Het niet aanbestedingsplichtig zijn van vertaaldiensten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brief van het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) betreffende Europese aanbestedingen in de sector tolken en vertalers?1
Uit de brief blijkt dat het Platform Zelfstandige Ondernemers verzoekt om in het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet de IIB-diensten buiten de reguliere werkingssfeer van het wetsvoorstel te houden, bijvoorbeeld door een motiveringsplicht op te nemen in het wetsvoorstel voor het Europees aanbesteden van IIB-diensten. Het Platform Zelfstandige Ondernemers geeft verder aan dat overheidsopdrachten worden geclusterd en slechts aan enkele grote bemiddelingsbureaus worden gegund.
Het verbeteren van de toegang van ondernemers, met name het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel, tot overheidsopdrachten heeft mijn aandacht. In het Regeerakkoord is opgenomen dat het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel meer kansen verdienen bij aanbestedingen van de overheid. Dit is ook één van de ambities van het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet. Voor het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel is het van belang dat geen onredelijke eisen worden gesteld aan de opdracht, maar ook dat opdrachten niet onnodig groot zijn door samenvoeging, en de lasten niet onnodig hoog zijn. Het wetsvoorstel bevat daartoe een aantal maatregelen. In het wetsvoorstel is een bepaling over het clusteren van opdrachten opgenomen. In dit artikel staat dat de aanbestedende dienst bij de keuze omtrent het al dan niet samenvoegen van opdrachten acht slaat op de marktverhoudingen op de relevante markt. Daarnaast is in het wetsvoorstel een proportionaliteitsbeginsel opgenomen, waarmee de eisen, criteria en voorwaarden die aan een onderneming worden gesteld in redelijke verhouding moeten staan tot het voorwerp van de opdracht. Tenslotte wordt in het wetsvoorstel een aantal lastenverminderende maatregelen voorgesteld. Al deze maatregelen zullen de toegang van het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel tot deelname aan aanbestedingen vergroten.
Zoals het Platform Zelfstandige Ondernemers in haar brief ook schrijft, is het daarnaast belangrijk dat gewerkt wordt aan een cultuuromslag bij de aanbestedende diensten. Om dit te bereiken zet ik ook in op aanvullend beleid dat is bedoeld om de toegang van kleine bedrijven en zelfstandigen zonder personeel tot aanbestedingen te vergroten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een handreiking die de aanbestedende diensten bij de invulling van het proportionaliteitsbeginsel richting moet gaan geven.
Naar aanleiding van het Regeerakkoord bezie ik momenteel in hoeverre ik het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel nog betere kansen kan geven om deel te nemen aan overheidsopdrachten.
Voor IIB-diensten geldt volgens de Europese aanbestedingsrichtlijnen in beginsel een licht regime, waardoor aanbestedende diensten zelf kunnen bepalen op welke wijze zij deze opdrachten in de markt zetten. Dit is alleen anders als er sprake is van opdrachten met een duidelijk grensoverschrijdend belang. In dat geval moet de aanbestedende dienst in ieder geval een passende mate van openbaarheid hanteren.
Het opnemen van een verbod op het Europees aanbesteden van IIB-diensten in het wetsvoorstel vind ik niet wenselijk. Vanzelfsprekend moeten aanbestedende diensten het overheidsgeld zorgvuldig besteden. Aanbesteden is maatwerk en het is de verantwoordelijkheid van aanbestedende diensten om goed na te denken op welke wijze zij een opdracht in de markt zetten. De keuze voor een bepaalde procedure moet wat mij betreft dan ook ter beoordeling van de aanbestedende dienst gelaten worden. Dat is een beslissing waar ik niet in wil treden. In sommige gevallen zullen aanbestedende diensten kiezen voor een Europese aanbestedingsprocedure en in andere gevallen voor een onderhandse gunning. PIANOo, het expertisecentrum aanbesteden, dat als doel heeft om de aanbestedingspraktijk verder te professionaliseren, kan aanbestedende diensten ondersteunen in deze afweging.
Bent u bereid om het werk dat verricht moet worden door tolken en vertalers niet langer aan te besteden, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit toch te doen, zoals een duidelijk grensoverschrijdend belang? Zo neen, bent u dan tenminste bereid om in deze sector geen aanbestedingen meer te organiseren waarin eisen zijn opgenomen waardoor zelfstandigen op voorhand worden uitgesloten?
Gezien mijn antwoorden onder vraag 1 vind ik het niet nodig maatregelen in het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet te nemen om het Europees aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten te verbieden.
Wel neem ik in het kader van het wetsvoorstel Aanbestedingswet maatregelen om de toegang van het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel tot aanbestedingen te verbeteren, zoals het tegengaan van onnodig disproportionele eisen en het onnodig clusteren van overheidsopdrachten.
De recente brandstichtingen in religieuze gebouwen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de drie brandstichtingen in Molukse kerken en de herhaaldelijke aanslagen op een moskee in Groningen?
Ja.
Is er inmiddels al meer bekend over de achtergrond van deze aanslagen? Hebben deze aanslagen een politieke achtergrond? Zijn de Algemene Inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTB) betrokken bij deze zaken?
De incidenten worden onderzocht door de betrokken politieregio’s aangezien de incidenten een openbareordeprobleem betreffen. Wanneer sprake is van aanwijzingen dat deze incidenten gepleegd worden vanuit motieven om de democratische rechtsorde te bedreigen, dan zal de AIVD vanwege zijn taakuitvoering deze informatie delen met relevante afnemers.
Uitgangspunt van het Stelsel Bewaken en Beveiligen is dat de burgers zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid. De overheid kan aanvullende beveiligingsmaatregelen nemen als een burger of de organisatie waarvan hij deel uitmaakt of waarvoor hij werkt op eigen kracht geen weerstand kan bieden tegen de dreiging en het risico. De verantwoordelijkheid voor het nemen van aanvullende beveiligingsmaatregelen ligt primair bij de lokale overheid. Het Nationaal Informatieknooppunt van het KLPD verzorgt de landelijke informatiecoördinatie rondom deze incidenten zodat er een landelijk beeld is van de incidenten en verbanden tussen incidenten tijdig kunnen worden onderkend.
Wordt er, gegeven de ontwrichtende werking van deze aanslagen op de samenleving, voldoende prioriteit gegeven aan onderzoek en opsporing in deze zaken?
Dergelijke incidenten bij moskeeën of andere gebedshuizen kunnen niet getolereerd worden. Ieder incident bij een gebedshuis zorgt ervoor dat mensen geraakt worden in hun geloofsbeleving.
De politie is naar aanleiding van de incidenten in de verschillende regio’s onmiddellijk een onderzoek gestart. De betrokken politieregio’s en parketten werken daarbij nauw samen. De onderzoeken zijn nog in volle gang en hebben hoge prioriteit.
Op welke wijze worden de Molukse gemeenschap alsmede moskeebesturen op dit moment terzijde gestaan in het per direct rond de klok beveiligen van hun kerkgebouwen?
De politie en gemeenten onderhouden contacten met vertegenwoordigers van betrokken organisaties. In het kader van het Stelsel Bewaken en Beveiligen worden door de lokale politie dreigingsinschattingen gemaakt. Als blijkt dat de betrokken organisaties onvoldoende weerstand kunnen bieden aan de geconstateerde dreiging en het risico, kan het lokaal bevoegd gezag besluiten tot het nemen van aanvullende beveiligingsmaatregelen. Uit veiligheidsoverwegingen doe ik geen uitspraken over eventuele beveiligingsmaatregelen rondom de Molukse kerken en de moskee in Groningen.
Bent u bereid een actieplan voor te bereiden, klaar voor het nieuwe kabinet, om als overheid de vrijheid van godsdienst op alle fronten ferm te verdedigen?
De vrijheid van godsdienst is grondwettelijk verankerd en omvat alle godsdiensten en levensovertuigingen. Een apart actieplan ter verdediging van de vrijheid van godsdienst is dan ook niet nodig omdat dit onderdeel uitmaakt van het staande beleid.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5 van het kamerlid Dibi (Groen Links) over aanslagen op moskeeën (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 302).
Het bericht dat bierbrouwer met borden langs sportvelden eigen reclamecode schendt |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bierbrouwer Heineken eigen reclamecode schendt?1 en2
Ik heb dit bericht gelezen. Ik weet niet of in het onderhavige geval sprake is van schending van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Het is aan de Reclame Code Commissie om hierover te beslissen.
Is het waar dat de sporters bij de Utrechtse vereniging Kampong voor een kwart minderjarig zijn? Zo ja, bent u van mening dat hiermee de reclamecode wordt geschonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet relevant hoeveel minderjarigen lid zijn bij deze vereniging. Wel is het relevant dat er sprake is van overtreding van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken als op een bepaald moment een kwart van de aanwezigen minderjarig is. Het doet er dan niet toe of dat sporters zijn van Kampong, van een bezoekende sportploeg, toeschouwers of jonge kinderen van de naschoolse kinderopvang die op de sportvereniging worden opgevangen.
Hoe vaak komt voor dat een sportclub reclameborden van alcoholproducenten langs de velden of in de sporthal heeft? Bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is niet bekend hoeveel sportclubs reclameborden van alcoholproducenten langs de velden of in de sporthal hebben. Ik verwacht dat de alcoholindustrie en de sportverenigingen zich houden aan de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Het betreft hier zelfregulering, waarbij de minister van VWS geen formele rol heeft.
Bent u van mening dat sport en alcoholreclame zich tot elkaar verhouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor alcoholreclame op plaatsen waar actief sport wordt beoefend door minderjarigen of waar minderjarige toeschouwers zijn is in de zelfregulering de 25%-regel opgenomen.
Hoe verhoudt de oproep van NOC-NSF en de alcoholindustrie, om het schenken van alcohol in sportkantines te beperken als jeugdigen sporten, zich tot reclame voor alcohol langs de velden of in de sporthal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik juich het toe dat NOC*NSF en de alcoholindustrie oproepen het schenken van alcohol in sportkantines te beperken als jongeren sporten. Zelfregulering voor het voeren van reclame langs de sportvelden kan deze oproep ondersteunen.
Bent u van mening dat het voorbeeld van reclame maken door Heineken bij Kampong een goed voorbeeld is van de zelfregulering die de alcoholreclamecode veronderstelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u nu bereid strenger te controleren of alcoholreclame publiek bereikt dat minderjarig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het gaat hier om een Reclamecode van de alcoholbranche. Het toezien op de naleving hiervan is geen overheidstaak maar een taak van de zelfregulering.
Bent u ook bereid de code van de alcoholindustrie waarin staat dat drankreclame geen publiek mag bereiken dat voor meer dan 25 procent uit minderjarigen bestaat om te zetten in een wettelijke regel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer voorstellen ontvangen?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik verwacht van de alcoholindustrie dat ze de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken naleeft.
Hoe verhoudt het feit dat 23 procent van de sportevenementen wordt gesponsord door de alcoholindustrie zich tot de code dat minderjarigen niet actief mogen worden blootgesteld aan reclame voor alcohol? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Of er bij sponsoring sprake is van bereik onder minderjarigen, hangt vooral samen met de aard van de gesponsorde sporten. Bepaalde sporten, zoals skaten, worden veel door jongeren beoefend en kunnen rekenen op veel jeugdige toeschouwers. Andere sporten, zoals golf, zijn meer gericht op ouderen. Het aantal gesponsorde sportevenementen zegt derhalve op zich niet veel, wel de aard daarvan.
Hoe verhoudt de stelling van NOC-NSF «Drinken is geen sport» zich tot de alcoholreclame? Kunt u uw antwoord toelichten?
«Drinken is geen sport» is een voorlichtingsactie en geen alcoholreclame. De voorlichtingsactie richt zich op verantwoord verstrekken van alcohol in sportkantines. Ik ondersteun deze voorlichting.
Wat is er uit de gesprekken gekomen met de bioscoop (reclame)exploitanten en de STIVA (Stichting Verantwoord Alcoholgebruik), de koepel van de alcoholindustrie die toezicht houdt op de zelfregulering inzake alcoholreclame over de handhaving van de alcoholreclame code?
Op 9 september is er ambtelijk overleg geweest met het bestuur van STIVA. Daaruit bleek dat bij hen nadrukkelijk de wens leeft om alcoholreclame volgens de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken uit te voeren. Indien dit niet het geval is, zijn zij bereid om te bekijken hoe operationele zaken kunnen worden aangepast. Zij zullen hiertoe contact opnemen met exploitanten van bioscoopreclame om te bekijken welke technische belemmeringen kunnen worden weggenomen.
De nettobijdrage van Nederland aan de Europese Unie |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de nettobetalingpositie van Nederland aan de Europese Unie (EU), volgens de meest recente cijfers van de Europese Commissie, zeer hoog is in verhouding tot die van andere lidstaten met een vergelijkbaar welvaartsniveau en daarom omlaag moet?1 Indien nee, waarom niet?
Nederland behoort in 2009 volgens de definitie die de Europese Commissie gebruikt tot de drie grootste nettobetalers, gemeten als percentage van het Bruto Nationaal Inkomen. België is volgens die cijfers de grootste nettobetaler (0,43%), Nederland en Denemarken dragen netto 0,36% van hun BNI af. Daarna volgen Duitsland (0,33%) en Luxemburg (0,32%). In deze cijfers is de Nederlandse korting van € 1,153 miljard in 2009 meegenomen.
Het kabinet pleit ervoor dat in de EU de sterkste lidstaten de zwaarste lasten dragen (verticale billijkheid) en dat lidstaten met relatief dezelfde welvaart hetzelfde afdragen aan de EU (horizontale billijkheid). De jaarlijkse afdrachtenkorting voor Nederland (circa € 1 miljard per jaar voor de periode 2007–2013) zorgt ervoor dat de Nederlandse nettobijdrage beter aansluit bij die van vergelijkbare lidstaten.
Is het waar dat Nederland de grootste nettobetaler is indien ook de invoerrechten die Nederland afdraagt en de inkomsten die België door de aanwezigheid van EU-instellingen ontvangt, worden meegenomen?
Ja, volgens deze zogenoemde boekhoudkundige definitie is Nederland de grootste nettobetaler gemeten als percentage van het BNI. In absolute bedragen is Duitsland de grootste nettobetaler.
Indien ja, deelt u de mening dat dit een reëlere berekening van de betalingspositie van lidstaten is en dat deze de basis moet zijn voor de discussie over de toekomstige EU-afdrachten? Indien ja, bent u bereid daar bij de Commissie op aan te dringen? Indien nee, waarom niet?
Is het waar dat ook de Europese Commissie heeft aangegeven lidstaten zoals Nederland, met een buitensporig hoge nettobetalingpositie, te willen compenseren met een lagere bijdrage?2
Op 28 september jl. heeft commissaris Lewandowski bij de perspresentatie van de cijfers over 2009 desgevraagd aangeven dat voorkomen moet worden dat de nettoposities van Nederland en andere grote nettobetalers na 2013 verslechteren. Hij gaf daarbij aan dat er meerdere instrumenten zijn om dat te bereiken. Concrete voorstellen heeft de Commissie niet gepresenteerd. Deze worden later verwacht.
Indien ja, deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn wanneer een lagere bijdrage van lidstaten zou worden gecompenseerd door meer «eigen inkomsten» voor de Europese Unie, zoals diverse Europese belastingen? Indien nee, waarom niet?
De invoering van een Europese belasting is voor Nederland geen optie. Het kabinet pleit voor het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting. Afdrachten enkel op basis van welvaart zijn volgens Nederland het meest rechtvaardig, transparant en eenvoudig uitvoerbaar.
Het bestaan van een wachtlijst voor klinische opnamen van het Landelijk GGZ-centrum De Riethorst voor doven en slechthorenden in Ede? |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bestaan van een wachtlijst voor klinische opnamen van het Landelijk GGZ-centrum De Riethorst voor doven en slechthorenden in Ede?
Ja, ik heb kennis genomen van het feit dat het Landelijk GGZ-centrum De Riethorst een wachtlijst heeft in het aanbod van de klinische plaatsen voor doven en slechthorenden.
Hoe verklaart u het ontstaan van een wachtlijst, gezien de erkenning en de toezeggingen die zijn gedaan door zorgverzekeraar en uw ministerie met betrekking tot uitbreiding van De Riethorst?
Door de centrale rol in het klinische aanbod die De Riethorst voor deze doelgroep vervult, als gevolg van de sluiting van de voorzieningen bij Curium en VIA, is door mijn voorganger toestemming gegeven op 9 oktober 2009 voor uitbreiding van de capaciteit met 10 klinische plaatsen. Pro Persona, waar de Riethorst deel van uitmaakt, moet de voorziening voor de huisvesting nog realiseren, mede hierdoor is de wachtlijst ontstaan.
Waar zijn «de bedden» gebleven na sluiting van de kliniek van Curium, «de Vlier», eind 2008, en de kliniek voor Doven en Slechthorenden van VIA per augustus 2009?
De klinische capaciteit van Curium en VIA zijn opgeheven als gevolg van een te beperkte vraag voor deze klinische zorg waardoor niet meer kwalitatief goede zorg was te leveren. Hiervoor in de plaats bieden Curium en VIA meer ambulante hulpverlening aan.
Welke maatregelen gaat u nemen om een einde aan de wachtlijst te maken, waardoor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden weer gegarandeerd kan worden?
Pro Persona dient uitvoering te geven aan het plan om de goedgekeurde plaatsen te realiseren. Dat realisatie vertraagd heeft ondermeer te maken met het feit dat de verzekeraar niet vooruitlopend op realisatie van de voorziening wil contracteren. Voor de instelling is dit nog een nieuwe situatie omdat het tot 2008 gebruikelijk was dat het zorgkantoor voorafgaand aan de nieuwbouw nieuwe plaatsen al contracteerde. De instelling bezint zich of voor deze plaatsen nieuwbouw wordt gepleegd dan wel dat een bestaand gebouw geschikt wordt gemaakt voor deze voorziening. De keuze hiervan is mede bepalend voor het moment dat de voorziening in exploitatie kan worden genomen.
De dassencompensatieproblematiek in de gemeente Cuijk |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Miljoen voor dassenfamilie?1
Ja.
Is het waar dat de vergunning voor het recreatiepark niet verleend wordt omdat 3,8 km van de toegezegde 30 km aan houtwallen nog niet af is? Waarom weigert u deze de vergunning te verlenen? Is er sprake van een gebrek aan vertrouwen in de toezegging van de gemeente Cuijk? Zo nee, wat is dan de reden?
De gemeente Cuijk heeft zelf een dassenbeheerplan opgesteld en is zelf verantwoordelijk voor de volledige uitvoering hiervan. In het dassenbeheerplan heeft de gemeente Cuijk 30 kilometer aan landschapselementen of heggen opgenomen. Deze 30 kilometer is beoordeeld als de minimumvereiste voor een adequaat leefgebied. Er dient een volledig leefgebied voor de dassen ingericht te zijn, alvorens de dassenfamilie verplaatst kan worden.
Omdat er nog ruim 10 procent van de benodigde compensatie ontbreekt, kan ik op dit moment nog geen ontheffing verlenen.
Bent u bekend met de investeringen die door de gemeente zijn gedaan, zowel voor de nieuwe dassenplek als voor het recreatiepark? Bent u van mening dat de kosten (momenteel € 500 000 per jaar vertraging), die volgen uit het feit dat er nog geen bouwvergunning is, acceptabel zijn? Zo ja, waarom wel?
Ja, het is mij bekend dat de gemeente investeringen aan het doen is. Het is echter niet aan mij te beoordelen of de kosten acceptabel zijn. Dit kan de gemeente zelf afwegen.
Deelt u de mening dat de in 2003 gestelde compensatiemaatregelen niet in verhouding zijn met de huidige goede stand van de dassenpopulatie in het gebied rondom de gemeente Cuijk? Bent u bereid om de compensatiemaatregelen aan te passen?
Nee, ik deel deze mening niet. De gunstige staat van instandhouding van de dassen is afhankelijk van de instandhouding van hun leefgebied. Waar oorspronkelijk leefgebied verdwijnt als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen, dient dit dan ook gecompenseerd te worden om dassen voldoende kans op overleven te geven.
Ik zie dan ook geen aanleiding om de door de gemeente zelf voorgestelde en overeengekomen aanpak te wijzigen.
Deelt u de mening dat het beter is voor de gemeente, de bewoners, de investeerders en de dassenfamilie als deze zaak zo snel mogelijk wordt afgehandeld? Welke actie gaat u hiervoor ondernemen?
De Dienst Regelingen van mijn ministerie zal, in overleg treden met de gemeente om te helpen deze zaak zo snel mogelijk af te handelen. Zie verder mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening dat de gemeente Cuijk heeft laten zien haar toezeggingen na te komen en vertrouwt u erop dat de compensatiemaatregelen volledig zullen worden uitgevoerd? Kunt u toezeggen dat, met het zicht op completering van de uitvoeringsmaatregelen, de vergunning vóór 31 december 2010 verleend zal worden, om zo verdere geldverspilling te voorkomen?
Indien betrokken partijen, inclusief de gemeente Cuijk, de compensatie conform de onderling gemaakte afspraken uitvoeren en wanneer de inrichting van het leefgebied voor de dassen heeft plaatsgevonden, zie ik geen probleem een nieuwe ontheffingsaanvraag in behandeling te nemen.
Aanval van de International Security Assistanc Force (ISAF) in Pakistan |
|
Harry van Bommel |
|
Deelt u de opvatting van de regering van Pakistan dat de ISAF-aanval op Pakistaans grondgebied «onacceptabel» is en een schending van het ISAF-mandaat?1 Indien nee, waarom niet?
Het mandaat van ISAF staat geen geweldgebruik buiten Afghanistan toe anders dan noodzakelijk voor zelfverdediging. Er is geen sprake van aanpassing of uitbreiding van dit mandaat. Nederland heeft na het incident van 25 september jl.in de NAVO om opheldering gevraagd. Op basis van de verkregen informatie kan vooralsnog niet de conclusie worden getrokken dat in strijd is gehandeld met het mandaat van ISAF. De NAVO heeft een intern onderzoek aangekondigd.
Kunt u aangeven hoe vaak invallen vanuit Pakistan door Afghaanse opstandelingen worden uitgevoerd? Is het waar dat voor het eerst tot op Pakistaans grondgebied wordt teruggeslagen? Indien nee, hoe vaak is het eerder gebeurd en wanneer was dat?2
Vanuit de Pakistaanse Tribale Gebieden (FATA) worden gewelddadige activiteiten in Afghanistan uitgevoerd en aangestuurd, onder meer door verbanden als het Haqqani netwerk. Ik waardeer de voortdurende inspanningen van het Pakistaanse leger tegen gewelddadige extremisten zeer en acht het noodzakelijk dat de Pakistaanse autoriteiten hun inspanningen intensiveren tegen groeperingen die vanaf Pakistaans grondgebied in Afghanistan opereren. Hierbij dient het internationaal recht onverkort te worden gerespecteerd3.
Het incident op 25 september jl. betrof ISAF-luchtvaartuigen die uit zelfverdediging hebben teruggeschoten op opstandelingen die vanaf de Pakistaanse kant van de grens vuurden. Daarbij kwamen meer dan 30 opstandelingen om het leven.
Op 30 september jl. vond een tweede incident plaats. ISAF bevestigt dat twee ISAF helikopters uit zelfverdediging hebben teruggeschoten toen vanaf Pakistaans grondgebied het vuur op hen werd geopend, waarbij zij zich tijdelijk in Pakistaans luchtruim hebben begeven. Pakistan en ISAF hebben hiernaar een gezamenlijk onderzoek ingesteld. De voorlopige conclusies van 6 oktober 2010spreken over een tragische gebeurtenis die voorkomen had kunnen worden door betere coördinatie tussen ISAF en het Pakistaanse leger. Vanuit een naar later bleek douanepost vuurden Pakistaanse douanebeambten schoten af als waarschuwing voor de passerende ISAF-helikopters. De bemanning van de ISAF-helikopters beschoot vervolgens het gebouw uit zelfverdediging. Twee Pakistaanse douanebeambten zijn hierbij gedood en vier gewond geraakt. De commandant van ISAF, generaal Petraeus, heeft spijt betuigd voor het verlies van mensenlevens. Hij heeft de families gecondoleerd.
Bij geen van de incidenten waren Nederlandse eenheden betrokken.
Waarom besloot de ISAF-commandant de tegenaanval tot op Pakistaans grondgebied voort te zetten? Hoeveel mensen kwamen bij de aanval om het leven? Was deze aanval niet met de Pakistaanse autoriteiten afgestemd? Indien dit wel het geval was, hoe verklaart u dan het Pakistaanse protest?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat de oorlog in Afghanistan, die door middel van Amerikaanse bombardementen al in Pakistan wordt gevoerd, nu ook door de NAVO in Pakistan zal worden gevoerd en dat dit het draagvlak onder de Pakistaanse bevolking nog verder aantast? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te pleiten om geen aanvallen op Pakistaans grondgebied uit te voeren door ISAF-troepen? Zo ja, op welke wijze? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een einde te bepleiten aan de Amerikaanse luchtbombardementen in Pakistan? Zo ja, op welke wijze? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bekladding op en brandstichting bij moskeeën |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat onlangs brand is gesticht bij een moskee in Groningen?1
Ja.
Bent u bekend met de volgende reeks vergelijkbare incidenten: 23 september 2001 Brandstichting moskee Gorinchem; 10 juni 2001 Brandstichting moskee Apeldoorn; 21 mei 2003 Brandstichting moskee Vianen; 17 juni 2003 Brandstichting islamitische school Eindhoven; 5 april 2004 Brandstichting moskee Panningen; 2 november 2004 – 13 maart 2005 135 moskeeën en 29 islamitische scholen doelwit van bedreiging, bekladding, vernieling en brandstichting; 26 maart 2005 Brandstichting Bedir-school Uden; 26 maart 2005 Brandstichting moskee Oldenzaal, 15 juni 2005 Brandstichting moskee Rotterdam; 10 juni 2006 Brandstichting moskee Vlaardingen, 15 december 2006 Brandstichting moskee Maastricht, 24 maart 2007 Brandstichting moskee Huizen; 20 oktober 2007 Brandstichting moskee Leeuwarden, 13 juli 2007 Moskeeën Haarlem beklad met leuzen «fuck Allah», «Allah moet dood», 21 juli 2007 Molotovcocktails moskee Haarlem, Wintermaanden 2007/08 bekladding, ingegooide ruiten, brandbommen, moskee Zeist; 19 maart 2008 Molotovcocktail moskee Huizen; 8 mei 2009 Molotovcocktail moskee Zoetermeer, 14 februari 2009 steen door ruit tijdens ochtendgebed, moskee Drachten; 27 juni 2009 Turks verenigingsgebouw en moskee beklad met leuzen «Sieg Heil» en «Geert Wilders»; 2 augustus 2009 varkenskop moskee Ede en 19 november 2009 Molotovcocktail moskee Zoetermeer?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze niet-limitatieve opsomming getuigt van een structureel probleem of ziet u dit als een reeks incidenten?
Dergelijke incidenten bij moskeeën of andere gebedshuizen kunnen niet getolereerd worden. Ieder incident bij een gebedshuis zorgt ervoor dat mensen geraakt worden in hun geloofsbeleving.
Ik beschik niet over aanwijzingen dat er sprake is van een verband tussen de verschillende incidenten, noch dat er sprake is van gecoördineerde acties. Ook is niet bij alle incidenten duidelijk wat het motief is.
Het criminaliteitsbeeld discriminatie van politie, Poldis 2009, dat u in september 2010 heeft ontvangen laat geen stijging zien van het aantal discriminatie-incidenten bij moskeeën (16 incidenten in 2009 tegenover 32 in 2008). Het KLPD bevestigt het beeld dat uit Poldis 2009 naar voren komt. Over de eerste helft van 2010 zijn bij de Dienst IPOL van het KLPD vijf incidenten bij moskeeën, drie incidenten bij synagogen en één incident bij een kerk bekend.
Hoe heeft u gereageerd en gehandeld in het verleden als dergelijke incidenten zich voordeden?
Dergelijke incidenten krijgen uiteraard de aandacht van politie en Openbaar Ministerie en worden op regionaal niveau onderzocht. Het is daarbij belangrijk dat slachtoffers altijd aangifte doen. Dat kan op reguliere wijze. Een (eventueel anonieme) melding of verzoek tot aangifte kan ook heel laagdrempelig via de site www.hatecrimes.nl.
Door het lokaal bevoegd gezag wordt een afweging gemaakt of aanvullende beveiligingsmaatregelen nodig zijn en zo ja, welk niveau van maatregelen passend is. Het Nationaal Informatieknooppunt van het KLPD verzorgt de landelijke informatiecoördinatie rondom deze incidenten zodat er een landelijk beeld is van de incidenten en verbanden tussen incidenten tijdig kunnen worden onderkend.
Bent u bereid meer aandacht in preventieve en repressieve zin te schenken aan anti-islamitisch geweld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Tegen anti-islamitisch geweld wordt steeds stevig opgetreden, net als tegen elke andere vorm van geweld. De opsporing en eventuele vervolging van anti-islamitisch geweld is een verantwoordelijkheid van de regionale politiekorpsen en de betrokken parketten.
Vanuit het Rijk wordt ingezet op preventie van iedere vorm van geweld en discriminatie. Zo is er in het onderwijsprogramma via de kerndoelen verplichte aandacht voor mensenrechten en/of kennis van en respect voor verschillende opvattingen en levenswijzen.
Daarnaast zijn er meer specifieke preventieve maatregelen zoals in het lopende Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering 2007–2011 en in september 2010 heeft u het actieprogramma bestrijding van discriminatie ontvangen met daarin een samenhangend pakket aan maatregelen. Verder onderhoudt het kabinet contact met verschillende minderhedenorganisaties. Daarbij onderhandelt het kabinet constant met de verschillende minderhedenoganisaties. Op dit moment zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Wat is uw reactie op de berichten dat vanwege de onderbezetting bij TNT er geregeld post blijft liggen1 en dat de leiding van TNT sjoemelt met post?2
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Wat betreft de falende postbezorging geldt dat OPTA hiernaar onderzoek doet in het kader van de plicht van TNT Post ervoor te zorgen dat het briefgeheim niet wordt geschonden (onbeheerd achterlaten van poststukken op steunpunten). OPTA heeft voorts op 13 september jl. kritische vragen aan TNT Post gesteld naar aanleiding van het toenemende aantal klachten bij OPTA over problemen met de kwaliteit van de postbezorging (in het kader van de 95% overkomstduur-verplichting). Gemiddeld 95% van de brieven (gemeten over een kalenderjaar), die worden aangeboden door de consument in de rode/oranje TNT brievenbussen of op de TNT-postvestigingen, moet de volgende dag worden bezorgd. Dit is de zogenaamde 95% overkomstduur-verplichting. OPTA heeft aangegeven in het onderzoek naar de postbezorging door TNT Post het mogelijk door TNT Post niet voldoen aan de 95%-norm mee te zullen nemen.
De berichtgeving over de sjoemelende leiding van TNT Post valt onder de interne bedrijfsverantwoordelijkheid van TNT Post.
Kan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) deze berichten bij het onderzoek naar de falende postbezorging betrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de onderbezetting bij TNT en het sjoemelen met post door de leiding het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de postsector is mislukt, na de eerdere berichten over de falende postbezorging, de verhoging van de prijs van de postzegel, werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
De door u gesignaleerde problemen verschillen sterk van aard en oorsprong en zijn zeker niet (enkel) op te hangen aan de openstelling van de postmarkt. De openstelling van de postmarkt heeft, zoals aangegeven bij de totstandkoming van de Postwet 2009, vooral effect op de tarieven voor de zakelijke markt, omdat concurrentie zich op deze markt concentreert. De openstelling van de postmarkt heeft in de praktijk voor 92% betrekking op de zakelijke post (meer keuze, lagere prijzen en innovatie ten doel).
Wat betreft deze (zakelijke) post heeft de klant/verzender van de poststukken, juist door de openstelling van de postmarkt, de mogelijkheid om naar een andere postvervoerder over te stappen. Het lijkt mij dan ook in het belang van TNT Post (en de medewerkers) om zorg te dragen voor een goede kwaliteit in hun postbezorging.
Zoals ik ook in het AO van 29 juni jl. heb aangegeven, sta ik nog steeds achter de openstelling van de postmarkt.
Verdenking van vastgoedfraude bij pensioenfondsbeheerder AZL |
|
Jan de Wit , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «OM verdenkt directeur pensioenfonds AZL van omkoping»?1
Ja.
Hoe kan het dat de vreemde verkoopconstructie, waarbij een pand meerdere keren op een dag van eigenaar veranderde terwijl de prijs onverklaarbaar fors steeg, niet direct is opgemerkt?
De notaris is de eerst aangewezen functionaris om onregelmatigheden bij onroerendgoedtransacties op te merken. Degenen die een doorverkoopconstructie te kwader trouw gebruiken, zullen onregelmatigheden echter willen verbergen voor de notaris. Een door mij bij het Kadaster en de gemeente Rotterdam gestarte pilot had als doel de transparantie van vastgoedtransacties te bevorderen (TK, 2008–2009, 29 911, nr. 16). In deze pilot heeft het Kadaster onder andere gewerkt aan een systeem om notarissen eerder in de keten die een vastgoedtransactie behelst van meer informatie te kunnen voorzien. Het Kadaster kan het notariaat naast het reeds werkzame Kadaster-on-Line het systeem «Gebeurtenis gedreven informatie (GGI)» bieden. Hierbij neemt de notaris een abonnement op het over te dragen object en wordt vanaf dat moment geautomatiseerd geïnformeerd over eventuele wijzigingen in de registratie.
Opsporingsdiensten zijn bij het bestrijden van vastgoedfraude afhankelijk van signalen van notarissen en bijvoorbeeld de Belastingdienst. Naar dergelijke signalen wordt ook actief gezocht door opsporingsdiensten door informatie uit onderzoeken te analyseren.
Over de gang van zaken in de onderhavige zaak kan ik vanwege het opsporingsbelang geen mededelingen doen.
Is het waar dat een groot deel van de strafbare feiten inmiddels is verjaard door een inschattingsfout van het Openbaar Ministerie (OM)?2 Waarom is in dit geval verzuimd de verjaring van de strafbare feiten te stuiten? Hoe is dit mogelijk, gelet op het feit dat de bestrijding van vastgoedfraude topprioriteit wordt genoemd?
Het OM heeft hieromtrent het volgende meegedeeld. Bovengenoemde bezwaarschriften van twee van de vier verdachten over het verjaard en niet tijdig gestuit zijn van de strafbare feiten, zijn door de raadkamer ongegrond verklaard. Deze verdachten hebben daar geen hoger beroep tegen ingesteld. De behandeling van de strafzaken tegen deze twee verdachten kan in ieder geval doorgaan.
Ten aanzien van de twee andere verdachten loopt de procedure over de vermeende verjaring nog. De Hoge Raad heeft die zaken terugverwezen naar het Gerechtshof. Het OM stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van stuiting van de verjaring.
Is er naar uw mening voldoende capaciteit en expertise voor de bestrijding van vastgoedfraude? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Ondermeer voor de aanpak van deze vorm van fraude is binnen het OM een gespecialiseerd parket gevormd, te weten het Functioneel Parket. Binnen het Functioneel Parket is op dit terrein bijzondere expertise ontwikkeld. Ten aanzien van de opsporings-, vervolgings-, en zittingscapaciteit is uw Kamer eerder bericht dat deze niet oneindig is. Daarom moet altijd een selectie worden gemaakt bij het oppakken van strafzaken. Ik ben van mening dat er voldoende expertise is en dat met de beschikbare capaciteit vastgoedfraude zo goed mogelijk wordt aangepakt.
Tevens is onder regie van mijn ambtsvoorganger en de ambtsvoorgangers van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Financiën ingezet op een samenhangende strategie gericht op verschillende actoren om misbruik van, en manipulatie met, vastgoed aan te pakken (TK, 2008–2009, 29 911, nr. 16).
Verder verwijs ik naar mijn brief van 1 april 2010 over onder andere het Vastgoed Intelligence Center (VIC; TK, 2009–2010, 29 911, nr. 40). Het VIC ondersteunt de programmatische aanpak van vastgoedgerelateerde georganiseerde misdaad op zaaksniveau door analyses van concrete zaken en op strategisch niveau door onder andere het in beeld brengen van fenomenen.
Is het waar dat openbare behandeling van deze zaak tot nu toe is voorkomen, omdat relevante strafrechtelijke antecedenten bij de verdachten zouden ontbreken en een openbare zitting reputatieschade op zou leveren? Is dit een legitiem argument, waarop eenieder een beroep kan doen? Of geldt dit argument slechts voor «witte boorden', mensen met een hoge positie in het bedrijfsleven?
Nee. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de verdachten gedagvaard voor de zitting van 29 oktober 2008 van de rechtbank te Den Bosch. Door alle verdachten is tegen de dagvaarding een bezwaarschrift ingediend. De behandeling van de bezwaarschriften vindt plaats in de raadkamer van de rechtbank en dergelijke raadkamerzittingen zijn niet openbaar.
Overweegt u in deze zaak toestemming te geven aan een eventuele schikking tussen de verdachten en het OM waardoor strafrechtelijke vervolging wordt voorkomen? Zo ja, waarom? Bent u bereid deze toestemming niet te verlenen en in ieder geval nader overleg met de Kamer over de schikkingen in fraudezaken af te wachten?
De verdachten zijn gedagvaard. Het OM heeft meegedeeld dat het afdoen van de strafzaak door middel van een transactie op dit moment niet aan de orde is.
Zijn er ex-mijnwerkers of andere pensioenrechthebbenden benadeeld door deze fraude? Zo ja, hoe wordt daarmee omgegaan?
Het OM heeft meegedeeld dat uit het strafrechtelijk onderzoek niet is gebleken dat er ex-mijnwerkers of andere pensioengerechtigden zijn benadeeld door deze fraude.
Het heffen van hondenbelasting voor de financiering van de gemeentelijke opvangplicht van loslopende dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het college van Burgermeester en Wethouders van Veere (Zeeland) om de hondenbelasting in haar gemeente met vijf procent te verhogen om daarmee de opvang van loslopende dieren te bekostigen?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de keuze een bepaalde categorie burgers te belasten voor de financiering van een algemene overheidstaak, in dit geval hondenbezitters die moeten opdraaien voor de kosten van de gemeentelijke plicht tot het opvangen van loslopende dieren?2
De hondenbelasting is – net zoals de onroerendezaakbelasting – een algemene belasting die gemeenten op grond van de gemeentewet mogen heffen. Omdat het een algemene belasting betreft staat het gemeenten vrij om te bepalen waaraan de opbrengst van de hondenbelasting wordt besteed, dus ook om (een deel van) de opbrengst aan te wenden voor de opvang van loslopende dieren in een gemeente.
Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheid een willekeurige hondenbezitter in uw ogen heeft voor de opvang van loslopende dieren in de gemeente waar hij woont?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is de hondenbelasting een algemene belasting. Dit betekent dat de wijze waarop de gemeente Veere de middelen, verkregen van «een willekeurige hondenbezitter», besteed een lokale afweging is. Het kabinet kan en wil niet in deze bevoegdheid treden.
Primair verantwoordelijk dat een hond geen zwerfdier wordt is uiteraard de eigenaar van de hond. Daarnaast kunnen echter ook handelaren en fokkers een rol spelen bij het voorkomen dat honden uiteindelijk eindigen als zwerfdieren. Het goed informeren van potentiële kopers van honden is daarbij van groot belang. Aan die informatievoorziening draagt ook de overheid bij via een bijdrage aan het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren. Op de website van dit informatiecentrum kunnen potentiële kopers informatie verkrijgen alvorens over te gaan tot het aanschaffen van een hond.
Welke invloed schrijft u aan een willekeurige hondenbezitter toe als het gaat om impulsaankopen en het dumpen van dieren door derden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat bovengenoemde factoren van grote invloed zijn op het aantal loslopende dieren dat jaarlijks wordt aangetroffen? Welke invloed schrijft u in dit verband toe aan fokkers, handelaren en detaillisten die financieel belang hebben bij de verkoop van zoveel mogelijk dieren?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het rechtvaardig dat een willekeurige hondenbezitter, die zijn hond misschien wel uit het asiel heeft gehaald en daarmee een bijdrage heeft geleverd aan het oplossen van het opvangprobleem, moet betalen voor de financiering van de opvang van gedumpte dieren, terwijl de gezelschapsdierensector helemaal niets hoeft bij te dragen aan de opvang van dieren waar zij nota bene – via fok, handel en verkoop – geld aan heeft verdiend?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat de gezelschapsdierensector jaarlijks een omzet draait van 2,1 miljard euro en dat dit bedrag ieder jaar stijgt?
Het cijfer 2,1 miljard is mij bekend uit het rapport «Gedeelde Zorg, Feiten en Cijfers» van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA). Wij beschikken niet over harde cijfers over de toename van de jaarlijkse omzet.
Deelt u de mening dat het invoeren van een heffing op de verkoop van dieren – te betalen door fokkers, handelaren en verkopers – zowel het aantal impulsaankopen kan remmen als een financiële basis kan vormen voor de opvang van gedumpte dieren? Zo neen, kunt u toelichten waarom u denkt van niet? Zo ja, bent u bereid voorbereidingen te treffen om een dergelijke heffing in te voeren?
In het idee om een (extra) heffing op de verkoop van dieren te introduceren zien wij niets. De gezelschapsdierensector wordt op normale wijze in de belastingheffing betrokken (BTW, winstbelasting etc.) en wij zien geen aanleiding om aan deze sector een extra heffing op te leggen voor de specifieke doeleinden die worden genoemd. Het heffen van (extra) belasting is niet het aangewezen instrument om inhumaan en onverantwoord omgaan met gezelschapsdieren tegen te gaan.
Kunt u inzicht geven in de manier waarop gemeenten hun wettelijke plicht tot het opvangen van loslopende dieren invullen, en welke middelen daarmee gemoeid zijn? Heeft u de indruk dat gemeenten over voldoende middelen beschikken om hun taken op dit gebied te vervullen en dat gemeenten hun verplichtingen in deze daadwerkelijk nakomen? Zo ja, kunt u dit toelichten en hoe verklaart u in dit verband het besluit van de gemeente Veere om zich tot hondenbezitters te wenden om haar opvangtaken te kunnen financieren? Hoe verklaart u voorts het grote aantal noodlijdende (particuliere) opvangcentra dat zich over loslopende dieren zoals katten, konijnen en knaagdieren ontfermt?
Het Rijk heeft geen gedetailleerd inzicht in de uitgaven die gemeenten maken voor de verschillende gemeentelijke taken en dus ook niet voor het opvangen van loslopende dieren. Zoals in de vorige antwoorden is aangegeven, is de hondenbelasting een algemene belasting waarvan de opbrengst ten gunste komt van de algemene middelen van de gemeente, net zoals bijvoorbeeld de onroerende-zaakbelasting of de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het is een intern democratisch afwegingsproces binnen de gemeente waaraan deze vrij besteedbare middelen worden uitgegeven. Uiteraard dient de gemeente wel te voldoen aan de haar in de wet opgedragen taken, zoals de plicht om dieren gedurende 2 weken op te vangen.
Teneinde gemeenten met elkaar in contact te brengen en te informeren over diverse aspecten van het dierenwelzijnsbeleid dat zij kunnen, dan wel wettelijk verplicht zijn te voeren heeft de minister van voormalig LNV dit jaar met de Dierenbescherming en Van Hall Larenstein voor de derde keer de gemeentelijke conferentie dierenwelzijnsbeleid georganiseerd op 14 oktober.
Bent u bereid de gemeente Veere aan te spreken op de invoering van een oneerlijke belasting(verhoging) voor hondenbezitters? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, wij zien geen aanleiding de gemeente Veere aan te spreken (zie antwoord bij vraag 2). De gemeente heeft de autonome bevoegdheid om te bepalen waaraan de opbrengst van de hondenbelasting wordt besteed. Ook de tariefstelling is aan de gemeente, tenzij er sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing. Daarvan is bij een verhoging van 5% geen sprake.
Onderschrijft u de constatering dat er in het gemeentelijk beleid rond de opvang van loslopende dieren sprake is van grote verschillen tussen gemeenten onderling? Zo neen, waar baseert u dat op? Zo ja, deelt u de mening dat het tijd is te werken aan een uniforme financieringssystematiek, waarbij te denken valt aan een vast bedrag per inwoner dat een gemeente moet reserveren voor de financiering van dierennoodhulp en/of aan het oormerken van middelen uit het Gemeentefonds voor de wettelijk verplichte opvang van loslopende dieren?
Gemeenten zijn vrij om op eigen wijze te voldoen aan de wettelijke plicht van het bewaren van dieren gedurende twee weken. De gemeente kan invulling geven aan deze verplichting toegesneden op de situatie in de eigen gemeente. Omdat de situatie per gemeente kan verschillen kan ook het beleid en de afspraken met asielen per gemeente verschillen. Het staat de gemeente vrij om bij de VNG aan te dringen op een model beleid ten aanzien van de financiering van de opvang van dieren waar alle gemeenten gebruik van kunnen maken. Indien de gemeente onvoldoende invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid is het aan de gemeenteraad de gemeentebestuurders hier op aan te spreken.
Het oormerken of reserveren voor middelen ten behoeve van de opvang van lopende dieren past niet in de systematiek van het gemeentefonds dat zich kenmerkt door kostenoriëntatie en globaliteit. Het aantasten van de vrije besteedbaarheid van het gemeentefonds is verder ook ongewenst. Gemeenten zijn heel wel in staat om zelf te bepalen waaraan zij de middelen voor de aan hen toebedeelde taken op de meeste efficiënte wijze kunnen besteden.
Acht u het rechtvaardig dat gemeenten de door hen geïnde hondenbelasting geheel of gedeeltelijk mogen besteden aan andere zaken dan voorzieningen voor honden? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, bent u bereid een koppeling in te stellen tussen hondenbelasting en de inzet van middelen ten behoeve van gemeentelijk hondenbeleid?
Zie de antwoorden bij 2 en 10. Gemeenten mogen zelf bepalen waaraan de opbrengst van de hondenbelasting wordt besteed.
De situatie van Assyrische christenen in het Noorden van Irak |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van diverse rapporten waarin wordt gesproken van oneerlijke rechtsgang en geweld door Koerdische autoriteiten tegen Assyrische christenen en andere minderheden in Noord-Irak?1
Ja.
Wat is de inzet van de Nederlandse regering en de Europese Unie om het recht op een eerlijke rechtsgang in de Koerdische regio te bevorderen en marteling tegen te gaan?
Nederland spant zich, zowel bilateraal als multilateraal, in om de Irakese rechtsstaat te versterken. In contacten met Irakese autoriteiten en ook met autoriteiten in de Koerdische regio wordt het onderwerp mensenrechten regelmatig besproken en daarbij komen ook de noodzaak van een eerlijke rechtsgang en het tegengaan van marteling aan de orde. Tevens wordt expliciet aandacht gevraagd voor de situatie van etnische en religieuze minderheden en andere kwetsbare groepen.
Mensenrechten maken daarnaast integraal deel uit van de activiteiten van EUJUST LEX, de EU-missie die tot doel heeft de Irakese veiligheidssector te versterken. In de trainingen besteedt de missie aandacht aan het respecteren van mensenrechten in het dagelijkse werk van de Irakese deelnemers. Zo wordt er bijvoorbeeld stilgestaan bij gebruikte verhoortechnieken, veiligheidshandhaving en behandeling van gevangenen.
Bent u bekend met de zaak van Robert Aowyamlik, die is gemarteld en gedwongen documenten te tekenen waarin hij bevestigt dat hij zijn zus heeft vermoord?2
Ja.
Bent u bereid om bij de Koerdische autoriteiten aan te dringen op een eerlijk proces voor Robert Aowyamlik, en zo ja, op welke wijze wilt u zich hiervoor inspannen?
Nederland en de EU volgen voor zover mogelijk de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en dus ook op het gebied van religieuze minderheden in Irak op de voet. Het recht dat alle gevangenen hebben op een eerlijk proces wordt steeds benadrukt in gesprekken met de Irakese autoriteiten, zowel in Bagdad als in de Koerdische regio. Indien de gelegenheid zich voordoet zal de zaak van dhr. Aowyamlik worden opgebracht.
Welke mogelijkheden ziet u om via de Nederlandse ambassade of het consultaat in de Koerdische regio toe te zien op een eerlijke rechtsgang?
Zie antwoord vraag 4.
Uitstel van het te houden referendum in Zuid-Soedan |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote zorgen om vertraging referendum Zuid-Soedan»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is dat het referendum op de geplande datum plaatsvindt, waartoe ook president Obama heeft opgeroepen?
Ja, ik heb daar zelf ook toe opgeroepen.
Wat is er tijdens het spoedberaad in New York gewisseld? Wat is er ingebracht door Nederland en wat is er afgesproken? Op welke wijze kan de internationale gemeenschap, de EU en Nederland in het bijzonder, nader hulp geven bij de voorbereidingen?
Bijna alle sprekers tijdens het spoedberaad benadrukten het belang van het referendum. Nederland heeft ingebracht dat de referenda voor Zuid-Soedan en Abyei gehouden dienen te worden zoals gepland. In het communiqué dat uitgebracht is, is dit opgenomen. De vicepresident van Noord-Soedan, Taha, en de president van Zuid-Soedan, Salva Kiir, zeiden gecommitteerd te zijn aan het referendum. De EU en NL kunnen hieraan bijdragen door via diplomatieke kanalen te blijven aandringen op tijdige voorbereidingen en daar waar noodzakelijk te bemiddelen tussen de partijen. Ook ondersteunt Nederland financieel de voorbereiding van de referenda via de VN.
Wat is de stand van zaken van de plannen in EU-verband voor de verschillende scenario’s voor de periode na 2011, als het Comprehensive Peace Agreement (CPA) afloopt, zoals ook door u is verwoord in uw brief van 25 mei jongstleden?2
Op 17 september organiseerde de EU een high level bijeenkomst in Brussel waarin EU-landen samen met Wereldbank en de VN spraken over de wijze waarop capaciteitsopbouw in Zuid-Soedan versterkt zou kunnen worden na 2011. De EU heeft benadrukt na 2011 bij Zuid-Soedan betrokken te zullen blijven. De nieuwe EU Speciale Vertegenwoordiger Rosalind Marsden heeft met de belangrijkste actoren in Soedan gesprekken gevoerd en benadrukt dat er snel een oplossing dient te komen voor de problemen in Darfur. Daarnaast heeft de EU gepleit voor verlenging van het mandaat van de onafhankelijke rapporteur voor de mensenrechten.
Op welke wijze wordt er druk uitgeoefend op de Soedanese autoriteiten om marteling en het oppakken van journalisten en mensenrechtenverdedigers in de aanloop naar het referendum tegen te gaan? Welke (aanvullende) activiteiten ondernemen de EU-ambassades ter plaatse ter uitvoering van de EU-richtlijnen inzake mensenrechtenverdedigers?3
Zowel in bilateraal als multilateraal verband oefent Nederland samen met EU-partners druk uit op de Soedanese autoriteiten en de Zuid-Soedan Referendum Commissie om repressie tegen vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld als journalisten en mensenrechtenverdedigers tegen te gaan. In dat verband wordt ook gewezen op het belang van een geloofwaardig referendumproces waarin zowel voor- als tegenstanders van afscheiding van Zuid-Soedan zich openlijk moeten kunnen uitspreken. De Nederlandse ambassade heeft regelmatig contact met individuele mensenrechtenverdedigers. Ter uitvoering van de EU-richtlijnen inzake mensenrechtenverdedigers stelt de EU schendingen en beperkingen aan de orde tijdens de reguliere mensenrechtendialoog met de Soedanese autoriteiten. In de aanloop naar het referendum hebben de EU-lidstaten afgesproken de frequentie van contacten met mensenrechtenverdedigers te verhogen.
Is de geplande EU-waarnemingsmissie ten behoeve van het referendum al in Soedan aanwezig om de voorbereiding te observeren? Zo nee, vanaf wanneer zal deze missie haar taak oppakken? Welke afspraken zijn er gemaakt voor de uitvoering van de taken van deze missie? Hoe staat het met de veiligheid van deze waarnemers?
De EU-waarnemingsmissie zal zo spoedig mogelijk na het sluiten van een Memorandum of Understanding (MoU) met de Soedanese autoriteiten haar werkzaamheden in Soedan oppakken. De missie zal zowel de registratiefase als het referendum zelf waarnemen. In het MoU worden praktische afspraken opgenomen over de uitvoering van de missie. De veiligheid van de waarnemers is een hoge prioriteit voor de EU en zal prominent in het MoU worden opgenomen.
Malafide doorstarters in de transportsector |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten over fraude en andere misstanden in de transportbranche?1
Wij beschikken niet over actuele cijfers over fraude en misbruik bij faillissementen in de transportsector. Volgens de stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) waren er in 2009 ongeveer 155 faillissementen op een totaal van circa 12 000 vergunninghouders in de transportsector. Het aandeel faillissementen daarbinnen waarin eventueel sprake was van wederrechtelijk handelen zal dus, afgezet tegen het totaal aantal vergunninghouders, relatief gezien beperkt zijn. Wij zijn van mening dat wel aandacht voor de problematiek dient te blijven bestaan, gelet op de schade voor betrokkenen en de imagoschade voor de gehele sector. Voor de al genomen en onderhanden zijnde maatregelen verwijzen wij naar het antwoord op de vragen 2 en 5.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van 27 maart 1996 over nagenoeg dezelfde problematiek?2 Wat is er in de tussenliggende veertien jaar gebeurd? Wat is er bijvoorbeeld gedaan met de toezegging dat met name de doorstartersproblematiek aandacht verdient, waarmee ondernemers bedoeld werden die na een faillissement, met achterlating van schulden, de bedrijfsactiviteiten onder een andere naam voortzetten?
Ja. Destijds is ervoor gekozen de doorstartersproblematiek aan te pakken via de regelgeving op het terrein van (fraude bij) faillissementen en sociale premies en belastingen. Dat betekent dat vooral curatoren een belangrijke rol vervullen.
Daarnaast maakt de NIWO sinds 2003 zoveel mogelijk gebruik van het Bibob-instrumentarium bij het beoordelen van aanvragen voor (verlengingen van) vervoersvergunningen.
Op 13 september 2004 heeft de toenmalige Minister van Justitie het Actieplan bestrijding faillissementsfraude toegezonden aan uw Kamer (TK, 2003–2004, 27 244, nr. 22). Verder heeft het Wetenschappelijk onderzoek en documentatiecentrum (WODC) van het toenmalige Ministerie van Justitie onderzoek gedaan naar de aard en omvang en mogelijkheden van bestrijding van fraude en misbruik bij faillissementen (TK, 2005–2006, 27 244, nr. 25). Beide vormen mede het uitgangspunt voor de Aanwijzing opsporing en vervolging faillissementsfraude (2009A001) van het Openbaar Ministerie (OM), die op 1 maart 2009 in werking is getreden.
Thans willen sociale partners gezamenlijk nog een stap verder zetten in het bestrijden van malafide doorstarters in de transportsector. Zij zijn bezig een stichting op te richten die faillissementen in de transportsector nauwgezet gaat volgen en in geval van vermoedens van malafide praktijken de curator en/of rechter-commissaris zal verzoeken geen doorstart te laten plaatsvinden.
Is het waar dat het in de transportwereld vaak dezelfde ondernemers zijn die in opspraak komen door allerlei verplichtingen te negeren die een bedrijf heeft, zoals pensioenafdrachten doen en salaris betalen, en na een faillissement zomaar nieuwe vennootschapen kunnen starten? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat malafide ondernemers met een «kerstboom van besloten vennootschappen» hun bedrijfsvoering verbergen? Welke mogelijkheden zijn er dergelijke malafide doorstarters aan te pakken?
Ja. Op basis van de informatie van de NIWO kan worden geconstateerd dat het vaak gaat om dezelfde ondernemers. Vanzelfsprekend delen wij de mening dat het zeer onwenselijk is dat malafide ondernemers via niet transparante constructies hun bedrijfsvoering moeilijk inzichtelijk en controleerbaar maken. De politie, de FIOD-ECD en het OM kunnen de bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering inzetten om te proberen constructies met rechtspersonen te ontrafelen. Zie verder het antwoord op de vragen 2, 5 en 6.
Hoe ernstig zijn naar uw mening de genoemde wantoestanden in het vrachtvervoer? Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan deze wantoestanden?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er naar uw mening voldoende mogelijkheden om de vervoersvergunning van een vervoerder in te trekken? Maakt de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) voldoende gebruik van deze mogelijkheden? Heeft de NIWO ook de mogelijkheid door vennootschappen heen te kijken en te beoordelen of er sprake is van een stroman om een malafide ondernemer af te dekken? Zo nee, zou dat niet mogelijk gemaakt moeten worden?
Ja. De Wet Wegvervoer goederen en de Wet Bibob bieden voldoende juridische mogelijkheden om de vervoersvergunning in te trekken. Bovendien worden de mogelijkheden voor het toetsen van de betrouwbaarheid van een vervoersonderneming met EU-Verordening 1071/2009 uitgebreid.
Als de NIWO twijfelt aan de betrouwbaarheid van een vervoersonderneming, eist zij een nieuwe integriteitsverklaring beroepsvervoer. Als de integriteitsverklaring niet wordt overgelegd, leidt dit tot intrekking van de vergunning.
In geval de NIWO twijfelt aan de vakbekwaamheid en/of de reële vestiging van de onderneming, wordt een nader onderzoek – al dan niet ter plaatse – ingesteld. Hierbij kan worden gekeken naar de vraag of sprake is van een stromanconstructie.
Wat is uw reactie op de constatering dat het onderzoek naar faillissementsfraudes onder druk staat, waardoor veel malversaties bij faillissementen onbestraft blijven?3
Het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake faillissementsfraude is opgenomen in de in antwoord 2 genoemde Aanwijzing en in de afspraken die het OM (periodiek) maakt met de politiekorpsen en de FIOD-ECD. Strafvorderlijk optreden is in beginsel complementair aan maatregelen die de curator kan nemen om de boedel te herstellen.
In heb geen zicht op het aantal malversaties bij faillissementen waartegen niet langs deze sporen wordt opgetreden.
Waarom is er nog steeds geen oplossing voor het feit dat de faillissementsboedel vaak ontoereikend is om de curator uit te betalen, waardoor de curator vermoedens van onregelmatigheden niet nader uitzoekt of aangifte doet bij het OM? Wordt ook actief onderzoek verricht naar ondernemers die een faillissement zien naderen en bewust zorgen voor een kleine boedel zodat nader onderzocht achterwege blijft? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat al vele jaren de mogelijkheid voor curatoren om een beroep te doen op de garantstellingsregeling die wordt uitgevoerd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Deze regeling geeft curatoren onder voorwaarden de zekerheid dat zij betaald worden voor het verrichten van bepaalde handelingen als zij een lege boedel aantreffen. Het is niet aan de overheid om in alle gevallen garant te staan als de boedel leeg is.
Noch curatoren, noch het OM hebben zicht op ondernemers die een faillissement zien naderen. Het is dan ook niet mogelijk preventief onderzoek te doen naar mogelijk nog te plegen faillissementsfraude.
Heeft de aanpak van faillissementsfraude prioriteit? Is het waar dat er een lijst bestaat met een rangorde in regio’s waarin faillissementsfraude aandacht krijgt, waarop bijvoorbeeld Drenthe onderaan staat?3 Welke maatregelen gaat u nemen de aanpak van faillissementsfraude te verbeteren?
De bestrijding van faillissementsfraude heeft geen afzonderlijke prioriteit. In het kader van het Intensiveringsprogramma Finec worden kennis, aandacht en alertheid voor het bestrijden van financieel-economische criminaliteit versterkt. Dat komt ook ten goede aan het bestrijden van faillissementsfraude. Ik ben niet bekend met het bestaan van een lijst met een rangorde van regio’s. De in antwoord 2 genoemde Aanwijzing is leidend en geeft richting aan de opsporing en vervolging van faillissementsfraude. Daarbij bepaalt de aard van de zaak of en zo ja, op welk moment, opsporing aangewezen is en welke opsporingsinstantie daarmee moet worden belast.
De situatie waarin een terminale patiënt geen zorg kreeg |
|
Renske Leijten |
|
Bent u van mening dat iemand met een urgente vraag goed te woord gestaan moet worden door een zorgkantoor? Zo ja, bent u bereid na te gaan of dit is gebeurd? Zo nee, waarom niet?1
Ja, iemand moet altijd goed te woord worden gestaan.
Ik ben dit nagegaan bij het zorgkantoor in kwestie.
Is u bekend dat de familie van de terminale patiënt meerdere malen contact heeft gezocht met het zorgkantoor, maar daar geen gehoor kreeg? Hoe luidt uw reactie hierop?
Uit navraag bij het betreffende zorgkantoor blijkt dat er op een dag tweemaal contact is geweest. Het zorgkantoor heeft in deze gesprekken de klant uitleg gegeven over de PGB-stop en het advies afgegeven om contact op te nemen met de afdeling Zorgtoewijzing van het Zorgkantoor.
Deelt u de mening dat het voor een individu ingewikkeld is wie verantwoordelijk is voor het verkrijgen van zorg en dat een zorgkantoor immer zorgvuldig dient om te gaan met signalen van patiënten? Zo ja, bent u bereid de zorgkantoren hierop te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het proces is ingewikkeld en met de signalen van de patiënt moet altijd zorgvuldig worden omgegaan. Ik zal dit agenderen in het periodieke overleg dat mijn medewerkers met de zorgkantoren hebben.
Verwijzend naar uw antwoord op vraag 3, dat het voor het zorgkantoor onvoldoende duidelijk was dat er urgentie was bij de aanvraag voor overbruggende zorg in natura1, waar wijdt u dit aan?
Het zorgkantoor geeft aan dat de urgentie mogelijk is gebleken uit het klantcontact waarin de cliënt is verwezen naar de afdeling Zorgtoewijzing. De urgentie is niet gebleken uit het later door de cliënt ingestuurde reactieformulier. Dit betreft een formulier dat aan de cliënten wordt opgestuurd als gevolg van de PGB-stop en waarin de cliënt kan aangeven van welke van de mogelijkheden hij gebruik zou willen maken. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Welke klasses waren vermeld op de indicatie en zijn die klasses geen signaal voor het zorgkantoor om te weten dat het om een terminale patiënt gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De klasses op de indicatie kan ik uit oogpunt van privacy niet vermelden. Wel was op basis hiervan voor het zorgkantoor niet vast te stellen dat er sprake was van palliatieve terminale zorg. Voor een toelichting verwijs ik naar vraag
Is het mogelijk dat op de indicatie geen melding is gemaakt van palliatief terminale zorg? Zo ja, waardoor komt dit?
Palliatieve terminale zorg is geen apart in het Besluit zorgaanspraken (Bza) opgenomen aanspraak. Indicatiebesluiten voor palliatieve terminale zorg zijn als zodanig echter wel herkenbaar. Ik kan dit als volgt toelichten.
Palliatieve terminale zorg thuis bestaat uit een combinatie van persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. Er zijn zes functiecombinaties mogelijk, afhankelijk van de behoefte aan toezicht (gedurende de nacht, overdag of beide) dan wel of het zwaartepunt van de zorgbehoefte verpleging is of persoonlijke verzorging. Indicatiebesluiten met deze functiecombinatie zijn herkenbaar als palliatieve terminale zorg indicatie omdat alleen in geval van palliatieve terminale zorg het besluit geldig blijft tot de verzekerde is overleden. In de AWBZ-brede zorgregistratie (AZR) zijn dergelijke besluiten herkenbaar omdat zij als enige een geldigheidsduur van 100 jaar mee krijgen.
Indicatiebesluiten voor palliatieve terminale zorg met verblijf zijn herkenbaar omdat vermeld staat dat het ZZP VV10 betreft, het zorgzwaartepakket dat specifiek bedoeld is voor mensen die aangewezen zijn op intensieve palliatieve-terminale zorg met verblijf.
Bent u van mening dat het essentieel is dat een vermelding voor palliatief terminale zorg op een indicatie van het uiterste belang is, mede omdat u een uitzondering heeft gemaakt voor deze patiënten in verband met de Persoonsgebonden Budgetstop? Zo ja, bent u bereid het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) te verzoeken hier uiterst zorgvuldig mee om te gaan?23 Zo nee, waarom niet?
Bij palliatieve terminale zorg telt elke dag. De meeste indicatieaanvragen voor palliatieve terminale zorg komen niet via het reguliere aanvraagproces binnen bij het CIZ maar worden als palliatieve terminale zorg aangevraagd door een zorgaanbieder, via een standaardindicatieprotocol. Vaak is dan ook de inzet van palliatieve terminale zorg al gestart op basis van afspraken tussen zorgkantoor en zorgaanbieders. Aanvragen voor palliatieve terminale zorg die wel via het reguliere aanvraagproces bij het CIZ binnen komen en waar de aanvrager duidelijk op het aanvraagformulier aangeeft dat het palliatieve terminale zorg betreft worden door het CIZ eveneens binnen twee dagen afgehandeld.
Ik acht het gezien bovenstaande niet noodzakelijk het CIZ alsnog te verzoeken om uiterst zorgvuldig met de aanvragen voor palliatieve terminale zorg om te gaan.
Dat laat onverlet dat degene die voor palliatieve terminale zorg een PGB aanvraagt de verantwoordelijkheid heeft duidelijk aan te geven dat sprake is van palliatieve terminale zorg, een terminale situatie of een naderend levenseinde. Op dat moment is voor het CIZ herkenbaar dat zij binnen twee dagen een besluit moeten nemen. De aanvrager die een PGB voor deze zorg wenst moet rekening houden dat er beslistermijnen zijn bij het zorgkantoor voor het afgegeven van een PGB-beschikking.
De totstandkoming van één centrum voor kinderoncologische zorg |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent op de hoogte van de onrust en vertraging omtrent de totstandkoming van één centrum voor kinderoncologische zorg?1
VWS is ben door zowel het NKOC als door de NFU op de hoogte gesteld van het initiatief van het NKOC om kinderoncologische zorg aan te gaan bieden en van de verschillen van inzicht die daaromtrent bestaan.
Op voorhand wil ik opmerken dat de formele verantwoordelijkheid van het departement ten aanzien van dit initiatief pas in beeld komt als dit initiatief tot nieuwe vergunningaanvragen en/of nieuwe financieringsarrangementen zou leiden. Dat is nu nog niet aan de orde. Ik merk op dat ik dit initiatief van kinderoncologen nu werkzaam in academische centra en van de vereniging van ouders van kinderen met kanker zie als een vorm van nieuwe toetreding, hetgeen niet automatisch inhoudt dat daarmee sprake is van één kinderoncologisch centrum in Nederland.
Kunt aangeven op welke wijze is gekozen voor het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis in Amsterdam als het nieuwe kinderoncologisch centrum? Welke procedure is gevolgd?
Voor alle duidelijkheid merk ik op dat het om een procedure gaat die geheel onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van de coöperatie Nationaal Kinderoncologisch Centrum (NKOC) valt. Uit navraag is mij gebleken dat het bestuur voor de locatie van het NKOC een aantal criteria heeft geformuleerd. Deze locatiecriteria hebben betrekking op:
Het verzoek om een bieding te doen is 18 maart 2010 verstuurd naar de universitaire medische centra (UMC’s) en enkele topziekenhuizen in Nederland. De uiterste reactiedatum was 1 juni 2010. Ook is dit voornemen in de pers gecommuniceerd. Er zijn door het NKOC diverse voorstellen voor vestiging van het NKOC ontvangen. Geen van de UMC’s heeft op dit verzoek gereageerd.
De ontvangen voorstellen voor een locatie zijn beoordeeld op basis van genoemde criteria door een onafhankelijke commissie bestaande uit (inter)nationale hoogleraren met deskundigheid op het gebied van de kinderoncologie, oncologie en research onder voorzitterschap van dr. E. Borst. De biedingen zijn door de commissie bestudeerd en de biedende partijen zijn gehoord. De commissie heeft vervolgens unaniem aan het bestuur van de coöperatie geadviseerd te kiezen voor het voorstel van het NKI-AVL, dat zij als «een zeer kansrijk initiatief van hoge kwaliteit» beoordeelde. Dit advies is door het bestuur van de coöperatie overgenomen en sindsdien zijn onderhandelingen met het NKI-AVL te Amsterdam gaande. De inhoud van de biedingen is door de commissie vertrouwelijk behandeld en de andere bieders zijn om dezelfde reden niet bekend gemaakt.
Was deze procedure voldoende transparant en hadden alle bieders gelijke kansen?
Aan mij is meegedeeld dat de criteria, voorzien van uitgebreide toelichting, door het NKOC aan de aangeschreven partijen en andere geïnteresseerden zijn toegezonden. Geen enkel bod is uitgesloten en de onafhankelijke locatiekeuzecommissie heeft de biedingen volgens de gestelde criteria beoordeeld en de bieders gehoord, om vervolgens tot een unaniem advies te komen.
Zo ja, kunt u aangeven waarom de Universitaire Medische Centra (UMC’s) niet akkoord gaan met de keuze van één kinderoncologisch centrum bij het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis?
Ik merk op dat de locatiekeuze van een nieuwe toetreder voor kinderoncologische zorg niet het akkoord behoeft van de UMC’s. Het initiatief interfereert echter met de plannen die de UMC’s verenigd in de NFU zelf ontwikkelen met betrekking tot concentratie van kindergeneeskundige zorg in den breedte. De UMC’s hebben mij laten weten dat de concentratie van de kinderoncologie een hoge prioriteit heeft, maar desalniettemin in samenhang gezien moet worden met de concentratie van andere topreferente gebieden binnen de kindergeneeskunde. De UMC’s menen voorts dat het noodzakelijk is om kinderoncologie daar te laten plaatsvinden waar ook andere kindergeneeskundige disciplines voorhanden zijn. Dat vind ik geen onredelijk standpunt. Ik vind dat ook een betere basis voor kennisverbreding en kennisdeling. Ik heb inmiddels begrepen dat de initiatiefnemers van het NKOC en de NFU intensief met elkaar in gesprek zijn en elkaar in een oplossing lijken te gaan vinden. Het zou mij zeer verheugen als zij daarin slagen.
In hoeverre acht u de opstelling van de UMC’s in overeenkomst met de aanbevelingen van de commissie-Borst?
Nu partijen elkaar lijken te vinden zie ik geen discrepantie met de aanbevelingen van de commissie Borst.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de opstelling van de UMC’s voor de kwaliteit en de kosten van de kinderoncologische zorg?
Er bestaat vrij brede consensus dat concentratie van hoogcomplexe zorg de kwaliteit en in dit geval de overlevingskansen van kinderen ten goede kan komen. De NFU geeft aan dat zij haar verantwoordelijkheid zal nemen om met professionals de topreferente zorg verder te optimaliseren door beargumenteerd te concentreren. Dat hoeft overigens geen volledige concentratie te betekenen. Overigens gaan zowel het initiatief van het NKOC als voorstellen van de UMC’s uit van bundeling van expertise, maar tevens van zogenaamde «shared care centers», waarmee niet alle behandelingen noodzakelijkerwijs in één gebouw op één locatie plaats vinden. Ik zou volledige concentratie in één gebouw ook kwetsbaar vinden. Omdat de partijen elkaar nu lijken te vinden in één gemeenschappelijk voorstel, ziet het er dus naar uit dat er geen verschillen meer bestaan voor wat betreft de organisatie van de kinderoncologische zorg, en dus ook voor de uitkomsten daarvan.
Kunt u tevens aangeven wat de opstelling van de UMC’s betekent voor toekomstige concentraties van zorg die uit het oogpunt van kwaliteit van de zorg noodzakelijk zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid actie te ondernemen zodat één centrum voor kinderoncologische zorg zo snel mogelijk in Nederland kan worden gerealiseerd?
Kinderoncologie is hoogcomplexe zorg en concentratie van hoogcomplexe zorg kan de kwaliteit van zorg verbeteren. Ik ben daarom van mening dat concentratie van kinderoncologie kwaliteitsverbetering tot gevolg kan hebben. Daarbij gaat het wat mij betreft vooral om bundeling van expertise. Behandeling of delen daarvan kunnen heel goed in de eerder genoemde «shared care centers» verspreid over het land plaatsvinden. Ik wil verder in het midden laten hoe de institutionele inkadering zou moeten plaatsvinden. De gezamenlijke initiatiefnemers van een nieuw kinderoncologisch centrum zullen dat op eigen kracht moeten realiseren. Ik realiseer mij daarbij goed dat het vraagstuk om op een robuuste wijze organisatorisch vorm te geven aan toekomstbestendige kwalitatief goede zorg voor partijen een complexe aangelegenheid is.
Het bericht dat grondwater een belangrijke rol speelt bij de stijging van de zeespiegel |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Grondwater speelt belangrijke rol bij stijging zeespiegel»?1
Ja.
Hoe staat u tegenover de bevindingen waaruit blijkt dat grondwater voor ruim een kwart verantwoordelijk is voor de zeespiegelstijging?
In het Vierde Assessmentrapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (Technische Samenvatting, tabel 5.3) staat als som van de geschatte bijdrages aan de stijging van de zeespiegel als gevolg van klimaatverandering (1961-2003) 1,1±0,5 mm/jaar is, terwijl een stijging van 1,8±0,5 mm/jaar is gemeten. In de toelichting van de tabel staat dat dit verschil, met name voor de periode 1993-2003, mogelijk een bijdrage is van door de mens veroorzaakte maar niet gekwantificeerde processen, zoals grondwateronttrekking, aanleg van stuwmeren, ontwatering en ontbossing.
Met dit onderzoek draagt de universiteit van Utrecht en het onderzoeksinstituut Deltares dus bij aan de vooruitgang in de klimaatwetenschap.
Hoe staat u tegenover de bevindingen dat grondwater leidt tot een stijging van de zeespiegel van 0,8 mm per jaar?
Het geeft een extra argument om wereldwijd meer aandacht te besteden aan duurzaam waterbeheer. Nederland heeft een unieke expertise opgebouwd op het gebied van watermanagement en voedselvoorziening en kan landen die aan deze stijging bijdragen, helpen bij een duurzaam waterbeheer.
Bent u bereid om in metingen van de zeespiegelstijging de correcties van het grondwater mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
De «gemeten» waarden van de zeespiegelstijging blijven onveranderd. Wel zal ik de uitkomsten van dit onderzoek uiteraard meenemen in het benoemen van de oorzaken van de stijging van de zeespiegel: grondwateronttrekking als derde forse bijdrage naast thermische uitzetting en smelten van landijs. Als de berekeningen van de Universiteit Utrecht en Deltares door andere onderzoekers worden bevestigd, zal deze zogenoemde attributie van zeespiegelstijging zonder twijfel in het volgende IPCC-rapport worden opgenomen.
De gevolgen van de uitvoering van de Wet kraken en leegstand |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit het Parool «Amsterdam gaat 200 panden ontruimen»1 en de uitzending van Uitgesproken?2
Ja.
Deelt u de analyse dat met de nieuwe Wet kraken en leegstand de ontruiming van kraakpanden door de politie vele malen laagdrempeliger en sneller zal laten verlopen dan het beëindigen van leegstand en invullen van panden door de gemeenten?
Ik merk op dat het lastig te vergelijken zaken betreft. Het aantal gekraakte panden in Nederland is naar schatting tussen de 500 en 1000 (2008)3. Bij leegstand gaat het echter om een geheel andere orde van getallen4.
De leegstand van kantoren is sinds 2008 bovendien nog flink toegenomen.
Gezien de getalsmatige verschillen ligt het daarom voor de hand dat de gekraakte panden sneller kunnen worden ontruimd dan leegstaande panden gevuld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat als gevolg van relatief gemakkelijke ontruiming en de juist zo complex georganiseerde invulling van panden, de totale leegstand van panden in Nederland niet enorm toeneemt?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 is er op dit moment reeds sprake van een omvangrijk leegstandprobleem. Het al dan niet ontruimen van gekraakte panden zal daar nauwelijks invloed op hebben. De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie heeft met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesproken dat de VNG voor de gemeenten een handreiking leegstandbeleid maakt, met onder meer een modelverordening, zodat gemeenten op dit punt worden geholpen beleid te maken. Vanuit VROM/WWI wordt op dit moment hard gewerkt aan een actieprogramma leegstand kantoren.
Hierin zullen de betrokken partijen – markt en overheid – hun acties formuleren om structurele leegstand tegen te gaan en nieuwe leegstand te voorkomen.
Verder wordt in het Besluit Ruimtelijke Ordening tijdelijke herbestemming vergemakkelijkt en wordt de SER-ladder, een denkmodel bij de afweging van gemeenten bij een nieuwe ruimtevraag voor kantoren, voorgeschreven. Tot slot merk ik op dat de Wet kraken en leegstand zelf ook instrumenten bevat, waarmee gemeenten leegstand kunnen aanpakken, zoals een leegstandsregistratie en een verplichtende voordracht van een huurder door de gemeenten.
Welke negatieve gevolgen verwacht u verder, nu er de komende maand honderden panden ontruimd gaan worden?
Het kabinet verwacht daarvan geen negatieve gevolgen.
Welke opvangmaatregelen neemt u voor alle mensen die als gevolg van de ontruimingen ineens op straat komen te staan?
Het kabinet ziet geen aanleiding om maatregelen te treffen. Ik merk op dat de Wet kraken en leegstand begin juni 2010 door het parlement is aanvaard. Om die reden hadden alle partijen, waaronder de krakers, naar mijn mening redelijkerwijze ruim de tijd zich afdoende op de inwerkingtreding van deze wet op 1 oktober jl. voor te bereiden.
Wat gaat u doen om positieve gevolgen van het kraken, zoals weggeefwinkels, kunst- en culturele activiteiten (broedplaatsen) en opvangfuncties in kraakpanden, in steden en wijken te continueren?
Zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aan de orde is geweest, hebben gemeenten voldoende mogelijkheden dergelijke activiteiten te faciliteren. Op dit moment bestaan er immers ook weggeefwinkels, kringloop- winkels en startmogelijkheden voor kunstenaars en bedrijfjes binnen de grenzen van de wet, bijvoorbeeld in voormalige kantoren. Het voormalige CBS-kantoor in Voorburg, waar nu een groot aantal startende bedrijven is gevestigd, is van dit laatste een voorbeeld.
Welke juridische en praktische gevolgen heeft de Wet kraken en leegstand voor het fenomeen antikraak wonen en voor alle mensen, waaronder duizenden studenten, die nu noodgedwongen op deze manier wonen?
De positie van de antikrakers verandert na inwerkingtreding van de Wet kraken en leegstand niet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in het parlement hebben de initiatiefnemers aangegeven na inwerkintreding van het wetsvoorstel nog wel degelijk een functie te zien voor vastgoedbeheerders die onder andere kantoren beheren door er antikrakers in te plaatsen. Ik heb geen reden hier aan te twijfelen.
Wanneer en hoe gaat u de Wet kraken en leegstand op onder meer bovenstaande aspecten evalueren en toetsen op effectiviteit?
In de wet Kraken en leegstand is opgenomen dat de wet binnen vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd dient te worden. Hierbij zullen alle aspecten die in de voorgaande vragen zijn genoemd worden betrokken. Over de wijze waarop de evaluatie zal plaatsvinden, vindt nog besluitvorming plaats.
Het verbeterplan van het bedrijf Thermphos in Vlissingen |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is het verbeterplan1 van Thermphos, waarmee onder meer de emissies van dioxine en cadmium gereduceerd moeten worden tot onder de wettelijke norm, naar uw mening adequaat? Zo nee, wat moet er aan worden verbeterd en hoe gaat u dat in gang zetten?
Thermphos maakt, onder regie van de provincie Zeeland, een plan waarin ze vastlegt welke maatregelen ze treft ter verbetering van de situatie op het gebied van milieu en veiligheid. Op dit moment wordt hier nog aan gewerkt en is het definitieve plan dus nog niet beschikbaar.
Wordt de schade die is aangebracht aan de volksgezondheid, de agrarische sector en de natuur in de omgeving van Thermphos geïnventariseerd? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten doen? Zo ja, kunt u de Kamer terzijnertijd informeren over de conclusies?
Ja. Het RIVM verricht onderzoeken naar de mogelijke effecten van de emissies van Thermphos op de gezondheid van omwonenden en belasting van de omgeving. De rapporten van de onderzoeken zijn in afrondende fase. Zodra de rapporten gereed zijn zal ik u hierover informeren.
Op welke termijn wordt door Thermphos weer voldaan aan alle wettelijke(vergunnings)eisen?
Onder regie van het bevoegde gezag, de provincie Zeeland, wordt op dit ogenblik bezien hoe de milieubelasting van Thermphos doelmatig en snel binnen de gebruikelijke grenzen kan worden gebracht.
Dit verloopt via de wettelijk geregelde route van vergunningverlening en handhaving. De provincie werkt hiervoor op dit moment scenario’s en acties uit. Een van de acties is het uitvoeren van dioxinemetingen die uitsluitsel moeten geven of Thermphos kan voldoen aan de dioxine-eis die de provincie voornemens is voor te schrijven voor de periode tot 1 januari 2015. Uiterlijk op die datum zal Thermphos een reinigingsinstallatie in gebruik moeten nemen, waarmee de dioxine-emissies kunnen voldoen aan het landelijk beleidskader voor dioxinen.
De uitkomsten van onder andere deze metingen en de RIVM-onderzoeken worden gebruikt voor het uitwerken en vaststellen van de hiervoor genoemde scenario’s.
Bestaat er in de tussentijd verhoogd risico voor personeel, omwonenden, de agrarische sector en de natuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke tijdelijke maatregelen worden voorgeschreven om die risico’s tot een minimum te beperken?
Wat betreft de veiligheid voor het personeel kan ik u meedelen dat de Arbeidsinspectie in 2010 verscherpt toezicht heeft ingesteld.
Bij een inspectie is gebleken dat aanvullende gegevens door Thermphos moeten worden verzameld. De gegevens zijn nodig om een compleet inzicht te krijgen in de risico’s voor het personeel dat kan worden blootgesteld aan stoffen. De Arbeidsinspectie heeft, ten aanzien van het in kaart brengen van voornoemde blootstellingbeoordeling, een aantal overtredingen geconstateerd en het bedrijf gesommeerd die overtredingen voor het eind van 2010 op te heffen.
Zie voor de overige risico’s mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u het acceptabel dat de provincie Zeeland Thermphos nog tot 2015 de tijd wil geven om orde op zaken te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt u wel een acceptabele termijn en hoe gaat u die termijn vastleggen?
De provincie Zeeland formuleert op dit moment haar aanpak van de problematiek. Zie het antwoord op vraag 3. Ik heb er vertrouwen in dat die aanpak doelmatig is en tijdig zal leiden tot het verminderen van de milieubelasting van Thermphos.
Het opslaan van creditcardgegevens van Europese burgers |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht «US travel fee draws new dividing line with EU»?1
Ik ben bekend met het door u genoemde bericht. Personen afkomstig uit landen die onder het Visa Waiver Program vallen en die niet in het bezit zijn van een visum, moeten zich electronisch aanmelden via het Electronic System for Travel Authorization (ESTA). Het betreft een reeds geldende verplichting. Sinds 8 september 2010 moet voor deze aanmelding worden betaald. Voor iedere aanvraag is $4 verschuldigd; in geval toestemming wordt verleend om naar de Verenigde Staten te reizen, wordt een extra $10 in rekening gebracht.
Is het waar dat Europese burgers die willen reizen naar de Verenigde Staten een formulier moeten invullen en daarvoor $14 moeten betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat dit bedrag alleen online en met een creditcard betaald kan worden?
Ja. De Amerikaanse autoriteiten hebben aangegeven te verwachten dat daar op de middellange termijn nog extra betaalmogelijkheden bijkomen. Het gebruik van de creditcard van anderen, waaronder ook begrepen reisbureaus en tussenpersonen, dan de persoon die reist, is nadrukkelijk toegestaan.
Is het waar dat deze creditcardgegevens van Europese reizigers een jaar lang worden opgeslagen in de Verenigde Staten? Zo ja, deelt u de mening dat een jaar lang het opslaan van creditcardgegevens onnodig is?
Daarvan ben ik op de hoogte. Voor de betreffende betalingen wordt gebruik gemaakt van het betalingssysteem van de Amerikaanse overheid, pay.gov geheten. Dit systeem valt onder de verantwoordelijkheid van de Treausury Department en wordt gebruikt voor veel van het betalingsverkeer tussen burger en federale overheid. De regels die op betalingen via pay.gov van toepassing zijn, zijn generiek. Of, in dat licht, de periode van een jaar te lang is, kan ik niet beoordelen.
Bent u bekend of het bestand met creditcardgegevens wordt verbonden met andere bestanden, met name passagiersgegevens (PNR)?
De Amerikaanse autoriteiten geven aan dat het bestand met creditcardgegevens niet wordt gekoppeld aan andere bestanden en dat hiertoe ook geen plannen bestaan. De creditcardgegevens worden niet aan het verantwoordelijke ministerie (het Department of Homeland Security) verstrekt; enkel de mededeling of het vereiste bedrag al dan niet is voldaan.
Deelt u de mening dat dit belangrijke gevolgen heeft voor de aanstaande onderhandelingen met de Verenigde Staten over een nieuw akkoord betreffende de overdracht van PNR?
Of de EU gevolgen verbindt aan het heffen van leges voor de ESTA-aanmelding ligt ter bespreking voor in de Europese gremia. De Europese Commissie heeft bovendien op 7 oktober jl. gebuik gemaakt van de geboden mogelijkheid om te reageren op de nieuwe regelgeving.
Bent u bereid dit met grote urgentie aan te kaarten bij de regering van de Verenigde Staten?
Op diverse niveaus is hierover met de Amerikaanse regering gesproken. Ik acht het voor het overige gepast eerst de uitkomst van de Europese besluitvorming af te wachten.