De cumulatieve effecten op natuur de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Co Verdaas (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Winning van steenzout veroorzaakt diepe gaten in bodem Waddenzee» en «Beheer Wadden is rommeltje»?1 2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vergunningverlening voor zoutwinning in de Waddenzee door het bedrijf Frisia?
Aan Frisia Zout B.V. (hierna: Frisia) is in januari 2012 een winningsvergunning verleend voor zoutwinning onder de Waddenzee in het gebied Harlingen Havenmond. Voordat Frisia kan beginnen met de feitelijke zoutwinning zijn echter nog diverse besluiten nodig, namelijk een instemmingsbesluit voor het winningsplan, een omgevingsvergunning, een Natuurbeschermingswetvergunning en een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Voor al deze besluiten is mijn ministerie het bevoegd gezag. Frisia is bezig met het voorbereiden van de aanvragen voor de benodigde vergunningen.
Bent u bekend met de mogelijke negatieve effecten op natuur en milieu van de zoutwinning in de Waddenzee? Zijn hier onderzoeken naar uitgevoerd en hoe worden deze effecten meegenomen in de vergunningverlening aan Frisia?
Ik ben bekend met de berichten zoals genoemd in vraag 1 waarin mogelijke negatieve effecten van de zoutwinning op natuur en milieu worden uiteengezet.
Om te voorkomen dat negatieve effecten op de natuurwaarden in de Waddenzee optreden, doet Frisia uitgebreid onderzoek naar de effecten van bodemdaling door de voorgenomen zoutwinning. Dit betreft de directe effecten hiervan op de kustlijn, het oppervlak van de wadplaten en de hydromorfologie van het Waddensysteem, maar ook de indirecte effecten op de natuurwaarden in de Waddenzee. Deze zaken zijn met name uiteengezet in het Milieueffectrapport en de Passende Beoordeling. Ook worden zowel een meet- en monitoringsprotocol als een monitoringsplan opgesteld om tijdens de winning zorgvuldig te kunnen waarnemen wat de werkelijk optredende effecten zijn. Mocht hieruit blijken dat de natuurwaarden in de Waddenzee in het geding zijn of dreigen te komen, dan kan het bevoegd gezag de winning laten aanpassen of stoppen. Dit gebeurt dan door toepassing van het «Hand aan de Kraan»-principe.
Van vergunningverlening zal pas sprake zijn wanneer aan alle wettelijke onderzoeksvereisten is voldaan. Aan Frisia kunnen in het instemmingsbesluit voor het winningsplan en in de Natuurbeschermingswetvergunning beperkende voorschriften worden opgelegd zodat ik kan ingrijpen zodra negatieve effecten vanwege de winning op de natuur dreigen op te treden.
Frisia is bezig met de afronding van de benodigde onderzoeken. Naar verwachting zullen op korte termijn de vergunningprocedures worden gestart.
Bent u bekend met het feit dat de buitendelta’s krimpen? Zijn hiervoor extra zandsuppleties mogelijk en wat zijn de ecologische gevolgen daarvan?
Ja, het is mij bekend dat de buitendelta's van de zeegaten van de Waddenzee in volume afnemen. Er wordt nog onderzocht of deze afname gecompenseerd zou moeten worden met extra suppleties. Dit onderzoek maakt deel uit van het Nationaal Deltaprogramma. Bij dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de ecologische gevolgen van de eventuele extra suppleties.
Ik wijs er nog op dat de zogeheten zandhonger van de Waddenzee, het proces dat de afname van de buitendelta's veroorzaakt, niet gestopt kan worden met suppleties. Wel kunnen de effecten van deze zandhonger op de buitendelta's, de kusten van Noord-Holland en de Waddeneilanden mogelijk gecompenseerd worden.
Hoeveel vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet, Wet milieubeheer en Visserijwet zijn in de afgelopen vijf jaar verleend door het Rijk of provincies voor activiteiten in het Waddengebied? Om wat voor activiteiten gaat het hierbij?
Het aantal vergunningen op grond van de genoemde wetten voor het Nederlandse deel van het Waddengebied loopt voor wat betreft de genoemde periode van de afgelopen vijf jaar in de honderden. Veel activiteiten behoeven immers vanuit 1 of meerdere van deze wettelijke kaders een toestemming. Het betreft een scala aan activiteiten, variërend van diverse recreatieve activiteiten tot gaswinning.
Vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet worden als hoofdregel verleend door provincies en bij uitzondering door de minister/staatssecretaris van Economische Zaken. Deze uitzonderingen staan beschreven in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998.
Vergunningen op grond van de Wet milieubeheer worden als regel verleend door provincies of gemeenten. In uitzonderingsgevallen is de minister van Economische Zaken of de minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd. Voor een volledig overzicht wie wanneer bevoegd is, verwijs ik naar de site van Infomil: http://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/wet-milieubeheer/bevoegd-gezag.
Vergunningen op grond van de Visserijwet worden verleend door mijn ministerie.
Het overgrote deel van deze besluiten is openbaar en digitaal raadpleegbaar op de sites van de rijksoverheid en de provincies. Vaak wordt het raadplegen ervan extra vergemakkelijkt door uitgebreide zoekfuncties binnen dergelijke databases.
Welke (andere) instanties geven vergunningen af voor activiteiten in het Waddengebied?
Gemeenten, provincies en het Rijk.
Is er een overzicht van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in het Waddengebied?
De toelaatbaarheid van elke nieuwe voorgenomen activiteit in het Waddengebied wordt beoordeeld door het betreffende bevoegde gezag.
Degene die voornemens is een project te realiseren dat mogelijk afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen een significant gevolg heeft voor een Natura 2000-gebied, dient door middel van een passende beoordeling de gevolgen van dat project te onderzoeken. Daarbij dient hij ook de zogeheten cumulatieve effecten te betrekken. Wanneer het bevoegd gezag zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast door het project, in voorkomend geval met inachtneming van mitigerende maatregelen, verleent het de aangevraagde vergunning (artikelen 19f en 19g van de Natuurbeschermingswet 1998).
Als onderdeel van deze toetsing beoordeelt het bevoegd gezag ook of de cumulatieve effecten juist en volledig zijn beschreven. Daartoe is het bevoegd gezag in staat omdat bij de diverse bevoegde instanties bekend is welke effecten kunnen cumuleren. Indien nodig vindt dan ook overleg plaats tussen deze bevoegde instanties.
Het is dus aan degene die een project wil realiseren om het nodige onderzoek te doen voor het opstellen van de passende beoordeling. Om bedrijven te ontzorgen investeer ik in een goede implementatie van de natuurwetgeving in de praktijk. In dat verband onderzoek ik hoe bedrijven op een eenvoudige wijze en tegen de laagst mogelijke kosten toegang kunnen hebben tot ecologische informatie, met het oog op een snelle en goedkope procedure voor verlening van vergunningen en ontheffingen (zie Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, blz. 233).
Het is dus niet zo dat er één bevoegd gezag is dat een overzicht bijhoudt. Per activiteit en per bevoegd gezag wordt dit overzicht gegenereerd als dat nodig is.
Mijn ministerie heeft hierin geen coördinerende rol en hoeft deze naar mijn mening ook niet te hebben. Per nieuwe activiteit ligt de coördinatie bij het vergunning verlenende bevoegde gezag zoals dat in het wettelijk instrumentarium is geregeld.
De verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de diverse bestuurlijke partijen in Waddengebied zijn door de minister van Infrastructuur en Milieu uiteengezet in de antwoordbrief op de vragen van het VVD-lid De Boer (kenmerk IenM/BSK-2012/239844).
Hoe wordt toegezien op de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied? Wat is hierbij de coördinerende rol van uw ministerie, aangezien de vergunningverlening door verschillende overheden plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te kijken hoe de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied beter in beeld kunnen worden gebracht? Bent u bereid hierover met de betrokken instanties in de regio in gesprek te gaan?
Ik ben van mening dat de cumulatieve effecten op natuur en milieu door bovenbeschreven wettelijk instrumentarium adequaat in beeld worden gebracht bij het toetsen van nieuwe activiteiten. Ik vind het daarom niet nodig om hierover in gesprek te gaan met de betrokken instanties in de regio.
Het niet door de Kroon vernietigen van de programmabegroting 2012 van de gemeente Haaksbergen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het verzoek van de fractievoorzitters van Leefbaar Haaksbergen en D66 om de programmabegroting 2012 van de gemeente Haaksbergen voor te dragen voor vernietiging bij de Kroon?
Ja
Bent u van mening dat de programmabegroting 2012 voldoet aan de vereisten zoals vastgelegd in het Besluit Begroting en Verantwoording gemeenten en provincies? (BBV) Zo nee, hoe beoordeelt u de constatering van uw ambtsvoorganger op dit dossier?1 Zo ja, waarom?
Nee. Ik kan mij vinden in het oordeel van mijn ambtsvoorganger.
Wat is uw reactie op de constatering van Gedeputeerde Staten (GS) van Overijssel, dat de programmabegroting 2012 van Haaksbergen op onderdelen inderdaad niet voldoet aan het BBV? Hoe beoordeelt u dat het besluit van de provincie dat pas in de programmabegroting 2013 op alle onderdelen moet worden voldaan aan de betreffende wet- en regelgeving?2
Ik ben van mening dat GS van Overijssel een goede afweging heeft gemaakt. Ondanks dat de programmabegroting 2012 van Haaksbergen op onderdelen niet voldoet aan het BBV is deze naar het oordeel van GS materieel wel in evenwicht.
De provincie Overijssel heeft het financieel toezicht op gemeenten risicogeoriënteerd en proportioneel ingericht, het maken van verbeterafspraken ten aanzien van de programmabegroting 2013 past in deze lijn.
Deelt u de mening van de verzoekers dat de programmabegroting 2012 niet realistisch en niet structureel in evenwicht is? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Het beoordelen van de programmabegroting van een gemeente is een taak die in de gemeentewet is opgedragen aan de financiële toezichthouder, in casu de provincie. Ik zie geen aanleiding om op de stoel van de provincie te gaan zitten. Ik vertrouw op het oordeel van GS van Overijssel zoals verwoord in het ambtsbericht van 25 september 2012 waar u in vraag 3 aan refereert.
Op welke wijze heeft uw ministerie zelf onderzoek gedaan naar de stand van zaken betreffende de programmabegroting in de gemeente Haaksbergen? Heeft dit onderzoek meer om het lijf gehad dan correspondentie met GS?3 Zo ja, op welke wijze is het onderzoek uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het verzoek om vernietiging ging gepaard met de nodige informatie en daarnaast is ambtsbericht opgevraagd bij de provincie. Uit deze stukken komt naar mijn mening voldoende naar voren dat de provincie op een verantwoorde wijze haar financieel toezicht richting de gemeente Haaksbergen heeft ingevuld.
Bent u van mening dat GS de provinciale toezichtstaak adequaat heeft uitgevoerd? Zo ja, waarom? Zo nee, welke conclusies trekt u daaruit?
Ja. Het uitgeoefende toezicht past binnen het door de toezichthouders vastgestelde Gemeenschappelijk Financieel toezichtkader «Zichtbaar Toezicht». Het toezichtkader is van toepassing op het financiële toezicht van de provincies op de gemeenten en van mij, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op de provincies.
Op welke wijze houdt u toezicht op de gestelde eisen dat de programmabegroting 2013 op alle onderdelen moet voldoen aan wet- en regelgeving?
Niet de minister van BZK is de financiële toezichthouder op de begroting van gemeenten maar GS van de provincie. Zoals gezegd zie ik geen aanleiding om in het voorliggende geval het toezicht over te doen of over te nemen. Ik ga ervan uit dat GS in staat is ervoor te zorgen dat de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Het overbrengen van piraten naar Nederland |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wordt de minister van Buitenlandse Zaken ook betrokken bij het nemen van een beslissing om aangehouden Somalische piraten naar Nederland over te brengen voor een strafrechtelijke vervolging?1 Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Het instellen van strafrechtelijke vervolging is in het Nederlandse strafrechtelijke stelsel voorbehouden aan het Openbaar Ministerie (OM). Aan de beslissing om in deze casus strafrechtelijke vervolging in te stellen is in nauwe samenwerking met de Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie uitvoering gegeven.
Waarom is niet gekozen voor overdracht aan het land van herkomst van de piraten of van de gegijzelde opvarenden of de vlaggestaat van het door de piraten overmeesterde vissersschip? Was een vervolging in de regio uitgesloten? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom is daarvoor niet gekozen?
De Nederlandse regering streeft ernaar verdachten van piraterij zoveel mogelijk te (laten) berechten in de eigen regio in plaats van in Nederland. Door het OM is in nauwe samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken onderzocht of landen in de regio in aanmerking kwamen voor de strafrechtelijke vervolging van de aangehouden verdachten. In deze casus is overdracht aan een ander land om verschillende redenen niet wenselijk geacht. Daarbij is tevens van belang dat er in de onderhavige zaak een duidelijk Nederlands belang is om de verdachten te vervolgen (in lijn met de motie-Ormel2), aangezien sprake was van een verdenking van poging tot moord op Nederlands marinepersoneel. Nederland heeft rechtsmacht ter zake van het delict zeeroof en voor de poging tot moord op Nederlands marinepersoneel.
Is het mogelijk om aangehouden piraten in de regio te laten berechten naar Nederlands recht en door Nederlandse rechters en hen vervolgens hun straf uit te laten zitten in de door de Nederlandse belastingbetaler gefinancierde en reeds gebouwde nieuwe gevangenis in Somalië dan wel enige andere strafinrichting in die regio? Zo neen, wilt u zich inspannen om de bestaande beletselen weg te nemen?
Het is niet mogelijk om verdachten van zeeroof in Somalië of in de regio te laten berechten naar Nederlands recht door Nederlandse rechters. Daarnaast is executie – eventueel gebaseerd op de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) – van door Nederlandse rechters opgelegde gevangenisstraffen in Somalië momenteel niet mogelijk. Op dit moment wordt mede dankzij een Nederlandse bijdrage onder begeleiding van de UNODC gewerkt aan het vergroten van de detentiecapaciteit in Somalië. Nederland blijft daarnaast internationale inspanningen ondersteunen die zijn gericht op het uitbreiden van justitiële en detentiecapaciteit in de regio, zodat verdachten van zeeroof in de regio kunnen worden vervolgd en berecht en hun in de regio opgelegde straf kunnen ondergaan. Zo steunt Nederland het Regional Anti Piracy Prosecution and Intelligence Coordination Centre (RAPPICC), draagt Nederland bij aan de verbetering van het gevangeniswezen op de Seychellen, en ondersteunt Nederland de opbouwfase van de civiele EU-missie EUCAP Nestor, gericht op maritieme capaciteitsopbouw van de kustwacht van landen in de regio.
Kunnen de naar Nederland overgebrachte piraten na hun berechting in Nederland in een gevangenis in de Somalische regio hun straf uitzitten? Zo ja, wilt u bevorderen dat dit vast beleid van de regering en het Openbaar Ministerie wordt? Zo neen, wilt u zich inspannen om de bestaande beletselen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat deze piraten nooit asiel in Nederland wordt verleend en dat hun verblijf hier ook niet gedoogd wordt, kortom dat zij in ons land nooit op vrije voeten zullen verblijven?
Het ligt in de lijn der verwachting dat eventuele asielaanvragen van verdachten van piraterij worden afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag3. Daarnaast wordt een asielaanvraag ook afgewezen wanneer betrokkene veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden of meer.
Op dit moment is gedwongen terugkeer naar Somalië niet mogelijk. Deze situatie zal naar aanleiding van het nieuwe ambtsbericht over Somalië, dat binnenkort zal verschijnen, opnieuw worden beoordeeld. Aan betrokkenen kan echter wel strafonderbreking worden verleend na ommekomst van tweederde van de opgelegde gevangenisstraf, indien de vreemdeling Nederland aantoonbaar verlaat en niet terugkeert.
Realiseert u zich dat gedwongen uitzettingen naar Somalië (thans) niet mogelijk zijn waardoor terugkeer van deze piraten naar het land van herkomst alles behalve gegarandeerd is ?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u bevorderen dat aangehouden piraten in principe nooit naar Nederland worden overgebracht? Zo ja, wat gaat u doen om dat te realiseren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De voortgang van het Single European Sky (SES) |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de resolutie in het Europees Parlement1 over de voortgangsrapportage van het project Single European Sky en de bewuste voortgangsrapportage2?
Ja.
Wat is uw reactie op de door het Europees Parlement aangenomen resolutie en de voortgangsrapportage?
Het Europees Parlement vraagt om een snellere vooruitgang in de ten uitvoerlegging van de Single European Sky en van de functionele luchtruimblokken die daar een belangrijke bouwsteen van vormen. Gezien de huidige stand van zaken begrijp ik de reactie van het Europees Parlement en ik onderschrijf het belang dat het Parlement hecht aan deze implementatie. De aangenomen resolutie ondersteunt de omvangrijke inzet van Nederland in SES en in het functioneel luchtruimblok FABEC om dit te realiseren. Nederland heeft een relatief klein luchtruim en één van Europa’s grootste hub-luchthavens Schiphol. Deze positie en de ambitie van Nederland om de netwerkkwaliteit en concurrentiepositie van de Nederlandse luchtvaart te versterken, kan alleen gerealiseerd worden in grensoverschrijdende samenwerking. Dit geldt evenzeer voor het borgen van de nationale veiligheidstaken door het ministerie van Defensie en het bestendigen van de benodigde oefenbehoefte voor de Nederlandse krijgsmacht.
Kunt u ingaan op de aanbevelingen van Eurocontrol die uitgelicht worden op pagina 3 en 4 van de voortgangsrapportage en die ingaan op de Nederlandse situatie?
De eerste twee aanbevelingen betreffen de nationale toezichthoudende autoriteit (NSA). De Nederlandse NSA is ondergebracht bij de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport binnen het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het hoofd van de NSA heeft een onafhankelijke positie zoals voorgeschreven in de Europese regelgeving. De NSA is opgezet als een flexibele organisatie die gebruik kan maken van medewerkers en expertise die beschikbaar zijn binnen het ministerie van IenM. Het werkplan van de NSA beschrijft alle noodzakelijke toezichtsactiviteiten.
De NSA is betrokken in twee internationale samenwerkingsverbanden.
De derde aanbeveling betreft de uitvoering door de NSA van conformiteitsbeoordelingsactiviteiten. De NSA houdt toezicht op de interoperabiliteitsverordening3 en de daaraan gerelateerde verordeningen (Implementing rules). De NSA voert hiervoor controles uit of verleners van luchtvaartnavigatiediensten conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitvoeren. Tot op heden heeft de NSA geen maatregelen hoeven nemen, want in alle uitgevoerde conformiteitsbeoordelingen is gebleken dat voldaan werd aan de eisen voor interoperabiliteit.
De vierde aanbeveling heeft betrekking op het doeltreffender maken van flexibel luchtruimgebruik (flexible use of airspace – FUA). Ik heb u per brief (kamerstuk 31 936, nr.77) geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van integratie van civiel-militair gecontroleerd luchtruim en luchtverkeersleiding. Daarbij heb ik ook uiteengezet welke belangrijke stappen reeds zijn gezet tot het optimaliseren van het flexibel en dynamisch luchtruimgebruik om het Europese en Nederlandse luchtruim beter te kunnen benutten en de behoeften van civiele en militaire luchtruimgebruikers te accommoderen. Daarin is ook het initiatief aangekondigd om een systeem van prestatiebeoordeling toe te passen voor het flexibel en dynamisch luchtruimgebruik binnen Nederland dat aansluit op bij de Europese ontwikkeling op dit gebied. Ik zie de aanbeveling dan ook als een ondersteuning van dit initiatief, waar op dit moment wordt gewerkt aan de implementatie hiervan. In FABEC wordt gewerkt aan een verbeterde en geharmoniseerde toepassing van het flexibel en dynamisch luchtruimgebruik vanuit een grensoverschrijdende benadering.
Dit is vooral van belang voor grensoverschrijdende militaire (oefen)gebieden
De vijfde aanbeveling heeft betrekking op het uitwisselen van beste praktijken en de collegiale toetsing van nationale toezichthoudende autoriteiten. Het uitwisselen van beste praktijken gebeurt in FAB-verband binnen het FABEC Comité van de Nationale Toezichthoudende Instanties. Hiertoe is op 27 januari 2011 een samenwerkingsovereenkomst (Memorandum of cooperation) door de hoofden van de betrokken NSAs getekend. In breder Europees verband geschiedt de uitwisseling van beste praktijken binnen het NSA Coordination Platform, waaraan de Nederlandse NSA deelneemt.
Wat is de status van het Functional Airspace Block waar Nederland bij betrokken is (i.c. FABEC)? Hoe ver is deze implementatie gevorderd in de andere deelnemende landen?
FABEC is in een afrondend stadium van de ratificatie van het Verdrag (TK 33 191, nr. 1). Op dit moment hebben vijf van de zes landen de ratificatie voltooid en dient alleen België dit nog te doen. Gezien de verlate ratificatie van België zal het Verdrag niet voor 4 december 2012 in werking treden. 4 december 2012 is opgenomen in de Europese regelgeving als termijn waarop alle maatregelen genomen moeten worden om te garanderen dat de functionele luchtruimblokken worden geïmplementeerd, maar volgens de informatie van de Belgische overheid wordt dit verwacht in de loop van 2013. De verlate ratificatie heeft naar verwachting geen negatieve effect op de implementatie van FABEC en de te bereiken verbeteringen.
Deelt u de mening dat met het SES-project belangrijke stappen op het terrein van duurzaamheid worden gezet en economische winst geboekt kan worden?
Ja. Single European Sky heeft de potentie om voor de luchtruimgebruikers aanzienlijke voordelen op te leveren doordat de kortere vliegroutes en het terugdringen van de vertragingen leiden tot besparingen van brandstof, tijd en geld. Daarnaast geven de brandstofbesparingen een verlaging van de CO2-emissies en dragen daarmee bij aan de gewenste klimaatdoelstellingen. Bovendien biedt de grensoverschrijdende aanpak binnen SES de mogelijkheid om voldoende militaire oefenruimte te behouden zodat ook deze prioriteit blijvend kan worden waargemaakt.
Is het waar dat Nederland geen voorloper in Europa is wat betreft de implementatie van SES?
Nee, reeds sinds het begin van SES is Nederland een voorloper in Europa en heeft Nederland altijd steun gegeven aan dit project. Voor de luchtzijdige bereikbaarheid van Nederland, de positie van de mainport Schiphol en het belang van Defensie bij het luchtruim is de totstandkoming van SES van cruciale betekenis. Nederland is bijvoorbeeld deelnemer aan FABEC, het meest ambitieuze en belangrijke functionele luchtruimblok. FABEC ligt centraal in Europa en 55% van het Europese vliegverkeer maakt gebruik van het FABEC luchtruim.
Daarnaast is Nederland een van de vier landen die partij zijn in het grensoverschrijdende luchtverkeersleidingscentrum MUAC. Waar mogelijk is Nederland actief in SESAR (SES ATM Research) door participatie van ondermeer Defensie, KLM, Schiphol en NLR.
Kunt u toezeggen dat dit een prioritair dossier voor u gaat worden, gezien de enorme besparingen die SES kan opleveren voor de economie en het milieu?
Ja. Ik acht de potentiële besparingen van SES en de verbeteringen voor de luchtzijdige bereikbaarheid van Nederland van groot belang. Ik zal me hier sterk voor maken en wil hierbij nadrukkelijk inzetten op internationale samenwerking Zie ook het antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen gaat u nemen om de implementatie in Nederland en de rest van Europa te versnellen?
De implementatie van SES is een gezamenlijke activiteit van de lidstaten van de Europese Unie en dat geeft mogelijkheden voor vergaande verbeteringen in het Europese luchtruim, maar beperkt ook de ruimte voor de beïnvloeding door individuele lidstaten. Nederland zal zich hard blijven maken voor de implementatie van FABEC samen met België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Zwitserland. Binnen FABEC is Nederland zeer actief in projecten die betrekking hebben op de indeling van het luchtruim en de organisatie van de luchtverkeersdienstverlening. Hierbij wordt vooral gekeken naar de mogelijkheden voor een aanpassing en uitbreiding van de dienstverlening van het Maastricht Upper Area Control Centre (MUAC) naar een groter deel van het of zelfs het gehele hogere luchtruim van FABEC.
In Nederland zal ik mij vooral richten op de uitvoering van de Luchtruimvisie (TK 31 936, nr. 114). Hiermee wordt de indeling en het gebruik van het Nederlandse luchtruim geoptimaliseerd en in lijn gebracht met de Luchtruimstrategie die binnen FABEC wordt gevolgd. Daarbij blijft het eveneens van belang dat verder wordt ingezet op civiel-militaire samenwerking.
De problematiek omtrent oude economische eigendomsoverdrachten |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Problemen met oude economische eigendomsoverdrachten» op de website van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie?1
Ja.
Bent u zich bewust van de scheiding tussen het economische en juridische eigendom en van de problemen die zich hierbij kunnen voordoen?
Het verschil tussen juridische en economische eigendom heeft betrekking op het verschil tussen de koop en de levering van een onroerende zaak. Koop en levering van onroerende zaken zijn twee verschillende rechtshandelingen. Bij de koop wordt een relatief recht verkregen dat de koper alleen tegen de verkoper kan inroepen. Bij de levering verkrijgt hij het eigendomsrecht. Dit recht is inroepbaar tegen een ieder en heeft absolute werking. Vanwege de absolute werking van dit recht zijn waarborgen in de wet opgenomen om ervoor te zorgen dat de levering van een onroerende zaak correct verloopt. Zo vindt de levering plaats via een notariële akte en wordt de levering in het Kadaster geregistreerd.
Het begrip economische eigendom is van fiscale oorsprong en heeft betrekking op bijzondere situaties van koop die tot doel hebben het gehele risico en belang over te laten gaan op de koper, zonder dat de eigendom wordt geleverd. Het begrip is verwarrend omdat feitelijk geen sprake is van eigendom. Er is slechts sprake van een relatief, verbintenisrechtelijk, recht dat de koper alleen tegen de verkoper kan inroepen. Volgens de Hoge Raad wordt met het begrip doorgaans gedoeld op het bestaan van een aantal verbintenisrechtelijke rechten en verplichtingen met betrekking tot een zaak, die niet in alle gevallen dezelfde inhoud behoeven te hebben (vgl. HR 5 maart 2004, NJ 2004, 316).
Zolang de levering niet heeft plaatsgevonden, verandert er voor derden niets. De verkoper blijft als eigenaar aansprakelijk wanneer een derde schade ondervindt van een onroerende zaak, bijvoorbeeld door een vallende dakpan. De eigenaar is geregistreerd in het Kadaster en daarmee is voor derden voldoende kenbaar wie aansprakelijk is. Registratie van economische eigendom ligt daarom niet voor de hand. Reden hiervoor is dat het Kadaster vermogensrechten registreert die voor derden werking hebben en geen verbintenisrechtelijke afspraken.
Hoe beoordeelt u de mening dat het voor derden, waaronder overheidsinstanties, niet kenbaar is wie de «echte» eigenaar is van een onroerende zaak, nu deze bij het Kadaster slechts op naam van de juridisch eigenaar staat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de beschreven problematiek rondom volmachten afgegeven aan de economisch eigenaar inzake de toekomstige levering van de juridische eigendom aan de economisch eigenaar bij dood of faillissement van de volmachtgever?
De keuze voor een koop zonder levering kan risico’s met zich meebrengen voor de koper. De koper verkrijgt immers slechts een relatief recht. Dit geldt ook voor de overdracht van economische eigendom. Dit betekent dat een derde van de koper nooit de eigendom kan verkrijgen en dat de koper voor de levering hiervan afhankelijk blijft van de instemming van de verkoper. Wanneer de verkoper na de koop op een later moment alsnog wordt aangesproken om aan de levering mee te werken, bestaat het risico dat hij weigert om mee te werken of onvindbaar is.
Daarom wordt in de praktijk vaak een onherroepelijke volmacht tot levering verstrekt door de verkoper (volmachtgever) aan de koper (gevolmachtigde) om te voorkomen dat de koper van de verkoper afhankelijk is wanneer hij alsnog de eigendom geleverd wil krijgen. Op deze manier kan de koper de verkoper altijd dwingen om mee te werken aan de levering van een onroerende zaak.
Het risico dat de eigendom door de verkoper mogelijk niet wordt geleverd wanneer de koper hierover wil beschikken, kan alsnog ontstaan wanneer de onherroepelijke volmacht teniet gaat.
Deze situatie hoeft niet te ontstaan bij het overlijden van de verkoper of bij het ontbinden van de rechtspersoon van de verkoper. Artikel 3:74 BW biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid om een onherroepelijke volmacht tot levering af te sluiten, die ook doorwerkt nadat de volmachtgever is overleden. Wanneer een dergelijke volmacht is afgegeven zal de notaris aan de afwikkeling moeten meewerken, ook al verzet de verkoper zich daartegen (Hof Amsterdam 9 november 2006, LJN: AZ2189). Via de schakelbepaling van art. 2:5 BW zal een onherroepelijke volmacht ook haar werking behouden na het einde van een rechtspersoon wanneer deze de volmacht voor haar ontbinding heeft verschaft (zie ook: A.A. Van Velten, Privaatrechtelijke aspecten van onroerende goed, Deventer, 2012, p. 414–415).
Bij faillissement van de volmachtgever gaat de volmacht wel teniet, omdat dit in strijd is met werking die aan het faillissementsbeslag op het vermogen van de volmachtgever behoort toe te komen (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 293).
De hierboven geschetste risico’s die samenhangen met het teniet gaan van een onherroepelijke volmacht, behoren in mijn optiek voor rekening van de koper te komen. Ten eerste was ten tijde van de totstandkoming van de transactie al bekend dat gekozen vorm van verkoop dit soort risico’s met zich bracht. Bovendien blijkt uit het artikel van de KNB dat vóór 31 maart 1995 18:00 uur deze vorm van verkoop vaak werd toegepast om een fiscaal voordeel te benutten, omdat slechts de overdracht van de juridische eigendom belast was met overdrachtsbelasting.
Deelt u de mening dat de procedure van artikel 2:23c Burgerlijk Wetboek omslachtig en kostbaar is en derhalve dient te worden aangepast?
De procedure van art. 2:23c BW biedt schuldeisers of gerechtigden de mogelijkheid om na ontbinding van een rechtspersoon de vereffening te heropenen met het oog op een nog niet vereffende vordering of een nog bestaande bate. Deze procedure kan bijvoorbeeld worden ingezet wanneer na ontbinding blijkt dat de eigendom van een onroerende zaak zich nog bij de ontbonden rechtspersoon bevindt. De procedure van art. 2:23c BW kan alleen door een verzoekschrift bij de rechter worden ingeleid. Deze waarborg vind ik van belang omdat de rechtspersoon al is opgehouden te bestaan en een eventueel batig saldo al is verdeeld onder de gerechtigden. Wanneer een vermeende schuldeiser toch meent aanspraak te hebben op een bate van de ontbonden rechtspersoon, dan dient deze aanspraak zorgvuldig en onafhankelijk te worden getoetst.
Overigens kan de procedure van art. 2:23c BW worden vermeden wanneer de rechtspersoon een onherroepelijke volmacht tot levering heeft afgegeven voordat de rechtspersoon kon worden ontbonden (zie ook: Kraan, Van Velten, Den Tonkelaar, WPNR 6 474, 2002).
Welke oplossingen ziet u voor de in het artikel geschetste en hierboven beschreven problemen en welke kosten zouden daarmee gemoeid zijn?
Koper en verkoper zijn primair zelf verantwoordelijk voor het aandragen van oplossingen voor eventuele ontstane problemen en de daarmee gemoeide kosten. Dit gegeven het feit dat uit het artikel van de KNB blijkt dat de gekozen constructie in de regel tot doel had een fiscaal voordeel te benutten, omdat slechts de overdracht van de juridische eigendom belast was met overdrachtsbelasting. Ik ben daarom ook geen voorstander van een amnestieregeling, zoals bepleit door de KNB.
Daarbij speelt ook dat de juridische en economische eigenaar door de wijziging van de Wet op belastingen van rechtsverkeer in 1995, waarmee ook de verkrijging van de economische eigendom werd belast, niet fiscaal in een andere positie zijn gekomen. Zowel voor als na de wetswijziging op 31 maart 1995 18:00 uur werd beoogd overdrachtsbelasting te heffen over de verkrijging van de juridische eigendom. Door de wetswijziging zijn van overheidswege geen additionele lasten opgelegd aan belastingplichtigen. Ten slotte kunnen belastingplichtigen die – vrij van overdrachtsbelasting – voor 31 maart 1995 18.00 uur de economische eigendom hebben gekregen door de amnestieregeling in een voordeligere positie terecht komen, dan de belastingplichtigen die na deze datum – belast met overdrachtsbelasting – de economische eigendom hebben gekregen, hetgeen niet het doel van een amnestieregeling kan zijn.
De AWBZ tariefskorting in de vier grote steden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat er AWBZ tariefkortingen worden opgelegd in de vier grote steden?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van een tariefskorting, specifiek gericht op de grote steden.
Net als andere zorgaanbieders in Nederland sluiten de zorgaanbieders in de grote steden een contract met het zorgkantoor. In deze contracten kunnen lagere vergoedingen afgesproken worden dan de maximale tarieven van de NZa.
Wanneer is tot de tariefkorting besloten, en hoe is de informatievoorziening daarover geweest? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Voor elke prestatie heeft de Nederlandse Zorgautoriteit een maximum tarief vastgesteld. De zorgkantoren en zorgaanbieders mogen geen vergoeding afspreken die deze maximum tarieven te boven gaan. In de inkoopkaders die de zorgkantoren vooraf hebben vastgesteld, is neergelegd op welke wijze de vergoeding aan de zorgaanbieders is opgebouwd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een kwalitatief betere zorgaanbieder een hogere vergoeding kan ontvangen.
De Tweede Kamer is in het verleden regelmatig geïnformeerd over de werking van de contractering in de AWBZ.
Wat is de reden van de tariefkorting? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Hoe verhoudt de korting zich tot de noodzakelijke kwaliteitsverbetering die – voornamelijk in de ouderenzorg – moet plaatsvinden bij zorginstellingen in de vier grote steden?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Het systeem van tariefopslagen en kortingen geeft zorgkantoren de mogelijkheid om de kwaliteit van de zorg te honoreren. Indien de kwaliteit van de zorgverlening toeneemt, kan de zorgaanbieder immers een hogere vergoeding ontvangen.
Hoeveel zorgorganisaties hebben te maken met deze tariefkorting en hoeveel geld hebben zij minder te besteden aan zorg?
Alle zorgaanbieders in Nederland hebben te maken met het systeem van contractering. Er is niet minder geld beschikbaar voor de zorg. Vooraf wordt immers bepaald hoe hoog de contacteerruimte is. Dit bedrag kan volledig worden besteed aan AWBZ-zorgverlening. De aanwijzing aan de NZa over de contracteerruimte hangt altijd voor bij het parlement.
Waar worden nog meer tariefkortingen in de zorg opgelegd? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen?
Binnen de ZVW-zorg kennen verschillende zorgsoorten de mogelijkheid om te differentiëren in prijs. (bijvoorbeeld bij de fysiotherapeuten). In de medisch specialistische zorg is per 1 januari 2012 de budgetsystematiek volledig afgeschaft en bestaat er voor alle geleverde zorg, behoudens enkele zorgvormen in het vaste segment, de mogelijk om te differentiëren in prijs (al dan niet onder een maximum). Dit geldt voor de curatieve GGZ in de tweede lijn vanaf 1 januari 2013. In de eerstelijns GGZ gelden reeds vrije prijzen. De huisartsenzorg kent zowel maximum prijzen (bijvoorbeeld de abonnementstarieven) als vrije prijzen (bijvoorbeeld voor de modules modernisering & innovatie).
Wilt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Contracteerruimte AWBZ?
Ja.
De striktere regels omtrent de NHG bij oversluiten van een hypotheek |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat alle bestaande hypotheken met Nationale Hypotheek Garantie (NHG) bij het oversluiten voortaan verplicht annuïtair of lineair afgelost dienen te worden om in aanmerking te blijven voor NHG?1
Bij de verkoop van een woning en de aankoop van een nieuwe woning komt de bestaande NHG te vervallen en wordt de nieuwe hypotheek voor de volgende woning opnieuw getoetst. Een nieuwe woning betekent voor het WEW (uitvoerder NHG) namelijk een nieuwe situatie.
Ik ben van mening dat deze onbedoelde consequentie van de nieuwe regelgeving onwenselijk is. Doorstromers met NHG mogen niet slechter af zijn dan doorstromers zonder NHG. Ik heb daarom het WEW verzocht de regels zodanig aan te passen dat bestaande spaar- en/of aflossingsvrije hypotheken met Nationale Hypotheek Garantie meegenomen kunnen worden naar een volgende woning, zonder dat eigenaren verplicht worden annuïtair af te lossen. Dit alles binnen de kaders van het WEW om veilige en verantwoorde borgstelling te realiseren. Het WEW heeft inmiddels toegezegd de regelgeving in deze zin aan te passen.
Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze maatregel ook mensen treft die alleen verhuizen en hun hypotheek niet oversluiten?
Zie antwoord op vraag 1. Het betreft die situaties waar het onderpand van de lening met NHG wijzigt.
Kunt u aangeven in hoeverre dit indruist tegen de toezeggingen van het vorige kabinet dat de bestaande gevallen ontzien zouden worden?
De huidige systematiek van NHG heeft als onverwachte consequentie dat deze ingaat tegen de in het Belastingplan 2013 voorgestelde aanpassingen van het fiscale behandeling van de eigen woning. Vandaar mijn verzoek aan het WEW om de regelgeving aan te passen.
Klopt de berichtgeving dat deze regels zijn aangepast na overleg met het ministerie van Financiën?
Dat klopt niet. De Voorwaarden en Normen 2013 zijn op voorstel van het WEW goedgekeurd door de minister van BZK.
Kunt u aangeven welke redenen de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) aanvoert om tot deze regelgeving te komen en wat is uw oordeel daarover?
Het WEW heeft de verantwoordelijkheid om bij het verstrekken van een hypotheekgarantie zorgvuldig te beoordeelden of er veilig en verantwoord een hypotheek onder NHG kan worden verstrekt. Dit verklaart de huidige werkwijze van het WEW zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht.
Klopt het rekenvoorbeeld van Vereniging Eigen Huis? Kunt u dit toelichten?
Het rekenvoorbeeld klopt.
Kunt u aangeven in hoeverre u mogelijkheden ziet om de problemen op te lossen van mensen met een hypotheek met NHG, die kunnen ontstaan als de maatregel wordt gehandhaafd?
Die mogelijkheden zie ik zeker. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat deze maatregel een averechts effect heeft op de doorstroming op de woningmarkt? Welke mogelijkheden ziet u om deze regels van het NHG te wijzigen?
Die deel ik. Vandaar mijn inzet om de regelgeving aan te passen.
Een dreigend tekort aan ervaren praktijkdocenten in het beroepsonderwijs |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Monteur voor de klas, dreigend tekort goede docenten beroepsonderwijs»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitgesproken vrees van de betreffende hoogleraar dat de praktijk uit beeld dreigt te raken op beroepsopleidingen, als gevolg van een tekort aan praktijkdocenten?
Het betoog van prof. dr. Loek Nieuwenhuis ligt genuanceerder. Navraag bij Nieuwenhuis leert dat de kern van zijn betoog is dat hij vreest dat de extra aandacht voor rekenen en taal in het mbo ten koste gaat van beroepspraktijkvorming.
Nederland scoort internationaal goed met zijn beroepsonderwijs. Onze kracht zit in het gemengde model, waarbij er zowel aandacht is voor algemene vorming als het voorbereiden voor het beroep. Bij het laatstgenoemde deel komt de deelnemer gedurende de hele opleiding stevig in aanraking met de praktijk van zijn/haar toekomstige beroep. Ook doet Nederland het goed als het gaat om de samenwerking tussen school en bedrijfsleven op meerdere niveaus (ontwerp, sturing en uitvoering). Het resultaat daarvan is een relatief lage jeugdwerkloosheid en goede arbeidsmarktkansen voor afgestudeerden uit het mbo.
Ik ondersteun het pleidooi van Nieuwenhuis om het gemengde model te behouden. Ik ga voor kwaliteit in het mbo, kwaliteit waarin voldoende aandacht is voor basisvaardigheden taal en rekenen én voor een sterke praktijkoriëntatie. Over de extra aandacht voor taal en rekenen wil ik duidelijk zijn: deze basisvaardigheden zijn van het grootste belang, zowel tijdens de opleiding als in de beroepspraktijk zelf. De belangrijkste aanleiding om hier veel meer aandacht in het mbo aan te besteden is juist de klacht van het bedrijfsleven dat deze basisvaardigheden niet voldoende op orde zijn.
In het artikel wordt gesproken over de praktijkdocent, maar het is belangrijk om nog eens te benadrukken dat in het mbo het onderwijs, meer nog dan in andere onderwijssectoren, door teams wordt verzorgd die verantwoordelijk zijn voor het gehele onderwijsproces. Zo’n team staat uit leraren die zijn opgeleid aan een (tweedegraads) lerarenopleiding of die als zij-instromer op hbo-niveau vanuit de beroepspraktijk het onderwijs zijn binnen gekomen. Het team bestaat echter ook uit vakmensen uit de beroepspraktijk, zoals instructeurs (praktijkdocenten) en andere onderwijsondersteuners die op onderdelen van het onderwijsproces worden ingezet. Deze teams bundelen de benodigde expertise: vakkennis, pedagogisch-didactische kennis maar vooral ook kennis van de beroepspraktijk.
Over de laatste ramingen van tekorten aan leraren in de verschillende sectoren bent u geïnformeerd in de brief van 3 juli 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 27 923 nr. 141). Om zicht te krijgen op de ontwikkeling van vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt van het mbo is opdracht gegeven tot een afzonderlijk onderzoek waarvan we de resultaten begin 2013 ontvangen. Dat onderzoek is gestart om de gevolgen van de vergrijzing van onderwijspersoneel in de mbo-sector in kaart te brengen. Het onderzoek moet meer duidelijkheid geven over regionale verschillen, het type instroom en uitstroom van personeel en op de verschillen in tekorten tussen instellingen (roc’s, aoc’s en vakinstellingen), typen onderwijs (bbl, bol, educatie) en functies (leraren, instructeurs en onderwijsondersteuners).
Deelt u de beschreven dreiging van een tekort aan goede praktijkdocenten omdat deze meer algemene kennis opdoen op de lerarenopleiding in plaats van praktijkkennis bij een specifiek beroepsvak?
Nee, die deel ik niet. Zoals onder vraag 2 aangegeven laat ik momenteel onderzoek uitvoeren naar de kwantitatieve ontwikkeling van vraag naar en aanbod van onderwijspersoneel in het mbo om na te gaan of de vergrijzing in de sector knelpunten gaat genereren. Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat praktijkdocenten in hun opleiding te weinig praktijkkennis opdoen, maar er zijn wel ideeën hoe dit nog verder versterkt kan worden. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Hoe beoordeelt u de balans tussen het gewicht en de hoeveelheid algemene vakken ten opzichte van praktijkvakken en -ervaring voor leerlingen, zoals beschreven in het bericht?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 aangaf, ben ik van mening dat er in ons beroepsonderwijs een goede balans is tussen aandacht voor algemene vorming en het opleiden voor de beroepspraktijk.
Deelt u de mening dat, indien deze analyse klopt, er specifieke inzet nodig is op kwaliteit en kwantiteit voor docenten met praktijkervaring en kennis in het beroepsonderwijs? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 aangaf, proberen we mogelijke kwantitatieve en kwalitatieve knelpunten momenteel in kaart te brengen. Op de resultaten kan ik niet vooruitlopen.
Op welke wijze denkt u dat er een verbetering gevonden kan worden in het aanbod van voldoende kwalitatief goed opgeleide vakdocenten in het beroepsonderwijs?
Wat betreft de praktijkdeskundigheid van onderwijspersoneel, pleit Nieuwenhuis er onder andere voor dat vakmensen, zoals verpleegkundigen en monteurs, hun baan gaan combineren met een baan (als instructeur) in het beroepsonderwijs. In dit pleidooi kan ik mij geheel vinden. Mbo-instellingen beschikken hiervoor over de mogelijkheden. Op regionaal niveau zullen vmbo-scholen en mbo-instellingen met het bedrijfsleven in de regio goede afspraken moeten maken over het betrekken van goede vakmensen bij het onderwijsproces.
Als het gaat om leraren in het beroepsonderwijs2, is het evident dat zij tijdens hun opleiding voldoende toegerust worden om in het beroepsonderwijs les te geven en dus ook kennis te hebben van de beroepspraktijk. De lerarenopleidingen zijn hierop aanspreekbaar. Ik stuur u één dezer dagen een brief waarin ik maatregelen aankondig om de opleiding voor leraren in het vmbo en mbo te versterken. Deze maatregelen zijn een uitvloeisel van het Onderwijsraadadvies3 uit 2011 en de beleidsreactie4 hierop.
Het bericht dat de EU dreigt met herinvoering visumplicht Balkan |
|
Barry Madlener (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU dreigt met herinvoering visumplicht Balkan»?1
Ja.
Hoeveel van de genoemde asielaanvragen van januari tot september dit jaar zijn gedaan in Nederland?
Zoals de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel in zijn beantwoording van de Kamervragen2 over de Westelijke Balkan op 2 november jl. aangaf, zijn de gevraagde gegevens over 2012 per land niet beschikbaar. Dit hangt samen met de gefaseerde invoering van het nieuwe systeem van de IND, INDiGO, waardoor deze gegevens tijdelijk niet beschikbaar zijn. Voor cijfers over de aantallen asielverzoeken in 2009, 2010 en 2011 verwijs ik u tevens naar de beantwoording van de hiervoor genoemde Kamervragen.
Is het kabinet van mening dat het hoogst onwenselijk is dat «achtergestelde groepen als Roma» naar Nederland komen om asiel aan te vragen?
Het kabinet vindt het onwenselijk als vreemdelingen oneigenlijk gebruik maken van de asielprocedure en dus om andere motieven asiel aanvragen dan de noodzaak van bescherming. Dat neemt echter niet weg dat zij die bescherming nodig hebben deze bescherming ook moeten kunnen krijgen.
Is het kabinet, met oog op deze problematiek, bereid om de uitbreiding van de Schengenzone met Balkan-landen Roemenië en Bulgarije op te schorten?
Besluitvorming over toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Schengenzone is op dit moment niet aan de orde. Zodra dit weer wordt geagendeerd, zal uw Kamer zoals gebruikelijk vooraf worden geïnformeerd over de positiebepaling van het kabinet dienaangaande.
Is er een stijging waar te nemen van het aantal zigeuners uit Oost Europa dat legaal of illegaal naar Nederland komt? Beschikt het kabinet over betrouwbare cijfers hieromtrent?
Het registratiesysteem van de IND (INDIS) registreert vreemdelingen op basis van hun nationaliteit en biedt daarom niet de mogelijkheid om de door u gevraagde gegevens automatisch te genereren. Dit geldt tevens voor de Dienst Terugkeer en Vertrek. Derhalve is de gestelde vraag niet te beantwoorden.
Het bericht: “Cipier ernstig gewond na gevangenisgeweld.” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Cipier ernstig gewond na gevangenisgeweld»?1
Ja.
Is het waar dat een vrouwelijke cipier van de gevangenis in Hoogeveen ernstig is mishandeld door een Antilliaanse gevangene en nu met gebroken ribben en vocht in haar hersenen in het ziekenhuis ligt?
Ik betreur het te moeten bevestigen dat een vrouwelijke medewerker van de Penitentiaire Inrichting (PI) Hoogeveen is aangevallen door een gedetineerde. Zij heeft hierbij ernstig letsel opgelopen, waaronder gebroken ribben. Aan de hand van een MRI-scan is vastgesteld dat zij geen hersenletsel heeft overgehouden aan het incident. Op 7 november is de medewerker ontslagen uit het ziekenhuis. De gedetineerde is overigens niet van Antilliaanse afkomst.
Hoe kon het gebeuren dat een cipier door een gevangene zo ernstig werd toegetakeld?
Op het moment dat het incident zich voordeed was op de betreffende afdeling de gebruikelijke personele bezetting aanwezig. Vrijwel direct nadat de medewerker alarm sloeg, was er een collega van de afdeling ter plaatse, dadelijk gevolgd door collega's van andere afdelingen. Zij hebben de medewerker ontzet. De tijdspanne tussen het moment van alarm slaan, het ontzetten van de medewerker en het onder controle krijgen en afvoeren van de gedetineerde bedroeg slechts enkele minuten. Dat de medewerker desondanks ernstige verwondingen heeft opgelopen, is te wijten aan het excessieve geweld dat de gedetineerde heeft gebruikt.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren?
Op dit moment wordt een onderzoek naar het incident gestart door de calamiteitencommissie van de Dienst Justitiële Inrichtingen. In deze commissie hebben deskundigen zitting van buiten PI Hoogeveen. Ook het voorzitterschap is in handen van een directeur van buiten PI Hoogeveen. Ik wacht de bevindingen en aanbevelingen van dit onderzoek af en onderneem zo nodig passende maatregelen.
Is er aangifte gedaan tegen de crimineel die de cipier mishandelde? Zo nee, waarom niet?
Tegen de gedetineerde is aangifte gedaan van poging doodslag, danwel zware mishandeling. De gedetineerde is aangehouden door de politie en overgeplaatst.
Deelt u de mening dat het schandalig en onacceptabel is dat medegedetineerden toekeken en applaudisseerden? Zo nee, waarom niet?
De gedetineerde verbleef in een regime van algehele gemeenschap. Dit betekent dat de afdeling tijdens het dagprogramma niet wordt afgesloten. De gedetineerden kunnen zich dan vrij over de afdeling bewegen. Enkele gedetineerden die zich op dat moment in de buurt bevonden zijn getuige geweest van het incident. Uit de verklaringen van de medewerkers die tijdens het incident ter plaatste waren, blijkt dat zij applaus hebben gehoord op het moment dat de gedetineerde onder controle werd gebracht. Ik zie dan ook geen aanleiding om actie te ondernemen tegen de medegedetineerden die hebben geapplaudisseerd.
Welke acties gaat u ondernemen tegen de medegedetineerden die stonden toe te kijken en te applaudisseren? Telegraaf, 6 november 2012
Zie antwoord vraag 6.
Juridisering van het natuurbeschermingsbeleid |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Betty de Boer (VVD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Performing failure in conservation policy. The implementation of European Union directives in the Netherlands»?1
Ja.
Deelt u in grote lijnen de analyse van de auteurs dat door een van bovenaf opgelegd juridisch natuurbeschermingskader (Natura 2000) het bestaande overlegmodel werd verstoord, daardoor juridisering van het natuurbeschermingsbeleid ontstond en het draagvlak voor het natuurbeschermingsbeleid afbrokkelde?
Om de achteruitgang van biodiversiteit te stoppen zijn in de jaren ’70 en ’90 van de vorige eeuw de Vogel- en Habitatrichtlijn tot stand gebracht, met een aanpak op Europees niveau. Gedurende de implementatie van Natura 2000 in Nederland is, mede door jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie en de Raad van State, nadere duidelijkheid ontstaan over de randvoorwaarden waarbinnen de Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederland moeten worden geïmplementeerd. Het is nu de uitdaging met deze randvoorwaarden in de gebieden te zoeken naar praktische oplossingen voor de natuur.
Het werken vanuit de gebieden dichtbij de mensen, bijvoorbeeld in de beheerplanprocessen, zorgt voor draagvlak.
Deelt u de conclusie van de auteurs dat het voor een positieve spiraal nodig is dat natuurbescherming weer integraal onderdeel uit gaat maken van ruimtelijke besluitvorming en dat er ruimte moet komen voor een politieke belangenafweging, juist ook op lokaal niveau?
Door duidelijkheid te bieden over de randvoorwaarden ontstaat er de mogelijkheid om hierbinnen een belangenafweging te maken. Met in achtneming van deze randvoorwaarden kunnen in de beheerplanprocessen, als het bijvoorbeeld gaat om de te nemen maatregelen, met de betrokkenen in het gebied de benodigde afwegingen worden gemaakt.
Wat gaat u doen met de analyse en conclusies uit het genoemde wetenschappelijke artikel?
Duidelijke randvoorwaarden met mogelijk juridische consequenties zijn onontkoombaar. Maar daarbinnen moeten de mogelijke opties met de betrokkenen worden afgewogen om zo te komen tot lokaal draagvlak voor de maatregelen en de te beschermen natuur.
Wanneer de Vogel- en Habitatrichtlijn geëvalueerd worden is het van belang hier alle relevante informatie in mee te nemen, waaronder dus ook het signaal vanuit dit artikel.
Bent u bereid de analyse en conclusies uit het artikel mee te nemen in de Nederlandse inbreng voor de eerstvolgende Europese evaluatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van de voornemens van de provincie Overijssel voor een bufferzone om het Natura 2000 gebied Boetelerveld en van het minder ingrijpende, breed gedragen alternatieve plan van waterschap Groot Salland?2
Ja.
Hoe waardeert u het verzet van de provincie Overijssel tegen het alternatieve plan van waterschap Groot Salland in het licht van de analyse en conclusies in het genoemde wetenschappelijke artikel?
De beslissing over hoe gestelde doelen behaald moeten worden, kan het beste, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, op lokaal niveau in het gebied gemaakt worden. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat onder de verantwoordelijkheid van de provincie ook in deze situatie een gedragen en gedegen proces plaats zal vinden waarbij de mogelijke opties serieus worden beoordeeld.
Nederlands geld voor een onderzoek naar kinderarbeid in de hazelnootpluk in Turkije |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend, dat Turkije de snelst groeiende economie van Europa heeft1, dat het minimumloon in Turkije hoger is dan in negen lidstaten van de Europese Unie en dat Turkije nu al de 15e economie ter wereld is?2
Kent u de uitspraak van de minister-president, dat Nederland de 16e economie van de wereld is?3
Is het u bekend, dat premier Erdogan heeft aangekondigd dat de Turkse economie in tien jaar tijd zal verdrievoudigen en dan tot de tien grootste economieën ter wereld zal behoren?4
Onderschrijft u de gedachte, dat Turkije zelf volledig verantwoordelijk is voor het tegengaan van kinderarbeid in Turkije?
Kan Turkije volgens u niet zelf de kosten van het tegengaan van kinderarbeid betalen?
Deelt u de mening dat de € 90 000 die u schenkt voor een onderzoek naar kinderarbeid in Turkije5, beter besteed kan worden aan kinderen in Nederland die het moeilijk hebben? Zo neen, waarom niet?
De toename van het aantal rokers |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van TNS Nipo, waaruit blijkt dat het aantal rokende Nederlanders voor het eerst sinds lange tijd weer toeneemt en dat er dit jaar naar schatting zo’n 170 000 rokers bijkomen?1
Zie het antwoord op vraag 11 van Kamerlid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 983).
Deelt u de analyse dat deze stijging komt door de uitzondering van het rookverbod voor kleine café»s, doordat de «stoppen-met-rokenprogramma’s» in 2012 niet werden vergoed en doordat er geen anti-rookcampagnes meer zijn? Indien nee, wat is uw alternatieve verklaring?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens de maatregel uit het Begrotingsakkoord 2013 om de «stoppen-met-rokenprogramma’s» weer te vergoeden de komende kabinetsperiode van 2013–2017 structureel voort te zetten?
Vanaf 2013 is financiële dekking geregeld binnen het Budgettair Kader Zorg. De omvang van de aanspraken in het basispakket van de Zorgverzekeringswet kunnen wel periodiek worden herzien in het kader van de betaalbaarheid van de zorg.
Klopt het bericht dat u geen voorstander bent van nieuwe tabaksmaatregelen zoals voorzien in de herziening van de «EU-Tabaksproductierichtlijn 2001/37/EG» waaronder het plaatsen van afschrikkende foto’s op verpakkingen en het beperken van het aantal verkooppunten?2 Zo ja, waarom slaat u het advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ten aanzien van deze maatregelen in de wind?
Zie het antwoord op vraag 2 van Kamerlid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 983).
Op welke wijze gaat u in de nieuwe kabinetsperiode van 2013–2017 het aantal rokers en de schade door tabaksgebruik terugdringen?
Het tabaksontmoedigingsbeleid bestaat uit effectieve beperkende maatregelen zoals een algeheel reclameverbod, prijsbeleid via accijnsheffing en een rookverbod voor openbare ruimten. Deze maatregelen blijven van kracht. Op het gebied van leefstijl zal ik net als mijn voorganger prioriteit geven aan de jeugd. Ik investeer de komende jaren extra in voorlichting en preventie via schoolpreventieprogramma’s, zowel gericht op jongeren als hun ouders en via digitale platforms die jongeren veel bezoeken, zoals chat en social media. Het Trimbos-instituut voert als kenniscentrum op het gebied van verslaving en middelengebruik de meeste van deze programma’s uit, en doet dat vanaf 2013 ook voor roken.
Verder vind ik het belangrijk dat voor consumenten objectieve en gedegen voorlichting beschikbaar is, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken om wel of niet te roken.
Daar hoort bijvoorbeeld ook bij dat de consument goed geïnformeerd wordt over de samenstelling van tabaksproducten, of hulp bij stoppen met roken. Nog dit jaar worden de gegevens over ingrediënten in tabak actief openbaar gemaakt op www.tabakinfo.nl.
Op twee punten zal een wijziging in het beleid plaatsvinden:
Zorg bij stoppen met roken (inclusief de medicatie) wordt vanaf volgend jaar onderdeel van de basisverzekering. Daarnaast ben ik voornemens de minimumleeftijd voor het kopen van tabak te verhogen naar 18 jaar.
De aanhoudende misstanden bij HWW Zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de erkenning van de top van HWW Zorg dat het door verkeerde indicaties veel geld is misgelopen? Bent u van mening dat dit mismanagement is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb bij de zorginstelling nagevraagd in hoeverre er cliënten wonen met een te laag Zorg-Zwaarte-Pakket (ZZP).
De zorginstelling heeft aangegeven dat er deze zomer op één van de locaties – bij een gebruikelijke controle van de zorgzwaarte van haar cliënten – is geconstateerd dat bij een aantal cliënten een hogere ZZP indicatie aangevraagd moest worden. Dit is vervolgens direct gebeurd. Het hanteren van dergelijke controle en daarmee het vroegtijdig opsporen van eventueel «achterhaalde» indicaties (opdat er direct nieuwe en adequate indicaties kunnen worden aangevraagd) vind ik geen mismanagement.
Erkent u dat door het mislopen van het geld, door de te lage indicaties, ook de personeelsbezetting navenant lager is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Soms is een ZZP-profiel voor wat betreft de bekostiging wat ruimer dan een cliënt precies nodig heeft, soms wat krapper. Voor een instelling « middelt dat uit». De
Instelling kan zo flexibel inspelen op de behoefte aan zorg van haar cliënten en op de inzet van personeel. Bij een aantal achterhaalde ZZP’s behoefter niet direct sprake van te lage inzet van personeel.
Wat is uw reactie op het «dagboek van de zorg. HWW Zorg. Getuigenissen van medewerkers en familie van bewoners HWW Zorg, najaar 2012» leest?2
Ik heb kennis genomen van het document.
Ik vind het belangrijk dat de bestuurder van HWW de klachten serieus neemt. Als bestuurder is zij primair verantwoordelijk voor de inzet en kwaliteit van het personeel en de geleverde zorg. De zorginstelling heeft ook een klachtenregeling en een klachtencommissie met een onafhankelijke voorzitter. Om de klachten zorgvuldig te onderzoeken en te behandelen is het van belang dat de klachten bij de zorginstelling neergelegd worden.
Bent u ook geschrokken van de mate van intimidatie van personeel bij HWW Zorg dat praat met de pers over de erbarmelijke kwaliteit of de intimidatie van medewerkers die betrokken zijn bij de vakbond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet beoordelen of en zo ja in hoeverre personeel wordt geïntimideerd. In haar volgende bezoeken zal IGZ gaan praten met medewerkers en cliëntenraad.
Erkent u dat naar zorgpersoneel dat al een lange tijd en in grote getale – zij het soms anoniem – aangeeft dat de kwaliteit onder de maat is geluisterd moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het in algemene zin belangrijk dat het management en de bestuurder luisteren naar de medewerkers. Zeker vanuit het oogpunt van kwaliteitsverbetering is het belangrijk om het oordeel van medewerkers ter harte te nemen. De medewerkers weten namelijk doorgaans heel goed wat er niet goed gaat op de werkvloer en wat hieraan veranderd moet worden.
Erkent u tevens dat voor personeel dat werkt in de zorg vakbondsrechten onverkort van kracht zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zorgwerkgevers dit te laten weten?
Voor ieder personeel zijn de vakbondsrechten van kracht. Dit is bekend bij werkgevers, ook degenen die in de zorg actief zijn.
Vindt u het passend dat zorgpersoneel cursussen krijgt over hoe het om moet gaan met onderbezetting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat niet passend wanneer een organisatie zich erbij neerlegt dat er te weinig personeel is. Ik vind het verantwoord wanneer een zorginstelling inziet waar problemen liggen en het personeel zo goed mogelijk voorbereidt op het – tijdelijk – moeten stellen van prioriteiten tijdens een periode van onderbezetting. Deze periode moet natuurlijk zo kort mogelijk zijn.
Welke keuze zou u maken wanneer u alleen in de huiskamer staat met een groep van 13 geriatrische bewoners die permanent toezicht nodig hebben, terwijl één bewoner is uitgegleden op de gang en om hulp roept? Erkent u dat dit een ondragelijk dilemma is?
Dit is inderdaad een moeilijk dilemma.
Wat is uw reactie op de steunverklaring van een familielid waaruit blijkt dat de moeder als bewoner van HWW Zorg een dagenlange hartaanval had, zonder dat dit opgemerkt werd?3
Bent u van mening dat dit een incident is? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo neen, wat gaat u doen om toekomstig leed door onopgemerkte ziekte of aandoening te voorkomen?
Is er melding gedaan bij de Inspectie van dit incident? Kunt u de Kamer informeren of er in die melding sprake is van een oorzaak, gelegen in onderbezetting?
Erkent u dat het onopgemerkt blijven van ernstig lijden van een bewoner, in dit geval iemand met een vijf dagen durende hartaanval, en tegelijkertijd een te lage personeelsbezetting, een oorzakelijk verband kunnen hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid uit te zoeken of het juridisch mogelijk is dat de bestuurders van HWW Zorg aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de slechte kwaliteit van zorg die deze bewoner heeft gehad, met als oorzaak te weinig personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De instelling is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Zoals ik ook recent op Kamervragen van het lid Agema heb geantwoord, is het op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt, mocht een instelling daar aanleiding toe zien. Een rechtspersoon (in dit geval dus de zorginstelling) kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is. De rechter doet dit door te onderzoeken of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)[1] aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
[1] Kamerstukken II 2011/12, 31 016, nr. 27
Onderdrukking in China |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «China: Crackdown escalates ahead of leadership change»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat, aan de vooravond van het achttiende partijcongres in China ten minste 130 activisten zijn opgepakt dan wel dat hun beperkingen zijn opgelegd en dat organisaties die campagne voeren voor de bescherming van rechten, door de Chinese autoriteiten zijn gedwongen te sluiten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er zijn gevallen bekend van personen en organisaties die beperkingen zijn opgelegd vanwege het achttiende Partijcongres. Zo is een aantal mensenrechtenverdedigers onder verscherpt toezicht geplaatst, is verhinderd dat zij deel nemen aan bepaalde evenementen of zijn zij gesommeerd Peking te verlaten. Exacte aantallen zijn nog niet bekend.
Is het waar dat activisten momenteel gevangen worden gehouden in onwettige detentiecentra, zogenaamde «black jails»? Komt deze praktijk vaker voor in China? Acht u, net als Amnesty International, dergelijke «black jails» onwettig? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Willekeurige arrestatie en gevangenhouding maken inbreuk op universele mensenrechten en zijn in strijd met internationale verdragen. Berichten over het bestaan van «black jails», die in China zouden worden gebruikt om «petitioners» in verzekerde bewaring te stellen, geven dan ook aanleiding tot zorg. Deze zorg is in EU-verband overgebracht tijdens de meest recente EU-China mensenrechtendialoog, die eind mei 2012 in Brussel werd gehouden.
Is het waar dat ook het internet verder aan banden is gelegd in China? Indien neen, wat zijn hierover dan de feiten? Indien ja, kunt u aangeven op welke manieren het internetgebruikers moeilijk gemaakt wordt om informatie online te raadplegen?
Bepaalde buitenlandse websites, waaronder social media websites en overzeese Chineestalige media, zijn in China sinds geruime tijd geblokkeerd. Recentelijk zijn nog enkele additionele, Engelstalige nieuwswebsites, bijvoorbeeld New York Times en Bloomberg geblokkeerd naar aanleiding van kritische berichtgeving over China. Verbindingen met buitenlandse websites vanuit China zijn doorgaans aanzienlijk trager dan verbindingen met binnenlandse websites. Binnen China dienen internetbeheerders er zelf op toe te zien dat de inhoud van hun websites niet in strijd is met relevante regelgeving, en de autoriteiten voeren bovendien controle uit op naleving van deze regels.
Kunt u verder bevestigen dat ook het transport naar onder andere Tibet en Xinjiang verder wordt bemoeilijkt? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover bekend zijn er in verband met het partijcongres geen nieuwe regels voor binnenlandse reizen van kracht. Grote delen van Tibet waren en zijn nog steeds niet toegankelijk voor Westerse media en diplomaten. In heel China zijn in aanloop naar het partijcongres de veiligheidsmaatregelen aangescherpt, wat zich onder andere uit in het strikter naleven van bestaande regels. Zo zijn de regels dat treintickets in heel China uitsluitend op naam kunnen worden gekocht reeds sinds 1 januari 2012 van kracht.
Deelt u de opvatting dat China deze campagne om activisten te vervolgen dient te staken en dat alle activisten die voor het uiten van hun mening zijn opgepakt dienen te worden vrijgelaten? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord 3 en 7
Bent u bereid bij uw Chinese collega’s aan te dringen op directe vrijlating van alle activisten die enkel voor het uiten van hun mening zijn opgepakt? Indien neen, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting, inclusief internetvrijheid, is onderdeel van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Vervolging van personen vanwege hun mening maakt inbreuk op universele mensenrechten en is in strijd met internationale verdragen. Individuele gevallen waarbij (mogelijk) sprake is van vervolging wegens het uiten van een mening worden onder de aandacht van de Chinese autoriteiten gebracht, bijvoorbeeld tijdens de meest recente EU-China mensenrechtendialoog in mei jl. en de EU-Chinatop in september jl. In voorkomende gevallen wordt aangedrongen op directe vrijlating. Eerder zijn individuele gevallen ook tijdens bilaterale mensenrechtenconsultaties met China aan de orde gesteld. Het voornemen is dit wederom te doen tijdens de eerstvolgende bilaterale mensenrechtenconsultaties met China.
De acties in de verpleeghuiszorg van 3 november jl. |
|
Renske Leijten , Linda Voortman (GL), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat zorgaanbieder Amsta, waar onder meer het Sarphatihuis deel van uitmaakt, per 1 januari 2012 4,1 miljoen euro heeft gekregen uit de intensiveringsmiddelen langdurige zorg om extra handen aan het bed aan te nemen?
Desgevraagd laat Amsta weten uit hoofde van de intensiveringsmiddelen voor de sector V&V € 3 426 134,– en voor de sector VG € 695 619,– te hebben ontvangen. Bij elkaar gaat het om een bedrag van ruim € 4.1 miljoen euro.
Is het waar dat de extra medewerkers nog steeds niet zijn aangenomen, terwijl de werkdruk onverminderd hoog is? Wat vindt u hiervan? Waar zijn de intensiveringsmiddelen wel aan besteed?
Om in aanmerking te komen voor de extra middelen dienen zorginstellingen een plan te overleggen aan het zorgkantoor waarin zij aangeven hoe zij, in lijn met de doelstellingen van het convenant, de middelen gaan besteden. Navraag bij Amsta leert dat Amsta eind 2011 een plan heeft ingediend, met positief advies van haar eigen Centrale Cliëntenraad en de Ondernemingsraad. Over de voortgang van het project heeft Amsta in juli 2012 een voortgangsrapportage opgesteld. Hieruit blijkt dat er onder andere structureel wordt geïnvesteerd in de uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen en het werven van extra personeel. Amsta geeft aan de middelen te hebben aangewend in lijn met de doelstellingen van het convenant.
Wat vindt u ervan dat er mensen met een flex-contract bij Amsta werken, die graag een vast contract willen en hiervoor gesolliciteerd hebben, maar niet zijn aangenomen, terwijl ze hard nodig zijn en het geld om ze aan te nemen op de plank ligt?
Het is aan individuele instellingen zelf om te bepalen welk type medewerkers zij aannemen en welk soort contract zij aanbieden. De ondernemingsraad kan met de werkgever bespreken wat – gegeven de specifieke (markt)omstandigheden van de werkgever – een aanvaardbare omvang is van de flexibele schil in de personeelsformatie. In de cao wordt ook aandacht aan dit punt besteed. Hiermee is de (wettelijke) basis gevormd voor een goede afweging van de werkgevers- en de werknemersbelangen. Desgevraagd geeft Amsta aan dat de verhouding vast- flexibel personeel bij hun ongeveer 85% – 15% is en dat alle medewerkers, dus ook flexwerkers, kunnen reageren op interne vacatures, indien er vacatures zijn. Mede gezien het antwoord op vraag 2 is er geen sprake van geld dat «op de plank ligt».
Wat vindt u ervan dat Amsta wel de middelen heeft om haar raad van bestuur 1,2 miljoen euro te betalen terwijl de gevolgen bij Amsta merkbaar zijn op het gebied van continuïteit en kwaliteit van zorg door de enorm hoge werkdruk en tekort aan personeel?
Desgevraagd geeft Amsta aan haar bestuurders geen € 1,2 miljoen salaris te betalen. Dit bedrag staat op de begroting onder de noemer van Raad van Bestuur maar het is een optelsom van diverse kosten die geboekt worden op die specifieke «kostenplaats». De post bevat naast de salarissen van de beide bestuurders ook de salarissen van enkele andere medewerkers, de kosten van lidmaatschappen van verenigingen als Actiz, VGN en Sigra en de vergoedingen voor toezichthouders e.d. Het zijn kosten die elke organisatie heeft en vaak op een andere kostenplaats worden geboekt, maar bij Amsta onder Raad van Bestuur zijn opgenomen. De salarissen van de Raad van Bestuur van Amsta zijn openbaar. Uit het jaarverslag over 2011 blijkt dat het salaris lager is dan de norm van 130% van het huidige ministersalaris. Overigens wijs ik op de kabinetsaanpak van een normering van de topinkomens tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau die is neergelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). De Eerste Kamer heeft dit voorstel op 13 november 2012 aanvaard.
Wat vindt u ervan dat Amsta blijkbaar wel geld heeft om 5 beveiligingsmedewerkers tijdens de staking van 3 november jl. In te huren? Deelt u de mening dat dit geld beter aan zorgmedewerkers besteed kan worden?
Deze afweging is zo specifiek en afhankelijk van factoren die op dat moment spelen, dat die alleen op het niveau van de instelling kan worden gemaakt. Ik kan daar vanuit mijn positie geen onderbouwd oordeel over geven.
Deelt u de mening dat elke euro van de intensiveringsmiddelen besteed moet worden aan handen aan het bed? Bent u bereid Amsta en andere verpleeghuizen te vragen een overzicht aan te leveren van de manier waarop zij de middelen tot nu toe besteed hebben? Zo nee, waarom niet? Als blijkt dat dit geld niet aan zorg is besteed, welke gevolgen zijn daar dan aan verbonden en op welke wijze kan ervoor gezorgd worden dat dit geld alsnog besteed wordt aan zorg?
De intensiveringsmiddelen dienen te worden besteed aan het extra aannemen en opleiden van zorgpersoneel. De zorgkantoren zien toe op de doelmatige aanwending hiervan. Zorgkantoren zijn ook in staat, indien de middelen niet doelmatig worden aangewend, om maatregelen te nemen zoals het korten van het budget en het herverdelen van de middelen. Amsta heeft aangegeven de middelen te hebben aangewend in lijn met de doelstelling van het convenant. Door een voortgangsrapportage aan het zorgkantoor heeft Amsta inzicht gegeven in de voortgang van de besteding van de middelen. Deze voortgangsrapportage is ook aangeboden aan de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad en is op het intranet van Amsta inzichtelijk voor alle medewerkers. Naast het toezicht van het zorgkantoor monitor ik op macroniveau de voortgang van de realisatie van de extra middelen. Er zijn mij geen signalen bekend dat de middelen niet doelmatig worden aangewend. Uit de overleggen die op ambtelijk niveau worden gevoerd met de branchepartijen en individuele instellingen komt een beeld naar voren dat er voortvarend wordt gewerkt aan het extra opleiden en aannemen van personeel. Gezien deze manier van monitoren en de signalen die ik ontvang uit het veld ben ik niet voornemens om elke individuele zorginstelling te vragen naar een overzicht.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van Amsta mails van hun leidinggevende toegestuurd krijgen dat ze niet mogen staken. Hoe verhoudt dit zich tot het recht om te staken? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat zorgmedewerkers in de toekomst belemmerd worden in de uitoefening van het recht om te staken?
Desgevraagd laat Amsta weten dat zij op het moment dat er geruchten waren van acties en voordat de actie aangemeld was door de Abvakabo, het personeel hebben geïnformeerd over de acties met daarin aandachtspunten om de continuïteit en kwaliteit van de zorg niet in gevaar te brengen. Het recht op staken staat wat ons betreft niet ter discussie, ook bij Amsta niet. Daarom hoeven er ook geen aanvullende maatregelen te worden genomen over de uitoefening van het recht om te staken. In het Europees Sociaal Handvest (ESH) en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is immers een recht op staken geregeld. Het stakingsrecht kan door een rechter worden beperkt, onder andere als de rechten en vrijheden van anderen in het geding zijn of voor bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid en de goede zeden. Het stakingsrecht in Nederland ligt dus vast in de jurisprudentie. Op die wijze is geregeld dat de rechter van geval tot geval de belangen kan afwegen van de bij het conflict betrokken partijen en van derden.
Het artikel “ECB onderzoekt of het te goedkoop geld leende aan banken” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «ECB onderzoekt of het te goedkoop geld leende aan banken»?1
Ja, het bericht waar u naar verwijst is mij bekend.
In hoeverre is het volgens u, dan wel volgens de Nederlandsche Bank (DNB), juist dat Spanje over € 16,6 mld aan leningen slechts 0,5% rente hoefde te betalen terwijl dat eigenlijk veel meer had moeten zijn, gelet op de kwaliteit van het onderpand? Hoe is dat mogelijk?
Allereerst hecht ik er aan te benadrukken dat de ECB onafhankelijk is in de uitvoering van het monetair beleid. Het vaststellen van regels voor onderpand voor monetaire beleidstransacties valt daaronder.
De ECB heeft regels vastgesteld voor de risicowaardering van het onderpand waartegen de ECB met open marktoperaties leningen aan banken verstrekt tegen een beleidsrente die voor elke bank gelijk is (momenteel 0.75%). Op basis van deze risicowaardering van het onderpand wordt de afslag bepaald, oftewel, welk bedrag er maximaal geleend kan worden met het betreffende onderpand. ECB president Draghi heeft op 8 november jl. aangegeven dat er in dit geval een fout is gemaakt bij de risicobeoordeling van EUR 10 miljard aan onderpand.2 Tegelijk gaf Draghi aan dat deze fout niet heeft geleid tot een leenvolume dat hoger is dan toegestaan onder de onderpandvereisten. Dit is mogelijk doordat lenende partijen vaak een onderpandbuffer hebben. De beoordelingsfout heeft niet geleid tot een ontoereikende omvang van de onderpandbuffer van de lenende partij.
Op basis van welke methodiek beoordeelt de Europese Centrale Bank (ECB) het geboden onderpand? In hoeverre bestaat daarbij de ruimte om af te wijken van de oordelen door de drie «grote» kredietbeoordelaars als Fitch, Moody’s en S&P?
Bij de beoordeling van de kwaliteit van beleenbare activa houdt het Eurosysteem rekening met kredietbeoordelingsinformatie van kredietbeoordelingssystemen uit een van vier bronnen, namelijk externe kredietbeoordelingsinstellingen (zoals Fitch, Moody’s, S&P en DBRS), interne kredietbeoordelingssystemen van de aangesloten nationale centrale banken, op interne ratings gebaseerde systemen van tegenpartijen en ratinginstrumenten van derden. Daarnaast houdt het Eurosysteem bij de beoordeling van de kwaliteit rekening met institutionele criteria en eigenschappen die de houder van het instrument een vergelijkbare bescherming bieden, zoals garanties. De ECB heeft het recht te bepalen of een emissie, emittent, debiteur of garant aan de vereisten voor hoge kredietstandaards voldoet, zulks op basis van informatie die het relevant acht. Minimaal één kredietbeoordeling van een erkende kredietbeoordelinginstelling van een uitgifte (of in afwezigheid daarvan de emittent) dient aan de minimum kredietwaardigheiddrempel van het Eurosysteem te voldoen. Alle externe kredietbeoordelaars dienen te voldoen aan de algemene acceptatiecriteria. Het Eurosysteem behoudt het recht om een kredietbeoordelinginstelling niet te accepteren3.
In hoeverre zijn de eisen die de ECB stelt aan het onderpand gewijzigd sinds het uitbreken van de kredietcrisis in 2007–2008 en de schuldencrisis in 2010?
De ECB heeft sinds de kredietcrisis de onderpandeisen een aantal maal gewijzigd om de beschikbaarheid van onderpand en daarmee de toegankelijkheid van leeninstrumenten en de transmissie van ECB beleid te bevorderen. Zo is de ECB ertoe overgegaan om ook activa met een BBB- rating te gaan accepteren (tegen een hogere afslag), wordt momenteel tijdelijk schuldpapier in Amerikaanse dollars, Japanse Yen en Britse Pond geaccepteerd, zijn de onderpandeisen voor overheidsschuldpapier uit landen met een EU/IMF-programma gewijzigd en is tijdelijk de beleenbaarheid van asset backed securities verruimd. Tegelijkertijd zijn ook additionele risicobeheersingsmaatregelen geïmplementeerd, waaronder differentiatie in afslag op basis van liquiditeitsgraad, looptijdprofiel en kredietwaardigheid. Alle wijzigingen worden gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie en zijn terug te lezen op de website van de ECB4.
Op welke wijze bent u, dan wel DNB, betrokken bij het vaststellen van de onderpandeisen door de ECB?
Als gevolg van de onafhankelijkheid van de ECB in de uitvoering van het monetaire beleid zijn de nationale overheden niet betrokken bij het vaststellen van de onderpandeisen door de ECB. Het monetaire beleid van de ECB wordt vastgesteld door de Raad van bestuur van de ECB waar de president van DNB zitting in heeft. De presidenten van de nationale centrale banken hebben daar qualitate qua zitting (dwz uit hoofde van zijn/haar positie als president van de nationale centrale bank) en handelen vanuit het belang van de Eurozone als geheel.5 De president van DNB vertegenwoordigt in de ECB-raad dus niet Nederland of DNB.
Is er sprake van een eigen onderzoek door de ECB naar de gebeurtenissen op dit terrein?
ECB president Draghi heeft op 8 november jl. aangekondigd dat het Audit Committee van de ECB onder leiding van Erkki Liikanen, president van de Finse centrale bank, de implementatie van het onderpandsraamwerk in het Eurosysteem zal onderzoeken. Liikanen rapporteert zijn bevindingen bij de eerstvolgende vergadering van de Raad van Bestuur.
Indien dit het geval is, in hoeverre is overwogen om dit onderzoek niet door de ECB zelf, maar door een externe partij te laten uitvoeren?
Het is mij niet bekend in hoeverre de ECB een extern onderzoek overwogen heeft.
Wat zijn de mogelijke consequenties indien uit dit onderzoek (onverhoopt) blijkt dat de ECB tegen de eigen richtlijnen in heeft gehandeld?
Volgens die krant hoefden de banken slechts een half procent rente te betalen over 16,6 miljard euro aan leningen van de ECB, terwijl dat eigenlijk veel meer had moeten zijn. Sinds de crisis kunnen banken goedkoop geld lenen. Als onderpand moet de bank waardevolle effecten of kredietvorderingen geven. Maar de tachtig miljard euro aan staatsleningen die de Spaanse banken als onderpand gaven, voldeden niet aan de eisen van de ECB.
A-rating van onbekende kredietbeoordelaar
De ECB beoordeelde de staatsleningen als zeer betrouwbaar en gaf ze zelfs een «A-rating» op basis van een tamelijk onbekende Spaanse kredietbeoordelaar, terwijl grote kredietbeoordelaars als Fitch en Moody’s ze beoordeelden met een lagere B-rating. Het risico van zo’n onderpand met een hoge rating is slechts een half procent, waardoor een Spaanse bank die tien miljoen euro aan staatsleningen als onderpand geeft, daarvoor 9,95 miljoen euro van de ECB kan lenen.
Maar de regels van de ECB zijn dat onderpanden hoger dan 66,5 euro een veel groter risico vormen en daar geldt minstens een risocopercentage voor van 5,5 procent, wat 13,3 miljard minder aan lening oplevert dus. Een woordvoerder van de ECB zegt dat de bank gaat onderzoeken of de bank inderdaad handelde tegen de eigen richtlijnen in, wijst er op dat de meeste Europese banken onderpand leverden voor hun leningen, die ruimschoots de waarde overtroffen.
De economische kosten van mislukte bedrijfsoverdrachten |
|
Erik Ziengs (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljardenstrop mislukte bedrijfsoverdrachten»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van het in dit artikel genoemde rapport dat mislukte bedrijfsoverdrachten en de opheffing van gezonde bedrijven de Nederlandse economie op jaarbasis een omzetderving tot € 4 miljard kost en zo’n 80 000 banen?
Nee, ik kan deze conclusies niet onderschrijven, doordat in het onderzoek is uitgegaan van de hypothetische situatie dat alle mislukte bedrijfsoverdrachten en opheffingen van gezonde bedrijven leiden tot totale inactiviteit. In werkelijkheid leiden niet alle opheffingen tot inactiviteit, maar maken ondernemers na opheffing een doorstart en richten ze een nieuwe onderneming op of gaan ze in loondienst werken. Hun personeel blijft bij opheffing veelal ook niet langdurig werkloos, maar vindt een nieuwe betrekking bij een andere werkgever of start zelf een onderneming. Dit proces wordt ook wel «creatieve destructie» genoemd en dit geeft een sterke impuls aan de vitaliteit van de economie.
Ziet u hier voor u een rol weggelegd, bijvoorbeeld door uw beleid meer te richten op het laten slagen van bedrijfsoverdrachten en het voorkomen van opheffingen? In hoeverre is uw beleid daar nu al op gericht?
Het huidige beleid is gericht op het laten slagen van bedrijfsoverdrachten en het voorkomen van opheffingen van gezonde bedrijven door bedrijven van algemene informatie te voorzien en door de financiering voor ondernemers met een gezond toekomstperspectief toegankelijk te houden. De inzet van het beleid is om ondernemers bewust te maken van het belang van bedrijfsoverdracht en bedrijfsovername. De Kamer van Koophandel (KvK) helpt hun hier bij, door voorlichting te geven over het verkopen van een bedrijf en kopen van een bedrijf. Dit doet de KvK door jaarlijks de Overnamedagen te organiseren, en daarnaast seminars, adviesgesprekken aan te bieden en tevens informatie via de website te geven over bedrijfsoverdracht en bedrijfsovername. Het in het artikel genoemde rapport leidt ertoe dat de KvK haar producten- en dienstenaanbod wat bedrijfsoverdracht en bedrijfsovername betreft opnieuw zal beoordelen. Ook is in de voorlichtingscampagne «1e hulp bij financiering», die mijn ministerie dit jaar heeft georganiseerd in samenwerking met MKB Nederland en de Nederlandse Vereniging van Banken, aandacht gegeven aan bedrijfsoverdracht.
Daarnaast is het beleid erop gericht om de financiering voor ondernemers met een gezond toekomstperspectief toegankelijk te houden. Een regeling als de borgstelling MKB-kredieten (BMKB) wordt vaak ingezet om een bedrijfsovername te financieren: in de periode 2005 tot heden is ca. € 1,5 mrd. aan verstrekt borgstellingskrediet gebruikt voor overnames, ofwel 30% van het totaal verstrekte borgstellingskrediet in deze periode. Voor ondernemers die gebruik hebben gemaakt van de startersfaciliteit binnen de regeling is dit zelfs meer dan 42%.
Ook de Groeifaciliteit voor risicokapitaal en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) voor grotere kredieten worden veelvuldig ingezet om overnames te financieren. Zo heeft de Groeifaciliteit sinds 2007 ruim € 44 mln. aan financiering voor overnames mogelijk gemaakt (ca. 23% van de totale financiering die via de regeling mogelijk is gemaakt), en de GO ca. € 414 mln. (ca. 19% van de totale financiering dankzij de regeling).
Indien u mogelijkheden ziet om deze problematiek aan te pakken, aan welke mogelijkheden denkt u dan? Zo nee, waarom denkt u dat uw ingrijpen niet gewenst of nodig is?
Aanvullende faciliteiten voor bedrijfsovernames zijn niet nodig, gezien de ondersteuning die reeds geboden wordt.
Het bericht “Pensioengeld belegd in kernwapens” |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse pensioenfondsen minstens 830 miljoen euro geïnvesteerd hebben in bedrijven die kernwapens maken of daarbij betrokken zijn?1
Pensioenfondsen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. De pensioensector geeft op verschillende manieren invulling aan deze verantwoordelijkheid. De fondsen zijn hier ten eerste zelf mee aan de slag. De Pensioenfederatie biedt in aanvulling hierop bovendien handreikingen aan individuele fondsen, waarmee zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het beleggingsbeleid kunnen realiseren. Wettelijk moeten pensioenfondsbesturen verantwoording afleggen over het beleggingsbeleid aan hun achterban, bijvoorbeeld via het verantwoordingsorgaan. Een en ander laat onverlet dat ik het onderwerp wanneer ik met fondsbestuurders spreek ter sprake kan brengen. Ik zal dat op de gepaste momenten ook zeker doen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het ABP, het pensioenfonds voor overheid en onderwijs, zijn investeringen in de kernwapenindustrie binnen een half jaar met 50 procent heeft uitgebreid?
Ook voor het ABP geldt dat het fondsbestuur verantwoordelijk is voor het beleggingsbeleid. Het ABP heeft er voor gekozen om de nationale wetgeving en internationale gedragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te nemen om te beoordelen waar het fonds wel en niet in belegt. Mocht er een wijziging optreden in de Nederlandse opstelling of in de wetgeving dan is dat voor het ABP aanleiding om zijn beleid te heroverwegen.
Gaat u stappen ondernemen om pensioenfondsen die in kernwapens beleggen, te motiveren een uitsluitingsbeleid voor kernwapens te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Pensioenfondsen hebben in Nederland een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggingsbeleid. Ze hebben derhalve de vrijheid te beleggen in bedrijven die direct of indirect betrokken zijn bij de productie van (onderdelen van) kernwapens.
Nu een aantal pensioenfondsen blijft of in strijd met hun eigen beleid- in kernwapenbedrijven is gaan investeren, gaat u deze, waarbij de beleggingen niet te rijmen zijn met het uitsluitingsbeleid voor kernwapens dat zij zeggen te hanteren, verplichten openbaar te maken dat zij niet langer een uitsluitingsbeleid voor kernwapens hanteren en over het niet naleven van het uitsluitingsbeleid te communiceren met de deelnemers?
De regering heeft in het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen voorgesteld dat fondsen in hun jaarverslag moeten vermelden op welke wijze rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. De fondsen zullen hierdoor hun beleid ten aanzien van maatschappelijke aspecten van hun beleggingen, en de uitvoering daarvan, aan hun deelnemers kenbaar moeten maken. Dit wetsvoorstel ligt inmiddels voor bij uw Kamer.
Maatregelen die moeten voorkomen dat mensen gaan roken |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Minister moet niets hebben van strenge tabaksregels»1?
Ja.
Is het waar dat u de Europese Commissie heeft laten weten dat u geen voorstander bent van vergaande rookbeperkende maatregelen, zoals het verplicht stellen van foto’s op verpakkingen, het inperken van het aantal sigarettenautomaten en strengere regels ten aanzien van additieven? Op welke gronden bent u tot deze mening gekomen?
De Europese Commissie (EC) bereidt een wijziging voor van de Tabaksproductrichtlijn en heeft een consultatie uitgezet over de voorgestelde aanpassingen. Nederland heeft in deze consultatieronde input geleverd over bijvoorbeeld consumenteninformatie, ingrediëntenregulering, rapportage en registratie van ingrediënten en de toegang tot tabaksproducten. De EC heeft nog geen definitief voorstel gedaan voor de herziening. Ik heb daarom ook nog geen standpunt hierover ingenomen. Als het voorstel er ligt, zal ik, op basis van het RIVM-advies en eigen afwegingen, een standpunt bepalen. Dit zal met uw Kamer worden besproken (conform het behandelvoorbehoud dat de Kamer heeft gemaakt bij de selectie van Europese prioriteiten).
Waarom bent u van mening dat het verplicht stellen van afschrikwekkende foto’s op verpakkingen in Nederland niet nodig is?
Volgens het RIVM zijn er aanwijzingen dat generieke verpakkingen («plain packaging») het product minder aantrekkelijk maken. Dit lijkt versterkt te worden door het gebruik van grote fotowaarschuwingen. Over het langetermijneffecten van afschrikwekkende plaatjes is nog veel discussie gaande. Zo is bijvoorbeeld nog niet aangetoond dat fotowaarschuwingen de rookprevalentie daadwerkelijk gunstig beïnvloeden. Het is volgens het RIVM mogelijk dat men gaat wennen aan fotowaarschuwingen en dat gunstige effecten daarmee (deels) verdwijnen.
Het verplicht stellen van foto’s op pakjes is wellicht een van de maatregelen in het voorstel voor de herziening van de richtlijn (zie ook het antwoord op vraag4.
Bent u bekend met de situatie in België, waar direct een effect zichtbaar was nadat afschrikwekkende foto’s op pakjes werden geplaatst? Vindt u dat Nederland het voorbeeld van België zou moeten volgen? Zo nee, wat maakt de situatie in Nederland anders dan in België?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat het «nog onvoldoende wetenschappelijk is bewezen dat foto’s op pakjes ook daadwerkelijk effect hebben op rokers»2 zich tot de conclusie van het RIVM dat fotowaarschuwingen «vaker worden opgemerkt, de gezondheidsrisico's beter communiceren, een grotere emotionele reactie oproepen en de motivatie vergroten van tabaksgebruikers om te stoppen of te minderen»?3 Wat is uw oordeel over het RIVM-rapport?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het verbieden van de verkoop via sigarettenautomaten een te grote belasting voor het bedrijfsleven is? Kunt u toelichten waarom u het niet nodig vindt deze maatregel in Nederland in te voeren? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
Dit is mogelijk een van maatregelen in het komende voorstel voor de herziening van de Tabaksproductrichtlijn waarop het kabinet in dat geval te zijner tijd nog een standpunt moet innemen (zie het antwoord op vraag5.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het verkopen van sigaretten aan minderjarigen in Nederland niet verboden hoeft te worden? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
De minimumleeftijd voor het kopen van tabak is in Nederland 16 jaar. Ik ben voornemens om deze leeftijd te verhogen naar 18 jaar, net als in de meeste EU-lidstaten al het geval is. Het beleid ten aanzien van middelengebruik wordt daarmee consistent voor alcohol en tabak: het tegengaan van schadelijk middelengebruik bij volwassenen en het voorkomen van middelengebruik bij minderjarigen. De meeste jongeren die gaan roken, beginnen rond 15–16 jaar. Wie op zijn 18e nog niet rookt, gaat daarna zelden nog beginnen. Ik verwacht daarom dat deze maatregel zal bijdragen aan het tegengaan van (jeugd)roken. Bovendien ondersteunt een eenduidige norm voor middelengebruik ouders bij de opvoeding van hun kinderen op dit punt.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat er geen strengere regels ten aanzien van additieven hoeven te komen? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
Verschillende landen binnen en buiten de EU nemen uiteenlopende maatregelen ten aanzien van het reguleren van ingrediënten. Veel landen kiezen er voor om (nog) niet aan tabaksproductregelgeving te doen omdat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewezen effect is. Bijvoorbeeld in België en VK is er wel sprake van een vorm van ingrediënten regulering. Ook dit onderwerp zal betrokken worden bij de besluitvorming over het komende voorstel voor de herziening van de Tabaksproductenrichtlijn.
Overigens wordt in Nederland al wel een stap gemaakt met het verbeteren van consumenteninformatie over de schadelijke effecten van tabak en tabaksingrediënten. Nog deze maand worden de gegevens over ingrediënten in tabak actief openbaar gemaakt op www.tabakinfo.nl.
Wat is volgens u de reden dat Nederland in zijn advies aan de Europese Commissie veel minder ver gaat dan andere Europese lidstaten, waaronder België, Groot-Brittannië, Frankrijk, Spanje, Duitsland en Oost-Europese lidstaten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de reden dat Nederland op de Tobacco Control Scale van nummer 7 in 2004 naar nummer 13 in 2010 is gezakt? Welke concrete maatregelen moeten er toe leiden dat Nederland weer stijgt op deze lijst? Kunt u dit toelichten?
Het schrappen van de vergoeding van medicatie bij stoppen met roken in 2012 en de uitzondering op het rookverbod voor kleine eenmanskroegen, heeft waarschijnlijk geleid tot de daling van de 7e naar de 13e plaats. Hoewel Nederland gelukkig wereldwijd nog steeds hoog staat op de ranglijst vind ik een daling niet goed. Overigens scoort Nederland op de Eurobarometer 2012 (jaarlijks rapport van de Europese Commissie) een vierde plaats op basis van de lage rookprevalentie en samen met Denemarken een eerste plaats op basis van het hoge percentage stoppers.
Wat vindt u van het feit dat het aantal rokers in Nederland met 170 000 is toegenomen? Is u bekend wat de oorzaak van deze toename is? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er zijn nog geen definitieve cijfers zijn over 2012. Ik vind het op dit moment nog voorbarig om te spreken over een verhoging.
Hoe verhoudt de toename van het aantal rokers zich tot uw uitspraken dat u afgerekend kunt worden op het resultaat van uw beleid ten aanzien van tabaksgebruik?4 Is de toename van het aantal rokers voor u aanleiding het beleid te herzien? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.