De inzet van de Europese Unie bij VN-viering van 10 jaar resolutie 1325, op 31 oktober 2010 |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u de op 8 oktober jl. aangenomen resolutie van de vrouwen van de Europese Volkspartij (EVP-V) over «Women in Conflict Zones and Situations»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er tien jaar na het aannemen van de Veiligheidsraadresolutie 1 325 resultaten zijn geboekt, maar dat er op bredere schaal uitvoering moet worden gegeven aan de resolutie 1325?
Er zijn resultaten gehaald in de uitvoering van VNVR 1325, maar ben het met SGVN Ban Ki-Moon eens dat meer landen hun uitspraken over de rol van vrouwen in vredesprocessen moeten omzetten in concrete acties, onder andere middels Nationale Actieplannen.
Nederland heeft zich met de uitvoering van het Nationaal Actieplan 1325 zowel internationaal als op landenniveau geprofileerd. In het bijzonder vanwege de Nederlandse geïntegreerde benadering rond vrouwen, vrede en veiligheid en onze interdepartementale samenwerking in partnerschap met het maatschappelijk middenveld. In de afgelopen jaren is Nederland meerdere malen gevraagd assistentie te verlenen aan andere landen (o.a. Argentinië, Duitsland, Ierland, Spanje) in het opstellen en uitvoeren van beleid omtrent VNVR 1325. In de afgelopen weken hebben ook Portugal en Frankrijk om dergelijke contacten gevraagd.
Voorts ondersteunt Nederland, in samenwerking met onder andere de Verenigde Staten en het maatschappelijk middenveld, een proces ter bevordering van de uitvoering van het National Action Plan for the Women of Afghanistan (NAPWA). Het NAPWA is in 2008 door het Afghaanse parlement aangenomen, heeft een breed maatschappelijk draagvlak en omvat onder andere een doelstelling over VNVR resolutie 1325.
Bent u bereid gevolg te geven aan de oproep van uw ambtsvoorganger, gedaan tijdens het congres op 8 oktober dat meer landen de VR-resolutie moeten uitvoeren en een Nationaal Actieplan moeten opstellen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de oproepen uit deze resolutie mee te nemen bij de inzet vanuit Nederland om te komen tot een gemeenschappelijke positie van de EU – met ambitie – bij de officiële viering van 10 jaar Veiligheidsraadresolutie 1 325 inzake vrouwen, vrede en veiligheid? Kunt u daarbij specifiek het belang van inzet van vrouwelijke militaire en civiele krachten binnen NAVO- en met name VN-missies (met prioriteit voor de VN-missie in de Democratische Republiek Congo) meenemen?
Ja. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor een gedegen gemeenschappelijke EU verklaring tijdens het Open Debat in de Veiligheidsraad op 26 oktober. Nederland pleitte onder andere voor opname van de conclusies van een seminar (maart 2010) onder Spaans EU voorzitterschap die meer training en gendercapaciteit in missies bepleiten. Voorts maakt Nederland zich sterk voor het opnemen van concrete toezeggingen van de EU, onder andere de inzet van financiële middelen van de EU zoals het EU Stabiliteitsinstrument.
Op welke wijze probeert Nederland, eventueel in samenwerking met het Belgisch voorzitterschap van de EU, dat de 10e verjaardag van resolutie 1325 als prioriteit heeft aangegeven, een extra impuls te geven aan de uitvoering van resolutie 1325?
Op 17 november a.s. organiseren de Nederlandse en Spaanse ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie het seminar «Gender in Peacekeeping & Peacebuilding». Het doel van dit seminar is effectieve manieren vast te stellen waarop donorlanden, troepensturende landen en kennis- en trainingsinstituten elkaar wederzijds kunnen versterken in het bevorderen van gendercapaciteit en participatie van lokale vrouwen in conflictprocessen. Tevens zal op die dag de brochure «The Dutch Do’s on Women, Peace & Security – Defence, Diplomacy and Development in Partnership» worden gelanceerd. Deze brochure, die vertelt over de ervaringen die Nederland in de afgelopen jaren heeft opgedaan op dit terrein, krijgt een brede internationale verspreiding.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet wordt en – zodra bekend – hoe het gemeenschappelijk EU-standpunt luidt?
Tijdens het mid-term review van het Nederlands NAP (april 2010) is besloten dat de focus van de gezamenlijke Nederlandse inzet komt te liggen op het bevorderen van vrouwelijk leiderschap en politieke participatie in een viertal landen (Afghanistan, Burundi, Colombia en de DRC).
Bovendien worden het stabiliteitsfonds en wederopbouwfonds ingezet voor 1325- gerelateerde initiatieven, zoals het ondersteunen van de opstartfase van een Women, Peace & Security Institute in het Kofi Annan Training Centre (Ghana) en van een VN trainingsmodule omtrent seksueel geweld voor troepensturende landen.
Het EU-standpunt doe ik u hierbij toekomen.
Het niet voldoen aan aanvullende eisen van de FIFA |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Regering verwierp eisen van FIFA over WK-organisatie»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de aanvullende eisen van de FIFA, zoals in dit artikel vermeld?
De FIFA heeft geen eisen gesteld die aanvullend zijn op de door de overheid verstrekte garanties (II, 32 371, nr. 1). De FIFA heeft wel een aantal aanvullende vragen gesteld over deze garanties. Die vragen heb ik beantwoord en inmiddels ook aan uw Kamer toegezonden met mijn brief van 26 oktober 2010 (II, 32 371, nr. 10).
Zijn deze eisen volgens u fundamenteel anders van aard dan de eisen waaraan mogelijk wel wordt voldaan, hoewel dan een wetswijziging vooraf moet plaatsvinden, zoals belastingvrijstelling? Zo ja, in welke opzichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2. De noodzaak tot wetswijziging dient zich nog niet aan. Mocht in de (nabije) toekomst die noodzaak er wel komen, dan zal een en ander uiteraard in overleg met de Kamer geschieden.
Waarom is de Kamer niet eerder, en langs de geëigende weg, geïnformeerd over deze FIFA-eisen en het afwijzen daarvan?
Zie antwoord op vraag 2. Bovendien heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 20 april 2010 geïnformeerd over het besluit van het kabinet het WK bid te steunen. Bij die brief waren ook alle (aangepaste) garanties aan de FIFA gevoegd.
Deelt u de mening dat er een spanning lijkt te bestaan tussen uw eerdere constatering dat de FIFA-eisen geen problemen opleveren voor de Nederlandse kandidatuur, en het feit dat er dus wel buitensporige eisen zijn afgewezen? Zo nee, waarom niet?
Met de in april 2010 afgegeven garanties en de reactie van het Kabinet op de aanvullende vragen van de FIFA, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 is naar mijn opvatting voldoende aangegeven hoe het kabinet invulling geeft aan de steun voor het bid.
Zijn er nog meer FIFA-eisen gesteld, en vervolgens afgewezen, waarvan de Kamer het bestaan (nog) niet kent? Zo ja, welke?
Nee. Ik verwijs u naar mijn brief van 26 oktober 2010 (II, 32 371, nr. 10) voor het totale beeld.
De kwaliteit van schuldhulpverlening in gemeenten |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de televisieuitzending van EenVandaag, waarin een item was gewijd aan de kwaliteit van schuldhulpverlening in gemeenten?1
Ja.
Is het waar dat een aantal gemeenten de toeloop bij de lokale schuldhulp onvoldoende aan kan, waardoor de kwaliteit van de schuldhulpverlening in individuele gevallen ernstig tekort kan schieten? Voor hoeveel gemeenten geldt dat zij capaciteitsproblemen hebben met het verwerken en behandelen van schuldhulpaanvragen?
Uit de uitzending van EenVandaag is duidelijk geworden dat de schuldhulpverlening in de gemeente Emmen met problemen kampt. Er bestaat geen landelijk beeld van het functioneren van de afzonderlijke gemeenten op het terrein van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het is dan ook niet bekend of en zo ja hoeveel gemeenten capaciteitsproblemen hebben met het verwerken en behandelen van aanvragen om schuldhulpverlening.
Klopt het bericht in de uitzending dat door gebrekkige schuldhulpverlening mensen met schulden juist dieper in de problemen komen? Bent u bereid te inventariseren in welke plaatsen deze problematiek speelt, en daarvan een overzicht naar de Tweede Kamer te sturen?
Ik kan niet uitsluiten dat dit in een enkel geval gebeurt. De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de uitvoering van de schuldhulpverlening. Vanzelfsprekend is het doel van de gemeentelijke schuldhulpverlening om mensen met schulden te ondersteunen bij het oplossen van de problemen.
Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten en mijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van het systeem als geheel past het niet om te onderzoeken hoe het staat met de schuldhulpverlening in afzonderlijke gemeenten en de bevindingen daarbij vervolgens openbaar te maken. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente zelf om te borgen dat de schuldhulpverlening van voldoende kwaliteit is en schuldenaren helpt in plaats van hen in grotere problemen te brengen. De beleidsinformatie die in vervolg op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening beschikbaar zal komen, zal het voor gemeenten mogelijk maken om hun prestaties op het terrein van schuldhulpverlening te vergelijken met het landelijke beeld.
Bent u van mening dat burgers die in de problematische schulden zitten en bij hun gemeente aankloppen voor schuldhulp, recht hebben op goede schuldhulp? Bent u tevens van mening dat de kwaliteit van schuldhulp in alle gemeenten een voldoende minimumniveau moet hebben, en dat het onacceptabel is dat slechte schuldhulp van gemeenten ervoor zorgt dat mensen in nog grotere financiële problemen komen?
Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening kunnen inwoners van een gemeente zich tot die gemeente wenden voor schuldhulpverlening. Het college van B en W beslist vervolgens over de toelating van de betrokkene tot de schuldhulpverlening. Deze beslissing van het college van B en W is een beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht die vatbaar is voor bezwaar en beroep.
Met het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening wordt beoogd een bodem in de gemeentelijke schuldhulpverlening te leggen. Deze bodem ontbreekt nu. Onderdeel van het wetsvoorstel is ook dat de gemeenteraad in het plan dat richting geeft aan integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente, vastlegt op welke wijze de kwaliteit van de integrale schuldhulpverlening wordt geborgd en hoe de integrale schuldhulpverlening wordt uitgevoerd.
Dit alles uiteraard met als doel om tot goede en effectieve schuldhulpverlening door de gemeente te komen.
Deelt u de mening dat het, om de basiskwaliteit van schuldhulpverlening in gemeenten te garanderen, van groot belang is dat het in januari 2010 door u ingediende wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening zo snel mogelijk wordt ingevoerd?2
Ik onderschrijf de doelstelling van het wetsvoorstel om een bodem in de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening te leggen. In de komende periode zal ik het wetsvoorstel nader bestuderen, waarbij ik niet uitsluit dat ik nog wijzigingen zal aanbrengen.
Het doorrekenen van het regeerakkoord op milieu en natuureffecten |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de mogelijkheid van een doorrekening van de in het regeerakkoord ten aanzien van energie, milieu en natuur gemaakte beleidsafspraken (op hoofdlijnen, vergelijkbaar met de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s) door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Energie Centrum Nederland (ECN) overwogen?
Ambtelijk VROM heeft aan het PBL een eerste analyse gevraagd van het regeerakkoord. Deze eerste korte analyse is gemaakt door het PBL en ambtelijk terug gerapporteerd.
Bent u bereid zo’n doorrekening op milieu en natuureffecten te vragen aan het PBL en het ECN, en deze naar de Kamer te sturen voor het debat over de regeringsverklaring?
Nee. Uiteraard wordt het Planbureau voor de Leefomgeving, en ECN wanneer nodig, wel gevraagd om de milieu- en natuureffecten van beleid dat verder is uitgewerkt door te rekenen evenals concrete maatregelen uit het regeerakkoord.
Het bericht ‘EU grants Egypt 609 million euros for development’ |
|
Louis Bontes (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU grants Egypt 609 million euros for development»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Europese Unie zich niet moet bezighouden met het uitdelen van ontwikkelingshulp? Zo nee, waarom niet?
Al sinds de oprichting van de EEG in 1957 maakt ontwikkelingssamenwerking deel uit van haar externe beleid en dat van de EU. Op dit moment is Europese ontwikkelingssamenwerking expliciet verankerd in het werkingsverdrag van de Europese Unie (art 208 en 209). De uitbanning van armoede in de wereld vormt een van de basisdoelstellingen van de EU (art 3 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie). Daarnaast heeft de EU in tal van verdragen met derde landen (Verdrag van Cotonou; associatie- en partnerschapsovereenkomsten) afspraken gemaakt over ontwikkelingssamenwerking. Zoals in het regeerakkoord is onderstreept, respecteert het Kabinet internationale verdragen.
Ook hecht het Kabinet in algemene zin aan ontwikkelingssamenwerking, getuige de passage daarover in het regeerakkoord en het substantiële budget dat Nederland ook de komende jaren voor officiële hulp beschikbaar stelt.
Daarbij kan worden aangetekend dat ontwikkelingssamenwerking vaak niet alleen de belangen van mensen in ontwikkelingslanden dient, maar ook onze eigen Nederlandse en Europese belangen. Een sterk internationaal georiënteerde economie als de Nederlandse heeft baat bij stabiliteit, veiligheid en groeiende koopkracht elders in de wereld, ook in ontwikkelingslanden en de buurlanden die Europa omringen. In veel gevallen kunnen we juist via de band van de EU een steviger antwoord geven op grote mondiale vraagstukken zoals armoede, veiligheid, het versterken van fragiele staten, klimaatverandering, bescherming van mensenrechten, open en eerlijke handel, illegale migratie en bestrijding van grensoverschrijdende infectieziekten als AIDS en tuberculose. Europese ontwikkelingssamenwerking kan soms schaalvoordelen bieden, reden waarom het Kabinet het van belang vindt dat de EU over een substantieel budget beschikt voor ontwikkelingssamenwerking en extern beleid.
In het regeerakkoord heeft het Kabinet het voornemen uitgesproken om het ontwikkelingsbeleid te moderniseren. Europa vormt een belangrijk kanaal om deze modernisering te realiseren. Daarnaast zou ook de Europese ontwikkelingssamenwerking zelf onderwerp moeten zijn van de beoogde moderniseringsslag.
Hoeveel van de aan Egypte weggeven 609 miljoen euro is door de Nederlandse belastingbetaler opgehoest? Wilt u dat tot op de cent nauwkeurig aangeven?
Het door u aangehaalde bedrag van € 609 miljoen euro betreft een enveloppe voor vijf jaar die de EU voor Egypte reserveert. Nederland financiert 5% van de EU-begroting. € 30,45 miljoen van de € 609 miljoen is derhalve theoretisch aan de Nederlandse bijdrage aan de EU-begroting toe te rekenen. Het Kabinet tekent daarbij echter aan dat lang niet alle uitgaven uit de EU-begroting één-op-één kunnen worden toegerekend aan lidstaten.
Hoe legt u het aan de belastingbetaler uit dat de Europese Unie honderden miljoenen overmaakt aan Egypte, terwijl de Europese economieën in het slop zitten, Egypte fundamentele mensrechten schendt en Egypte wel de mogelijkheid heeft om fors te investeren in een omvangrijk militair apparaat?
Europese ontwikkelingssamenwerking draagt bij aan economische groei, vermindering van armoede alsmede politieke hervormingen in Egypte. Daarnaast is de ontwikkeling van Egypte ook in het directe belang van de Europese Unie zelf. Egypte is een buurland van de Europese Unie. De Europese Unie heeft baat bij stabiliteit, veiligheid, maatschappelijke hervormingen en groeiende koopkracht in Egypte. Dit komt de handel met de Europese Unie en daarmee ook de Nederlandse economie ten goede en draagt ook bij aan de oplossing van mondiale problemen zoals migratie. Tegelijkertijd blijft het van belang om de ontwikkelingen ten aanzien van zaken als mensenrechten en de verhouding tussen militaire- en sociale uitgaven kritisch te volgen. Juist via instrumenten als de Europese ontwikkelingssamenwerking en de associatieovereenkomst EU-Egypte kan de EU de Egyptische regering kritisch over deze kwesties aanspreken.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de schenking aan Egypte terug te draaien, toekomstige schenkingen aan Egypte te voorkomen en ook alle bilaterale ontwikkelingshulp, behoudens noodhulp, aan Egypte te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De steun aan Egypte uit de EU-begroting heeft een wettelijke basis, te weten de Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument. Deze Verordening is in 2006 tot stand gekomen na co-decisie met het Europees Parlement.
De behandeling van christenen in het islamitische koninkrijk Saoedi-Arabië |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Saudi Arabia: Islamic Religious Police arrest Catholics for attending a Mass»1 en «Saudi police arrest Catholics at mass»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u deze berichten en hoe typeert u de rechtspositie van christenen in Saoedi-Arabië?
Berichten over discriminatie van religieuze minderheden (met name sji’ieten) in Saudi-Arabië zijn mij bekend en baren mij zorgen. Religieuze minderheden mogen uitsluitend erediensten in huiselijke sfeer houden; de bouw van niet-soennitische gebedshuizen is verboden. Ook ondervinden religieuze minderheden discriminatie op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid en in het rechtssysteem.
Kunnen christenen het Saoedisch-Arabische staatsburgerschap verwerven?
Er is in de wet niet bepaald dat alleen moslims kunnen opteren voor het Saudische staatsburgerschap. Het verkrijgen van het Saudische staatsburgerschap gebeurt bij Koninklijk besluit. In de praktijk moeten niet-moslims zich eerst tot de Islam bekeren. Mij zijn geen gevallen bekend waarin christenen het Saudische staatsburgerschap hebben verworven.
Welke richtlijnen hanteert de Nederlandse ambassade in Riyadh voor belijdend christelijke Nederlanders die zich vanwege hun werk in Saoedi-Arabië vestigen (zowel ambassademedewerkers als werknemers van bedrijven)?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert het volgende reisadvies voor Saudi-Arabië:
«Het is van groot belang de plaatselijke gebruiken en gewoonten in acht te nemen. In Saudi-Arabië gelden strenge Islamitische wetten. Zolang u zich aan deze regelgeving houdt, zult u weinig hinder ondervinden. Het niet naleven van de plaatselijke wetgeving kan daarentegen ernstige gevolgen hebben».
Het is de eigen verantwoordelijkheid van reizigers om zich te oriënteren op het land dat zij gaan bezoeken danwel waar zij zich gaan vestigen.
Worden belijdend christelijke Nederlanders die Saoedi-Arabië bezoeken of die zich daar vanwege hun werk vestigen, door de Nederlandse ambassade in Riyadh gewaarschuwd dat zij vanwege het uitoefenen van hun religieuze plichten door de Saoedische religieuze politie kunnen worden gearresteerd en gedetineerd?
Nee. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is het de eigen verantwoordelijkheid van reizigers om zich te informeren over de wetten die gelden in het land dat zij gaan bezoeken danwel waar zij zich gaan vestigen.
Is de Nederlandse ambassade in Riyadh geïnstrueerd over hoe te handelen indien Nederlandse christenen bij het uitoefenen van hun religieuze plichten door de Saoedische religieuze politie zouden worden gearresteerd en gedetineerd?
Nederlandse ambassades wereldwijd verlenen consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland waar de omstandigheden dit toelaten. Dit gebeurt ongeacht de reden van arrestatie danwel detentie.
Deelt u de constatering dat het islamitische regime in Saoedi-Arabië, op basis van de koranische wetgeving (sharia), systematisch de rechten van christenen schendt? Zo ja, bent u dan bereid deze schendingen aan de orde te stellen in internationale organisaties, waaronder de VN-Mensenrechtenraad in Genève?
In Saudi-Arabië bestaat geen godsdienstvrijheid. Nederland spreekt regelmatig haar zorg daarover uit, zowel in bilaterale en EU-contacten als binnen diverse organen van het VN-systeem.
Hoe beoordeelt u het feit dat het dictatoriale islamitische regime in Saoedi-Arabië het christenen verbiedt om op Saoedisch grondgebied kerken te bouwen, terwijl datzelfde regime kosten nog moeite spaart om de democratische rechtsstaten van West-Europa te islamiseren door middel van het bouwen van moskeeën en het oprichten en financieren van islamitische instellingen?
In het kader van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ben ik van mening dat geloofsgemeenschappen overal ter wereld gebedsruimtes moeten kunnen bouwen, zoals dat ook in Nederland is toegestaan. Financiering van imams en moskeeën door onder andere buitenlandse overheden en islamitische missieorganisaties vindt reeds enkele decennia plaats in Nederland en andere landen in Europa en is binnen de wet toegestaan.
Bent u bereid op korte termijn uw ongenoegen over de barbaarse behandeling van christenen in Saudi-Arabië over te brengen aan het dictatoriale regime van het wahhabistische boevennest Saoedi-Arabië?
De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Saudi-Arabië begin 2010 diverse malen de vrijheid van religie aan de orde gesteld. Ook in andere bilaterale contacten met Saudi-Arabië wordt dit onderwerp regelmatig besproken.
Wilt u, vanwege de gewenste duidelijkheid, bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Mogelijke windfall profits in de energie-intensieve industrie als gevolg van het gratis verdelen van rechten in het Europese emissiehandelssysteem |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Nera inzake een beoordeling van het rapport van CE Delft getiteld «Does the energy intensive industry obtain windfall profits through the EU Emission Trading Scheme (ETS)?»1
Ja.
Deelt u de conclusie van Nera dat het onderzoek van CE Delft tekort schiet als het gaat om objectief feitenonderzoek en dat zij fundamentele economische en econometrische vraagstukken in haar analyse negeert? Zo nee, kunt u dan aangeven welke conclusies van het Nera-onderzoek u niet deelt en waarom niet?
Ik deel de conclusie van NERA niet dat het onderzoek van CE Delft tekort schiet als het gaat om objectief feitenonderzoek en tevens fundamentele economische en econometrische vraagstukken negeert. Het doel van het onderzoek van CE Delft was niet om alle mogelijke invloeden op de prijsontwikkeling van de diverse productmarkten te beschrijven. In plaats daarvan beoogde de studie de invloed van één variabele, te weten de CO2-prijs, op het verschil tussen de prijzen in de EU (met het Europese handelssysteem) en de VS (zonder een vergelijkbaar handelssysteem) te onderzoeken. Deze vergelijkende analyse is een gangbare aanpak in de econometrie.
Naast een econometrische schatting van de kostprijsdoorberekening bevat de studie van CE Delft tevens een nadere uitwerking van de economische theorie, waaruit volgt dat de energie-intensieve industrie de kosten zoveel mogelijk zal doorberekenen. NERA bekritiseert deze economische theorie zonder echter exact aan te geven welke elementen van de theorie niet correct zijn.
Ziet u aanleiding om uw standpunt, zie beantwoording Kamervragen2, dat het gelet op de uitkomsten van de CE Delft studie zeer aannemelijk is dat de waarde van emissierechten in de onderzochte periode inderdaad (deels) is doorberekend, te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om mijn standpunt te herzien. Zowel de economische theorie als de empirische onderbouwing van het doorberekenen van de kosten in de studie van CE Delft maken het zeer aannemelijk dat de waarde van emissierechten is doorberekend.3 De reactie van NERA richt zich op verdere onderbouwing en detaillering van de cijfers gebruikt in het onderzoek. Dergelijke uitbreiding is zeker waardevol, maar leidt naar mijn mening tot vergelijkbare conclusies over windfall profits. 4
Heeft het verschijnen van dit rapport gevolgen voor de Nederlandse inzet in Europees verband inzake emissiehandel, met name waar het de energie-intensieve industrie betreft die immers is blootgesteld aan wereldwijde internationale concurrentie (carbon leakage)?
In Europees verband dient tegemoet te worden gekomen aan onacceptabele concurrentienadelen voor energie-intensieve sectoren die mondiaal opereren en geconfronteerd worden met mondiale concurrenten die geen met de EU vergelijkbare reductieverplichtingen kennen. De Nederlandse inzet is altijd geweest terughoudend om te gaan met het verstrekken van gratis rechten en alleen aan die sectoren die daadwerkelijke concurrentie ondervinden. Het verschijnen van het rapport heeft geen gevolgen voor de Nederlandse inzet.
Overigens bepaalt de EU ETS-richtlijn dat elk jaar sectoren aan de carbon-leakagelijst kunnen worden toegevoegd indien na onderzoek blijkt dat er een significant risico is op carbon leakage. In 2014 wordt de lijst herzien en zal opnieuw worden beoordeeld welke sectoren een significant risico lopen op carbon leakage. Dat kan dus betekenen dat er, bij het opnieuw toetsen aan dezelfde criteria, sectoren van de lijst verwijderd worden dan wel aan de lijst toegevoegd worden.
De voorgenomen fusie van woningcorporaties PWS Rotterdam en Com.wonen |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Intentieovereenkomst fusie PWS en Com.wonen»?1 Hebben deze woningcorporaties zich al met hun fusieplannen bij u gemeld, en heeft u hier al een standpunt over ingenomen?
Ja.
Mijn ministerie en het Centraal Fonds Volkshuivesting (CFV) zijn geïnformeerd over de voorgenomen fusie. De betreffende woningcorporaties hebben nog geen formeel verzoek tot goedkeuring van de voorgenomen fusie bij mij ingediend. Derhalve heb ik mij nog geen oordeel kunnen vormen over deze voorgenomen fusie. Begin december staat er een gesprek gepland tussen de bestuurders en het CFV om nadere informatie uit te wisselen.
Wat is uw oordeel over de omvang van deze voorgestelde «fusiecorporatie» met 50 000 verhuurbare eenheden? Acht u dit een wenselijke schaalgrootte voor deze te vormen woningcorporatie?
Uit onderzoek in opdracht van het voormalige ministerie van VROM (uitgevoerd door Cebeon, aangeboden bij brief van 10 mei 2006, TK 2005–2006, 29 453, nr. 40), als ook de praktijk blijkt dat er geen eenduidige relatie ligt tussen schaalgrootte enerzijds en de maatschappelijke prestaties en lokale binding anderzijds. Een ideale schaalgrootte van een woningcorporatie kan niet worden aangegeven. In de praktijk blijkt dat de omvang niet bepalend is voor de volkshuisvestelijke prestaties van een corporatie. Een corporatie van 50 000 of meer woningen kan net zo goed functioneren als een kleine corporatie. Het enkele feit dat een fusiecorporatie meer dan 50 000 woningen in bezit zal krijgen is geen reden om de fusie niet toe te staan.
Bent u ervan op de hoogte dat alle huurdersgroepen van zowel woningcorporatie PWS als van woningcorporatie Com.wonen klagen over achterstallig onderhoud? En kunt u bevestigen dat Com.wonen momenteel weigert om de komende vijf jaar onderhoud te plegen en woningverbetering toe te passen in Tuindorp Vreewijk als gevolg van onvoldoende financiële middelen?
Bij de bestuurder van PWS en de voorzitter van HPF, de overkoepelende huurdersorganisatie van PWS, zijn er op dit moment vanuit de huurdersorganisaties van PWS geen noemenswaardige klachten over onderhoud. Ook zijn er volgens Com.wonen geen noemenswaardige klachten over achterstallig onderhoud. Er hebben mijn ministerie noch het CFV berichten bereikt dat alle huurdersorganisaties van Com.wonen klachten hebben over achterstallig onderhoud.
Deze vraag wijst naar de situatie in Tuindorp Vreewijk. De Bewoners Organisatie Vreewijk (BOV) heeft in december 2008 een brief naar het CFV gestuurd waarin zij met betrekking tot de herstructureringsplannen en onderhoudsstaat van de woningen van Com.wonen in Vreewijk diverse opmerkingen en kanttekeningen heeft geplaatst over de planvorming, handelswijze en organisatorische kwaliteit van Com.wonen. Over het onderhoud van de woningen in Tuindorp Vreewijk bestaat discussie, omdat een deel van Vreewijk in aanmerking komt voor herstructurering. Van Com.wonen heb ik begrepen dat voor dit deel (ruim 1300 woningen) het onderhoudsprogramma integraal onderdeel is van het voorstel voor de herstructurering. Totdat definitieve overeenstemming is bereikt met onder meer de bewoners en de (deel)gemeente wordt terughoudend omgegaan met onderhoud. Com.wonen wil op deze wijze kapitaalvernietiging voorkomen. Dat geldt met name voor complexen waarvan de aanpak in de eerste fase staat gepland.
Van een weigering van Com.wonen om de komende vijf jaar onderhoud te plegen en woningverbetering toe te passen in Tuindorp Vreewijk is derhalve geen sprake. Het geplande onderhoud is afgestemd op de voorgenomen woningaanpak. Deze is niet ingegeven door de financiële middelen van Com.wonen. In de nu voorgestelde aanpak, waarover grotendeels overeenstemming is met alle partijen, wordt de herstructurering van Vreewijk verdeeld in drie fasen. De woningen in de eerste fase (540 woningen) krijgen binnen vijf jaar na de start van de aanpak een eindingreep (restauratie, renovatie of sloop/nieuwbouw). Voor deze fase wordt onderhoud gepleegd, waarmee de woning veilig, wind- en waterdicht blijft. Voor de tweede fase (426 woningen) en de derde fase (342 woningen) van de aanpak zal een uitgebreider onderhoudprogramma gelden vanwege de later geplande definitieve eindingreep.
Herinnert u zich nog dat huurders van Com.wonen in Tuindorp Vreewijk samen met de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) een experimentplan hadden opgesteld om met hun woning over te kunnen stappen naar een andere woningcorporatie? Acht u het verstandig wanneer woningcorporaties met zoveel onvrede onder huurders en achterstallig onderhoud van het bezit, fuseren tot één megacorporatie?
In 2008 heeft de bewonersorganisatie BOV van Com.wonen de SEV verzocht mee te werken aan een experiment over het oprichten van een nieuwe corporatie door de bewoners van de wijk Vreewijk zelf. Toenmalig minister Van der Laan heeft destijds de BOV en andere relevante partijen opgeroepen om eerst met elkaar de dialoog aan te gaan. Daar zijn alle betrokkenen nu volop mee bezig en het experiment is opgeschort. De projectgroep herstructurering Vreewijk en Com.wonen hebben mij geïnformeerd dat er op veel punten overeenstemming is bereikt over de aanpak.
Het aangaan van een fusie en de daarmee gepaard gaande schaalvergroting moet ten dienste staan en dus niet ten koste gaan van de belangen van de volkshuisvesting. In de circulaire MG 2002–18 is een aantal voorwaarden opgenomen om te beoordelen of het belang van de volkshuisvesting is gediend. Bij een eventueel ingediend fusieverzoek van deze woningcorporaties zal getoetst worden of de fusie een meerwaarde voor de volkshuisvesting oplevert.
Deelt u de mening dat, gezien de omstandigheden waarin deze woningcorporaties zich bevinden de fusieplannen stil gelegd moeten worden en in plaats daarvan een toezichthouder aangesteld moet worden om de boel op orde te brengen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, wat is uw boodschap aan de huurders en hoe denkt u dat deze fusie zal bijdragen aan de kwaliteit en het wegwerken van de enorme hoeveelheid klachten en het achterstallig onderhoud?
Op basis van de verstrekte informatie zie ik geen aanleiding om over te gaan tot het aanstellen van een externe toezichthouder. Op voorhand kan ik niet aangeven of en hoe de fusie zal bijdragen aan de kwaliteit en het uitvoeren van onderhoud. Alle huurdersorganisaties van Com.wonen en PWS worden op basis van circulaire MG 2002–18 in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven over de voorgenomen fusie. Van beide woningcorporaties heb ik begrepen dat nog voor de ondertekening van de intentieovereenkomst de belanghouders, waaronder de huurdersorganisaties, betrokken waren bij de dialoog over de eventuele fusie. Hoewel de huurdersorganisaties volgens de woningcorporaties aandachtspunten meegaven voor de fusie, bleken geen er op voorhand geen zwaarwegende bezwaren. Eventuele volkshuisvestelijke bezwaren over de voorgenomen fusie kunnen in de zienswijze kenbaar worden gemaakt. In mijn beoordeling wordt een groot belang gehecht aan positieve zienswijzen van zowel huurdersorganisaties als gemeenten.
Seksueel misbruik van slachtoffers van eergerelateerd geweld |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vaak misbruik bij eerwraak»?1
Ja.
Is het waar dat meer dan de helft van de, als gevolg van eergerelateerd geweld, opgevangen vrouwen seksueel misbruikt is door familieleden? Zo nee, wat zijn de correcte cijfers?
Sinds de start van de pilot «veilige opvang meisjes/jonge vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van eergerelateerd geweld» op 1 januari 2007 tot 1 september 2010 zijn 143 meisjes/jonge vrouwen in Zahir opgevangen. Het onderzoek «De Dochters van Zahir», dat Fier Fryslân heeft uitgevoerd, heeft betrekking op de 86 meisjes/jonge vrouwen die zijn opgevangen in de periode 1 januari 2008 tot 1 maart 2010. Van deze 86 meisjes/jonge vrouwen is volgens het onderzoek van 45 meisjes/jonge vrouwen bekend dat ze seksueel misbruikt zijn binnen het gezin of de familie (52%). Er zijn hieromtrent geen betrouwbare landelijke cijfers bekend.
Welk deel van de, als gevolg van eergerelateerd geweld, opgevangen vrouwen in het proefproject is niet-westers allochtoon?
Van de 143 meisjes/jonge vrouwen die tot 1 september 2010 zijn opgevangen is 26% van Turkse afkomst, 24% Marokkaans, 27% Irakees en 23% afkomstig uit een scala aan (voornamelijk niet-westerse) landen.
Van de 86 in het onderzoek van Fier Fryslân betrokken meisjes/jonge vrouwen is 23% van Turkse afkomst, 25% Marokkaans, 16% Irakees en 36% afkomstig uit diverse (voornamelijk niet-westerse) landen.
Welke conclusie verbinden de ministers aan de uitkomsten van het onderzoek «De dochters van Zahir»?
Op basis van de bevindingen in het onderzoek «De dochters van Zahir», kan geen valide uitspraak gedaan worden over het vóórkomen van seksueel misbruik binnen gemeenschappen waar familie-eer een belangrijke rol speelt. Zowel over de omvang van seksueel misbruik binnen deze gemeenschappen als over de relatie tussen seksueel misbruik en de rol van familie-eer is landelijk weinig bekend. Het feit dat er een taboe rust op het bespreken en melden van seksueel misbruik binnen genoemde gemeenschappen zorgt dat feiten en cijfers zeer moeilijk boven tafel te krijgen zijn.
De bevindingen uit het onderzoek van Fier Fryslân neem ik serieus. Ik zal daarom het landelijke Partnership Aanpak Seksueel Geweld2 vragen mij over de gesignaleerde problematiek te adviseren.
Het weigeren van vmbo-t-gediplomeerden bij de HAVO |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat een aantal instellingen voor havo leerlingen met vmbo-t-diploma weigert?1
Ik ben mij er van bewust dat scholen voor voortgezet onderwijs toelatingseisen hanteren voor de overstap van vmbo naar havo. Echter, toelatingsvoorwaarden hebben nimmer de strekking gehad om aan leerlingen een recht op toelating toe te kennen; de toelatingsvoorwaarden regelen enkel de toelaatbaarheid.
Tot 1 augustus 2010 gold het vmbo-diploma gemengde of theoretische leerweg als minimumeis om toegelaten te worden tot het havo. Het diploma gaf de jongere echter geen toelatingsrecht. De school had en heeft nog steeds de mogelijkheid om bovenop deze diploma-eis aanvullende eisen te stellen.
In het kader van het stimuleren van stapelen en doorstromen in het voortgezet onderwijs is deze minimumeis onlangs geschrapt.2 Hierdoor is in principe elke leerling toelaatbaar tot havo 4, zoals dat ook bij de toelating tot een hoger leerjaar in vmbo of vwo het geval is. Of een leerling ook daadwerkelijk toegelaten wordt, is aan het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs. De school heeft wettelijk gezien nog steeds de ruimte om toelatingscriteria te stellen. Dat kan een bepaald vakkenpakket zijn of een bepaald cijfergemiddelde. Hier zijn geen voorschriften voor.
Deelt u de mening dat deze instellingen in strijd handelen met de wet op het voortgezet onderwijs? Waarom wel, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Welke ruimte is scholen toegestaan om extra eisen te stellen aan leerlingen? Hoe wordt hier op toegezien?
Scholen hebben wettelijk gezien vanaf 1 augustus 2010 de ruimte om toelatingseisen te stellen aan de leerlingen die instromen in de hogere leerjaren van het voortgezet onderwijs. Het toelatingsbeleid tot de hogere leerjaren vormt dan ook geen onderdeel van het toezichtskader van de onderwijsinspectie.
Bent u het eens met de stelling dat leerlingen met een vmbo-t-diploma in principe altijd moeten kunnen doorstromen naar het havo? Bent u het eens met de stelling dat scholen hooguit een studieadvies moeten kunnen geven, maar dat dit niet bindend kan zijn?
Ik ben het niet eens met de stelling dat gediplomeerde vmbo theoretische leerwegleerlingen per definitie toegelaten moeten worden tot het havo. Ik denk ook niet dat een niet-bindend studieadvies uitkomst biedt. De theoretische leerweg bereidt leerlingen voor op een vervolgopleiding in het mbo of het havo. Dat betekent echter niet dat de leerling per definitie ook wordt toegelaten tot beide schoolsoorten. De diploma’s van het voortgezet onderwijs geven geen toelatingsrecht.
Bij de toelating tot de hogere leerjaren in het voortgezet onderwijs spelen verschillende factoren een cruciale rol. Factoren waar de overheid op afstand lang niet altijd zicht op heeft. De voornaamste hindernissen bij het stapelen en doorstromen zijn namelijk niet van juridische maar van programmatische en schoolorganisatorische aard.3 Ik denk bijvoorbeeld aan niet aansluitende vakkenpakketten tussen het vmbo en het havo. De sectoren van het vmbo sluiten niet per definitie aan op de profielen van de havo. Daarnaast moet de havoschool überhaupt ook de ruimte hebben om nieuwe leerlingen toe te laten. De school moet de zittende havisten immers ook kwalitatief goed onderwijs aanbieden.
Ik vind het dan ook te kort door de bocht om hier aan voorbij te gaan. In de afgelopen kabinetsperiode zijn verschillende wettelijke barrières weggenomen. Ik zal dat ook in de komende periode doen door bijvoorbeeld met het voorstel te komen om de maximale verblijfsduur in het vmbo af te schaffen. Dat laat echter onverlet dat het stapelen en doorstromen in de eerste plaats een kwestie is tussen de school voor voortgezet onderwijs, de betrokken leerling en diens ouders.
Bent u het eens met de inschatting van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) dat het hier om duizenden leerlingen gaat die geweigerd worden? Wat is uw inschatting?
Het is niet eenvoudig om te achterhalen hoeveel leerlingen op deze specifieke grond geweigerd worden, omdat het Basisregister Onderwijs (BRON) alleen registreert welk onderwijs een leerling daadwerkelijk volgt, en niet het onderwijs dat hij of zij had willen volgen. In het recente onderzoek «Een stukje van de Nederlandse droom. Doorstroom van vmbo naar havo» (Ecbo, ’s Hertogenbosch september 2009) wordt op basis van een steekproef geschat dat 11 procent van de vmbo-leerlingen die zich aanmelden bij een havo wordt geweigerd. Omgerekend zijn dit ongeveer 1100 leerlingen per jaar.
Wat gaat u doen om aan deze praktijk een eind te maken?
Ik heb al eerder aangegeven dat ik geen voorstander ben van het geven van een toelatingsrecht.4 Scholen moeten de ruimte hebben om in te spelen op individuele gevallen. Ik ben dan ook veel meer gecharmeerd van scholen die de potentiële havisten door middel van aanvullende modules goed voorbereiden op de overstap.
Dat laat onverlet dat scholen voor voortgezet onderwijs in mijn ogen hun toelatingseisen bekend moeten maken in hun schoolplan en daarover moeten communiceren in hun schoolgids of op hun website. Het is een kwalijke zaak dat ouders en leerlingen te vaak niet weten waar ze aan toe zijn. De toelatingseisen moeten voor iedereen helder en transparant zijn. Dat kan bijvoorbeeld ook een rol spelen bij een schoolkeuze. Ik heb de VO-raad gevraagd om dit samen met het onderwijsveld te bewerkstelligen. Ik zal de Onderwijsinspectie vragen om in het tweede kwartaal van 2011 na te gaan of de scholen inderdaad hun toelatingsbeleid openbaar gemaakt hebben. Als dat niet het geval is, zal ik dat door middel van wet- en regelgeving alsnog verplicht stellen.
De vrijstelling van Europese aanbestedingen voor Britse elektriciteitsproducenten |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat enkele Europese lidstaten vrijstelling verlenen op Europese aanbestedingen op het gebied van offshore windparken en dat de onderhandse procedure wordt gevolgd?
De Europese Commissie heeft op basis van artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG de bevoegdheid vrijstellingen te verlenen van de aanbestedingsplicht. De Europese Commissie heeft deze bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van de aanbestedingsplicht inderdaad al aan enkele lidstaten verleend, waaronder aan het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland.
Wat is de aanleiding en het doel van richtlijn 2004/17/EU? Wat was de positie van de Nederlandse regering ten opzichte van deze richtlijn bij de behandeling?
Aanleiding voor Richtlijn 2004/17/EG was een vereenvoudiging en modernisering van de reeds bestaande aanbestedingsrichtlijnen voor de zogenoemde speciale sectoren. De Nederlandse regering heeft destijds het streven naar verduidelijking, modernisering, vereenvoudiging en flexibilisering van de toen bestaande regels gesteund.
In hoeverre zorgt de vrijstelling voor bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland voor protectionisme van de (lokale) markt en wat zijn de stappen die een land (of bedrijf) kan ondernemen indien deze door de toepassing van de vrijstelling door een ander land (of bedrijf) wordt benadeeld?
De reden waarom bedrijven in de speciale sectoren worden onderworpen aan een aanbestedingsplicht, is het gebrek aan concurrentie in de betreffende sectoren. In de meeste landen waren de energiebedrijven in handen van de overheid en was er vaak sprake van een monopoliepositie. In richtlijn 2004/17/EG staat dat «indien de activiteit in de lidstaat rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet is beperkt» een vrijstelling van de aanbestedingsplicht kan worden gevraagd. De Europese Commissie heeft geoordeeld dat onder andere in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland, voldoende concurrentie is en de toegang tot de markt niet is beperkt. Derhalve is er geen reden aan te nemen dat er sprake zal zijn van protectionisme. Een ondernemer die zich desondanks benadeeld voelt, kan een klacht indienen bij de Europese Commissie.
Op welke wijze wordt een aanvraag voor ontheffing bij de Europese Commissie getoetst? Worden ook marktpartijen geconsulteerd? Indien ontheffing wordt verleend, op welke wijze is dan nog voor (buitenlandse) marktpartijen inzicht te houden op mogelijk werk en daarmee mogelijk gepaard gaande noodzakelijke investeringen?
In artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG is bepaald dat die richtlijn niet van toepassing is «indien de activiteit in de lidstaat waar zij wordt uitgeoefend rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet is beperkt». Dit houdt in dat aan twee criteria moet worden voldaan, a) rechtstreekse mededinging en b) een open markt. Bij de beoordeling van de rechtstreekse mededinging zijn de criteria uit het mededingingsrecht van toepassing. Genoemd worden: de kenmerken van de betreffende goederen of diensten, het voorhanden zijn van alternatieve goederen of diensten, de prijzen en de werkelijke of potentiële aanwezigheid van meerdere leveranciers van de goederen of diensten. Het vereiste van een open markt is vervuld indien de lidstaat de desbetreffende communautaire wetgeving tot openstelling van een bepaalde (deel)sector ten uitvoer heeft gelegd en toepast. In beginsel raadpleegt de Europese Commissie hier geen marktpartijen bij. Wel kan gevraagd worden om een standpunt van een onafhankelijke nationale instantie die bevoegd is voor de betrokken activiteit. Indien vrijstelling is verleend, is er in beginsel geen rol meer voor de overheid. Marktpartijen kunnen op de hoogte raken van mogelijk werk bij deze bedrijven door acquisitie, op dezelfde wijze als zij dat doen bij andere bedrijven.
Indien ontheffing is verleend, hoe wordt bij onderhandse aanbestedingen gecontroleerd dat de mededingingswet niet wordt overschreden? Mag van partijen, welke afhankelijk zijn van te realiseren omzet op deze onderhandse aanbestedingen, redelijkerwijs worden verwacht dat deze ageren indien mogelijk sprake is van overtreding van de mededingingswet?
Met het verlenen van een ontheffing vervalt de verplichting van de vragende partij om diens vraag openbaar aan te besteden. Dat betekent dat de partij in kwestie dan vrij is te bepalen wie zij wenst te contracteren. De Mededingingswet kan in de geschetste situatie op twee manieren in beeld komen. Wanneer de vragende partij een economische machtspositie inneemt, is zij in haar marktgedrag aan beperkingen onderworpen. Zo mag zij leveranciers of consumenten niet uitbuiten. Wanneer de Nederlandse Mededingingsautoriteit aanwijzingen heeft van misbruik van een economische machtspositie, kan zij hiertegen optreden. De Mededingingswet kan daarnaast in beeld komen als de partijen, die een product of dienst aanbieden, met elkaar afspraken maken over de prijs of opdrachten onderling verdelen. Er is dan sprake van een beperking van de mededinging aan de aanbodkant. Ook dan kan de Nederlandse Mededingingsautoriteit optreden.
Partijen die van mening zijn dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen dit melden aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Als de Nederlandse Mededingingsautoriteit aanwijzingen heeft dat de wet wordt overtreden, kan zij een onderzoek instellen en, bij vaststelling van een overtreding, boetes opleggen. Niet alleen de Nederlandse Mededingingsautoriteit kan bijdragen aan het handhaven van de Mededingingswet. Partijen die menen schade te lijden door ongeoorloofde afspraken of misbruik van een economische machtspositie, kunnen een zaak aanhangig maken bij de civiele rechter.
In hoeverre is er een uitzondering voor Nederland en de energieopwekking in Nederland, conform de mogelijkheden die artikel 30 van de richtlijn 2004/17/EU biedt?
Op basis van artikel 30 van de richtlijn 2004/17/EG kan een ontheffing bij de Europese Commissie worden aangevraagd. Dergelijke ontheffingen kunnen door het betrokken bedrijf zelf worden aangevraagd. Daarnaast kan de Staat een ontheffing aanvragen voor de gehele sector. In Nederland heeft de Nederlandse Aardoliemaatschappij op 8 juli 2009 een vrijstelling aangevraagd en gekregen voor de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas. Daarnaast wordt er op dit moment door mij in samenwerking met EnergieNed gewerkt aan een aanvraag voor vrijstelling voor de productie en levering van gas en elektriciteit voor de gehele sector. De Nederlandse Mededingingsautoriteit levert in dit proces feitelijke informatie over de werking van de markt. Ik verwacht deze aanvraag op korte termijn bij de Europese Commissie in te dienen.
Bent u van mening dat de uitzondering oneigenlijk gebruik in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Een verzoek om vrijstelling wordt door de Europese Commissie alleen toegekend als de betreffende markt voldoende geliberaliseerd is. De achtergrond van deze uitzondering is dat zodra de sector geliberaliseerd is en de concurrentie toeneemt, de reden voor een aanbestedingsplicht verdwijnt. Ik vind dan ook niet dat deze uitzondering oneigenlijk gebruik in de hand werkt.
Ligt er een Nederlands verzoek tot vrijstelling van richtlijn 2004/17/EU bij de Europese Commissie? Wat zijn de implicaties van een dergelijk verzoek? Welke andere landen hebben soortgelijke verzoeken ingediend? Wat zijn daarvan de consequenties voor Nederland en voor Nederlandse bedrijven?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, verwacht ik binnenkort een verzoek bij de Europese Commissie in te dienen om vrijstelling voor de productie en levering van energie en elektriciteit. Als dit verzoek wordt toegekend door de Europese Commissie, zullen opdrachten voor deze activiteiten niet langer aanbestedingplichtig zijn. Er zijn diverse andere lidstaten die al een vrijstelling van de Europese Commissie hebben aangevraagd en gekregen. De markten voor elektriciteitsproductie zijn inmiddels vrijgesteld in Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zweden, Finland en Noord-Italië en de markten voor de elektriciteitslevering in Groot-Brittannië, Zweden en Finland. De enige gasleveringsmarkt die tot nu toe is vrijgesteld, is de markt voor gaslevering in Groot-Brittannië. De consequentie hiervan is dat bedrijven in deze lidstaten bij het aanbesteden van opdrachten niet langer de voorschriften uit de richtlijn hoeven te volgen.
Het bericht dat tientallen scholen in Groningen dreigen te verdwijnen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van RTV Noord over de dreiging dat tientallen basisscholen in Groningen dreigen te verdwijnen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Wat zijn de gevolgen van sluiting van tientallen scholen voor de leefbaarheid in de dorpen, de afstand van huis naar school en het personeel van deze scholen?
Er hoeven op korte termijn geen tientallen scholen dicht op basis van de wettelijke opheffingsnormen. Opheffingsnormen voor scholen in een gemeente worden berekend aan de hand van leerlingenaantallen in de betreffende gemeente, met een absolute ondergrens van 23 leerlingen. Daarnaast kent de wet uitzonderingsgronden om ongewenste effecten tegen te gaan. Als we kijken naar de ontwikkelingen in Groningen in de afgelopen 10 jaar, dan zien we dat er per jaar gemiddeld 2 scholen worden opgeheven. Recente cijfers geven geen aanleiding om te veronderstellen dat dit de komende tijd zal veranderen. Er zijn dan ook zeer beperkte gevolgen voor de leefbaarheid, de afstand van huis naar school en het personeel van de scholen.
Naast deze systematiek kunnen besturen zelf afwegingen maken over mogelijke sluiting van scholen. Deze afweging behoort tot de bevoegdheden van schoolbesturen. Daarbij ben ik van mening dat schoolbesturen een actief langetermijnbeleid moeten voeren om ook in de toekomst goed en toegankelijk onderwijs te garanderen in de krimpregio’s.
Bent u bereid in overleg te treden met de provincie Groningen, Groningse gemeenten en schoolbesturen om gezamenlijk te zoeken naar een oplossing?
Er is al sprake van overleg tussen Groningen en OCW en er wordt samen gekeken naar mogelijke oplossingen voor de gevolgen van krimp, onder andere op het gebied van onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Aan welke oplossingen denkt u om de sluiting van tientallen basisscholen in één gebied te voorkomen? Bent u bereid een helpende hand te bieden en zo ja op welke wijze?
Op 17 februari 2010 kreeg het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling met de titel «Krimpen met Kwaliteit» in de Tweede Kamer brede steun. Daarnaast is er een regionaal actieplan van Groningen dat op de gehele problematiek van bevolkingsdaling ingaat, inclusief onderwijs. De door RTV Noord genoemde initiatieven zijn pilots, in het kader van het actieplan. Deze pilots ontvangen van OCW een onderzoeksbijdrage. Beide pilots bieden een aanpak voor de herschikking van scholen via regionale samenwerking. Zoals gezegd is er geen sprake van een dreigende sluiting van tientallen scholen op basis van de wettelijke opheffingsnormen.
Zijn er nog andere gebieden in Nederland waar ook veel scholen dreigen te verdwijnen de komende jaren, en zo ja welke regio’s/gemeenten?
Als gevolg van demografische bewegingen worden voortdurend scholen gesticht en andere scholen weer opgeheven. Nieuwe wijken zijn vaak enkele tientallen jaren kinderrijk, waarna het aantal kinderen daalt en stabiliseert. Het scholenaanbod wordt hierop aangepast.
Zoals gezegd, er is in Groningen geen sprake van een dreigende sluiting van tientallen scholen. Er zijn wel meer krimpregio’s. De grootste krimpregio’s naast Noordoost Groningen zijn nu Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. In de komende tien jaar zal volgens prognoses in een groot aantal gemeenten in Nederland sprake zijn van dalende bevolkingsaantallen.
Welke verantwoordelijkheid heeft het Rijk in deze?
De belanghebbenden en eerst verantwoordelijken in de krimpregio’s zullen allereerst zelf acties moeten ondernemen en met initiatieven moeten komen. Zij beschikken over de bevoegdheden en zijn hiertoe veelal ook het best in staat, omdat zij dichterbij de dagelijkse praktijk staan en de precieze gevolgen voor een dorp of gebied het beste kennen. Het Rijk kan helpen met onderzoek in het kader van regionale pilots, kennisspreiding en het wegnemen van knelpunten en belemmeringen in het stelsel.
Hoe kijkt u aan tegen deze ontwikkelingen en wat is de visie van het kabinet hierop voor de toekomst?
et kabinet zal aandacht blijven schenken aan krimpregio’s. In het voorjaar van 2011 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de voortgang van het genoemde actieplan «Krimpen met Kwaliteit» (zie antwoord op vraag 4). In de rapportage zal ook aandacht worden gegeven aan de voortgang van de pilots in Groningen.
Het bericht dat scholen voor speciaal onderwijs in het noorden overvol zijn |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de nu ontstane situatie, waarbij de scholen voor speciaal onderwijs in het noorden van Nederland overvol zijn?1
Op dit moment zijn de telgegevens van 1 oktober jl. nog niet beschikbaar. Uit het contact met Renn 4 blijkt echter dat de leerlingaantallen in het (v)so in het noorden van Nederland zijn gestegen. Dit zou in lijn zijn met de trend van de afgelopen jaren en vormt een belangrijke reden voor de invoering van het passend onderwijs. Daarin wordt sterker ingezet op het plaatsen van leerlingen in het reguliere onderwijs.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen verder moeten reizen, omdat ze op scholen in de buurt niet meer geplaatst kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe voorkomt u deze onwenselijke situatie?
Over het algemeen deel ik de mening dat er zoveel mogelijk moet worden ingezet op thuisnabij onderwijs. Maar sommige kinderen hebben behoefte aan specifieke ondersteuning, die niet overal kan worden geboden. In die situaties kan het nodig zijn een leerling op een school te plaatsen die verder weg gelegen is.
Deelt u de analyse van Renn 4 dat de plotselinge groei in het aantal leerlingen verband heeft met de doorgevoerde bezuinigingen op de rugzak in het speciaal basisonderwijs en de ambulante begeleiding? Zo nee, hoe verklaart u de plotselinge toename?2
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is er geen sprake van een plotselinge groei, maar van een trend die met de invoering van de leerlinggebonden financiering in 2003 is ingezet. De groei van de leerlingenaantallen in het (v)so lijkt dan ook geen direct gevolg van de bezuiniging op de rugzak in het speciaal basisonderwijs. Mijns inziens hoeft deze bezuiniging ook geen reden te zijn om leerlingen naar het speciaal onderwijs te verwijzen. Sinds de harmonisering van de rugzakbedragen in het speciaal basisonderwijs is er immers voor geïndiceerde leerlingen in het basisonderwijs en geïndiceerde leerlingen in het speciaal basisonderwijs ongeveer eenzelfde bedrag beschikbaar.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze scholen niet gedwongen zijn na de kerst een leerlingenstop af te kondigen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat geen enkele leerling thuis komt te zitten na kerst of na de kerst op een school zitten waar deze leerling eigenlijk niet thuishoort?
Ieder kind heeft recht op onderwijs. Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte is daarom ook extra geld beschikbaar, ofwel in de vorm van een leerlinggebonden budget ofwel in de vorm van het speciaal onderwijs. Er kan naar mijn idee geen sprake zijn van een noodgedwongen leerlingenstop. Ik begrijp dat het (v)so huiverig is om nu uit te breiden terwijl de invoering van passend onderwijs naar verwachting betekent dat in de toekomst minder leerlingen worden geplaatst in het (v)so. Echter, zolang de huidige wetgeving van kracht is, geeft een indicatie recht op inschrijving bij een (v)so-school. De school heeft een wettelijk vastgelegd recht op bekostiging, zodat een stop op leerlingen niet nodig is. Dit laat onverlet dat het wenselijk is om goed na te gaan of leerlingen echt zijn aangewezen op het (v)so. REC’s en samenwerkingsverbanden kunnen hierover afspraken maken waardoor de ontwikkeling van het aantal leerlingen in het (v)so beheerst kan worden.
Deelt u de verwachting dat het zogenaamde «passend onderwijs» en de daarbij komende bezuinigingen leiden tot minder goed onderwijs voor veel leerlingen en wellicht extra thuiszitters?
Nee, die mening deel ik niet. De kosten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben zijn de afgelopen jaren explosief gestegen. Daar is bij de invoering van het huidige systeem in 2003 geen rekening mee gehouden. De sterke groei zorgt ervoor dat steeds meer leerlingen voorzien worden van labels waar ze moeilijk van afkomen, hetgeen kostbaar is en geen garantie blijkt voor onderwijs dat goed voorbereidt op vervolgonderwijs of de arbeidsmarkt. Het huidige systeem is dan ook niet houdbaar en dat moet worden veranderd. Zoveel mogelijk kinderen moeten binnen het reguliere onderwijs een passend onderwijsaanbod krijgen.
Dit kabinet bezuinigt op passend onderwijs maar investeert tegelijk in de professionalisering van leraren en in versterking van de kwaliteit van het (reguliere) onderwijs. Door leraren beter om te leren gaan met verschillen, kunnen zij meer leerlingen een passend aanbod bieden. Dit leidt tot minder gedragsproblemen en minder verwijzingen naar het speciaal onderwijs. Daarnaast brengt de focus op taal en rekenen en het invoeren van de referentieniveaus meer structuur in het onderwijs. Daar profiteren juist ook leerlingen met leer- en gedragsproblemen van. Zo worden structureel betere condities gecreëerd om alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te bieden en kan worden voorkomen dat leerlingen verwezen moeten worden naar het speciaal onderwijs of zelfs thuis komen te zitten.
Hoe ziet u uw verantwoordelijkheid in het geval dat leerlingen thuis komen te zitten als gevolg van uw bezuinigingen? Kunt u garanderen dat door de aangekondigde extra bezuiniging van driehonderd miljoen op het zogenaamde «passend onderwijs» geen enkel kind extra komt thuis te zitten zoals nu dreigt in het noorden van Nederland?
Zoals reeds bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven is de inzet van het passend onderwijs om ieder kind een passend onderwijsaanbod te bieden. Schoolbesturen krijgen daartoe een zorgplicht. Verder wordt er meer ruimte aan het veld gegeven om maatwerk te leveren. Er zal geen sprake meer zijn van de zogenaamde «slagboomdiagnostiek», waarbij leerlingen met een indicatie een standaardbedrag ontvangen dat zij niet altijd volledig nodig hebben en leerlingen zonder indicatie in het geheel geen vergoeding voor extra zorg ontvangen. Tezamen met de investeringen in het reguliere onderwijs maakt dit dat er vanuit mag worden gegaan dat de invoering van passend onderwijs en de taakstelling niet tot extra thuiszitters zal leiden.
De voortdurende gevangenschap van de Chinese Nobelprijswinnaar Liu Xiaobo |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel van Geoff Dyer: «Beijing denounces Nobel for Liu Xiaobo»1 en het nieuwsbericht «Liu Xiaobo draagt Nobelprijs op aan slachtoffers Tiananmen»?2
Ja.
Is het waar dat de Chinese regering heeft verklaard dat het «een obsceniteit» is dat aan de Chinese mensenrechtenactivist Liu Xiaobo de Nobelprijs voor de Vrede werd toegekend en dat Xiaobo «een misdadiger» is die zijn straf moet uitzitten? Zo ja, hoe beoordeelt u die Chinese verklaring?
De Chinese regering heeft niet verklaard dat de toekenning van de Nobelprijs aan de heer Liu een obsceniteit is. De term die in de officiële Chinese woordvoering is gebruikt laat zich vertalen als «blasfemie». De Chinese autoriteiten kwalificeren de heer Liu inderdaad als een misdadiger, omdat hij op 25 december 2009 door een Chinese rechter schuldig is bevonden aan het aanzetten tot ondermijning van de staatsmacht.
Nederland en de EU distantiëren zich van dergelijke kwalificaties en beschouwen de heer Liu als een mensenrechtenverdediger.
Hoe beoordeelt u, met het oog op de bilaterale en de Europese «mensenrechtendialoog» met China, de constatering van Geoff Dyer: «Pressure from Beijing has successfully downgraded the importance of human rights in diplomatic discussions with China»?
Ik onderschrijf de stelling van de heer Dyer niet. Nederland en de EU hebben in het verleden geregeld bij de Chinese autoriteiten aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in China en zullen dat met kracht blijven doen op verschillende niveaus en bij verschillende gelegenheden.
Bent u bereid de Chinese regering te verzoeken Liu Xiaobo onmiddellijk in vrijheid te stellen en het huisarrest van zijn echtgenote Liu Xia op te heffen?
Ja. Nederland en de EU hebben sinds december 2008 bij herhaling aangedrongen op de vrijlating van Liu Xiaobo en aandacht gevraagd voor de situatie van zijn vrouw Liu Xia, en blijven dat doen.
Handhavingsbeleid snelheidsovertredingen op autosnelwegen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Bent u bereid om, gelet op de afspraak in het regeerakkoord om de maximumsnelheid op autosnelwegen waar nu een maximumsnelheid geldt van 120 km/uur te verhogen naar 130 km/uur, geen administratieve boetes meer op te laten leggen ter zake van snelheidsovertredingen tot 11 km per uur op die snelwegen totdat die verhoging wettelijk is geregeld en om de na uw beëdiging terzake opgelegde boetes in te laten trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het handhaven van een maximaal snelheid van 130 km /u is pas mogelijk nadat de regels dienaangaande zijn aangepast. Daarom ben ik niet bereid om thans het handhavingsbeleid ten aanzien van snelheidsovertredingen aan te passen en reeds opgelegde boetes in te trekken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu verwacht u begin volgend jaar te kunnen informeren over de mogelijkheden om de maximumsnelheid te verhogen naar 130 km/u en voor welke weggedeelten dit kan gelden.
Bent u ook bereid om hetzelfde te doen met betrekking tot dergelijke snelheidsovertredingen, gepleegd na het bekend worden van het regeerakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het verlof van een veroordeelde die agressie pleegde tegen politieagenten |
|
Ronald van Raak |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Poolse man die op 1 november 2009 op een aantal politieagenten inreed, veroordeeld is voor poging tot doodslag op drie politieagenten en 21 maanden hechtenis heeft gekregen, in afwachting van zijn hoger beroep op vrije voeten is gesteld?1
Ja. Aan betrokkene is op basis van de Regeling Tijdelijk verlaten van de inrichting algemeen verlof verleend. Betrokkene is na afloop van dit verlof niet teruggekeerd in de penitentiaire inrichting. Na constatering hiervan is deze onttrekking direct doorgegeven aan het CJIB. Het CJIB heeft hem per omgaande als onttrekker gesignaleerd in het Opsporingsregister (OPS).
Was er sprake van schorsing van de hechtenis of van incidenteel verlof? Waarom is deze veroordeelde vrijgelaten? Op welke wijze wordt, nu hij zich onttrokken heeft aan zijn verlof, actief naar deze veroordeelde gezocht?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze veroordeelde ook in het buitenland een straf van twee jaar moest uitzitten? Wordt daar rekening mee gehouden bij de afweging of iemand wel of niet op vrije voeten kan worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja. Betrokkene is bij verstek veroordeeld in Letland tot een gevangenisstraf van tweeënhalf jaar. Betrokkene zou na afloop van zijn detentie in Nederland worden uitgeleverd.
Uitlevering vormt een contra-indicatie voor het verlenen van verlof. De directeur van de betreffende inrichting had op grond van deze contra-indicatie moeten besluiten het verlof niet te verlenen.
Binnen de desbetreffende inrichting is onderzoek verricht naar het besluitvormingproces rond deze verloftoekenning. Gebleken is dat in de penitentiaire inrichting de informatie met betrekking tot de uitlevering wel aanwezig was, maar ten onrechte niet aan de orde is geweest bij de afweging om betrokkene al dan niet verlof te verlenen.
In desbetreffende inrichting zijn inmiddels maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Deze maatregelen richten zich op het verbeteren van het besluitvormingsproces inzake verloven. Ook zal worden bezien of in andere penitentiaire inrichtingen de besluitvorming rond verlof aanscherping behoeft.
Kunt u zich voorstellen welke gevoelens van frustratie de vrijlating van deze verdachte bij de slachtoffers heeft achtergelaten?
Ja. Ik betreur het ten zeerste dat ten onrechte verlof is toegekend.
Op 30 september 2010 heeft het Bureau Slachtofferinformatievoorziening van het Hof per brief de gemachtigde van de vier slachtoffers geïnformeerd over het feit dat betrokkene niet is teruggekeerd van verlof.
Deelt u de opvatting dat agressie tegen agenten altijd bestraft moet worden en soortgelijke verdachten in de toekomst niet meer voor schorsing van hechtenis of incidenteel verlof in aanmerking mogen komen?
Met u ben ik van mening dat agressie tegen agenten een ernstig feit is en in principe tot vervolging dient te leiden. Ik ben er echter niet voor om bij voorbaat deze categorie verdachten van schorsing van de voorlopige hechtenis of (incidenteel) verlof uit te sluiten. Dit laat overigens onverlet dat bij een uitleveringsverzoek geen verlof verleend wordt.
Onjuiste pensioenoverzichten |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Deelnemers krijgen foute overzichten uit te keren pensioen»1 waarin een zeer kritisch onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) wordt beschreven?
Ja.
Deelt u de mening dat transparantie over de pensioenrechten van cruciaal belang is voor deelnemers? Is goede informatievoorziening nu niet van extra belang met oog op de roerige tijden waarin de pensioenfondsen zich bevinden?
Ik deel uw mening. Transparantie over pensioenaanspraken en goede informatievoorziening daarover is van belang. Pensioenfondsen moeten elk jaar uiterlijk 30 september een Uniform Pensioenoverzicht, ook wel UPO genoemd, aan hun deelnemers verstrekken. Het is belangrijk dat de informatie in de UPO’s correct is. De deelnemer kan zich op basis van het UPO een mening vormen over de vraag of hij zijn pensioen toereikend acht in het licht van zijn persoonlijke situatie. Wanneer een deelnemer op basis van het UPO zijn pensioen ontoereikend oordeelt, heeft hij de keuze maatregelen te treffen, zoals het afsluiten van een aanvullend derde pijler pensioenproduct.
Wat is uw reactie op de conclusies uit het onderzoek «Rapport Juistheden UPO»?2
De AFM heeft in haar onderzoek relatief veel fouten in de Uniforme Pensioenoverzichten geconstateerd. Dat vind ik zorgelijk. Het onderzoek laat echter ook zien, dat de afwijkingen in het merendeel van de gevallen beperkt zijn. De geconstateerde afwijkingen bedragen voor een groot aantal pensioenfondsen minder dan 2% van de juiste waarden van de kerngegevens. Een deel van de fouten is niet rekenkundig onjuist maar hangt samen met een verouderde of onduidelijke tekst van het pensioenreglement.
Ik ga zelf geen extra maatregelen treffen. Dat is ook niet nodig, aangezien het toezicht op dit punt al afdoende is geregeld. De AFM komt als toezichthouder met vervolgacties richting een deel van de fondsen, waaronder een vervolgonderzoek en maatregelen voor de groep pensioenfondsen met de slechtste bevindingen. Deze laatste maatregelen kunnen bestaan uit een normoverdragend gesprek, het geven van een aanwijzing, het opleggen van een last onder dwangsom en het opleggen van een boete. Ook heeft de AFM aanbevelingen aan de sector geformuleerd. Zo heeft de AFM een specifieke aanbeveling geformuleerd met betrekking tot de groep (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten. De AFM vraagt de pensioenfondsen daarin extra aandacht te besteden aan deze groep. Ik ga ervan uit dat de pensioenfondsen deze aanbeveling van de toezichthouder ter harte zullen nemen.
Vindt u het ook zorgelijk dat voor 64% van de bedrijfstakpensioenfondsen de pensioenaanspraken op het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) niet kloppen? Welke maatregelen treft u om dit aantal terug te dringen? Legt u ook boetes op?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook onacceptabel dat maar liefst een kwart van de onderzocht fondsen helemaal geen UPO heeft gestuurd naar arbeidsongeschikten? Hoe grijpt u hierop in en legt u ook boetes op?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de conclusie dat géén van de fondsen het UPO model 100% volgt? Behoeft het UPO model een herziening of zijn de pensioenfondsen nalatig? Welke stappen zet u in dit verband?
Op grond van artikel 38, tweede lid, Pensioenwet en artikel 49, tweede lid, Wet verplichte beroepspensioenregeling is de vormgeving van het UPO aan de pensioenuitvoerders overgelaten. De AFM heeft de pensioensector aanbevolen het UPO-model te vereenvoudigen en de UPO-handleiding te verduidelijken. De pensioensector is inmiddels zelf aan de slag gegaan. Zo is een werkgroep, samengesteld uit pensioenkoepels en het Verbond van Verzekeraars, bezig met de verbetering van het UPO-model.
Een akkoord over de uitleg van de Toescheidingsovereenkomst |
|
Harry van Bommel |
|
Heeft de ambtelijke commissie Suriname-Nederland overeenstemming bereikt over de interpretatie van diverse artikelen in de Toescheidingsovereenkomst?1
Het laatste ambtelijk overleg met Suriname over de toescheidingsovereenkomst vond plaats op 13 en 14 januari 2010. De uitkomsten van dit overleg waren niet conclusief.
Is er een interpretatieve verklaring opgesteld die ter goedkeuring aan beide regeringen en parlementen wordt voorgelegd?
In januari 2010 is een ontwerptekst voor een interpretatief protocol bij de Toescheidingsovereenkomst opgesteld. Over deze ontwerptekst is evenwel op ambtelijk niveau geen overeenstemming bereikt. Er is nog geen nieuwe datum voorzien voor een volgend overleg.
Indien ja, wanneer kan de Tweede Kamer kennisnemen van de inhoud van deze verklaring?
Indien het tot een protocol komt, dan zal dat zoals gebruikelijk voor goedkeuring aan het parlement worden toegezonden.
Op welke wijze is de Surinaams-Nederlandse gemeenschap betrokken bij het overleg over de toekomst van de Toescheidingsovereenkomst?
De onderhandelingen over de interpretatie van de Toescheidingsovereenkomst vinden plaats op ambtelijk niveau. Van beide zijden zijn geen andere partijen betrokken. Uit de vele contacten en correspondentie in de afgelopen jaren zijn de belangen van de Surinaams-Nederlandse gemeenschap echter bij de Regering zeer goed bekend. Juist om die reden is, naar aanleiding van de oorspronkelijke mededeling van Suriname de toescheidingsovereenkomst op te zeggen, de Regering de onderhandelingen gestart. Eenzijdige opzegging van de Toescheidingsovereenkomst is verdragsrechtelijk niet mogelijk.
Op welke wijze gaat u de Surinaams-Nederlandse gemeenschap informeren over het resultaat van het overleg tussen beide landen over de Toescheidingsovereenkomst?
Indien het tot een interpretatief protocol komt, dan zal dat zoals gebruikelijk voor goedkeuring aan het parlement worden toegezonden. Via contacten met de diverse belangenverenigingen zal de Surinaams-Nederlandse gemeenschap hiervan op de hoogte worden gehouden.
Het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen |
|
Farshad Bashir |
|
Bent u bekend met de breed gedragen protesten van zowel passagiers als NS-personeel over het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen, de zogenaamde Sprinter Lighttrains (SLT’s)?1
Ja.
NS heeft bij de bestelling van het nieuwe materieel gekozen voor treinen die snel optrekken en afremmen en die ruime mogelijkheden hebben voor in- en uitstappen, waardoor de reis van de reizigers sneller verloopt. En voor treinen die van voor naar achter transparant zijn, zonder onderbrekingen die het zicht belemmeren, waardoor de reizigers zich veiliger voelen. Hier staat tegenover dat in de nieuwe treinen toiletten ontbreken. Ik begrijp de zorgen daarover en ik vind dat daar een goede oplossing voor moet komen. Daar kom ik in het vervolg van deze brief op terug.
Hebt u inzicht in het aantal passagiers dat in de toekomst de trein zal (moeten) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet? Zo ja, bent u bereid om deze cijfers onderbouwd aan de Kamer toe te sturen? Zo nee, bent u bereid om samen met de diverse reizigersorganisaties en belangenorganisaties zoals de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers? Kunt u bij een dergelijk onderzoek ook meteen berekenen welke kosten het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer?
Niet alleen de nieuwe Sprinters van NS, maar ook de treinen van verschillende regionale spoorvervoerders hebben (soms al vele jaren) geen toilet. Vervoerders hebben de afgelopen jaren alleen voor materieel met toiletten gekozen als de betreffende overheid daartoe een voorschrift heeft opgenomen in de concessie. In het geval van de nieuwe Sprinters is het de beslissing van NS geweest om treinen zonder toilet te bestellen. De huidige concessie staat dit toe. In alle Intercity’s van NS zullen toiletten aanwezig blijven.
Het is mijn streven dat reizigers in de toekomst de trein niet zullen (hoeven te) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet, integendeel. Meer in het algemeen wil ik dat de trein aantrekkelijk is voor zoveel mogelijk reizigers. Treinen die schoon zijn, op tijd rijden en veilig zijn, conform de afspraken uit het vervoerplan.
Ik wil me ervoor inzetten dat mensen die afhankelijk zijn van een toilet toch gebruik kunnen blijven maken van het OV als vervoermiddel. Zoals mijn ambtsvoorganger u heeft gemeld in zijn brief van 26 april 2010 (Kamerstuk 29 984 nr. 223) is het Rijk in overleg met ProRail (en NS) over een oplossing in de vorm van het bouwen van toiletten op ruim 100 stations. Reizigers in nieuwe Sprinters kunnen dan altijd binnen afzienbare tijd een station met toilet bereiken. Ook reizigers uit regionale treinen (waarin vaak ook geen toilet aanwezig is) en bussen zullen gebruik kunnen maken van toiletten op stations.
Ik acht het dus niet noodzakelijk onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers of naar de kosten die het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer.
Is een eventuele extra terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in treinen reden geweest voor het nieuwe kabinet om in het regeerakkoord geen enkele doelstelling of ambitie uit te spreken op het gebied van reizigersgroei? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de voorgenomen bouw van toiletten op meer dan honderd stations verwacht het kabinet geen terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in de nieuwe Sprinters van NS. Het kabinet heeft daarop dus niet geanticipeerd in het regeerakkoord.
Meer in het algemeen heeft het kabinet wel degelijk ambities voor het spoorvervoer. Zo investeren we € 4,5 miljard in het programma Hoogfrequent Spoorvervoer en stimuleren we NS en ProRail om elk jaar de prestaties zoals vastgelegd in het vervoerplan en het beheerplan te verbeteren.
Wat is uw reactie op het feit dat conducteurs en machinisten tot wel vijf en een half uur geen beschikking hebben over een toilet tijdens hun werk? Hoe valt deze werksituatie te verenigen met de verklaring omtrent de zorgplicht van werkgevers zoals vastgesteld in het Burgerlijk Wetboek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mogelijkheid om gebruik te maken van een toilet (zowel door de aanwezigheid van een toilet als door de tijdsruimte in dienstroosters) is een zaak tussen werknemers en werkgever (in de berichten in de media betreft dit alleen NS). Ik sta daar formeel volledig buiten. Ik heb NS echter wel om nadere informatie hieromtrent gevraagd.
NS onderkent dat door de instroom van het nieuwe Sprintermaterieel voor haar personeel soms een lastige situatie is ontstaan. NS ziet zich genoodzaakt om materieel en personeel steeds efficiënter in te zetten. Dit betekent in een aantal diensten voor het personeel een langere verblijfstijd in de trein, waarbij er niet voldoende tijd is om tussendoor naar de toiletten bij het personeelsverblijf te lopen. NS anticipeert hierop door meer toiletvoorzieningen voor haar personeel op de stations te realiseren. Zo zijn er op de stations Uitgeest, Breukelen en Rhenen toiletvoorzieningen gekomen evenals een extra voorziening op station Rotterdam CS. Het betreft hier toiletten die alleen voor personeel toegankelijk zijn en niet voor reizigers; het zijn ook geen invalidentoiletten. Bij de verdere uitbreiding van de inzet van het nieuwe Sprintermaterieel zal NS vooraf toetsen of extra toiletvoorzieningen voor haar personeel op (eind-) stations nodig zijn.
Deelt u de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en een in de dienstverlening naar de passagiers toe? Zo ja, deelt u ook de mening dat het volstrekt onwenselijk is als een dienstdoende conducteur tijdens een dergelijke stop op een station een toilet moet zoeken, omdat dat in de trein niet meer aanwezig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en in het verlenen van service aan de passagiers.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Acht u het wenselijk dat rijdend personeel op de stoptreinen lange tijd zijn behoefte moet ophouden en zelfs minder gaat eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is gedurende de dienst? Wat is uw reactie op het feit dat personeel op de trein heeft laten weten dat de pauzetijden tussen diensten al zo beperkt is, dat er vaak nauwelijks genoeg tijd is om te eten en eventueel het toilet te bezoeken? Acht u het wenselijk dat tijd door het ontbreken van toiletten in de trein nog verder onder druk komt te staan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen over de hoge nood onder personeel die leidt tot oplossingen waarbij op zijn minst vraagtekens moeten worden gezet bij de hygiëne ervan? Acht u het acceptabel als het personeel op een trein tot dit soort onhygiënische noodoplossingen wordt gedwongen? Tot welke risico’s voor de gezondheid van zowel personeel als passagiers leidt dit soort toestanden, helemaal als er ook geen mogelijkheid is om de handen te wassen aan boord van de trein? Hoe gaat u dit oplossen en op welke termijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen die bij Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) spoor binnenkomen over machinisten die hun trein stilzetten op een vrij baanvak om even snel vanuit de cabinedeur hun behoefte te doen?2 Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid van het treinverkeer als dit soort zaken zich daadwerkelijk voordoet? Maar ook in de bredere zin; wat is volgens u de invloed van deze problematiek (dus voorgaand voorbeeld, maar ook treinen die moeten wachten op stations vanwege een medewerker met hoge nood) op de punctualiteit van het treinverkeer? Kunt u uw antwoord heel duidelijk toelichten?
Uiteraard mogen en zullen afspraken die werknemers en werkgever maken over arbeidsomstandigheden nooit ten koste gaan van de veiligheid. De IVW ziet daarop toe.
Ook de prestatie-afspraken waarop ik NS afreken, waaronder die over punctualiteit, veranderen niet.
Kunt u zich voorstellen hoe het is? Zou u zelf om langere tijd (tot wel vijf en een half uur) uw behoefte te moeten ophouden? Kunt u zich daarnaast voorstellen wat het van een mens vraagt om, tijdens het uitoefenen van zijn of haar beroep, minder te moeten eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u zich herinneren dat de motie van het lid Roemer over toiletten in de treinen is aangenomen door een zeer grote meerderheid van de Tweede Kamer?3 Hoe kunt u garanderen dat in 2030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, terwijl NS nu veel nieuwe treinen inzet zonder toilet? Klopt het dat al deze treinen een afschrijvingstijd hebben die in ieder geval in 2030 nog niet verschreden is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het doel van de motie van het lid Roemer is in mijn ogen dat alle reizigers gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer. Toiletten in de trein zijn daartoe een middel, net als toiletten op het station. In zijn eerdergenoemde brief (zie mijn antwoord op vraag 2) heeft mijn ambtsvoorganger toegelicht dat het bouwen van toiletten op stations om diverse redenen de meest verantwoorde en verstandige manier is om invulling te geven aan de motie. Ik deel die mening. Ik kan niet garanderen dat in 2 030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, maar ik doe er wel alles aan om het doel van de motie te realiseren. Vanwege de keuze voor toiletten op stations is de afschrijvingstermijn van de nieuwe Sprinters zonder toilet niet relevant.
Hoe zult u in navolging van de heldere uitspraak van de Kamer, er voor zorgen dat er 2030 geen enkele trein in Nederland rijdt die niet beschikt over een toilet? Kunt u duidelijk aangeven welke middelen u hiervoor heeft en hoe u de spoorvervoersbedrijven kunt dwingen om aan deze heldere eis te voldoen?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om, naast het handhaven van de heldere einddatum van 1 januari 2030, ook bij de spoorvervoersbedrijven aan te dringen op het eerder plaatsen van toiletten in alle treinen, zodat veel reizigers ook de komende twintig jaar al gewoon gebruik kunnen maken van een fatsoenlijk toilet in de trein?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Tijdens het AO op 19 mei 2010 heeft mijn ambtsvoorganger met de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat onder meer gesproken over het onderwerp van toiletten in de OV-keten, dit naar aanleiding van zijn brief daarover van 26 april 20104. Sommige leden van de commissie vroegen naar de mogelijkheden om alsnog toiletten aan te bieden in Sprinters. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd de kosten te specificeren van het (alsnog) inbouwen van toiletten in Sprinters die al geleverd of besteld zijn en in Sprinters die nog besteld moeten worden. Ik informeer u daarover als volgt.
Allereerst onderstreep ik nog eens dat de Wet Personenvervoer 2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet mij niet de formele bevoegdheid bieden om NS te verplichten toiletten in treinen op te nemen. De inrichting van treinen is een zaak van NS, binnen de randvoorwaarden die de concessie stelt: NS moet zorgen voor voldoende vervoer (match van vraag en aanbod) en daarbij een aantal zorgplichten in acht nemen. Bij de aanschaf en inrichting van de nieuwe Sprinters heeft NS zich laten leiden door vervoercapaciteit, kostenefficiëntie, reinheid, sociale veiligheid en ruimtelijkheid. Dat heeft in 2004 geleid tot een keuze van NS voor Sprinters die dankzij het feit dat zij van voor naar achter transparant zijn voor een beter veiligheidsgevoel van reizigers zorgen en waar snel in- en uitgestapt kan worden. Hier staat tegenover dat toiletten ontbreken. Naar aanleiding van de discussie die daarover is ontstaan, staan in voornoemde brief van 26 april 2010 maatregelen beschreven om toiletvoorzieningen in de keten te verbeteren.
In vervolg op de toezegging van 19 mei heb ik NS gevraagd een indicatie te geven van de kosten van het (alsnog) realiseren van toiletten in Sprintermaterieel. NS is voorzichtig met het geven van meer gespecificeerde bedragen. Haar argumentatie is dat zij haar concurrentiepositie (o.a. in de relatie met leveranciers) niet wil ondermijnen door gedetailleerde informatie beschikbaar te stellen. NS begrijpt echter ook de wens van de Kamer om hierin meer inzicht te krijgen.
NS meldt daarom dat naar schatting een kleine € 40 mln. nodig is om het al ingestroomde, bestelde en door middel van opties gecontracteerde nieuwe Sprintermaterieel alsnog van een toilet te voorzien en circa € 10 mln. voor het nog te bestellen Sprintermaterieel. Daarnaast zijn er nog andere kosten:
Extra materieel en deze service-installaties kosten NS ruim € 60 mln. Dit resulteert in het totaalbedrag van ongeveer € 110 mln. dat in de brief van 26 april 2010 staat genoemd. Hierin zijn nog niet meegenomen de jaarlijkse kosten van onderhoud en exploitatie (inzet materieel, reiniging/herstel en snelherstel van vandalismeschade) van het extra materieel die op een kleine € 10 mln. zijn geraamd.
De heer Jansen (SP) deed tijdens het AO op 19 mei een voorstel dat ik als volgt samenvat:
Op deze manier zou toch in elke Sprinter een toilet zitten, zonder dat NS de reeds geleverde of bestelde nieuwe rijtuigen alsnog hoeft om te bouwen.
Ik heb deze suggestie aan NS voorgelegd. NS heeft mij ervan overtuigd dat dit in de praktijk helaas niet uitvoerbaar is en wel om de volgende redenen:
Gelet op dit alles staat NS nog achter de keuze voor Sprinters zonder toiletten. Het uitrusten van (sommige) Sprinters met toiletten zou betekenen dat gekozen moet worden voor een treindienstmodel dat extra materieel vereist wat vele miljoenen kost, bovenop de kosten van de inbouw van de toiletten.
Op mijn beurt sta ik achter de beleidskeuze om niet alsnog te kiezen voor Sprinters met toiletten maar voor het uitrusten van ruim 100 stations met toiletten (zie de bijbehorende overwegingen in de eerdergenoemde brief van 26 april 2010). Deze oplossing wordt nu door ProRail grondig verkend. Ik verwacht u rond de jaarwisseling te kunnen informeren over de resultaten van deze verkenning en de besluiten waartoe de verkenning mij brengt.
Het bericht dat Nederlandse subsidies zijn aangewend voor een kinderboek van een Servische ex-militair |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
![]() |
Is het waar dat Nederlandse instanties, te weten het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en het Veteraneninstituut in Doorn, die door het rijk worden gesubsidieerd, financiële steun hebben gegeven aan het boekje «Het sprookje van de Dappere Ridder», geschreven door een Servische ex-militair die in het verleden tegen Nederlandse militairen heeft gevochten?1
Het Herinneringscentrum Kamp Westerbork ontvangt geen subsidie van Defensie.
Het Veteraneninstituut heeft geen financiële steun gegeven aan het boekje «Het sprookje van de Dappere Ridder», maar de auteur in het kader van de Kinderboekenweek slechts uitgenodigd voor een lezing en daarvoor de reis- en verblijfskosten betaald. Het boekje beoogt kinderen op speelse wijze uit te leggen welke gevolgen een oorlog kan hebben voor militairen en hun gezinnen.
Zo ja, wat vindt u van het feit dat Nederlandse subsidies worden gebruikt voor literaire doeleinden van een Servische ex-militair, die in de Balkon-oorlog in 1999 tegen onder andere Nederlandse militairen vocht?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat Nederlandse veteranen, die een prominente plaats innamen in de gevechten van de NAVO tegen de Serviërs, diep geschokt zijn over deze verkwisting van belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn er naast het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en het Veteraneninstituut nog andere instanties die worden gevoed met overheidssubsidies en op hun beurt hebben bijgedragen aan de totstandkoming van dit boekje? Zo ja, welke?
Defensie heeft ook niet op een andere wijze bijgedragen aan de totstandkoming van dit boekje.
Zijn er mogelijkheden om bepaalde subsidiegelden, die zijn verstrekt voor de totstandkoming van dit boekje, terug te vorderen? Zo ja, bent u bereid om deze subsidiegelden daadwerkelijk terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om in de toekomst te garanderen dat zulke schandalige subsidies niet meer worden verstrekt?
Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig. Bij subsidies die door de Nederlandse overheid worden verstrekt, wordt nauwkeurig toezicht gehouden op de besteding conform het doel waarvoor die subsidies zijn verstrekt.