Een uitspraak over de PVV door een politiechef |
|
Geert Wilders (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Twitterende politiechef op vingers getikt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een politiechef, die twittert dat de PVV fascistisch is, op staande voet ontslagen had moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In een door mij opgevraagd ambtsbericht heeft de korpsbeheerder, als werkgever van betrokkene, mij terecht kenbaar gemaakt dat hij de uitlating onhandig en ongelukkig vindt en dat betrokkene, door hem op haar gedrag aangesproken, die conclusie heeft onderschreven. Een rechtspositionele maatregel als ontslag acht de korpsbeheerder echter in deze zaak disproportioneel. Hoewel ik in deze kwestie niet de werkgeversrol vervul, begrijp ik de overwegingen van de korpsbeheerder.
Waarom heeft de betreffende korpschef slechts een reprimande gekregen en is zij niet ontslagen?
De korpsbeheerder heeft de betreffende districtschef onmiddellijk aangesproken op haar gedrag waarbij direct en adequaat handelen voorop stond. Zie verder antwoord 2.
Bent u bereid alsnog te bevorderen dat betrokkene ontslagen wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding. Zie verder antwoord 2.
Snelheidsverhoging op het spoor |
|
Arie Slob (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Spoorbouwer weer beboet»?1
Ja.
Is het waar dat ERTMS2 op de spoorlijn Amsterdam-Utrecht nog steeds niet is opgeleverd zodat de proef met ERTMS en een hogere maximum snelheid van 160 km/uur hier nog steeds niet kan starten? Wat zijn de consequenties hiervan in relatie tot de reeds door de Europese Unie verstrekte subsidies?
Op de spoorlijn Amsterdam–Utrecht is ERTMS inderdaad nog niet opgeleverd. Dit heeft echter geen consequenties voor de proef met ERTMS en een hogere maximum snelheid van 160 km/uur op dit traject. De start van deze proef zal plaatsvinden zo gauw geschikt materieel hiervoor beschikbaar is. In mijn brief aan uw Kamer van 9 september 20093 heb ik u geïnformeerd dat NS verwacht dat treinen die op dit traject onder ERTMS 160 km/uur kunnen rijden op zijn vroegst in 2012 gereed zullen zijn en dat hier dan ook niet eerder 160 km/uur gereden kan worden. ProRail heeft mij inmiddels geïnformeerd dat de ingebruikname van ERTMS in de infrastructuur van dit traject zal plaatsvinden in december 2010, dus ruim voor de beschikbaarheid van de voor de proef benodigde treinen met ERTMS die 160 km/uur kunnen rijden.
Het feit dat ERTMS op dit traject nog niet is opgeleverd heeft geen consequenties voor de reeds door de Europese Unie verstrekte subsidies.
Herinnert u zich dat er, na herhaaldelijk eerder uitstel, met de leverancier de uiterste deadline van 1 juli 2010 voor het in bedrijf stellen van ERTMS was afgesproken? Is ook deze opleverdatum niet gehaald? Is het boetebeding in relatie tot deze afspraak inmiddels geëffectueerd? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen zijn denkbaar als deze leverancier ook eind dit jaar weer in gebreke blijft? Is reclamatie en inzet van een andere ERTMS-leverancier ook een optie?
In mijn brief van 9 september 2009 heb ik uw Kamer inderdaad geïnformeerd dat de aanleg van ERTMS op dit traject in de eerste helft van 2010 zal zijn afgerond. Zoals hierboven aangegeven heeft ProRail mij inmiddels geïnformeerd dat deze oplevering op basis van de huidige planning verschuift naar december 2010.
Over het boetebeding met de leverancier van het ERTMS-beveiligingssysteem heb ik u ook in mijn brief van 9 september 2009 geïnformeerd. Het boetebedrag bedroeg € 2,8 miljoen. Hiervan is € 1,9 miljoen omgezet in noodzakelijk extra werk en € 0,4 miljoen ontvangen. Nu de leverancier de deadline van 1 juli 2010 ook niet heeft gerealiseerd is deze door ProRail aangesproken voor de resterende € 0,5 miljoen. In aanvulling daarop heeft ProRail de leverancier bovendien aangesproken voor € 0,2 miljoen op basis van een door deze vertraging in werking getreden boeteclausule in een gerelateerd contract.
ProRail heeft inmiddels alle maatregelen getroffen die mogelijk zijn om de indienststelling eind 2010 te halen. Op dit moment zijn er geen nieuwe tegenvallers bij de leverancier bekend en gaat ProRail ervan uit dat oplevering eind 2010 wordt gerealiseerd.
Aansluiting van een installatie door een andere leverancier zou, afgezien van contractuele, onderhoudstechnische en financiële complicaties, pas na een nieuw op te starten ontwikkel-, test- en vrijgave-traject mogelijk zijn. Dit zou tot aanmerkelijke extra risico’s en verdere vertragingen leiden.
Is het waar dat de ICE-treinen op het traject Amsterdam-Utrecht-Arnhem-Duitsland reeds voorzien zijn van de ATBNG3-functie «ATBM+»?4 Zou het vanwege de directe beschikbaarheid en de lage infrastructuurkosten van deze oplossing alsnog overweging verdienen om de Intercity (IC)-sporen Bijlmer-Utrecht hiervan te voorzien, zodat – in plaats van op zijn vroegst medio 2012 – nog vóór het einde van dit jaar de ICE hier 160 km/u kan rijden? Bent u bereid ProRail te verzoeken om dit mogelijk te maken?
Ja, de ICE-treinen op het traject Amsterdam–Utrecht–Arnhem–Duitsland zijn uitgerust met de functie «ATBM+».
Inderdaad kan hiermee, na plaatsing van aan de beveiligingsinstallatie gekoppelde bakens in de infrastructuur, de maximum treinsnelheid verhoogd worden van 140 km/uur naar 160 km/uur. Ik heb uw Kamer over deze optie, ook wel «EURO ATBM+» genoemd, onder andere geïnformeerd in mijn brief van 9 september 2009. Ik heb daarin ook aangegeven dat ik aan NS een subsidie-aanbod heb gedaan om al haar InterCity-treinen met dit systeem uit te rusten, zodat zij niet alleen op het traject Amsterdam–Utrecht, maar ook op de trajecten Den Haag–Schiphol, Weesp–Lelystad en Boxtel–Eindhoven de maximum treinsnelheid kan verhogen naar 160 km/uur. Zoals destijds aangegeven heeft NS dit subsidie-aanbod echter afgewezen. NS, ProRail en KNV hebben mij laten weten de voorkeur te geven aan het systeem «ATB code 147» boven het systeem «EURO ATBM+». Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 9 februari 2010 vindt u hier bijgevoegd in bijlage 1 het plan van aanpak hiervoor dat de spoorsector in mijn opdracht heeft opgesteld6. Ik ben op dit moment in gesprek met de spoorsector over de wijze waarop de hieraan gekoppelde risico’s gemitigeerd kunnen worden en wie deze risico’s het beste kan dragen.7
In het Algemeen Overleg op 24 september 20098 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik zelf geen voorkeur heb voor een systeemkeuze en dat ik NS op basis van de huidige vervoerconcessie niet kan dwingen tot een snelheidsverhoging naar 160 km/uur. Bovendien vallen de ICE-treinen op het traject Amsterdam–Utrecht–Arnhem–Duitsland niet onder de vervoerconcessie.
Omdat de optie «ATB code 147» de voorkeur van de spoorsector heeft en NS niet gedwongen kan worden tot snelheidsverhoging naar 160 km/uur zal ik aan ProRail geen opdracht verlenen voor de aanleg van «EURO ATBM+» in de infrastructuur van het traject Bijlmer–Utrecht. Deze investering zou dan immers ongebruikt blijven.
Is het waar dat oorspronkelijk op dit traject de ERTMS-beveiliging van de IC-sporen voor 200 km/uur geschikt gemaakt zou worden?
Neen. Op 11 juli 20089, 9 september 200910 en 4 december 200911 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de historie, planning en het Tracébesluit van het project «Integrale spooruitbreiding Amsterdam–Utrecht». Ik heb daarbij aangegeven dat de infrastructuur van de twee buitenste sporen wel voorbereid is voor snelheden tot 200 km/uur, maar dat alle vier sporen vooralsnog zijn aangelegd voor snelheden tot 160 km/uur. De twee binnenste sporen liggen langs de perrons van alle stations tussen Amsterdam en Utrecht en zijn bestemd voor de stoptreinen. De twee buitenste sporen zijn bestemd voor de InterCity-treinen die met hogere snelheden kunnen rijden en niet stoppen op alle tussengelegen stations.
Kunt u aangeven op welk moment is besloten de snelheid onder ERTMS te verlagen naar 160 km/uur en waarom dit is gebeurd? Hoe verhoudt zich dit tot het eerdere besluit om het traject voor te bereiden op 200 km/u?
Zie het antwoord op vraag 5. Er is geen sprake van een snelheidsverlaging naar 160 km/uur. De twee buitenste sporen zijn voorbereid voor snelheden tot 200 km/uur.
Deelt u de conclusie van uw ambtsvoorganger dat 25 KV niet noodzakelijk is voor het rijden met 200 km/uur?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, onderschrijft u het belang van een snellere ICE-dienst naar Arnhem en Duitsland? Zo ja, bent u bereid ProRail opdracht te geven 200 km/uur voor de ICE tussen Amsterdam en Utrecht voor de dienstregeling van 2013 mogelijk te maken?
Ja, ik deel die conclusie. Strikt genomen is 25 kV niet noodzakelijk voor het rijden met snelheden van 200 km/uur. Zoals aangegeven in de brieven aan uw Kamer van 11 juli 2008, 18 oktober 200513 en 15 juni 200114 kan dat echter wel gewenst zijn, bijvoorbeeld als een dergelijke snelheidsverhoging op grotere schaal en voor een substantieel aantal treinen per baanvak of emplacement aan de orde is.
Het belang van een snellere ICE-dienst naar Arnhem en Duitsland onderschrijf ik. In het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) zijn dan ook maatregelen voorzien om de betrouwbaarheid van de ICE-treinen naar Arnhem en Duitsland te verbeteren. Dat is haalbaar zonder snelheidsverhoging naar 200 km/uur. Ik vind het dan ook niet nodig om hiervoor aan ProRail opdracht te geven.
Herinnert u zich uw toezegging dat u uw besluit en de achterliggende onderzoeken over 160 km/uur op andere spoortrajecten in Nederland, na eerder herhaaldelijk uitstel, in juni aan de Kamer zou doen toekomen?6 Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over nieuw uitstel? Kunt u op zo kort mogelijke termijn aangeven wat de problemen zijn en wat de nieuwe datum zal worden?
Ja, ik herinner mij deze toezegging. Hieronder informeer ik u daarover.
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven ontvangt u hier bijgevoegd in bijlage 1 conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg van 9 februari 201016 het plan van aanpak van de spoorsector voor snelheidsverhoging naar 160 km/uur met «ATB code 147».
In bijlage 2 ontvangt u de door mij toegezegde onafhankelijke onderzoeksrapportage van de TU Delft naar de verschillende opties die snelheidsverhoging naar 160 km/uur mogelijk maken17.
Nadat ik het plan van aanpak van de spoorsector en de onderzoeksrapportage van de TU Delft heb ontvangen ben ik met de spoorsector in gesprek gegaan over de wijze waarop de hieraan gekoppelde risico’s gemitigeerd kunnen worden en wie deze risico’s het beste kan dragen. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is dit nog niet afgerond.
In het Algemeen Overleg van 9 februari 2010 heb ik ook toegezegd u nader te informeren over een toezegging van staatssecretaris Schultz uit 2006 over de toename van slijtage en energieverbruik als gevolg van snelheidsverhoging naar 160 km/uur. In het in bijlage 1 opgenomen plan van aanpak van de spoorsector is expliciet aangegeven welke extra investeringen voor deze snelheidsverhoging nodig zijn18. De kosten voor de verzwaring van het energievoorzieningssysteem in de infrastructuur bedragen € 4 mln. De jaarlijkse onderhoudskosten van de infrastructuur stijgen met ca. € 500 000. De kosten van het extra energieverbruik en slijtage van de treinen worden gedragen door de vervoerder.
Welke treinen van de Nederlandse Spoorwegen (NS) zullen bij de start van de Hanzelijn beschikken over ERTMS? Betreft dit alleen het HSL-Zuid-materieel, de ICE en enkele treinen voor de inmiddels vijf jaar vertraagde ERTMS-proef van NS, of betreft dit ook alle treinen voor de IC-dienst over de Hanzelijn?
Het is aan NS om te bepalen welke treinen bij de start van de Hanzelijn daarvoor beschikbaar zijn en welk deel daarvan voorzien is van ERTMS.
Wat is het gevolg voor de reistijden naar het Landsdeel Noord als er bij de opening van de Hanzelijn geen 160 km/uur gereden kan worden? Wat is het gevolg voor de dienstregeling als daarnaast op Almere-Lelystad ook geen 160 km/uur gereden kan worden? Zijn er ook nog rijtijdverslechteringen te verwachten vanwege capaciteitstekorten in het OV-SAAL-gebied?7
De exacte reistijden naar het Landsdeel Noord over de Hanzelijn zullen pas bekend worden in het kader van de dienstregeling 2013. Voor de vaststelling van de dienstregeling gelden de reguliere afspraken, onder andere over consultaties van stakeholders. Deze kunnen invloed hebben op de uiteindelijke daadwerkelijk gerealiseerde reistijd. Vanzelfsprekend zijn, naast de maximum treinsnelheid van 140 dan wel 160 km/uur, de stations waar gestopt wordt, de bijbehorende haltetijden en de aansluiting van de dienstregeling op de verschillende stations, in het bijzonder Zwolle, Lelystad Centrum en Almere Centrum, factoren die substantiële invloed kunnen hebben op de reistijd. Als voorlopige referentie hanteer ik daarvoor de in de Vervoerwaardestudie Hanzelijn20 gehanteerde reistijd van 57–58 minuten tussen Amsterdam Centraal/Amsterdam Zuid en Zwolle voor InterCity-treinen met maximum treinsnelheden van 160 km/uur. In het in bijlage 1 bijgevoegde plan van aanpak van de spoorsector voor snelheidsverhoging naar 160 km/uur staat dat NS vooralsnog uitgaat van een reistijdwinst van 3 minuten als zowel over de Flevolijn als over de Hanzelijn met snelheden van 160 km/uur in plaats van 140 km/uur gereden wordt.
In 2006 heeft NS mij geïnformeerd dat snelheidsverhoging van 140 km/uur naar 160 km/uur op de Flevolijn een reistijdwinst van 1,5 minuut oplevert. Mij is geen actuelere of gedetailleerdere informatie bekend over de reistijdwinst over uitsluitend het deel Almere–Lelystad van de Flevolijn. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat de exacte reistijden pas bekend worden in het kader van de dienstregeling waarin deze snelheidsverhoging aan de orde zou zijn.
Op de corridor Schiphol–Amsterdam–Almere–Lelystad zullen na de ingebruikname van de Hanzelijn verschillende maatregelen genomen worden om de reistijd stapsgewijs te verbeteren. Er is dan ook geen sprake van rijtijdverslechteringen als gevolg van capaciteitstekorten.
Herinnert u zich uw toezegging8 dat op de 8 minuten reistijdverlies rond Zwolle teruggekomen zal worden bij de besluitvorming over de motie-Koopmans c.s. over het reserveren van 160 miljoen euro voor de spoordriehoek in Noord-Nederland?9
Ja. Om aan deze toezegging tegemoet te komen heb ik uw Kamer op 13 juli 2009 geïnformeerd over deze situatie en over de verbetermaatregelen die hiervoor genomen zullen worden in het kader van de motie Koopmans23.
Waarom is de invulling van de gelden uit de motie-Koopmans c.s. niet opgenomen in de voorkeursbeslissing over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer?10 Kunt u aangeven hoe deze gelden worden ingezet? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de gekozen versnellingsmaatregelen? Verwacht u dat het huidige resultaat voldoende bijdrage zal leveren aan de gewenste verbetering van de bereikbaarheid van het Landsdeel Noord en de groeidoelstelling voor het personenvervoer per spoor?
Op verzoek van uw Kamer heb ik, conform de motie Koopmans, binnen het gehele budget van € 4,5 miljard voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) € 160 miljoen specifiek voor maatregelen in de spoordriehoek in Noord-Nederland gereserveerd. Een indicatie voor de inzet van deze middelen is opgenomen in het «Convenant RegioSpecifiek Pakket Zuiderzeelijn» van 23 juni 2008: capaciteitsverbetering op het traject Zwolle-Herfte, boogverruiming bij Hoogeveen, overwegveiligheidsmaatregelen op de trajecten Zwolle-Groningen en Zwolle-Leeuwarden en capaciteitsverbetering bij Groningen Europapark.
Over de inzet van deze middelen vindt apart bestuurlijk overleg plaats met de betrokken stakeholders in het Landsdeel Noord. De genomen besluiten worden vastgelegd in de «Afsprakenlijst Bestuurlijke Overleggen MIRT», zoals deze in het voorjaar en najaar aan uw Kamer worden gestuurd. Ik zet daarbij inderdaad in op een pakket maatregelen binnen het beschikbare budget waarvoor een breed draagvlak bestaat, waarmee de bereikbaarheid van het Landsdeel Noord wordt verbeterd en de groeidoelstelling voor het personenvervoer per spoor wordt gerealiseerd. Inmiddels is in lijn met het besluit uit het Bestuurlijk Overleg MIRT van het najaar 2009 een eerste beschikking aan ProRail verleend ten behoeve van het verhogen van de in- en uitrijdsnelheden op het emplacement Zwolle.
Ziet u mogelijkheden om in de nieuwe vervoerconcessie ook verbeteringen aan de treinzijde te bereiken, bijvoorbeeld door de inzet van significant sneller materieel te verlangen, waarbij op de Hanzelijn de mogelijkheid van het rijden met 200 km/u benut gaat worden?
In de antwoorden op de vragen 5 en 7 heb ik u geïnformeerd dat het traject Amsterdam–Utrecht weliswaar voorbereid is voor snelheden tot 200 km/uur, maar dat nog niet alle onderdelen van de infrastructuur op dit traject voor dergelijke snelheden geschikt zijn.
Deze zelfde situatie en argumentatie geldt ook voor de Hanzelijn. In het kader van PHS is vooralsnog geen snelheidsverhoging op de Hanzelijn van 160 km/uur naar 200 km/uur voorzien. Vooralsnog is er dan ook geen reden om in het kader van de nieuwe vervoerconcessie afspraken te maken over materieel voor snelheden van 200 km/uur. Overigens liggen de afwegingen over de inhoud van de nieuwe vervoerconcessie bij mijn ambtsopvolger, gegeven het feit dat deze vervoerconcessie door uw Kamer controversieel is verklaard.
De Soedanese president Omar al-Bashir |
|
Magda Berndsen (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Soedanese president Al-Bashir Kenia bezoekt in verband met de vernieuwde grondwet van Kenia?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat Kenia, in verband met resolutie 1593 van de VN Veiligheidsraad en als ondertekenaar van het Statuut van Rome, president Al-Bashir moet arresteren vanwege het arrestatiebevel dat het Internationaal Strafhof (ICC) heeft uitgevaardigd?
Ja.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen in zowel bilateraal als EU-verband en richting de VN Veiligheidsraad, die deze zaak naar het ICC heeft verwezen, toen president Al-Bashir een bezoek bracht aan Tsjaad, tevens een statenpartij van het Internationale Strafhof? Bent u tevreden met louter een EU-verklaring in dit geval?
Zodra duidelijk was dat president Al-Bashir naar Tsjaad afreisde, heeft Nederland in EU-verband onmiddellijk aangedrongen op het uitgeven van een verklaring door Hoge Vertegenwoordiger Ashton en een EU-demarche bij de autoriteiten van Tsjaad. Bovendien heeft Nederland door middel van een verklaring op dezelfde dag Tsjaad opgeroepen Al-Bashir aan te houden en over te leveren aan het ICC.
Heeft u in de aanloop naar deze bijeenkomst uw ernstige zorgen uitgesproken over deze uitnodiging tegenover de ambassadeur van Kenia in Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog van plan de ambassadeur aan te spreken?
Op 2 september 2010 is met de Keniaanse ambassadeur het Nederlandse ongenoegen gedeeld over het onverwachte verschijnen van president Omar al-Bashir tijdens de grondwetceremonie op 27 augustus 2010. Kenia is opgeroepen zijn verplichtingen t.a.v. het ICC na te komen.
Welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Kenia ontvangen?
De Nederlandse ambassadeur is evenals alle andere EU-ambassadeurs verzocht weg te blijven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. Daarnaast gaf Hoge Vertegenwoordiger Ashton mede op Nederlands aandringen een verklaring uit waarin zij haar teleurstelling uitspreekt over Al-Bashirs aanwezigheid en waarin Kenia als ICC-verdragsstaat wordt herinnerd aan de plicht om uitvoering te geven aan de arrestatiebevelen. Nadien heeft de EU in Nairobi bovendien nog gedemarcheerd om het breed gedeelde ongenoegen over de Keniaanse handelwijze kenbaar te maken aan de autoriteiten.
Deelt u de mening dat het uitnodigen van Al-Bashir en zijn ontvangst door een minister uit de regering van de Keniase president Mwai Kibaki de suggestie wekken dat Kenia zich dubbelzinnig opstelt tegenover het Statuut van Rome, vooral nu Kenia zelf een zaak heeft lopen bij datzelfde Internationale Strafhof?
Ja.
Welke concrete handelingen zult u verrichten, in multilateraal en bilateraal verband, om ervoor te zorgen dat Kenia zich houdt aan de internationale rechtsregels in het algemeen en het Statuut van Rome in het bijzonder?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger. Ten aanzien van Kenia span ik mij actief in om uit te dragen dat Kenia als verdragsstaat de plicht heeft om personen tegen wie het Internationaal Strafhof een aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd, aan te houden en over te dragen. Nederland bevordert dat in EU-verband druk wordt uitgeoefend om Kenia te bewegen tot een andere opstelling. Nederland ondersteunt de rol van Kofi Annan, die als bemiddelaar nauw betrokken is bij het Keniaanse vredesproces, waarin ook het ICC een rol speelt bij pogingen de ernstige straffeloosheid in Kenia te beëindigen. De ontwikkeling van de rechtsstaat en het bestrijden van straffeloosheid zijn een hoofddoel van de Nederlandse bilaterale inzet in Kenia. Nederland ondersteunt daartoe onder meer het Kenia-programma van het International Centre for Transitional Justice. Dat programma richt zich op beleidsbeïnvloeding en publieksinformatie over thema’s die ook het ICC betreffen. Ook steunt Nederland mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor berechting van daders en de rechten van slachtoffers via het ICC.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de EU een beleid ontwikkelt om tot consequente reacties te komen in vergelijkbare gevallen, zodat bijvoorbeeld de ambassadeurs ter plaatse systematisch kunnen handelen?
Ja, Nederland zet zich in EU-verband voortdurend in om te komen tot een eengezind en consequent EU-beleid.
Internationale beslaglegging |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weinig actie tegen bezit criminelen in buitenland»?1
Ja.
Welk gevolg heeft het feit dat 14 landen binnen de EU nog geen internationale beslaglegging hebben mogelijk gemaakt op de Nederlandse «Pluk-ze»-inkomsten?
De berichtgeving heeft betrekking op het Kaderbesluit 2006/783/JBZ («kaderbesluit confiscatiebeslissingen») en op het recente evaluatierapport van de Commissie over dit kaderbesluit (COM (2010) 428 definitief). Dit kaderbesluit ziet op de executiefase en regelt de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van onherroepelijke confiscatiebeslissingen. Daarbij kan de lidstaat waar de veroordeelde verblijft of een vermogensbestanddeel heeft, overgaan tot het executeren van een in het verzoekende land uitgesproken onherroepelijke confiscatiebeslissing.
De Europese Commissie constateert in haar recente evaluatierapport onder meer dat niet alle lidstaten het kaderbesluit confiscatiebeslissingen volledig hebben geïmplementeerd. In die gevallen moet voor het tenuitvoer laten leggen van onherroepelijke confiscatiebeslissingen gebruik worden gemaakt van klassieke rechtshulpverzoeken.
Heeft u uw collega’s , bijvoorbeeld in JBZ-verband, aangesproken op het gebrek aan regelgeving op dit punt in hun land en de gevolgen voor het aanpakken van (financiële) criminaliteit? Zo ja, op welk moment en wat was het resultaat daarvan? Zo nee, hoe en wanneer gaat u dit wel doen?
De Europese Commissie heeft op het gebied van het confisqueren van criminele winsten al aandacht gevraagd voor de wijze waarop en de mate waarin wetgevende instrumenten in de verschillende lidstaten zijn geïmplementeerd. Om die reden acht ik het niet aan mij om mijn collega’s in JBZ-verband hierop aan te spreken. In haar Mededeling «Misdaad mag niet lonen» (COM (2008) 766 definitief) heeft de Commissie geconstateerd dat de implementatie van de kaderbesluiten op het gebied van inbeslagneming (Kaderbesluit 2003/577/JBZ) en confiscatie (Kaderbesluiten 2005/212/JBZ en 2006/783/JBZ) in diverse lidstaten te wensen overlaat. In deze mededeling heeft de Commissie tevens aangegeven te bezien op welke wijze verzekerd kan worden dat de in deze kaderbesluiten neergelegde materie nader en sluitend kan worden geregeld. Nederland draagt daaraan bij, onder meer door de Nederlandse mogelijkheden voor beslaglegging onder de aandacht van de Commissie en de lidstaten te brengen.
Verder functioneert het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) onder gezag van de bevoegde officier van justitie te Leeuwarden, en in samenwerking met het Asset Recovery Office (ARO) van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM), als centrale autoriteit voor Nederland voor het toepassen van het kaderbesluit confiscatiebeslissingen. Het CJIB en het ARO investeren in (het opbouwen van) een nationaal en internationaal netwerk, waaronder met de lidstaten die dit kaderbesluit nog niet volledig geïmplementeerd hebben. Daarbij wisselen zij kennis en ervaring uit om elkaar te versterken in het effectief en efficiënt uitvoeren van het kaderbesluit confiscatiebeslissingen.
Welk(e) voorbehoud(en) hebben alle EU-landen, met uitzondering van Nederland, Ierland en Portugal, gemaakt om verzoeken tot inbeslagneming te kunnen weigeren? Kent u de redenen voor deze voorbehouden? In hoeverre zijn deze voorbehouden in lijn met de desbetreffende EU-richtlijnen?
De Europese Commissie constateert in haar recente evaluatierapport over het kaderbesluit confiscatiebeslissingen ook dat een aantal lidstaten bij de implementatie extra weigeringsgronden heeft opgenomen. Voor een overzicht van de aanvullende weigeringsgronden verwijs ik naar het evaluatierapport. De Europese Commissie geeft in haar evaluatie terecht aan dat lidstaten enkel die weigeringsgronden in hun nationale rechtsstelsels kunnen opnemen die deel uitmaken van het kaderbesluit. In zoverre zijn aanvullende weigeringsgronden, in zijn algemeenheid, niet in overeenstemming met het kaderbesluit.
Is het weinig gebruik maken van de mogelijkheid om buitenlandse bezittingen en inkomsten van criminelen in beslag te laten nemen ook het gevolg van onbekendheid met deze mogelijkheid? Zo ja, hoe gaat u bevorderen dat deze mogelijkheid binnen de EU beter bekend wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van de internationale verzoeken tot inbeslagname van Nederland aan andere EU-landen zijn niet gehonoreerd? Waarom zijn die verzoeken niet gehonoreerd? Om welk bedrag gaat het hier?
In drie door Nederland verstuurde zaken zijn de verzoeken geweigerd. Daarbij gaat het om een totaalbedrag van bijna € 54 000. Deze weigeringen zijn gebaseerd op het gegeven dat volgens het aangezochte land de persoon en/of het vermogen niet te traceren was/waren en executie niet mogelijk was.
Hoeveel internationale verzoeken tot inbeslagname worden er tot Nederland gericht en hoeveel daarvan worden niet gehonoreerd?
Tot nu toe heeft het CJIB op grond van het kaderbesluit confiscatiebeslissingen vier zaken ontvangen. Nederland heeft de erkenning en tenuitvoerlegging van één zaak daarvan geweigerd.
De weigering door Kenia om de Soedanese president Al-Bashir op te pakken |
|
Mariko Peters (GL), Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is volgens u de reden dat Kenia de Soedanese president Al-Bashir uitnodigde voor de feestelijkheden van 27 augustus rondom de nieuwe grondwet en besloot om hem niet op te pakken voor uitlevering aan het Internationale Strafhof, het ICC?1
Het Keniaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verklaard dat Kenia bereid is samen te werken met het ICC, maar dat het ook verplicht is om het staande AU-beleid uit te voeren om Al-Bashir niet aan te houden. Volgens de verklaring zou Kenia voorts een legitiem en strategisch belang hebben bij de veiligheid en stabiliteit in de regio en zou Al-Bashirs arrestatie schadelijk zijn voor de inspanningen om in Soedan tot een duurzame vrede te komen. Overigens bestaat de indruk dat deze afweging ook binnen de Keniaanse regering omstreden is.
Heeft u er bij Kenia, dat partij is bij het Statuut van Rome en de hulp van het Hof inriep voor onderzoek naar misdaden in eigen land, op aangedrongen om Al-Bashir op te pakken conform het arrestatiebevel van het Hof? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog bereid uw ongenoegen bij de Keniase autoriteiten kenbaar te maken?
Mede op aandringen van Nederland heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie op 27 augustus direct een verklaring uitgegeven waarin zorg is uitgesproken over het feit dat Kenia Al-Bashir heeft ontvangen en waarin met kracht onderstreept is dat Kenia als verdragsstaat van het ICC de plicht heeft om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Bovendien is de Nederlandse ambassadeur, evenals de andere EU ambassadeurs in Nairobi, op 27 augustus weggebleven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. In EU-verband is afgesproken dat de Keniaanse ambassadeurs in de hoofdsteden worden ontboden. Nederland heeft dit op 2 september jl. gedaan. De EU-delegatie in Nairobi heeft gedemarcheerd om de breed gedeelde zorg over de Keniaanse handelwijze nogmaals over te brengen.
Hoe beoordeelt u deze weigering door Kenia, terwijl de Keniase autoriteiten tijdens de herzieningsconferentie van het Statuut van Rome in Kampala (juni jl.) alle medewerking aan het ICC toezegden?
Ik ben zeer bezorgd en teleurgesteld over de Keniaanse handelwijze.
Hoe oordeelt u erover, dat Al-Bashir vrijelijk naar andere ICC-statenpartijen kan afreizen, zoals onlangs ook in Tjaad, zonder dat de autoriteiten van die landen hem oppakken?
Nederland draagt actief uit dat alle verdragsstaten van het ICC de plicht hebben om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Nederland maakt zich ook in EU-verband sterk voor een duidelijke gezamenlijke lijn in dezen.
Bent u bereid, al dan niet in EU-verband, iedere keer dat bekend wordt dat Al-Bashir naar een ICC-statenpartij afreist, bij de autoriteiten van dat land aan te dringen op zijn arrestatie, danwel protest aan te tekenen tegen het uitblijven daarvan, opdat de aan het arrestatiebevel verbonden verdragsverplichtingen voor ICC-statenpartijen niet zonder consequenties blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger.
De toegenomen arbeidsongeschiktheid onder flexwerkers |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Flexwerkers vaker afgekeurd?1
Ja.
Wat zijn de redenen voor de aanzienlijke stijging in het aantal gevallen van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid onder mensen met een flexibel arbeidscontract?
De WIA-instroom is de afgelopen jaren opgelopen van 21 000 uitkerings-gerechtigden in 2006 naar 29 300 uitkeringsgerechtigden in 2009. Ondanks deze groei bedraagt de WIA-instroom minder dan een derde van de WAO-instroom in de jaren 2001 en 2002.
De groei van de WIA-instroom kent twee oorzaken:
De groei van de WIA-instroom heeft zowel betrekking op werknemers met een vast dienstverband als vangnetters. De WIA-instroom vanuit het vangnet bedraagt in 2009 13 600 mensen. Bij zieke vangnetters gaat het vooral om zieke werknemers die geen werkgever (meer) hebben. Binnen de totale groep vangnetters worden 3 hoofdgroepen onderscheiden; uitzendkrachten, werknemers met een tijdelijk dienstverband en zieke werklozen. Bij deze groepen zijn wat betreft de WIA-instroom verschillende ontwikkelingen zichtbaar. De instroom in de WIA van uitzendkrachten is in de periode 2006–2009 bijna verdubbeld. Daar tegenover staat dat de instroom van zieke werklozen en mensen met een tijdelijk dienstverband maar beperkt is gestegen. Beide ontwikkelingen houden direct verband met de ontwikkeling van omvang van de betreffende groepen. Deze ontwikkelingen zijn overigens geen vaststaand gegeven. De recente ontwikkeling duidt op een daling van het aantal uitzendkrachten en een stijging van het aantal werklozen dat zich zal vertalen naar de instroom in de Ziektewet.
In hoeverre slaagt het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) erin zieke flexwerkers in de ziekteperiode te re-integreren? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen?
Thans bereikt ca. 6%van de ziekmeldingen het einde van de wachttijd. De overige ziektegevallen stromen eerder uit de Ziektewet.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 september over ontwikkelingen rond het vangnet-Ziektewet ben ik uitvoerig ingegaan op de positie van zieke vangnetters en de re-integratie-inspanningen van UWV. Zieke vangnetters vormen een heterogene en moeilijk bemiddelbare groep. 80% van de zieke uitzendkrachten herstelt binnen twee weken. Wat betreft het langerdurend verzuim van zieke vangnetters zijn extra inspanningen nodig. Enerzijds gaat het om modernisering van de Ziektewet. Anderzijds betreft het verbetering van de uitvoering. Hiertoe zijn extra inspanningen opgenomen in het Plan van Aanpak verbetering ZW-arborol van UWV dat ik de Tweede Kamer als bijlage bij mijn genoemde brief heb gezonden.
UWV streeft naar een stijging van het aantal hersteldverklaringen en het aantal werkenden van ruim 40% in 2013. UWV zet nu al een aanzienlijk aantal korte interventies in, gericht op herstel (eind 2009 ca. 16 000). De afgelopen periode heeft UWV voorts meer trajecten ingezet voor zieke vangnetters, gericht op re-integratie naar werk. In 2007 werden nog 3 842 nieuwe trajecten ingezet, in 2009 was dit gestegen naar 5905. De plaatsingspercentages (duurzaam werk na een traject) over de twee laatste jaren zijn 34% voor 2007 en 24% voor 2008. Hierbij zij aangetekend dat nog niet alle trajecten die in 2008 zijn gestart zijn afgerond en dat in 2008 de economische conjunctuur aanzienlijk verslechterde. In het plan van aanpak is aangegeven dat UWV de komende jaren extra trajecten zal inzetten om de geformuleerde doelstellingen te realiseren.
Bent u van mening dat werkgevers verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de re-integratie van flexwerkers? Kunt u dit nader toelichten?
In mijn bij het antwoord op vraag 3 genoemde brief van 6 september jl. over ontwikkelingen omtrent het vangnet-Ziektewet, heb ik aangegeven dat modernisering van de Ziektewet noodzakelijk is. In dat kader zal ik ook de financieringssystematiek en de verantwoordelijkheidsverdeling bij re-integratie van zieke vangnetters bezien.
De herijking van de business case JSF |
|
Pauline Smeets (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de gang van zaken rond de beïnvloeding vanuit de luchtvaartindustrie op de herijking van de business case JSF in de zomer van 2008, zoals beschreven in de Volkskrant, bevestigen?1 Zo nee, op welke punten klopt deze beschrijving niet?
Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 1 en 2 van het lid Van Dijk (SP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 54.
Waarom heeft u de Kamer destijds niet terstond geïnformeerd over de rechterlijke procedure die de betrokken industrie op 2 juli 2008 tegen de Staat heeft aangespannen, het verloop van deze procedure en de daarop volgende overleggen met vertegenwoordigers van deze industrie, mede in het licht van het feit dat de regering kort daarvoor in het algemeen overleg over de JSF in de Kamer had gemeld dat de herberekening van het afdrachtpercentage uit de business case de komende zomer rustig diende te worden afgewacht?
De Staat en de Luchtvaartindustrie hebben gedurende lange tijd intensief overleg gevoerd over de herijking van de business case. De Kamer is voortdurend geïnformeerd over de relevante uitkomsten van en de vervolgstappen in dit proces. De gerechtelijke procedure waaraan in het Volkskrant artikel wordt gerefereerd is door de Luchtvaartindustrie ingetrokken en heeft geen invloed gehad op de uitkomst of het verloop van de herijking van de business case.
Is het waar dat de regering daarbij niet is ingegaan op de voorwaardelijke eis dat Nederland ook werkelijk JSF’s gaat kopen, maar dat de bijkomende «voordelen» van zo’n aankoopbesluit door Nederland uiteindelijk wel zijn meegenomen bij de berekening van het definitief afgesproken afdrachtspercentage? In hoeverre is dit afwijkend van de oorspronkelijke parameters uit de betreffende Medefinancieringsovereenkomst (MFO)? Kan alleen daaruit ook al de conclusie getrokken worden dat, mocht Nederland niet overgaan tot aanschaf van de JSF als opvolger van de F16, de belofte dat de Nederlandse deelname aan de ontwikkeling (SDD) van de JSF de «belastingbetaler geen cent gaat kosten» niet zal kunnen worden waar gemaakt?
Op 1 juli 2008 heeft de Staat conform de MFO aan de Luchtvaartindustrie het resultaat bekend gemaakt van de herijking van de JSF business case. Tevens is de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 90). Bij de herijking is de Staat uitgegaan van de parameters van de MFO. Een voorwaardelijke eis voor de aanschaf van de JSF is niet aan de orde. Het ontwikkelingskostenvoordeel dat Nederland als SDD-partner heeft bij de aanschaf van de JSF is een van de parameters die in overeenstemming met de MFO onderdeel uitmaakt van de business case. Dit aspect is vanaf 2002 bekend. Inmiddels is de business case herijkt en zijn aanvullende afspraken gemaakt met de industrie. Deze bevatten geen wijzigingen ten aanzien van het ontwikkelingskostenvoordeel. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223). Voorts verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Van Dijk (SP).
Kunt u een overzicht verschaffen wat op dit moment voor de Nederlandse staat, de Nederlandse belastingbetaler en de betrokken Nederlandse bedrijven nog de voor- en nadelen zijn van de uitvoering van de betreffende MFO, sinds de herijking van de business case en het daarbij vastgestelde definitieve afdrachtpercentage, rekening houdend met de volgende feiten:
Ik herken mij niet in de vraag 4 als feit veronderstelde opvattingen.
In de MFO van 2002 is vastgelegd hoe het verschil tussen deelname aan de ontwikkeling van de JSF en het kopen van de plank moet worden berekend. De Staat en de Luchtvaartindustrie zijn in de MFO overeengekomen dat het verschil («Tekort») in deze business case voor rekening komt van de Luchtvaartindustrie. In 2002 is de looptijd van de overeenkomst bepaald op 50 jaar. De achtergrond en inhoud van de business case is onder meer uitvoerig beschreven in de brief aan de Kamer van 11 februari 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 8, blz. 14 t/m 18 en blz. 22 en 23) en bovendien is een en ander met de Kamer besproken tijdens het notaoverleg van 2 april 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 12). De definitie van het Tekort en de elementen die van belang zijn voor de vaststelling daarvan zijn beschreven in artikel 3.3 van de MFO.
Conform de MFO is de business case in 2008 herijkt. Vervolgens hebben de betrokken partijen in 2010 overeenstemming bereikt over het afdrachtpercentage van gemiddeld 3 waarmee gedurende de resterende looptijd van de MFO de private bijdrage van € 105 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001) door de industrie via de afdrachten over de JSF-gerelateerde omzet moet worden terugbetaald. De MFO biedt de Staat daarmee de juridische basis om het Tekort daadwerkelijk terug te ontvangen. Voorts verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk (SP), in het bijzonder vraag 5.
Welke conclusie trekt u uit de balans van deze voor- en nadelen?
Zie antwoord vraag 4.
Het recht van grensarbeiders op AOW |
|
Roos Vermeij (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederbelg raakt AOW-inleg kwijt»?1
Ja.
Is het waar dat ondanks schriftelijke verklaringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de opbouw van AOW-rechten een ondernemer, wonend in België, vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot wat in het onderhavige krantenartikel wordt gesteld?
Ja, dat kan zich voordoen.
De burger die niet (langer) in Nederland woont, is in beginsel niet (langer) verzekerd voor de AOW. Wel verzekerd is de niet-ingezetene die feitelijk substantieel in Nederland werkt. Louter de eigen verklaring van een niet-ingezetene dat hij of zij feitelijk substantieel in Nederland werkt of heeft gewerkt, volstaat niet. Verificatie vindt plaats aan de hand van registraties van bijvoorbeeld UWV en Belastingdienst waaruit de gestelde arbeid in Nederland zal (moeten) blijken. Daarnaast zijn gegevens over eventuele in het woonland vervulde werktijdvakken van belang. De SVB ontvangt deze gegevens van het bevoegde zusterorgaan van het woonland op het moment dat het zusterorgaan voor een betrokkene een AOW-pensioen aanvraagt. Deze gegevens bepalen of op grond van de Europese verordening de wetgeving van het woonland van toepassing is (geweest) of dat de niet-ingezetene onderworpen (en dan meestal ook verzekeringsplichtig) was op grond van Nederlandse wetgeving.
De SVB verstrekt elke burger op verzoek en desgewenst ook voor de 65e verjaardag informatie over zijn actuele verzekeringspositie op grond van de AOW. De SVB informeert de burger dan in beginsel aan de hand van de casuspositie en gegevens die de burger zelf bij zijn verzoek presenteert, maar onder voorbehoud van de juistheid en volledigheid daarvan. In een aantal situaties zijn die gegevens immers pas in een (veel) later stadium beschikbaar of in andere overheidsregistraties opgenomen en verifieerbaar. Als op een later tijdstip de eigen opgave van de burger over diens woon/werksituatie niet blijkt te stroken met de feiten of met bedoelde registraties, dan geldt het gemaakte voorbehoud en is de SVB op grond van het EG-recht gehouden de eerder verstrekte informatie weer in te trekken. Immers, anders zou het woonland niet bevoegd zijn om de daar verschuldigde premies te heffen.
Bij grensoverschrijdende woon-/werksituaties kan het in het geval van een directeur-grootaandeelhouder of andere ondernemer voorkomen, dat de (eerdere) eigen opgave niet blijkt te stroken met de in Nederland en/of woonland geregistreerde gegevens. De SVB stelt de burger dan in de gelegenheid om alsnog met betrouwbare authentieke stukken aan te tonen dat hij of zij ondanks het ontbreken van ingezetenschap toch verzekerd is (gebleven) voor de AOW.
Is het mogelijk dat iemand jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen? Deelt u de mening dat, indien de ondernemer in kwestie inderdaad geen of beperkte AOW-rechten heeft opgebouwd, hij volledig gecompenseerd moet worden voor de teveel betaalde premies? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mogelijkheid kan zich niet voordoen.
Iemand betaalt uitsluitend premies als iemand verzekerd is en niet andersom. Als een burger in het verleden verplichte premies blijkt te hebben betaald terwijl (naderhand blijkt dat) hij niet verzekerd was, dan kan hij de onverschuldigde betaalde premies terugvragen bij de belastingdienst. Mocht deze mogelijkheid van premierestitutie zijn verjaard, dan compenseert de SVB de onverschuldigd betaalde premies met een extra AOW-opbouw. Op grond van de door haar gepubliceerde beleidsregel, handelt de SVB alsof het vrijwillige betaalde premies betroffen. Dat wil zeggen dat het uitblijven van een (tijdige) aanmelding voor de vrijwillige AOW-verzekering wordt gepardonneerd. Daardoor komt het nooit voor dat er geen AOW-rechten staan tegenover betaalde maar niet-gerestitueerde AOW-premies.
Een oordeel over een concreet individueel geval is uitsluitend voorbehouden aan de betreffende uitvoeringsinstantie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het niet mogelijk dat een betrokkene jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen.
Deelt u, gezien het feit dat ondanks schriftelijke verklaringen van de SVB over de opbouw van AOW-rechten, iemand vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft, de mening dat dit proces niet voldoende transparant is voor grensondernemers? Zo nee, waarom niet?
De EG-coördinatieverordening 883/2004 beoogt te voorkomen dat de burger bij grensoverschrijdende (en al dan niet zelfstandige) arbeid in meer dan één lidstaat verzekeringsplichtig en daardoor ook meervoudig premieplichtig is. Als feitelijk substantieel grensoverschrijdend beroepswerkzaamheden worden verricht, wijst de verordening de lidstaat aan waarvan de wetgeving exclusief op een betrokkene van toepassing is. Meestal is dat de wetgeving van het werkland of – als men een zeker deel van dezelfde werkzaamheden ook in het woonland verricht – de wetgeving van het woonland. Over elke periode ontstaat daardoor slechts in één lidstaat premieverplichtingen, maar ook opbouw van ouderdomspensioen. Elke lidstaat waar men in de actieve periode verzekerd en dus premieplichtig is geweest, betaalt uiteindelijk naar rato van die periode een deel van het totale ouderdomspensioen.
Indien een ondernemer vooraf of zo spoedig mogelijk daarna grensoverschrijdende arbeid meldt bij het bevoegde socialezekerheidsorgaan, verkrijgt hij direct alle informatie over de gevolgen van het grensoverschrijdend gaan werken voor bijvoorbeeld aangifte- en premieplicht, ziektekosten-verzekering en pensioenopbouw. Er zijn mij geen signalen bekend, dat deze informatie ontoereikend is.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om ondernemers de kans te geven eenmaal vóór hun 65ste bij de SVB een zogenaamde «AOW-check» te laten doen, waarbij het onderzoek zoals dit nu bij de leeftijd van 65 wordt gedaan, eerder wordt gedaan door de SVB, opdat onvoldoende verzekerde ondernemers nog tijd hebben om actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, kan elke burger op elk moment bedoelde check laten doen. Daarnaast verstrekt de SVB in het kader van de overgang naar een positieve verzekerdenregistratie burgers al op steeds jongere leeftijd een vervroegd verzekeringsoverzicht. Eventuele misverstanden over de verzekerings- en premieplicht kunnen daardoor in een steeds vroeger stadium aan het licht en tot oplossing komen.
Kan de door de regering aangestelde «grensmakelaar», die helpt bij het oplossen van problemen die mensen ondervinden wanneer zij in grensgebieden werken en wonen, een rol spelen in bovengenoemde problematiek? Zo ja, welke rol? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Grensoverschrijdende Samenwerking (GROS), waar de Grensmakelaar voorzitter van is, heeft tot taak in overleg met de buurlanden problemen te helpen oplossen die een goede samenwerking in grensregio's in de weg staan. De focus is daarbij op knelpunten die grensregio’s niet zelf kunnen oplossen en die in goed overleg met het rijk en buurlanden moeten worden aangepakt. De Taskforce en haar voorzitter sturen en stimuleren op hoofdlijnen. De Grensmakelaar zelf heeft als voornaamste taak om partijen uit binnen- en buitenland bij elkaar te brengen en hij is het gezicht naar buiten in overleg met buurlanden.
Het daadwerkelijk oplossen van de knelpunten en het nemen van beslissingen in individuele gevallen is en blijft de verantwoordelijkheid van betrokken departementen en instellingen aan beide zijden van de grens.
In de situatie dat een betrokkene al dan niet onbewust, essentiële en consistente gegevens niet (tijdig) verstrekt of dat die gegevens onjuist blijken te zijn zodat achteraf correctie nodig is, volstaat afstemming tussen SVB, Belastingdienst en het Zusterorgaan.
Vormen problemen rondom grensarbeiders in het algemeen en sociale uitkeringen in het bijzonder, aanleiding om die binnen het verband van de Taskforce Grensoverschrijdende samenwerking (GROS) aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Verschillende knelpunten die besproken worden binnen de Taskforce GROS betreffen de problematiek van grensarbeiders.
Zo heb ik en mijn toenmalige ambtsgenoot Laumann uit Noordrijn Westfalen op 31 maart jl. in Venlo een gezamenlijk informatieportaal gelanceerd. Dit webportaal geeft grensarbeiders informatie over zaken als sociale uitkeringen, kinderbijslag, belastingen, arbeidsrecht etc. Deze informatie wordt zoveel mogelijk toegesneden op de persoonlijke situatie. Voorbereidingen zijn in gang gezet om een soortgelijk portaal met België te ontwikkelen
Bij brief van 18 juni 2010 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om onder voorwaarden de mogelijkheid te scheppen dat een kennismigrant uit een land buiten de EU die in Duitsland of België wil (blijven) wonen, makkelijker toegang kan krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Hiertoe zal de kennismigrantenregeling in de Wet uitvoeringsregels van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) worden veranderd en – in het kader van de lopende herziening van Wav – in 2011 in werking treden.
300 overleden biggen tijdens een veetransport |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in de oorzaak van de dood van driehonderd biggen, die zijn overleden tijdens een veetransport naar Spanje? Zo nee, waarom niet?1
In algemene zin kan ik zeggen dat op het moment dat de informatie over het bewuste transport door de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) werd geconstateerd, onmiddellijk is besloten tot het schorsen van de vervoersvergunning. Het schorsen van een vervoersvergunning is een bestuursrechterlijke maatregel. De bedoeling is te voorkomen dat het bedrijf meer overtredingen begaat voordat het bedrijf opheldering heeft gegeven over de oorzaak. Daarnaast is onderzoek gestart in het kader van een strafrechtelijk traject. Dit kost tijd en hangende het onderzoek en het vervolg hierop doe ik verder geen mededelingen over deze zaak. Ik ga daarom niet in op vragen over de precieze omstandigheden van het voorval en de situatie van de betreffende transporteur.
Heeft de betreffende transporteur eerder overtredingen begaan? Zo ja, hoeveel, welke overtredingen, in welke periode, en welke sancties heeft deze transporteur daarvoor gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat de transporteur geen straf opgelegd heeft gekregen voor het zo onzorgvuldig vervoeren van dieren dat 300 biggen de reis niet overleefd hebben? Deelt u de mening dat het hier een strafbaar feit betrof?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) genoegen genomen met het laten opstellen van een protocol? Deelt u de mening dat zelfregulering bij dit soort gevallen niet de beste weg is om het dierenwelzijn te garanderen?
Volgens artikel 14 van de Beleidsregels dierenwelzijn wordt een schorsing opgeheven indien de vervoerder een ten genoegen van de minister opgesteld protocol overlegt en dit protocol door de minister is goedgekeurd. Artikel 15 stelt dat een protocol in ieder geval een beschrijving bevat van:
De desbetreffende transporteur heeft een protocol ingediend bij de nVWA. Het protocol is getoetst en voldeed aan de voorwaarden. De schorsing is derhalve opgeheven. Wel zal de betreffende vergunninghouder de komende periode onder verscherpt toezicht van de nVWA staan. Hiervoor is extra capaciteit ingezet.
Wat is de inhoud van het protocol, door wie is dat protocol opgesteld, welke waarborgen zijn in het protocol opgenomen en hoe kan worden gegarandeerd dat deze waarborgen worden nageleefd? Hoe wordt gecontroleerd dat de vervoerder zich in het vervolg aan het protocol en aan de wet houdt? Is er voorzien in extra capaciteit van de nVWA om hierop toe te zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel controles heeft de nVWA het afgelopen half jaar uitgevoerd bij veetransporteurs, hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd, welke overtredingen waren dat en welke straffen zijn hiervoor opgelegd?
Ik heb u reeds eerder meegedeeld (TK 26 991, nr. 279) dat ik jaarlijks mijn bevindingen van overtredingen zal meedelen in het jaarverslag van de nieuwe VWA. De geconstateerde overtredingen in 2010 zal ik u in de loop van 2011 melden.
Deelt u de mening dat steekproeven achteraf door de nVWA, om te achterhalen hoe heet het is geworden in de veewagens, niet volstaan aangezien het leed dan al is geleden? Zo ja, op welke wijze wilt u dit traject verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat deze overtreding juist door de steekproef aan het licht is gekomen. Steekproeven leveren dus zinvolle informatie op voor de handhaving. Ook gaat van steekproeven een preventieve werking uit voor de naleving van wet- en regelgeving.
Bent u bereid het spoor van zelfregulering bij veetransporteurs te verlaten en extra maatregelen te nemen, zoals meer structurele controles door de nVWA, om incidenten als deze in de toekomst te voorkomen en het dierenwelzijn te borgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid het spoor van zelfregulering, dat in de afgelopen jaren met de ontwikkeling van kwaliteitssystemen diertransporten in gang is gezet, te verlaten.
Ondernemers zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het naleven van de wet- en regelgeving. De kwaliteitssystemen kunnen zorgen voor de noodzakelijke borging. Controles van de nVWA kunnen vanuit een risicobenadering daarop worden afgestemd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg VWA, dat staat gepland op woensdag 8 september a.s?
Ik stuur u de antwoorden vóór het AO VWA toe.
Het functioneren van de Inspectie voor de Gezondheidszorg inzake Cordaan en HWW-zorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat vorig jaar de Inspectie voor de Gezondheidszorg tevreden was over de verbeterplannen van Cordaan, en dat zij na vele «incidenten» deze zomer toch een grootschalig onderzoek gaat doen bij de Amsterdamse gehandicapten-, ouderen- en thuiszorginstelling?12
De verbeterplannen die de inspectie heeft beoordeeld, boden op dat moment voldoende vertrouwen dat Cordaan zich binnen de aangegeven tijd zou kunnen herstellen. Deze verbeteringen bleken in de praktijk moeilijker uitvoerbaar dan gedacht. De inspectie hanteert de werkwijze dat zij Cordaan eerst de mogelijkheid biedt om hun verbeterplannen ten uitvoer te brengen. Natuurlijk betreur ik de incidenten die afgelopen zomer hebben plaats gevonden en daarom ondersteun ik dat de inspectie een groot onderzoek gaat doen bij Cordaan.
Hoe kunt u uitleggen dat een zorginstelling die al een tijd onder vuur ligt, grote fouten met de zorg kan maken, terwijl de Inspectie onderzoek doet?
Cordaan is een grote zorgaanbieder met cliënten in meerdere doelgroepen en een groot aantal zorginstellingen/locaties. Cordaan is als zorgaanbieder zelf primair verantwoordelijk voor de te leveren zorg. De inspectie is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de geleverde zorg. Toezicht door de inspectie biedt geen 100% garantie dat elk incident is uitgesloten.
Erkent u dat het zorginhoudelijke en sociale zaken zijn die ernstig zijn verwaarloosd (medicijntoediening, toezicht op zwakkere groepen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn incidenten geweest op het zorginhoudelijke vlak. Doordat het toezicht vanuit de verzorging binnen de instelling niet goed geregeld was, is een cliënt van de verpleegafdeling weggelopen. Tevens is binnen de thuiszorg een vrouw in een situatie van verwaarlozing terecht gekomen, waarop de thuiszorgmedewerkers niet adequaat hebben gereageerd. Naar aanleiding van deze incidenten heeft de inspectie dan ook toezichtbezoeken afgelegd.
Wat zegt dit over een instelling? Wat zegt dit over de Inspectie?
Het is duidelijk dat er bij Cordaan problemen spelen, die niet zo snel als wenselijk zijn op te lossen. Dit vraagt een forse inspanning van de instelling. De inspectie legt reguliere bezoeken af, maar richt zich ook op zorginstellingen waar incidenten voorkomen. De inspectie heeft tijdens de bezoeken aan Cordaan de lijn van het handhavingskader gevolgd door bij tekortkomingen een verbeterplan te eisen. De inspectie ziet erop toe dat de verbeteringen worden doorgevoerd. Helaas blijkt de praktijk weerbarstiger en is het niet gelukt om de verbeteringen tijdig door te voeren. Dit heeft geleid tot het besluit van IGZ om met grootschalig(er) onderzoek bij de instelling te komen.
Erkent u dat er een grote parallel is met het toezicht en de wantoestanden bij Haagse Wijk en Woonzorg (HWW)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik weet dat HWW-zorg met problemen kampt, maar wil hierin geen parallel trekken. Het betreft hier verschillende zorginstellingen, die een andere ontstaansgeschiedenis hebben. De zorginstellingen bevinden zich in een andere situatie.
Kunt u toelichten waarom de Inspectie in gesprek blijft met de Raad van Bestuur over allerhande verbeterplannen, zoals geschiedde bij HWW en Cordaan, terwijl de zorg verslechtert?
Een zorginstelling krijgt in eerste instantie de mogelijkheid om zelf orde op zaken te stellen. De inspectie zal hiertoe altijd in gesprek blijven met een Raad van Bestuur. De inspectie handelt in deze conform het handhavingskader van de IGZ. Dit handhavingskader is gebaseerd op de Kwaliteitswet zorginstellingen. Dit handhavingskader voorziet er ook in dat bij onvoldoende vordering op de gevraagde plannen van aanpak verdergaande stappen kunnen worden gezet. Dit moment was hier nog niet aan de orde.
Bent u van mening dat, wanneer onder de ogen van de Inspectie er grote fouten worden gemaakt, zij dan medeverantwoordelijk is voor die fouten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals al eerder gezegd is het bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. De inspectie toetst of er risico’s zijn en maakt hier melding van. Zij zijn niet verantwoordelijk voor de daadwerkelijke oplossing van de problemen. Mocht het zijn dat er per direct een groot risico bestaat voor de veiligheid van de cliënten, dan kan de inspectie een bevel geven aan de zorginstelling. De zorginstelling dient dit bevel binnen de afgesproken tijd op te volgen.
Welke waarde heeft de risicogestuurde inzet van de Inspectie als blijkt dat een zorginstelling die in onderzoek is blijft disfunctioneren?2
De inspectie bezoekt een zorginstelling als zij verwacht dat daar een hoog risico in de zorg bestaat. Als blijkt dat er een acuut gevaar dreigt voor de cliënten heeft de inspectie de mogelijkheid om direct op te treden in de vorm van het geven van een bevel, zoals gebeurd is bij HWW-Zorg. Voor een totaaloverzicht van de geconstateerde problemen over de zorginstelling acht ik het verstandig om het volledige onderzoek af te wachten. Daarnaast kost het aanbrengen van verbeteringen en invoeren van een andere werkwijze tijd, waardoor de effecten hiervan niet altijd op korte termijn merkbaar zijn.
Deelt u de mening dat het zinvol zou zijn om de Inspectie middelen te geven om de Raad van Bestuur te schorsen en/of tijdelijk buitenspel te zetten wanneer dit nodig is voor de verbetering van de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren?
Ik ben van mening dat het huidige toezichtinstrumentarium voor onderzoek naar de kwaliteit van de zorg voldoende instrumenten bevat om een Raad van Bestuur, daar waar nodig, maatregelen op te leggen voor het verbeteren van de zorg. Het schorsen of buitenspel zetten van een Raad van Bestuur is hierbij niet aan de orde. Conform de governance code is het de Raad van Toezicht die ingrijpt op het moment dat een Raad van Bestuur niet functioneert.
Hoeveel kansen vindt u voor een Raad van Bestuur billijk om een organisatie op het goede pad te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat dit afhankelijk is van de organisatie, de situatie en de incidenten die voorgevallen zijn. Het is niet aan mij om wel of geen vertrouwen te hebben in de Raad van Bestuur van een zorginstelling. De Raad van Bestuur van een zorginstelling wordt aangesteld door de Raad van Toezicht en deze houdt vervolgens toezicht op het functioneren van de Raad van Bestuur.
Erkent u dat de problemen bij Cordaan, maar ook bij HWW, laten zien dat er bij grootschalige instellingen direct een probleem is voor vele mensen die afhankelijk zijn van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind niet dat er direct een probleem ontstaat voor de cliënten bij een grote organisatie. Het is van belang dat bestuurders zich bewust blijven wat er gebeurt op het niveau van zorgverlening en dat het bestuur van een zorginstelling te allen tijde verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zorg.
Hoe oordeelt u over de rol van het zorgkantoor bij de vele klachten die er al jaren in Amsterdam klinken over Cordaan? Moet het zorgkantoor zich, naar uw mening, meer inzetten voor de verbetering van de zorg en de woonomstandigheden van gehandicapten en ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb navraag gedaan bij het zorgkantoor en zij zijn bekend met de klachten van cliënten en (oud)medewerkers van Cordaan. Indien een incident voorkomt meldt Cordaan dit altijd bij het zorgkantoor. Naar de mening van het zorgkantoor volgt Cordaan de klachtenprocedure adequaat. Het zorgkantoor volgt de ontwikkelingen van Cordaan en zij hebben regelmatig gesprekken met elkaar. Het verbeteren van de kwaliteit is een intensief traject, dat veel tijd vergt. Ik ben dan ook van mening dat het zorgkantoor en Cordaan door met elkaar in gesprek te blijven, de processen kunnen verbeteren.
Acht u het mogelijk dat de zorgkantoren in Amsterdam en Den Haag, juist door de grote schaal waarop Cordaan en HWW opereren, niet gemakkelijk deze instellingen kunnen aanspreken op de staat van de zorg, vanwege de afhankelijkheid van deze instellingen voor de continuïteit van zorg in de regio?
Ik kan me voorstellen dat dit een lastig punt is voor de zorgkantoren. Aan de andere kant ligt hier ook een uitdaging voor het zorgkantoor en voor nieuwe zorgaanbieders. Het zorgkantoor moet zorgen voor voldoende keuze voor de cliënt en kunnen zich ook tot nieuwe aanbieders wenden om voldoende zorgaanbod te realiseren.
Erkent u dat het in 2008 bekend was dat het marktaandeel bij een fusie van Amsterdam Thuiszorg met Cordaan reden was voor de NMa om negatief te zijn over die fusie?3
Nee, dat erken ik niet. De NMa heeft in december 2007 onderzoek gedaan naar een mogelijke concentratie van zorgaanbieders, bij een fusie tussen Stichting Amsterdam Thuiszorg en Cordaan. De NMa heeft toen aangegeven wel problemen te zien ontstaan. Na een remedievoorstel van diverse partijen en onderzoek en raadpleging van andere marktpartijen heeft de NMa vastgesteld dat twee andere zorginstellingen geschikte kopers zijn en dat er door de afstoting geen nieuwe mededingingsproblemen ontstaan.
Erkent u dat de overname van Amsterdam Thuiszorg in 2008 het moment was om Cordaan in zijn geheel te onderzoeken op inhoudelijke zorgfuncties? Is dit gebeurd?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van de fusie voor onder andere de kwaliteit van zorg en heeft geconcludeerd dat er aan de voorwaarden die de NMa heeft gesteld is voldaan. Een apart onderzoek gericht op de inhoudelijke zorgfuncties was niet aan de orde.
Het artikel "Commando in vrije val" |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Commando in vrije val»?1
Ja.
Kunt u een gedetailleerde beschrijving geven van de feitelijke gang van zaken omtrent de verlenging van de Verklaring Geen Bezwaar (VGB) van Serge A. in mei 2009, zodat hij kon deelnemen aan de uitzending met Task Force 55 terwijl hij eerder een voornemen tot het intrekken van zijn VGB ontving (februari 2009)?
In februari 2009 is naar de betrokken militair een voornemen tot intrekking van de verklaring van geen bezwaar (VGB) uitgegaan. Een voornemen wordt, ter bescherming van de privacy, altijd uitsluitend aan betrokkene verzonden. Een voornemen is geen besluit en de VGB is nog geldig. De aanvrager van het veiligheidsonderzoek (in dit geval het Korps Commandotroepen, hierna: KCT) draagt van het voornemen op dat moment dan ook geen kennis. Op grond van een aanvraag van het KCT is vervolgens in mei 2009 een zogeheten NATO Security Clearance, benodigd voor deelname aan ISAF, verstrekt. Het criterium voor afgifte van een dergelijke betrouwbaarheidsverklaring is of de betrokken persoon beschikt over een geldige VGB. Aangezien de VGB nog niet was ingetrokken, bestond er geen reden de betrouwbaarheidsverklaring aan betrokkene te onthouden. Nadat betrokkene van uitzending was teruggekeerd is de VGB ingetrokken. Tegen deze beslissing is betrokkene in bezwaar gegaan. Het advies van de bezwarencommissie de VGB alsnog te verstrekken is niet overgenomen en de intrekking blijft gehandhaafd. Inmiddels heeft betrokkene tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank.
Worden militairen die deel uitmaken van Special Forces en staatsgeheime operaties uitvoeren sneller en strenger beoordeeld alvorens hun VGB wordt uitgegeven of verlengd?
Veiligheidsonderzoeken naar militairen die deel uitmaken van Special Forces worden niet sneller uitgevoerd dan andere veiligheidsonderzoeken, tenzij een verzoek van de aanvrager daar aanleiding toe geeft. Bij de beoordeling of een VGB wordt afgegeven, worden dezelfde criteria gehanteerd als bij andere functionarissen die een vergelijkbare vertrouwensfunctie vervullen.
Wanneer de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), om welke redenen dan ook, niet in staat was haar taken inzake de uitgifte, verlenging of intrekking van VGB’s uit te voeren, wie of welke instantie heeft dan de verantwoordelijkheid hiervoor genomen? In hoeverre is dit conform de bestaande regelgeving?
Op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken is uitsluitend de MIVD bevoegd tot het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken naar personen die werkzaam zijn in vertrouwensfuncties bij het ministerie van Defensie.
Kunt u garanderen dat de vertragingen bij de MIVD inzake de uitgifte, verlenging en intrekking van VGB's met de door u genomen maatregelen ten aanzien van het vergroten van de onderzoekscapaciteit bij de MIVD en een verbetering van de procedures2 zijn verholpen? Zo nee, wanneer zal dit wel het geval zijn en welke extra maatregelen zult u hiertoe nog nemen?
De eerder door mij getroffen maatregelen, zoals vermeld in mijn brieven van 11 maart (kamerstuk 29 924, nr. 46) en 27 augustus 2010 (kamerstuk 29 924, nr. 56), moeten ertoe leiden dat eind 2010 de vertragingen in het proces van veiligheidsonderzoeken zodanig worden beperkt dat bij ongeveer negentig procent van de onderzoeken geen sprake is van overschrijding van de wettelijke termijn van acht weken. In voorkomende gevallen, zoals bij noodzakelijke navraag in het buitenland, zal sprake kunnen zijn van overschrijding van die termijn.
Op welke wijze, op welk moment en hoe volledig werd de Kamer geïnformeerd over de betreffende inzet van paratroepen voor Task Force 55 in mei 2009 in Afghanistan?
In de stand van zaken brief van 13 maart 2009 (kamerstuk 27 925 nr. 330) is de Kamer geïnformeerd over de inzet van commando’s en mariniers en hun taken. Deze bijdrage valt onder het ISAF-mandaat. Over de Nederlandse bijdrage aan ISAF tot 1 augustus 2010 is de Kamer geïnformeerd met de brief van 30 november 2007 (kamerstuk 27 925, nr. 279). Over specifieke operaties worden vanwege de noodzaak tot strikte geheimhouding geen mededelingen gedaan.
Afschaffing van de afstandsindicatie AWBZ |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom u kinderen, die intern in het doveninstituut in Haren verblijven, daarvoor wel een afstandsindicatie geeft, en kinderen die intern in de blindenschool in Grave willen verblijven niet?1
Met «afstandsindicaties» bedoel ik hier (intramurale) indicaties voor de AWBZ-functie verblijf, waarbij niet de zorg maar het onderwijs op een niet te bereizen afstand beschikbaar is, namelijk op langer dan één uur reizen. Er zijn in dit geval geen zorginhoudelijke gronden om AWBZ-verblijf te indiceren. Tot en met het schooljaar 2008–2009 werden AWBZ-indicaties afgegeven door het CIZ, als onderwijs op een niet te bereizen afstand beschikbaar was. Vanuit de ambitie om duidelijker aan te geven waar de grenzen liggen voor het toekennen van AWBZ-zorg hebben de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijksma in juli 2009 (overgangs)afspraken gemaakt om het afgeven van «afstandsindicaties» ten behoeve van het volgen van onderwijs te beëindigen. Als overgangsafspraak is het CIZ gevraagd om alleen voor de lichting voor het schooljaar 2009–2010 nog één keer door te gaan met het afgeven van afstandindicaties voor zintuiglijk gehandicapte leerlingen. Het CIZ is ook gevraagd vanaf het schooljaar 2010–2011 geen afstandsindicaties meer af te geven. In een algemeen overleg van 2 juli 2009 zijn deze afspraken met de Tweede Kamer gecommuniceerd.
Het is van belang onderscheid te maken tussen de overgangsregeling voor afstandsindicaties voor het schooljaar 2009–2010 en coulance afspraken voor het doveninternaat te Haren voor het schooljaar 2010–2011. De afspraken tussen de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijksma maken duidelijk dat het achterliggende schooljaar 2009–2010 al als overgangsjaar diende voor de lichting 2009–2010. Een overgangsregeling voor het schooljaar 2010–2011 is niet aan de orde. De coulance afspraak voor het doveninternaat te Haren voor de lichting 2010–2011 is uitsluitend gemaakt omdat het CIZ abusievelijk toch positieve besluiten voor «afstandsindicaties» heeft afgegeven. Dit is niet aan de orde voor de blindenschool te Grave. Ik zie dan ook geen aanleiding de coulance afspraak uit te breiden voor de blindenschool te Grave.
Ziet u aanleiding om ook voor intern verblijf op deze blindenschool alsnog een indicatie te verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat de ouders slechts 2 weken vóór aanvang van het schooljaar met dit besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) worden geconfronteerd?
Over de afspraken tussen de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijkma is in juli 2009 met de Tweede Kamer, CIZ en VGN gecommuniceerd. De afspraken rond afstandindicaties zijn niet nieuw voor betrokken partijen.
Op de besluitvorming van het CIZ is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het tijdstip van besluitvorming door het CIZ hangt samen met het tijdsstip van aanvragen door de cliënt. Het CIZ heeft aangegeven dat op de voor de twee betrokken kinderen ingediende aanvragen ruim binnen de beslistermijn van zes weken is beslist. De handelswijze van het CIZ in deze is correct.
Het bericht dat de Groningse dijken niet voldoen aan de veiligheidseisen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Is het bericht waar dat ruim een derde van de Groningse dijken niet meer voldoet aan de eisen?1
In de Waterwet is vastgelegd dat iedere zes jaar de toestand van alle primaire waterkeringen (bijvoorbeeld dijken, duinen etc.) wordt beoordeeld. Dit toetsproces wordt momenteel voor de derde keer uitgevoerd en zal medio 2011 leiden tot de derde Landelijke Rapportage Toetsing (LRT).
De eerste stap van het toetsen wordt uitgevoerd door de beheerders van de primaire waterkeringen. Dit betreft het beoordelen van de hoogte en sterkte van de primaire keringen. De toetsresultaten van de waterkeringbeheerders moeten uiterlijk 15 september worden aangeboden aan de toezichthouder, de provincie. De provincie rapporteert vervolgens haar dijkringrapportages uiterlijk 15 januari 2011 aan de bewindspersoon van Verkeer en Waterstaat. Aan de hand van de dijkringrapportages stelt de Inspectie Verkeer en Waterstaat de LRT 2011 op.
Conform bovenstaand proces heeft het waterschap Noorderzijlvest voor de dijken die zij in beheer heeft de voorlopige toetsresultaten bekend gemaakt. De provincie en Inspectie VenW zullen deze voorlopige resultaten beoordelen. De provincie en de Inspectie zullen beoordelen of het toetstproces dat is uitgevoerd door Noorderzijlvest conform de wet is uitgevoerd. Het LRT-rapport bevat de beoordeelde toetsresultaten en dan wordt duidelijk of ruim een derde van de Groningse dijken niet meer voldoet aan de norm.
Zo ja, hoe komt het dat dit bij de keuringen in 2005 niet naar buiten is gekomen?
In de Waterwet is ook bepaald dat bij het toetsen van de dijken een zogenaamd wettelijke toetsinginstrumentarium dient te worden gehanteerd. Onderdeel van dit toetsinstrumentarium zijn de zogenaamde hydraulische randvoorwaarden. De nieuwste hydraulische inzichten worden aan het begin van elke nieuwe toetsronde door de bewindspersoon van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de hydraulische randvoorwaarden. In 2006 zijn de hydraulische randvoorwaarden voor de Waddenzeedijken aangescherpt als gevolg van verbeterde technische inzichten en voortgaande statistieken. Dit betreft met name grotere golfsterkte en golfhoogte. Als gevolg van deze zwaardere omstandigheden is het te verwachten dat medio 2011 een groter percentage Waddenzeedijken niet aan de norm voldoet.
Is het noodzakelijk de prioritering van de acht zwakke schakels die in 2005 na de vijfjaarlijkse keuring van de waterwerken is gemaakt, aan te passen op basis van deze nieuwe gegevens? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over die nieuwe prioritering en de gevolgen daarvan voor het tijdschema? Zo nee, op welke manier worden de problemen dan aangepakt?
Op acht locaties langs de Nederlandse kust worden de zeeweringen versterkt én moet de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd. Onder regie van de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland en Zeeland zijn oplossingen voor de versterking van de acht prioritaire zwakke schakels onderzocht. De planstudies in Zuid-Holland en Zeeland zijn afgerond. Daar is een aantal zwakke schakels inmiddels versterkt of de uitvoering van de versterking gestart. De planstudies in Noord-Holland lopen nog. Nieuwe informatie zal geen gevolgen meer hebben voor de prioritering of uitvoeringsvolgorde van de aanpak van de zwakke schakels.
De toepassing van de Rollkür en Laag-Diep-Rondmethode (LDR) in de Nederlandse dressuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Anky van Grunsven wil website censureren?"1
Ja.
Hoe beoordeelt u de discussie over de toepassing van «Hyperflexie», «Rollkür» en «Laag, Diep en Rond» als trainingsmethoden in de Nederlandse dressuur?
Het behoort niet tot mijn taak of de taak van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) om een oordeel te vormen over de verschillende trainingsmethoden die gebruikt worden in de Nederlandse sport.
De discussie over trainingsmethoden in de sport dient gevoerd te worden in de sport zelf, met behulp van input van ruiters, trainers en wetenschappers.
Dit neemt niet weg dat de sport zich moet houden aan algemeen geldende wet- en regelgeving, waaronder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
De Minister van LNV houdt hier toezicht op.
Bent u van mening dat «Laag, Diep en Rond» verschilt van de «Rollkür»? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zijn er onafhankelijke definities en meetinstrumenten voorhanden om de mate van kracht en agressie bij de gehanteerde methoden vast te kunnen stellen? Zo ja, welke zijn dit en hoe wordt de toepassing van de methode(n) in de praktijk gecontroleerd? Zo nee, waarom zijn deze er niet?
Op 9 februari 2010 heeft de Fédération Equestre Internationale (de FEI) de discussie over de Rollkür en de LDR-methode tot een einde gebracht: overeengekomen is dat elke hoofd- en halshouding die door agressieve dwang
tot stand komt, onacceptabel is. De FEI heeft toen de uitspraak gedaan dat Hyperflexie en Rollkür gedefinieerd dienen te worden als het op agressieve wijze diep laten lopen van het paard. De LDR-methode werd gedefinieerd als het met een diepe buiging in de hals op ongedwongen wijze laten lopen van het paard. Gelet hierop staan de FEI en de KNHS alleen de LDR-methode toe. De FEI heeft richtlijnen voor stewards opgesteld zodat zij op wedstrijden kunnen controleren
of een paard op een ongeoorloofde agressieve wijze getraind wordt of niet.
Kunt u zich iets voorstellen bij de overtuiging van verschillende dressuurkenners dat «Laag, Diep en Rond» niets anders is dan een nieuwe naam voor de «Rollkür»? Wat vindt u ervan dat ons nationale dressuurteam werkt met een methode die nog altijd zeer omstreden is?
Ik heb geen opvatting over de individuele mening van verschillende dressuurkenners ten aanzien van de LDR-methode.
Ons nationale dressuurteam gebruikt de LDR-methode als een van de onderdelen van de totaaltraining die de paarden krijgen. Deze methode wordt toegestaan door de FEI en de KNHS.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de e-mails die de Nederlandse dressuurbondscoach zou hebben verstuurd naar de Vlaamse hippisch journaliste Astrid Appels?2
Ja.
Kunt u aangeven of, en zoja welke (ongeschreven) gedragscodes gelden voor optredens van Nederlandse bondscoaches? Wat is het beleid ten aanzien van aanstelling en ontslag van bondscoaches wanneer sprake is van intimiderende uitlatingen?
De rijksoverheid voert geen specifiek beleid ten aanzien van de aanstelling, het ontslag en het gedrag van bondscoaches. Dit is een zaak van private partijen:
de sportbond en de bondscoach. De sportsector heeft een modelovereenkomst sportbond-sportcoach opgesteld. Deze modelovereenkomst is voor leden van de Werkgevers Organisatie in de Sport (de WOS) te downloaden van hun website.
In deze modelovereenkomst is een artikel over gedragsregels opgenomen.
De KNHS heeft mij laten weten dat zij een overeenkomst met de bondscoaches heeft afgesloten waarin ook afspraken over gedrag zijn opgenomen.
De aanstelling en het ontslag van bondscoaches vindt plaats door het Federatiebestuur van de KNHS op basis van bewezen prestaties en feiten.
De hinder die luchthaven Schiphol ondervindt van ganzen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Piloten Vrezen Ganzen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een verdubbeling van het aantal incidenten heeft plaatsgevonden? Kunt u een overzicht geven van het aantal incidenten per jaar in de afgelopen 5 jaar?
In de afgelopen 5 jaar zijn er op Schiphol 6 aanvaringen tussen ganzen en een vliegtuig geweest. Dit jaar zijn er in totaal tot op heden 2 aanvaringen met ganzen geweest.
In 2009 waren er per 10 000 vliegbewegingen gemiddeld 7,1 vogelaanvaringen. De meeste aanvaringen zijn met zangvogels, duiven, roofvogels, uilen en meeuwen. Ongeveer 1,2% van alle vogelaanvaringen is met ganzen.
Tot enkele jaren geleden had Schiphol relatief weinig last van ganzen;
in de afgelopen jaren is er echter sprake geweest van een sterke toename van het aantal ganzen rond Schiphol. Ganzen vormen vanwege hun formaat, gewicht en vlieggedrag een relatief groot risico. Dit gegeven en de toename van het aantal ganzen rondom Schiphol beïnvloeden de veiligheid van het luchtverkeer negatief.
Deelt u de zorg over de veiligheid en kunt u aangeven of de preventieve maatregelen, zoals die nu genomen worden, afdoende zijn?
Ja, ik deel die zorg. De preventieve maatregelen die genomen worden zijn alle nodig. Om de kans op vogelaanvaringen (met ganzen) terug te dringen buigt de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen zich over additionele maatregelen, met name buiten het luchthaventerrein. Voor meer informatie over de preventieve maatregelen verwijs ik ook naar de beantwoording van de recente kamervragen van mevrouw Thieme (PvdD), ingezonden op 9 juni 2010 (kenmerk: 2010Z09229).
Kunt u aangeven hoe de provincie Noord-Holland omgaat met het ganzenbeheerbeleid?
Met het van kracht worden van de Flora- en faunawet in 2002 zijn de provincies het bevoegd gezag voor faunabeheer. De doelstelling van deze wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Van het verbod op schadelijke handelingen («nee») kan onder voorwaarden («tenzij») worden afgeweken. Zo kan de Provincie Noord-Holland bijvoorbeeld ontheffing verlenen om ganzen te verjagen of te doden in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer op basis van een aanvraag van Schiphol. De uitvoering van het beheer ligt bij de grondgebruikers zelf.
Door de Provincie Noord-Holland, Schiphol, de gemeente Haarlemmermeer, de terreinbeherende organisaties en de verschillende betrokken wildbeheereenheden zijn afspraken gemaakt om de overlast van ganzen op en rondom Schiphol te beperken.
Concrete maatregelen zijn, of kunnen zijn:
De uitvoering van het beheer wordt in het zogeheten Schipholoverleg (een uitvoeringsoverleg waarin de ontheffingen en aanvragen worden besproken en de uitvoering ervan zoveel mogelijk wordt afgestemd)
gecoördineerd. Dit najaar wordt het hele pakket aan maatregelen geëvalueerd.
Bent u bereid de provincie Noord-Holland aan te sporen het ganzenbeheerbeleid aan te scherpen?
De toenemende (landbouw)schade en overlast die de overzomerende ganzenpopulaties in Nederland met zich meebrengen, is ook voor de provincie Noord-Holland een belangrijk punt van aandacht. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie Noord-Holland zijn vertegenwoordigd in de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen. Een eventuele aanscherping van het (landelijk) beleid ten aanzien van ganzen zal in deze Regiegroep worden besproken
Belemmeringen voor reddingsboten bij Ameland door ondiepe vaargeul |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Camiel Eurlings (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «KNRM Ameland al drie keer gestrand»?1
Ja.
Erkent u dat belemmeringen bij het uitvaren van de Amelandse reddingsboten negatieve gevolgen kunnen hebben voor het gewenste snelle en adequate optreden van deze reddingsboten en hun bemanning bij scheepvaartincidenten?
Zie antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de veiligheid van scheepvaartbemanningen zoveel mogelijk beschermd moet worden, ongeacht de ecologische waarden van de Waddenzee?
Zie antwoord op vraag 4.
Is het waar dat de planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee (pkb Waddenzee) (Kamerstuk 26431) het uitdiepen van de vaargeul van en naar het reddingsstation op Ameland niet toestaat? Zo ja, bent u bereid zo spoedig mogelijk ontheffing te verlenen en opdracht te geven voor het uitdiepen van de vaargeul bij het reddingsstation op Ameland?
De PKB Waddenzee vormt geen belemmering om de vaargeul op de gewenste diepte te brengen, mits de verdieping beperkt in omvang is en gericht op waarborging van de veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het Waddengebied. Daarom heeft Rijkswaterstaat de KNRM verzocht om de exacte locatie van verondiepingen te melden bij de centrale meldpost Waddenzee. Vervolgens kan in overleg met de KNRM de noodzaak en de daarbij behorende mogelijkheden en voorwaarden tot extra verdieping worden vastgesteld. Hiermee moeten onnodige negatieve gevolgen bij het uitvaren van de Amelandse reddingsboten, veroorzaakt door verondiepingen worden voorkomen. Indien de noodzaak tot verdieping wordt vastgesteld, moeten de procedures om tot verdieping te komen conform de PKB Waddenzeedoorlopen worden.
Het bericht "EZ stelt energiebeleid bij wegens economie" |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EZ stelt energiebeleid bij wegens economie»?1
Ja.
Is het waar dat het demissionair kabinet de doelstelling van 30 procent CO2-reductie in 2020 inmiddels heeft laten vallen en dat de doelstelling nu nog maar 20 procent is?
Nee. Ik heb in mijn speech geen uitspraak gedaan over aanpassing van de CO2-reductiedoelstelling van het huidige demissionaire kabinet. Wel heb ik in mijn speech aangegeven dat we vanuit economisch en internationaal perspectief moeten inzetten op het realiseren van de EU-doelstelling voor Nederland van 14% hernieuwbare energie in 2020.
Kunt u aangeven welke verplichtingen voor energiebedrijven ten aanzien van het te leveren percentage duurzame energie u voor ogen heeft?
Ik heb in mijn speech aangestipt dat Nederland tot 2020 het beste kan inzetten op de goedkoopste technieken waarmee aan het Europese doel voor hernieuwbare energie kan worden voldaan. Ik noem in dit verband windenergie op land en de grootschalige bij- en meestook van vaste biomassa in kolencentrales. Deze goedkoopste opties kunnen – bijvoorbeeld via de SDE – door de overheid worden gesubsidieerd. Ik heb in mijn speech aangegeven dat deze stimulering ook via een vorm van verplichting kan worden gerealiseerd. Voorwaarden daarvoor zijn een goede systematiek en geschikte marktcondities.
Is het waar dat u het – zoals in het artikel gesteld – onmogelijk acht om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen zonder daarbij kernenergie te gebruiken? Zo ja, deed u deze uitspraak namens het demissionaire kabinet?
In mijn speech heb ik aangegeven dat het – gegeven onze economische sterktes en geografische positie – voor de hand ligt te investeren in wind op zee en bio-energie en dat ruimte moet worden gegeven aan kernenergie. Daarbij heb ik aangegeven dat het hypocriet en kortzichtig is om kernenergie in Nederland te beperken, maar het tegelijkertijd wel te importeren. Ook heb ik gezegd dat ik niet zie hoe de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en emissies van CO2 kan worden verminderd zonder kernenergie.
Deze benadering doet niets af aan het beleid van het huidige demissionaire kabinet. In het laatste Energierapport (Kamerstukken 31 510, nr. 1) is aangegeven dat geen enkele energieoptie op voorhand moet worden uitgesloten, inclusief kernenergie.
Heeft u al een oplossing voor handen voor het gevaarlijke kernafval van de door u gewenste nieuwe kerncentrales?
Het kabinetstandpunt inzake radioactief afval is recentelijk bij brief aan de Tweede Kamer herhaald (Kamervragen met antwoord 2008–2009, nr. 3122). Het Nederlandse beleid gaat uit van ten minste 100 jaar bovengrondse opslag van al het radioactieve afval bij COVRA in Vlissingen. Voor de eindberging daarna stuurt Nederland aan op opslag in de diepe ondergrond met de mogelijkheid tot terugneembaarheid. Op dit ogenblik is de aanleg van een geologische berging in Nederland niet aan de orde om technische en economische redenen. Over 100 jaar is het benodigde bedrag voor realisatie van een eindbergingsfaciliteit behaald. De voeding hiervoor bestaat uit verschillende componenten: een storting van de nucleaire industrie in het verleden, bijdragen van aanbieders van radioactief afval via het COVRA-tarief en rente-inkomsten over beide bedragen. Onderzoek naar de eindberging van radioactief afval wordt voortgezet. Dit wordt gefinancierd door het Rijk en de elektriciteitssector.
Klopt het dat, zoals in het artikel wordt gesteld, volgens u «duurzame energie te vaak vooral gezien is als instrument van klimaatbeleid? Ziet u duurzame energie daarmee niet als een kans voor economische ontwikkeling en als bron van werkgelegenheid?
In mijn speech heb ik benadrukt dat in het energiebeleid het economische en het internationale aspect belangrijke pijlers zijn, waarbij voorop staat dat de energievoorziening betrouwbaar, betaalbaar en schoon moet zijn en blijven. Een betrouwbare en betaalbare energievoorziening is van cruciaal belang voor het internationale concurrentievermogen van onze bedrijven.
We moeten naar mijn mening dus een duurzaam energiebeleid voeren dat zich primair richt op het bevorderen van de voorzieningzekerheid – vanwege de toenemende schaarste van olie- en gasvoorraden en de exploderende vraag naar energie door snel groeiende economieën in Azië – en dat daarnaast de economische groeikansen voor het nationale bedrijfsleven op het oog heeft.
Hoe verhoudt uw inzet op kernenenergie zich tot een streven naar meer energieonafhankelijkheid van Nederland?
Een veelzijdige brandstofmix, inclusief kernenergie, draagt bij aan het verminderen van de energieafhankelijkheid van Nederland. Het realiseren van een volledig duurzame energiehuishouding, met oog voor de betaalbaarheid en betrouwbaarheid, vergt tijd. Kernenergie kan een bijdrage leveren om de periode naar dat toekomstperspectief te overbruggen. Op die manier worden de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de uitstoot van CO2 op een kostenefficiënte manier verminderd, omdat het bij kernenergie gaat om andere technologie, brandstof en aanvoerroutes.
Heeft u de studie van de Stichting Economisch Onderzoek gelezen en bent u het met de onderzoekers eens dat investeren in een duurzame energiehuishouding in Nederland loont en dat de maatschappelijke baten groter zijn dan de kosten?2
Ik verwijs naar het verzoek van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken om een reactie op het bedoelde rapport. Deze reactie heb ik conform dat verzoek op 3 september jl. gegeven.
Kunt u garanderen dat wanneer er onverhoopt toch kerncentrales gebouwd worden, er geen cent overheidsgeld naar toe gaat, teneinde het investeringsklimaat voor duurzame energie niet negatief te beïnvloeden?
Het is aan het volgende kabinet om wel of geen nieuwe kerncentrales toe te staan, inclusief de condities waaronder dit beleid zou moeten worden geëffectueerd.
De groei en bestrijding van cybercrime |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de exponentiële groei van cybercrime in Nederland?1
Ja.
Om hoeveel gevallen van cybercrime gaat het jaarlijks? Wordt dit gemeten aan de hand van aangiftes? Zo ja, hoe groot schat u het werkelijke probleem, aangezien niet van alle zaken aangifte gedaan zal worden?
Cybercrime is een veelomvattend begrip. Het kan zowel gaan om strafbare gedragingen die niet zonder ICT gepleegd hadden kunnen worden (zoals skimmen, spyware, computervredebreuk, phishing, botnets) als om meer traditionele strafbare gedragingen die met behulp van ICT zijn uitgevoerd (zoals het verspreiden van kinderporno, bedreiging, stalking, handel in illegale goederen, fraude). Door deze diversiteit valt cybercrime niet als apart fenomeen te registreren in de systemen van politie en justitie. Bovendien blijkt uit onderzoek van de Hogeschool Leeuwarden (Verkenning cybercrime in Nederland 2009) dat de aangiftebereidheid bij cybercrime lager ligt dan bij de klassieke vormen van criminaliteit. Om deze redenen kan ik geen indicatie geven van het aantal gevallen van cybercrime.
Het mediabericht waarnaar in vraag 1 wordt verwezen is gebaseerd op het hoofdstuk over high tech crime in het rapport «Overall-beeld aandachtsgebieden» van de Dienst Nationale Recherche. Bij de constatering in dit rapport dat er door de jaren heen sprake is van een exponentiële groei van cybercrime in het algemeen en high tech crime in het bijzonder wordt uitdrukkelijk de kanttekening gemaakt dat de constatering wordt gedaan voor zover statistieken voor deelaspecten van cybercrime beschikbaar zijn.
Hoeveel procent van de aangiftes wordt ook daadwerkelijk opgelost en leidt tot vervolging van de dader(s)? Bent u tevreden over dit resultaat? Zo nee, wat gaat u eraan doen om het oplossingspercentage te verhogen?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 beschik ik niet over cijfers over het aantal aangiften en het oplossingspercentage. Daarbij moet worden opgemerkt dat in zaken waarin Nederlandse infrastructuur wordt gebruikt voor het plegen van cybercrime of waarin cybercime is gericht tegen Nederlanse burgers en bedrijven, het opsporingsonderzoek kan leiden naar verdachten in het buitenland. De resultaten van een buitenlandse vervolging zijn echter niet inzichtelijk te maken uit de bedrijfsprocessensystemen van politie en OM.
Het opsporen van high tech crime is een van de resultaatgebieden van de Dienst Nationale Recherche. Ik ben tevreden over de voortgang hierbij. Zie daaromtrent verder het antwoord op vraag 5. In het algemeen wijs ik er nog op dat dit kabinet een specifiek intensiveringsprogramma voor de aanpak van cybercrime heeft gestart. Over dit programma bent u in de rapportages «Veiligheid begint bij Voorkomen» geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)?2 Bent u bereid dit rapport, voorzien van uw reactie, aan te bieden aan de Kamer?
Het bedoelde rapport is openbaar en beschikbaar via de website van het KLPD. Niet iedere analyse of rapportage vanuit de politie wordt door mij – voorzien van een beleidsreactie – aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor zover relevant wordt ook de informatie uit deze rapportage meegenomen in de beleidsvorming waarover u steeds op geëigende wijze wordt geïnformeerd.
Waar zitten volgens u de knelpunten voor een effectief optreden van de politie? Hoe gaat u deze knelpunten aanpakken?
Ik ben tevreden over de voortgang die de afgelopen jaren is gemaakt bij de aanpak en opsporing van cybercrime en high tech crime. Meer partijen werken samen, het kennisniveau is gestegen, en er zijn successen geboekt. Essentieel voor dit aandachtsgebied is dat er voldoende gelegenheid is voor kennisopbouw, productontwikkeling en innovatie, zodat de opsporing gelijke tred kan houden met de steeds geavanceerder wordende dreiging. Dit wordt onder andere bevorderd doordat de Dienst Nationale Recherche zich focust op de «high tech» of bijzondere vormen van cybercrime. Tegelijkertijd is voor het verkrijgen van een goed beeld van de aard en omvang van cybercrime, noodzakelijk dat slachtoffers daarvan consequent aangifte doen. Het intensiveringsprogramma «aanpak cybercrime» is mede hierop gericht. Een ander kenmerkend knelpunt voor cybercrime is het internationale karakter ervan, waardoor een goede grensoverschrijdende samenwerking en kennisuitwisseling tussen de opsporingsdiensten een absolute vereiste is. Voor de activiteiten die Nederland op internationaal vlak onderneemt verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Welke mazen zitten er in de wet die effectieve aanpak van cybercrime in de weg staan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze problemen op korte termijn opgelost worden?
Het wetgevend kader op dit terrein is voortdurend in ontwikkeling. Ik verwijs u bijvoorbeeld naar de openbare internetconsultatie over het wetsvoorstel Computercriminaliteit III . Deze consultatie zal helpen om een helder beeld te krijgen van de actuele knelpunten in wet- en regelgeving. Verder merk ik op dat de bestrijding van cybercrime gezien de internationale aard ervan vraagt om internationale regels en afspraken. Daarvan zijn er al de nodige gemaakt, met name in het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa. Ook het internationaal regelgevend kader is voortdurend in ontwikkeling. Helaas is dit niet iets dat op korte termijn uitputtend en sluitend geregeld kan worden.
Wat is uw reactie op het feit dat vooral Nederland een belangrijke bron is van cyberaanvallen? Wat betekent dit voor de benodigde opsporingscapaciteit? Is deze capaciteit volgens u voldoende op peil? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Dat Nederland een belangrijke bron is van cyberaanvallen hangt vermoedelijk samen met de omstandigheid dat Nederland wereldwijd een van de grootste internetknooppunten is, een zeer goede technische infrastructuur heeft, en dat er veel hosting- en servercapaciteit in Nederland is. Dit trekt criminelen aan, hetgeen vanzelfsprekend extra druk op de opsporing legt. De herkomst van de cyberaanvallen zegt overigens niets over de locatie van de cybercriminelen zelf. Deze maken meestal gebruik van weer andere servers in het buitenland, om zodoende hun identiteit te verhullen. De vraag of de ingezette opsporingscapaciteit voor cybercrime voldoende is, is niet met een eenvoudig ja of nee te beantwoorden. Politie en justitie zullen nooit alle werkzaamheden die op hen afkomen volledig kunnen oppakken. Er moet altijd een afweging tussen verschillende opsporingsbelangen worden gemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraken van een oud-politierechercheur en informatiebeveiligingsspecialist dat cybercrime vrijwel onvervolgbaar is, en dat het kennisniveau bij de politie wat betreft cybercrime laag is?3
Deze uitspraken onderschrijf ik niet. Het klopt weliswaar dat mede vanwege het internationale karakter van cybercrime het vervolgen ervan lastig en een vervolging in Nederland soms niet mogelijk is, maar inmiddels is ook gebleken dat zelfs uiterst complexe zaken in internationaal verband met succes aangepakt kunnen worden. Wat betreft het kennisniveau bij politie is het van belang in ogenschouw te nemen dat de aanpak van cybercriminaliteit nog in ontwikkeling is. De aanpak daarvan vereist andere, aanvullende, kennis en vaardigheden bij politie en justitie. Dit is wereldwijd het geval. In Nederland is in 2007 het eerder genoemde intensiveringsprogramma opgezet om onder andere in het verspreiden en opbouwen van kennis en vaardigheden te investeren. Voor de aanpak van bijvoorbeeld phishing en botnets zijn zogenaamde proeftuinen ingericht. Het kennisniveau bij gespecialiseerde afdelingen zoals het Team High Tech Crime en het Team Digitaal & Internet van de Dienst Nationale Recherche van het KLPD is hoog. Nederland staat wereldwijd goed bekend wat betreft de bestrijding van high tech crime.
Bent u bereid op internationaal vlak te pleiten voor het snel op elkaar aan laten sluiten van wetgeving, zodat criminelen makkelijker aangepakt kunnen worden? Bent u bereid in overleg te treden met uw internationale collega’s en Eurocommissaris Kroes, om zo tot een internationaal actieplan te komen?
Ja. Nederland heeft het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa ondertekend en geratificeerd. Binnen het overleg van verdragsluitende landen op grond van artikel 46 van dit verdrag, is Nederland zeer actief. Binnen de Europese Unie heeft Nederland met concrete voorstellen bijgedragen aan de tekst van de cybercrimeparagraaf in het zogenoemde «Stockholmprogramma». De uitvoering van de daarin opgenomen akties betreft mede de portefeuille van Eurocommissaris Kroes, maar ook die van haar collega’s Malmström en Reding.
Wat is uw reactie op de constatering dat vooral het MKB slachtoffer is van cybercrime? Hoe kunnen zij beter beschermd worden en bent u bereid passende maatregelen te nemen?
Ik vind deze constatering uiteraard zorgelijk. Mijn collega van Economische Zaken en ik blijven ons inspannen om de bewustwording van de risico’s bij bedrijven te vergroten. Het hebben van actuele kennis over innovatieve technologieën en bewustwording over internetveiligheid is essentieel voor het kunnen nemen van passende preventieve maatregelen. Daartoe is in het kader van het Actieplan Veilig Ondernemen in samenwerking met MKB-Nederland een campagne gevoerd waarbij concrete tips zijn aangereikt om systemen te beveiligen. In oktober is in het kader van het programma Digivaardig & Digibewust een wachtwoordencampagne gericht op het MKB voorzien. Ook in dit verband is het van belang dat consequent aangifte wordt gedaan van gevallen van cybercrime.
Kent u het bericht over fraude op internet?4
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat ook hier blijkt dat met name het MKB slachtoffer is van deze praktijken?
Ik kan niet bevestigen dat het met name de kleine internetwinkels zijn die slachtoffer worden van fraude met PayPal-accounts. Vermoedelijk treft dit de grote bedrijven even zeer, maar zit het verschil vooral in de impact van de fraude op de bedrijfsvoering van de internetwinkels. Van PayPal heb ik vernomen dat het aantal fraudegevallen slechts 0,2 procent van het totaal aantal transacties bedraagt. Desalniettemin blijft aandacht hiervoor vereist. Thans wordt een proeftuin landelijk meldpunt internetoplichting ingericht. Vanaf 7 oktober aanstaande zal online melding kunnen worden gemaakt wanneer men slachtoffer is geworden van internetoplichting. Op basis van deze meldingen zal een lijst worden samengesteld van de grootste internetoplichters, zodat de opsporing in dit domein meer gericht kan worden ingezet.
Wat gaat u doen om particulieren en bedrijven beter te beschermen tegen dergelijke praktijken?
Naast wettelijke bepalingen voor fraude en oplichting waar zowel particulieren als bedrijven zich op kunnen beroepen, hebben zij ook een eigen verantwoordelijkheid. Particulieren moeten zich bewust zijn van de kenmerken van de verschillende online transactiediensten. Bedrijven hebben een zorgplicht richting hun klanten voor de veiligheid en betrouwbaarheid van de door hen aangeboden online transactiediensten. Als de ondernemer of de consument het niet veilig genoeg vindt om de betaling via een online transactiedienst te laten verlopen, dan kan hij er in het ultieme geval voor kiezen om met die partij geen zaken te doen. Voorlichting speelt hierbij een belangrijke rol. Met de Postbus 51 campagne Veilig Internetten is de afgelopen twee jaar aandacht gevraagd voor de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden die men zelf heeft om veilig gebruik te maken van webdiensten. In de campagne van afgelopen zomer is daarbij expliciet aandacht besteed aan veilige online transacties. Dat het belang ervan breed leeft blijkt ook uit de recent aangekondigde campagnes en acties rond ondermeer veilig bankieren en betalen van bijvoorbeeld de Consumentenbond en de Nederlandse Vereniging van Banken.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke Kamervragen van de SP fractie met betrekking tot internetoplichting nog?5
Ja.
Deelt u de mening dat kennisversterking bij politie en aangiftebereidheid van slachtoffers slechts een deel van de oplossing is, en dat de politie nog onvoldoende mogelijkheden heeft om effectief op te kunnen treden tegen deze vormen van fraude? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit op peil wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de bestrijding van cybercrime een samenspel van maatregelen behoeft. Daarvan maken kennisversterking bij de politie en aangiftebereidheid van slachtoffers een belangrijk deel uit. Even zo belangrijk is het vergroten van de opsporingscapaciteit en het voorhanden zijn van een adequaat juridisch instrumentarium om effectief te kunnen optreden. Ik deel dan ook niet de zeer algemene conclusie dat de politie onvoldoende mogelijkheden heeft om op te treden tegen internetoplichting. Ik verwijs u verder naar de antwoorden die ik heb gegeven op de schriftelijke vragen waarnaar u in vraag 14 verwijst, en naar de antwoord op uw vragen 3, 5, 6, 7, 8 en 9.
Het zoveelste homofobe geweldsincident in Amsterdam |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homostel Amsterdam belaagd»?1
Ja.
Wat kunt u zeggen over de culturele achtergrond van de verdachten?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het onderzoek niet heeft geleid tot het aanmerken van personen als verdachten.
Kunt u een overzicht geven van het aantal homofobe incidenten in 2008, 2009 en 2010 en kunt u aangeven wat de achtergrond van de (vermoedelijke) daders was? Zo nee, waarom niet?
Bij homofobe incidenten gaat het meestal om een commuun delict met een discriminatoir karakter. Sinds 2008 maakt de politie jaarlijks een landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie op basis van alle discriminatie-incidenten die bij de 26 politiekorpsen bekend zijn. Hierin is ook specifiek aandacht voor discriminatie-incidenten op grond van homoseksuele gerichtheid (van belediging tot en met geweld). In 2008 zijn landelijk 380 discriminatie-incidenten op grond van homoseksuele gerichtheid geregistreerd. In 2009 is het aantal incidenten landelijk gezien toegenomen naar 428. In het criminaliteitsbeeld discriminatie 2009 wordt gewaarschuwd voor het trekken van conclusies over een stijging of daling van discriminatie op grond van homoseksuele gerichtheid vanwege de verschillen in registratie tussen de politieregio’s en met name de verschuivingen in het aanleveren van discriminatie-incidenten. Zie voor een nadere toelichting ook de beleidsreactie op het criminaliteitsbeeld discriminatie 2009. Beide zijn op 13 september jl. naar uw Kamer gestuurd. Over het jaar 2010 zijn nog geen landelijke cijfers bekend.
In de criminaliteitsbeelden 2008 en 2009 wordt niet specifiek ingegaan op de achtergrond van verdachten bij discriminatie op grond van homoseksuele gerichtheid. Dit is wel gebeurd in de rapportage «Homofoob geweld; Politiegegevens periode 1 januari–1 juli 2008» van september 2008 van het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie. In deze landelijke rapportage is een analyse gemaakt van alle 150 geregistreerde homofobe incidenten over de eerste helft van 2008. Hieruit bleek dat verdachten voornamelijk man zijn, al dan niet opererend in een groep en dat het vaak gaat om jeugdige verdachten. Dit beeld wordt bevestigd in het landelijke onderzoek «Geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen» dat in 2009 in opdracht van de Ministeries van Justitie en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is uitgevoerd door Movisie (bijlage bij Kamerstuk 27 017, nr. 58, 2009–2010). Hieruit bleek dat de overgrote meerderheid van de mannelijke daders jonger is dan 25 jaar. Uit de rapportage «Homofoob geweld» van het LECD van de politie blijkt verder dat in 86% van de gevallen een autochtoon als verdachte werd genoemd of geen verdachte werd genoemd door het slachtoffer. In 14% van de gevallen werd door het slachtoffer een allochtoon als verdachte genoemd. In de rapportage wordt aangetekend dat de situatie in Amsterdam afwijkt van het landelijke beeld. Dit wordt bevestigd in het onderzoek «Als ze maar van me af blijven» door L. Buijs e.a. van de Universiteit van Amsterdam uit 2008. Hieruit bleek dat in Amsterdam 64% van de daders van allochtone afkomst was en 36% van autochtone afkomst, wat ongeveer overeenkomt met het percentage autochtone jongeren tot 24 jaar in Amsterdam (39%). Het percentage allochtone jongens tot 24 jaar is in Amsterdam hoger dan elders in Nederland.
Illegaal gehouden resusapen door Circus Renz Berlin |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de twee resusapen die in het bezit zijn van Circus Renz Berlin zonder dat hiervoor een ontheffing is afgegeven?
Ja.
Hoe lang verblijven deze apen al in Nederland?
De apen verblijven nu een jaar in Nederland.
Acht u het toelaatbaar dat deze apen zonder vergunning door Circus Renz Berlin in Nederland worden gebruikt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de Flora- en faunawet, die het handelen in, vervoeren van of onder zich hebben van beschermde inheemse diersoorten expliciet verbiedt? Zo nee, waarom zijn er nog geen maatregelen genomen tegen dit strafbare feit, zoals het in beslag nemen van de apen?
De resusaap (Macaca mulatta) is als soort opgenomen in bijlage B van de Europese verordening tot uitvoering van het CITES Overeenkomst. Daarom is de aap aangewezen als beschermde uitheemse diersoort op grond van artikel 4 van de Regeling aanwijzing beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet, met inbegrip van het bezitsverbod in artikel 13, is derhalve van toepassing. In Nederland is het bezit van primaten ongeacht herkomst verboden, tenzij op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet ontheffing wordt verleend.
De ontheffingsaanvraag van Circus Renz Berin wordt momenteel behandeld. Overigens zijn de resusapen in Circus Renz Berlin niet uit het wild afkomstig.
Bent u bekend met het aanbod van Wilde Dieren de Tent Uit aan de Algemene Inspectiedienstom deze te ondersteunen bij het herplaatsen van de resusapen in een meer natuurlijke leefomgeving?
Nee, ik heb dit aanbod niet ontvangen.
Bent u van plan de ingediende aanvraag voor een vergunning voor de apen van Circus Renz Berlin te honoreren? Zo ja, hoe verhoudt het verlenen van een vergunning zich met uw uitspraak dat: «dieren die uit het wild worden verworven, niet meer zouden moeten worden gebruikt in circussen»?1
Zie antwoord vraag 3.
Welke sancties kunnen aan Circus Renz Berlin worden opgelegd voor het illegaal houden van resusapen?
Het zonder ontheffing houden van resusapen is in strijd met artikel 13 van de Flora- en faunawet. Overtredingen van dit artikel kunnen worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie, ingevolge artikel 1a, onderdeel 1°, van de wet op de economische delicten.
Wat is de voortgang met betrekking tot de door u aangekondigde regelgeving voor circusdieren en uw toezegging om te pleiten voor een Europees verbod op het gebruik van in het wild gevangen dieren in circussen?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 27 juli 20093 werk ik aan regelgeving. Ik heb in Europees verband aandacht gevraagd voor dieren in circussen. Dit jaar loopt het oude EU-actieplan voor dierenwelzijn af. Eind 2011 wordt het nieuwe EU-actieplan voor dierenwelzijn 2011–2015 vastgesteld. De Europese Commissie heeft aangegeven dat circusdieren de aandacht hebben van de Commissie en dat zij in het kader van de evaluatie van het oude actieplan en de voorbereidingen op het nieuwe actiepan aandacht zal besteden aan de vraag of een beleid voor circusdieren op Europees niveau gewenst is.