Het bericht 'Een miljoen “ongebruikelijke” transacties maar weinig aanhoudingen' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het genoemde artikel?1
Ja.
Herkent u de spanning die in het artikel wordt beschreven tussen de grote hoeveelheid bankmedewerkers (ca. 12.000 fte) die transacties controleren en melden na diverse malen op de vingers getikt te zijn omdat ze niet genoeg deden tegen witwassen, versus de beperkte capaciteit van bij de Financial Intelligence Unit (FIU – ca. 90 fte) en politie om hier vervolgens iets mee te doen?
Graag benadruk ik dat de inspanningen die Wwft-instellingen, zoals banken, plegen om hun wettelijke poortwachtersfunctie goed te vervullen, van groot belang zijn. Deze inspanningen leveren een belangrijke bijdrage aan het voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen, de onderliggende delicten en terrorismefinanciering. Banken en andere poortwachters zijn verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Als ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland worden gemeld dan is het aan de FIU-Nederland om deze na nadere analyse al dan niet verdacht te verklaren. De verdacht-verklaarde transacties worden door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt.
De verplichting om cliëntenonderzoek te verrichten en om ongebruikelijke transacties te melden vloeien voort uit de internationale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF) en de Europese anti-witwasrichtlijn. Hiermee wordt een integer financieel stelsel gewaarborgd en integriteitsrisico’s van de dienstverlening beheerst. Het werk dat de medewerkers in dit kader bij banken verrichten, is dus niet enkel gericht op het melden van ongebruikelijke transacties, het heeft een bredere, preventieve werking. Bovendien wijs ik op de brief van De Nederlandsche Bank (DNB) naar aanleiding van de transactie van ABN AMRO met het Openbaar Ministerie (OM), waarin DNB aangeeft dat bij 28 banken (ongeveer een derde van alle banken die onder Wwft-toezicht van DNB vallen) herstel- en verbetertrajecten lopen.2 Een structureel herstel van gebreken uit het verleden vraagt op dit moment extra inzet in deze sector.
De afgelopen jaren zijn voor de aanpak van witwassen en ondermijning extra (veelal structurele) middelen beschikbaar gesteld aan publieke partners3, waaronder de FIU-Nederland, de opsporingsdiensten en het OM. Dit, in combinatie met landelijk geïntensiveerde beleid vanaf 2017 waaruit volgt dat criminele geldstromen beter in kaart worden gebracht en meer is geïnvesteerd in het uitdragen van kennis over witwassen, heeft onder meer geleid tot een hogere instroom van aangeleverde witwaszaken bij het OM. Deze instroom steeg van 2.250 zaken in 2017 naar 4.060 zaken in 2020.
Bij de FIU-Nederland vindt op dit moment een wervingsproces plaats, waarmee een capaciteitsuitbreiding naar 90 fte zijn beslag zal krijgen. Met deze capaciteitsuitbreiding wordt de FIU-Nederland in omvang versterkt om tegemoet te kunnen komen aan het groeiend aantal meldingen van ongebruikelijke transacties. Naast de reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen heeft de FIU-Nederland in 2020 ingezet op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van haar analysemogelijkheden door middel van het verbeteren van de technologie. Hierdoor kan de operationele capaciteit optimaal worden ingezet, waardoor de FIU-Nederland blijvend in staat is te werken aan arbeidsintensieve dossiers waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Recent heeft dit kabinet aangegeven structureel te investeren in de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit. Binnen deze structurele investering zijn ook middelen gereserveerd voor de FIU-Nederland en de (bijzondere) opsporingsdiensten.4 Een deel van deze investeringen ziet op de technologische intensivering bij de FIU-Nederland, zodat nog efficiënter gewerkt kan worden bij de analyse van ongebruikelijke transacties. Ook voor de verdere versterking in capaciteit van onder andere de FIU-Nederland wordt structureel geld beschikbaar gesteld. Ook is bij deze investeringen rekening gehouden met de keteneffecten voor het OM en de rechtspraak.
Hoe vaak leiden volgens u meldingen van verdachte transacties uiteindelijk tot veroordelingen?
Zoals in antwoord op de vorige vraag is aangegeven, worden de verdacht-verklaarde transacties door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt. Door de instanties die betrokken zijn bij de strafrechtelijke opsporing en vervolging van misdrijven, wordt vervolgens op uiteenlopende wijze gebruik gemaakt van de verdachte transacties. Onder meer als sturingsinformatie, als (onderdeel van) startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van bewijs in een strafzaak.
Daar waar verdachte transacties als sturingsinformatie worden gebruikt voor de inrichting van een strafrechtelijk onderzoek, zijn deze niet geoormerkt in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken. Hierbij merk ik op dat een groot deel van de subjecten dat is opgenomen in (een) verdachte transactie(s) reeds in strafrechtelijke onderzoeken is opgenomen. Hierbij gaat het om de ongebruikelijke transacties die verdacht zijn verklaard op grond van een match met opsporingsdata, dan wel naar aanleiding van een zogenoemd LOvJ-verzoek. Dit laatste betreft een verzoek waarbij de opsporingsdiensten en/of het OM zelf actief de FIU-Nederland bevraagt, omdat er aanwijzingen zijn dat een (rechts)persoon een misdrijf heeft begaan. In deze gevallen zal de verdachte transactie meestal niet tot de start van een strafrechtelijk onderzoek leiden, omdat de zaak al bij de opsporing in behandeling is (geweest). De verdachte transactie kan dan nog wel bijdragen aan de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek of bijvoorbeeld van belang zijn voor de hoogte van de straf, boete of executie.
Van belang is ook dat een verdachte transactie nog geen verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering is. Een verdachte transactie wordt in de praktijk doorgaans opgewerkt met andere informatiebronnen, voordat deze in de opsporing wordt gebracht. Noch de opsporingsdiensten, noch het OM registreren hierbij op grond van welke combinatie van informatie een strafzaak is gestart. Dit komt omdat diverse feiten en omstandigheden bij elkaar maken dat een strafrechtelijk onderzoek kan worden gestart, en er hiervoor meestal niet uit slechts één informatiebron kan worden geput. De verdachte transactie wordt lang niet altijd expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier.
Om bovenstaande redenen kan niet worden aangegeven hoe vaak een melding van een ongebruikelijke transactie die door de FIU-Nederland verdacht is verklaard, uiteindelijk leidt tot een concreet opsporingsonderzoek of veroordeling. De opsporingsdiensten kunnen wel steeds beter duiden, door middel van analyses van hun data, hoe de verdachte transacties worden gebruikt in opsporingsonderzoeken. Op basis van een recente analyse van het Anti Money Laundering Centre (AMLC) is gebleken dat de afgelopen vijf jaar in gemiddeld 60% van de FIOD-onderzoeken een verband is met verdachte transacties. Ook uit een recente steekproef van het OM blijkt dat van alle signalen die zijn aangebracht in het signalenoverleg witwassen – een landelijk overleg waarbij signalen worden gewogen voor de opsporing – in een periode van drie maanden in 2021 57% van deze signalen verdachte transacties van de FIU-Nederland betroffen. Hieruit blijkt dat verdachte transacties een belangrijke bijdrage leveren aan de opsporing en vervolging van verdachten van misdrijven.
Gezien bovenstaande spanning, in hoeverre zou u de wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme als effectief willen bestempelen?
Zoals hierboven reeds aangegeven, volgt het systeem van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) de internationale standaarden van de FATF en de Europese anti-witwasrichtlijn. Het systeem wordt wereldwijd gezien als het meest effectief om te voorkomen dat criminelen het financiële stelsel gebruiken voor witwassen, de onderliggende delicten en het financieren van terrorisme. Het zijn immers Wwft-instellingen die het directe zakelijke contact hebben met criminelen die hun illegaal verkregen inkomsten proberen wit te wassen.
Het Nederlandse systeem wijkt op één punt af van de meeste andere landen. In Nederland moeten de instellingen ongebruikelijke transacties melden in plaats van verdachte transacties. Dit leidt tot een relatief hoog aantal meldingen van Wwft-instellingen omdat de grens om te melden lager ligt. Dit is een bewuste keuze. Het zorgt aan de ene kant ervoor dat Wwft-instellingen minder onderzoek hoeven te doen. Als een transactie aanleiding geeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of terrorismefinanciering, moet de transactie gemeld worden. Aan de andere kant komen daarmee meer transacties in beeld bij specialisten van publieke autoriteiten. De ongebruikelijke transacties komen vervolgens in aanmerking voor, onder andere, het semi-geautomatiseerd matchen met opsporingsdata en data van het CJIB door de FIU-Nederland. Hierdoor kan een substantieel percentage van de meldingen van ongebruikelijke transacties op een efficiënte wijze worden geanalyseerd en verdacht worden verklaard. Deze mogelijkheden hebben Wwft-instellingen niet. Tegelijkertijd kunnen de analisten van de FIU-Nederland optimaal worden ingezet voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties via eigen onderzoek.
Onverminderd het bovenstaande, beziet het kabinet doorlopend hoe het anti-witwasbeleid effectiever kan worden ingericht. Met het plan van aanpak witwassen van juni 20195 is een groot aantal maatregelen in gang gezet om de aanpak te verbeteren op basis van drie pijlers: 1. verhogen van barrières voor criminelen om wit te wassen; 2. vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en het toezicht; en 3. versterken van de opsporing en vervolging. De meeste maatregelen uit dit plan zijn inmiddels afgerond. Daarnaast vinden op dit moment meerdere onderzoeken plaats naar de effectiviteit van het anti-witwasbeleid. Allereerst wordt Nederland op dit moment geëvalueerd door de FATF. De FATF beoordeelt of Nederland in technische zin en in effectiviteit voldoet aan de internationale standaarden om witwassen, de onderliggende delicten en financieren van terrorisme te voorkomen en bestrijden. Het rapport over Nederland zal medio 2022 worden vastgesteld. Daarnaast verricht de Algemene Rekenkamer een onderzoek naar de opbrengsten van de meldketen. Dit gaat specifiek over de opvolging van meldingen van ongebruikelijke transacties. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2022 verwacht. Aan de hand van de uitkomsten van deze onderzoeken zal het kabinet waar nodig het anti-witwasbeleid verder versterken en de effectiviteit van de aanpak vergroten.
Welke stappen worden er op korte termijn gezet om de effectiviteit van deze wet te vergroten?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven, is met het plan van aanpak witassen uit 2019 een groot aantal maatregelen aangekondigd om gezamenlijk, op integrale wijze, de aanpak effectiever te maken. Belangrijke stappen hierin zijn de intensivering van de samenwerking tussen publieke partijen, publieke en private partijen en private partijen onderling. Een aparte pijler in het plan richt zich op de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en het toezicht daarop. Ook wijs ik op de hiervoor genoemde onderzoeken die verder moeten gaan uitwijzen op welke punten de aanpak van witwassen kan worden verbeterd.
Tegelijkertijd, zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, vindt het kabinet het van belang om de FIU-Nederland en de opsporingsdiensten structureel te versterken. Het reduceren van criminele geldstromen, waaronder het voorkomen van witwassen, is voor dit kabinet een belangrijk onderdeel van de brede aanpak van ondermijning. Binnen de structurele middelen die bij Prinsjesdag ter beschikking zijn gesteld voor het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit is daarom ook geld gereserveerd voor versterking van de (bijzondere) opsporingsdiensten, de FIU-Nederland, het OM en de rechtspraak en het terugdringen van criminele geldstromen.
Indien u niet van plan bent hierin stappen te ondernemen, kunt u dan toelichten waarom u deze keuze maakt en waarom u dat een verantwoorde keuze vindt? Wat denkt u dat daarvan het effect zal zijn op de bereidheid van banken om de wet met zoveel capaciteit te blijven uitvoeren?
Zoals hierboven aangegeven, wordt al een groot aantal stappen gezet om de effectiviteit van het systeem te vergroten en wordt voortdurend bezien waar verbeteringen mogelijk zijn. Overigens vind ik het ook van belang om te benadrukken dat ik samen met de Minister van Financiën periodiek met alle ketenpartners, waaronder de grootbanken, gezamenlijk spreek om verbeterpunten te inventariseren en de voortgang van maatregelen uit het plan van aanpak witwassen te monitoren. Aan het begin van volgend jaar zal een vierde voortgangsrapportage over het plan van aanpak witwassen aan uw Kamer worden gestuurd.
Een nieuw kritisch rapport over het EU-Mercosur handelsverdrag |
|
Jasper van Dijk , Christine Teunissen (PvdD) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe publicatie van de Handel Anders! coalitie genaamd «Het EU-Mercosur handelsverdrag: een kritische analyse en een alternatief»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen uit dit rapport?
Het rapport gaat uit van een aantal aannames die niet zonder meer door het kabinet worden gedeeld. In de hierna volgende antwoorden wordt in meer detail ingegaan op een aantal van de aannames en stellingen van het rapport.
Bent u het eens met de stelling uit het rapport dat vrijhandelsverdragen zoals EU-Mercosur kampen met een groot democratisch tekort, omdat verkozen volksvertegenwoordigers en de samenleving aan beide kanten van de oceaan zeer weinig te zeggen hebben over de inhoud, en het Europees Parlement zich slechts mag uitspreken over de vraag of ze het verdrag in zijn geheel goed- of afkeurt en geen veranderingen of aanpassingen mag doorvoeren? Waarom wel of niet?
Nee, ik ben het niet eens met de stelling dat sprake is van een democratisch tekort. Zowel in de EU als in de Mercosur landen geldt dat een verdrag alleen in werking kan treden nadat de geldende besluitvormingsprocedures zijn doorlopen. Binnen de EU zijn de lidstaten en het Europees Parlement op verschillende momenten en op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van handelsakkoorden, evenals het maatschappelijk middenveld.
Ten eerste kunnen de onderhandelingen over een handelsakkoord pas starten wanneer de Europese Commissie daartoe gemachtigd is door de lidstaten. De Raad stelt daartoe onderhandelingsrichtsnoeren vast. Tijdens de onderhandelingen consulteert de Commissie regelmatig de lidstaten en informeert het Europees Parlement. Als deel van het proces laat de Commissie een duurzaamheidseffectenbeoordeling (Sustainability Impact Assessment, SIA) uitvoeren. De SIA brengt de mogelijke economische, sociale en milieu effecten van een eventueel akkoord in kaart. Daarbij wordt het maatschappelijk middenveld (op Europees en nationaal niveau) betrokken.
Wanneer de onderhandelingen zijn afgerond is het aan de Europese Commissie om een voorstel te doen aan de Raad en het Europees Parlement ten aanzien van de besluitvorming over een mogelijk EU handelsakkoord. Zonder instemming van zowel de Raad als het Europees Parlement kan een dergelijk akkoord niet in werking treden. Het kabinet legt verantwoording af aan de Tweede Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad. Wanneer sprake is van een zogenaamd «gemengd akkoord» dienen ook ieder van de lidstaten afzonderlijk met het verdrag in te stemmen en worden de nationale ratificatieprocedures doorlopen.
De afgelopen jaren is de transparantie van het EU-handelsbeleid aanzienlijk vergroot, mede op aandringen van Nederland. Tijdens de onderhandelingen met derde landen organiseert de Europese Commissie consultatiebijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld. Ook publiceert de Commissie tegenwoordig verslagen van onderhandelingsrondes op haar website.
Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van onderhandelingen over handelsakkoorden, onder andere via de reguliere voortgangsrapportage. Ook wordt in Nederland regelmatig met uw Kamer en met het maatschappelijk middenveld van gedachten gewisseld over lopende onderhandelingen. Het ministerie betrekt het maatschappelijk middenveld in het Breed Handels Beraad (BHB).2 Leden van de Handel Anders! coalitie nemen hier actief aan deel.
Kunt u bevestigen dat inheemse volkeren in onder andere Paraguay niet zijn geconsulteerd over het verdrag, terwijl dat een wettelijke verplichting is en zij grote zorgen hebben geuit over de verregaande gevolgen die het verdrag kan hebben voor hun leefgebied?
De Grondwet van Paraguay erkent in hoofdstuk V artikel 64 de landrechten van inheemse volkeren. Artikel 65 erkent dat inheemse volkeren deelnemen aan het sociale, economische, politieke en culturele leven van het land. De SIA wijst er op dat recent een aantal positieve stappen zijn gezet in Paraguay om de naleving van de rechten van inheemse volkeren te verbeteren.3
Een interministerieel comité is verzocht om rechterlijke beslissingen uit te voeren en wetgeving voor te bereiden om traditioneel land aan inheemse volkeren terug te geven. Daarnaast is in het kader van de Nationale strategie voor inheemse gemeenschappen een decreet aangenomen over het raadplegen van inheemse gemeenschappen voorafgaand aan beslissingen die relevant zijn voor hun gebieden en levensonderhoud. De vraag of deze verplichting zich uitstrekt tot de besluitvorming over het sluiten van een verdrag, en of hieraan in voldoende mate tegemoet is of nog wordt gekomen, is een vraag die uiteindelijk naar Paraguyaans recht beantwoord moet worden.
Heeft u op enig moment uw ongenoegen laten blijken over het feit dat de milieueffectrapportage (Sustainability Impact Assesment, SIA) over EU-Mercosur pas 2 jaar na het bereiken van het principe-akkoord werd gepubliceerd, terwijl een milieueffectrapportage bedoeld is om de onderhandelingen te sturen? Zo ja, welke reactie ontving u hierop? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u gedaan om vertraging van de milieueffectrapportage te voorkomen?
De SIA dient meerdere doelen. Een belangrijk doel van de SIA is inderdaad de ondersteuning van de onderhandelingen. Daarnaast kan de SIA gebruikt worden voor het evalueren van het onderhandelingsresultaat en eventueel het opstellen van gerelateerd beleid. In het algemeen streeft de Europese Commissie naar publicatie van de SIA voorafgaand aan afronding van de onderhandelingen. Het kabinet hecht veel waarde aan tijdige publicatie van duurzaamheidseffectenbeoordelingen. Nederland heeft hier bijvoorbeeld toe opgeroepen in het gezamenlijke non-paper met Frankrijk over handel en duurzame ontwikkeling4 en opnieuw in de inbreng voor de herziening van de duurzaamheidsafspraken in EU handelsakkoorden.5
De Europese Commissie heeft aangegeven dat informatie die door de onderzoekers is verzameld tijdens het opzetten en uitvoeren van de SIA over de EU-Mercosur onderhandelingen voor een deel al tot hun beschikking was tijdens de onderhandelingen. De consultant die deze SIA uitvoerde heeft reeds in 2019 een interim- rapport voorgelegd aan de Commissie.6 In dit interim- rapport wordt ook de lange voorgeschiedenis van deze SIA beschreven, die reeds in 2009 begon. Vanwege de veranderende omstandigheden is deze SIA lopende de studie aangepast, bijvoorbeeld waar het gaat om effecten op de afspraken gemaakt in het kader van het Parijs klimaatakkoord. Ik verwijs u in dit verband ook naar de antwoorden d.d. 18 december 2019 op kamervragen gesteld door het lid Ouwehand.7
Deelt u de conclusie van de EU Ombudsman, Emily O’Reily, dat deze handelwijze van de Europese Commissie het vermogen van nationale parlementen om uitgebreid over het handelsakkoord te debatteren dreigt te verzwakken, en haaks staat op de Europese waarden die het handelsbeleid zou moeten belichamen? Waarom wel of niet?
De EU Ombudspersoon concludeert in haar besluit over het EU-Mercosur SIA dat de Europese Commissie niet heeft gezorgd voor een tijdige afronding van deze duurzaamheidseffectenbeoordeling.8 De ombudspersoon stelt vast dat daarmee sprake is van een gebrek aan goed bestuur van de kant van de Europese Commissie, al wijst zij in haar bevindingen die tot deze conclusie leiden ook op de verzachtende omstandigheid dat de plotselinge dynamiek in de onderhandelingen niet geheel te voorzien was. De Ombudspersoon dringt erop aan dat bij toekomstige handelsakkoorden de SIA beschikbaar is voorafgaand aan afronding van de onderhandelingen. Het kabinet hecht net als de EU Ombudspersoon veel waarde aan tijdige publicatie van SIAs, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 5 hierboven.
Kunt u reageren op de kritiek van 200 economen die concluderen dat de milieueffectrapportage vele tekortkomingen bevat, waaronder het naïeve uitgangspunt dat alle afspraken zullen worden nageleefd, het ontbreken van de impact van het verdrag op inheemse volkeren, het buiten beschouwing laten van de gevolgen van de corona-pandemie en het gebruik van verouderde data om de impact op ontbossing en natuurverwoesting te meten?
Bevordering van de internationale rechtsorde is een opdracht aan iedere Nederlandse regering, voortvloeiend uit de Grondwet. In dat kader zet het kabinet zich in voor de effectieve naleving van aangegane verdragsverplichtingen, zowel door Nederland en de EU als door onze verdragspartijen. Het uitgangspunt hierbij is dat verdragsverplichtingen worden nagekomen; pacta sunt servanda.
Uiteraard is daarbij van belang dat een eventueel verdrag tussen de EU en de Mercosur landen voorziet in adequate mogelijkheden om naleving te verzekeren. In het ontwerp EU-Mercosur akkoord wordt daar op verschillende manieren in voorzien, waaronder door betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de implementatie van het verdrag en de opname van geschillenbeslechtingsprocedures.
Met het oog op de zorgen die leven in de Europese Unie over o.a. ontbossing en arbeidsrechten in de Mercosur landen heeft Commissaris Dombrovskis de lidstaten verzocht om nadere input op dit punt. Op 28 oktober 2021 heeft mijn voorganger in een brief aan de Commissie nadere input gedeeld over deze zorgen en mogelijkheden om deze te adresseren. Uw kamer heeft hiervan een afschrift ontvangen.9 Zoals eerder aangegeven wordt met deze inbreng niet vooruit gelopen op de uiteindelijke Nederlandse positie ten aanzien van een mogelijk EU-Mercosur akkoord.
Wat betreft het gebruik van ontbossingsdata, heeft Nederland richting de Commissie en de uitvoerende partij (London School of Economics) in een eerdere fase aangegeven dat het wenselijk is om van recente data gebruik te maken. Door de vertraging in de oplevering van de SIA is inderdaad op onderdelen niet de meest recente data gebruikt. Dit laat onverlet dat het rapport van de SIA het belang van efficiënt nationaal beleid op duurzaamheidsgebied – waaronder het tegengaan van ontbossing – onderstreept en laat zien welke resultaten met dergelijk beleid kunnen worden bereikt. Het is een kernpunt in de aanbevelingen van de SIA (pagina 104–105). Ook in het position paper in reactie op de SIA dat de Commissie op 31 maart 2021 publiceerde wordt hier nader op ingegaan.10
In hoofdstuk V Mensenrechten van de SIA wordt uitgebreid aandacht besteed aan de positie van inheemse volkeren (par. 5.2.3 pagina 134–148) zowel in de EU als in de Mercosur landen. Ook wordt een aantal aanbevelingen gedaan om hun positie en de respectering van hun rechten te verbeteren (pagina 174).
Wat is de stand van zaken wat betreft het mogelijk splitsen van het EU-Mercosur verdrag? Zijn hier recent nog uitspraken over gedaan door de Europese Commissie? Wanneer kan Nederland zich hierover uitspreken?
Of de aard van een akkoord «gemengd» is of volledig onder de EU bevoegdheid valt («EU-only») wordt bepaald door de uiteindelijke inhoud van het akkoord. Naar verwachting zal een associatieakkoord tussen de EU en Mercosur onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen. De Commissie kan als onderhandelaar (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) ook een voorstel doen om het onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen. Op het moment dat de Commissie de teksten voor besluitvorming voorlegt zal de Raad hier vervolgens over besluiten. Er is op dit punt geen sprake van recente ontwikkelingen.
Wat is uw standpunt over de mogelijkheid dat het verdrag gesplitst wordt in een economisch en politiek deel? Deelt u de mening dat de Tweede Kamer niet buitenspel gezet mag worden bij de besluitvorming over dit verdrag, waaronder bij de onderdelen met grote gevolgen voor de Nederlandse landbouw?
Het kabinet zal pas een standpunt innemen over een akkoord met Mercosur wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie zijn aangeboden aan de Raad voor besluitvorming. In het antwoord op vraag 3 hierboven is reeds uitgebreid ingegaan op de betrokkenheid van het Nederlandse parlement bij de totstandkoming van handelsverdragen.
Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van een EU-Mercosur akkoord voor de Nederlandse landbouw, wil ik de Kamer graag verwijzen naar de studie die het ministerie over dit onderwerp ter uitvoering van de motie Voordewind liet uitvoeren en waarvan de resultaten op 14 januari 2021 aan de Kamer zijn gestuurd.11
Kunt u reflecteren op het feit dat de Europese Commissie heeft toegezegd te kijken naar het versterken van de klimaatafspraken in het EU-Mercosur verdrag, maar het akkoord zelf niet wil aanpassen? Bent u het ermee eens dat een aanvullend protocol of interpretatieve verklaring de fundamentele bezwaren tegen het verdrag niet kunnen wegnemen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zal het kabinet pas een standpunt innemen over een verdrag tussen de EU en Mercosur wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie aan de Raad zijn aangeboden voor besluitvorming. Daarin worden de mogelijkheden om afspraken over klimaat en het tegengaan van ontbossing effectief te handhaven uiteraard meegewogen.
Waarom is het voornemen om zoveel mogelijk over te schakelen op kringlooplandbouw en maatregelen die daaruit voort kunnen vloeien, niet meegenomen in het onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) en Ecorys naar de effecten van het EU-Mercosur verdrag op de Nederlandse agrarische sector, dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoe rijmt u dit met het feit dat kringlooplandbouw tot pijler van het beleid van de Minister van LNV is gemaakt?
Het onderzoek van de WUR en Ecorys geeft uitvoering aan de motie Voordewind. Deze motie verzoekt de regering de voor- en nadelen van de handel met de Mercosur-landen onder dit handelsverdrag voor de Europese land- en tuinbouw en in het bijzonder voor de Nederlandse (gezins-) bedrijven in de vlees- en zuivelsector, kwantificeerbaar in kaart te brengen.12 Het onderzoeksrapport is op 14 januari 2021 aan uw Kamer aangeboden.13 Hierbij is aangegeven dat het onderzoek toegespitst is op de economische effecten op de Nederlandse economie, en niet op de sociale en/of milieugevolgen van het akkoord. Deze zijn onderwerp van de SIA.
Is het EU-Mercosur verdrag verenigbaar met de Farm to Fork-strategie van de EU, waaronder het Farm to Fork-principe dat de import van dierlijke producten alleen wordt toegestaan als het niveau van dierenwelzijn minstens gelijk is aan wat de EU-regels voorschrijven?
In algemene zin zet Nederland m.b.t dierenwelzijn en handelsverdragen in de EU in op gelijkwaardigheid aan EU standaarden voor dierenwelzijn bij de gevoelige producten eieren en ei-producten, varkensvlees en pluimveevlees. Daarnaast bieden bilaterale afspraken en samenwerking juist een opening om afspraken te maken over verduurzaming en dierenwelzijn, die verder gaan dan multilaterale afspraken.
In de van Boer-tot-Bord strategie is opgenomen dat het handelsbeleid van de EU moet bijdragen aan een betere samenwerking met derde landen en het aansturen op ambitieuze beloften van derde landen op belangrijke gebieden als dierenwelzijn. Nederland steunt dit zoals aangegeven in het BNC fiche aangaande de evaluatie van het handelsbeleid.14
Kunt u reageren op de in het rapport aangehaalde berekening van natuurorganisatie FERN waaruit blijkt dat de toenemende vraag naar landbouwgewassen en veeteelt als gevolg van het EU-Mercosur verdrag in het meest optimistische scenario een gebied groter dan de Veluwe zal vernietigen, bovenop de reeds bestaande ontbossing?2
In de in opdracht van de Commissie uitgevoerde en hierboven geciteerde SIA werden ook mogelijke effecten van een toenemende vraag van landbouwproducten op ontbossing onderzocht. In hoofdstuk 4.3.2 (pagina’s 90–92) wordt toegelicht dat ecologisch intensiveren van landbouw niet behoeft te leiden tot een toename van ontbossing, maar juist kan bijdragen aan effectieve bos- en natuurbescherming. Dit wordt onderschreven in studies van Landbouw Universiteit Wageningen uitgevoerd in Nederland als ook in Brazilië.16 Deskundigen van de Verenigde Naties land- en bosbouw organisatie FAO concluderen dat ecologische intensivering een kennisintensief proces is dat een optimaal beheer van de ecologische functies en biodiversiteit van de natuur vereist om de prestaties, efficiëntie en het levensonderhoud van landbouwers te verbeteren.17
Kunt u reageren op de zeven voorstellen van de Handel Anders! coalitie voor het komen tot rechtvaardig en milieuvriendelijk handelsbeleid?
Hieronder ga ik nader in op de zeven voorstellen uit de publicatie van de Handel Anders! coalitie:
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 worden op het niveau van de EU en de lidstaten, de parlementen op verschillende momenten en op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van handelsakkoorden, evenals het maatschappelijk middenveld. De afgelopen jaren is de transparantie van EU-handelsbeleid aanzienlijk vergroot, mede op verzoek van Nederland. Zo organiseert de Europese Commissie regelmatig consultatiebijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld. Deze inzet dient onverminderd voortgezet te worden. Uw Kamer wordt regelmatig op de hoogte gehouden over de voortgang van onderhandelingen over handelsakkoorden, bijvoorbeeld via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden. Ook bestaan er nationale en Europese richtlijnen die het werk van lobbyisten kadreren.
Het kabinet hecht er belang aan dat mondiale economische ongelijkheid afneemt en duurzame ontwikkeling bevorderd wordt via handelsbeleid. Open, op regels gebaseerde handel levert hier een bijdrage aan. Dit geldt zowel voor de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) als voor EU-handelsakkoorden, welke een platform bieden voor dialoog en verdere samenwerking. Zo worden in handelsakkoorden afspraken gemaakt over handel en duurzame ontwikkeling, waaronder op het gebied van arbeidsrechten. Ook voorzien handelsakkoorden in de mogelijkheid om in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld wanneer producten gedumpt worden en ten aanzien van publieke dienstverlening. De SIA voor het onderhandelingsresultaat met de Mercosur landen concludeert dat bescheiden verwachte toename aan economische groei tot een verbetering van levensstandaarden zal leiden.
De SIA gaat uitgebreid in op de positie van inheemse volkeren. Tekortkomingen maar ook voortgang bij het beschermen van rechten van inheemse volkeren in de Mercosur-landen worden in het rapport uiteengezet. Het kabinet heeft gezien de ernstige zorgen over de rechten van inheemse volkeren enkele suggesties gedaan ter versterking van de positie van de inheemse volkeren in de Mercosur landen in de in het antwoord op vraag 7 hierboven aangehaald brief van 28 oktober 2021 aan Commissaris Dombrovskis.
Zoals in het coalitieakkoord opgenomen18, voert dit kabinet een actief handelsbeleid dat EU voorstellen en OESO richtlijnen steunt die risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens moeten voorkomen en aanpakken. We vergroenen onze handelsinstrumenten in lijn met de akkoorden van Parijs en Glasgow. Voorbeelden hiervan zijn het Commissievoorstel betreffende het tegengaan van het op de markt van de Unie aanbieden van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden19, de VN Beginselen voor het bedrijfsleven & mensenrechten20 en de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen.21 Mijn ministerie heeft ook het SER advies voor Effectieve Europese gepaste zorgvuldigheidswetgeving voor duurzame waardeketens aan uw Kamer aangeboden.22
Het kabinet is van mening dat bedrijven met hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een belangrijke rol hebben in het voorkomen van misstanden in hun keten en dat effectieve en duidelijke wetgeving daarbij helpt. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord 2021–2025 zal de Minister voor BHOS namens Nederland internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wetgeving (IMVO) in de EU bevorderen en nationale IMVO-wetgeving invoeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Zoals bekend heeft de Europese Commissie op 23 februari jl. een wetgevingsvoorstel over «due diligence» gepubliceerd. Uw Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn het BNC-fiche met het kabinetsstandpunt ten aanzien van het wetsvoorstel ontvangen.
Verder is uw Kamer via een BNC-fiche23 geïnformeerd over de kabinetsbeoordeling ten aanzien van het wetsvoorstel betreffende ontbossingsvrije producten dat de Europese Commissie op 17 november 2021 heeft gepubliceerd.
EU-handelsbeleid voorziet reeds in de mogelijkheid om maatregelen te nemen om de interne markt tegen ernstige verstoringen te beschermen. Zo kunnen in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen worden genomen, bijvoorbeeld in geval van dumping.
Daarnaast regelt de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO), als onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, randvoorwaarden voor de goede werking van de interne landbouwmarkt en behoud van het gelijk speelveld. Ook biedt de GMO mogelijkheden om maatregelen te nemen bij ernstige marktverstoring op de landbouwmarkt.
Als laatste is in de ondernemerschapsagenda24 al een voorschot gegeven van de inzet op het versterken van het verdienvermogen voor duurzame landbouw. In de voorbije kabinetsperiode is onder meer ingezet op een betere positie van de boer in de keten25, door bijvoorbeeld het stimuleren van samenwerking en het voorkomen van oneerlijke handelspraktijken. Daarnaast zijn met de «agro-nutrimonitor» van de ACM, die is gebaseerd op empirisch feitenmateriaal, stappen gezet op het verkrijgen van beter inzicht in (eerlijke) prijsvorming en margeverdeling in de keten. In het huidige coalitieakkoord is onder andere afgesproken om te kijken naar bindende afspraken rond de bijdrage van de keten om de positie van de boer in de keten te versterken, het betrekken van de consument bij de verduurzaming van de landbouw en naar publieke beloningen voor maatschappelijke diensten.
Doel van het kabinet is niet dat de EU waar mogelijk zelfvoorzienend wordt. De voordelen van internationale handel, waaronder specialisatie en productie-efficiëntie, dienen behouden te blijven – uiteraard met oog voor duurzame ontwikkeling. De EU is een netto voedselexporteur, en de voedselvoorziening heeft (onder meer tijdens de Corona pandemie) aangetoond bijzonder robuust te zijn. Echter, de invasie van Rusland in Oekraïne toont aan dat verlegging van handelsstromen door verschillende oorzaken het belang onderschrijft van beleid dat gericht is op open strategische autonomie; juist diversifiëren zal daarin een grote rol moeten spelen om EU weerbaarheid en het open karakter van de Europese economieën te behouden.
Daarnaast onderzoekt het kabinet welke strategische afhankelijkheden er binnen de voedselwaardeketen zijn, en ontwikkelt beleid om deze te verminderen. Denk hierbij aan de initiatieven onder de Nationale Eiwitstrategie. Handels- en investeringsakkoorden versterken zekerheid omtrent de aanvoer van goederen en diensten die fundamenteel zijn voor Nederland, de Europese Unie en ook voor de rest van de wereld.
Het kabinet steunt de transitie naar kringlooplandbouw, en ziet daarbij geen tegenspraak tussen internationale handel en deze transitie. Natuurlijke omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, etc.) zorgen ervoor dat internationale afhankelijkheden van grondstoffen en landbouwproducten een gegeven zijn. Er zijn internationale handelsketens van agrogrondstoffen die voor Nederland en de wereld essentieel zijn en waar geen goede alternatieven voor bestaan. Voor deze ketens is lokale productie niet altijd of slechts beperkt mogelijk. Ook kan productie van bepaalde gewassen elders soms efficiënter plaatsvinden. Kringlopen beperken zich niet tot lokaal of regionaal niveau maar rijken over grenzen heen. Handelsakkoorden en omschakeling naar kringlooplandbouw sluiten elkaar dus niet uit.
Tenslotte, het kabinet deelt de aanname niet dat de EU via haar handelsbeleid het Mondiale Zuiden koloniseert, zoals ook blijkt uit het de reactie op voorstel 2 hierboven. De EU vormt met haar handelsbeleid een belangrijke speler in het mondiale handelssysteem en beïnvloedt via het handelsbeleid direct en indirect de Europese economie.
Net als globalisering soms ook heeft geleid tot groeiende ongelijkheid, heeft handelsbeleid niet enkel positieve effecten gehad op economische ontwikkeling en werkgelegenheid. Er zijn sectoren die negatieve gevolgen kunnen ervaren van het openstellen van markten. Het EU handelsbeleid voorziet in het nemen van maatregelen om de interne markt tegen ernstige verstoringen te beschermen. Ook derde landen kunnen in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen nemen, bijvoorbeeld in geval van dumping. Het is van belang om binnen het EU handelsbeleid rekening te houden met gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door uitsluiting van liberalisering of door langere overgangsperiodes af te spreken. Ook kunnen duurzaamheidseffectenbeoordelingen van akkoorden leiden tot aandachtspunten voor flankerend beleid. Daarnaast is het van belang om de werking van bestaande handelsafspraken periodiek te evalueren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De beantwoording van de Kamervragen van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2022 |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw beantwoording van de schriftelijke vragen (verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden) inzake vaststelling van de begrotingbegrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 20221
Ja.
Bent u bekend met vraag 629: «Hoeveel extra ic-verpleegkundigen zijn nodig voor opschaling naar 1700 ic-bedden?»
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 629: «Uitgaande van een ratio van 1:3 zijn er geen extra fte ic-verpleegkundigen nodig.»
Ja.
Bent u bekend met het feit dat tijdens de eerste coronagolf het hoogste aantal ic-opnames op een dag, 1.421 coronapatienten is geweest en er toen nog geen vaccin was?
Ja.
Bent u bekend met uw tweet van 3 november jl. waarin u schrijft dat 84,1% van de achttienplussers volledig gevaccineerd is?
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat 40% van de ongevaccineerden aangeeft covid te hebben gehad?2
Ja.
Kunt u cijfermatig en controleerbaar (artitel 68 Grondwet) onderbouwen waarom het nog steeds mogelijk is dat op korte termijn operaties moeten worden uitgesteld?
Grafiek 1: COVID-19 bezetting in de ziekenhuizen
Sinds begin oktober 2021 zien we in de ziekenhuizen opnieuw een voortdurende stijging van de bezetting door COVID-patiënten. Deze stijging is vergelijkbaar met de stijging van de ziekenhuisbezetting tijdens de tweede golf in oktober 2020 (grafiek 1).
De prognoses van het RIVM en het LCPS laten zien dat de stijging voorlopig aanhoudt. Op advies van het LNAZ heb ik op 26 november jl. fase 2d uit het opschalingsplan COVID-19 afgekondigd. Hiermee wordt in eerste instantie landelijk opgeschaald naar een capaciteit van 1.150 IC-bedden en vervolgens naar 1350 IC-bedden. Om opschaling van de beddencapaciteit op de IC en de bijbehorende opschaling in de kliniek mogelijk te maken moet reguliere zorg, waaronder geplande operaties, worden afgeschaald. Dat komt met name doordat zorgpersoneel op een andere plek ingezet moeten worden en er een tekort is aan zorgpersoneel door een hoog ziekteverzuim en uitstroom. In het Opschalingsplan COVID-19 van het LNAZ staat dit uitgebreider toegelicht. Opschaling naar 1.350 IC-bedden is om dezelfde reden slechts voor een korte piekperiode haalbaar.
In het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»5 uit oktober 2020 en de «aanvulling op het tijdelijk beleidskader voor de IC-afhankelijke kritiek planbare zorg»6 zijn afspraken gemaakt over het afschalen van planbare zorg als dat nodig is door de stijging van het aantal COVID-patiënten. Dit tijdelijk beleidskader, inclusief de aanvulling, is nog steeds van kracht.
Kunt u cijfermatig en controleerbaar (artiktel 68 Grondwet) de uitspraak van de voorzitter van de ic’s onderbouwen dat 680 corona patiënten op de ic het maximum zou zijn?
Volgens het geactualiseerde opschalingsplan van het LNAZ kunnen er dit najaar en deze winter voor een korte piekperiode maximaal 1.350 IC-bedden beschikbaar worden gemaakt.
Hierbij gaan we er vanuit dat er altijd 350 IC-bedden beschikbaar moeten zijn voor zorg die acuut nodig is en dat er ook 200 BOSS bedden aanwezig moeten zijn. De overige bedden zijn beschikbaar voor de reguliere planbare zorg, grieppatiënten en COVID-patiënten. Hoe hoger het aantal COVID-patiënten op de IC, hoe minder ruimte er zal zijn voor (het in halen van) reguliere planbare zorg. Sinds 23 november jl. wordt ook Duitsland weer ingezet voor de opvang van COVID-IC-patiënten. Daarnaast zullen militaire zorgverleners van Defensie tijdelijk ondersteunen bij de realisatie en uitvoering van extra bovenregionale beddencapaciteit voor COVID-19-patiënten in het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
Het bericht ‘Westlandse politiek houdt komst islamitische school opnieuw tegen’. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Westlandse politiek houdt komst islamitische school opnieuw tegen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u er tegen aan dat bepaalde gemeentes actief ontmoedigingsbeleid voeren om geen islamitische basisschool te laten vestigen in hun gemeente? Kunt u een toelichting geven?
Ik vind het betreurenswaardig dat in deze gevallen geen gehoor wordt gegeven aan het unieke kenmerk van ons onderwijsbestel, waarin het mogelijk is voor ouders om een school te stichten die past bij hun levensovertuiging. Deze vrijheid is een groot goed die voor alle ouders geborgd zou moeten zijn.
Wat vindt u ervan dat de vestiging van een islamitische basisschool van stichting Yunus Emre in het Westland opnieuw is uitgesteld, terwijl u vorig jaar al had geëist om de vestiging van de basisschool toe te laten?
Ik heb op 8 juli 2020 namens de gemeente Westland een indeplaatsstellingsbesluit genomen over het Plan van scholen 2021–2024. De gemeenteraad heeft dit indeplaatsstellingsbesluit op 1 juli jl. ingetrokken. Op 28 oktober hebben mijn ambtenaren in gesprek met de gemeenteraad verzocht dit intrekkingsbesluit ongedaan te maken. De gemeenteraad heeft hier geen gehoor aan gegeven. Ik heb daarom met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een voordracht tot vernietiging van het besluit van de gemeenteraad van Westland gedaan, zodat de school alsnog kan worden gesticht.
Deelt u de mening dat ouders het recht hebben om een (bijzondere) school op te richten op basis van artikel 23 van de Grondwet inzake vrijheid van onderwijs en de nieuwe Wet meer ruimte voor nieuwe scholen als er aantoonbaar voldoende interesse van ouders en leerlingen bestaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat ouders dat recht hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat er voldoende handtekeningen zijn verzameld door stichting Yunus Emre om een vestiging in het Westland te openen? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Ja. De stichting heeft met een prognoseberekening (waarvan de Raad van State heeft geoordeeld dat deze klopt) aangetoond dat de school op het Plan van scholen dient te komen.
Erkent u dat het argument van de drie Westlandse partijen (Westland Verstandig, GemeenteBelang Westland en LPF Westland) dat zij geen draagvlak zien voor de vestiging van een islamitische basisschool stoelt op een niet gestaafde, subjectieve en selectieve waarneming? Zo nee, waarom niet?
Juridisch is vastgesteld dat de school mag worden gesticht. Ik vind het dan ook kwalijk dat een meerderheid van de gemeenteraad in Westland zich niet aan de wet wil houden. Dat is ernstig want het raakt aan de grondslagen van onze rechtstaat. De Raad van State heeft in deze casus een duidelijke uitspraak gedaan en de gemeente heeft al enkele beroepszaken verloren. De school voldoet aan alle wettelijke eisen en mag dan ook worden gesticht.
Deelt u de mening dat het toegeven aan het argument «Heel veel Westlanders zijn tegen» van de drie betreffende partijen (Westland Verstandig, GemeenteBelang Westland en LPF Westland) een toegeving aan xenofobie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat gemeenten het oprichten van een school niet mogen tegenhouden op basis van xenofobe en ongefundeerde redenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het bij het vestigen van een bijzondere onderwijsinstelling vooral belangrijk is om te kijken naar de mensen die er wel behoefte aan hebben en die er wel gebruik van wensen te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat bij het vestigen van een (bijzondere) school, het van belang is dat daar voldoende behoefte aan is. Per 1 februari 2021 is voor het primair onderwijs de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen in werking getreden. Hiermee is ook de stichtingssystematiek aangepast. Een van de voorwaarden om een nieuwe school te mogen stichten, is dat de betreffende school, door middel van ouderverklaringen, kan aantonen dat er voldoende belangstelling is voor de nieuwe school. Aan de hand van de ouderverklaringen maakt de initiatiefnemer op wettelijk voorgeschreven wijze een prognose, waaruit blijkt dat de nieuwe school op duurzame belangstelling kan rekenen.
Klopt het dat u in de richting van de Westlandse gemeenteraad heeft gezegd dat een nieuw scholenplan in de situatie van Yunus Emre geen vereiste zou zijn, en dat daarvoor het plan voor 2021–2024 kan blijven gelden? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Aan de gemeente Westland is kenbaar gemaakt dat wanneer de school niet zou starten met ingang van 1 augustus 2021, het overgangsrecht van de nieuwe wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen geldt. Dat betekent dat de school van rechtswege voor bekostiging in aanmerking komt met ingang van 1 augustus 2022. Daarvoor hoeft geen nieuw plan van scholen te worden vastgesteld.
Klopt het dat u vorig jaar al dreigde met een zogeheten indeplaatsstelling waarmee de gemeenteraad opzij wordt gezet en de school toestemming krijgt om zich in het Westland te vestigen?
Op 9 juli 2020 heb ik voor de tweede keer een indeplaatsstellingsbesluit genomen waarmee ik het plan van scholen 2021–2024, met daarop deze school, heb vastgesteld.
Klopt het dat het hoogste rechtscollege vorig jaar oordeelde dat u de onwillige gemeenteraad terecht passeerde? Zo ja, kunt u uitleggen waarom de drie betrokken partijen in de gemeenteraad nog steeds het besluit kunnen blokkeren?
In 2020 heeft de Raad van State tot driemaal toe geoordeeld dat de school er moet komen. Twee indeplaatsstellingsbesluiten en drie uitspraken van de Raad van State ten spijt, blijft de gemeenteraad zich verzetten tegen de stichting van de school.
Bent u bereid om wederom een besluit tot indeplaatsstelling te nemen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Gezien het overgangsrecht van de nieuwe wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen is geen derde indeplaatsstelling nodig, maar schrijft de wet dwingend voor dat de school op 1 augustus 2022 moet kunnen starten.
Bent u bereid hier spoed achter te zetten, gezien het feit dat de vestiging al sinds 2016 wordt geblokkeerd en het proces al veel van de oprichters en betrokkenen heeft gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn handelen mag blijken heeft deze zaak voor mij zeker urgentie.
Zijn er sanctiemogelijkheden als de gemeenteraad de vestiging van de islamitische basisschool blijft blokkeren en de rechterlijke uitspraken blijft negeren? Zo ja, bent u bereid deze toe te passen?
Daar loop ik nu niet op vooruit. Het belangrijkste is dat de school voldoet aan alle wettelijke eisen en er daarom moet komen. De school moet volgend schooljaar kunnen starten. De gemeente is wettelijk verplicht mee te werken en huisvesting te regelen.
Het bericht ‘Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag» in dagblad Trouw van 3 november 2021?1
Ja.
Klopt het dat het aantal uitzendkrachten dat in de Ziektewet is gekomen vorig jaar (12.000) significant veel hoger is dan het jaar ervoor (+33%)? Zo ja, wat is volgens u de verklaring dat dit aantal zo fors is gestegen?
Het beroep op de Ziektewet door uitzendkrachten met uitzendbeding is inderdaad gestegen. In 2020 kregen 78.800 uitzendkrachten met uitzendbeding een ZW-uitkering. In 2019 waren dat er 43.000 (Kwantitatieve informatie UWV jaarverslag 2020).
Deze stijging komt vooral doordat uitzendbureaus sinds eind 2019 meer uitzendcontracten met uitzendbeding afsluiten en minder contracten zonder uitzendbeding. Voor een deel valt de stijging van het aantal uitzendkrachten met uitzendbeding in de ZW weg tegen de daling van de instroom in de ZW van uitzendkrachten met contracten zonder uitzendbeding.
Bent u het eens dat het van belang is dat er een eenduidig en gelijk speelveld behoort te zijn tussen werkgevers en uitzenders als het gaat om sociale zekerheid? En bent u het eens dat dit speelveld niet gelijk is als werkenden door uitzenders zonder toets ontslagen kunnen worden als ze ziek zijn, terwijl alle werkgevers een verbod op ontslag bij ziekte kennen?
In algemene zin heeft het kabinet de wens uitgesproken dat er een gelijker speelveld moet komen tussen werkgevers die flexibele werknemers in dienst hebben en werkgevers die werken met arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. In dit licht heeft de Commissie Regulering van Werk het advies uitgebracht om het inroepen van het uitzendbeding expliciet te verbieden. Zoals in de technische uitwerking van dat advies al werd geformuleerd, is echter een belangrijk aandachtspunt dat de loondoorbetaling bij ziekte voor sommige groepen beter geregeld zou moeten worden. Ik verwijs hierbij naar antwoord 7.
Kunt u aangeven waarom het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in het geval van een uitzendbeding niet oordeelt of een ontslag onterecht is of niet, maar deze automatisch goedkeurt? En hoe kan het dat zieke uitzendkrachten die op basis van het uitzendbeding ontslagen worden «automatisch» een ziektewetuitkering krijgen; daar is toch een «niet-automatische» handeling voor nodig om hen te onderscheiden van niet-zieke-uitzendkrachten die ontslagen worden?
Staand beleid is dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen. De wet geeft aan dat de arbeidsovereenkomst in beginsel niet mag worden opgezegd bij ziekte. In de jurisprudentie en in de literatuur bestaat verdeeldheid over de vraag of dit verbod ook onverkort geldt voor uitzendkrachten met een uitzendovereenkomst waarin een zgn. uitzendbeding is opgenomen. In een dergelijk beding is doorgaans bepaald dat een uitzendovereenkomst gedurende een bepaalde periode van rechtswege kan eindigen, wanneer de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht op verzoek van de inlener eindigt, om welke reden dan ook. De jurisprudentie lijkt er in hoofdzaak op te wijzen dat beëindiging van een uitzendovereenkomst bij ziekte van de uitzendkracht niet legitiem (meer) is, maar in een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 8 januari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:206) oordeelde de rechter dat de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigde doordat de inlener de opdracht had beëindigd vanwege ziekte van de uitzendkracht. De meest recente uitspraak op dit terrein is die van het Gerechtshof Den Haag, dat op 20 juli 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:1511) einduitspraak heeft gedaan (na tussenbeschikkingen in deze zaak van 4 december 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:3329), 17 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:460) en 29 september 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:1848)) waarin is geoordeeld dat het in de toepasselijke cao neergelegde uitzendbeding in strijd komt met het wettelijke opzegverbod bij ziekte. Voor zover mij bekend is tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Ik acht het van belang niet op de uitkomst van deze rechtszaak vooruit te lopen.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) past de uitvoeringspraktijk vooralsnog niet aan naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, mede omdat er gewacht wordt op de uitspraak van de Hoge Raad. Dat betekent dat het UWV geen Ziektewetuitkering zal weigeren om deze reden als een uitzendkracht zich bij het UWV meldt. UWV controleert daarbij of de betreffende werknemer op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam was, en of hier een uitzendbeding in opgenomen was. Voorts wordt via triage gekeken of de uitzendkracht direct aanspraak heeft op een Ziektewetuitkering, of dat er nog extra controle nodig is, zoals bijvoorbeeld het voorleggen aan een arts of er werkelijk sprake is van ziekte.
Bent u het eens dat het uitzendbeding een belangrijke rol heeft voor onze wendbare arbeidsmarkt, maar dat het niet bedoeld is om ontslag bij ziekte mogelijk te maken? Zou u dat «misbruik» van het uitzendbeding noemen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het beleid dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen, mede omdat er gewacht wordt op de uitspraak van de Hoge Raad, zoals benoemd in antwoord 4.
Ten aanzien van het belang van het uitzendregime wil ik opmerken dat het voor werkgevers noodzakelijk blijft om zich aan te kunnen passen aan veranderende omstandigheden om voldoende wendbaar te zijn. Flexibiliteit op de arbeidsmarkt is en blijft noodzakelijk. Zoals de Commissie Regulering van Werk al opmerkte, past gezien de allocatiefunctie van uitzendwerk een verlicht arbeidsrechtelijk regime. De Commissie merkte hierbij op dat deze sterker gereguleerd kan worden dan thans het geval is, zodat er meer evenwicht ontstaat in de flexibiliteit voor werkgevers en de termijn van onzekerheid met direct verlies van inkomen voor werknemers. Onder andere adviseerde de Commissie Regulering van Werk om het inroepen van het uitzendbeding bij ziekte te verbieden. Ook de SER adviseerde in zijn middellange termijnadvies een verdere inperking van de termijn waarbinnen een verlicht arbeidsrechtelijk regime geldt. Gezien de demissionaire status van het kabinet kan hier nu geen nieuw beleid op ingezet worden. Daarnaast wacht ik eerst de uitspraak van de Hoge Raad af.
Kunt u aangeven in hoeveel uitzendcontracten het uitzendbeding is opgenomen? Geldt voor al deze uitzendbedingen het risico van misbruik t.b.v. ontslag bij ziekte?
Volgens de polisadministratie van UWV waren er op 31 juli 2021 530.900 inkomensverhoudingen lopende als «uitzendkracht». Het betreft uitsluitend uitzendkrachten die in die maand ook SV-loon ontvingen. Bij 243.100 van deze inkomensverhoudingen was sprake van een uitzendbeding. Daarnaast waren er 73.200 inkomensverhoudingen zonder uitzendbeding in de eerste fase (A/1/2). Juli 2020 waren er 192.100 uitzendkrachten met een uitzendbeding werkzaam en juli 2019 78.400. Voor wat betreft mogelijke gevolgen van het uitzendbeding bij ziekte verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4.
Is het, om misbruik van het uitzendbeding te voorkomen, nodig om de wettelijke context van het uitzendbeding aan te passen? Ligt een oplossing meer in toezicht en handhaving op de toepassing ervan, of elders?
Ik acht het verstandig om eerst het oordeel van de Hoge Raad af te wachten, voordat er nieuwe stappen gezet worden. Zoals in antwoord 5 wordt aangegeven, heeft de Commissie Regulering van Werk de aanbeveling gedaan om het inroepen van het uitzendbeding bij ziekte te verbieden. Zoals eerder in de technische beleidsvarianten in de Kabinetsreactie op het WRR-rapport en het rapport-Borstlap is aangegeven, is het dan wel van belang om voor oproepovereenkomsten – waarop veel uitzendkrachten werken – beter de loondoorbetaling bij ziekte te regelen. Zo dient voorkomen te worden dat er een situatie ontstaat waarbij de arbeidsovereenkomst met de uitzendkracht weliswaar niet eindigt bij ziekte, maar de inkomenssituatie bij ziekte de facto niet verbetert, maar verslechtert. Tevens is hierbij relevant dat voorkomen moet worden dat er andere flexibele manieren worden benut om doorbetaling bij ziekte te ontlopen.
Bent u bereid om – zo nodig samen met werkgevers en de uitzendbranche – met een voorstel te komen voor een oplossing die het «misbruik» van het uitzendbeding tegengaat? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een dergelijk voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in vraag 4 en 5, lijkt het mij verstandig om af te wachten wat de uitspraak van de Hoge Raad op dit punt is. Daarnaast zal relevant zijn welke stappen een volgend Kabinet op de arbeidsmarkt wil zetten. Relevant is daarnaast dat, zoals in antwoord 7 aangegeven is, het eveneens mogelijk is dat de positie van sommige uitzendkrachten juist niet wordt versterkt wanneer beëindiging van een uitzendovereenkomst bij ziekte van de uitzendkracht niet is toegestaan. Het is dan belangrijk dat de loondoorbetaling bij ziekte voor deze groepen beter geregeld wordt.
Het besluit om coronatoegangsbewijzen verplicht te stellen voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen |
|
Maarten Hijink (SP), Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Waarom heeft u ervoor gekozen om het coronatoegangsbewijs (CTB) ook van toepassing te laten zijn voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen?
Vanwege de epidemiologische situatie en de toenemende druk op de zorg heeft het kabinet 2 november jl. op basis van het 128e OMT-advies besloten een aantal maatregelen te verscherpen. Het OMT heeft onder andere een bredere toepassing van het coronatoegangsbewijs (CTB) geadviseerd, aangezien dit een gerichte maatregel is die effect kan hebben op de transmissie. De bredere inzet van het CTB zorgt ervoor dat activiteiten door kunnen gaan op een veiligere manier, in plaats van weer beperkt of gestopt te moeten worden. Daarom heeft het kabinet in lijn met het OMT-advies ervoor gekozen ook het CTB in de binnenruimte te verplichten voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen.
Hoeveel ouders zullen zich naar verwachting moeten laten testen om hun kind naar zwemles te mogen brengen?
Jaarlijks halen ongeveer 300.000 kinderen hun zwemdiploma. Uitgaande van een begeleidende ouder per kind dat les volgt zal een vergelijkbaar aantal ouders hun kind van en naar de zwemles willen begeleiden. Bij een vaccinatiegraad van 84,1 (cijfer op 31-10-2021) gaat het om circa 47.700 ouders die moeten testen voor zij hun kind naar zwemles brengen. Maar deze ouders hebben ook andere, praktischer alternatieven.
Bent u het ermee eens dat zwemlessen een essentiële activiteit zijn?
Goed leren en kunnen zwemmen is van groot belang voor Nederlanders. Zowel vanwege de redzaamheid in de grote variëteit van water dat ons land rijk is, maar ook omdat zwemmen tot op late leeftijd een zeer belangrijke beweegactiviteit is.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als kinderen zwemlessen missen en hierdoor minder goed leren zwemmen, doordat ouders de toegang wordt geweigerd tot zwembaden?
Als kinderen zwemlessen missen omdat hun ouders geweigerd worden is dit uiteraard onwenselijk. Ik wil echter wel benadrukken dat ouders niet geweigerd worden maar dat ze gevraagd worden een geldige QR-code te tonen. Deze code kan middels volledige vaccinatie, genezing of testen verkregen worden.
Herinnert u zich dat u op 8 maart jl. juist een kleine aanpassing van de coronamaatregelen hebt doorgevoerd om ervoor te zorgen dat de zwemlessen doorgang konden vinden? Hoe verklaart u het dat u er deze keer juist voor kiest om de coronamaatregelen rondom zwemlessen te verzwaren, terwijl u destijds deze expliciet uitzonderde?
De situatie van 8 maart is anders dan de huidige. Toen waren zwembaden gesloten voor alle activiteiten en is voor zwemles een uitzondering gemaakt. In de huidige situatie kunnen kinderen gewoon zwemles volgen en kunnen hun ouders ook mee naar binnen mits ze een geldige QR-code kunnen tonen net zoals dat voor andere sporten geldt.
Bent u bereid om een uitzondering te maken op de verplichting van het CTB voor ouders die hun kinderen komen halen of brengen naar zwemles en bijvoorbeeld in plaats daarvan het dragen van mondkapjes te verlangen of 1,5 meter afstand te bewaren?
Nee. Ik kies ervoor om hier geen uitzondering voor te maken. Mijn inziens is op dit moment het risico op transmissie te groot. Het OMT adviseert om het risico op transmissie te reduceren het door het CTB breder in te zetten en daar houd ik aan vast.
Bent u bereid deze vragen met de grootst mogelijke spoed te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Britse toezichthouder een coronapil heeft goedgekeurd. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Britse geneesmiddelen toezichthouder Medicines and Healthcare products Regulatory Agency (MHRA) als eerste het coronamedicijn Molnupiravir heeft goedgekeurd?
Ja, de MHRA heeft een voorwaardelijke handelsvergunning afgegeven voor het Verenigd Koninkrijk.
Wanneer komt het oordeel over toelating door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) over Molnupiravir?
Dit is nog onbekend. Het EMA is op 25 oktober gestart met een doorlopende beoordeling (rolling review). Bij een rolling review dient een farmaceutisch bedrijf al tijdens de klinische onderzoeksfase resultaten in bij het EMA en start het EMA nog lopende dit onderzoek de beoordeling. Hierdoor kan de formele procedure voor markttoelating, die volgt zodra het klinisch onderzoek is voltooid, versneld worden afgerond. De vereisten voor de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van een geneesmiddel blijven hierbij gelijk ten opzichte van een «gewone» procedure voor markttoelating.
Klopt het dat de Britten inmiddels bijna 0,5 miljoen pakketten Molnupiravir hebben besteld en de Amerikanen 1,7 miljoen paketten?
Ik heb deze aantallen ook in de media gezien, maar ik heb geen inzicht in de overeenkomsten met andere landen en kan deze aantallen dan ook niet bevestigen.
Klopt het dat de EU afgelopen woensdag een onbekend aantal pakketten Molnupiravir hebben besteld?
Zoals ik heb aangegeven in de Stand van zakenbrief COVID-19 van
2 november jl1, heeft Nederland zich ingeschreven voor de twee gezamenlijke inkooptrajecten voor antivirale middelen waarover de Europese Commissie nu in onderhandeling is. Via deze trajecten heb ik een reservering geplaats om het middel molnupiravir van fabrikant MSD en het antivirale middel genaamd paxlovid dat Pfizer momenteel ontwikkelt, voor Nederland veilig te stellen.
Wat betekent dit voor Nederland? Hoeveel pakketten Molnupiravir krijgen wij? Per wanneer?
De afspraken die hierover gemaakt zijn, zijn vertrouwelijk.
Waarom koopt Nederland niet zelf rechtstreeks bij de farmaceut pakketten Molnupiravir?
Het Ministerie van VWS neemt waar mogelijk deel aan de gezamenlijke inkoopprocedures van de Europese Commissie omdat deze gezamenlijke inkoopprocedures een sterkere onderhandelingspositie borgen en een eerlijke verdeling tussen de lidstaten van de (vaak schaarse) middelen garanderen.
Het artikel ‘Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag»?1
Ja.
Klopt het dat de stijging van het aantal uitzendkrachten dat in de Ziektewet (ZW) komt doordat steeds meer uitzendbureaus het uitzendbeding in hun contracten opnemen?
Zoals in vraag 2 van het lid Tielen over hetzelfde artikel is geantwoord, is het beroep op de Ziektewet door uitzendkrachten met uitzendbeding inderdaad gestegen. Deze stijging komt vooral doordat uitzendbureaus sinds de uitzend-cao van eind 2019 meer uitzendcontracten met uitzendbeding afsluiten en minder contracten zonder uitzendbeding.
Deelt u de mening dat door uitzendkrachten te ontslaan bij ziekte of arbeidsongeschiktheid er misbruik wordt gemaakt van het uitzendbeding?
Zoals op vraag 4 van het lid Tielen is geantwoord zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de toelaatbaarheid van het uitzendbeding in geval van ziekte van de uitzendkracht. In de meest recente uitspraak op dit terrein heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld dat een werkgever de overeenkomst niet kan opzeggen vanwege ziekte, waarbij geen uitzondering geldt als er een uitzendbeding is overeengekomen. Namens het uitzendbureau is tegen deze uitspraak in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Ik acht het van belang die uitspraak af te wachten.
Staand beleid is dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen. Wel in het advies van de Commissie Regulering van Werk geadviseerd dat aanpassing behoeft. Belangrijk aandachtspunt is hier echter bij dat de loondoorbetaling bij ziekte, zoals beschreven op vraag 7 van het lid Tielen, voor sommige groepen beter geregeld zou moeten worden. Hierbij is geen makkelijke oplossing voorhanden.
Klopt het dat u daarom via de Wet werk en zekerheid uitzendbureaus, maar ook in andere sectoren, heeft verboden om zieke werknemers te ontslaan?
Met invoering van de Wet Werk en Zekerheid is geregeld dat niet meer per cao afgeweken kan worden van het beginsel dat de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte niet mag worden opgezegd. De bedoeling van de wetgever is hierbij niet geëxpliciteerd. Deze wijziging zag echter niet in het bijzonder op de uitzendsector en het uitzendbeding maar gold voor alle sectoren.
Hoe beoordeelt u het dan dat uitzendbureaus, onder leiding van brancheorganisatie Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU), maling hebben aan de wet en rechterlijke uitspraken en nog steeds grote aantallen zieke uitzendkrachten ontslaan en de Ziektewet insturen?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 3 en in de beantwoording van vraag 4 van het lid Tielen zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de vraag of een uitzendovereenkomst met uitzendbeding kan worden beëindigd in geval van ziekte van de uitzendkracht.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat artikelen (bijv. artikel2 in de algemeen verbindende verklaarde (avv-)cao uitzendkrachten 2019–2021, die lijnrecht ingaan tegen de wet en rechterlijke uitspraken, door u algemeen verbindend verklaard zijn? Of is dit specifieke artikel uit de uitzendcao 2019–2021 niet algemeen verbindend verklaard?
Artikel 15 van de cao Uitzendkrachten 2019–2021 is algemeen verbindend verklaard voor de periode 11 juli 2020 tot en met 31 mei 2021.
Zoals op vraag 4 is geantwoord is met de Wet Werk en Zekerheid geregeld dat niet meer per cao afgeweken kan worden van het beginsel dat de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte niet mag worden opgezegd. De bedoeling van de wetgever is hierbij niet geëxpliciteerd. Deze wijziging zag echter niet in het bijzonder op de uitzendsector en het uitzendbeding, maar gold voor alle sectoren.
Zoals op vraag 4 van het lid Tielen is geantwoord, zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de toelaatbaarheid van het uitzendbeding in geval van ziekte van de uitzendkracht. Daarom blijft op dit moment het beleid dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen.
De Hoge Raad buigt zich momenteel nog over de vraag of in geval van ziekte het uitzendbeding kan worden ingeroepen. Ik kan daar dus niet op vooruitlopen.
Is de verlengde cao uitzendkrachten 2021 inmiddels al algemeen verbindend verklaard? Zo nee, bent u dan bereid om het artikel waarin het uitzendbeding wordt geregeld niet algemeen verbindend te verklaren?
De partijen bij de verlengde Cao voor uitzendkrachten 2021 hebben niet verzocht de bepalingen van deze cao algemeen verbindend te verklaren. Op het moment dat de cao-bepaling voor avv wordt voorgelegd, zal worden beoordeeld of de betreffende cao-bepaling algemeen verbindend kan worden verklaard.
Mocht de Hoge Raad, na eventueel algemeen verbindend verklaren, overigens oordelen dat de betreffende cao-bepaling in strijd is met de wet, dan is deze bepaling niet rechtsgeldig. In het Toetsingskader algemeen verbindend verklaring cao-bepalingen is opgenomen dat voor zover algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen niettemin in strijd met wet en regelgeving blijken, de wet prevaleert. Een desbetreffend dictum is in ieder besluit tot avv opgenomen.
Deelt u verder de mening dat de extra kosten voor het gestegen aantal zieke uitzendkrachten in de Ziektewet bij de uitzendbureaus dienen te worden gelegd door de premies voor de Ziektewet voor uitzendbureaus te verhogen?
De hoogte van de sectorale premies voor kleine (en deels middelgrote) werkgevers en individuele premies voor grote (en deels middelgrote) werkgevers worden hoofdzakelijk bepaald door de omvang van de aan de werkgevers toe te rekenen ZW-uitkeringslasten, respectievelijk op sectoraal en individueel niveau. De relatief hoge ZW-lasten in de uitzendsector hebben geleid en leiden tot een relatief hoge sectorale premie voor de sector uitzendbedrijven en tot relatief hoge individueel gedifferentieerde premies voor uitzendbedrijven. De uitkeringen in kwestie hebben via deze systematiek dus al een premie-verhogend effect voor uitzendbedrijven.
Kunt u inzichtelijk maken of de betaalde (sectorale) ZW-premies door uitzendbureaus overeen komen met de schadelast die wordt veroorzaakt door het dumpen van zieke uitzendkrachten in de Ziektewet door uitzendbureaus?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is verder uw oordeel op het feit dat de ABU ondertussen al weer op zoek is naar andere sluiproutes om zieke werknemers te kunnen dumpen in collectieve regelingen?
In deze vraag worden de opmerkingen van een ter sprake gekomen advocaat verbonden aan het mogelijke handelen van de werkgeversvereniging ABU. Die verbinding is mijns inziens op basis van dit artikel niet te maken en komt daarom wat mij betreft voor rekening van de vraagsteller.
Gaat u daarom nu al aan de slag om deze sluiproute, gebruik maken van series van contracten van vier weken, dicht te zetten?
In het advies van de Commissie Regulering van Werk is geadviseerd om het verlichte regime dat geldt voor uitzendwerkgevers verder te beperken dan thans het geval is, zodat er meer evenwicht ontstaat tussen enerzijds de flexibiliteit voor werkgevers en anderzijds de termijn van onzekerheid met direct verlies van inkomen voor werknemers. Onderdeel hiervan is het beperken van de uitzondering op de ketenbepaling, die regelt hoeveel tijdelijke contracten een werknemer mag krijgen. Ook de SER adviseerde in zijn middellange termijnadvies een verdere inperking van de termijn waarop een verlicht arbeidsrechtelijk regime geldt. Gezien de demissionaire status van het kabinet zijn nadere stappen aan een volgend Kabinet. Daarnaast acht ik het van belang de uitspraak van de Hoge Raad af te wachten.
De beantwoording van de Kamervragen van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2022 |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw beantwoording van de schriftelijke vragen (verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden) inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2022?1
Ja.
Bent u bekend met vraag 564 (3): «Kunt u de onderbouwende som waaruit zou blijken dat een code zwart nog steeds mogelijk zou zijn zodat we onze grondwettelijke controlerende taak kunnen uitvoeren naar de Kamer sturen? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren»?
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 564 (3): «Zoals in het antwoord op uw eerste vraag aangegeven gaat het bij de prognose om een ingewikkeld samenspel van factoren met grote onzekerheden die zich niet gemakkelijk in een som laten vatten. In het advies naar aanleiding van het 123 en 124 OMT heeft het outbreak management team (OMT) aangegeven dat op grond van de schatting van het aantal doorgemaakte infecties en de immuniteit opgebouwd door vaccinatie grofweg bepaald kan worden hoe groot het aantal personen is dat nog geen afweer tegen SARS-CoV-2 heeft. Deze personen zouden bij oplopende verspreiding na versoepelen van maatregelen ziek kunnen worden, omdat ze vroeger of later met SARS-CoV-2 in aanraking komen. Gecorrigeerd voor leeftijdsfactoren komen zij op een prognose voor het aantal ziekenhuisopnames 16.000–22.000 en het aantal IC-opnames 2.200–3.400. Dat is de laatst bekende prognose»?
Ja.
Kunt u ons – gaarne per ommegaande – toch de onderbouwende som waaruit zou blijken dat een code zwart nog steeds mogelijk zou zijn, toesturen? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren?
Van code zwart is sprake wanneer er (absolute) schaarste van IC-plekken is, (bijna) alle mogelijke IC-capaciteit is benut en andere capaciteit niet kan worden toegevoegd en/of gebruikt vanwege mobiliteitsbeperkingen. Deze is dus niet alleen afhankelijk van het aantal mensen dat op de IC opgenomen moet worden. De laatste prognose, zoals opgenomen in het advies naar aanleiding van het 129e OMT heb ik uw Kamer doen toekomen bij mijn brief van 12 november jl.
Het RIVM voert, ter voorbereiding op de OMT adviezen, indien nodig berekeningen uit met als doel een prognose te maken van de orde van grootte van ziekenhuisopnames en IC-opnames. De rekenmethode is, inclusief tussenstappen, toegelicht door de heer van Dissel tijdens de technische briefing van 18 augustus 2021, en is terug te vinden op pagina 22 en 23 van de presentatie van de heer van Dissel. De gebruikte getallen zijn, voor zover het cijfers over de bevolkingsopbouw zijn, de cijfers van het CBS en daarnaast verkregen uit het onderzoek dat tijdens dezelfde technische briefing is gepresenteerd. De toelichting op dit onderzoek is terug te vinden op pagina 16 t/m 21 van de presentatie van de heer van Dissel2.
Kunt u ons gaarne per ommegaande tevens de onderbouwende som geven voor de aantallen die u noemt, namelijk van 16.000–22.000 ziekenhuisopnames en van 2.200–3.400 ic-opnames? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat wij u niet ten overvloede hoeven te wijzen op artikel 68 van de Grondwet dat het belangrijkste controlerecht van de Tweede en Eerste Kamer beschrijft, namelijk het recht van elk individueel Kamerlid om van Ministers en Staatssecretarissen via vragen inlichtingen te krijgen? Deelt u de mening dat Ministers en Staatssecretarissen verplicht zijn de verlangde inlichtingen te geven?
Ja.
Het inzetten van minder treinen door tekort aan verkeersleiding personeel bij ProRail |
|
Bouchallikh , Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Personeelstekort ProRail verstoort treinverkeer in midden van het land» van de NOS d.d. 2 november 2021?1
Ja.
Vindt u het ook zorgelijk dat er treinen uitvallen door personeelstekorten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat is een uitermate vervelende situatie voor alle gebruikers van het spoor en ook voor de betrokkenen bij de verkeersleiding zelf.
Welke maatregelen worden er genomen om dit in de toekomst te voorkomen? Welke maatregelen zijn er verder nodig?
Er worden door ProRail diverse maatregelen genomen om waar mogelijk problemen in de toekomst te voorkomen. Op korte termijn wordt waar mogelijk personeel ingezet van andere verkeersleidingsposten en wordt bestaand personeel extra opgeleid om bij te kunnen springen op de posten waar de situatie het meest nijpend is. Er wordt ook aan gewerkt om op afstand (vanuit een andere post) bij te kunnen springen en tot slot worden recent gepensioneerden en andere voormalige treinverkeersleiders waar mogelijk ingezet. Hierbij geldt dat verkeersleiders kennis moeten hebben van het specifieke traject waarvoor ze worden ingezet en niet iedereen die beschikbaar is op elke werkplek kan invallen. De (middel)lange termijn maatregelen zijn gericht op een grotere instroom van nieuwe verkeersleiders en daartoe is het werving – en selectiebudget fors verhoogd. Daarnaast wordt de opleiding voortdurend tegen het licht gehouden om zodoende beter te kunnen opleiden en de slagingskans verder te verhogen. Deze is inmiddels gegroeid van 50% naar 70%.
ProRail heeft een adviesbureau ingeschakeld om alle maatregelen voor het einde van het jaar onafhankelijk en extern te laten toetsen en waar nodig aan te scherpen. Conform de motie van de leden Amhaouch (CDA) en Boulakjar (D66) (Kamerstuk 35 925 XII, nr. 42) zal ik dit onderzoek na oplevering delen met uw Kamer. Ten slotte wisselt ProRail ervaringen uit met de Brandweer, Luchtverkeersleiding en de Politie hoe om te gaan met de krappe arbeidsmarkt. Ondanks alle genomen en nog te nemen maatregelen kan niet worden uitgesloten dat de komende tijd problemen kunnen ontstaan, waarvan reizigers, vervoerders en verladers overlast zullen ervaren. ProRail verwacht in 2023 het structurele tekort te hebben opgelost.
Vindt u ook dat de financiële schade door treinuitval niet in verhouding staat tot de kosten om snel meer mensen op te leiden, en financiën dus geen rol mogen spelen in het verhelpen van dit probleem? Zo nee, waarom niet?
ProRail heeft mij gemeld dat de opleidingscapaciteit de afgelopen jaren fors is uitgebreid (bijna verdrievoudigd). Financiële overwegingen hebben volgens ProRail geen rol gespeeld bij het opschalen van de opleidingscapaciteit.
Bent u bekend met het feit dat ProRail kampt met vergrijzingsproblematiek?2 Deelt u de mening dat het belangrijk is om jongeren te motiveren voor het vak van treinverkeersleider? Zo ja, bent u bereid om in samenwerking met ProRail te onderzoeken hoe deze groep voor dit vak kan worden gemotiveerd?
Ik ben bekend met het feit dat ProRail, net als andere sectoren, kampt met vergrijzingsproblematiek. Ik deel de mening dat het belangrijk is om jongeren te motiveren om te kiezen voor een carrière als treinverkeersleider en in mijn rol als aandeelhouder vraag ik daar actief aandacht voor. Het strategische personeelsbeleid is dan ook een terugkerend onderwerp tijdens de aandeelhoudersvergaderingen met ProRail. ProRail zet in die hoedanigheid dan ook sterk in op arbeidsmarktcommunicatie, in het bijzonder richting studenten, en benadert proactief kandidaten en legt talent pools aan zodat ze snel kunnen putten uit in ProRail geïnteresseerde kandidaten. ProRail heeft de afgelopen jaren in dit kader meer ingezet op «campusrecruitment» (interesseren, werven en selecteren van studenten). ProRail heeft hier goede ervaringen mee voor de doelgroep HBO/WO-studenten. Recent is ProRail gestart met uitbreiden van haar aanpak om ook de MBO-doelgroep aan te spreken. Hierbij ligt o.a. de nadruk op het interesseren van jongeren voor de functie van treinverkeersleider.
Bent u bekend met het feit dat ProRail heeft besloten treinverkeersleiders en decentrale verkeersleiders vanaf 1 december tijdelijk een compensatietoeslag te geven?3 Kunt u in samenwerking met ProRail onderzoeken of het mogelijk is om deze compensatietoeslag structureel beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met dit besluit van ProRail. ProRail is bezig met intern onderzoek naar vraagstukken met betrekking tot de arbeidsmarkt, waaronder ook de functiewaardering van de verkeersleiders. Naar aanleiding hiervan kan ProRail besluiten nemen.
Bent u bereid om in gesprek gaan met ProRail en in kaart te brengen waar de financiële knelpunten liggen? Zo ja, bent u bereid om voldoende financiële hulp te bieden zodat dit probleem zo snel mogelijk verholpen wordt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb van ProRail tot op heden geen signaal ontvangen dat de problemen met de bezetting van de verkeersleiding een financiële component hebben. Indien dat wel het geval zou zijn, ga ik daarover met ProRail in gesprek.
Ontwikkelingen rond de exportkredietverzekering voor een gasproject in Mozambique. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
de Th. Bruijn , Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland negeerde bij gasproject waarschuwingen over ontvoeringen en onthoofdingen in Mozambique» van de NRC d.d. 1 november 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er voor de exportkredietverzekering in Mozambique steun is verleend op basis van een klimaatanalyse van het project die uitgaat van 2 graden Celsius, in plaats van 1,5 graad Celsius zoals afgesproken in het Akkoord van Parijs?2
Nederlandse exportkredietverzekeringen (ekv’s) worden niet verleend op basis van specifieke 1,5°C (of 2°C) scenario’s. Wel wordt beoordeeld of een project voldoet aan de internationale IFC Performance Standards op het gebied van emissies. Dit is in lijn met het geldende mvo-beleid rond ekv’s. Voor het beleid rond ekv’s geldt dat deze aan groene verandering onderhevig is. Denk daarbij aan de getekende verklaring op de COP26 om steun aan de fossiele energiesector te beëindigen en de groene E3F-coalitie waarbij Nederland zich inspant voor vergroening van de exportfinanciering. Verduurzaming van de ekv-keten is daarmee een belangrijk speerpunt voor de toekomst.
Op verzoek van de bij het project betrokken financiers en verzekeraars is een extern onderzoek uitgevoerd, het onderzoek waar u naar verwijst. Hierbij is gekeken naar de mogelijke reductie van emissies als gevolg van het feit dat de door het project geproduceerde LNG (vloeibaar aardgas) eventueel zou kunnen worden gebruikt om kolencentrales te vervangen. Het rapport concludeert dat het vanwege allerlei onzekerheden, waaronder de afnemers van de LNG contracten, niet mogelijk is om daar harde uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat vanuit een klimaatoogpunt Nederland het Mozambique LNG project nooit in overweging had moeten nemen omdat het niet binnen de scenario’s om de opwarming van de aarde te beperken tot 1.5 graad Celsius past? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid steken heeft laten vallen in het due dilligence proces rond het project? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Nee, het due diligence proces is op een zorgvuldige manier uitgevoerd, conform het geldende nationale beleid voor de ekv en de internationale regelgeving en standaarden. Ondanks het zorgvuldige due diligence proces heeft de situatie zich zoals bekend helaas anders ontwikkeld dan destijds was ingeschat. Hierdoor heeft een aantal risico’s zich ook daadwerkelijk voorgedaan en gemanifesteerd. Een due diligence proces voor een verzekering blijft immers een risicoanalyse, absolute zekerheden voor de toekomst zijn nooit te geven.
Tijdens het due diligence proces is gebruik gemaakt van een zo breed mogelijke verzameling aan bronnen, waaronder analyses en onderzoeken van Atradius DSB, het projectconsortium, (onafhankelijke) consultants, de Nederlandse ambassade in Maputo, buitenlandse exportkredietverzekeraars en financiers en maatschappelijke organisaties. Zodra er signalen ontstonden die duidden op significante risico’s, zoals op het gebied van de veiligheid, zijn deze opgevolgd en nader onderzocht. Daar de conclusie van het due diligence proces was, dat het project voldeed aan het beleid en de internationale regelgeving en de risico’s voldoende gemitigeerd danwel gecompenseerd waren, is besloten de transactie in verzekering te nemen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over de situatie in Noord-Mozambique, waarin u ook ingaat op de veiligheidsrisico’s?3
Ja.
Kunt u helderheid scheppen of het mogelijk is om een clausule in de exportkredietverzekering toe te voegen die het moeilijk maakt om in gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen de dekkingstoezegging ongedaan te maken voordat deze automatisch in een polis wordt omgezet? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke clausule/artikel is aanwezig in alle door Atradius DSB verstrekte dekkingstoezeggingen. Dit artikel beoogt te voorkomen dat een polis moet worden uitgereikt indien na afgifte van de dekkingstoezegging duidelijk wordt dat er onaanvaardbare milieu en sociale effecten, waaronder ernstige mensenrechtenschendingen verbonden zijn aan de uitvoering van het project. Effecten die optreden buiten de verantwoordelijkheid en invloedssfeer van het project vallen niet onder de reikwijdte van deze clausule.
Bent u bereid per direct te stoppen met alle exportsteun voor nieuwe olie- en aardgas gerelateerde projecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft op 8 november de COP26 verklaring over internationale publieke steun voor de groene energietransitie ondertekend4. Dit betekent dat het kabinet in 2022 zal werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering (ekv). De inzet is dit beleid voor eind 2022 te implementeren. In het komende jaar zal met stakeholders in de betrokken sectoren gekeken worden wat haalbaar en nodig is voor een groene transitie met behoud van banen en kennis in Nederland en een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening in ontwikkelingslanden. Het komend jaar zal dus benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen.
Het bericht 'Angstcultuur en machtsspelletjes en een verziekte sfeer bij afdeling van de IND: ‘die collega gaan wij afbranden’' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Angstcultuur en machtsspelletjes en een verziekte sfeer bij afdeling van de IND: «die collega gaan wij afbranden»»?1
Ja
Bent u bekend met de signalen die worden geuit in het artikel? Kloppen deze signalen? Waarom wel of niet?
In de specifieke zaak die door de NRC genoemd wordt zijn de signalen door de IND en door de SG opgepakt en zijn er meerdere onderzoeken geweest. Ik verwijs hiervoor o.a. naar het antwoord op vraag 7.
Wat is uw reactie op de klachten die worden geuit in het artikel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat door de top van de IND niet is ingegrepen terwijl er wel meldingen van klachten van medewerkers waren? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het protocol wanneer iets officieel «een melding van een misstand» is? Welke overwegingen worden daarbij betrokken?
Het personeelsreglement van mijn ministerie kent een regeling voor het melden van een vermoeden van een misstand of van integriteitsschendingen inclusief ongewenste omgangsvormen, en ook een instructie voor leidinggevenden hoe te handelen als een medewerker (vermoeden van) een dergelijke melding doet. Als een dergelijke melding bij de leidinggevende of de vertrouwenspersoon wordt gedaan, moet de hoogste leidinggevende onmiddellijk hierover worden geïnformeerd. Voor het voorjaar 2020 lag de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van alle type meldingen bij de hoogste leidinggevende. Die diende onmiddellijk een onderzoek in te stellen naar de melding, tenzij het vermoeden kennelijk ongegrond was, of de melding kennelijk onredelijk laat was gedaan. Indien de melding ontvankelijk was bepaalde de hoogste leidinggevende op welk niveau en door wie het onderzoek werd uitgevoerd. Daarbij was de regel dat het onderzoek niet mocht worden verricht door iemand die mogelijk betrokken is, of is geweest, bij de vermoedelijke integriteitsschending of die te weinig afstand heeft tot de onderzochte personen of kwestie.
Sinds de instelling van de onafhankelijke integriteitscommissie dient de hoogste leidinggevende in bepaalde gevallen een melding onmiddellijk doorgeleiden naar de integriteitscommissie. Dat is het geval als de melding betrekking heeft op een vermoeden van een misstand in de zin van artikel 1, onder d van de Wet Huis voor klokkenluiders of op een vermoeden van een integriteitschending of ongewenste omgangsvormen dat betrekking heeft op gedragingen van leidinggevenden die de bevoegdheid om ten aanzien van medewerkers besluiten te nemen met voor hen (nadelige) rechtspositionele gevolgen. In die gevallen beoordeelt de commissie of onderzoek naar de melding gerechtvaardigd is en bepaalt de commissie op welke wijze het onderzoek wordt uitgevoerd. Medewerkers kunnen ook rechtstreeks melding doen bij de commissie.
Bent u het ermee eens dat het op zijn minst schuurt dat, ondanks dat onafhankelijkheid verwacht mag worden van de IND-top, de IND-directeur bepaald of een melding wel of geen «officiële melding» is, wat vervolgens van invloed is op de bescherming die iemand krijgt? Weet u waarom in deze situatie daarvoor is gekozen en hoe beoordeelt u dat? Bent u het er tevens mee eens dat meldingen altijd serieus genomen moeten worden, en dat mensen die de moed hebben verzameld om deze meldingen te doen daarbij recht hebben op bescherming? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat meldingen van een mogelijke misstand, integriteitsschending of ongewenste omgangsvormen altijd serieus moeten worden genomen en zorgvuldig en behoorlijk moeten worden opgevolgd. En uiteraard ben ik het ermee eens dat medewerkers die te goeder trouw en naar behoren een dergelijke melding aankaarten, bescherming tegen benadeling dienen te krijgen. Dit is ook uitdrukkelijk vastgelegd in de hiervoor genoemde interne procedures.
De verantwoordelijkheid om dat wat medewerkers mondeling of schriftelijk aankaarten als een mogelijke misstand, integriteitsschending of ongewenste omgangsvormen al dan niet op te vatten als een formele melding ligt altijd bij een leidinggevende en uiteindelijk bij de hoogste leidinggevende. Die heeft daarbij rekening te houden met de wil en behoeften van de medewerker. Als een medewerker geen uitdrukkelijke instemming geeft om dat wat wordt aangekaart als een formele melding op te vatten en daar onderzoek naar te doen, is de leidinggevende in beginsel gebonden aan de uitdrukkelijke wil en behoeften van de medewerker.
In de zaak genoemd in het NRC-artikel heeft de IND het verhaal van de medewerker en vertrouwenspersoon aangehoord en vervolgens besloten een oriënterend onderzoek in te stellen en aansluitend een feitenonderzoek ingesteld. Op basis van dit oriënterend- en feitenonderzoek zijn diverse maatregelen genomen. Het verhaal van de medewerker en vertrouwenspersoon is opgevat als een vermoeden van het bestaan van ongewenste omgangsvormen en niet als een vermoeden van een maatschappelijke misstand.
Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere beloftes2 over verbeterde omgang met klokkenluiders, onder andere door de secretaris-generaal? Hoe komt het volgens u dat er opnieuw klachten worden ingediend, ondanks beloofde beterschap? Vindt u de genomen maatregelen van destijds voldoende als u kijkt naar de huidige situatie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat gaat u daar aan doen?
Bij de inrichting van de integriteitscommissie JenV in voorjaar 2020 is er bewust voor gekozen de commissie nog een extra taak te geven, namelijk dat medewerkers zich rechtsreeks tot de commissie kunnen wenden als ze merken dat ze benadeling ondervinden als gevolg van een melding die ze eerder hebben gedaan. Deze maatregel is juist bedoeld ter versterking van de positie van melders die ondanks de interne afspraken over bescherming tegen benadeling in de knel kwamen.
In het geval uit het artikel van de NRC heeft melder in juni 2020 van de mogelijkheid gebruik gemaakt om bij de integriteitscommissie melding te doen van benadeling.
De commissie heeft onderzoek gedaan naar de melding en geoordeeld dat de IND als werkgever te kort is geschoten in de zorgtaak naar de melder. De conclusie en aanbevelingen van de commissie zijn door de hoofddirecteur IND en de secretaris-generaal overgenomen. Dit is ook gecommuniceerd naar de melder, die vervolgens heeft besloten de gang naar de rechter te maken.
Ik betreur dat in deze zaak in een aantal opzichten in de zorg voor de melder tekort is geschoten. Dat had beter gemoeten en de IND trekt daar lessen uit.
Voor zover mij bekend, heeft de commissie tot nu toe een melding ontvangen van benadeling als gevolg van een eerdere melding. Ik vind de interne procedures en voorzieningen voor een behoorlijke en zorgvuldige opvolging van meldingen en de bescherming van melders voldoende.
Wat zijn de effecten (geweest) op de internationale operatie van de IND? Bent u het ermee eens dat een verziekte werksfeer, naast dat deze in het belang van een veilige werkomgeving voor medewerkers überhaupt voorkomen moet worden, een negatieve bijdrage levert aan de effectiviteit waarmee de IND opereert? Hoe gaat u dit verbeteren?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat een veilige werkomgeving voor onze medewerkers een randvoorwaarde is om als organisatie goed te functioneren.
Ik vind het dan ook van belang te melden dat de IND eraan blijft werken om de organisatie een veilige omgeving te laten zijn voor alle collega's en zaken met elkaar bespreekbaar te maken. Dit vraagt continue de aandacht en hier zijn de afgelopen jaren diverse investeringen op gedaan. De IND gaat daarmee onverminderd door. En brengt met een cultuurscan in 2021 in beeld hoe medewerkers van de IND de cultuur binnen de organisatie ervaren. De scan vormt een vertrekpunt om verdere acties te ondernemen om de veilige werkomgeving te versterken. Het is van belang om een continu proces van leren en verbeteren in te richten om de veilige werkomgeving met elkaar te borgen.
De inzet van gezichtsherkenningstechnologie |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van 1Limburg «11devande11de werkt bij toegang met gezichtsherkenning» van 3 november 2021 en het artikel van NRC «Gezichtsherkenning als identificatiemiddel naast de coronacheck voor festivals» van 25 oktober 2021?1
Ja.
Hoe heeft het bedrijf Compo toestemming verkregen voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie, gezien in de «Beleidsreactie onderzoeksrapporten horizontale privacy»2 vermeld wordt dat het gebruik van gezichtsherkenning in horizontale relaties (tussen burgers en bedrijven) in principe niet is toegestaan?
In de genoemde beleidsreactie schreef ik, kort weergegeven, dat de toepassing van gezichtsherkenning tussen burgers onderling alleen is toegestaan na uitdrukkelijke, vrijelijk gegeven toestemming4 door de burger die wordt herkend of wanneer dat noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang voor beveiligings- of authenticatiedoeleinden (bijvoorbeeld het beveiligen van een energiecentrale).5 Uit de berichten leid ik af dat de verantwoordelijken geen beroep doen op een zwaarwegend belang, maar dat de verwerkingsverantwoordelijke organisaties zich baseren op de uitdrukkelijke toestemming van betrokkenen om de verwerking van biometrische gegevens rechtmatig plaats te laten vinden. Die toestemming van burgers moet wel voldoen aan alle eisen die de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) daaraan stelt, zoals onder meer dat deze vrijelijk moet worden gegeven. Uiteindelijk is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om in het specifieke geval – met in acht name van de richtsnoeren 05/2020 inzake toestemming van de European Data Protection Board (EDPB) – te bepalen of deze toestemming daadwerkelijk vrijelijk is gegeven. Op basis van de informatie uit de aangedragen artikelen heb ik geen reden om aan te nemen dat bij genoemde evenementen niet aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Ook wanneer biometrische gegevens verwerkt mogen worden omdat er rechtsgeldig uitdrukkelijke toestemming door de betrokkene is verleend, betekent dit nog niet dat gezichtsherkenning zomaar kan worden toegepast. De AVG kent namelijk een breed scala aan waarborgen. Zo volgt bijvoorbeeld uit het beginsel van data minimalisatie6 dat de verwerkingsverantwoordelijke zo min mogelijk gegevens van betrokkene moet verwerken: alleen gegevens welke noodzakelijk zijn om het doel te bereiken mogen worden verwerkt. Dit brengt mee dat een verwerkingsverantwoordelijke die gezichtsherkenning toe wil passen moet toetsen of er geen mogelijkheden bestaan om het doel te bereiken en daarbij minder gegevens te verwerken.
Voor nadere uitleg over het juridisch kader omtrent gezichtsherkenning verwijs ik graag naar de recente kabinetsreactie op een deel van een opinie van de European Data Protection Supervisor (EDPS) en EDPB inzake de in Brussel voorliggende «AI-verordening».7
Vindt u dat de inzet van gezichtsherkenningstechnologie bij evenementen in Limburg een «zwaarwegend algemeen belang dien[t]»?3 Zo ja, wat is dit zwaarwegend algemeen belang?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat het bewustzijn onder burgers over de «gevaren en juridische (en mogelijkerwijs ook sociale en ethische) grenzen»4 van het toepassen van gezichtsherkenningstechnologieën inmiddels hoog genoeg is voor burgers om expliciet toestemming te geven voor het verwerken van hun data voor evenementen zoals de 11devande11de?
Het is belangrijk dat burgers zich bewust zijn van de voor- en nadelen van gezichtsherkenning. Juist om bewuste keuzes onder burgers te waarborgen, stelt artikel 7 AVG strikte voorwaarden voor het aannemen van rechtsgeldige toestemming vast. Eén van die voorwaarden is dat degene die toestemming verleent voldoende geïnformeerd moet zijn. In de in antwoorden op de vragen 2 en 3 aangehaalde richtsnoeren van de EDPB wordt nadere duiding gegeven over het begrip toestemming.9 Daarnaast draagt de Autoriteit Persoonsgegevens bij aan het bewustzijn door op haar site voorlichting te geven aan de regels voor onder gezichtsherkenningstechnologieën. Het is tevens aan de AP, of in voorkomend geval aan de rechter, om een oordeel te vellen over of de verleende toestemming als ¨geïnformeerd¨ kan worden gekwalificeerd.
Bent u het ermee eens dat de privacy van mensen die geen gebruik willen maken van de gezichtsherkenningstechnologie niet gegarandeerd kan worden als die ingezet wordt bij dergelijke evenementen en zij per ongeluk in de camera kijken?
In voorliggend geval verplicht de AVG de verwerkingsverantwoordelijke ervoor te zorgen dat alleen de biometrische gegevens worden verwerkt van personen die daarvoor toestemming hebben verleend, en niet die van anderen.
Daarnaast verplicht de AVG tot het nemen van de nodige technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen de rechten van betrokkenen worden beschermd en de bepalingen uit de AVG worden nageleefd. In dit geval vloeit hier logischerwijs uit voor dat er maatregelen worden getroffen om te vermijden dat de (biometrische) gegevens van derden – die daarvoor dus geen toestemming hebben verleend – worden verwerkt.
De bedreigingen aan het Joods restaurant Hacarmel. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Joods restaurant Hacarmel in Amsterdam opnieuw mikpunt van bedreigingen»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere antwoorden op Kamervragen over het bericht «Restaurant Hacarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?2
Ja.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van bedreiging met een antisemitisch motief? Zo ja/nee, waarom?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze zoveelste bedreiging van restaurant Hacarmel in eerste instantie alleen als klacht van belediging is geregistreerd?
De politie heeft aangifte van bedreiging en belediging opgenomen. In de media werd in eerste instantie alleen bericht over de aangifte van belediging, waaruit het beeld is ontstaan dat er geen aangifte is opgenomen van bedreiging. Dit is onjuist. Die zaterdag heeft de politie direct een persbericht verstuurd naar aanleiding van de onjuiste informatie. In de media is dit misverstand toen ook rechtgezet en er zijn nieuwe artikelen geplaatst.3
Hoe beoordeelt de huidige afhandeling van antisemitische incidenten en/of strafbare feiten?
Het is belangrijk om antisemitische incidenten te herkennen en op een juiste manier op te volgen. In de afhandeling van strafbare feiten, nemen de politie en het OM maatregelen om te waarborgen dat bij de opsporing en vervolging niet alleen oog is voor het commune delict, maar juist ook voor een eventueel discriminatoir aspect. De politie zet bijvoorbeeld in op het betrekken van het «Netwerk Divers Vakmanschap», speciaal hiervoor ingericht, zodat de nodige specialistische kennis beschikbaar wordt voor de eenheden. De informele medewerkersnetwerken, zoals het Joods Politie Netwerk, zijn aangesloten op het Netwerk Divers Vakmanschap. Ook is in 2020 aan het Joods Politie Netwerk, in het kader van de aanpak van antisemitisme, een bedrag van 50.000 euro beschikbaar gesteld. Met de inzet van deze middelen wordt het Joods Politie Netwerk in staat gesteld om voorlichting in alle politie-eenheden te realiseren, zoals met de ontwikkeling van videoboodschappen die bewustwording van het onderwerp ondersteunen en helpen om antisemitisme te herkennen. Zowel in ruime zin als maatschappelijk fenomeen, als in enge zin als concreet strafbaar discriminatiefeit. Hierbij wordt een link gelegd met Joodse tradities omdat daar een onbekendheid zit bij politiemedewerkers. In dezelfde denklijn wordt ook informatiemateriaal voor alle eenheden ontwikkeld en worden voorlichtingsbijeenkomsten gehouden.
Vermeldenswaardig is ook de pilot met gespecialiseerde rechercheurs voor de aanpak van discriminatie en antisemitisme. Deze pilot is dit jaar gestart ter uitvoering van de motie-Paternotte/Bisschop.4 Voor deze pilot is meerjarig incidenteel 7 miljoen euro toegekend. In deze pilot maken gespecialiseerde rechercheurs onderdeel uit van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat politie-breed opereert. Het expertisecentrum zal politiemensen beter in staat stellen om discriminatievraagstukken te herkennen, op te pakken en af te handelen. Het expertisecentrum heeft ook een landelijke informatie- en kennisfunctie die ontwikkelingen in de buitenwereld monitort en expertise op het thema discriminatie ontwikkelt, toepast en onderhoudt. Daar is bijvoorbeeld ook de taak belegd om jaarlijks de rapportage over discriminatiecijfers samen te stellen die aan uw Kamer wordt toegestuurd. Het expertisecentrum zorgt er ook voor dat kennis over de aanpak van discriminatie wordt geïntegreerd in het politieonderwijs.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Het LECD zorgt onder meer voor een zo goed mogelijke behandeling van discriminatiezaken door het OM, vanaf het moment van opsporing en onderzoek tot een uitspraak van de hoogste rechter. Daarbij worden officieren en andere medewerkers binnen het OM op het gebied van de aanpak van discriminatiezaken geadviseerd en geïnformeerd.
In de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen schreef u onder andere dat het van het grootste belang is dat burgers zich veilig voelen, dat adequaat optreden van politie en Openbaar Ministerie daar dienstig aan is en dat u geen aanleiding had om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren bij incidenten met een antisemitisch karakter, geeft dit incident hier wel aanleiding voor? Zo nee, hoeveel incidenten moeten er nog plaatsvinden voordat u kan concluderen dat er niet op de juiste manier opvolging wordt gegeven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?
Ik onderschrijf het eerder ingenomen standpunt en het genoemde belang dat burgers zich veilig voelen nog steeds. Evenals het belang daarbij van adequaat optreden door politie en OM en dat dit naar mijn oordeel ook daadwerkelijk en in voldoende mate geschiedt.
Veiligheidsbeleving is slechts ten dele afhankelijk van het optreden van politie en OM. Zeker voor strafrechtelijke vervolging van verdachten geldt, dat zij het sluitstuk vormt van een lang proces waarbij het delict zich al heeft voorgedaan. Dat is vanuit het slachtoffer of – in dit geval – de Joodse gemeenschap bezien, te laat. Daarom investeer ik ook in andere interventies. Veiligheidsbeleving is gediend met een breed scala aan interventies, waaronder de vergroting van de weerbaarheid. In het kader van de besteding van de antisemitismegelden is via projecten en de aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding juist hierin geïnvesteerd.
Daarnaast is het van groot belang dat ook bij de politie en het OM veel aandacht is voor het op een correcte wijze aandacht geven van strafbare feiten met een mogelijk discriminatoir aspect. Het uitgangspunt is dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. Tevens is het uitgangspunt dat het OM, daar waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, daartoe bij bewijsbare en strafbare discriminatie – een discriminatiefeit of een commuun delict met een discriminatoir aspect – opportuniteit heeft om tot vervolging over te gaan.5
Specifiek met betrekking tot het restaurant HaCarmel geldt dat zowel de gemeente Amsterdam als (lokaal) de politie en het OM uitermate alert zijn op incidenten die zich omtrent dit restaurant voordoen en de opvolging die daaraan gegeven moet worden. Er bestaat hierover nauw overleg lokaal.
Het bericht dat een ‘Internationale gezant Bosnië waarschuwt voor hervatting oorlog’ |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het meest recente rapport van de Hoge Vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap voor Bosnië en Herzegovina, Christian Schmidt, over de huidige, dreigende ontwikkelingen in dit land?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Milorad Dodik, lid van het presidium van Bosnië en Herzegovina, dreigt met een afscheiding van Republika Srpska en terugtrekking uit de nationale instituties zoals de belastingdienst, de politie en het leger?
Het kabinet is op de hoogte van de aankondigingen van de heer Dodik dat de Republika Srpska zich zal terugtrekken uit staatsinstellingen zoals de belastingdienst, de politie en het leger. Ook is het kabinet op de hoogte van de door de heer Dodik in het verleden geuite dreigingen over een afscheiding van de Republika Srpska. Voor zover het kabinet bekend, heeft de heer Dodik in de huidige situatie nog niet concreet gedreigd met een feitelijke afscheiding.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke afscheiding onwenselijk, onrechtmatig en ongrondwettelijk is?
Het kabinet is van mening dat dergelijke eenzijdige besluiten buitengewoon onwenselijk en bovendien ongrondwettelijk zijn. Het kabinet steunt de veroordeling door de EU van de politieke blokkade van Bosnische staatsinstellingen door het leiderschap van de Republika Srpska.
Bent u het ermee eens dat als Dodik hiermee doorgaat de spanningen in het land hoog kunnen oplopen met als gevolg een nieuw gewapend conflict?
Het kabinet heeft tot nu toe geen aanwijzingen dat Bosnisch-Servische leiders, of andere partijen in het land, aansturen op een gewapend conflict. Desalniettemin dragen de uitspraken en acties van Dodik bij aan toenemende spanningen, ondermijnen ze de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina en verhogen ze de risico’s op incidenten. Het kabinet hecht, zeker in deze tijd, aan de positie van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina en aan de EUFOR missie die toezien op de stabiliteit in het land.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, zich met klem moet uitspreken tegen de plannen en dreigementen van Dodik?
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november 2021 riep België namens de Benelux op tot een duidelijke stellingname van de EU tegen revisionistische en polariserende retoriek, en tegen acties die de soevereiniteit en territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina ondermijnen. De Peace Implementation Council (PIC) steering board heeft de Bosnisch-Servische blokkade van staatsinstellingen scherp veroordeeld en steun aan de Hoge Vertegenwoordiger Schmidt herbevestigd. Het kabinet steunt deze verklaringen. Rusland heeft zich aan de verklaring van de PIC steering board onttrokken. Dat is een gemiste kans.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, achter de Hoge Vertegenwoordiger moet staan en deze dient te steunen in zijn beleid?
Ja.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, de ernst van de situatie moet erkennen en het advies van Schmidt moet opvolgen om de Eufor-missie in Bosnië en Herzegovina te versterken?
De EUFOR-missie levert volgens het kabinet een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit van Bosnië-Herzegovina. Het behouden van het huidige robuuste mandaat is daarbij van belang. Het kabinet is blij dat het mandaat van de EUFOR-missie op 3 november 2021 in de VN Veiligheidsraad opnieuw is verlengd. Volgens de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van oktober 2021 was de EUFOR-missie de afgelopen periode volledig operationeel. Het kabinet vindt het cruciaal dat dit zo blijft.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, er alles aan moet doen om een nieuw conflict te voorkomen zonder de territoriale integriteit van Bosnië en Herzegovina aan te tasten?
Het kabinet deelt dit standpunt, maar heeft tot nu toe geen aanwijzingen dat de Bosnisch-Servische leiders, of andere partijen in het land, aansturen op een gewapend conflict. Desalniettemin dragen de uitspraken en acties van de heer Dodik bij aan toenemende spanningen, ondermijnen ze de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina en verhogen ze de risico’s op incidenten. De territoriale integriteit, soevereiniteit en eenheid van Bosnië-Herzegovina staan wat betreft het kabinet voorop, en dit is tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november jl in een Benelux interventie verwoord. Het is belangrijk om een gezamenlijke inzet van de EU en internationale partners ten aanzien van Bosnië-Herzegovina te behouden en met één stem te spreken.
Bent u bekend met de oproep die de vorige Hoge Vertegenwoordiger voor Bosnië en Herzegovina, Valentin Inzko, op 17 mei dit jaar deed aan de leiders van de EU om sancties op te leggen aan Dodik en andere vertegenwoordigers van Republika Srpska?
Een dergelijke oproep is mij niet bekend.
Bent u bereid het verzoek van Inzko op te volgen en te kijken welke sancties aan Dodik opgelegd kunnen worden en deze ook daadwerkelijk uit te voeren, danwel de EU op te roepen deze sancties aan Dodik op te leggen?
Het kabinet deelt de zorgen van de Hoge Vertegenwoordiger over de situatie in Bosnië-Herzegovina en spreekt in EU-verband over de-escalatie van de situatie. Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november 2021 riep België namens de Benelux op tot een duidelijke stellingname van de EU tegen revisionistische en polariserende retoriek en tegen acties die de soevereiniteit en territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina ondermijnen. De EU heeft daarbij verschillende instrumenten tot haar beschikking. Vanwege door het Bosnisch-Servisch leiderschap aangekondigde ongrondwettelijke maatregelen, zal het kabinet in EU verband aandringen op gerichte maatregelen, waaronder sancties, teneinde druk uit te oefenen op het Bosnisch-Servisch leiderschap om af te zien van de aangekondigde stappen.
Bent u van mening dat Nederland, gezien zijn verleden in Srebrenica, een morele plicht heeft om voorop te lopen om een ernstig conflict in Bosnië en Herzegovina te voorkomen?
De verschrikkingen van de oorlogen op de Balkan in de jaren 90 vormen voor Nederland en de internationale gemeenschap een belangrijke reden om scherp oog te houden voor de stabiliteit in de regio, en Bosnië-Herzegovina in het bijzonder. Gezien de zorgwekkende ontwikkelingen in Bosnië-Herzegovina is een internationale presentie in het land, in het bijzonder de EUFOR missie en de Hoge Vertegenwoordiger Schmidt, van groot belang. Nederland is en blijft hiervan een groot pleitbezorger.
De escalatie van het conflict in Ethiopië. |
|
Pieter Omtzigt , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het laatste rapport van het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties (UNOCHA) aangaande de humanitaire situatie in Noord-Ethiopië?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Ethiopische premier Abiy Ahmed op 2 november de noodtoestand heeft uitgeroepen?
Ja.
Heeft u kennis genomen van het ambtsbericht van de Amerikaanse overheid waarin het level van veiligheid voor Amerikaanse burgers omhoog wordt geschroefd naar level 4 «Do not travel», het hoogste niveau in het spectrum?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse burgers actief worden opgeroepen Ethiopië te verlaten en Amerikaanse burgers actief wordt afgeraden naar Ethiopië te reizen?
Ja.
Kunt u lessen trekken uit de checklist voor Amerikaanse burgers die in dit ambtsbericht staan, voor het Nederlandse consulaire beleid? Zo ja, welke?
Vanuit Nederlandse ambassades worden voor en tijdens crises ook berichten gestuurd met een checklist voor Nederlanders. Vanuit de ambassade in Addis Abeba is onlangs ook een dergelijk bericht gestuurd.
Waarom is het reisadvies van Buitenlandse Zaken sinds 1 september 2021 niet meer gewijzigd?
Het reisadvies bevatte sinds 1 september jl. reeds informatie over de veiligheidrisico’s als gevolg van het conflict in Ethiopië. Alle niet-noodzakelijke reizen naar Ethiopië werden afgeraden en een aantal gebieden had ook een rode kleurclassificatie. De recente ontwikkelingen zoals de invoering van de noodtoestand waren aanleiding voor een verdere aanpassing van de kleurclassificatie op 4 november jl.
Bent u bekend met het feit dat een deel van het reisadvies nog oranje is?
Sinds 4 november jl. heeft het reisadvies in verband met de veranderingen in de veiligheidsituatie m.u.v. Addis Abeba een rode kleurclassificatie.
Geeft de huidige escalatie aanleiding om het reisadvies van Buitenlandse Zaken te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie vraag 7.
Bent u bereid om het reisadvies onmiddellijk op rood te zetten, Nederlanders zich te laten melden zodat ze zelf, wellicht met enige consulaire bijstand, kunnen wegkomen uit het land?
Het reisadvies van Buitenlandse Zaken is op 4 november jl. in verband met de veiligheidssituatie aangepast en heeft sindsdien een rode classificatie, behalve voor de hoofdstad Addis Abeba, dat een oranje classificatie heeft. Nederlanders zijn via het reisadvies opgeroepen zich te beraden of hun verblijf in Ethiopië noodzakelijk is. Er zijn dagelijks commerciële vluchten uit Ethiopië waarmee Nederlanders het land op eigen gelegenheid kunnen verlaten.
Welke lessen heeft u getrokken uit de recente noodsituatie in Afghanistan als het gaat om consulaire dienstverlening in crises zoals duidelijke communicatie met Nederlandse staatsburgers, evacuatieplannen en -lijsten?
Uit elke consulaire crisis worden lessen getrokken. Belangrijke les uit de Afghanistan crisis was dat er veel Nederlanders waren die niet geregistreerd waren, ondanks het rode reisadvies. Daarom wordt er nu veel aandacht besteed om Nederlanders te bereiken via allerlei kanalen met onder andere adviezen wat te doen in deze situatie en de oproep om zich te registeren.
Wat is de veiligheidssituatie van de Nederlandse ambassade in Addis Abeba en wordt er rekening gehouden met het scenario de Nederlandse vertegenwoordiging in Ethiopië tijdelijk op te schorten?
We monitoren de situatie continu. De veiligheid van de aanwezige Nederlanders in Ethiopië en ons personeel ter plaatse staat te allen tijde voorop.
Bent u in contact met Nederlandse staatsburgers en bedrijven die aanwezig zijn in Ethiopië?
Ja, aan Nederlandse staatsburgers die bij de informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse zaken zijn geregistreerd zijn berichten verstuurd. Zowel via sms en e-mail. Daarnaast heeft de ambassade altijd intensief contact met de Nederlanders die bij hen bekend zijn en de Nederlandse bedrijven.
Kunt u deze vragen met spoed, afzonderlijk en in ieder geval binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Weigermigranten buiten corona uit: ’Dit blijft een grote frustratie’' en 'GGD’s mogen binnenkort vaccinatiebewijzen afgeven aan mensen zonder BSN-nummer' |
|
Aukje de Vries (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Weigermigranten buiten corona uit: «Dit blijft een grote frustratie»»1 en «GGD’s mogen binnenkort vaccinatiebewijzen afgeven aan mensen zonder BSN-nummer»2?
Ja.
Worden alle asielzoekers bij binnenkomst in Ter Apel getest? Zo nee, wat gebeurt er met diegenen die niet getest worden en hoe vaak komt dit voor?
Ja, iedere asielzoeker die zich aanmeldt wordt bij binnenkomst in Ter Apel getest. Personen die positief testen, worden in isolatie geplaatst. Het komt zelden voor dat een asielzoeker aangeeft niet te willen worden getest. Het niet ondergaan van een sneltest heeft geen gevolgen, omdat men daartoe niet gedwongen kan worden.
Overigens wil ik er in dit verband graag op wijzen dat het COA en andere ketenpartners meerdere voorzorgsmaatregelen (blijven) nemen om de risico’s op verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk te beperken. Naast bovengenoemde test worden alle asielzoekers die zich in Nederland melden door Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) bevraagd op eventuele klachten en wordt door het COA op de locaties voorlichting gegeven. Bij vermoedens van besmetting worden bewoners gevraagd zich te laten testen en worden zij, samen met hun huisgenoten, in quarantaine geplaatst tot de testuitslag bekend is. Vanaf 6 november jl. is het dragen van een mondkapje weer verplicht in de publieke ruimtes binnen, zoals de receptie, wachtkamers en gangen. Dit geldt voor bewoners, medewerkers en bezoekers. COA volgt hierin de landelijke richtlijnen.
Hoeveel procent van de in asielzoekerscentra (AZC’s) verblijvende asielzoekers zijn momenteel gevaccineerd?
Op dit moment heeft circa de helft van de bewoners op asielzoekerscentra een of meer vaccinaties gehad. Dit is echter een momentopname, aangezien door de voortdurende asielinstroom en uitstroom de vaccinatiegraad wisselt.
Daarbij wordt opgemerkt dat de vaccinatiegraad gebaseerd is op hetgeen in het medisch dossier is geregistreerd. Bewoners waarvan de vaccinaties niet bekend zijn, bijvoorbeeld omdat zij voor aankomst in Nederland gevaccineerd zijn, staan niet in het medisch dossier. Deze bewoners tellen daardoor niet mee in de vaccinatiegraad.
Op welke wijze wordt er nu geregistreerd of ongedocumenteerden gevaccineerd zijn?
Het is de eigen keuze van mensen om zich te laten registreren. Er is geen aparte registratie voor de doelgroep ongedocumenteerden. Zij staan niet apart geregistreerd bij het RIVM of de GGD.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen 1,5 jaar brandhaarden van coronabesmetting geweest in AZC’s? Om hoeveel besmettingen ging het?
De besmettingen op de COA-locaties volgen de nationale trend en geven geen aanleiding om aan te nemen dat er op de COA-locaties meer besmettingen plaatsvinden. Op locaties komt het voor dat er meerdere bewoners besmet zijn met corona. De besmette bewoners zijn (door onderzoek van de GGD) terug te herleiden naar één ander besmet persoon. Zo’n groep besmette personen met dezelfde «oorsprong» wordt een cluster genoemd. Sinds de pandemie zijn er op meerdere locaties besmettingen en grotere clusters van besmettingen geweest. De GGD heeft tussen 1 januari 2021 en 1 december 2021 in totaal 2.476 besmettingen geregistreerd.
Klopt het dat GGD’s binnenkort aan ongedocumenteerden een coronatoegangbewijs mogen verstrekken wanneer zij volledig gevaccineerd zijn of hersteld zijn van een besmetting? Zo ja, waarom en wat zijn de mogelijke implicaties?
Ja, dat klopt. Iedereen die in Nederland is gevaccineerd, zou via de vaccinatiezetter een Coronatoegangsbewijs (CTB) en Digitaal Covid Certificaat (DCC) moeten kunnen ontvangen. Indien een ongedocumenteerde bij een GGD is gevaccineerd, is de GGD verantwoordelijk voor het aanleveren van de vaccinatiedata om een bewijs uit te kunnen geven. Doorgaans hebben ongedocumenteerden geen BSN, waardoor de vaccinatiezetter een papieren bewijs uit zal moeten draaien, welke in te laden is in de CoronaCheck app. Hierdoor kunnen ook ongedocumenteerden, mits ze aan de andere voorwaarden voor toegang voldoen, ook toegang krijgen tot evenementen en voorzieningen waar de CoronaCheck wordt gevraagd.
Zijn er voorzieningen in het asielzoekerscentrum waarbij een coronatoegangsbewijs wordt gebruikt en gecontroleerd? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om dit wel in te zetten om besmetting tegen te gaan?
Nee, er zijn geen voorzieningen op de AZC’s die alleen met een coronatoegangsbewijs toegankelijk zijn. Deze voorzieningen zijn bedoeld als algemene leefruimten voor de bewoners binnen de opvang en vrij toegankelijk.
Alleen voor de binnensportvoorziening op locatie zou een coronatoegangsbewijs gevraagd moeten worden. Op dit moment is deze voorziening voor volwassenen op alle locaties van COA echter gesloten.
Hoeveel asielzoekers konden niet worden uitgezet omdat zij een coronatest weigerden?
Uit gegevens van de DT&V blijkt dat dit jaar (tot 1 december) 1.200 vluchten geannuleerd moesten worden in verband met het weigeren van een COVID-test. Ook zijn als gevolg van testweigering circa 440 Uiterste Overdracht Data (UOD’s) in Dublinzaken verlopen, waardoor overdracht aan een andere Europese lidstaat niet meer mogelijk is. Daarnaast moesten vanaf medio maart circa 310 bewaringen worden opgeheven omdat (mede) niet werd meegewerkt aan de afname van een COVID-test.
Naar welke landen zouden deze groep uitgeprocedeerde asielzoekers hoofdzakelijk worden uitgezet? Onder welke voorwaarden met betrekking tot Corona accepteren deze landen al dan niet terugkeer van hun onderdanen?
Vrijwel alle bestemmingslanden werken met inreisvereisten om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Het meest voorkomende vereiste is een recente negatieve coronatest, maar sommige landen accepteren eveneens een vaccinatie- of herstelbewijs. Van de bij de DT&V geregistreerde 1.200 vluchten die als gevolg van testweigering geannuleerd moesten worden, is bekend naar welke bestemming vertrek voorzien was. Hoofdzakelijk zag dit op Dublinoverdrachten binnen de Europese Unie.
Is het mogelijk uitgeprocedeerde asielzoekers voor terugkeer in quarantaine te plaatsen om een gezondheidsverklaring te kunnen afgeven en hen zo toch te laten terugkeren? Zo ja, hoe vaak is dit toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u anders om ervoor te zorgen dat uitgeprocedeerde asielzoekers een coronatest niet kunnen misbruiken?
Op dit moment is quarantaine geen effectief alternatief om de terugkeer te realiseren. Het gaat er immers om of de bestemmingslanden de inreis na een periode van quarantaine accepteren als niet (ook) een coronatest wordt overlegd. Voor verreweg de meeste landen geldt dat dit momenteel niet als structureel alternatief wordt geaccepteerd. Voor deze kwestie is tijdens de begrotingsbehandeling door uw Kamer nadrukkelijk aandacht gevraagd. Uw Kamer heeft hiertoe de motie van het lid Valstar aangenomen. In die motie wordt de regering verzocht snel te verkennen of en zo ja op welke wijze uitgeprocedeerde vreemdelingen alsnog effectief uitgezet kunnen worden en hierbij ook wettelijke mogelijkheden/ grondslag onvrijwillige coronatest af te nemen te onderzoeken. Ik verwacht dat uw Kamer in januari/februari 2022 over de uitkomsten van de verkenning zal worden geïnformeerd.
Gebruik makend van de ruimte die de «Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19» biedt is het wel (al) gelukt om met België bilaterale maatwerkafspraken te maken over de wederzijdse overdrachten van Dublinzaken, die op 20 december 2021 zijn ingegaan. Deze afspraken komen erop neer dat indien de vreemdeling weigert zich te laten testen of weigert zijn herstel- of vaccinatiebewijs te tonen, Nederland de door België over te brengen vreemdeling overneemt indien deze direct daaraan voorafgaand in België gedurende minimaal 10 dagen in quarantaine heeft gezeten, tenzij België is aangewezen als gebied met een zorgwekkende virusvariant. Wederkerig neemt België de door Nederland over te brengen vreemdeling over indien deze direct daaraan voorafgaand in Nederland gedurende 8 dagen in de zogenoemde inkomstenprocedure in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, tenzij Nederland is aangewezen als gebied met een zorgwekkende virusvariant. Verkend wordt of ook andere landen bereid zijn dergelijke afspraken als alternatief te accepteren. In het geval dat het bestemmingsland genoegen zou nemen met deze vorm en de terugkeer vanuit vreemdelingenbewaring gerealiseerd kan worden, zou terugkeer eventueel geëffectueerd kunnen worden. Zoals gezegd is dit voor de meeste landen tot op heden echter geen alternatief gebleken. Daar komt bij dat Nederland zelf geen formele quarantaineperiode voorafgaande aan de overdracht kan aanbieden. In Nederland kan aan de vreemdeling een quarantaine niet verplicht worden opgelegd direct voorafgaand aan de Dublinoverdracht.
In hoeverre is het mogelijk om een uitgeprocedeerde asielzoeker te verplichten om een coronatest af te nemen en de uitzetting niet meer te kunnen frustreren door een weigering, want we vragen van Nederlanders in een aantal gevallen ook gewoon een vaccinatie of test in relatie tot het coronatoegangsbewijs?
Op basis van de huidige wetgeving is het op dit moment niet mogelijk om verplicht een coronatest af te nemen. Zoals ook geantwoord op vraag 10 wordt ter uitvoering van motie-Valstar ook de mogelijkheid van een wettelijke grondslag om een onvrijwillige PCR-test af te nemen onderzocht.
Aan het niet meewerken aan een voor uitreis noodzakelijke coronatest kunnen overigens wel consequenties worden verbonden. Een vreemdeling kan namelijk in vreemdelingenbewaring worden gesteld, of langer in detentie worden gehouden, als hij niet de medewerking aan zijn terugkeer verleent die redelijkerwijs van hem mag worden verwacht waaronder ook een coronatest. De wettelijke maximumtermijn van de bewaring is 18 maanden, al zal uiteraard wel steeds een belangenafweging worden aangelegd over de voortduring van de maatregel. Dit is echter geen definitieve oplossing, omdat de vreemdeling kan blijven weigeren. Voor bewaringen met het oog op een Dublinoverdracht is deze mogelijkheid hoe dan ook niet effectief omdat de bewaringtermijn voor zover hier relevant, is beperkt tot maximaal zes weken. Weigeren van een coronatest leidt dan dus veel sneller tot opheffing van de maatregel van bewaring, en dwingt na langere tijd ook tot het in behandeling nemen door Nederland van de asielaanvraag.
Het gedrag van de voorzitter van de Europese Commissie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Klimaatbeschermer» Von der Leyen pakt privéjet voor vlucht van 50 kilometer»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat klimaatfanaten, die burgers en ondernemers opzadelen met peperduur beleid, zelf voor ieder wissewasje een privéjet pakken?
Tijdens een persbriefing van de Europese Commissie van 4 november 2021 heeft de woordvoerder van de voorzitter van de Europese Commissie gereageerd op de overwegingen om voor deze specifieke vlucht te kiezen, waarnaar ik u verwijs. De woordvoerder gaf onder andere aan dat er in het kader van het goedkeuren van de Europese herstelplannen, veel lidstaten in korte tijd bezocht moesten worden. Dat gegeven heeft veel invloed gehad op het reisschema. Deze vlucht was onderdeel van een trip waarin 5 lidstaten in 2 dagen werden bezocht. Tevens gaf de woordvoerder aan dat de Commissie niet lichtzinnig omgaat met het nemen van chartervluchten2.
Verder geldt dat Commissarissen gebruik kunnen maken van een chartervlucht, als er geen commercieel alternatief voorhanden is dat in de agenda past of vanwege veiligheidsredenen. Overigens zijn alle overzichten van de dienstreizen van de Europese Commissie te vinden op de pagina van de betreffende Commissaris onder het kopje transparantie via de website van de Europese Commissie.3
Gelooft u in het credo «practice what you preach»? Zo ja, heeft u de bereidheid om Ursula von der Leyen als voorzitter van de Europese Commissie aan te spreken op haar handelen? Kunt u dit toelichten?
Eurocommissarissen leggen verantwoording af in het kader van de daarvoor opgestelde gedragscodes.4 Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de specifieke afwegingen in deze casus.
Voor Nederlandse bewindspersonen geldt overigens dat er altijd een afweging gemaakt wordt waarbij de kosten, efficiënte en het belang van de reis mee worden gewogen.
Deelt u de mening dat Von der Leyen na al haar klimaatgedram op het Europese vasteland alleen nog per trein moet reizen en al die «vervuilende» privéjets aan de grond moet laten staan? Zo ja, wilt u die boodschap namens het Nederlandse kabinet aan mevrouw Van der Leyen overbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Het tweetbericht dat de kans dat een volledig gevaccineerd persoon door corona in het ziekenhuis moet worden opgenomen twintig keer kleiner is dan iemand die niet volledig gevaccineerd is. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw tweet van 26 oktober jl. waarin u stelt dat de kans dat een volledig gevaccineerd persoon door corona in het ziekenhuis moet worden opgenomen, twintig keer kleiner is dan iemand die niet volledig gevaccineerd is?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het Regeringscommissariaat Corona in België uitgaat van een elf keer kleinere kans op ziekenhuisopname door corona voor volledig gevaccineerde 18–64 jarigen en drie keer kleinere kans voor volledig gevaccineerde 65-plussers?2
Ja, ik ben bekend met de bijlage die is meegestuurd.
Kunt u dit grote verschil verklaren?
De cijfers die in de bijlage genoemd worden betreffen de periode van één week, te weten 12 tot en met 18 oktober. Het is belangrijk om aan te geven dat dit twee weken was na versoepelingen in België. Voor de bepaling van de vaccineffectiviteit is het beter te kijken naar een langere periode, zoals het RIVM ook doet. Bovendien zijn de gegevens uit België niet direct met de Nederlandse vaccin-effectiviteit te vergelijken, de methoden om het te bepalen zijn verschillend. Zo wordt in Nederland gecorrigeerd voor het verstorende effect van leeftijd bij het bepalen van de vaccin-effectiviteit.
Op 18 november jl. heeft het RIVM een update gepubliceerd betreft vaccinatiestatus in ziekenhuizen3. Daarin wordt aangegeven dat over de periode van 11 juli tot 14 november 9582 mensen met COVID-19 opgenomen zijn in het ziekenhuis. Hiervan waren er 3142 (33%) volledig gevaccineerd op hun eerste ziektedag en 6028 (64%) ongevaccineerd. Specifiek voor de periode tussen 1 november en 14 november 2021 werden 2134 mensen met COVID-19 opgenomen in het ziekenhuis. Hiervan waren er 1001 (47%) volledig gevaccineerd op hun eerste ziektedag en 1087 (51%) ongevaccineerd.
Wanneer men alleen naar deze laatste 8 weken kijkt dan is de kans op ziekenhuisopname 12,5 keer kleiner en de kans op IC-opname 25 keer kleiner.
De vaccineffectiviteit is nog steeds hoog. In de periode van 11 juli t/m 14 november was de bescherming 94% tegen ziekenhuisopname en 97% tegen IC-opname. De vaccineffectiviteit gemeten over de afgelopen acht weken was respectievelijk 92% en 96%. Voor mensen van 70 jaar en ouder was de kans op ziekenhuisopname in deze van 8 weken 7 keer kleiner voor gevaccineerden. Dit correspondeert met een vaccineffectiviteit van 86%.
Het RIVM heeft regelmatig contact met de collega’s die in België de epidemiologische situatie modelleren. Zij werken ook samen in EPIPOSE. Zij geven hierbij aan dat er geen grote verschillen tussen Nederland en België bekend zijn in de modellering. Daarbij geven de Belgische collega’s aan momenteel geen verschil te maken tussen leeftijden wat betreft kans op besmetting na vaccinatie in de modellering.
Waart er in België een ander virus?
Nee, ook in België is de deltavariant van het coronavirus (SARS-CoV-2) vanaf juli 2021 dominant, net als in Nederland.
Het bericht 'Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen»?1
Ja.
Hoe vaak moeten jeugdrechters nog alarm slaan?
De kritiek van de rechtspraak, zoals ook geuit in het rondetafelgesprek op
27 oktober jl. met uw Kamer, is dat feitenonderzoek een heikel punt is, omdat het niet altijd duidelijk is hoe de informatie is verkregen, hoe de rapportages tot stand zijn gekomen en in hoeverre informatie in de rapporten is geverifieerd. Ook worden feiten, meningen en conclusies niet altijd goed van elkaar gescheiden. Deze zorgen over de kwaliteit van het feitenonderzoek zijn bij ons bekend en worden zeer serieus genomen. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 8.
Deelt u de mening van jeugdrechters dat de jeugdbescherming in een crisis verkeert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat jongeren niet langer dan noodzakelijk in een gesloten instelling verblijven? Hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat kinderen tijdig de bescherming krijgen die ze volgens de rechter nodig hebben?
Ik deel de mening dat de jeugdbescherming onder druk staat. Er is een tekort aan gekwalificeerde jeugdbeschermers door krapte op de arbeidsmarkt. De werkdruk onder professionals is hoog. Zij hebben te maken met zware en complexe zaken. Mede hierdoor is het verloop onder de professionals groot. Deze factoren hebben effect op de kwaliteit van de jeugdbescherming.
Voor plaatsing in een (gesloten) instelling moet alleen worden gekozen als er geen alternatief is. Jongeren moeten niet langer dan nodig in een (gesloten) instelling verblijven. Het is daarom goed te constateren dat het aantal jongeren dat geplaatst wordt in een instelling voor gesloten jeugdhulp de laatste jaren gedaald is.2 Het lukt steeds beter om een alternatief te vinden voor een gesloten plaatsing. Dat is mede de vrucht van het beleid dat aanbieders en gemeenten hebben ingezet met de actieprogramma’s Zorg voor de Jeugd en «De best passende zorg voor kwetsbare jeugdigen». Met onder andere de middelen van de Regeling vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021 willen we deze ontwikkeling een verdere impuls geven. Daarnaast blijft het doel de verblijfsduur in de gesloten jeugdhulp in te korten. Dat wordt ook één van de punten uit de Hervormingsagenda Jeugd die in samenspraak met betrokken partijen in voorbereiding is.
Sinds het najaar van 2020 zetten gemeenten, aanbieders en Gecertificeerde Instellingen (GI’s) op voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspecties) in op de doorbraakaanpak, zodat kinderen met een gerechtelijke maatregel tijdige jeugdbescherming en jeugdreclassering krijgen en waar nodig passende jeugdhulp.3 Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) biedt in het kader van de doorbraakaanpak tot einde van dit jaar op verzoek ondersteuning bij de doorontwikkeling van de regionale expertteams bij het oppakken van casuïstiek die niet op lokaal niveau opgelost kan worden en het verbeteren van de samenwerking tussen regionale expertteams en de GI’s. Afgesproken is dat regionale expertteams casuïstiek die bij hen gemeld wordt gaan monitoren. Deze werkwijze is in ontwikkeling. Het wordt hierdoor op den duur mogelijk voor regio’s rode draden uit casuïstiek te analyseren, regionaal van te leren én vervolgens te verbeteren. De regionale expertteams worden hierbij ondersteund door de bovenregionale expertisenetwerken. Daarnaast ontvangen de accounthoudende regio’s incidentele financiële ondersteuning (€ 167.000 per regio) bij het uitvoeren van de doorbraakaanpak, met name voor de ondersteuning van GI’s bij het vinden en matchen van passende en tijdige jeugdhulp. Jeugdbeschermers die hier nu veel tijd mee kwijt zijn worden hiermee ontlast.
Van de € 613 mln. aan incidentele middelen voor de jeugdzorg wordt € 255 mln. ingezet voor wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg. Daarbij wordt gewerkt aan het krijgen van regionaal overzicht en inzicht in wachttijden. In twee pilotregio’s wordt met behulp van het OZJ gewerkt aan het zicht krijgen op en aanpakken van onderliggende factoren van regionale wachttijden om zo tot structurele oplossingsrichtingen te komen. Wanneer onderliggende factoren raken aan een jeugdbeschermingsmaatregel, wordt dit meegenomen. Daarnaast worden elf andere regio’s ondersteund vanuit de leerexpeditie Wachttijden OZJ; een ontwikkeltraject waarin stap voor stap wordt gewerkt aan het ontwikkelen van innovatievaardigheden en oplossingen voor wachttijden in de regio.
Hoeveel kinderen wachten op door de rechter opgelegde jeugdbescherming?
Er zijn op landelijk niveau geen cijfers beschikbaar hoeveel kinderen op dit moment wachten op de door de kinderrechter opgelegde jeugdbescherming. De inspecties hebben voor de zomer getoetst hoe vaak kinderen in de jeugdbescherming tijdig geholpen werden.4 Ten aanzien van de norm tijdige jeugdbescherming constateerden de inspecties dat 87% van de kinderen tijdig een jeugdbeschermer hadden. Ten aanzien van de norm tijdig passende hulp constateerden de Inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met maatregel is gelukt om tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) hulp te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Er zijn echter grote regionale verschillen in resultaten. Voor de regio’s Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland, Rijnmond en Zuid West is dit voor de Inspecties aanleiding geweest verscherpt toezicht in te stellen. Gezien de zorgwekkende situatie in deze regio’s zijn in het kader van interbestuurlijk toezicht afspraken gemaakt om voor 1 januari 2022 te zorgen dat kinderen snel een jeugdbeschermer en passende hulp krijgen. De Inspecties toetsen dit in de praktijk. In de WGO-brief van 22 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Hoeveel kinderen worden onnodig lang vastgehouden in een gesloten instelling?
Het is niet bekend hoeveel kinderen onnodig lang verblijven in een instelling voor gesloten jeugdhulp.
Welke mogelijkheden ziet u voor de verbetering van de rechtspositie van ouders en kinderen in de jeugdbescherming?
De rechtspositie en rechtsbescherming van ouders en kinderen omvat verschillende facetten. Het gaat hier bijvoorbeeld om het recht van ouders en kinderen een klacht in te dienen, het recht een geschil voor te leggen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter of het recht op rechtsbijstand. Binnen het programma van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming gaat ook aandacht naar hoe de rechtsbescherming en rechtspositie van ouders en/of verzorgers en kinderen versterkt kan worden, in alle fases van het hulpverleningstraject. Voor dit vraagstuk wordt in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG een breed samengestelde adviescommissie ingesteld.
Hoe is het mogelijk dat jeugdrechters vergaande beslissingen moeten nemen op basis van ondermaatse, gebrekkige dossiers met evidente onjuistheden waar feiten, meningen en conclusies niet van elkaar te onderscheiden zijn?
Professionals in de jeugdbescherming werken hard aan goed feitenonderzoek en de verbetering ervan (zie ook het antwoord op vraag 8). Wanneer een kinderrechter te maken krijgt met een verzoek/ dossier dat vragen oproept, dan kan de kinderrechter ter zitting in gesprek met betrokkenen proberen eventuele onduidelijkheden op te helderen. Als dit niet lukt, dan kan een zaak worden aangehouden, zodat de RvdK of de GI de gelegenheid krijgt het dossier aan te vullen. Voorts kan de kinderrechter indien nodig deskundigenonderzoek laten verrichten, maar hiervoor bestaan lange wachttijden (zie ook het antwoord op vraag 9).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er aan de voorkant goed feitenonderzoek en waarheidsvinding plaats gaat vinden? Hoe wordt dat in de ons omringende landen gedaan?
Het doen van onderzoek naar de opvoedingssituatie dan wel de veiligheidssituatie van een kind is een kerntaak van de Veilig Thuis organisaties (VT), RvdK en GI’s. Door de betrokken organisaties wordt daarom doorlopend ingezet op de verbetering van de kwaliteit van het feitenonderzoek. In aanvulling op het staande beleid binnen de organisaties is er het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Dit Actieplan loopt nog tot eind 2021. In 2022 wordt het Actieplan geëvalueerd.
Naast de vakbekwaamheid van de professionals is het noodzakelijk dat de randvoorwaarden voor het doen van goed feitenonderzoek op orde zijn. Dit betekent dat er voldoende rust en ruimte moet zijn om het onderzoek goed en grondig uit te voeren en deskundige rapportages te schrijven. Dat vraagt om reële tarieven in de jeugdbescherming en voldoende personeel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gaat starten met toezicht naar de kwaliteit van het feitenonderzoek. Zo verwacht de Inspectie onder meer dat alle professionals die met jeugdigen werken vakbekwaam en integraal onderzoek doen naar de situatie van het gezin. De Inspectie kijkt hierbij naar de kwaliteit van de uitgevoerde analyse en de wijze van rapporteren. Ook verwacht de Inspectie dat de checks en balances in het systeem goed functioneren. Dat wil zeggen dat eventuele onvolkomenheden in het onderzoek, de analyse of de besluitvorming tijdig worden hersteld. Dat betekent dat er goed hoor en wederhoor moet plaatsvinden en dat de klachtenprocedures goed zijn ingericht en worden uitgevoerd. De Inspectie gaat in haar onderzoek toetsen in hoeverre aan deze normen is voldaan.
Bij ons is geen informatie bekend over de wijze waarop in ons omringende landen feitenonderzoek wordt gedaan.
Klopt het dat het voor de jeugdrechter praktisch onmogelijk is om zelf deskundigenonderzoek te laten doen vanwege de lange wachttijden? Kunt u aangeven hoe lang de wachttijden zijn voor het doen van onderzoek? Hoe gaat u dit verbeteren?
De kinderrechter heeft de mogelijkheid een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren, bijvoorbeeld naar de opvoedingsvaardigheden van een ouder. Voor het uitvoeren van onderzoeken in familierechtelijk kader is op dit moment onvoldoende onderzoekscapaciteit beschikbaar. De wachttijd bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), dat bemiddelt en verzoeken voor gedragskundige onderzoeken coördineert, duurt gemiddeld drie tot zes maanden. Er staan momenteel 20 onderzoeken open waarin door het NIFP naar een rapporteur wordt gezocht.
Er wordt door het NIFP veel inzet gepleegd voor het werven van meer rapporteurs, maar dat is een uitdaging vanwege de krapte op de arbeidsmarkt.
Wat is het exacte traject om te komen tot een uithuisplaatsing? Hoe lang duurt de gemiddelde zitting om over een verzoek om uithuisplaatsing te beslissen? Hoeveel spreektijd hebben de ouders en het betreffende kind?
De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling moet gericht zijn op dat ouders zelf weer volledig de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun kind kunnen dragen. Een uithuisplaatsing van een kind is een zeer ingrijpende beslissing voor het kind zelf, voor de ouders en de betrokken professionals. Dergelijke beslissingen dienen uiterst zorgvuldig tot stand te komen. Een uithuisplaatsing vindt alleen plaats op grond van een machtiging van de kinderrechter. Een machtiging uithuisplaatsing wordt door de rechtbank op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of GI alleen maar verleend als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk wordt geacht.
De RvdK of GI dient een verzoek tot uithuisplaatsing zorgvuldig te onderbouwen. In het verzoek moet aannemelijk worden gemaakt dat ambulante hulp tevergeefs is ingezet of waarom toepassing van andere middelen dan uithuisplaatsing op voorhand niet effectief zijn. Ook dient de RvdK of GI aan te geven welk doel precies met de uithuisplaatsing wordt beoogd.
Het verzoek van de RvdK is gebaseerd op een door een raadsmedewerker ingesteld onderzoek. De onderzoeken van de RvdK moeten voldoen aan het kwaliteitskader van de RvdK. In dit kader is onder meer opgenomen dat de RvdK de zorgen altijd met kind en ouders bespreekt en oog heeft voor de andere minderjarigen in het gezin. De RvdK betrekt ook het netwerk van een gezin om te onderzoeken waar mogelijkheden en onmogelijkheden liggen. De RvdK haalt verder informatie op bij professionals, zoals hulpverleners, school en huisarts.
De duur van een machtiging tot uithuisplaatsing is ten hoogste een jaar en kan daarna door de kinderrechter voor telkens maximaal een jaar worden verlengd. De inzet van hulp tijdens de uithuisplaatsing moet gericht zijn op het verbeteren van de situatie in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan opgroeien en zich daar verder kan ontwikkelen. Gedurende een uithuisplaatsing wordt door de GI in samenspraak met kind, ouders en andere betrokkenen periodiek geëvalueerd in hoeverre de doelen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn behaald. Door de GI wordt vervolgens afgewogen of de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog bestaan. Indien de GI van mening is dat nog niet alle doelen zijn behaald of dat er nieuwe zorgen zijn ontstaan, dan kan de GI de kinderrechter verzoeken de periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen. Bij de beslissing over de eventuele verlenging beoordeelt de kinderrechter opnieuw of er ook op dat moment nog voldoende gronden zijn om de machtiging te verlengen.
In de professionele standaarden en best practices familie- en jeugdrecht is opgenomen dat voor verzoeken ondertoezichtstelling en machtigingen uithuisplaatsing gemiddeld 30–60 minuten per zaak wordt uitgetrokken, afhankelijk van de complexiteit. Voor een kindgesprek staat in de professionele standaarden van de rechtbanken 15 minuten. De hoven gaan uit van een kindgesprek van 20 minuten. Deze kindgesprekken worden los van de zitting gepland. Deze minuten kunnen dus opgeteld worden bij de 30–60 minuten van de zitting. Deze tijden zijn richttijden, ouders en kind krijgen de spreektijd die zij nodig hebben, waardoor een zitting kan uitlopen.
Hoeveel jeugdrechters zijn er op dit moment werkzaam en hoeveel jeugdrechters zijn er nodig? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende jeugdrechters werkzaam zijn?
Het is thans niet mogelijk een landelijk beeld te geven van het aantal jeugdrechters en het tekort aan jeugdrechters. De rechtspraak ontwikkelt momenteel een model voor capaciteitsplanning, dat ertoe moet leiden dat de capaciteit per vakgebied beter vastgelegd gaat worden. De Minister voor Rechtsbescherming heeft met de Raad voor de rechtspraak prijsafspraken gemaakt voor 2020 tot en met 2022, waarbij jaarlijks extra middelen voor de rechtspraak zijn gemoeid. Deze middelen kunnen worden ingezet voor extra capaciteit en voor de aanpak van werkdruk. De gerechten verdelen de toegekende middelen over de verschillende zaaksoorten en kunnen daarbij ook rekening houden met de personeelscapaciteit in het jeugdrecht.
Wat als een kind uit huis geplaatst wordt maar in de nieuwe situatie slecht terecht komt (misbruikt wordt bijvoorbeeld of mishandeld)? Wie neemt daarvoor verantwoordelijkheid?
De jeugdhulpaanbieder en de GI zijn verantwoordelijk voor het verlenen van verantwoorde hulp. Deze hulp dient van goed niveau te zijn, wat in ieder geval ook betekent dat deze veilig, cliëntgericht en afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige. Het is aan de jeugdbeschermer om zich voorafgaand aan een plaatsing te vergewissen dat de plek passend en veilig is. Wanneer een kind toch te maken krijgt met geweld of misbruik, dan is het de taak van de betrokken jeugdhulpaanbieder en de GI om in samenwerking de veiligheid van het kind te herstellen en borgen. Beide hebben hier hun eigen verantwoordelijkheid in. Aanvullend hebben zij de verplichting om geweldsincidenten en calamiteiten te melden bij de betrokken Inspectie.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid houden toezicht op de kwaliteit en veiligheid van jeugdhulp en jeugdbescherming, waaronder de mate waarin jeugdhulpaanbieders en GI’s zicht houden op de veiligheid van kinderen en hun verantwoordelijkheid nemen in situaties van onveiligheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V voor het jaar 2022 d.d. 29 november 2021?
Ja.