Het horen van een journalist als verdachte van opruiing en bedreiging |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Blogger ook beschuldigd van haatzaaien om tweet»?1
Ja.
Is het waar dat de indat artikel genoemde journalist wordt verdacht van zowel bedreiging als haatzaaien?
Nee, het Openbaar Ministerie en de politie hebben gezamenlijk een persbericht uitgebracht waarin vermeld is dat de verdenking tegen de journalist bedreiging en opruiing betreft.
Deelt u de mening dat uit de context overduidelijk blijkt dat de journalist niet zelf een bedreiging uitte maar simpelweg een dreigement van een ander als nieuwswaardig signaleerde? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een lopend strafrechtelijk onderzoek. Het is daarom niet aan mij om over de eventuele strafwaardigheid van het handelen van de verdachte een oordeel te hebben. Het OM zal de zaak beoordelen en daarna een vervolgingsbeslissing nemen.
Deelt u de mening dat het journalisten vrij staat te berichten over het feit dat dit soort bedreigingen aan het adres van politici gewoon op internet te vinden zijn, ook als ze daarbij de bedreiging citeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Ja, mits de journalist zich daarbij aan de grenzen van de wet houdt (zie ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Van der Ham van uw Kamer, TK, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel Handelingen 3406). Of dat in het onderhavige geval zo is, wordt thans beoordeeld door het OM. Zie hieromtrent mijn antwoord op vraag 2 van het lid Van der Ham (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 65).
Het niet voortvarend aanpakken van de bij de Geschillencommissie Luchtvaart bekende zaken |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 14 juli 20101 en de Rechtbank Haarlem van 15 juli 20102 waarbij de kantonrechter de Europese Verordening (EG) 261/2004 nader uitlegt en duidelijk maakt dat er geen aanleiding is om nieuwe c.q. aanvullende prejudiciële vragen te stellen?
De uitspraken zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat met deze uitspraak nu eindelijk duidelijkheid is gekomen over de wijze waarop een goede naleving van de reizigersrechten in de luchtvaart plaats dient te vinden, conform bovengenoemde verordening? Bent u bereid deze nadere duiding van de regels ook duidelijk bekend te maken, zodat voor een ieder duidelijk is dat men tot drie jaar terug claims kan indienen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Met het Sturgeon-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 november 2009 heeft het Hof duidelijk gemaakt hoe artikel 7, eerste lid, Verordening (EG) 261/2004 (de Verordening) moet worden uitgelegd. Blijkens de uitspraak hebben passagiers die met een vertraging van 3 of meer uren op hun bestemming aankomen, hetzelfde recht op compensatie als passagiers die te maken hebben met een annulering van hun vlucht.
Over de consequenties van deze uitspraak heeft de Europese Commissie op 9 februari 2010 overleg georganiseerd met de nationale toezichthouders. In dit overleg is naar voren gebracht dat de uitspraak van het Hof als geldend Europees recht moet worden nageleefd door de luchtvaartmaatschappijen en worden toegepast door de bestuursorganen in de Lidstaten. In mijn brief van 16 februari 2010 heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd. De Europese Commissie is op dit moment bezig met een evaluatie van de Verordening. Naar verwachting zal zij in het najaar hierover een Mededeling uitbrengen.
De nadere duiding van de regels heb ik ook bekendgemaakt via de website van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) als nationale toezichthouder. Ook op andere websites zoals www.consuwijzer.nl wordt de consument geïnformeerd over zijn rechten als vliegpassagier.
Wat vindt u van het feit dat de Geschillencommissie Luchtvaart momenteel de afhandeling van zaken uitstelt tot 1 oktober a.s., in afwachting van de beantwoording van (nadere) prejudiciële vragen?3 Hoe valt dit te rijmen met de uitspraken van de Haarlemse en de Haagse rechtbank?
Arbitragecommissies zoals de geschillencommissie Luchtvaart dienen op grond van artikel 1 054 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering naar de regelen des rechts te handelen. Dit vereiste is ook in het Reglement van de geschillencommissie Luchtvaart opgenomen. Het Sturgeon-arrest is momenteel geldend Europees recht. Uiteraard kunnen in de toekomst hierin wijzigingen optreden, bijvoorbeeld als gevolg van een herziening van Verordening (EG) 261/2004 of als gevolg van uitspraken van het Hof naar aanleiding van eventuele nieuwe prejudiciële vragen die door nationale rechters kunnen worden gesteld. Tot aan de vaststelling van nieuwe wetgeving of nieuwe jurisprudentie van het Hof geldt echter de uitspraak van het Hof van 19 november 2009. Ik acht het dan ook niet voor de hand liggen dat de afhandeling van aanhangig gemaakte zaken wordt uitgesteld in afwachting van de beantwoording van eventueel te stellen nieuwe prejudiciële vragen.
Wat vindt u ervan dat de geschillencommissie momenteel de afhandeling van zaken uitstelt mede omdat «de betrokken belangen zwaarwegend zijn»?3 Deelt u de mening dat hier op de belangen van de luchtvaartmaatschappijen gewezen wordt en niet op de belangen van passagiers? Kunt u uw antwoord toelichten?
De geschillencommissie Luchtvaart bestaat – zoals gebruikelijk bij arbitrage – uit arbiters die afkomstig zijn uit de wereld van elk van de betrokken partijen. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Bij de verwijzing naar «betrokken belangen» is het dus voorstelbaar dat de geschillencommissie Luchtvaart de belangen van alle betrokkenen op het oog heeft.
Bent u bereid de geschillencommissie aan te sporen de bij haar bekende zaken voortvarend aan te pakken, nu er door de kantonrechter juridische duidelijkheid is gegeven over de interpretatie van de verordening? Op wat voor manier gaat u dit doen?
Deelt u de mening dat wanneer de geschillencommissie nu niet onmiddellijk overgaat tot het voortvarend aanpakken van de bij haar bekende zaken, deze vervangen moet worden door een nieuw instituut, dat wel onafhankelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onafhankelijkheid van de geschillencommissie Luchtvaart wordt geregeld in de Erkenningsregeling geschillencommissies consumentenklachten 1997. Er gelden regels voor de samenstelling van een geschillencommissie. De Geschillencommissie luchtvaart voldoet aan deze regels. De Geschillencommissie bestaat uit drie leden: een voorzitter aangezocht door SGC, een lid voorgedragen door de Consumentenbond en een lid voorgedragen door BARIN. Alle leden worden door het bestuur van SGC benoemd en voorzitters en leden verkrijgen daarmee hun onafhankelijke positie met als opdracht de geschillen op onpartijdige wijze te beoordelen. De voorzitters van de geschillencommissie Luchtvaart zijn allen rechter of oud-rechter. Verder bevat het Reglement van de geschillencommissie een wrakings- en verschoningsregeling. Gezien de opzet van het geheel zie ik geen reden voor het inrichten van een nieuw instituut.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat nog om op te treden tegen de geschillencommissie dan wel luchtvaartmaatschappijen die weigeren de EG-verordening na te komen?
Zoals eerder aangegeven en met uw Kamer is gewisseld kunnen reizigers met hun individuele klacht ook bij de Inspectie terecht. De Inspectie betrekt, tot nader order, in haar oordeelsvorming het Sturgeon-arrest.
De Inspectie heeft geen mogelijkheden om op te treden tegen de Geschillencommissie luchtvaart. De Inspectie heeft – gelet op haar handhavende taken op grond van de Wet luchtvaart – wel verschillende mogelijkheden om op te treden tegen luchtvaartmaatschappijen die weigeren de Verordening na te komen. Deze mogelijkheden variëren van het voeren van een gesprek en/of het geven van een schriftelijke waarschuwing tot het opleggen van een sanctie zoals een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom.
Het verhoor van een journalist in relatie tot eerdere uitlatingen van de minister |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een journalist en publicist verhoord is vanwege bedreiging en haatzaaien omdat hij andermans «tweet» heeft gepubliceerd c.q. geciteerd?1 Kunt u de feitelijke gang van zaken beschrijven?
Ja.
Aangezien het Openbaar Ministerie (OM) in deze zaak nog geen vervolgingsbeslissing heeft genomen, kan ik over de feitelijke gang van zaken thans geen mededeling doen.
Kunt u aangeven hoe de handelswijze van het Openbaar Ministerie en de politie in deze zaak zich verhoudt tot uw antwoord op mijn schriftelijke vragen inzake de zaak «Ravage» dat «bij dit soort uitingsdelicten het van groot belang is dat uitlatingen in hun tekstuele samenhang worden beoordeeld. Het College van procureurs-generaal heeft de betreffende hoofdofficier van justitie nogmaals gewezen op het grote belang uiterste zorgvuldigheid te betrachten in zaken waarbij het gaat om het beoordelen van uitingen, opdat mensen die op een artistieke, uitdagende, scherpe manier deelnemen aan het maatschappelijk debat daarin niet ten onrechte worden gehinderd.»?2.
De in de vraag geciteerde beantwoording van eerdere vragen van het lid Van der Ham van uw Kamer (TK, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel Handelingen 3406) strekte ertoe te benadrukken dat bij de behandeling van zaken als de onderhavige, uiterste zorgvuldigheid dient te worden betracht. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1. De zaak dient nog te worden beoordeeld door het OM. Daarbij dient ook in dit geval uiterste zorgvuldigheid te worden betracht. Het OM is zich daarvan bewust.
Kunt u aangeven welk gevolg er in bredere zin dan alleen richting de «betreffende hoofdofficier van justitie» is gegeven aan de in uw eerdere antwoord verwoorde beleidslijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf is het OM zich bewust van het feit dat bij zaken als de onderhavige zorgvuldigheid dient te worden betracht. Naar aanleiding van de zaak «Ravage» bestond – vanwege het specifieke en incidentele karakter van de zaak – alleen aanleiding het beleid hieromtrent extra onder de aandacht te brengen van de desbetreffende hoofdofficier van justitie, zo heeft het OM mij meegedeeld. Zie verder mijn antwoord op vragen van het lid Van der Ham van uw Kamer (TK, 2008–2009, Aanhangsel Handelingen 3406, antwoord 3 en 4).
Is de beleidslijn die in de schriftelijke vragen is verwoord, wat betreft de context en de wijze van beoordelen, voldoende meegewogen in de zaak van de hiervoor genoemde journalist? Zo ja, op welke wijze?
Aangezien deze zaak thans nog wordt beoordeeld door het OM en er derhalve nog geen vervolgingsbeslissing is genomen, kan ik hierover verder geen mededelingen doen. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het ouderschapsplan bij scheiding werkt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderschapsplan bij scheiding werkt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de vermindering van het aantal scheidingszaken bij de Raad voor de Kinderbescherming in relatie tot het vorig jaar ingestelde ouderschapsplan en het toegenomen hulpaanbod vooraf?
Ik beoordeel het als positief dat de Raad voor de Kinderbescherming in de praktijk dit effect waarneemt. Het ingezette beleid lijkt zo zijn vruchten af te werpen.
Wat vindt u van de kanttekening van de Raad voor de Kinderbescherming dat de begeleiding van en de bemiddeling bij scheidingszaken waar kinderen in het spel zijn nog tekortschiet? Ziet u kansen om begeleiding en bemiddeling nog verder te verbeteren, om schadelijke effecten van echtscheidingen voor kinderen nog verder te verminderen?
Met het in werking treden van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in 2009 is het thema scheiding en omgang stevig geagendeerd. Niet alleen bij de overheid, ook in de hulpverlening, rechterlijke macht, mediation en advocatuur is er steeds meer oog voor de schaduwzijden van het besluit van mensen om uit elkaar te gaan, waar het de kinderen betreft.
Dit neemt niet weg dat ik zeker kansen zie voor het verder verbeteren van deze ontwikkeling, en daarmee ook voor de verdere verbetering van de begeleiding en bemiddeling bij scheidingszaken waar kinderen in het spel zijn, om schadelijke effecten van echtscheidingen voor kinderen nog verder te verminderen.
In mijn brief van 29 juni jl. (TK 2009–2010, 30 512, nr. 16) heb ik u geïnformeerd over mijn beleid op dit terrein. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten. Zij staan aan de lat om samen met hun CJG’s hulp en steun aan gezinnen vorm te geven.
Daarnaast wordt gewerkt aan de verbetering van de algemene informatie rondom scheiding en het ouderschapsplan, onder andere via www.rijksoverheid.nl en door de ontwikkeling van de Rechtwijzer. Dit is een online applicatie van de Raad voor Rechtsbijstand, waarmee mensen die uit elkaar gaan samen afspraken kunnen maken over de diverse aspecten van hun scheiding, waaronder de kinderen. Ook mensen die geen aanspraak kunnen maken op gefinancierde rechtsbijstand, kunnen hiervan gebruik maken. Doelstelling is dat mensen zoveel mogelijk worden gestimuleerd om samen afspraken te maken zodat conflicten zoveel mogelijk voorkomen worden. Hierdoor worden schadelijke effecten bij de kinderen voorkomen of beperkt.
De inbeslagname van dieren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het Zwartboek Inbeslagname Dieren? Hoe beoordeelt u de conclusies die hierin getrokken worden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het Zwartboek. Ik herken de geschetste werkwijze en het functioneren van de genoemde, onder mij ressorterende, instanties hierin niet. Zie hieromtrent verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze dieren geregistreerd worden door Dienst Regelingen? Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat de registratie niet voldoet?
Van iedere inbeslagname wordt door Dienst Regelingen een dossier aangelegd. In dit dossier worden de diersoorten en aantallen van in beslag genomen dieren opgenomen. Ook wordt hierin zo nodig informatie van de opslaghouders over individuele dieren opgenomen. De opslaghouders houden individuele gegevens van elk dier bovendien bij in hun eigen bedrijfsadministratie.
Er bestaan drie opvangcentra voor in beslag genomen landbouwhuisdieren en paarden. Deze zijn het afgelopen jaar door de AID gecontroleerd. Daarbij heeft de AID gecontroleerd op naleving van regelgeving en aanvullende voorwaarden die in het kader van de aanbestedingsprocedure in 2009 zijn gesteld.
Dienst Regelingen ziet toe op naleving van de bij de aanbesteding gestelde administratieve voorwaarden. In alle gevallen zijn er geen overtredingen of onregelmatigheden geconstateerd en wordt voldaan aan de voorwaarden.
Zorgvuldigheid bij de registratie van in beslag genomen dieren is van belang en wordt door Dienst Regelingen in acht genomen. Het beeld dat het rapport hierover schetst, herken ik niet.
Zijn het afgelopen jaar opslaghouders en opslaglocaties door de Algemene Inspectiedienst en Dienst Regelingen gecontroleerd die niet voldeden aan de vereisten? Zo ja, kunt u uiteenzetten om hoeveel gevallen het ging en aan welke vereisten men niet voldeed?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u in het kader van de uitvoeringsregels van de Wet dieren al meer informatie aangaande het opnemen van algemene verzorgings- en huisvestingsregels voor gehouden dieren en situaties waarin er sprake is van het benadelen van het welzijn of de gezondheid van een dier? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet?
In het ontwerp-Besluit houders van dieren, waarover reeds een consultatieronde heeft plaatsgevonden, is voorzien in algemene verzorgings- en huisvestingsnormen, die van toepassing zijn op alle gehouden dieren. Dat conceptbesluit voorziet tevens in het aanwijzen van situaties waarin er sprake is van het benadelen van het welzijn of de gezondheid van een dier.
Gegeven de demissionaire status van het kabinet meen ik dat de besluitvorming over dat besluit behoort plaats te vinden onder verantwoordelijkheid van een volgend kabinet. Op grond van artikel 10.10 van het wetsvoorstel voor een Wet dieren zoals dat na de behandeling in uw Kamer luidt (Kamerstukken I 2009/10, 31 389, nr. A) wordt een dergelijk besluit voorafgaand aan een adviesaanvraag bij de Raad van State aan uw Kamer en aan de Eerste Kamer overgelegd.
Geweld tegen brandweervrijwilligers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Brandweervrijwilligers luiden noodklok»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat naar voren komt in het aangehaalde onderzoek, dat brandweervrijwilligers steeds vaker geconfronteerd worden met geweld? Hoe rijmt u de uitkomsten van dit onderzoek met de vorig jaar gepubliceerde meting van geweld tegen medewerkers met een publieke taak2, waaruit juist een significante daling bleek van ongewenst gedrag tegen brandweerlieden?
Uit de meting die vanuit het programma Veilige Publieke Taak in 2009 is uitgevoerd2, blijkt dat 45% van de brandweermedewerkers in 2009 slachtoffer is geworden van agressie en geweld tijdens het uitoefenen van hun taak. Dit is een daling ten opzichte van de eerste meting in 2007, toen 52% van de geënquêteerden aangaf slachtoffer van agressie en geweld te zijn geweest. Deze cijfers laten een positiever beeld zien dan het onderzoek van NOS en VBV4, omdat de onderzoeksperiodes respectievelijk 12 maanden en het gehele leven van de respondent betreffen. Uit beide onderzoeken komen echter hoge slachtofferpercentages naar voren die serieus zijn en worden genomen. Ik acht agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak in alle gevallen ontoelaatbaar.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de brandweerorganisatie reageert op het geweld waarmee hun medewerkers bij de uitoefening van het werk geconfronteerd worden?
De brandweerorganisatie is bezig met het uitvoeren van beleid zoals het nemen van organisatorische maatregelen als coördinatoren per regio, en maatregelen om haar werknemers beter te beschermen tegen agressie en geweld in hun werk. De aard en het tempo van de genomen maatregelen zijn veelbelovend, maar het is nog te vroeg om de resultaten hiervan te kunnen melden. Zie voor een opsomming van beleid en maatregelen het antwoord op vraag 5.
Hoeveel aangiften zijn er vorig jaar door de brandweer gedaan van agressie en geweld? Is er inmiddels een eenduidige registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden, die een goed beeld kan geven van de ontwikkeling van dit ongewenst gedrag?
Landelijke registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden is noch bij werkgever en politie op meldingsniveau noch bij de politie op aangifteniveau beschikbaar. Bij de politie wordt vanaf september gewerkt aan de invoering van een module om beter inzicht te krijgen in de registratie in het bedrijfsprocessensysteem van meldingen en aangifte.
Voor de registratie van meldingen heeft brandweerpersoneel te maken met hun werkgever, de gemeente of veiligheidsregio. Beiden werken of gaan werken met het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR). Daarnaast gaat de brandweerorganisatie aandacht besteden aan het vergroten van de bereidheid om agressie en geweld te melden.
Hoe komt het dat bij de toewijzing van subsidies in het kader van het project Veilige Publieke Taak geen toewijzingen aan brandweergerelateerde projecten zijn gedaan? Welke initiatieven zijn er in de sector om het geweld tegen medewerkers te verminderen?
In 2010 zijn er twee subsidieaanvragen door brandweerkorpsen ingediend bij het programma Veilige Publieke Taak. Alle aanvragen voor bijdragen uit de Stimuleringsregeling zijn beoordeeld op volledigheid, de beschrijvingen van de beoogde activiteiten en getoetst aan de kwalitatieve criteria. Op grond daarvan zijn punten toegekend en is een rangorde bepaald waarin de toekenning van de subsidies heeft plaatsgevonden totdat het zogenaamde financieringsplafond werd bereikt. De aanvragen van de beide korpsen hadden onvoldoende punten om voor een bijdrage uit de Stimuleringsregeling in aanmerking te komen. Los van de stimuleringsregeling is in 2009 en 2010 door het programma VPT financiële ondersteuning verleend aan projecten rond meldkamers en camera’s op brandweervoertuigen.
Om een beter beeld te krijgen van de ontwikkeling van ongewenst gedrag heeft inmiddels ruim 80% van de gemeenten een beleidsplan of protocol gericht op het voorkomen en bestrijden van agressie en geweld tegen medewerkers, dus ook brandweermensen. Bij al deze gemeenten worden door medewerkers incidenten gemeld en is vastgesteld dat agressie en geweld niet worden getolereerd. Gemeenten en gemeenschappelijke regelingen zijn hard aan de slag met het trainen van medewerkers met publiekscontacten en een risico op confrontatie met agressie en geweld. Ruim 40% van de gemeenten geeft aan dat ze alle medewerkers hebben getraind. De helft van de gemeenten heeft verder een agressieregistratiesysteem. Het aantal meldingen van agressie en geweld tegen brandweerlieden loopt over het algemeen op met de gemeente grootteklasse. Bij de gemeenten met meer dan 100 000 inwoners is het aantal meldingen per 10 000 inwoners het hoogst.5
Voor wat betreft de initiatieven die worden ondernomen, zijn er binnen de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) afspraken gemaakt over een intensievere aanpak van agressie en geweld specifiek tegen brandweerpersoneel. Deze afspraken zijn allereerst en overwegend gericht op bewustwording, beleidsvorming en kennisoverdracht en hebben betrekking op zowel beroeps als vrijwillige brandweerlieden.
Beleid en aanpak specifiek voor de brandweerorganisatie zijn onlangs vastgesteld, waardoor de aandacht hiervoor is toegenomen. De inspanningen met betrekking tot de landelijke coördinatie van maatregelen tegen agressie en geweld die NVBR het afgelopen halve jaar heeft gepleegd, hebben geleid tot de volgende activiteiten:
Naast deze landelijke coördinatie zijn en worden in tientallen grotere en kleinere korpsen meer activiteiten op dit onderwerp georganiseerd. Deze activiteiten variëren van het geven van trainingen aan personeel, voorlichtingscampagnes, beleidsafspraken met betrekking tot het aangiftebeleid etc. De structuur van de NVBR en het systeem van regionale aanspreekpunten werkt echter nog niet dusdanig dat hier exactere gegevens over gegeven kunnen worden.
Bent u van mening dat brandweervrijwilligers bij agressie en geweld in een bijzondere positie verkeren, doordat zij in hun eigen gemeenschap werken en dus ook met de daders geconfronteerd worden? Zo ja, hoe moet met deze bijzondere positie omgegaan worden? Zo nee, waarom niet?
Werknemers met een publieke taak moeten hun taak ongehinderd kunnen uitvoeren en agressie en geweld tegen hen is in alle gevallen ontoelaatbaar. Ik maak hierbij geen onderscheid tussen de verschillende beroepsgroepen, vrijwilligers en beroepskrachten. De brandweer is er om te helpen, om schade aan mens, dier en maatschappij te voorkomen en te beperken. Wel kan ik mij voorstellen dat in reactie op agressie en geweld verschillen optreden.
Is het waar dat u reeds overleg met de brandweer voert over een betere bestrijding van geweld tegen brandweermedewerkers? Zo ja, wat zijn de vorderingen van dit overleg?
Er heeft coördinerend overleg plaatsgevonden. Voor details, zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de vrees dat een toename in agressie jegens brandweervrijwilligers kan zorgen voor een afname van het aantal brandweervrijwilligers? Zo ja, hoe spant u zich in om deze functie aantrekkelijk te houden? Blijkt de vermeende afname van het aantal brandweervrijwilligers ook uit de meest recente cijfers?
Uit recente voorlopige cijfers van het CBS is naar voren gekomen dat het aantal brandweervrijwilligers, na een lichte afname in de jaren 2005–2007, sinds 2008 weer een stijgende lijn vertoont. Het aantal brandweervrijwilligers in Nederland is toegenomen van 21 479 op 1 januari 2008 tot 21 680 op 1 januari 2010.
Brandweerpersoneel is in dienst van veiligheidsregio’s en gemeenten. Om de functie van brandweervrijwilliger, ook in de toekomst, aantrekkelijk te houden zijn door de werkgevers van het brandweerpersoneel inmiddels de volgende stappen gezet:
Kritiek van een generaal op de missie in Uruzgan |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Meer vrijheid voor troepen op missie»?1
Ja.
Wat is de status van de opmerkingen die generaal De Kruif in het artikel maakt?
Het artikel in De Telegraaf is geschreven op basis van een presentatie van generaal-majoor De Kruif op een symposium van de organisatie van internationale reserveofficieren CIOR over de rol van reservisten in operaties en een kort gesprek na die presentatie. Hij heeft de omvang van de Nederlandse bijdrage aan ISAF niet gepresenteerd als een vertragend politiek compromis. Wel heeft hij er op gewezen dat bepaalde randvoorwaarden, zoals een maximum aantal militairen en hun geografische beperkingen bij de inzet, bepaalde uitdagingen in het operatiegebied met zich mee brengen. Deze constatering vat ik niet op als kritiek op de politieke besluiten.
Generaal-majoor De Kruif heeft in dat kader de praktische mogelijkheden van een geïntegreerde coalitie als ISAF onderstreept. De NAVO en haar partners hebben volgens hem de meerwaarde van internationale samenwerking in dergelijke missies aangetoond. Juist de som van de capaciteiten van alle deelnemende landen maken de ISAF missie mogelijk.
Geven de opmerkingen de mening van de minister van Defensie en/of van de CDS weer?
Zie antwoord vraag 2.
Betekenen de opmerkingen dan dat wij forse steken hebben laten vallen tijdens de missie in Uruzgan of op zijn minst dat wij beter hadden kunnen presteren dan dat wij hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft De Kruif deze kritiek al eerder intern geventileerd? Zo ja, wat is daar mee gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het succes van de missie eigenlijk minder groot dan tot op heden wordt gesuggereerd?Zo nee, hoe moeten de opmerkingen van De Kruif dan worden geïnterpreteerd?Zo ja, wat betekenen deze constateringen voor eventuele volgende missies?
De Kamer is gedurende de Nederlandse bijdrage aan ISAF correct geïnformeerd over de voortgang en de resultaten, onder meer door de periodieke stand-van-zakenbrieven. Bovendien zal een evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan de Kamer worden gestuurd, zoals het Toetsingskader vereist.
Wat vindt u ervan dat een topmilitair openbaar als mening ventileert dat hij onafhankelijker van de politieke leiding wil kunnen opereren?
Generaal-majoor De Kruif heeft gemeld dat indien internationale samenwerking niet mogelijk was geweest, wellicht 6000 militairen in Uruzgan nodig geweest zouden zijn. Met dit voorbeeld heeft hij het belang van internationale samenwerking onderstreept. Ik ben het met hem eens dat zonder internationale samenwerking de militaire inzet in Uruzgan veel groter zou moeten zijn om dezelfde resultaten te kunnen bereiken en concludeer dat de internationale samenwerking in militaire operaties duidelijke efficiencyvoordelen biedt.
Internationale samenwerking bij een complexe militaire operatie kan leiden tot verschillen van inzicht op onderdelen van de uitvoering. Dergelijke verschillen van inzicht onderstrepen dat ieder deelnemend land eigen afwegingen maakt. Hierdoor ontstaan gezonde discussies die een zorgvuldige oordeelsvorming ondersteunen. Er zijn mij geen verschillen van inzicht bekend die de werkzaamheden van de Nederlanders in Afghanistan ernstig hebben belemmerd.
Hoe is deze opmerking van De Kruif dat het mogelijk was geweest dat Nederland permanent 6 000 man in Uruzgan had kunnen hebben te rijmen met de heersende opvatting dat bij de omvang van de nu afgesloten missie in Uruzgan de Nederlandse krijgsmacht op zijn tenen moest lopen om deze missie te kunnen vervullen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het inhoudelijk ook eens met de kritiek van De Kruif op het functioneren van de NAVO?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft De Kruif deze opvattingen over het functioneren van de NAVO ook intern gecommuniceerd? Zo ja, wat is er met deze kritiek gedaan? Zo nee, gaat u hierover alsnog met De Kruif in gesprek en kunt u de Kamer hierover dan rapporteren?
Zie antwoord vraag 7.
Zo nee, hoe kan het dat u hierover een andere opvatting heeft dan een generaal die namens Nederland de hoogste positie binnen een missie in NAVO verband ooit heeft bekleed en daarmee dus toch een relevante evaluatie van het functioneren van de NAVO-missie van binnen uit kan beoordelen?
Zie antwoord vraag 7.
Hebben de opvattingen van De Kruif consequenties voor Nederlandse deelname aan toekomstige NAVO-missies?
Zie antwoord vraag 7.
Het niet melden van aangifteplichtige dierziekten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aangifteplichtige dierziekten worden niet altijd direct gemeld»1?
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak het afgelopen jaar aangiftplichtige dierziekten gemeld zijn, in hoeveel gevallen er daadwerkelijke sprake was van een dierziekte en welke aanvullende maatregelen zijn genomen?
In het afgelopen jaar zijn 1240 verdenkingen gemeld aan de nVWA. Het betreft hier verdenkingen van aangifteplichtige, waaronder ook bestrijdingsplichtige, dierziekten. In 141 gevallen is de betreffende dierziekte door middel van ambtelijke monstername bevestigd.
Afhankelijk van de dierziekte worden er aanvullende maatregelen genomen. Deze kunnen variëren van het inzetten van een behandeling met antibiotica, tot het instellen van vervoersverboden en het ruimen van alle voor de dierziekte gevoelige dieren op een bedrijf.
Zijn er sancties bij het niet direct melden van dierziekten? Zo ja, kunt u toelichten hoe vaak die het afgelopen jaar zijn opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Het handelen in strijd met de meldplicht is strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten. Wanneer duidelijk is dat een veehouder of dierenarts zich niet aan de meldplicht heeft gehouden, stelt de nVWA (voorheen de Algemene Inspectiedienst) een onderzoek in.
De rechter kan een boete opleggen van de vijfde categorie (maximaal € 76 000,–) indien de overtreding opzettelijk is begaan of van de vierde categorie (maximaal € 19 000,–) indien de overtreding niet opzettelijk is begaan.
Indirect heeft de veehouder ook nadeel van het niet melden van een aangifteplichtige dierziekte. Wanneer er op een bedrijf geruimd moet worden, zal het langer wachten met melden invloed hebben op de compensatie die hij krijgt. Dode dieren worden namelijk niet gecompenseerd en zieke dieren worden minder gecompenseerd dan verdachte (vooralsnog gezonde) dieren. Dus hoe langer een veehouder wacht met melden, hoe minder compensatie hij krijgt.
Afgelopen jaar zijn er geen overtredingen van de meldplicht bewezen en zijn er dus ook geen sancties opgelegd aan veehouders of dierenartsen.
Bent u bereid aanvullende maatregelen te nemen om de kennis van aangiftplichtige dierziekten bij veehouders en dierenartsen te verhogen, waardoor er sneller meldingen zullen worden gedaan? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Er worden door mijn ministerie meerdere acties ondernomen om de kennis van veehouders en dierenartsen te vergroten op het gebied van aangifteplichtige dierziekten. Via scholing en nascholing van veehouders en dierenartsen wordt continu aandacht gegeven aan aangifteplichtige dierziekten. Dat gebeurt door het opnemen hiervan in het reguliere lesprogramma van het groene onderwijs, maar ook door het geven van gastcolleges of het spreken bij studieclubs, congressen, symposia en seminars door medewerkers van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), nVWA of de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD).
Ook investeer ik in onderzoek naar verbetering van de meldingsplicht, het door u genoemde artikel vloeit voort uit een van die onderzoeken.
Daarnaast wordt er veel in de vakbladen gepubliceerd over aangifteplichtige dierziekten en het belang van het vroegtijdig melden aan LNV en nVWA, vaak in combinatie met de GD.
Een ander product dat LNV samen, met in dit geval de varkenssector en het Productschap Vee, Vlees en Eieren (PVE), heeft laten ontwikkelen, is de internettool «snelle signalering varkensziekten» (varkensziekten.nl). Hier kunnen veehouders op een makkelijke en toegankelijke manier hun kennis op peil houden.
Ziet u, gelet op het grote belang voor de volksgezondheid, aanvullende maatregelen die de overheid kan nemen om het direct melden te bevorderen? Zo ja, welke maatregelen en op welke wijze wilt u daar invulling aan geven? Zo nee, hoe denkt u dit probleem dan op te lossen?
Er zijn de afgelopen jaren tal van maatregelen getroffen om sneller melden te bevorderen. In de regelgeving zijn bijvoorbeeld voor vogelgriep ook de klinische verschijnselen vastgelegd wanneer een veehouder moet melden of een dierenarts moet consulteren.
Daarnaast is de mogelijkheid voor de veehouder ingevoerd om via uitsluitingsdiagnostiek gratis onderzoek te laten doen op bijvoorbeeld vogelgriep of klassieke varkenspest.
Ook wordt er veel gecommuniceerd over de meldplicht en wordt zo getracht de angst om te melden weg te nemen. Bijvoorbeeld door de GD, deze publiceert ingeval van vogelgriep op aanwijzing van LNV, nVWA, Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) en de pluimveesector, voor de dierenartsen en veehouders elk kwartaal het aantal verdenkingen en de snelheid waarmee de verdenkingen zijn opgeheven. Dat blijkt in alle gevallen van vogelgriepmeldingen van het afgelopen jaar binnen 24 uur te zijn geweest. Ook wordt steeds de procedure van de afhandeling van een verdenking uitgelegd.
Wij zullen dus continu blijven praten met de verschillende veehouderijsectoren en dierenartsen om angsten, geruchten en wantrouwen weg te nemen, maar ook om ze attent te maken op hun eigen verantwoordelijkheden voor de gezondheid van hun eigen dieren, van de dieren van hun collega’s en in geval van aangifte-plichtige zoönosen voor de gezondheid van hun werknemers, gezin en omwonenden.
Te dure hypotheken |
|
Jolande Sap (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hypotheek duur voor klant» en het bericht «Dure huizen, geen spaargeld»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u over het algemeen het verdienmodel van de Nederlandse financiële sector?
Deelt u de mening dat het verdienmodel in de sector waarbij banken geld verdienen aan hypotheken en over het algemeen bijleggen op betaalrekeningen gedragsafstemming in de hand zou kunnen werken?
Bent u bereid met banken te gaan praten over een herziening van het verdienmodel zodat dat meer in de pas is met het verdienmodel in andere Europese landen?
Bent u bereid te onderzoeken hoe het aanbod van hypotheken tegen variabele rentes en voor kortlopende rentevaste periodes zich verhoudt tot het aanbod in andere Europese landen?
De NMa heeft in de quick scan de marges op hypotheken vergeleken met de marges in Duitsland, België en Frankrijk. Hieruit komt naar voren dat in 2004 en 2005 de marges op hypotheken met een variabele rente in Nederland laag waren in vergelijking met de ons omringende landen. Vanaf medio 2009 zijn de marges op hypotheken met een variabele rente in Nederland relatief hoog in vergelijking met België en Duitsland.
Kunt u ook uiteenzetten welk deel van de hypotheken in ons land wordt afgesloten tegen een variabel tarief? Wanneer dit substantieel afwijkt van omringende landen, kunt u dan uiteenzetten of informatieasymmetrie daarbij wellicht een rol speelt en de mogelijkheden onderzoeken hoe banken de consumenten beter zouden kunnen voorlichten over de voor- en nadelen van verschillende rentevaste periodes?
Uit cijfers van DNB blijkt dat in Nederland ruim 20% (de NMa spreekt in de quick scan van 25%) van het aantal hypotheken wordt afgesloten met een variabel rentetarief. Hierbij wordt als variabele debetrentevoet aangemerkt een rente die voor een krediet verschuldigd is, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis, waarbij de rentevaste periode korter is dan één jaar. Uit onderstaande figuur, die is opgesteld op basis van cijfers van DNB over de eerste 6 maanden van 2010, blijkt dat de gemiddeld gekozen rentevaste looptijd per land verschilt.
Zoals ik heb geantwoord op vragen van het CDA is uit onderzoek van de AFM naar voren gekomen dat consumenten op dit moment onvoldoende inzicht hebben in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Ik heb eerder aangekondigd op korte termijn over te gaan tot de consultatie van een Algemene Maatregel van Bestuur inzake variabele rente. De eerste resultaten van het onderzoek van de NMa hebben mij echter doen besluiten om in een breder kader te kijken naar deze ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Zoals ik eerder heb aangegeven zal ik hiertoe op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Kunt u uiteenzetten hoe de recente monetaire verruimingen van de Europese Centrale Bank (ECB) zich verhouden tot de relatief hoge hypotheekrentes in combinatie met het lage risico van wanbetaling op Nederlandse hypotheken? Zouden meer hypotheken met kortere rentevaste periodes of variabele rentes hierbij uitkomst kunnen bieden?
Het NMa-onderzoek geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Uit de quick scan van de NMa blijkt dat de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch perspectief.
Het type contract speelt een belangrijke rol bij het bepalen van de rentetarieven. Zo worden voor hypotheken met korte rentevaste periodes (of variabele rentes) doorgaans lagere tarieven gehanteerd dan voor hypotheken met een lange rentevaste periode. Consumenten die kiezen voor een hypotheek met een variabele rente kunnen wel te maken krijgen met fluctuerende maandlasten. Het is aan de consument om te bepalen bij welke aanbieder hij het contract naar keuze onder de gunstigste voorwaarden kan afnemen.
Ook andere factoren kunnen bepalend zijn voor de hoogte van hypotheekrentes. U stelt bijvoorbeeld terecht dat de inschatting van de risico’s voor een bank een grote rol spelen. De NMa vermeldt in de quick scan het debiteurenrisico, het pijplijnrisico en het prepayment risico. Het is echter ook mogelijk dat andere specifieke omstandigheden in Nederland ten grondslag liggen aan de hoogte van de rentetarieven.Hettweede deel van het onderzoek van de NMa zal de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en de mogelijk gebreken van de marktwerking identificeren. Overigens blijkt uit de quick scan van de NMa als wordt gekeken naar het verschil van degemiddelde marge vóór en na augustus 2009, dat deze verschillen groter zijn voor hypotheken met een variabel rentepercentage. Het is dus maar de vraag of meer hypotheken met een kortere rentevaste periode hier uitkomst kunnen bieden. Om daar een beter beeld van te krijgen moet het bredere onderzoek van de NMa worden afgewacht.
Is het niet zo dat de combinatie van het prijsopdrijvend effect van de hypotheekrenteaftrek en relatief weinig spaargeld om uit te lenen er juist voor zorgt dat hypotheken duurder worden, en daarmee de rentes hoger worden? Zou u via een studie kunnen uitzoeken welk deel van het totale bedrag aan hypotheekrenteaftrek hierdoor terecht komt bij de banken en bijvoorbeeld het Centraal Plan Bureau (CPB) kunnen verzoeken deze studie te verrichten?
Zoals ik heb geantwoord op eerdere vragen doet de NMa op dit moment onderzoek naar de hoogte en ontwikkelingen van de hypotheekrentes. De quick scan is inmiddels openbaar, maar er volgt nog een breder onderzoek waarvan de NMa de resultaten in het voorjaar van 2011 hoopt te presenteren. Voor wat betreft de hypotheekrenteaftrek merk ik op dat het CPB, in het kader van de werkgroep Heroverweging Wonen, betrokken is geweest bij onderzoek naar interventie van de overheid op de woningmarkt, waarbij ook de fiscale stimulering van eigenwoningbezit is meegenomen. Ik acht het op dit moment dan ook niet nodig het CPB te verzoeken aanvullend onderzoek uit te voeren naar hypotheekrentes.
Het bericht "Advies over PVV voor diplomaten" |
|
Mariko Peters (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is de inhoud van het bericht «Advies over PVV voor diplomaten» waar of niet waar?1
Er is geen sprake van een instructie aan de Nederlandse posten in het buitenland. Er is aan een kleine groep ambassades een informatief bericht toegegaan over het formatieproces in Nederland, met enkele elementen van publieksdiplomatie, die desgewenst gebruikt zouden kunnen worden op passieve basis.
De mogelijkheid voor het introduceren van een EU-belasting |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brussel heeft plannen voor Europese belasting»?1
Ja.
Staat u ook positief tegenover de mogelijkheid om een EU-belasting in te voeren op luchtvaart en/of financiële transacties? Zo nee, staat u daar ook niet positief tegenover wanneer dit gepaard zou gaan met eenzelfde besparing op de nationale bijdragen aan de EU, die weer uitgekeerd zou kunnen worden in de vorm van een lastenverlichting, waardoor er per saldo geen lastenverzwaring optreedt?
Allereerst wil ik er op wijzen dat belastingheffing een bevoegdheid van de lidstaten is en het Verdrag geen autonome heffingsbevoegdheid voor de EU kent. Zoals in de Nederlandse bijdrage aan de EU-begrotingsevaluatie is aangegeven, heeft het de voorkeur om de EU-begroting te financieren uit slechts één finanancieringsbron, namelijk het BNI-middel (bruto nationaal inkomen). Een Europese belasting op luchtvaart of financiële transacties is derhalve geen optie voor Nederland. Een Europese belasting op financiële transacties mist zijn doel. Kapitaal is zeer mobiel en zal gemakkelijk zijn weg vinden buiten de EU, waardoor uitwijkgedrag nog steeds zal bestaan. Voor wat betreft een Europese belasting op luchtvaart heb ik tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel van de afschaffing van de vliegbelasting aangegeven dat initiatieven om de maatschappelijke kosten meer in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking te brengen in Europees of mondiaal verband ontwikkeld moeten worden2. Echter, de afschaffing van de vliegbelasting is mede ingegeven door de grote onvoorziene terugval in omzetten in deze branche. Gezien de huidige economische situatie ligt het niet voor de hand een dergelijke belasting in te voeren, ook niet op EU-niveau.
Deelt u de mening dat wanneer deze twee belastingen EU-breed zouden worden ingevoerd, het meest gehoorde bezwaar van «uitwijkgedrag» voor verreweg het grootste deel opgelost zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat dit de ideale manier is om te compenseren voor de uit milieuoogpunt onterechte begunstiging van de luchtvaartsector?
Voorafgaand aan de invoering van de vliegbelasting heeft het kabinet gesteld dat de maatschappelijke kosten van vliegen onvoldoende in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking komen. Dit standpunt geldt nog steeds. Gelet op de huidige economische omstandigheden is echter de afweging gemaakt om de luchtvaartsector de gelegenheid te bieden zich op herstel te richten. Overigens merk ik op dat de luchtvaartsector vanaf 2012 betrokken zal worden in het CO2-emissiehandelssysteem, waardoor een deel van de maatschappelijke kosten in de prijs van een vliegticket tot uitdrukking zal komen.
Bent u ook van mening dat een zeer kleine belasting op financiële transacties een stabiliserende werking voor financiële markten kan hebben?
Het ligt niet voor de hand dat de Financiële Transactie Belasting een stabiliserende werking kan hebben op de financiële markten. De IMF-staf meent in ieder geval dat dat niet het geval is3. De IMF-staf geeft aan dat een dergelijke belasting niet goed toegespitst kan worden op het bestrijden van het systeemrisico van de financiële instellingen en ook niet aangrijpt bij de oorzaak van de huidige financiële crisis.
Mochten deze voorstellen nog op een Europees podium geagendeerd staan voor de beëdiging van een nieuw kabinet, hoe zal het demissionaire kabinet hiermee dan omgaan?
Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. Bedacht moet worden dat de Commissie-mededeling over de begrotingsevaluatie pas de eerste stap is in de discussie over de Financiële Perspectieven na 2014 en dat de mogelijke suggesties voor nieuwe eigen middelen voor de EU-begroting een onderdeel zijn van het bredere debat over begrotingshervorming. Gelet op het tijdspad verwacht ik dan ook dat een volgend kabinet zich hierover zal buigen. Het demissionaire kabinet zal het standpunt blijven uitdragen dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt.
Nieuwbouwplannen voor gesloten jeugdzorg |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat inmiddels definitief toestemming is gegeven voor de ontwikkeling van nieuwbouw voor gesloten jeugdzorg in Rotterdam Charlois, die zal gaan dienen als voorloper van de te bouwen permanente voorziening in Maassluis? Zo nee, wat is dan precies de stand van zaken? Zo ja, waarom is hier spoed achter gezet?
Gegeven de behoefte aan een locatie op korte termijn voor gesloten jeugdzorg voor jeugdigen in de regio Zuidwest met een machtiging gesloten jeugdzorg vestigt Avenier in het najaar van 2010 in Rotterdam een tijdelijke voorziening voor 48 plekken gesloten jeugdzorg in een bestaande zorgvoorziening. Er is geen sprake van nieuwbouw, zoals in de vraag wordt gesteld.
Had het niet in de rede gelegen de hierover op 6 juli 2010 gestelde Kamervragen eerst te beantwoorden? Bent u bereid deze series vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
De beantwoording van deze twee aanvullende vragen ontvangt u gelijktijdig met de antwoorden op de eerdere vragen.
Integriteit bij fraudeonderzoek |
|
Paul Ulenbelt |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Welke maatregelen heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) genomen om integriteit bij fraudeonderzoek te waarborgen?1
De borging van integriteit bij fraudeonderzoeken heeft binnen UWV een hoge prioriteit. In het functieprofiel is deze competentie als één van de belangrijkste gedragsaspecten benoemd. Aan dit thema wordt dan ook expliciet aandacht besteed bij de werving, selectie, beoordeling, opleiding, coaching en ontwikkeling van medewerkers. Alle medewerkers van UWV dienen zich te houden aan de richtlijn «afspraken en spelregels voor integer gedrag bij UWV». Daarnaast is er een specifieke gedragscode voor inspecteurs en opsporingsfunctionarissen. De kwaliteit van de rapportages die in het kader van de onderzoeken worden opgesteld, wordt steekproefsgewijs door een speciaal daarvoor aangestelde medewerker van de directie Handhaving (de «vakspecialist Inspectie») getoetst. De integriteit van de uitvoering van de onderzoeken vormt daar een onderdeel van. Indien de kwaliteit van het door de inspecteur geleverde werk niet voldoet aan de standaard, wordt dit aan hem of haar teruggekoppeld, indien nodig gevolgd door een ontwikkeltraject en/of een opleiding of instructie.
Daarnaast kunnen klachten of bezwaren van klanten die (mede) betrekking hebben op integriteit aanleiding zijn tot onderzoek en acties. Gegronde klachten worden vanzelfsprekend gevolgd door een correctief optreden van het management. In ernstige gevallen wordt het Bureau integriteit van UWV ingeschakeld, zoals in onderhavige casus het geval is geweest.
Is nagegaan welke rol de betrokken verantwoordelijken hebben gespeeld in andere fraudeonderzoeken? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, wilt u dat alsnog laten doen? Zo nee, waarom niet?
Bij UWV is nagegaan of er meer klachten of andere signalen zijn ontvangen die betrekking hebben op het functioneren van de bij onderhavige zaak betrokken UWV-medewerkers. Dat blijkt niet het geval te zijn. Een kort onderzoek binnen UWV heeft eveneens geen nieuwe zaken aan het licht gebracht. UWV meldt mij dan ook dat er van uit mag worden gegaan dat deze zaak een incident betreft. Ik zie dan ook vooralsnog geen reden om een uitgebreid onderzoek te laten verrichten naar de rol van de betrokken medewerkers bij andere fraudeonderzoeken.
Wie houdt toezicht op de integere uitvoering van de fraudeonderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij benadering zeggen hoeveel mensen de strijd met het UWV opgeven omdat zij niet meer over financiële middelen of over de energie beschikken om rechtsmiddelen toe te passen?
De klacht- en bezwaarprocedures bij het UWV zijn zo laagdrempelig als mogelijk ingericht. Mij zijn geen signalen bekend van burgers die om financiële of andere redenen niet in staat zijn om hiervan gebruik te maken.
Ziet u aanleiding de Inspectie Werk en Inkomen een onderzoek te laten uitvoeren naar integriteit van het fraudeonderzoek door het UWV? Zo nee waarom niet?
Incidenten zijn, zoals is gebleken, nooit helemaal uit te sluiten maar vooralsnog heb ik geen informatie van UWV of anderszins ontvangen die mij reden geeft te twijfelen aan de integriteit van de fraudeonderzoeken door het UWV in structurele zin. Ik zie daarom nu geen aanleiding om de Inspectie Werk en Inkomen een onderzoek uit te laten voeren.
Wat heeft het UWV gedaan om de «verdachte» in dit fraudeonderzoek tegemoet te komen?
Naast persoonlijke gesprekken thuis waarbij excuses zijn aangeboden heeft de betrokken klant inmiddels schadevergoeding ontvangen en is volledig gerehabiliteerd. Volgens informatie van UWV is ook voor de klant de zaak hiermee afgehandeld.
Het bericht "Kabinet geeft FIFA ongekende privileges en overtreedt de regels" |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet geeft FIFA ongekende privileges en overtreedt de regels»?1
Ja.
Bent u bereid het bidbook voor het WK voetbal 2018/2022 zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan eventueel bereid een versie te versturen geschoond van gegevens die het Nederlandse bod zouden kunnen schaden?
Het bidbook voor het WK voetbal 2018/2022 is gezamenlijk opgesteld door de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBV) en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Het al dan niet (volledig) openbaar maken van het bidbook is dan ook primair voorbehouden aan beide voetbalbonden.
Naar aanleiding van de door u gestelde vraag is aan de KNVB gevraagd of er bezwaar bestaat tegen het openbaar maken van het bidbook. De KNVB heeft het ministerie van VWS laten weten daar geen bezwaar tegen te hebben en inmiddels is er een exemplaar van het bidbook aan uw Kamer gestuurd.
Overigens heeft de minister van VWS, als bijlage bij de brief van 20 april 2010 (32 372, nr. 1), alle garanties aan de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief wordt de Tweede Kamer geïnformeerd dat met het vaststellen van de verklaring van de regering van de acht garanties het kabinet haar steun heeft bevestigd voor het organiseren van een WK voetbal in Nederland (en België) in 2018 of 2022. Tijdens een Algemeen Overleg op 22 april 2010 is door een brede meerderheid in de Tweede Kamer steun uitgesproken voor het door de Nederlandse regering ondersteunen van het bid voor het WK voetbal en het daartoe verstrekken van de overheidsgaranties die de FIFA van kandidaat-landen verlangt.
Is het waar dat Nederland niet alleen heeft toegezegd om de FIFA en al haar dochterondernemingen vrij te stellen van btw, maar ook – wanneer dit om wat voor reden dan ook niet mogelijk blijkt – om het geïnde btw-bedrag alsnog aan de FIFA te vergoeden?
De minister van VWS heeft eerder al aangegeven dat de door de FIFA gevraagde fiscale vrijstellingen onderdeel uitmaken van uniforme overheidsgaranties die de FIFA verlangt van alle landen die zich kandidaat hebben gesteld om als gastland op te treden van de eindronde van het WK voetbal in 2018 of 2022. Met de gevraagde fiscale vrijstellingen beoogt de FIFA een «level playing field» te creëren om te voorkomen dat fiscale overwegingen een rol spelen bij de toewijzing van het WK aan een land. Het uitgangspunt dat de FIFA hanteert is, dat WK gerelateerde activiteiten zijn vrijgesteld in elk organiserend land, onder welk fiscaal regime dan ook.
Nederland heeft de FIFA aangegeven dat zij en haar dochterorganisaties niet zullen worden vrijgesteld van de belastingen die Nederland moet heffen op grond van internationale regelgeving. Voor de btw betekent dit dat de FIFA en haar dochterorganisaties voor de in Nederland verrichte prestaties op de normale wijze in de btw-heffing zullen worden betrokken, zoals bijvoorbeeld voor de verkoop van toegangskaarten voor in Nederland te spelen wedstrijden. Op die btw kan dan de btw die ter zake aan de FIFA en haar dochterorganisaties in rekening is gebracht, zoals die op de kosten van vervoer en hotelovernachtingen, op de gebruikelijke wijze in aftrek worden gebracht. Het btw-stelsel in Nederland wordt derhalve niet buitenspel gezet indien het WK voetbal 2018/2022 in Nederland en België zou worden georganiseerd.
Uit informatie van Duitse zijde is naar voren gekomen dat ook Duitsland in 2006 de FIFA op de gebruikelijke wijze in de btw-heffing heeft betrokken.
Met betrekking tot de belasting die Nederland moet heffen op grond van internationale regelgeving is de FIFA de garantie gegeven dat zij daarvoor zal worden gecompenseerd. Deze compensatie zal van toepassing zijn op het bedrag van de door de FIFA en haar dochterorganisaties in Nederland af te dragen btw. Daarnaast is deze compensatie van toepassing op de aan de FIFA en haar dochterorganisaties in rekening gebrachte btw die zij niet als voorbelasting in aftrek hebben kunnen brengen.
Ten aanzien van het Europeesrechtelijke aspect van voornoemde regeling wordt opgemerkt, dat er geen strijdigheid zal zijn met de Europese btw-richtlijn omdat de btw, zoals hiervoor is aangegeven, op de normale wijze conform de Europese en Nederlandse btw-wetgeving zal worden geheven. Evenmin zal er sprake zijn van staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU ingeval van compensatie aan de FIFA omdat de activiteiten van FIFA zich niet afspelen op een markt waar concurrentie heerst.
De compensatie die Nederland aan de FIFA en haar dochterorganisaties zal geven voor de btw betekent niet dat een zodanige tegemoetkoming in de toekomst vaker zal moeten worden verstrekt omdat het hier gaat om een zeer bijzonder evenement. Er zijn dan ook geen voornemens in de toekomst aan andere organisaties of instellingen een zelfde tegemoetkoming te verstrekken.
Is het waar dat «het buitenspelzetten van ons btw-stelsel» op dergelijke schaal in Europa nog nooit eerder is voorgekomen? Is het waar dat Duitsland bij de organisatie van het WK 2006 ook gewoon btw heeft geïnd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u niet bang dat u met dit niet heffen van btw een precedent schept? Denkt u dat het Europeesrechtelijk überhaupt mogelijk is met het oog op de btw-richtlijn en regels voor staatssteun?
Zie antwoord vraag 3.
Is het doen van dergelijke zware beloftes aan de FIFA niet in strijd met het begrotingsrecht van de Kamer?
Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 2, heeft de minister van VWS in zijn brief van 20 april 2010 (kamerstuk 32 371, nr. 1) de Tweede Kamer geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de kandidatuur van ons land voor het samen met België organiseren van het WK voetbal in 2018 en 2022 te steunen en daartoe de door de FIFA verlangde overheidsgaranties te verlenen, onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring.
In vervolg op de hiervoor genoemde brief, heeft de minister van VWS bij brief van 21 april 2010 (kamerstuk 32 371, nr. 3) de Tweede Kamer geïnformeerd over de kosten die mogelijkerwijs samenhangen met het WK voetbal indien dit evenement aan Nederland en België wordt toegewezen. Tijdens een Algemeen Overleg op 22 april 2010 is door een brede meerderheid in de Tweede Kamer steun uitgesproken voor het door de Nederlandse regering ondersteunen van het bid voor het WK voetbal en het daartoe verstrekken van de overheidsgaranties die de FIFA van kandidaat-landen verlangt.
De (begrote) uitgaven en ontvangsten van het WK voetbal zullen uiteraard pas een plaats krijgen in de rijksbegroting voor het jaar 2018 (of 2022) die volgens de gebruikelijke procedure ter goedkeuring aan het parlement wordt voorgelegd. Als de FIFA het bid van Nederland (en België) op 2 december 2010 accepteert, zullen de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de verleende garanties in de betreffende suppletoire begrotingswet 2010 worden opgenomen. Het begrotingsrecht van de Kamer wordt op deze wijze ten volle gerespecteerd.
Kunt u aangeven waar u de prognoses voor de belastingopbrengst op baseert en op welke bedragen deze uitkomen? Kunt u een overzicht verstrekken uit welke belastingen deze opbrengst voort zou moeten komen?
Het is van belang goed onderscheid te maken tussen de opbrengst van belasting als gevolg van het plaatsvinden van het WK in Nederland en de derving van belasting als gevolg van het verlenen van vrijstellingen aan de FIFA door Nederland.
De opbrengst van belasting vanwege investeringen en consumptieve uitgaven als gevolg van het WK betreft zowel directe (inkomstenbelasting en winstbelasting) als indirecte belastingen (accijnzen en btw).Als het WK niet aan Nederland (en België) wordt toegewezen, zal er uiteraard ook geen enkele belastingopbrengst plaatsvinden. Overigens is de omvang van de belastingopbrengst onzeker vanwege verdringing van andere belastingen (er zal ook een verschuiving van bestedingen optreden).
In de hiervoor al aangehaalde brief aan de Tweede Kamer d.d. 21 april (kamerstuk 32 371, nr. 3) is opgemerkt dat de derving aan belastingopbrengsten in relatie tot het organiseren van het WK voetbal in Nederland en België zou kunnen oplopen tot maximaal € 300 mln. Het betreft het mislopen – door het verlenen van vrijstellingen – van belasting die in beginsel gegenereerd wordt door het WK voetbal. Voor het opstellen van de raming van de belastingderving vanwege de te verlenen vrijstellingen is onder meer gebruik gemaakt van gegevens uit het onderzoeksrapport van SEO waarin een kosten-batenanalyse is gemaakt voor het WK voetbal 2018/2022. Bij het opstellen van de raming is gewerkt met aannames over onder meer door welke organisaties, waar en hoe lang WK gerelateerde activiteiten worden uitgevoerd. Dat is namelijk zeer bepalend om de omvang van de gederfde fiscale opbrengst te kunnen ramen. Bijvoorbeeld van belang is de verdeling tussen de winst die in Nederland neerslaat en belast dient te worden en de in het buitenland belaste winst. In de raming is ook de te compenseren btw meegenomen op o.a. toegangskaarten en hotelovernachtingen. Uit een nadere analyse van de thans beschikbare informatie kan worden afgeleid dat de derving waarschijnlijk lager uit zal komen dan het geraamde maximum van € 300 mln.
Het is onduidelijk wat in gepubliceerde cijfers over de kosten en baten van het WK voetbal 2006 in Duitsland nu precies wel en niet is meegenomen, zodat een vergelijking van die cijfers met de voor Nederland geraamde kosten van de fiscale vrijstellingen aan de FIFA niet mogelijk is.
Deelt u de mening dat de vergelijking met de Duitse opbrengst spaak loopt wanneer ons buurland wel btw heeft geheven, zeker daar dat naar alle waarschijnlijkheid ook daar één van de voornaamste overheidsinkomstenbronnen is en zal zijn geweest?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens in de toekomst meer zaken of organisaties vrij te stellen van btw?
Zie antwoord vraag 3.
Hulp aan de ramp in Pakistan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de hulpoproep voor een paar honderd miljoen dollar door de Verenigde Naties voor de slachtoffers van de overstromingen in Pakistan, en de inschatting van de VN dat zes miljoen personen direct hulp nodig hebben om te kunnen overleven?1
Ja.
Deelt u de mening dat een extra inzet van de VN in Pakistan nodig is?
Ja. De extreme omvang van de ramp in Pakistan is gaandeweg steeds duidelijker geworden. Premier Gilani heeft tijdens een oproep om hulp aan de internationale gemeenschap aangegeven dat de eigen capaciteit van Pakistan niet langer voldoende is om de enorme aantallen mensen adequaat te helpen en heeft de Verenigde Naties om steun verzocht. De Verenigde Naties heeft op 11 augustus een noodhulpverzoek gepresenteerd, dat in nauw overleg met de Pakistaanse overheid werd opgesteld, met een financiële omvang van USD 460 miljoen.
Bent u bereid, naast de 1 miljoen hulp die Nederland heeft toegezegd, meer hulpgelden beschikbaar te stellen voor deze ramp, die al groter genoemd wordt dan de tsunami van 2004? Zo ja, hoeveel, via welke kanalen en aan welke organisaties? Zo nee, waarom niet?
In reactie op het noodhulpverzoek van de Verenigde Naties heb ik inmiddels besloten om een extra bedrag van EUR 2 miljoen beschikbaar te stellen. Dit geld zal aan het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties (WFP) ter beschikking worden gesteld met name voor voedselhulp aan de meest kwetsbaren, zoals zuigelingen en kinderen, vrouwen en ouderen. Vervolgens heeft Nederland tijdens een speciaal aan Pakistan gewijde plenaire zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (d.d. 19 augustus 2010) een extra bijdrage van EUR 3,6 miljoen toegezegd voor noodhulp aan de slachtoffers van de overstromingsramp in Pakistan. Deze bijdrage zal worden gekanaliseerd via WFP en UNICEF. Inmiddels heeft de regering ook een bijdrage van EUR 2 miljoen gegeven aan de aktie van de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) die op 26 augustus op radio en televisie werd gehouden.
Bent u in overleg met Nederlandse hulporganisaties in het getroffen gebied? Zo nee, waarom niet?
Verschillende Nederlandse hulporganisaties zijn al actief in de getroffen gebieden. Van verscheidene van hen ontvangt het ministerie berichtgeving over hun handelingen en bevindingen ter plaatse.
Bent u in overleg met uw EU-collega's om de Europese hulp aan Pakistan te coördineren? Zo ja, wat is het resultaat? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft inmiddels in totaal EUR 70 miljoen ter beschikking gesteld voor noodhulp aan Pakistan. Daarnaast hebben verschillende lidstaten (waaronder Nederland) ervoor gekozen om, gezien de omvang van de ramp, additionele fondsen ter beschikking te stellen. Op Europees niveau wordt informatie uitgewisseld over de bijdragen van de lidstaten en van de Europese Commissie, onder andere via het EU coördinatiemechanisme EU-MIC. De algehele coördinatie van de internationale hulpoperatie berust bij de Verenigde Naties, onder andere via het clustersysteem waarbij de hulp per sector wordt gecoördineerd.
De instructie voor diplomaten over deelname aan coalitie(-onderhandelingen) door de PVV |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de door NRC gepubliceerde instructie voor diplomaten over de deelname van de PVV aan de coalitie(-onderhandelingen)?1
Ik heb het betreffende stuk in NRC gelezen.
Kunt u bevestigen dat dit memo authentiek is? Zo niet, kunt u aangeven wat de status van deze instructie wel is? Zo niet, is er een memo naar posten/diplomaten gegaan? Kunt u die aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een instructie aan de Nederlandse posten in het buitenland. Er is aan een kleine groep ambassades een informatief bericht toegegaan over het formatieproces in Nederland, met enkele elementen van publieksdiplomatie, die desgewenst gebruikt zouden kunnen worden op passieve basis.
Kunt u aangeven wat uw betrokkenheid en rol was bij de totstandkoming van dit memo?
Dit bericht is binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld en verzonden. Voor verzending heb ik kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat u uw rol als onderhandelaar namens het CDA en die van (demissionair) minister van Buitenlandse Zaken strikt gescheiden dient te houden?
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder vreemd is dat in het licht van de pertinente weigering van de 3 onderhandelaars – waarvan u er een bent – deel te nemen aan het vorige week gehouden Kamerdebat en duidelijkheid te verschaffen over de status van het te vormen kabinet (bijzonder meerderheids- of minderheidskabinet), nu in dit memo zo stellig staat dat er een minderheidskabinet komt?2
Neen. In het bericht staat opgenomen dat er op dit moment gesprekken gaande zijn over de vorming van een nieuw kabinet.
Hoe verhoudt de instructie om niets te zeggen over deelname van de PVV aan gesprekken over een mogelijke coalitie van CDA en VVD zich tot het feit dat deze partij wel met CDA en VVD onderhandelt over zowel een regeerakkoord als een gedoogakkoord?
Van een dergelijke instructie is geen sprake. Er staat dat er op dit moment wordt gesproken over parlementaire steun van de PVV aan een kabinet van VVD en CDA.
Kunt u die duidelijkheid nu alsnog verschaffen?
Zie antwoord vragen 5 en 6
Wat zou deelname van de PVV aan de coalitie betekenen voor de behandeling van moslims in Nederland?
Op dit moment zijn gesprekken gaande over de vorming van een nieuw kabinet. Op de uitkomsten daarvan wil ik als minister van Buitenlandse Zaken niet vooruit lopen.
Hoe beoordeelt u de consequenties van deelname van de PVV aan de regeringscoalitie voor de Nederlandse belangen in de rest van de wereld en de belangen van Nederlanders elders in de wereld?
Zie antwoord vraag 8.
De ontslagvergoeding van bijna een miljoen bij het CAK |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Was u voor het uitkomen van het jaarverslag van het CAK op de hoogte van het feit dat één van de bestuurders een ontslagvergoeding van 875 000 euro had gekregen?1 Zo nee, hoe oordeelt u over deze ontslagvergoeding? Zo ja, waarom heeft u hierover de Kamer niet geïnformeerd?
Het CAK heeft mij geïnformeerd over het voornemen tot ontslag van het betreffende directielid en over het feit dat daaraan mogelijkerwijs een wachtgeldaanspraak zou zijn verbonden. Vóór het uitkomen van het jaarverslag 2009 was ik er niet van op de hoogte dat daarin melding zou worden gemaakt van een «ontslagvergoeding» van 875 000 euro. Het CAK heeft mij desgevraagd aangegeven dat het in dit geval niet gaat om een «ontslagvergoeding» maar om een balanstechnische voorziening voor (mogelijk) toekomstig te betalen wachtgeld.
Bij een «ontslagvergoeding» gaat het om een bedrag ineens, gebaseerd op de kantonrechtersformule, dat in totaliteit wordt uitgekeerd bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Hier is een «wachtgeldregeling» aan de orde; dat wil zeggen het recht op een maandelijkse aanvulling op inkomsten die de ontslagene na het ontslag ontvangt uit de WW of uit arbeid elders. De in dit geval toegepaste wachtgeldregeling is conform de geldende CAO. In plaats van de ad hoc-regelingen voor een ontslagvergoeding die in de marktsector gebruikelijk zijn, komen in de collectieve sector (de publieke plus de semi-publieke sector) vaak wachtgeldregelingen voor in cao’s. Wachtgeldregelingen vallen meestal goedkoper uit dan ontslagvergoedingen, omdat de meeste ontslagenen vrij snel weer over andere inkomsten blijken te kunnen beschikken.
De kosten van zo’n recht op wachtgeld zijn – anders dan die van een ontslagvergoeding ineens – op het moment van het ontslag dus nog niet exact bekend. De accountancyregels voor de financiële verslaglegging schrijven voor dat er dan een voorziening in de jaarcijfers moet worden opgenomen voor de mogelijke kosten van het wachtgeld. Het is gebruikelijk om dan uit te gaan van het slechtste geval: dat betrokkene tot het einde van de wachtgeldperiode geen andere inkomsten heeft. Op deze wijze wordt bereikt dat zich geen financiële tegenvallers uit de wachtgeldtoezegging meer kunnen voordoen, maar alleen nog maar meevallers.
In antwoord op uw vragen van 10 juni jl. (2010Z09268) ben ik uitvoerig ingegaan op mijn zienswijze op ontslagvergoedingen voor bestuurders. Deze kan kort worden samengevat als: gemaakte afspraken moet je nakomen, maar je moet ook nieuwe waarden en normen verdisconteren in nieuwe afspraken.
Is de ontslagvergoeding betaald met geld dat bestemd is voor de uitvoering van de taken van het CAK of uit de ontvangen eigen bijdragen?
Zoals uit het jaarverslag blijkt, is de voorziening voor de mogelijke kosten van de wachtgeldregeling binnen de totale exploitatie van het CAK gedekt.
Erkent u dat als de ontslagvergoeding komt uit de subsidie voor de uitvoering van de taken dat het blijkbaar goedkoper kan bij het CAK? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat als de ontslagvergoeding komt uit de eigen bijdragen van mensen die AWBZ-zorg ontvangen, dat dit geld dan oneigenlijk is besteed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op welke basis kreeg de bestuurder deze extreem hoge ontslagvergoeding?
Zoals in het jaarverslag is vermeld, is de geldende cao de basis van de wachtgeldregeling. De hoogte van het wachtgeld is onder andere afhankelijk van duur van de dienstbetrekking en het (laatst genoten) salaris. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich de grote puinhoop die het bij het CAK is geweest? Vindt u dit een basis voor zo een hoge ontslagvergoeding?
Zie het antwoord op vraag 5. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van uw vragen van 10 juni jl. (2010Z09268), kort: «slecht functioneren» is niet hetzelfde als «verwijtbaar handelen». Overigens is in dit geval bij het CAK een ontslag wegens reorganisatie aan de orde en een wachtgeldregeling.
Bent u bereid deze ontslagvergoeding te verhalen op de eigenaren van het CAK, te weten de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over het verloop van de terugvordering?
Met uw vraag veronderstelt u dat er sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van de Raad van Commissarissen van het CAK. Daarvan is in deze situatie geen sprake. Bovendien veronderstelt uw vraag dat ik een terugvorderingsbevoegdheid zou hebben. Ook dat is niet het geval.
Wat is uw oordeel over het feit dat het CAK winst maakt met het uitvoeren van overheidstaken?
Het CAK maakt geen winst op de uitvoering van overheidstaken. Vanwege het feit dat het CAK voor het overgrote deel publieke taken uitvoert, heeft het kabinet besloten om het CAK om te vormen tot een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan.
Hoe verloopt het proces om het CAK een publieksrechtelijke organisatie te laten worden? Belooft u dat dan de beloning voor bestuurders flink zal zakken en dit soort ontslagvergoedingen niet meer voor zullen komen?
Wanneer het CAK een publiekrechtelijk zbo wordt, zullen daar in beginsel de arbeidsvoorwaarden voor rijksambtenaren, zoals neergelegd in het ARAR en het BBRA, gaan gelden. Aan die overgang wordt op dit moment gewerkt.
Sponsoring van een voetbalcub door een thuiszorginstelling |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat Thuiszorg Groningen de eredivisieclub FC Groningen sponsort voor 80 000 euro?1
Van dit bericht heb ik kennis genomen.
Erkent u dat Thuiszorg Groningen gered is met staatsgeld, na het debacle met Meavita? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over de besteding van deze 80 000 euro?
Thuiszorg Groningen (TZG) is opgericht om de continuïteit van zorg die in gevaar kwam door het faillissement van Meavita te garanderen voor het geval er geen andere partijen beschikbaar waren die de zorg wilden overnemen.
Ten behoeve van de continuïteit van zorg is door de NZa vervolgens steun verleend aan het nieuw opgerichte Thuiszorg Groningen om sanering en afvloeiing van boventallig personeel volgens een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan te financieren.
Tegen die achtergrond wekt de besteding van 80 000 euro aan sportsponsoring in dit geval bevreemding. Dit bedrag is overigens volgens de instelling zelf niet afkomstig uit de verleende steun maar uit het marketingbudget van TZG. Daarom ga ik er dan ook van uit dat de zorgverlening als zodanig niet in het geding komt.
Erkent u dat het onbegrijpelijk is voor de vele medewerkers die ontslag hebben gekregen bij Thuiszorg Groningen dat er nu een voetbalclub wordt gesponsord? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ontslag grijpt altijd diep in in het leven van betrokkenen. Tegelijkertijd zij opgemerkt dat de verleende steun het juist mogelijk gemaakt heeft om het ontslag op een ordentelijke manier en conform de CAO te laten plaatsvinden in plaats dat zij in het faillissement zouden zijn achtergebleven. De NZa monitort dat de steungelden worden gebruikt voor het beoogde doel (waaronder niet begrepen sportsponsoring). Thuiszorg Groningen verschaft de NZa hiertoe per kwartaal een door een accountant goedgekeurde verantwoording van de besteedde steun (zie ook vraag 4).
Dat bij deze medewerkers ook sprake is van bevreemding kan ik mij goed voorstellen.
Hoe oordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit over deze sponsoring? Op welke wijze draagt dit bij aan de versterking van de organisatie?
De NZa informeert mij als volgt: «Gezien de concurrerende omgeving waarin aanbieders van thuiszorg wedijveren om de gunst van de consument, is naamsbekendheid en reclame maken van belang. In dit geval gaat het om een zorgorganisatie die net financiële steun vanuit de overheid heeft ontvangen. Overheidssteun is bedoeld om de continuïteit van zorg te borgen voor de consument als een instelling in financiële nood is. Het is een uiterst redmiddel.
Aan de steunverlening is door de NZa een aantal voorwaarden verbonden. De steunverlening is verleend voor bepaalde posten, zoals financiering van het sociaal plan. Na afloop van ieder kwartaal verstrekt Thuiszorg Groningen een financiële rapportage ten aanzien van de besteding van de steunverlening. De steun wordt uitgekeerd in drie stappen (ook wel tranches). Voor de uitkering van de tweede en derde tranche beoordeelt de NZa of het financieel management op orde is en het geld uit de eerste tranche goed terecht is gekomen. Afhankelijk daarvan wordt bepaald of die tweede (en derde) stap nodig is en zo ja of de hoogte moet worden bijgesteld.»
Is het zo dat de sponsoring een onderdeel is van positieve naamsbekendheid en daardoor de mogelijkheid om onderdelen van Thuiszorg Groningen af te stoten?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens Thuiszorg Groningen is de sponsoring bedoeld om de naamsbekendheid te vergroten en te laten zien dat Thuiszorg Groningen weer meetelt. Van enige relatie met de mogelijkheid om onderdelen af te stoten is geen sprake.
Bent u voorts op de hoogte van het feit dat het Albert Schweizerziekenhuis in Dordrecht shirtsponsor is van de topklassevereniging BVV Barendrecht?3
Ik heb het betreffende bericht gelezen.
Welk bedrag geeft het ziekenhuis gedurende de tweejarige overeenkomst uit aan deze voetbalclub? Gaat het hier om geld dat bedoeld is voor zorg?
De overeenkomst houdt in dat het ziekenhuis gedurende twee jaar 10 000 euro per jaar betaalt. Het gaat hierbij om geld dat afkomstig is uit de begrotingspost voor voorlichting en communicatie, een post die vrijwel elk ziekenhuis heeft.
Is u bekend dat het ziekenhuis sponsort om aan naamsbekendheid te doen? Wat is uw oordeel hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sponsoring vindt inderdaad plaats om de naamsbekendheid van het ziekenhuis te vergroten. Mij dunkt dat naamsbekendheid vooral moet voortvloeien uit de kwaliteit van de geleverde zorg, sponsoring kan in aanvullende zin de naamsbekendheid verbeteren.
Vindt u het aanvaardbaar dat een ziekenhuis op deze manier zorggeld uitgeeft terwijl er 1,4 miljard op zorg wordt bezuinigd omdat de zorgkosten de pan uit zouden rijzen?
Het ziekenhuis heeft de mogelijkheid om dergelijke uitgaven te doen. Het moet zelf afwegen of een dergelijke uitgave verantwoord is.
Hoe oordeelt u over het feit, los van bovenstaande zorginstellingen, dat zorginstellingen het betaald voetbal sponsoren? Vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sponsoring is een algemeen maatschappelijk verschijnsel waarvan, mits goed toegepast, de effectiviteit in principe niet ter discussie staat. Dat kan dus ook voor een zorginstelling gelden. Zoals aangegeven dient evenwel de kwaliteit van de geleverde zorg het belangrijkste «unique selling point» te zijn. .
Is bekend hoeveel meer zorginstellingen betaald voetbal sponsoren, dan wel aan sponsoring doen op andere wijze? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken? Zo ja, kunt een overzicht sturen naar de Kamer van de sponsoractiviteiten van zorginstellingen?
Mij is niet bekend hoeveel zorginstellingen betaald voetbal sponsoren. Ik zie ook geen aanleiding een dergelijk onderzoek te starten omdat ik aanneem dat de commotie rond deze twee casussen er voor zal zorgen dat instellingsbesturen zich er extra van bewust zullen worden dat het nodig is steeds de afweging te maken of een dergelijke uitgave verantwoord is.
Zorginstellingen en betaald voetbal organisaties kunnen zinvol samenwerken, bijv. in het kader van wijkaanpak of bevordering van gezonde leefstijl. De afweging om een dergelijke samenwerking aan te gaan en welke vorm die dan zou kunnen krijgen wil ik echter nadrukkelijk bij de instellingsbesturen laten.
Bent u bereid een einde te maken aan sponsoring door zorginstellingen, wetende dat al het zorggeld besteed dient te worden aan zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 11.
Het niet doorberekenen van lage marktrentes aan klanten |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hypotheek duur voor klant»?1
Ja.
Deelt u de analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat de stijging van de verdiensten van banken met 50% in 2009 vooral te danken is aan de hoge marges op hypotheken? Deelt u daarnaast de analyse dat het inkomensverlies door de kosten van hoge spaarrentes hiermee ruimschoots zijn goedgemaakt?
Zoals ik ook heb geantwoord op vragen van het CDA, is volgens het CBS de belangrijkste oorzaak van de door hem berekende stijging van de productiewaarde van banken gelegen in de forse daling van de beleidsrente van de ECB in 2009. Het vermeldt in zijn berichtgeving echter ook dat de sterke toename van de toegevoegde waarde van het bankwezen niet per definitie hoeft te wijzen op hoge marges op hypotheken. Er kunnen op basis van deze informatie geen duidelijke conclusies worden getrokken over hoe deze marges zich verhouden tot de kosten die gepaard gaan met hoge spaarrentes.
Het eerste deel van het NMa-onderzoek geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Uit de quick scan van de NMa blijkt dat de de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Om tot deze conclusie te komen heeft de NMa drie verschillende methodes gehanteerd. Bij de berekening heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke kostenstijging van banken. Ook heeft de NMa meegenomen dat hypotheken over het algemeen niet uitsluitend met kortlopende leningen worden gefinancierd.
Hoewel er nog een diepgaander vervolgonderzoek komt, vormen de eerste uitkomsten reeds een serieus signaal. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek. De resultaten van de quick scan geven wel aanleiding tot nadenken. Ik wil dan ook niet afwachten tot het voorjaar en zal op korte termijn in overleg treden met verschillende partijen om te bezien hoe er opvolging gegeven moet worden aan deze signalen. Ook geeft de NMa banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de resultaten uit de quick scan. De reacties zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt.
Deelt u de analyse van hoogleraar Eichholtz dat de hoge marges te wijten zijn aan de beperkte concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt? Zo ja, ziet u aanleiding om de NMA te verzoeken om een onderzoek in te stellen naar oneigenlijk gebruik van de machtsconcentratie van banken in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u dan dat de rente op nieuwe hypotheken in Nederland minder snel is gedaald dan in het eurogebied als geheel?
Zoals ook is geantwoord op vragen van het CDA kenmerkt de Nederlandse hypotheekmarkt zich als een markt waarop een relatief beperkt aantal ondernemingen gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Omdat dit het concurrentieproces kwetsbaar maakt en omdat als gevolg van de financiële crisis er veel ontwikkelingen in de sector plaatsvinden, is het belangrijk dat de NMa extra aandacht besteedt aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Hieronder valt, naast het toezicht op mogelijk verboden gedragsafstemming tussen banken, ook het toezicht op en de handhaving van het verbod op misbruik van een economische machtspositie.
Om deze redenen vormen de financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, één van de speerpunten in het toezicht van de NMa en is de sector daarom opgenomen als aandachtsveld in de «NMa-Agenda 2010–2011». In het kader hiervan heeft de NMa recentelijk aangegeven de Nederlandse hypotheekmarkt momenteel op twee manieren te onderzoeken.2 In de quick scan, die inmiddels is gepubliceerd, heeft de NMa de ontwikkelingen van de hypotheekmarges die banken hanteren in kaart gebracht. De quick scan geeft ook inzicht in de hoogte van de Nederlandse hypotheekrentes in verhouding tot andere landen. De NMa concludeert dat in internationaal perspectief, rekeninghoudend met verschillen in financieringsmix tussen landen, de marges op hypotheken in Nederland op dit moment hoog zijn. De concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt en het identificeren van mogelijke gebreken van de marktwerking maken deel uit van het bredere onderzoek. Ik wacht dit onderzoek dan ook met interesse af.
Kunt u inzicht geven in de mate waarin in het buitenland de lagere marktrente is doorberekend naar de hypotheekrente die aan klanten wordt aangeboden ten opzichte van de ontwikkeling in Nederland?
De NMa heeft in de quick scan de marges op hypotheekrente vergeleken met de marges in Duitsland, België en Frankrijk. Hieruit komt naar voren dat in 2004 en 2005 de marges op hypotheken met een variabele rente in Nederland laag waren in vergelijking met de ons omringende landen. Vanaf medio 2009 zijn de marges op hypotheken met een variabele rente in Nederland relatief hoog in vergelijking met België en Duitsland. Voor hypotheken met een rentevaste periode van 5 tot 10 jaar lag tot medio 2009 de marge in Nederland op een vergelijkbaar niveau als in België en Duitsland. Vanaf medio 2009 ligt de marge in Nederland voor hypotheken met een rentevaste periode tussen vijf en tien jaar op een hoog niveau, zowel in historisch perspectief als in vergelijking met België, Duitsland en Frankrijk.
Kunt u uiteenzetten hoe de crossborder-concurrentie zich sinds het ontstaan van de financiële crisis heeft ontwikkeld op de Nederlandse hypotheekmarkt? Is deze concurrentie afgenomen, dan wel gelijk gebleven? Kunt u ook toelichten welke oorzaken ten grondslag liggen aan deze ontwikkeling en of er sprake is van nationalistische of protectionistische motieven?
Op dit moment is voor mij onvoldoende informatie beschikbaar om duidelijke conclusies te trekken over de wijze waarop de concurrentie vanuit het buitenland op de Nederlandse hypotheekmarkt zich sinds het ontstaan van de financiële crisis heeft ontwikkeld, en welke eventuele oorzaken en motieven hieraan ten grondslag liggen. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik verwachten over meer informatie te beschikken zodra de NMa het tweede deel van haar onderzoek heeft afgerond. Dit onderzoek zal mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie u dan doen toekomen.
De verkoop van alcoholische streekproducten |
|
Erik Ziengs (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «VVV mag drank laten staan»?1
Ja.
Waarom heeft de Voedsel- en Warenautoriteit toegezegd dat toeristenshops niet bang hoeven te zijn voor boetes? Klopt het dat dit gedoogbeleid ook geldt voor marktkramen die alcoholische streekproducten verkopen?
Op verzoek heeft de VWA aan één toeristenshop in Veere aangegeven dat tijdens braderieën en jaarmarkten waar zwakalcoholhoudende streekproducten worden verkocht geen boete zal worden opgelegd aan deze shop als tijdens deze braderieën en jaarmarkten ook in de winkel zwakalcoholhoudende streekproducten worden verkocht. Deze toezegging is gedaan op grond van het gelijkheidsprincipe. De VWA heeft in 2005 een aanwijzing gekregen van de toenmalige minister om geen boetes op te leggen voor niet-naleving van het uit artikel 18 Drank- en Horecawet voortvloeiende verbod op de verkoop van zwak alcoholhoudende streekproducten voor gebruik elders dan ter plaatse op jaarmarkten, braderieën en dergelijke (Tweede Kamer, 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 104). Op grond van deze aanwijzing is er inderdaad sprake van een gedoogbeleid voor marktkramen binnen de setting van braderieën en jaarmarkten. Overigens is aan de VWA deze aanwijzing gegeven naar aanleiding van een motie die in november 2005 is aangenomen door de Tweede Kamer (Kamerstukken 30 300 XVI, nr. 41).
Wat is de onduidelijkheid in de wet die kennelijk zorgt voor verwarring over de verkoop van alcoholische streekproducten?
Op grond van artikel 18 van de Drank- en Horecawet kunnen (toeristen)winkels alleen zwakalcoholhoudende drank verkopen als zij tevens een gevarieerd assortiment aan levensmiddelen voeren. Bovengenoemde aanwijzing heeft bij de historische zomermarkten in Veere blijkbaar voor verwarring gezorgd.
Bent u bekend met de paginagrote advertentie van een cadeaushopwinkelier uit het Zeeuwse Veere onder de kop «Malle Jantje in Veere mag elke dinsdag de wet overtreden en dat gaan we dan ook doen», waarbij hij meldde dat hij de toezegging van de Voedsel- en Warenautoriteit had dat er tijdens de historische markten niet gecontroleerd zou worden en de winkelier dus alcohol mocht verkopen?2
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke advertenties het gezag van de Voedsel- en Warenautoriteit sterk ondergraven en een streng alcoholbeleid ernstig ondermijnen?
Nee, deze mening deel ik niet. Dergelijke advertenties leiden hoogstens tot onduidelijkheid over het gevoerde beleid, maar daarmee wordt het gezag van de toezichthouder nog niet ondermijnd.
Deelt u de mening dat alcoholische dranken alleen verkocht mogen worden in winkels die daarvoor een vergunning hebben, ook als het een streekproduct betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat (toeristen)winkels aan het vereiste van artikel 18 van de Drank- en Horecawet moeten voldoen voor wat betreft de verkoop van zwakalcoholhoudende drank. Alleen voor slijterijen geldt een vergunningplicht. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze wordt de leeftijdgrens voor alcohol gecontroleerd bij de verkoop van alcoholische streekproducten? Dienen toeristische winkels en marktkramen bijvoorbeeld een leeftijdsticker te voeren en aan welke andere criteria moeten zij voldoen om alcohol te mogen verkopen?
Op grond van artikel 20 van de Drank- en Horecawet dienen er inderdaad leeftijdsstickers te zijn. De controle op de naleving van de leeftijdsgrenzen wijkt verder niet af van de reguliere controle.
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneerlijke concurrentie ten opzichte van slijterijen en andere winkeliers die volgens de wet alcohol mogen verkopen? Zo niet, waarom is dit volgens u dan geen oneerlijke concurrentie en hoe zou u deze gedoogsituatie dan willen kenmerken?
Mijns inziens is er geen sprake van oneerlijke concurrentie. De ontstane gedoogsituatie kan eerder worden getypeerd als een uitzonderingsgeval. Het kabinet heeft destijds ingestemd met de aanwijzing aan de VWA omdat er in het geval van streekgebonden producten, waaronder ook alcoholhoudende streekproducten vallen, voldoende grond voor was. Deze dranken werden immers – vaak met subsidie van het ministerie van LNV – geproduceerd in het kader van de stimulering van de brede landbouw en de ontwikkeling van een vitaal platteland. Handhaving van het verbod op verkoop van dergelijke dranken tijdens jaarmarkten, braderieën en dergelijke zou tot onwenselijke situaties leiden.
Kunt u toelichten of slijterijen en andere winkeliers die volgens de wet alcohol mogen verkopen door deze situatie ook buiten het winkelpand alcoholische streekproducten mogen verkopen? Zo ja, aan welke voorwaarden dienen zij dan te voldoen? Zo niet, kunt u aangeven waarom dergelijke alcoholische streekproducten dan wel door toeristische winkels en marktkraamhouders buiten op straat (bijvoorbeeld tijdens braderieën) verkocht mogen worden?
Tijdens deze braderieën en jaarmarkten hebben ook slijters en andere winkeliers in principe de mogelijkheid om zwakalcoholhoudende streekproducten vanaf marktkramen te verkopen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de Voedsel- en Warenautoriteit stopt met gedogen en streng gaat handhaven?
Voorlopig ben ik niet voornemens de aanwijzing aan de VWA in te trekken. Deze gedoogsituatie dient in mijn ogen nog steeds hetzelfde doel, te weten de stimulering van de brede landbouw en de ontwikkeling van een vitaal platteland.