dus geen effect op de toepasbaarheid van de duimregeling en mag de kandidaat de duim leggen op een niet-kernvak dat eerder is afgelegd. De reden om de kernvakken buiten beschouwing van de voornoemde maatregel te laten is om voor alle leerlingen te borgen dat het diploma volwaardig is voor doorstroom naar het vervolgonderwijs. Ik wil alle leerlingen die in 2021 opgaan voor het diploma een mogelijkheid bieden om een gelijkwaardig diploma te behalen. Naast het feit dat ik inhoudelijk geen aanleiding zie tot aanpassing van deze maatregel, vind ik het ook niet in het belang van de leerling om een uitzondering te maken voor een specifieke groep.
Bent u bereid de duimregeling (zonder kernvakregel) een jaar te verlengen en dus met twee jaar te verankeren?
Op dit moment kan er niet met enige zekerheid een inschatting worden gemaakt over het effect dat het coronavirus zal hebben op schooljaar 2021–2022. Daarom neem ik op dit moment alleen maatregelen die betrekking hebben op het huidige schooljaar. Als blijkt dat er volgend schooljaar eveneens maatregelen nodig zijn ten aanzien van de examens zal ik hier op een later moment een beslissing over nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus gepland op 24 februari a.s.?
Ja.
Het bericht 'Vertraging ggz-indicaties in de Wlz door hoge aantal aanvragen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «vertraging ggz-indicaties in de Wet langdurige zorg (Wlz) door hoge aantal aanvragen»?1
Het bericht is mij bekend. Het artikel is gebaseerd op een brief van Minister De Jonge aan de Tweede Kamer van 10 februari jl. (Kamerstuk 34 104, nr. 321).
Kunt u aangeven hoe het komt dat er ruim tweederde aanvragen meer zijn dan de 9.500 aanvragen die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vorig jaar verwachtte?
Het oorspronkelijke aantal verwachte indicaties is gebaseerd op een onderzoek van HHM uit 2017 onder zorgaanbieders en bedroeg 9.250 indicaties. Daarbij werd verondersteld dat alleen cliënten vanuit beschermd wonen met verblijf of met verblijf in een klinische GGZ-setting een indicatie zouden verkrijgen. Uit de aanvragen bij het CIZ blijkt dat ook cliënten met ambulante Wmo/Zvw ondersteuning een Wlz-indicatie hebben aangevraagd en gekregen. Daarnaast waren zorgaanbieders oorspronkelijk terughoudend met het aanmelden van cliënten gezien de onzekerheid over de positionering van behandeling, de inkoopvereisten van de zorgkantoren en de toen nog niet bekende tarieven in de Wlz. In de tweede helft van 2020 heeft een extra toeloop plaatsgevonden, nadat duidelijkheid was geboden over deze onderwerpen. Hierdoor kunnen en willen veel van de huidige zorgaanbieders ook de zorg leveren in het kader van de Wlz.
Kunt u toelichten hoeveel mensen uiteindelijk ook een indicatie voor de Wlz krijgen?
Het indicatietraject is nog niet afgerond. Op basis van de huidige inzichten zullen naar verwachting ruim 16.000 cliënten een Wlz GGZ-wonen indicatie krijgen, die voorheen zorg en ondersteuning vanuit Wmo/Zvw kregen.
Kunt u aangeven wat precies wordt bedoelt met «dat er een apart beoordelingsteam» bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) gevormd is?
Voor het gehele project heeft het CIZ al in 2019 extra medewerkers aangenomen en opgeleid. Het oorspronkelijke doel was dat deze medewerkers na de afronding van het project uit zouden vloeien naar de reguliere teams. Dit zou gebeuren per 1 januari 2021, wanneer de GGZ-instroom onderdeel werd van de reguliere Wlz-instroom. Gezien de vertraging heeft het CIZ er echter voor gekozen dit uit te stellen en de medewerkers vooralsnog volledig voor de afhandeling van de GGZ-aanvragen in te blijven zetten.
Welke stappen heeft u genomen om de wachtduur voor de mensen met een aanvraag te verkorten? Bent u voornemens meer capaciteit beschikbaar te stellen aan het CIZ?
Eind 2020 heb ik met het CIZ afspraken gemaakt over een noodplan, waarin verschillende maatregelen zijn opgenomen om het stuwmeer aan aanvragen zo snel en zorgvuldig mogelijk weg te werken. Het gaat daarbij vooral om maatregelen voor de extra inzet van personeel voor onder meer triage, telefonie, onderzoekers en medisch adviseurs. Daarbij wordt nieuw personeel geworven, maar worden ook bestaande contracten verlengd. Inmiddels heb ik met het CIZ ook afspraken gemaakt over het stuwmeer dat nu ontstaat bij de GGZ-aanvragen die in 2021 worden gedaan. Hierbij geldt over het algemeen dat de maatregelen van het eerste noodplan worden verlengd. Voor de uitvoering van dit noodplan zal ook extra personeel worden geworven. Omdat de opleiding tijd kost, is het effect van de inzet van deze medewerkers nog niet meteen zichtbaar. Ook wordt in communicatie richting cliënten voorzien.
Betekent dit dat overige indicatiestellingen, voor bijvoorbeeld opname in een verpleeghuis, langer op zich laten wachten?
De vertraging heeft in eerste instantie vooral gevolgen voor de GGZ-aanvragen. Het is echter niet uitgesloten dat ook op termijn de doorlooptijden voor de reguliere Wlz-aanvragen hinder gaan ondervinden van deze situatie. Dit komt omdat de GGZ-medewerkers vooralsnog niet worden doorgeplaatst naar de reguliere teams, waar dat wel was beoogd. De inzet is om de GGZ-aanvragen zo snel mogelijk af te handelen en daar de andere werkstromen van het CIZ zo min mogelijk onder te laten leiden. Met het CIZ vindt daarom frequent overleg plaats om de situatie goed te monitoren en zo nodig bij te stellen. Indicaties waarbij spoed is vereist worden door het CIZ nog steeds met spoed opgepakt.
Kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met «om ervoor te zorgen dat zorg voor cliënten wordt voortgezet, zijn er «overgangswerkwijzen» afgesproken»? Wat houden die overgangswerkwijzen in?
Eind 2020 zijn aanvullende afspraken gemaakt met CIZ, VNG en ZN voor cliënten die een aanvraag hebben ingediend bij het CIZ maar op 1 januari 2021 nog geen Wlz-zorg ontvangen. Kern van de afspraak is dat de huidige zorg bijvoorbeeld in beschermd wonen wordt gecontinueerd door gemeenten, totdat de zorgtoewijzing in de Wlz heeft plaatsgevonden. Om dit mogelijk te maken zijn onder meer de toekenningsbeschikkingen Wmo van deze cliënten, die op 1 januari 2021 afliepen, verlengd tot 1 juli 2021. De Wlz-zorgverlening kan overigens eerder ingaan, als de zorgtoewijzing voor 1 juli heeft plaatsgevonden.
Kunt u uiteenzetten wat de extra toename aan mensen uit de geestelijke gezondheidszorg (ggz) naar de Wlz betekent voor de financiële overheveling van Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-middelen naar Wlz-middelen?
Onderdeel van de afspraken met de VNG is dat in 2021 de bedragen die worden overgeheveld van de Wmo naar de Wlz worden nagecalculeerd uitgaande van de nieuwe gegevens van het CIZ. Omdat meer mensen overgaan naar de Wlz zal het bedrag van de uitname en het kader voor de Wlz worden verhoogd. Uitgangspunt hierbij is dat de uitname voor gemeenten budgettair neutraal plaatsvindt.
Hoeveel uur zorg ontvangen de mensen die een positieve beoordeling hebben ontvangen op hun aanvraag, ten opzichte wat men hiervoor ontving?
Het aantal uren zorg dat iemand ontvangt is niet inzichtelijk, omdat in de Wlz wordt gewerkt met zorgprofielen waar geen zorguren aan gekoppeld zijn. Het zorgkantoor, de cliënt en zijn naasten en de zorgaanbieder kijken gezamenlijk naar wat de zorgbehoefte van de cliënt is en hoe hier invulling aan kan worden gegeven. De verwachting is dat de meeste cliënten in de Wlz dezelfde hoeveelheid zorg en ondersteuning zullen ontvangen als die zij hiervoor al ontvingen in de Wmo. Voor wat betreft dagbesteding is de aanname dat cliënten hier in de Wlz meer gebruik van gaan maken, omdat dagbesteding onderdeel is van de Wlz-aanspraak.
De tegemoetkoming van leveranciers van schoolfruit |
|
Carla Dik-Faber (CU), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u het presentatiefilmpje op YouTube gezien waarin de leveranciers van schoolfruit aangeven wat de gevolgen van corona en de sluiting van de scholen voor hen zijn?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat leveranciers van schoolfruit door sluiting van de scholen in de eerste coronagolf aanzienlijke economische schade hebben gelopen, namelijk zo’n 1,7 miljoen euro?
Het bedrag van € 1,7 miljoen euro is mij niet bekend. Het lijkt erop dat dit het totaalbedrag is dat de leveranciers aan steun ontvangen zouden hebben gedurende de 5 weken dat de scholen in het voorjaar 2020 dicht waren.
De Europese Commissie heeft in het voorjaar 2020 via Q&A’s aangegeven dat het ter beoordeling aan de lidstaten is of er sprake is van overmacht, op grond waarvan gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking zouden komen. Voor niet ingekochte en geleverde producten kan op grond van Europese en nationale regelgeving nimmer subsidie worden verleend. Nadat de scholen van overheidswege in maart 2020 werden gesloten hebben de leveranciers formeel een beroep op overmacht ingediend ter hoogte van ruim € 600.000. Deze beroepen op overmacht zijn beoordeeld op basis van specificaties van gemaakte kosten. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een betaling van totaal € 148.000 voor gemaakte kosten verdeeld over de 8 leveranciers. Overigens kunnen de leveranciers ook gebruik maken van de nationale steunpakketten die door de overheid zijn opgesteld vanwege de coronacrisis.
Bent u ervan op de hoogte dat in andere Europese lidstaten vaak wordt gekozen voor een leverancierserkenning van drie tot vier jaar? Zo ja, waarom wordt in Nederland niet gekozen voor zo’n lange erkenningsperiode?
Iedere lidstaat maakt een eigen afweging en keuze voor de duur van erkenning van leveranciers. Nederland werkte voorheen met erkenningen van één jaar. De afgelopen twee schooljaren zijn de leveranciers op basis van de huidige Regeling schoolfruit- groente en melk 2019 (Regeling 2019) voor twee schooljaren erkend. De Regeling 2019 en de huidige erkenningen lopen per 1 juni 2021 af. Bij de komende herziening van de Regeling 2019 voor 1 juni 2021 zal ik de duur en de voorwaarden van erkenning, als ook het forfaitaire bedrag (vergoeding per portie) weer opnieuw vaststellen. Hierbij zal ik de voor- en nadelen van een langere duur van erkenning van leveranciers in de besluitvorming meewegen.
Kunt u bevestigen dat vanaf het schooljaar 2021–2022 ook levering van klasse II-producten mogelijk wordt? Zo ja, deelt u de mening van de leveranciers dat een langere erkenning nodig is om de levering van deze producten mogelijk te maken?
Er loopt op dit moment een onderzoek bij het Wageningen Economic Research instituut naar de mogelijkheden van en de soorten producten die in aanmerking komen voor toevoeging aan het assortiment schoolfruit, als klasse II producten. De keuze hiervoor zal zijn neerslag krijgen in de herziene Regeling schoolfruit- groente en melk 2019. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Bent u bereid om de leveranciers van schoolfruit tegemoet te komen in de schade die zij hebben geleden in het schooljaar 2019–2020 door hen na dit schooljaar nog twee jaar als leveranciers te erkennen, waardoor zij een langere periode hebben om de schade terug te verdienen?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 2 en 3. Ik wijs er hierbij op dat de primaire doelstelling van de Schoolfruit en groente regeling is om kinderen gezonde eetgewoontes aan te leren en meer kennis van groente en fruit bij te brengen.
Het bericht dat ondernemers een fors deel van de NOW-steun plus een ‘boete’ moeten terugbetalen. |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ondernemers een fors deel van de NOW-tegemoetkoming plus een «boete» moeten terugbetalen?1
Ja.
Hoe kan het dat ondernemers bij het terugbetalen van teveel ontvangen NOW-steun een extra bedrag moeten betalen?
Het is onjuist dat ondernemers een sanctie moeten betalen als de loonsom is gedaald door een reden die buiten hun invloedssfeer ligt of als de omzet hoger blijkt te zijn dan vooraf ingeschat. Wel is het in de NOW 1 zo dat als werkgevers mensen ontslaan op bedrijfseconomische gronden, de subsidie voor die werknemers met 150% wordt gekort. Van die situatie is in het betreffende artikel in de Stentor echter geen sprake. In het artikel wordt ten onrechte gesteld dat bij een daling van de loonsom vanwege andere redenen dan bedrijfseconomisch ontslag er een extra bedrag zou moeten worden terugbetaald.
Klopt het dat het daardoor kan voorkomen dat ondernemers, bij de definitieve vaststelling van bijvoorbeeld de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW-1), meer NOW-steun moeten terugbetalen dan zij ontvingen vanuit de NOW-1 regeling?
Nee. Ook op het moment dat werkgevers mensen hebben ontslagen op bedrijfseconomische gronden, kan het nooit zo zijn dat werkgevers meer moeten terugbetalen dan ze hebben ontvangen.
Kunt u inzicht verschaffen in de mate waarin ondernemers bovenop de reguliere terugbetaling een extra bedrag («boete») moeten betalen?
De doelstelling van de NOW is het behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. De subsidievoorwaarden zijn met dat doel in het achterhoofd gesteld. Als werknemers worden ontslagen of als hun contracten niet worden verlengd, dan daalt de loonsom van de werkgever. Daarom is in de NOW-regeling bepaald dat indien de loonsom daalt dit gevolgen heeft voor de hoogte van de subsidie.
Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met bijvoorbeeld 50% omzetverlies voor 50% zelf de loonkosten kan betalen en voor de overige 50% subsidie nodig heeft. In normale tijden zou een werkgever bij een sterk verminderde omzet personeel laten gaan om de loonkosten in lijn te brengen met de omzet. In de bijzondere situatie van de coronacrisis wil het kabinet de werkgelegenheid echter zo veel mogelijk behouden. Daarom wordt over het deel van de loonkosten dat niet meer met de omzet kan worden betaald met de NOW 1 een aanzienlijk deel, te weten 90%, vergoed.
Een voorbeeld, waarin de loonkosten van de werkgever aanzienlijk dalen2: een werkgever heeft 5 werknemers in januari 2020. De loonsom in januari is voor iedere werknemer 2.000 euro per maand. De totale maandelijkse loonsom is dus 10.000 euro. Op 15 februari 2020 gaat er een werknemer met pensioen en eind februari loopt een tijdelijk contract af dat niet wordt verlengd. Vanaf 1 maart 2020 is de maandelijkse loonsom dus 40% kleiner en bedraagt 6.000 euro. De werkgever heeft NOW 1 aangevraagd voor de periode maart, april en mei 2020. Hij verwacht 50% omzetverlies.
De berekening van de subsidie is als volgt:
De werkgever ontvangt daarvan een voorschot van 80%. Dat is 13.500 * 0.8 = 10.800 euro
De daadwerkelijke loonsom van de werkgever was in de subsidiemaanden lager. Die is in de maanden maart, april en mei 6000*3 = 18.000 euro geweest. Aangezien de werkgever nog de helft van zijn oorspronkelijke omzet heeft, gaat de regeling er vanuit dat de werkgever 30.000*0,5 = 15.000 euro van de loonsom zelf kan financieren. Met de oorspronkelijke omzet kon immers 30.000 euro aan loonkosten worden gefinancierd.
Bij de vaststelling van de subsidie vindt correctie plaats voor de gedaalde loonsom. De nieuwe loonsom wordt van de oude loonsom afgetrokken en vermenigvuldigd met het subsidiepercentage van 90%. Dat is immers het percentage dat is toegepast over het deel van de loonsom waarvoor de omzet was weggevallen.
Het definitieve subsidiebedrag is 13.500–10.800 euro = 2.700 euro. Van de werkgever mag verwacht worden dat hij 15.000 euro (de helft van zijn loonsom van 30.000 euro) zelf kan financieren uit de omzet en van de resterende 3.000 euro wordt dus 2.700 euro (= 90%) gesubsidieerd.
De werkgever heeft een voorschot ontvangen van 10.800 euro, en definitieve subsidie bedraagt 2.700 euro. Dat betekent dat hij 10.800 – 2.700 = 8.100 euro moet terugbetalen.
Klopt het dat dit vooral bij klein(re) ondernemers voorkomt, omdat bij deze groep ondernemers de loonsom in de maanden maart, april en mei 2020 door kleine wijzigingen in het personeelsbestand en de loonstructuur al snel afwijkt van de loonsom van januari 2020?
Veranderingen in de loonsom kunnen voorkomen bij alle werkgevers, groot en klein. Wel is het zo dat indien een werkgever een beperkt aantal werknemers heeft, het vertrek of ontslag van één werknemer een relatief groot effect heeft op de loonsom. Die daalt dan procentueel hard. Overigens is er dan ook sprake van een grote relatieve daling van de salariskosten.
Bent u bekend met het feit dat de loonsom voor veel ondernemers in januari vaak hoger is dan in andere maanden, bijvoorbeeld door overwerk in december of door andere extra uitkeringen?
Ja.
Wat vindt u er van dat ondernemers door deze hogere loonsom in januari, waar ondernemers niet voor konden corrigeren bij de aanvraag van de NOW, gestraft worden met een extra terugbetaling, terwijl zij daar zelf geen invloed op hadden?
De NOW is een eenvoudige en generieke regeling die in recordtempo ontzettend veel werkgevers van steun heeft voorzien en nog steeds voorziet. Daarmee blijft de werkgelegenheid zo veel mogelijk op peil. De maand januari, waarop de verstrekte voorschotten zijn gebaseerd, kan bijvoorbeeld een maand zijn met een relatief hoge loonsom ten opzichte van de rest van het jaar door incidenteel uitgekeerde beloningen. In die gevallen loopt de werkgever een groter risico op vermindering van de subsidie ten opzichte van de berekening in de voorschotfase. Dat komt omdat de loonsom in de periode maart, april en mei logischerwijs lager ligt. De aanname van de NOW-regeling dat met de omzet de loonkosten kunnen worden voldaan is in dat geval niet passend, want de loonkosten lagen eenmalig hoger. Vanwege het generieke karakter van de regeling is het helaas niet mogelijk om voor deze gevallen maatwerk te leveren: het is namelijk niet mogelijk om dergelijke incidentele betalingen uit de loonsom te filteren. Voor de uitbetaling van de 13e maand en vakantiegeld is filtering wel mogelijk aangezien deze door de werkgever apart in de loonaangifte worden verantwoord. UWV corrigeert hier dus standaard voor. Een andere keus dan de maand januari was bij de totstandkoming ook geen optie. Voor een goede weergave van de loonsom was een recente maand in de polisadministratie gewenst. De maand februari was echter nog niet definitief in de loonaangifte, terwijl de maand december ook veel eenmalige uitbetalingen kent.
Ik kan mij goed voorstellen dat waar de systematiek onvoldoende passend is, werkgevers dit als onrechtvaardig ervaren. Indien een werkgever van mening is in principe recht te hebben op de NOW-subsidie kan bezwaar worden aangetekend. In dat geval kan nader worden bekeken of binnen de beperkte uitvoeringsmogelijkheden van NOW-regeling en de bedoeling van de regeling maatwerk geleverd kan worden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de terugvordering plus de «boete» grote gevolgen heeft voor (kleine) ondernemers, waardoor hun financiële positie nog verder verslechterd?
Er is geen sprake van een boete. Ik begrijp goed dat het terugbetalen van een deel van het voorschot ondernemers in deze tijd rauw op het dak kan vallen. Daarom hanteert UWV op mijn verzoek ruime terugbetalingstermijnen. In de beschikking die de werkgever over de definitieve subsidie ontvangt wordt de werkgever gewezen op de ruimte terugbetalingstermijnen. De werkgever kan telefonisch contact opnemen met UWV om een meerjarige betalingsregeling af te spreken. Daarnaast heb ik in mijn brief van 22 februari 2021 de Tweede Kamer3 gemeld dat het loket voor het indienen van vaststellingsverzoeken voor de NOW 1 langer open blijft (tot en met 31 oktober). Werkgevers die nog geen vaststellingsaanvraag hebben gedaan kunnen deze ruimte ook benutten om later de definitieve vaststelling aan te vragen, waardoor de eventuele terugbetaling uiteraard ook later aanvangt.
Deelt u de mening dat dit probleem niet weggewuifd kan worden door te wijzen op de grofmazigheid van de regeling, de mogelijkheden van ruimere terugbetaaltermijnen of de mogelijkheid van de gang naar de rechter?
Zoals gezegd is er geen sprake van een extra bedrag dat werkgevers moeten betalen als de loonsom is gedaald.
Bent u daarom bereid een oplossing te bieden aan deze groep, bijvoorbeeld door maatwerk toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals gezegd is er geen sprake van terugbetaling van een extra bedrag. Maatwerk toepassen om overuren of bonussen die betaald zijn in januari uit de loonsom te filteren is helaas niet mogelijk. Dan zou UWV ruim 140.000 aanvragen handmatig moeten beoordelen. Daarmee zou de uitvoering van de NOW vastlopen en dat betekent dat werkgevers ook geen voorschot meer kunnen ontvangen voor de resterende tranches van de NOW 3.
Bent u bereid om de terugvordering bij de definitieve vaststelling van de NOW-steun tijdelijk stop te zetten (voor de groep ondernemers met een extra bedrag aan terugvordering), totdat er een passende oplossing voor dit probleem is gevonden?
Nee. Er zijn veel ondernemers die behoefte hebben aan duidelijkheid en graag hun vaststelling ontvangen, zeker wanneer zij nog een nabetaling van UWV verwachten. Door de verlengde openstelling van het loket tot en met 31 oktober 2021 is het voor werkgevers mogelijk om later een vaststellingsaanvraag in te dienen. Daarnaast hanteert UWV ruime terugbetalingstermijnen om werkgevers in staat te stellen omzet te genereren waarmee de teveel verstrekte subsidie kan worden terugbetaald.