Het leegstaan van een nieuwbouw locatie voor kinderen met een verstandelijke beperking en inkoopbeleid van een zorgkantoor |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie rondom een nieuwbouwlocatie van de JP van de Bent stichting in Hengelo?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een groep kinderen met een verstandelijke beperking die sinds 2011 op een wachtlijst staan en in het najaar 2013 zouden verhuizen (vanuit de thuissituatie) naar een nieuwbouwlocatie van JP van de Bent stichting, nu niet naar de nieuwbouwlocatie kunnen verhuizen omdat het zorgkantoor en de stichting deze kinderen weigert te plaatsen op basis van een zorg in natura indicatie omdat het budget ontoereikend zou zijn? Wat vindt u ervan dat de nieuwbouwlocatie sinds het najaar 2013 leeg staat en de kinderen nog op een wachtlijst voor zorg met verblijf staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie vond ik ongelukkig, omdat ouders en cliënten twee jaar in de veronderstelling waren dat zij in het najaar 2013 zouden verhuizen. Het zorgkantoor heeft tot taak om zorg in te kopen die aansluit bij de voorkeuren van cliënten, zowel ten aanzien van de wijze waarop de zorg wordt geleverd (zorg in natura, vpt of pgb) als de locatie. Soms is het – om diverse redenen – op korte termijn niet mogelijk om de zorg te laten leveren door de instelling van eerste voorkeur. Het zorgkantoor zag geen ruimte om te kunnen garanderen dat het in 2014 of 2015 deze locatie zou contracteren.
Partijen zijn met elkaar in overleg getreden hoe deze situatie praktisch kon worden opgelost. Daarbij is PGB als mogelijkheid bekeken. Navraag bij de JP van den Bent stichting heeft mij geleerd dat deze met de betrokken cliënten in overleg is gegaan en er een praktische oplossing is gevonden langs de lijnen van het volledig pakket thuis.
Wat vindt u ervan dat de kinderen en hun ouders vanaf december 2012 in de veronderstelling zijn dat zij in september 2013 kunnen verhuizen naar de locatie, maar dat zij pas in september 2013 te horen hebben gekregen dat de geplande verhuizing niet doorgaat en vervolgens te horen krijgen dat er naar verwachting in 2014 en 2015 geen plek voor hen zal zijn, terwijl zij wel een bestaande indicatie voor zorg met verblijf hebben en op de wachtlijst voor intramurale zorg staan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de ouders van deze kinderen wordt aangeraden door zowel de zorgaanbieder als het zorgkantoor Menzis de kinderen op basis van een persoonsgebonden budget (pgb) in de nieuwbouwlocatie te laten wonen, omdat hier nog wel budget voor beschikbaar zou zijn, terwijl deze ouders en kinderen expliciet de keuze maken voor zorg in natura? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot meerjarig inkoopbeleid door zorgkantoren dergelijke situaties kunnen voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een goed meerjarig inkoopbeleid kan zeker een bijdrage leveren, omdat nieuwbouwprojecten dan uitgevoerd kunnen worden terwijl er zekerheid is over de inkoop van deze capaciteit door het zorgkantoor. De Wlz maakt deze meerjarige inkoopcontracten mogelijk.
Welke andere oplossingen zouden er volgens u gevonden kunnen worden door de aanbieder en het zorgkantoor voor deze ongewenste situatie die momenteel is ontstaan in Hengelo? Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Navraag bij de JP van den Bent stichting heeft mij geleerd dat deze met de betrokken cliënten in overleg is gegaan en er een praktische oplossing is gevonden langs de lijnen van het volledig pakket thuis. Ik vind het belangrijk dat zorgkantoren zoveel mogelijk rekening houden met de wensen van cliënten bij het invullen van hun zorgplicht.
In antwoord op eerdere vragen over inkoopbeleid van zorgkantoren2 heeft u aangegeven dat de Wet langdurige zorg een grondslag biedt om waar nodig sterker invloed uit te kunnen oefenen op inkoopbeleid; kunt u een uitgebreide toelichting geven op hoe deze grondslag vorm gegeven is in dit wetsvoorstel en hoe het inkoopbeleid concreet verbeterd wordt, zodat situaties zoals in Hengelo in de toekomst voorkomen worden?
In de Wlz wordt een basis gelegd voor een AMvB waardoor door mij meer invloed uitgeoefend kan worden op (het proces van) de inkoop van langdurige zorg. Deze grondslag is als volgt toegelicht in de Memorie van Toelichting op de Wlz (TK 33 891, nr. 3, pag. 41):
«Ook kunnen bij amvb regels worden gesteld over het zorginkoopproces en de inhoud van de inkoopovereenkomsten. In de AWBZ worden op dit moment al inkooprichtlijnen opgesteld en wordt gestreefd naar landelijke kwaliteitscriteria. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) stelt hiervoor jaarlijks de Zorginkoopgids AWBZ op. Dit is een handreiking voor de leden en kent geen formele status binnen de branche. In de praktijk wordt de inkoopleidraad slechts op hoofdlijnen gevolgd en varen zorgkantoren hun eigen koers. Het proces van zorginkoop in de AWBZ wordt door zorgaanbieders daardoor als een forse administratieve belasting ervaren. Aan ZN en de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren zal worden gevraagd om Wlz-inkoopregels op te stellen en die vervolgens ook werkelijk te gebruiken. Indien dit onvoldoende gebeurt, zal eerder bedoelde amvb tot stand komen. Daarin zal dan onder meer worden voorgeschreven dat de zorgkantoren bij de zorginkoop de landelijk vastgestelde kwaliteitscriteria hanteren die in overleg met het Kwaliteitsinstituut worden opgesteld. Tevens zal geregeld worden dat de zorgkantoren bij de zorginkoop bedingen dat de zorgaanbieders de in de Wlz opgenomen regels over de zorgplanbespreking en het zorgplan in acht nemen. De regionale inkoopvrijheid van de zorgkantoren zal worden beperkt tot wezenlijk regionale aangelegenheden. De regels die Minister zal stellen, zullen bijdragen bij aan het vereenvoudigen, het uniformeren en het standaardiseren van de zorginkoop en zullen dientengevolge tot een vermindering van de administratieve lasten leiden. Bij het opstellen van de regels kan de Minister gebruik maken van de voorwaarden uit de Zorginkoopgids van ZN.»
Samen met de mogelijkheid voor meerjarige inkoopcontracten biedt de Wlz hierdoor meer ruimte om met de genoemde situaties om te gaan.
De snelle slijtage van de nieuwe helikopters |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de NH-90 wordt geproduceerd door een zusterbedrijf van de fabrikant die ook verantwoordelijk is voor de bouw Fyra-treinen?1
De NH-90 is ontworpen door en wordt geproduceerd door NHIndustries, een consortium dat bestaat uit de bedrijven Airbus Helicopters, Airbus Helicopters Deutschland, Agusta Westland en Fokker. Deze bedrijven produceren de delen van de helikopter. Agusta Westland is in het geval van Nederland ook verantwoordelijk voor het samenstellen van de helikopter. Naast deze Italiaanse productielijn zijn er andere productielijnen voor het samenstellen van de NH-90, onder andere in Duitsland, Frankrijk en Spanje. De eigenaar van Agusta Westland is Finmeccanica. Dit bedrijf is tevens eigenaar van AnsaldoBreda, het bedrijf dat de Fyra-treinen bouwt. Dochterbedrijven van Finmeccanica zijn actief in de sectoren lucht- en ruimtevaart, defensie, ICT, energie en transport.
Hebben de problemen met de Fyra er toe geleid dat het productieproces en onderhoud van de NH-90 is heroverwogen? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend heeft NHIndustries het productieproces van de NH-90 niet aangepast naar aanleiding van de problemen met de Fyra. Ook de onderhoudsinstructies zijn niet aangepast. Dat ligt ook niet in de rede. Er is immers geen relatie tussen de Fyra en de NH-90, anders dan dat Agusta Westland en AnsaldoBreda onderdeel van het Finmeccanica-concern zijn.
Klopt het dat de problemen met de NH-90 mogelijk een miljoenenstrop betekenen voor u?2 Zo nee, kunt u dan berekenen wat de financiële consequenties zijn voor u van de snelle slijtage van de NH-90?
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 11 maart jl. (Kamerstuk 25 928, nr. 58) is een werkgroep ingesteld om de gevolgen van de problematiek voor Defensie in kaart te brengen. Naar verwachting zal deze werkgroep eind april meer inzicht hebben in de financiële gevolgen en de gevolgen voor de operationele inzetbaarheid. Zodra hierover meer bekend is, zal ik u nader informeren.
Klopt het dat de snelle slijtage van de NH-90 gevolgen heeft voor de operationele inzetbaarheid en dat er dus een nieuw hoofdstuk wordt toegevoegd aan dit «hoofdpijndossier»?
De operaties in 2014 worden uitgevoerd zoals gepland. Zoals gemeld in mijn brief van 11 maart jl. onderzoekt Defensie momenteel de eventuele gevolgen voor de operationele inzetbaarheid en de operaties in de toekomst. Ik zal de Kamer informeren zodra hierover meer bekend is.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de snelle slijtage van de NH-90 voor de Nederlandse deelname aan anti-piraterij missies?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de snelle slijtage van de NH-90 voor operaties in het Caribische gebied?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de snelle slijtage van de NH-90 voor de Nederlandse deelname aan toekomstige operaties?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat gemeenten thuiszorg per veiling kopen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u het ook zo schokkend dat zeker 35 gemeenten de zorg voor 1,5 miljoen mensen per veiling opkopen? Zo nee, waarom niet?1
Ik neem aan dat de vragenstelster doelt op het bericht over hoe sommige gemeenten huishoudelijke hulp willen organiseren. De vraag of het veilen van mensen verantwoord is wekt de suggestie dat dit het geval zou zijn. Die suggestie is op geen enkele grond gebaseerd en werp ik verre van mij. Vooropgesteld; veilingen of andere vormen van aanbesteding of gunning waarbij alleen de prijs leidend is, acht ik ongewenst en zijn niet in lijn met het kabinetsbeleid, met de huidige Wmo en de nieuwe Wmo. Welke inkoopmethode men ook hanteert, deze zal altijd moeten passen binnen de wettelijke kaders.
Ik heb mij naar aanleiding van het krantenartikel breed laten informeren door betrokken partijen, waaronder Stipter en enkele gemeenten die gebruik maken van de webapplicatie van Stipter. De in het artikel genoemde dienst biedt een digitaal platform waar aanbieders aan gemeenten offertes kunnen uitbrengen voor ondersteuning aan individuele burgers. Het veilingelement bestaat eruit dat iedere aanbieder zijn geoffreerde prijs binnen een vastgestelde tijdsperiode kan aanpassen in reactie op nieuwe (betere) offertes van andere aanbieders. Zodra een burger in aanmerking komt voor ondersteuning dan kan deze cliënt aangeven met welke gecontracteerde aanbieders hij/zij niet en wel te maken wil hebben. Deze voorkeur wordt vastgelegd, maar niet bekend gemaakt aan de aanbieders.
Deelt u de mening dat het veilen van mensen onmenselijk en onverantwoord is? Zo ja, bent u bereid per direct deze veiling te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom het in Nederland toegestaan is om mensen te veilen? Zou u het prettig vinden als uw familieleden, die zorg nodig hebben, geveild worden voor de laagste prijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom accepteert u klakkeloos dat gemeenten zo maar zorg kunnen inkopen op de laagste prijs, en niet meer kijken naar goede kwalitatieve zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De huidige Wmo en het wetsvoorstel Wmo 2015 bevatten wettelijke waarborgen voor een goede kwaliteit. Zo is in het eerste lid artikel 9a van de huidige Wmo geregeld dat het college van burgemeester en wethouders voortdurend zorg draagt voor de kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning. In het tweede lid van artikel 9a wordt voorts geregeld dat indien het verlenen van maatschappelijke ondersteuning door derden wordt verricht dat het college van burgemeester en wethouders daarbij de kwaliteit en de continuïteit waarborgt van de maatschappelijke ondersteuning.
Daarnaast geldt dat waarborgen voor goede kwaliteit ook in het wetsvoorstel Wmo 2015 goed zijn verankerd. Zo wordt in artikel 2.1.1, tweede lid, voorop gesteld dat de gemeenten de eerstverantwoordelijk zijn waar het gaat om het stellen van regels over en het handhaven van de kwaliteit van de ondersteuning. In artikel 2.6.6. is geregeld dat bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Ook in artikel 3.1. van het wetsvoorstel is voorts geregeld dat de aanbieder van een voorziening er zorg voor draagt dat de voorziening van goede kwaliteit is.
Navraag bij enkele gemeenten die gebruik maken van deze applicatie leert dat bij de toewijzing naast prijs ook klantvoorkeur en kwaliteit een grote rol spelen bij de toewijzing. Het wettelijk kader op dit vlak en de doorvertaling daarvan naar de gemeentelijke verordening zijn bepalend voor de te maken keuze.
Is het veilen van mensen het doel dat u beoogd had met uw plannen om de zorg kapot te bezuinigen? Moeten in uw visie gemeenten en zorgorganisaties straks alle zorg maar per veiling gaan regelen? Wordt dit de toekomst van de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen kunnen, moeten en worden niet geveild. De huidige Wmo en ook het wetsvoorstel Wmo 2015 bieden de waarborgen die ertoe leiden dat gemeenten gehouden zijn om passende ondersteuning aan mensen te bieden en dat die zorg voldoet aan de daaraan door de wet/verordening gestelde eisen. Vanuit een oogpunt van houdbaarheid van voorzieningen is het daarbij begrijpelijk dat gemeenten een kwalitatief goede ondersteuning willen bieden voor een goede prijs. Zoals ik in de beantwoording heb aangegeven: welke inkoopmethode men ook hanteert, deze zal altijd moeten passen binnen de wettelijke kaders.
Hoe verhoudt deze veilingsite voor huishoudelijke zorg zich met het aangenomen initiatiefwetsvoorstel van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging (Kamerstukken 31 347)?
De gemeenteraad heeft vooraf een reëel basistarief vastgesteld voor de huishoudelijke verzorging. Dit basistarief vormt daarmee ook het minimumtarief dat een aanbieder kan offreren. Daarmee is altijd sprake van een tarief waarmee het uitbetalen van cao-lonen mogelijk is.
Waarom staat u toe dat gemeenten in strijd met de wet zorg inkopen op prijs en niet op basis van kwaliteit? Kunt u uitleggen waarom u eerder niet ingegrepen heeft bij gemeenten die te lage tarieven hanteren?
Dat sta ik niet toe. De huidige Wmo en ook het wetsvoorstel Wmo 2015 bieden de waarborgen die ertoe leiden dat gemeenten gehouden zijn om passende ondersteuning aan mensen te bieden en dat die zorg voldoet aan de daaraan door de wet/verordening gestelde eisen.
Hoeveel van deze 35 gemeenten hebben zorg via deze veilingsite met te lage tarieven ingekocht? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn er 19 gemeenten die gebruik maken van de applicatie die Stipter aanbiedt. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om een reëel basistarief vast te stellen dat voldoet aan de wettelijke eisen.
Vindt u het acceptabel dat gemeenten via deze veiling zorg inkopen, waardoor zorgorganisaties onmogelijk fatsoenlijke cao-lonen kunnen betalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom grijpt u niet in?
Zoals gezegd is het kabinet tegen elke vorm van aanbesteden waarbij alleen de prijs leidend is. Daarom zijn kwaliteitswaarborgen in de huidige en nieuwe Wmo opgenomen.
Vindt u het wenselijk dat de veiling langer openblijft als een zorgorganisatie haar tarieven verlaagt, zodat andere zorgorganisaties de kans krijgen om een nog lager tarief aan te bieden? Hoe verhoudt dit zich tot een goede kwaliteit van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Stipter biedt een webapplicatie aan die de uitvoering van een door de gemeente gekozen inkoopstrategie faciliteert. De applicatie biedt een platform waar aanbieders aan gemeenten offertes kunnen uitbrengen voor ondersteuning aan individuele burgers. Het veilingelement bestaat eruit dat iedere aanbieder zijn geoffreerde prijs binnen een vastgestelde tijdsperiode kan aanpassen in reactie op nieuwe (betere) offertes van andere aanbieders. Daarbij geldt dat de gemeente vooraf toewijzingscriteria heeft vastgesteld. Navraag bij een aantal betrokken gemeenten leert dat dit zowel kwaliteits- als prijscriteria zijn.
Vindt u het wenselijk dat zorgorganisaties automatisch hun bod kunnen laten verlagen, zodra een concurrent een lagere prijs aanbiedt? Behoort dit volgens u tot een goede kwaliteit van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mogelijk voor aanbieders om automatisch een (maximaal) bod in te stellen. De biedingen gaan uit van kortingen op het maximale door de gemeente vastgestelde tarief. De maximale en minimale tarieven worden vooraf door gemeenten vastgesteld. Er is dus geen sprake van een mogelijkheid om te blijven bieden totdat een onaanvaardbare bodemprijs bereikt is.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Z. Jongstra van zorgaanbieder TSN die aangeeft dat zorgorganisaties die zich netjes aan de cao willen houden op deze wijze uit de markt worden gedrukt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder verwijzing naar mijn bovenstaande antwoorden, herhaal ik dat de huidige Wmo en ook het wetsvoorstel Wmo 2015 de waarborgen bieden die ertoe leiden dat gemeenten gehouden zijn om passende ondersteuning aan mensen te bieden en dat die zorg voldoet aan de daaraan door de wet/verordening gestelde eisen.
Wat vindt u van de kritiek van werkgevers en werknemers die aangeven dat een internetveiling ten koste gaat van de kwaliteit van zorg?
Alle aanbieders die meedoen met de toewijzingsprocedure hebben vooraf een raamovereenkomst met de gemeente afgesloten waarin een minimaal kwaliteitsniveau is afgesproken. Dit kwaliteitsniveau is vooraf vastgesteld door de gemeenteraad. De huidige Wmo en het wetsvoorstel Wmo 2015 bevatten wettelijke waarborgen voor een goede kwaliteit. Zo is in het eerste lid artikel 9a van de huidige Wmo geregeld dat het college van burgemeester en wethouders voortdurend zorg draagt voor de kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning. In het tweede lid van artikel 9a wordt voorts geregeld dat indien het verlenen van maatschappelijke ondersteuning door derden wordt verricht dat het college van burgemeester en wethouders daarbij de kwaliteit en de continuïteit waarborgt van de maatschappelijke ondersteuning.
Daarnaast geldt dat waarborgen voor goede kwaliteit ook in het wetsvoorstel Wmo 2015 goed zijn verankerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Gaat u maatregelen treffen om te zorgen dat deze veiling van mensen en zorg per direct gestopt wordt? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen uiterlijk dinsdag 18 maart 2014 (12.00 uur) beantwoorden?
Het bericht dat het Litouwse parlement stemt over een anti-homowet |
|
Marit Maij (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Litouwse parlement op donderdag 13 maart zal stemmen over een wet die het mogelijk maakt een boete op te leggen aan mensen die in het openbaar uiting geven aan andere dan «traditionele familiewaarden»?1
Ja. Overigens is op 13 maart 2014 door het parlement besloten de behandeling van het amendement van de parlementaire agenda te halen. Met enige regelmaat worden wetsvoorstellen met een anti-LHBT karakter in het Parlement ingediend, maar tot nu toe sneuvelden ze al in de Commissie-fase.
Klopt het dat deze wet onder andere boetes oplegt aan mensen die toespraken houden over de rechten van seksuele minderheden of een Gay Pride (mede)organiseren?
Het amendement dat voor stemming in het parlement voor lag, werd ingediend door het als homofoob bekend staande parlementslid Gražulis, leider van de populistische coalitiepartij Orde en Gerechtigheid. Het voorstel introduceerde strafbaarstelling van het «in het openbaar denigreren van grondwettelijke ethische waarden» («family values»).
Deelt u de mening dat het Litouwse wetsvoorstel seksuele minderheden discrimineert, in strijd is met het fundamentele recht op de vrijheid van meningsuiting en vereniging en bovendien in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het recht op het krijgen van informatie over Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele en Transgender (LHBT)-rechten is belegd?
De voorgestelde wetgeving heeft een sterk stigmatiserende werking die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun overtuiging. Het kabinet betreurt iedere schending van de rechten van LHBT-personen en is het eens met de Raad van Europa die (eerdere) amendementen heeft veroordeeld en van mening is dat hiervoor in een parlement dat de beginselen van democratie en mensenrechten respecteert, geen plaats mag zijn.
Heeft u contact gehad met uw Litouwse collega over dit wetsvoorstel van het parlement? Zo ja, wat was de reactie van uw collega? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het gaat hier om een voorstel van het parlement en niet van de regering. In een officiële reactie heeft de Litouwse regering bevestigd zich tot het uiterste in te zullen spannen om fundamentele rechten te waarborgen en internationale verplichtingen na te komen.
Gelet hierop is het niet nodig deze kwestie bij de Litouwse Minister van Buitenlandse Zaken aan te kaarten. Het is overigens staand beleid dat Nederland LHBT-kwesties bespreekt met autoriteiten van andere landen wanneer daar aanleiding toe is. Het gaat hier om een wetsvoorstel dat weliswaar van de agenda van het Litouwse Parlement gehaald is en niet de status van wet heeft, maar dat wel een zorgelijke ontwikkeling weergeeft, die het kabinet nauwgezet zal blijven volgen.
Bent u bereid deze kwestie in Europees verband aan te kaarten, bijvoorbeeld tijdens de Raad Buitenlandse Zaken en/of Raad Algemene Zaken, en u in te spannen voor een veroordeling door de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uw inspanningen en de uitkomsten hiervan?
Voor het kabinet is het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor LHBT-personen een prioriteit, wereldwijd. Nederland zet zich daarvoor zowel binnen als buiten de EU in. Zo werd op 3 juli 2013 in de COHOM (de mensenrechtenwerkgroep van de EU) de «Baltic Pride» ter sprake gebracht. Ook voor de Nederlandse ambassades is een belangrijke rol weggelegd. Zo organiseerde de Nederlandse ambassadeur in Litouwen, samen met de «Lithuanian Gay League» (LGL) een ontvangst voor de ca. 200 deelnemers aan de LHBT conferentie voorafgaand aan de «Baltic Gay Pride» 2013. Tevens liep de NL ambassadeur, vergezeld van zijn Noorse, Zweedse, Deense en Spaanse collega’s vooraan mee in deze «Baltic Pride».
Vorig jaar hebben Vz EP Schulz en ViceVz CIE Reding tegenover de pers verklaard dat de EU zich krachtig zal weren tegen wetgeving die (LHBT) discrimineert.
Ziet u overeenkomsten tussen de Litouwse initiatiefwet en de Russische anti-homowetgeving?
Inhoudelijk zijn er overeenkomsten. Het Litouwse amendement is een zorgelijke ontwikkeling, maar is noch in het parlement behandeld noch heeft er een stemming plaatsgevonden. Het voorstel heeft derhalve niet de status van wet gekregen.
Het stemadvies van vice-premier Asscher |
|
Martin Bosma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met het stemadvies van Vice-Premier Asscher waarbij hij de inwoners van Den Haag oproept om niet op de PVV te stemmen?1
De heer Asscher heeft niet opgeroepen niet op de PVV te stemmen. In een vraaggesprek met de Persdienst zei de heer Asscher letterlijk: «Dit soort uitspraken kunnen mensen in Den Haag komende woensdag bestrijden door een andere keuze te maken.»
Kunt u aangeven of de heer Asscher hier namens het hele kabinet heeft gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het niet ongepast dat de heer Asscher in campagnetijd een dergelijk stemadvies geeft waarbij hij oproept niet op de PVV te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor dinsdag 18 maart om 10 uur?
Ja.
Het bericht 'Ozonvreters' in atmosfeer ondanks succes cfk-verbod’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Ozonvreters» in atmosfeer ondanks succes cfk-verbod»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit nieuws?
Het bericht toont aan dat het belangrijk is om de emissies van ozonlaagafbrekende stoffen te blijven monitoren, maar de geschetste problematiek is bekend en minder ernstig dan het bericht doet voorkomen.
De ozonlaag beschermt mens, dier en ecosysteem tegen blootstelling aan schadelijke UV-straling. UV-straling veroorzaakt onder andere huidkanker en oogaandoeningen, zoals staar. Om de ozonlaag te beschermen, hebben landen in het Montreal Protocol afgesproken om de productie en het gebruik van stoffen die de ozonlaag aantasten (zoals CFKs, HCFKs en halonen) stapsgewijs uit te faseren. Met het Montreal Protocol is al veel bereikt. Wereldwijd is inmiddels meer dan 95% van de stoffen die onder het Montreal Protocol vallen uitgefaseerd.
Het bericht bevestigt de succesvolle aanpak van het Montreal Protocol. De omvang van de emissies uit het onderzoek is zo gering dat er vooralsnog geen aanleiding is tot zorg over de naleving van het Montreal Protocol of om de internationale afspraken aan te scherpen.
Het bericht illustreert ook dat het altijd moeilijk is om concentratiemetingen van ozonlaagaantastende stoffen die in de stratosfeer verspreid worden te relateren aan specifieke emissiebronnen. Transparante en volledige rapportage kan bijdragen aan een beter beeld van de emissiebronnen. Ik zet mij in EU-verband al langer in om de transparantie van de Montreal Protocol rapportages over productie, bijproductie en gebruik van ozonlaagafbrekende stoffen, inclusief over uitgezonderde toepassingen voor chemische processen, te verbeteren. Ik zal dat ook blijven doen. Daarnaast zal ik me blijven inzetten voor de naleving van de bestaande afspraken, waaronder de afspraak dat ook de bijproductie van ozonlaag aantastende stoffen wordt gerapporteerd.
Bent u bereid om met de chemische industrie te spreken over maximale transparantie van productieprocessen waarbij dergelijke gassen vrij kunnen komen, teneinde de opsporing van deze «ozonvreters» in de atmosfeer te vergemakkelijken?
Nederlandse (en Europese) bedrijven zijn op grond van de huidige regelgeving al verplicht om te rapporteren over bijproductie van ozonlaagaantastende stoffen en het gebruik van deze stoffen in chemische productieprocessen. Voor zover mij bekend is, zijn er geen gegevens die wijzen op het gebruik of bijproductie van deze stoffen in de Nederlandse industrie. De productieprocessen waarbij deze stoffen volgens het artikel zouden kunnen vrijkomen, vinden voor zover mij bekend in Nederland niet plaats. Jaarlijks wordt het gebruik, de emissies en de alternatieven van ozonlaagafbrekende stoffen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten in het kader van het Montreal Protocol geëvalueerd. Indien uit die rapporten zou blijken dat deze stoffen zouden kunnen vrijkomen bij processen in de Nederlandse chemische industrie, zal ik zeker met deze bedrijven in gesprek gaan.
Bent u bereid deze ontdekking mee te nemen in de voorbereiding van de eerstvolgende bijeenkomst van verdragspartijen van het Montreal Protocol?2
Ja. Voor nieuwe afspraken in het Montreal Protocol ligt mijn prioriteit bij afspraken die het grootste effect hebben voor het herstel van de ozonlaag en het klimaat. Wel vind ik het belangrijk dat partijen bestaande afspraken goed uitvoeren. Daar zal ik mij in lijn met bovenstaande voor blijven inzetten.
Het bericht dat de luistercijfers van het publieke radiostation FunX niet openbaar zijn |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Alleen maar goed nieuws»?1
Ja
Hoeveel edities van FunX zijn er en hoeveel frequenties zijn daarvoor in handen van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
Er bestaan vijf edities van FunX: één landelijke editie (onder verantwoordelijkheid van de NPO) en vier lokale edities (onder verantwoordelijkheid van de verschillende lokale omroepen in de vier grote steden). De landelijke editie is te ontvangen via analoge en digitale kabel, internet, DAB+ en satelliet. Voor de landelijke editie beschikt de NPO niet over FM-(ether)frequenties. De lokale edities zijn te ontvangen via FM-etherfrequenties en analoge kabel in de vier grote steden en via het internet.
De NPO is alleen verantwoordelijk voor de landelijke editie en de bijbehorende distributie via kabel, internet, DAB+ en satelliet. De lokale edities en de distributie hiervan vallen onder de verantwoordelijkheid van de lokale omroepen in de vier grote steden. Hiermee past de organisatie van de programmering binnen de bedoeling van artikel 2.147, tweede lid sub e van de Mediawet 2008. Dit artikel bepaalt dat de Meerjarenbegroting van de NPO ook een beschrijving bevat van de samenwerking tussen de landelijke en lokale publieke media-instellingen.
Kunt u bevestigen dat in de zomer van 2012 is toegezegd dat de Kamer wordt geïnformeerd over het oordeel van het Commissariaat voor de Media inzake de constructie die de NPO hanteert? Wat is er sindsdien met deze informatie gebeurd?
Ja. In mijn brief over de Mediabegroting 2013 van 27 november 2012 heb ik uw Kamer bericht naar aanleiding van mijn toezegging.2 Aanleiding voor deze toezegging was de zorg dat met de nieuwe werkwijze van FunX met de NPO er mogelijk sprake zou zijn van oneigenlijke toevoeging van FM-frequenties aan het frequentiepakket van de landelijke publieke omroep. Het Commissariaat voor de Media heeft toen laten weten dat er sprake is van een mediawettelijke bepaling (art. 2.70 Mediawet 2008) die een dergelijk oneigenlijk gebruik verhindert. Daarnaast heeft het Commissariaat bevestigd ook in de toekomst de vinger aan de pols te zullen houden.
De nieuwe werkwijze is ingegaan per 1 januari 2013. Inmiddels is er ruim een kalenderjaar mee gewerkt. Het Commissariaat heeft geen aanleiding gezien om hierover opmerkingen te maken.
Is het waar dat de luistercijfers van FunX niet openbaar zijn gemaakt? Zo ja, waarom niet?
De beluistering van FunX wordt nu niet gemeten in het Nationaal Luisteronderzoek (NLO). Het klopt dat er geen cijfers openbaar zijn gemaakt, om de eenvoudige reden dat deze cijfers er niet zijn. Het NLO heeft hierover in juni 2013 informatie op zijn website gepubliceerd, te vinden op www.nationaalluisteronderzoek.nl/pers_en_publiciteit.html .
Eerdere inspanningen om de doelgroep van FunX voldoende vertegenwoordigd te krijgen in het luisteronderzoek hebben helaas onvoldoende resultaat opgeleverd. Er was weliswaar een toename gerealiseerd van jongeren met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond in het panel van het NLO, maar deze bleek niet voldoende voor een representatieve vertegenwoordiging van deze groepen. Daarom hebben de NPO en het NLO besloten FunX niet op te nemen in het NLO.
Overigens geldt dit niet alleen voor FunX, maar ook voor andere zenders met specifiekere doelgroepen of programmering: deze kunnen minder goed binnen het NLO gemeten worden. Het NLO heeft daarom in de tweede helft van 2013 bepaald dat dit soort zenders aanvullend onderzoek kunnen doen met goedkeuring van NLO, mits dit onderzoek aan specifieke voorwaarden voldoet.
De NPO heeft hierop meteen een onderzoeksopzet ontwikkeld voor onderzoek onder de FunX-doelgroep. Deze voldoet aan de voorwaarden van NLO. Het onderzoek zelf loopt inmiddels en wordt uitgevoerd door Motivaction. De NPO (voor de landelijke editie) en de vier lokale omroepen (voor de lokale edities) zullen extern communiceren over de resultaten van dit onderzoek. Er zullen dit jaar dus luistercijfers over FunX openbaar gemaakt worden. Deze zijn echter op een andere manier verkregen dan de reguliere NLO-cijfers, zoals hierboven omschreven, maar wél erkend door het NLO.
Overigens teken ik aan dat wanneer een zender niet adequaat valt te onderzoeken in het NLO, bijvoorbeeld vanwege de specifieke doelgroep waarop deze zich richt, dat daarmee dan niet is gezegd dat een dergelijke zender niet in een behoefte voorziet. Het een staat los van het ander.
Deelt u de mening dat bij een transparante overheid ook een transparante publieke omroep hoort, die aangeeft welke zender welke luistercijfers oplevert? Zo ja, wat bent u van plan te doen aan het niet openbaar maken van de luistercijfers van FunX?
Ja, deze mening deel ik. Zoals ik hierboven heb beschreven, komen de NPO en de lokale omroepen later dit jaar met luistercijfers over FunX. De NPO heeft mij bevestigd dat de landelijke editie van FunX integraal onderdeel uitmaakt van zijn audiostrategie. Daarom zal de NPO zich over FunX zoveel mogelijk op dezelfde wijze verantwoorden als over de andere radiozenders.
Het bericht dat transportbedrijven zwarte lijsten hanteren voor parkeerplaatsen |
|
Eric Smaling (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat transportbedrijven zwarte lijsten hanteren voor plaatsen waar chauffeurs niet mogen stoppen vanwege de grote kans om slachtoffer te worden van criminaliteit?1 Zo ja, kunt u aangeven om welke locaties het gaat? Zo nee, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de transportbranche?
Ja.
Op ambtelijk niveau zijn we reeds in gesprek met de transportbranche. Het analyseren van routes en parkeerplaatsen door transportondernemers vindt plaats op grond van eigen ervaringen van de transportondernemer en naar aanleiding van informatie die beschikbaar wordt gesteld door het Landelijk Team Transportcriminaliteit van de nationale politie en de brancheorganisatie Transport en Logistiek Nederland zoals een overzicht van de parkeerplaatsen langs een autosnelweg waar de meeste diefstallen hebben plaatsgevonden. Ik beschik echter niet over de genoemde zwarte lijsten.
Deelt u de mening dat een chauffeur bij elke parkeerplaats zou moeten kunnen parkeren zonder verhoogd risico te lopen op diefstal van zijn lading?
De parkeerplaatsen langs het hoofdwegennet bieden een basisniveau aan veiligheidsvoorzieningen. Daarnaast zijn er private initiatieven op het onderliggend wegennet, waar soms een hoger beveiligingsniveau wordt aangeboden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Rijkswaterstaat, de Stichting Secure Lane en Centrum voor Veiligheid en Criminaliteitspreventie werken samen om gemeenten en marktpartijen te stimuleren deze parkeervoorzieningen in te richten en te exploiteren. Het doel is om binnen Nederland tot meer voldoende en veilige parkeerplaatsen te komen.
Welke actie gaat u ondernemen om de forse stijging van het aantal ladingdiefstallen het afgelopen jaar de kop in te drukken?
Sinds 2011 werken 13 publieke en private partijen met elkaar aan de bestrijding van transportcriminaliteit. Er zijn verschillende vormen van preventie geïntroduceerd, waaronder een waarschuwingsregister voor de sector, training van de chauffeurs en voorlichtingsactiviteiten voor transportondernemers.
Voor de aanpak van ladingdiefstallen wordt publiek privaat samengewerkt aan onder andere een barrièremodel dat in juni 2014 wordt afgerond. Van belang is dat betrokken partijen de komende periode verder werken aan de uitbouw en borging van de bestaande aanpak van deze criminaliteit. De basis hiervoor wordt momenteel gelegd in het kader van een breder publiek-privaat samenwerkingsprogramma dat gericht is op de aanpak van criminaliteit tegen bedrijven. De aanpak van deze vorm van criminaliteit heeft ook de volle aandacht van de politie en het OM.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ladingdiefstallen van de afgelopen vijf jaar, per jaar uitgesplitst?
Ja.
Hieronder een overzicht van registraties van de afgelopen 5 jaar waarbij alléén lading is weggenomen of een poging daartoe is gedaan. De cijfers zijn afkomstig uit het datasysteem dat in gebruik is bij het Landelijk Team Transportcriminaliteit van de nationale politie. In 2009 werd nog geen onderscheid gemaakt tussen het aantal pogingen en voltooide feiten. De Landelijke Eenheid van de nationale politie werkt blijvend aan het optimaliseren van gegevens. Vanaf 2010 wordt gebruik gemaakt van een nieuwe database waardoor verschillen ontstaan in vergelijking met eerdere rapportages. Naast aangiften wordt het landelijk beeld verrijkt met cijfers van meldingen die bij het Loket Transportcriminaliteit worden gedaan.
Het betreft hier (pogingen tot) ladingdiefstal uit voertuigen bestemd voor logistieke doeleinden met een maximale massa groter dan 3.500 kg (bestelwagens zijn uitgesloten) of uit een zeecontainer.
Poging tot ladingdiefstal
Onbekend
269
292
118
189
Ladingdiefstal voltooid
onbekend
523
476
169
243
Bent u bereid om in samenspraak met de transportsector een actieplan op te stellen om de kans op ladingdiefstal te beperken en de Kamer hierover voor de zomer te informeren?
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) is transportcriminaliteit benoemd als vast thema in de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Onder regie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt gezamenlijk gewerkt aan een concreet actieplan waarbij de aanpak van ladingdiefstallen centraal staat. Hiermee houden we de positieve ervaringen van de publiek private samenwerking in de aanpak van transportcriminaliteit uit het convenant Aanpak criminaliteit in de transportsector vast. Dit betekent dat we in de toekomst de samenwerking in de aanpak van transportcriminaliteit gaan voortzetten en verstevigen daar waar nodig. Ik verwacht Uw Kamer hierover deze zomer te kunnen informeren.
Hulp aan terugkerende jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Polderjihadisten op de vlucht voor geweld»?1
Ja.
Klopt het dat de gemeente Arnhem een teruggekeerde islamitische terrorist gaat helpen met werk of een studie?
Van elke (gesignaleerde) teruggekeerde jihadstrijder maakt de AIVD een dreigingsinschatting. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval of strafrechtelijk onderzoek mogelijk is. Parallel hieraan geeft de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak vorm, met het doel de potentiële dreiging die van een teruggekeerde jihadist uit kan gaan te verminderen. In elk individueel geval geven de betrokken lokale professionals effectieve invulling aan deze aanpak, waarbij zij alle mogelijke bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen inzetten om de potentiele dreiging van terugkerende jihadstrijders in te dammen. In het belang van de aanpak kan ik geen mededelingen doen over concrete gevallen.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld 3, acht ik het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding voorshands niet noodzakelijk. Het OM beschikt over voldoende wettelijke instrumenten om in de daarvoor in aanmerking komende gevallen strafrechtelijk op te treden. Zo is het mogelijk een persoon al bij verdenking van een terroristische misdrijf in bewaring te stellen, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast zijn er diverse relevante bestuurlijke maatregelen voorhanden, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. In het kader van de maatwerkaanpak kan het in een enkel geval wenselijk en verstandig zijn te helpen re-integreren om daarmee de dreiging die van radicalisering en geweld uitgaat te verminderen.
In hoeverre deelt u de visie dat jihadisten die terugkeren uit o.a. Syrië niet beloond dienen te worden met hulp maar keihard aangepakt moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ervoor zorgen dat al het jihadistentuig wordt opgepakt, vastgezet en gestraft, liefst middels administratieve detentie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De Gelderse voorkeur voor afschot boven hekken |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «GS: Zo min mogelijk wildrasters op de Veluwe»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de gedeputeerde in strijd is met de Flora- en Faunawet, waarin is bepaald dat ontheffingen slechts kunnen worden verleend «wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat» (artikel 68, lid 1)? Zo nee, waarom niet?
De bedoelde uitspraken laat ik voor rekening van de gedeputeerde. De provincies zijn immers verantwoordelijk voor het beheer van de populaties van in het wild levende dieren. Zij maken hun afweging binnen de kaders die de Flora- en faunawet daarvoor stelt.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de gedeputeerde in strijd zijn met de Flora- en faunawet, die uitgaat van het principe dat dieren in het wild zoveel mogelijk met rust moeten worden gelaten en waarin is bepaald dat schadelijke activiteiten voor flora en fauna in beginsel verboden zijn (zorgplicht artikel 2 en artikel 9 FFW)?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u het wettelijke uitgangspunt dat preventieve middelen ter voorkoming van schade en overlast door in het wild levende dieren per definitie voorrang zouden moeten krijgen boven afschot? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik onderschrijf dat het wettelijke uitgangspunt is dat een ieder verplicht is nadelige gevolgen voor planten of dieren zoveel mogelijk te beperken, voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd.
Bent u bereid de gedeputeerde aan te spreken op het feit dat de wet als uitgangspunt kent dat het verboden is een in het wild levend dier te doden of te verwonden en dat slechts afschot kan plaatsvinden waar andere middelen falen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zal de gedeputeerde hier niet op aanspreken. De gedeputeerde maakt zijn eigen afweging binnen de kaders van de Flora- en faunawet.
Deelt u de mening dat hekken een vorm van preventie kunnen vormen om schade en overlast te voorkomen en hoe beoordeelt u in dat kader de uitspraken van de gedeputeerde, die aangeeft altijd een voorkeur te hebben voor afschot boven preventie?
«Onthekken», waardoor ecologische verbindingen tussen leefgebieden van soorten kunnen ontstaan en leefgebieden juist vergroot kunnen worden, acht ik in het algemeen gunstig voor de ontwikkeling van soorten. Het is aan de provincie om de afweging te maken tussen enerzijds maatregelen als «onthekken» en anderzijds het zo goed mogelijk voorkomen van schade en overlast.
Een bushalte die wordt betaald met WMO-geld |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat er een bushalte in Krabbendijke wordt betaald met geld dat bedoeld is voor zorg?1
De verantwoordelijkheid die gemeenten hebben op basis van de Wmo kent negen resultaatgebieden en is daarmee breder dan alleen het verstrekken van voorzieningen, zoals huishoudelijke hulp en woningaanpassingen. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; opvoedondersteuning; het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; het bieden van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van huiselijk geweld; het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg; en het bevorderen van verslavingsbeleid. Om de Wmo uit te voeren ontvangen gemeenten budget via het Gemeentefonds. Dit budget is – binnen de kaders van de wet – vrij besteedbaar. Het college legt verantwoording af over het gevoerde Wmo-beleid en de inzet van het budget in de Gemeenteraad. Het is primair aan de Gemeenteraad om te oordelen of de inzet van middelen wenselijk is.
Desalniettemin heb ik navraag gedaan bij de gemeente Reimerswaal. Uit de informatie die ik heb ontvangen is mij gebleken dat er nog geen besluitvorming in de Gemeenteraad heeft plaatsgevonden en dat het budget ook nog niet is besteed. Het college heeft € 15.000 gereserveerd voor de aanleg van een bushalte. Op dit moment is er geen bushalte waardoor een gevaarlijke situatie kan ontstaan voor alle schoolkinderen in Krabbendijke die van de bus gebruik willen maken en waardoor de bus niet toegankelijk is voor kinderen met een beperking die het regulier onderwijs bezoeken. De Gemeenteraad zal moeten beoordelen of deze uitgave bijdraagt aan de doelstellingen van de Wmo, zoals prestatieveld 1 (het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten) of prestatieveld 5 (het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem).
De gemeente heeft de Wmo-raad geïnformeerd over het reserveren van het budget voor het aanleggen van een bushalte. In een eerste reactie heeft de Wmo-raad aangegeven dit project ook als Wmo taak te zien. De gemeente Reimerswaal heeft benadrukt dat de Wmo-raad ook bij het verdere proces wordt betrokken, voordat tot definitieve besluitvorming wordt overgegaan.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid zou ik het onwenselijk vinden, als blijkt dat budget dat bedoeld is voor de doelstellingen van de Wmo voor andere doeleinden wordt ingezet, terwijl mensen die aangewezen zijn op ondersteuning door de gemeente (kwalitatief) onvoldoende zijn ondersteund. Op basis van de voor mij beschikbare informatie heb ik echter geen aanwijzingen dat hiervan in Reimerswaal sprake is. De gemeente scoort een 7,7 op cliënttevredenheid en in 2013 zijn er naar aanleiding van besluiten door het college zeven bezwaarschriften ingediend bij 743 besluiten van het college. Er zijn geen beroepsprocedures gestart.
Welke mogelijkheden zijn er om gemeenten in Nederland tot de orde te roepen die geld, bestemd voor huishoudelijke verzorging, rolstoelen, woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen, besteden aan andere doeleinden?
Ingrijpen gebeurt alleen als wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als besluiten in strijd zijn met het recht of algemeen belang. In die gevallen kan ik zo nodig en uiteindelijk gebruikmaken van de instrumenten indeplaatsstelling of schorsing en vernietiging. Bij indeplaatsstelling ingeval van taakverwaarlozing kan ik een taak overnemen als een gemeente een medebewindstaak verwaarloost. Bij schorsing en vernietiging kan de Kroon besluiten een besluit van een gemeente dat in strijd is met het recht of het algemeen belang te schorsen of te vernietigen. Dit gebeurt bij koninklijk besluit. Om te bepalen of tot toepassing van deze instrumenten wordt overgegaan, kan ik gebruik maken van de zogenoemde «interventieladder». Deze bestaat uit oplopende stappen: beginnend met signaleren, informatie opvragen via bestuurlijk overleg tot en met het definitief toepassen van het instrument indeplaatsstelling of schorsing en vernietiging. Zoals uit het antwoord op uw eerste vraagt blijkt is dit in het geheel niet aan de orde.
Welke maatregelen gaat u nemen om situaties zoals in Krabbendijke in de toekomst te voorkomen? Ziet u mogelijkheden om het wetsvoorstel over maatschappelijke ondersteuning aan te passen zodat dergelijk situaties in de toekomst onmogelijk worden?2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is er in het geval van Krabbendijke geen sprake van «een situatie». Verder is het oordeel over het gevoerde Wmo-beleid en de inzet van het budget primair en ten principale een aangelegenheid van de Gemeenteraad van Reimerswaal. Dit heeft nog niet tot besluitvorming geleid.
Het kabinet werkt op dit moment aan de vormgeving van een tijdelijke wet deelfonds sociaal domein. De middelen die per 1 januari 2015 worden overgeheveld van de AWBZ naar de Wmo 2015, worden geoormerkt en verstrekt via een nieuw en tijdelijk begrotingsartikel in het Gemeentefonds (deelfonds sociaal domein) en kunnen vrij worden besteed aan de taken in het sociaal domein zoals vastgelegd in de afzonderlijke wetten. Dit betekent dat het voor gemeenten ook in de toekomst mogelijk is om uitgaven te doen ten behoeve van de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking. Deze doelstelling heb ik expliciet in de definitie van maatschappelijke ondersteuning opgenomen, in lijn met de doelstellingen van het VN verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Het inzetten van dit budget voor andere lokale bestedingsdoelen (zoals wegen en water of het verstrekken van bijstandsuitkeringen) is straks niet meer toegestaan. De vormgeving van het tijdelijk deelfonds sociaal domein sluit daarmee aan bij de motie Van ’t Wout en Bergkamp3.
Welke gemeenten besteden het WMO-budget niet aan de daarvoor bedoelde doeleinden? Kunt u een overzicht verstrekken van deze gemeenten met daarbij het budget dat aan andere doeleinden is uitgegeven?
Ik beschik niet over de door u gevraagde informatie.
Een werkbezoek van de VVD-fractie aan het station in Hoorn op 11 maart jl. |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wijzigingen in de dienstregeling tussen Amsterdam en Enkhuizen en de gevolgen daarvan voor de reizigers op dit traject, met name in Hoorn en Kersenboogerd?
Ja.
Deelt u de mening dat het overslaan van station Kersenboogerd in de dienstregeling van de NS een slechte zaak is, nu dit leidt tot minder treinen op Kersenboogerd waardoor de overblijvende treinen overvol zitten en mensen moeten staan? Zo nee, waarom niet?
NS probeert elk jaar in de dienstregeling zo goed mogelijk het aanbod (aantal en lengte van de treinen) af te stemmen op de vraag (reizigersaantallen). Na de start van de dienstregeling monitort NS waar zich problemen voordoen en probeert die zo snel mogelijk op te lossen.
Voor wat betreft het station Hoorn Kersenboogerd speelt het volgende. In verband met werkzaamheden in het kader van OV SAAL, die heel 2014 duren, en de daardoor benodigde aanpassing van de dienstregeling, zijn in de nieuwe dienstregeling zeven extra stops geschrapt. Hoorn Kersenboogerd blijft echter vier keer per uur bediend worden.
De invoering van de nieuwe dienstregeling op Hoorn en Hoorn Kersenboogerd is niet vlekkeloos verlopen. Door een samenloop van omstandigheden had de Sprinter Hoorn Kersenboogerd – Hoofddorp punctualiteitsproblemen en kwam deze trein regelmatig te laat aan op de eindpunten Hoofddorp en Hoorn Kersenboogerd. Om te voorkomen dat de vertraging steeds verder opliep en dat ook andere treinen vertraging kregen, liet NS de Sprinter in zo’n geval keren in Hoorn en niet doorrijden naar Hoorn Kersenboogerd. Het percentage uitgevallen en vertraagde treinen rondom Hoorn Kersenboogerd was hierdoor hoger dan gewenst, waardoor de overgebleven treinen (te) vol werden.
NS pakt dit probleem aan en heeft in februari enkele maatregelen genomen die de vertraging van de Sprinter beter opvangen, waardoor de uitval van de Sprinter op Hoorn Kersenboogerd zou moeten verlagen:
Sinds februari is een duidelijke verbetering zichtbaar en NS verwacht dat deze lijn zich in maart verder doorzet. De situatie heeft de nadrukkelijke aandacht van NS en zij volgt de ontwikkelingen nauwkeurig en grijpt opnieuw in wanneer dit nodig blijkt.
Deelt u de mening dat de NS zou dienen te streven naar «beter en meer» en dat dit eerder lijkt op slechter en minder? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat alle bij het openbaar vervoer betrokken partijen moeten proberen om het openbaar vervoer voor de reizigers aantrekkelijker te maken. Dat is precies de reden waarom NS maatregelen heeft genomen en de ontwikkelingen nauwkeurig volgt.
Deelt u de mening dat stations waar heel veel in- en uitstappers zijn, zoals station Kersenboogerd, bediend moeten worden met meer treinen in plaats van minder treinen? Kunt u een overzicht geven van de aantallen reizigers van en naar Kersenboogerd en de reizigers die nu op station Hoorn instappen in plaats van op Kersenboogerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven stemt NS bij het vorm geven van de dienstregeling het aanbod zoveel mogelijk af op de vraag.
Het gemiddeld aantal in- en uitstappers op Hoorn Kersenboogerd op een gemiddelde werkdag is in de dienstregeling 2014 als volgt.
Dagdeel
Aantal
Totale werkdag
3.990
Ochtendspits
1.000
Avondspits
920
Dal
2.070
Met deze cijfers is station Hoorn Kersenboogerd (bediend met vier sprinters per uur) vergelijkbaar met bijvoorbeeld station Diemen (vier sprinters per uur) en station Wijchen (twee sprinters per uur).
Het aantal in – uitstappers op station Hoorn Kersenboogerd in de extra ochtendspits-intercity Enkhuizen-Amsterdam Centraal was in dienstregeling 2013 ongeveer 300, verdeeld over vier treinen in de ochtendspits. Deze reizigers zullen zich nu over de andere treinen in de ochtend verdelen. NS kan zonder een uitvoerig klantenonderzoek niet vaststellen hoe deze reizigers nu reizen en hoeveel reizigers nu op station Hoorn instappen in plaats van op Kersenboogerd.
Kunt u aangeven wat de strategie is van de NS op het traject Amsterdam-Enkhuizen in dit verband? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de wens van uw Kamer en die van mij wil NS, indien mogelijk, de spitsIC weer laten stoppen op Hoorn Kersenboogerd.
Bent u bereid om met de NS tot een betere dienstverlening te komen op dit traject waarbij in ieder geval weer meer treinen stoppen op Kersenboogerd? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 5. NS werkt samen met ProRail aan het inzichtelijk maken van wat nodig is voor een duurzame oplossing. Te denken valt aan een aanpassing van het spoor tussen station Bovenkarspel Grootebroek en Hoorn Kersenboogerd. Ik wacht de bevindingen van de sector af.
De informatie voor grensarbeiders over het doolhof aan regelgeving |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Erkent u dat de regelgeving voor grensarbeiders soms uitermate complex is? Vindt u ook dat het doolhof aan regelgeving geen belemmering mag zijn om over de grens te werken?
Nederland houdt voor een aantal beleidsterreinen als uitgangspunt vast aan het primaat om nationaal regelgeving te voeren zoals op het terrein van sociale zekerheid, pensioenen en fiscaliteit1. Voor de sociale zekerheid is op Europees niveau sprake van coördinatie van regelgeving. Dit brengt met zich mee dat grensarbeiders te maken krijgen met verschillen in wettelijke systemen en verschillen in de uitvoering van regelgeving in lidstaten. Met de Europese Verordening 883/2004 voor de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels, zijn op Europees niveau echter duidelijke afspraken gemaakt wanneer welke regelgeving op een burger van toepassing is: die van het woonland of die van het werkland. Grensarbeiders kunnen met behulp van beschikbare digitale informatie (onder andere het Nederlandse www.grensinfo.nl en de Benelux website www.startpuntgrensarbeid.benelux.int voor grensarbeiders in Noordrijn-Westfalen, België en Nederland) tegenwoordig eenvoudiger nagaan welke regelgeving in welke situatie op hen van toepassing is.
Regelgeving hoeft overigens niet als een belemmering ervaren te worden bij grensoverschrijdend werken. Het kan ook kansen bieden, bijvoorbeeld als regelingen aan de andere zijde van de grens (financieel) voordeliger uitvallen.
Welke effecten heeft de overstap van de Bureaus Belgisch/Duitse Zaken van persoonlijke naar elektronische dienstverlening op de kwaliteit van de service? Wordt dit – bijvoorbeeld via enquêtes – in de gaten gehouden?
De kwaliteit van de elektronische dienstverlening wordt afgeleid uit het percentage vragen dat langs digitale wijze wordt afgedaan. Hierbij is sprake van een stabiele stijging ten opzichte van 2012. Sinds de introductie van de verbeterde website in mei 2013 vindt ruim 92 procent van de informatieverzoeken digitaal plaats. De verbetering van de elektronische dienstverlening is overigens een doorlopend proces.
Er is niet voorzien in specifieke enquêtes over de kwaliteit van de elektronische dienstverlening. Indien deze tekort zou schieten, staan aan klanten andere communicatiekanalen ter beschikking (telefoon, email) om dit aan te geven.
Deelt u de inschatting dat elektronische dienstverlening niet altijd afdoende is, omdat sommige vragen over grensarbeid uitermate complex zijn? Vindt u ook dat er in dat soort gevallen toegang moet zijn tot persoonlijke dienstverlening?
Op 2 april jongstleden hebben de Minister en ik de Tweede Kamer geïnformeerd over ons standpunt ten aanzien van de informatievoorziening aan grensarbeiders en de rol van de Bureaus Belgische en Duitse zaken hierin (zie bijlage). De door u gestelde vragen zijn daarmee beantwoord.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor persoonlijke dienstverlening op regionaal niveau goed wordt opgepakt, bijvoorbeeld als het gaat om de grensinformatiepunten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de complexe regelgeving voor grensarbeiders het gevolg is van afspraken tussen nationale overheden? Deelt u de mening dat goede informatievoorziening over die regels dus niet alleen een regionale, maar ook een nationale verantwoordelijkheid is?
Overheden bepalen zelfstandig welke regelgeving zij nationaal toepassen. Elk land maakt hierbij zijn eigen afwegingen uit een veelheid van belangen. In Europees verband maken nationale overheden afspraken om regelgeving te coördineren of te harmoniseren. Hiermee wordt meer duidelijkheid aan burgers gegeven over de regelgeving die op hun situatie van toepassing is.
Informatievoorziening over nationale regelgeving valt onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Hiervoor zijn diverse informatiekanalen ingericht waar burgers zich kunnen laten informeren (www.overheid.nl, www.rijksoverheid.nl, www.grensinfo.nl). Informatievoorziening over de regelgeving van andere lidstaten is een verantwoordelijkheid van die lidstaten zelf.
Voor de informatievoorziening aan grensarbeiders zet Nederland zich in Benelux-verband ook in voor bovennationale digitale informatievoorziening (www.startpuntgrensarbeid.benelux.int). Dit is in 2013 gerealiseerd voor de informatievoorziening Nederland – Noordrijn-Westfalen en Nederland – België. Via deze website worden burgers doorgeleid naar de informatie van nationale instanties in de drie landen. De komende jaren werkt het Secretariaat-Generaal van de Benelux aan optimalisering van de vindbaarheid op internet en uitbreiding naar andere grensgebieden binnen de Benelux.
Hoe beoordeelt u het verzoek van de provincie Limburg om op nationaal niveau een centrale back-office te creëren om de persoonlijke dienstverlening in stand te houden? Deelt u de mening dat het tevens efficiënter is om de benodigde kennis voor de meest complexe vraagstukken op nationaal niveau te behouden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er in dit kader al voor € 400.000 is voorzien door bijdragen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het College voor zorgverzekeringen (CVZ)? Klopt het ook dat er nog niet is voorzien in € 350.000 van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de gevraagde € 350.000 ter beschikking te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in het licht van deze vragen ook ingaan op de informatievoorziening aan bedrijven die over de grenzen heen actief zijn?
De bij de antwoorden op uw vragen 1 en 5 beschreven informatievoorziening staat ook aan bedrijven ter beschikking. Daarnaast bieden de diverse Euregio’s ook uitgebreid informatie voor werken over de grens, zowel voor burgers als bedrijven. Desgewenst kunnen de Bureaus Belgische en Duitse zaken aanvullende werkzaamheden uitvoeren voor stakeholders, zoals regionale spreekuren. Hieronder kunnen ook bedrijven vallen. Voorwaarde is wel dat deze werkzaamheden voor rekening van de betrokken partijen komen.
Het bericht dat luchthaven Twente mag groeien tot een burgerluchthaven met 22.000 vliegtuigbewegingen per jaar |
|
Eric Smaling (SP), Stientje van Veldhoven (D66), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u zich de zorgen voorstellen over het ontwerpluchthavenbesluit waarmee luchthaven Twente als burgerluchthaven mag groeien tot 22.000 vliegtuigbewegingen per jaar?1
Het Rijk heeft in de Luchtvaartnota aangegeven voorstander te zijn van de ontwikkeling van luchthaven Twente mits daarvoor een marktpartij gevonden zou worden. Area Development Twente (hierna: ADT) heeft als gebiedsontwikkelaar van de militaire vliegbasis de ontwikkeling en exploitatie van de burgerluchthaven Twente aanbesteed. De aanbesteding heeft geleid tot ondertekening van een Concessieovereenkomst op 26 september 2013 tussen ADT en het consortium Reggeborgh Invest B.V. en Aviapartner Holding N.V. Het consortium heeft inmiddels de Exploitatiemaatschappij Vliegveld Twente B.V. (hierna: exploitatiemaatschappij) opgericht. De genoemde marktpartij is daarmee gevonden.
In de Bestuursovereenkomst Gebiedsontwikkeling Vliegveld Twente (Bijlage bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2009 – 2010, 31 936, nr. 17) is opgenomen dat het Rijk zich zal inspannen om tijdig alle publiekrechtelijke besluiten te nemen, zodat ook daadwerkelijk kan worden gevlogen vanaf luchthaven Twente. In de Bestuursovereenkomst zijn ook afspraken opgenomen over de besteding van de nog resterende financiële middelen (€ 1,8 miljoen), die door de Tweede Kamer via het amendement Koopmans (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007 – 2008, 31 200 XII, nr. 60) zijn vrijgemaakt (totaal € 3 miljoen).
Met het vinden van een marktpartij en het invullen van de afspraak uit de Bestuursovereenkomst zorgt het ministerie nu voor de juridische verankering van eerdere besluitvorming. Vanuit die optiek kan ik mij uw zorgen dan ook niet voorstellen. Wel is het zo dat luchthavens naast positieve effecten ook hinder kunnen opleveren voor de directe omgeving. Daarover kunnen uiteraard zorgen bestaan; daarvoor heb ik begrip. Nu het ontwerp luchthavenbesluit in de periode tussen 7 maart en 17 april 2014 ter inzage ligt, geef ik een ieder de mogelijkheid te reageren en zo nodig zijn/haar zorgen te uiten. Ook heb ik de Commissie voor de m.e.r. om advies gevraagd en heb ik het ontwerpbesluit op 7 maart 2014 aan uw Kamer in voorhang aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013 – 2014, 31 936, nr. 189). Op basis van alle reacties zal ik een definitief luchthavenbesluit vaststellen.
Deelt u de mening dat eerst had moeten worden gewacht op een onderzoek van de Europese Commissie (EC) naar de gevolgde aanbestedingsprocedure en naleving van Europese regels voor staatssteunaanbestedingsregels nog vóór de presentatie van het ontwerpbesluit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent het ontbreken van de uitspraken van de EC voor het besluit?
Nee, ik deel die mening niet. Zoals in antwoord 1 aangegeven heeft het Rijk de inspanningsverplichting op zich genomen om tijdig alle publiekrechtelijke besluiten te nemen, zodat ook daadwerkelijk van de luchthaven gevlogen kan worden. Omdat er een voldoende onderbouwde aanvraag voor een luchthavenbesluit ligt, heb ik besloten om het ontwerp luchthavenbesluit per 7 maart 2014 ter inzage te leggen en aan uw Kamer in voorhang aan te bieden.
In het ontwerpbesluit heb ik aangegeven dat het luchthavenbesluit pas definitief kan worden vastgesteld als er een positief akkoord is van de Europese Commissie op het punt van staatssteun. ADT verwacht voor de zomer een standpunt van de Commissie, zowel op het punt van staatssteun als op het punt van de gevolgde aanbestedingsprocedure.
Bent u bereid om het businessplan voor de luchthaven Twente naar de Kamer te zenden? Zo niet, hoe strookt dat met de toezegging dat het businessplan van de luchthaven Lelystad wel bij het ontwerpluchthavenverkeersbesluit meegestuurd wordt naar de Kamer?
Ik ben bereid om het businessplan onder geheimhouding via een separate brief aan u aan te bieden. Het businessplan voor luchthaven Twente is opgesteld door de exploitatiemaatschappij. De exploitatiemaatschappij wil dit businessplan geheim houden, omdat het bedrijfsgevoelige en concurrentiegevoelige informatie bevat. Op verzoek van de exploitatiemaatschappij heeft het bestuur van ADT geheimhouding gelegd op dit document. Ik hou rekening met deze uitgangspunten en heb het businessplan daarom niet openbaar gemaakt bij de terinzagelegging van het ontwerp luchthavenbesluit.
Bent u van plan om opdracht te geven tot het vrijgeven van de overzichtsrapportage van de bedrijfseconomische haalbaarheid en de maatschappelijke economische betekenis van de luchthaven Twente, waarbij ook inzage wordt gegeven in de financiële cijfers? Zo nee, waarom niet?
De betreffende overzichtsrapportage is voor het grootste gedeelte vrijgegeven en in het kader van de voorhangprocedure aan u aangeboden (Bijlage bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2013 – 2014, 31 936, nr. 189). Alleen informatie over de financieringsbehoefte van de luchthavenonderneming en over tariefstelling is weggelakt, omdat dit bedrijfsgevoelige informatie betreft. ADT en de exploitatiemaatschappij hebben expliciet aangegeven deze informatie niet openbaar te willen maken. Ik hou rekening met deze wens en heb de overzichtsrapportage daarom niet integraal openbaar gemaakt bij de terinzagelegging van het ontwerp luchthavenbesluit. Ik ben bereid u via een separate brief de volledige versie van de overzichtsrapportage onder geheimhouding aan te bieden.
Hoe beoordeelt u de eisen die de exploitant in de onderhandelingen met Area Development Twente (ADT) op tafel heeft gelegd, te weten: er moet vanuit de publieke sector nog een extra bijdrage komen aan het kapitaal van de exploitatiemaatschappij ter hoogte van 5 miljoen euro en de exploitatiemaatschappij moet ontslagen te worden van de verplichting om 30% van het balanstotaal aan te houden in de vorm van eigen vermogen?
De aanbesteding is een verantwoordelijkheid van ADT. Daar meng ik me niet in. In de brief van 26 mei 2013, die ik en de minister van Economische Zaken aan u hebben gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012 – 2013, 31 936, nr. 141), is aangegeven dat een belangrijke voorwaarde voor het Rijk is dat voldoende wordt zeker gesteld dat het contract tussen ADT en de exploitant aanbestedingstechnisch rechtmatig is («geen wezenlijke wijziging»). De Europese Commissie zal naar dit punt kijken.
Voor wat betreft de extra bijdrage in het kapitaal van de exploitatiemaatschappij wil ik u verwijzen naar de voorwaarden, zoals die zijn opgenomen in de hierboven genoemde brief van 26 mei 2013. Besluitvorming door de minister van Economische Zaken over een eventuele bijdrage is nog niet afgerond.
Voor hoeveel van de 930.000 passagiers per jaar is de luchthaven Twente naar verwachting slechts een tussenstop, omdat zij hun reis zullen beginnen bij een andere luchthaven? Deelt u de mening dat dit tot een minimum beperkt dient te worden? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Op dit moment is daar niets over te zeggen, omdat de exploitatiemaatschappij nog concrete afspraken moet maken met geïnteresseerde luchtvaartmaatschappijen over het aanbod van bestemmingen.
Ten aanzien van het beperken van bestemmingen heb ik u op 14 januari 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013 – 2014, 29 665, nr. 193) laten weten dat dit buiten de wettelijke mogelijkheden valt.
Vertrouwt u straks alleen op de informatie die de exploitant doorgeeft over het aantal passagiers, of gaat u het aantal passagiers zelf monitoren? Kan de exploitant straks de transitpassagiers meetellen in het aantal passagiers dat van de luchthaven vertrekt?
Ik baseer het luchthavenbesluit onder andere op de aanvraag van ADT en de exploitatiemaatschappij. Ik heb de economische onderbouwing bij de aanvraag laten toetsen door een onafhankelijk bureau. Uit die toetsing blijkt dat het lage scenario ten aanzien van de passagiersverwachting zoals opgesteld door de exploitatiemaatschappij een reëel scenario is. Het toetsingsrapport treft u als bijlage aan.2
Na vaststelling van het luchthavenbesluit is het aan ADT en de exploitatiemaatschappij om te zorgen voor vliegverkeer van en naar de luchthaven. Ik heb daarbij geen rol in de monitoring van het aantal passagiers. ADT en de exploitatiemaatschappij moeten ervoor zorgen dat het vliegverkeer van en naar de luchthaven binnen de grenswaarden uit het luchthavenbesluit blijft. Deze grenswaarden betreffen milieugrenzen (geluid), geen aantallen passagiers. Over de omvang van het vliegverkeer in relatie tot de grenswaarden moet door de exploitant worden gerapporteerd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Als de grenswaarden worden overschreden, moet de ILT een maatregel opleggen.
Hoe kan het dat luchthaven Eelde en luchthaven Maastricht zware tekorten vertonen in de exploitatie en er nu nog een luchthaven Twente naast wordt gezet, die wil gaan concurreren met Eelde en de luchthaven Münster-Osnabrück (FMO)? Hoe kan het dat men denkt vanaf de luchthaven Twente met een kleinere geluidscontour meer passagiers te gaan vervoeren dan Eelde, Maastricht en FMO samen vervoeren?
De exploitatie van luchthavens is een marktgedreven activiteit. Het is aan een exploitant om te bepalen of hij voldoende vliegverkeer van en naar een luchthaven weet aan te trekken en of hij de financiering van zijn onderneming rond krijgt. Voor het luchthavenbesluit wordt getoetst of het aannemelijk is dat hiervan sprake is. Uit de onafhankelijke toetsing van de economische onderbouwing in opdracht van het ministerie blijkt dat het lage scenario ten aanzien van de passagiersverwachting zoals opgesteld door de exploitatiemaatschappij een reëel scenario is. Op basis hiervan is een ontwerp luchthavenbesluit opgesteld, dat uitgaat van dit lage scenario.
Bij de opstelling van het ontwerp luchthavenbesluit en het toetsingsrapport is verder de volgende informatie beschouwd:
Specifiek over de geluidscontour en het aantal passagiers wil ik u aangeven dat de te vergunnen gebruiksruimte in een luchthavenbesluit het resultaat is van berekeningen, die voortvloeien uit het businessplan van een exploitant. De uitkomst van deze berekeningen is afhankelijk van aannames, zoals het type luchtverkeer op een luchthaven, het type vliegtuigen en het moment van de dag waarop deze vliegen. Omdat de businessplannen en de daarbij behorende aannames verschillen, zal ook de gebruiksruimte per luchthaven verschillen. Zo heeft de luchthaven Maastricht Aachen Airport een belangrijk aandeel vracht, terwijl luchthaven Twente zich alleen richt op passagiers.
In het geval van Twente heeft de exploitatiemaatschappij een scenario ten aanzien van de passagiersverwachting opgesteld, dat in 2030 uitgaat van het vervoeren van 930.000 passagiers. Dit aantal is niet hoger dan gezamenlijk op de door u genoemde luchthavens wordt vervoerd. Voor Flughafen Münster Osnabrück geldt dat in 2013 circa 850.000 passagiers zijn vervoerd. Voor luchthaven Maastricht Aachen Airport was dit in 2013 circa 450.000 passagiers, naast circa 79.000 ton vrachtvervoer. Voor Groningen Eelde Airport was het aantal passagiers in 2013 circa 200.000.
Deelt u de mening dat aan de exploitant gevraagd moet worden zekerheden te stellen voor de te verwachten aanloopverliezen, om een vroegtijdige exit of faillissement te voorkomen?
Uit het businessplan van de exploitatiemaatschappij blijkt dat zij zal zorgen voor de financiering van de onderneming, er geïnvesteerd wordt in de luchthaven en dat de aanloopverliezen in de eerste jaren gedekt zijn. Voor het kunnen vaststellen van het luchthavenbesluit is dat voldoende informatie.
Het is verder aan ADT als aanbestedende partij om afspraken te maken met de exploitatiemaatschappij in het geval van situaties als een vroegtijdige exit of faillissement.
Is het u bekend dat noch Reggeborgh Invest B.V. noch Aviapartner ervaring hebben met het exploiteren van een luchthaven? Zo ja, welke invloed heeft deze onervarenheid op de levensvatbaarheid?
In het kader van de aanbestedingsprocedure heeft ADT in 2013 een rapportage «Kwalificatie consortium Reggeborgh Invest B.V. – Aviapartner» opgesteld. In deze rapportage concludeert ADT dat het consortium voldoet aan de eisen, zoals in de aanbestedingsprocedure gesteld. In de rapportage is opgenomen dat Aviapartner voldoet aan de eis directe operationele verantwoordelijkheid te dragen /c.q. te hebben gedragen gedurende een periode van ten minste drie jaar in de afgelopen zeven jaar op tenminste één luchthaven met per jaar een gemiddelde van minimaal één miljoen passagiers. Ik heb geen reden aan deze conclusie te twijfelen.
Voor het ministerie is het van belang dat de toekomstige exploitant voldoet aan alle wet- en regelgeving en gestelde veiligheidseisen. Dit wordt geborgd via het verlenen van een veiligheidscertificaat voor de luchthaven aan de exploitant. De ILT is verantwoordelijk voor de certificering.
Klopt de bewering van ADT dat er harde afspraken met u gemaakt zijn over uitbreiding van de geluidscontour en aanpassing van het Luchthavenbesluit? Heeft u een harde toezegging gedaan zodat aan slechts één van de genoemde uitgangspunten hoeft te zijn voldaan voordat wordt overgegaan naar een ruimer Luchthavenbesluit voor twee miljoen passagiers? Zo ja, is dat niet voorbarig?
De exploitatiemaatschappij heeft een businessplan opgesteld, waarin zij aangeeft te streven naar een ontwikkeling van de luchthaven Twente binnen de bandbreedte van een laag scenario en een hoog scenario. De aanvraag van ADT en de exploitatiemaatschappij voor het luchthavenbesluit is gericht op het hoge scenario en gaat uit van het creëren van ruimte voor groot commercieel verkeer (circa 14.000 vliegtuigbewegingen), gemotoriseerde General Aviation (15.600 vliegtuigbewegingen) en zweefvliegactiviteiten. Ik heb de economische onderbouwing hiervoor laten toetsen en op basis daarvan geconcludeerd dat het op dit moment niet aannemelijk is dat dit scenario gerealiseerd wordt. Vervolgens heb ik ADT en de exploitatiemaatschappij laten weten te overwegen een luchthavenbesluit in procedure te brengen dat gebaseerd is op het lage scenario.
ADT en de exploitatiemaatschappij hebben mij per brief van 4 februari 2014 aangegeven met een dergelijk luchthavenbesluit uit de voeten te kunnen, maar wel graag een bestuurlijke afspraak te willen over het tijdig in procedure brengen van een eventueel ruimer luchthavenbesluit dan het nu voorliggende besluit. Daarbij is ook een viertal situaties geschetst wanneer daar sprake van kan zijn. Deze brief treft u als bijlage aan.3
Ik heb in de toelichting op het ontwerp luchthavenbesluit vervolgens opgenomen: «Mocht in de toekomst blijken dat een gebruik conform het hoge scenario toch aannemelijk gemaakt kan worden, dan kan in een nieuwe besluitvormingsprocedure worden besloten het luchthavenbesluit daarop aan te passen en de gebruiksmogelijkheden van de luchthaven te verruimen. ADT en de exploitatiemaatschappij hebben in hun brief van 4 februari 2014 [...] aangegeven wanneer daarvan sprake kan zijn». Zodra ADT en/of de exploitatiemaatschappij met een aanvraag voor een nieuw luchthavenbesluit komen zal ik deze aanvraag volgens de daarvoor wettelijk voorgeschreven procedure behandelen. Dit betekent dat er dan, op basis van de in regelgeving vastgelegde procedure, een nieuwe afweging van maatschappelijke belangen moet worden gemaakt.
Klopt het dat na het «slaan van het Luchthavenbesluit» er in een straal van zes kilometer rond de luchthaven geen natuurgebieden meer mogen worden aangelegd of terreinen als zodanig worden gebruikt? Hoe zit het dan met het plan om ten zuiden van de luchthaven een nieuw natuurgebied te realiseren? Kan dat nieuwe natuurgebied straks niet meer worden aangelegd als het luchthavenbesluit is genomen?
In het luchthavenbesluit wordt op basis van het Besluit burgerluchthavens een beperkingengebied vastgesteld van 6 kilometer rondom de verharde start- en landingsbaan, waarin nieuwe gevallen van gebruik of bestemming die een sterke vogelaantrekkende werking hebben worden verboden. Het gaat dan om:
Een reeds bestaand gebruik of bestemming binnen de genoemde categorieën is wel toegestaan. Voor het gebied ten zuiden van de luchthaven geldt dat er sprake is van behoud en herontwikkeling van reeds bestaande natuur. Het gebied maakt in die zin ook sinds 2013 onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie. Er is dus geen sprake van nieuw gebruik.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór 1 april? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat Nederlandse data mogelijk zijn gebruikt bij drone aanvallen |
|
Ronald van Raak (SP), Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Nederlandse data mogelijk gebruikt bij drone-aanvallen»?1
Zoals in het artikel is gesteld, heeft de MIVD inlichtingen verworven in het kader van de NAVO-operatie Ocean Shield. Tijdens militaire operaties kunnen inlichtingen worden gedeeld. Het is niet gebruikelijk dat diensten elkaar melden of (en zo ja welke) informatie ook voor andere doeleinden wordt gebruikt. Het is niet bekend op basis van welke (eigen en verkregen) informatie en inlichtingen andere landen operaties uitvoeren.
Nederland werkt niet mee aan illegale targeted killings. Zoals ook gemeld in reactie op de motie-van Bommel van 27 november 2013 is bij mij niet bekend op basis van welke informatie deze activiteiten worden uitgevoerd. Als zou blijken dat een buitenlandse partner aantoonbaar illegale targeted killings uitvoert, waarvoor ook Nederlandse informatie wordt gebruikt, zal dit leiden tot het opnieuw beoordelen van de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld.
Klopt het dat Nederlandse inlichtingen van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst niet alleen zijn gebruikt voor antipiraterij-operaties, maar mogelijk ook voor liquidaties met drones? Zo nee, kunt u uitsluiten dat Nederlandse inlichtingen hiervoor zijn gebruikt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er sinds 2011 tussen de vijf en acht aanvallen met drones in Somalië zijn uitgevoerd, waarbij tussen de tien en 24 slachtoffers zijn gevallen?
Ik kan dat niet bevestigen.
Klopt het dat Nederlandse inlichtingendiensten al sinds 2006 informatie uitwisselen met de Amerikaanse National Security Agency (NSA)? Vindt deze uitwisseling nog altijd plaats of is er door alle onthullingen aanleiding om deze te heroverwegen?
De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) kent een gesloten verstrekkingenstelsel, dit betekent dat alleen de Wiv 2002 gronden biedt op basis waarvan gegevens aan buitenlandse diensten kunnen worden verstrekt. Dit geschiedt op grond van artikel 36 dan wel op grond van artikel 59 van de wet. Dit wettelijke kader bepaalt dus ook de verstrekking van gegevens aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de Verenigde Staten. Over de samenwerking met partnerdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Zijn vanuit het Friese Burum «vele miljoenen telefoongesprekken van Somaliërs» onderschept en gedeeld met de NSA? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nationale Sigint Organisatie (NSO) is verantwoordelijk voor satellietinterceptie. De aansturing van de NSO geschiedt op basis van de taakstelling van de diensten. In het openbaar worden geen uitspraken gedaan over de aard van de samenwerking met partnerdiensten.
Deelt u de mening dat het door deze onthullingen aannemelijk is dat inlichtingen over Somalisch telefoonverkeer niet alleen zijn gebruikt voor de bestrijding van piraten, maar ook voor Amerikaanse terreurbestrijdingsoperaties, waaronder een programma voor targeted killing met drones? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Amerikaanse strijdkrachten geen onderscheid maken tussen de bestrijding van piraterij en terrorisme? Worden data tussen Nederland en de Verenigde Staten ook uitgewisseld via andere fora, zoals de Shared Awareness and Deconfictation (SHADE) vergaderingen in Bahrein?2 Zo ja, kunnen de door Nederland geleverde inlichtingen ook gebruikt worden voor Amerikaanse anti-terreur operaties?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn met behulp van Nederlandse inlichtingen leden van Al-Shabaab omgebracht?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlandse inlichtingen gebruikt worden voor Amerikaanse drone-aanvallen, waaronder in landen waar geen sprake is van een gewapend conflict? Zo nee, wat onderneemt u om dit gebruik tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de rechtsbasis op grond waarvan de Verenigde Staten in het kader van de terrorismebestrijding targeted killings uitvoeren in Somalië? Hoe beoordeelt u de juridische validiteit van deze basis voor het gebruik van geweld?
De Amerikaanse regering heeft in 2012 en op verschillende momenten daarna een toelichting gegeven op de inzet van drones in Pakistan en andere operatiegebieden. Daarbij hebben de Verenigde Staten gewezen op het recht op zelfverdediging vanwege het gewapende conflict met Al Qai’da en daarmee geassocieerde groepen. In het algemeen erkent Nederland, net als de Verenigde Staten, dat het recht op zelfverdediging ook geldt ten opzichte van georganiseerde gewapende groeperingen. Of in een specifiek geval is voldaan aan de eisen die aan de uitoefening van dat recht verbonden zijn, kan het kabinet niet beoordelen. Een dergelijke beoordeling vereist specifieke, feitelijke informatie over de desbetreffende aanval.
Kunt u aangeven of met betrekking tot het delen van inlichtingen met de Amerikanen over Somalië expliciet als voorwaarde is gesteld dat deze niet gebruikt mogen worden voor illegale targeted killings? Indien neen, waarom niet?3
De uitwisseling van inlichtingen over Somalië geschiedt in het kader van de reguliere samenwerking. Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat dergelijke inlichtingen zijn gebruikt voor handelingen die in strijd zijn met het internationale recht.
Het gebruik van baden met garra-rufavissen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoek over de gezondheidsrisico’s van baden met garra-rufavissen, ook wel knabbelvisjes of spavisjes genoemd, dat het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in opdracht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft uitgevoerd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de reactie van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie, die het gebruik van baden met garra-rufavissen afraadt, en de reactie van de Nederlandse Vereniging voor Huidtherapeuten, die dergelijke baden niet hygiënisch noemt en geen bewijs voor effect ziet?
Voor de duidelijkheid moet hier opgemerkt worden dat het RIVM deze instanties alleen heeft gevraagd naar hun reactie met betrekking tot mensen met psoriasis. De gegeven reacties hebben dus uitsluitend daar betrekking op en zijn niet generiek op de hele populatie van toepassing.
Het RIVM komt op basis van het uitgevoerde onderzoek tot de conclusie dat de gezondheidsrisico’s van het gebruik van fish spa’s acceptabel zijn, mits er eisen worden gesteld aan de gebruikers van de baden. De fish spa zou alleen moeten worden gebruikt door mensen met een intacte huid. Mensen met psoriasis,wondjes, recent gezette tatoeages of van wie huid pas gewaxt of geschoren is, zouden dus geen gebruik moeten maken van de fish spa. Ook immuungecompromitteerden of mensen met verzwakte weerstand (zoals diabetici) zouden geen gebruik moeten maken van fish spa’s.
Daarnaast adviseert het RIVM de algemene hygiëne-eisen in acht te nemen, wat betekent dat vooraf en na afloop de betreffende lichaamsdelen gereinigd moeten worden.
Ik kan mij vinden in dit advies en zal dit gebruiken bij het formuleren van voorschriften in het kader van de lopende wijziging van het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Bhvbz).
Wat vindt u ervan dat het RIVM mensen met onderliggende aandoeningen, zoals diabetes en psoriasis, afraadt om gebruik te maken van baden met garra-rufavissen en deelt u de mening dat garra-rufabaden niet als effectieve behandeling maar juist als risicovolle beleving gezien moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij vinden in het advies van het RIVM dat fish spa’s niet gebruikt zouden moeten worden door mensen met onderliggende aandoeningen (zoals diabetici) en mensen met een niet-intacte huid (zoals psoriasispatiënten en mensen met wondjes). Daarom ben ik voornemens om bij de wijziging van het Bhvbz te regelen dat de exploitant ervoor zorg moet dragen dat de fish spa niet door hen gebruikt wordt.
Kunt u bevestigen dat de vissen hongerig worden gehouden voor het doel om schilfertjes van mensenhuid te eten? Deelt u de mening dat (het risico op) aantasting van het welzijn van dieren niet te verantwoorden is voor dergelijke doelen? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM geeft in het rapport aan dat voedselonthouding in de fish spa’s niet aan de orde lijkt te zijn. Er is geen aanwijzing te veronderstellen dat er sprake is van aantasting van het welzijn van de vissen omdat de temperatuur en een aantal chemische parameters in de baden worden gecontroleerd, de vissterfte gering lijkt te zijn, en de voederfrequentie van de dieren overeen lijkt te komen met de normale voederfrequentie voor aquariumvissen.
Bent u bekend met het rapport van de Hoge Gezondheidsraad van België2, dat concludeert dat het gebruik van vissen voor cosmetische doeleinden slechts een beperkt effect heeft en waarin de Hoge Gezondheidsraad een ongunstig advies uitvaardigt voor het oprichten of blijven bestaan van dergelijke centra en bent u bereid dit advies te volgen en het gebruik van baden met garra-rufavissen te verbieden? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het rapport van de Hoge Gezondheidsraad, maar acht het niet nodig om het gebruik van baden met garra- rufavissen te verbieden. Zoals ik in antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, ben ik met het RIVM van mening dat de gezondheidsrisico’s van fish spa’s voldoende beheerst kunnen worden door het stellen van algemene hygiëne-eisen (vooraf en na afloop de betreffende lichaamsdelen reinigen) en door eisen te stellen aan de personen die deze baden gebruiken. Die eisen zullen worden gesteld in de lopende wijziging van het Bhvbz, die volgens planning in 2015 in werking treedt.
Bent u van mening dat u het welzijn van garra-rufavissen op dit moment voldoende heeft geborgd? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke inzichten en welzijnsparameters komt u tot die conclusie? Zo nee, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien om garra-rufavissen te beschermen?
Houders van dieren, in dit geval de exploitanten van de fish spa’s, zijn verantwoordelijk voor een goede gezondheid en welzijn van de door hen gehouden dieren. Daarbij moet men zich in ieder geval houden aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en met ingang van 1 juli 2014 aan de algemene verzorgings- en huisvestingseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van het Besluit houders van dieren. Daarmee is het welzijn van de vissen wettelijk geborgd. Daarnaast geeft de grootste leverancier van de garra-rufavissen aan dat informatie aan de kopers wordt meegegeven over de verzorging van de vissen.
Kunt u zich uw kennisgeving herinneren waarin u aangeeft de Commissie voor de m.e.r. niet in te schakelen bij de opstelling van een milieueffectrapport voor de Blankenburgtunnel (14 februari 2014)?
Ja.
Deelt u de mening dat bij grote en complexe infrastructurele projecten een onafhankelijk onderzoek naar de milieueffecten gewenst is omdat dit de kwaliteit van de onderzoeken en daarmee de besluitvorming ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de milieu-effecten van infrastructurele projecten zoals de Blankenburgverbinding zorgvuldig moeten worden onderzocht. Daar zal ik ook voor zorgen. De milieu-effecten zullen inzichtelijk worden gemaakt in de project-MER. Ik zal de omgeving en maatschappelijke organisaties daarbij betrekken.
Zie verder ook mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de visie dat de Blankenburgtunnel een groot en complex infrastructureel project is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw visie dat de Blankenburgverbinding een groot en complex infrastructureel project is.
Vindt u ook dat een weloverwogen besluit inzake de Blankenburgtunnel gewenst is, aangezien deze het kwetsbare landschap van Midden-Delfland doorkruist en deze verzet oproept bij omwonenden vanwege de effecten op de leefomgeving, natuur en het landschap?
Het besluit om de Blankenburgverbinding, variant Krabbeplas-West als voorkeursalternatief te kiezen, is weloverwogen tot stand gekomen. Alle relevante belangen zijn bij de afweging betrokken. Er is in de verkenning een brede participatie geweest in een intensief traject met het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, bewonersorganisaties en individuele bewoners. Via dit interactieve proces is bijgedragen aan de ontwikkeling van de alternatieven en het verkrijgen en verifiëren van de beslisinformatie. Ik heb er dan ook voor gezorgd dat in overleg met de regio de Blankenburgverbinding zo optimaal mogelijk wordt ingepast, waarbij rekening is gehouden met de gevoeligheden.
Ik heb de Tweede Kamer over de diverse mijlpalen geïnformeerd. De regionale overheden zijn gedurende de gehele verkenningsfase betrokken door middel van het regionaal bestuurlijk overleg. Ook zijn de betrokken gemeenteraden en Provinciale Staten van Zuid-Holland diverse malen door mij geïnformeerd. Tenslotte heb ik natuur- en milieuorganisaties betrokken, maar deze hebben gedurende het besluitvormingsproces helaas besloten om uit het overleg te stappen en alleen op formele inspraakmomenten te reageren.
Deelt u de opvatting dat de kosten van een adviesvraag nauwelijks meetellen voor het totale projectbudget van 1,2 miljard euro, maar wel kunnen bijdragen aan een betere besluitvorming over zo’n groot project? Zo nee, waarom niet?
In de overwegingen over een adviesvraag heb ik gekeken naar de wettelijke vereisten in het besluitvormingsproces. In de Crisis- en herstelwet (CHW) is concreet opgenomen dat voor de projecten uit Bijlage II geen verplichting bestaat om advies te vragen aan de Commissie voor de m.e.r. Omdat het project de procedure van de CHW volgt, zal voor dit project en de andere wegaanlegprojecten die in de bijlage zijn genoemd in principe geen advies van de Commissie voor de m.e.r. worden gevraagd. De kosten voor een adviesvraag heb ik daarbij niet betrokken, omdat deze inderdaad op het totaalbudget nauwelijks meetellen.
Zie ook antwoord op vraag 2.
Zijn de eerder geuite twijfels door de Commissie voor de m.e.r. over de kwaliteit van de onderzoeken die de keuze voor de Blankenburgtunnel onderbouwen voor u reden om de commissie niet te raadplegen? Zo ja, waarom?
Nee. De Commissie voor de m.e.r. geeft in haar eerdere toetsingsadvies over het plan-MER aan dat alle relevante milieuaspecten zijn beschreven. Volgens de Commissie sluit het detailniveau van de effectbepaling goed aan op het abstractieniveau van de betreffende besluiten. Het Plan-MER in combinatie met de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse voor de NWO laat zien dat de Blankenburgverbinding in vergelijking tot de Oranjeverbinding positiever scoort qua economisch rendement en doorstroming (met name op de Beneluxcorridor) en negatiever qua effecten op natuur, landschap, cultuurhistorie, archeologie, geluidhinder en recreatie.
De Commissie heeft daarbij een uitzondering gemaakt voor enkele onderdelen in het onderzoek waarover zij heeft geadviseerd om dit beter te beschrijven. In mijn brief aan de Commissie die als bijlage bij de Rijksstructuurvisie is gevoegd, staat beschreven hoe ik met dit advies van de Commissie ben omgegaan.
Deelt u de mening dat betrokkenheid van de Commissie voor de m.e.r. voor wat betreft de Blankenburgtunnel van toegevoegde waarde is? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de Commissie voor de m.e.r. over het plan-MER heeft toegevoegde waarde gehad, en is voldoende richtinggevend om ook te benutten voor de planuitwerkingsfase en daarmee voor het project-MER.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat betrokkenheid van de Commissie voor de m.e.r. juridisch niet verplicht is sinds de Crisis- en Herstelwet geen afdoende reden is om niet geïnteresseerd te zijn in haar oordeel? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u voornemens om de Commissie voor de m.e.r. alsnog in te schakelen bij de onderzoeken naar de milieueffecten van de Blankenburgtunnel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten tegemoet zien?
Ik zal de commissie voor de m.e.r. niet betrekken bij de onderzoeken naar milieueffecten van de Blankenburgverbinding. Ik volg de procedure uit de Crisis- en Herstelwet en zal de omgeving, maatschappelijke organisaties en wettelijke bestuursorganen betrekken bij de besluitvorming conform de wetgeving.
Ook zonder toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. zullen de milieueffecten zorgvuldig in beeld worden gebracht. Deze hebben immers een volwaardige plek in het besluitvormingsproces.
Het bericht “ING geeft adverteerder inzicht in klantgedrag” |
|
Aukje de Vries (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ING geeft adverteerder inzicht in klantgedrag» in het Financieele Dagblad van 10 maart 2014?1
Ja.
Eerder heeft de minister van Financiën negatief gereageerd op de plannen van betalingsverwerker Equens om de transactiegegevens van winkeliers te verkopen; wat vindt u van het voorstel van ING om derden inzicht te verschaffen in het betalingsgedrag van hun klanten? In hoeverre is dit acceptabel gegeven de huidige privacyregelgeving? Wat is de mening van de privacywaakhond College Bescherming Persoonsgegevens over deze casus?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche bank zijn kritisch over de plannen van ING. Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Ik sta voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Het is echter zeer de vraag in hoeverre de plannen van ING in het belang van de klant is en in hoeverre de bank de rechtmatige verwerking (waaronder de veiligheid) van de klantgegevens kan waarborgen. Of dit het geval is, zullen de banken die volledig op de hoogte zijn van de omvang en aard van de activiteiten zelf moeten aantonen. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig schaden.
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de Kamervragen die zijn gesteld door de leden Schouw en Verhoeven (beiden D66) geldt voor het verwerken van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan de uitvoering van de overeenkomst als sectorale uitwerking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Deze Gedragscode is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft voor deze Gedragscode in april 2010 een goedkeurende verklaring afgegeven. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
De Gedragscode bevat geen bepalingen over het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden in de vorm van verstrekkingen aan derde partijen. Dit betekent niet dat het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden daarmee categorisch is uitgesloten. De Wbp opent in elk geval de mogelijkheid om een rechtvaardiging daarvoor te zoeken in toestemming van de klant (artikel 8a). Die toestemming zal wel aan specifieke eisen moeten voldoen. In artikel 1 aanhef en onder i Wbp is namelijk bepaald dat onder toestemming van een betrokkene wordt verstaan: «elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt». Hierbij is onder andere van belang dat niet van een rechtsgeldige toestemming kan worden gesproken als de betrokkene onder druk van omstandigheden waarin hij verkeert of de relatie waarin hij staat tot de verantwoordelijke tot toestemming is overgegaan. Als tweede voorwaarde geldt dat de wilsuiting van de betrokkene betrekking moet hebben op een bepaalde gegevensverwerking of een beperkte categorie van gegevensverwerkingen. Duidelijk moet zijn welke verwerking, van welke gegevens, voor welk doel zal plaatsvinden, en als het daarbij gaat om een verstrekking aan derden, ook aan welke derden. Dit betekent dat een zeer brede en onbepaalde machtiging niet als toestemming kan worden aangemerkt. Als derde voorwaarde geldt «informed consent»: de betrokkene kan slechts verantwoord toestemming geven wanneer hij zo goed mogelijk is ingelicht.2
In artikel 9 lid 1 van de Wbp is bepaald dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Volgens het tweede lid van genoemd artikel wordt bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen onder andere rekening gehouden met de verwantschap tussen oorspronkelijk en beoogd doel, aard van de gegevens, consequenties voor de betrokkene en de wijze waarop de gegevens zijn verkregen.
In de onderhavige context moet bij die beoordeling verder worden betrokken het vertrouwen van de cliënt in de bank dat wordt geboden door de financiële regelgeving, de overeenkomst, de algemene bankvoorwaarden, de Wbp en de Gedragscode.
Het is niet aan mij noch aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een uitspraak te doen over de verenigbaarheid met de Gedragscode of de Wbp. Het College bescherming persoonsgegevens is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het Cbp kan, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek instellen. Het Cbp doet in beginsel geen uitspraken over lopende en mogelijke onderzoeken.
Wat zijn de regels en/of afspraken als het gaat om het gaan van «opt in» naar «opt out», onder meer ook bij wijzigingen van de onderliggende afspraken? Wat zijn de afspraken over informatievoorziening richting de consument in dit kader?
Alle marktpartijen zijn gehouden aan de regels zoals deze zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet op het Financieel Toezicht. Een belangrijk uitgangspunt van deze wetgeving is dat transparant wordt gehandeld. De klant moet te allen tijde worden geïnformeerd over hetgeen waarvoor hij tekent, ook wanneer er zich wijzigingen in de onderliggende dienstverlening voordoen. Daarnaast moet de klant te allen tijde zijn toestemming kunnen intrekken (artikelen 8a en 23a Wbp).
Voldoen de plannen van ING aan de «Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen», die ook is onderschreven door ING, waarin staat dat persoonsgegevens verder niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De exacte omvang en uitvoering van de plannen van ING zijn niet bekend. ING heeft aangegeven nog geen uitvoering te gaan geven aan de proef en eerst met stakeholders zoals klanten, toezichthouders, privacy-organisaties en consumentenorganisaties in gesprek te gaan. ING stelt uitsluitend gebruik te maken van persoonlijke klantgegevens binnen de grenzen van wet- en regelgeving, in het bijzonder de Wet bescherming persoonsgegevens, en de daarop gebaseerde Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen en de ING business principles. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Hoe past de actie van ING in het beleid van het kabinet, zoals uiteengezet in de notitie «Vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving. Een agenda voor de toekomst» van de Minister van Veiligheid en Justitie van 13 december 2013 (Kamerstuk 26 643 nr. 298) en in de kabinetsvisie op e-privacy «Op weg naar gerechtvaardigd vertrouwen» van 24 mei 2013 (Kamerstuk 32 761, nr. 49)?
Het plan van ING staat los van het beleid van het kabinet. In de kabinetsnota van 24 mei 2013 is vermeld dat bedrijven volop bezig zijn met Big Data. Nieuwe technieken creëren immers commerciële en maatschappelijke kansen. Tegelijkertijd is vermeld dat de gevolgen voor de privacy van gebruikers van aangeboden diensten en producten niet altijd op voorhand duidelijk zijn, terwijl deze wel ingrijpend kunnen zijn. Kernboodschap van de brief is dan ook dat het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens essentieel is om het maatschappelijke vertrouwen in digitale dienstverlening te behouden. De kabinetsnota van 13 december 2013 richt zich specifiek op de overheid en daarbinnen de overheidsdiensten op het terrein van de veiligheid. Een van de aandachtspunten daarin is hoe er bij big data toepassingen voor kan worden gezorgd dat het proces van profilering ten behoeve van de veiligheid voldoende transparant is.
Bent u bereid om alsnog met de Nederlandse Vereniging van Banken, de banken, het College Bescherming Persoonsgegevens, en eventueel andere betrokken partijen nadere afspraken te maken over het waarborgen van de privacy van de klanten van de banken (in brede zin), aangezien het belangrijk is dat met dit soort gegevens uitermate voorzichtig wordt omgegaan? Zo nee, waarom niet?
De AFM houdt naast het College bescherming persoonsgegevens goed de vinger aan de pols. De AFM heeft alle banken opgeroepen om met de maatschappij in gesprek te gaan over het gebruik van gegevens van klanten.3 ING heeft in ieder geval aangegeven in gesprek te gaan met klanten, toezichthouders, privacyorganisaties en consumentenorganisaties. Ook de Nederlandse Vereniging van Banken vindt een maatschappelijke discussie over de inzet van Big Data zinvol en gaat hierover graag het gesprek aan met alle betrokkenen, waarbij de privacy van de klant voorop staat. Uit deze gesprekken, die binnen het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer kunnen worden gevoerd, zal moeten blijken of nadere afspraken nodig zijn om de privacy van de klanten van banken te beschermen.
Wat is de stand van zaken van de eerdere plannen van Equens om pingegevens van winkels te verkopen, nu destijds Equens heeft gezegd voorlopig af te zien van de verkoop van pingegevens, maar dus nog niet definitief?
De plannen van Equens namen indertijd ook veel maatschappelijke onrust met zich mee. Equens heeft om deze reden aangegeven alleen verdere stappen te nemen in het geval dat alsnog een breed maatschappelijk draagvlak tot stand komt. Equens heeft aangegeven een dergelijk breed maatschappelijk draagvlak vooralsnog niet te constateren en daarom momenteel ook geen enkel plan of voornemen te hebben om verdere stappen te zetten op dit terrein.
De brandbrief van Drentse scholen over CITO-scores als afrekenlijstje |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Brandbrief Drentse scholen over CITO als afrekenlijstje»?1
Ja
Herkent u de signalen van schoolbesturen dat de uitslag van de CITO-toets verworden is tot een afrekeninstrument voor de Onderwijsinspectie?
Die signalen zijn mij bekend. Dat wil echter niet zeggen dat ik het beeld deel dat de uitslag op de Cito-toets wordt gebruikt als afrekeninstrument. De inspectie kijkt behalve naar de eindtoetsresultaten ook naar andere aspecten van de onderwijskwaliteit. Bovendien worden scholen niet afgerekend op hun leerresultaten. Scholen krijgen niet minder bekostiging als zij onvoldoende leerresultaten tonen. Tegenvallende resultaten zijn een signaal voor de inspectie om verder te kijken naar de onderwijskwaliteit waarbij met name wordt gekeken naar aspecten van het onderwijsleerproces. Wanneer deze aspecten onvoldoende zijn, dan kan een school als zeer zwak of zwak worden aangemerkt. Dan maakt de inspectie gerichte verbeterafspraken met het schoolbestuur. Dit wordt begeleid met een ondersteuningsaanbod vanuit de PO-Raad om de school te helpen verbeteren. In dat opzicht wordt de uitslag op de eindtoets eerder gebruikt voor verbetering dan voor afrekening.
Deelt u de mening dat CITO-scores sterk afhankelijk zijn van de leerlingpopulatie en leerlingkenmerken op een school en daarom weinig informatie geven over de onderwijskwaliteit? Deelt u de mening dat het hanteren van CITO-scores als maatstaf voor onderwijskwaliteit geen recht doet aan scholen die relatief veel zorgleerlingen toelaten?
Voor de beantwoording verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de bredere zorg van schoolbesturen dat het hanteren van CITO-scores als belangrijke maatstaf voor de kwaliteit van scholen ook invloed heeft op passend onderwijs? Zo ja, deelt u de zorg dat de gemiddelde CITO-uitslag per school zo belangrijk is, dat er een negatieve prikkel is voor het bieden van goed onderwijs aan iedere leerling?
Voor de beantwoording verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat scholen die relatief veel zorgleerlingen opnemen niet afgerekend mogen worden op basis van CITO-scores? Zo ja, waarom zijn CITO-scores in de praktijk een belangrijke wegingsfactor voor de Inspectie?
De hoogte van de standaardscores op de eindtoets heeft inderdaad een samenhang met de leerlingpopulatie van een school. De inspectie houdt dan ook rekening met de gewichtenleerlingen van de school. Daarbij wordt dus rekening gehouden met het opleidingsniveau van de ouders. Omdat niet alles in de opleiding van de ouders valt te vatten, wordt daarenboven bij de scholen waar hiertoe aanleiding is, preciezer gekeken of het nodig is om achteraf extra correcties toe te passen vanwege specifieke leerlingkenmerken. Zo worden de resultaten van leerlingen die maximaal de leerdoelen van groep 7 kunnen behalen, niet betrokken bij de beoordeling van de eindresultaten. Deze correcties doen recht aan de leerlingpopulatie van de school. Daarom zeggen de gecorrigeerde leerresultaten wel degelijk iets, maar ook niet alles over de onderwijskwaliteit. Omdat er door de inspectie nu al rekening wordt gehouden met de leerlingpopulatie, deel ik niet de zorg dat er in de huidige beoordelingssystematiek negatieve prikkels bestaan voor het bieden van goed onderwijs.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, vormen de leerresultaten niet het enige onderdeel van het oordeel van de inspectie en worden scholen niet afgerekend op hun opbrengsten. Ik ben voor een breed begrip van onderwijskwaliteit waar er niet alleen wordt gekeken naar leeropbrengsten, maar ook naar andere aspecten van het onderwijs. De leeropbrengsten van scholen zullen er altijd toe doen, maar ik zoek ook naar betere manieren om recht te doen aan het feit dat leerresultaten onderdeel zijn van het bredere kwaliteitsprofiel van een school inclusief de zorg voor leerlingen, aandacht voor toptalenten en het kwaliteit van het leerproces in het algemeen.
In de brief Toezicht in transitie die 28 maart jl. aan uw Kamer is gestuurd, wordt aangegeven hoe met behulp van de komend schooljaar te starten pilots, vorm en inhoud wordt gegeven aan gedifferentieerd toezicht. De verdere uitvoering van de motie Smaling/Ypma2 maakt daar nadrukkelijk onderdeel van uit. Het spreekt voor zich dat er voor scholen die adequaat inhoud geven aan passend onderwijs, geen sprake mag zijn van negatieve gevolgen in de weging van de leerresultaten. Als een school een bovengemiddeld aantal zorgleerlingen opneemt en kwalitatief goed onderwijs aanbiedt kan de effectiviteit van het geboden onderwijs worden aangetoond door de verschillen ten aanzien van de leerlingpopulatie te duiden. Omgekeerd kan de vraag gesteld worden hoe goed een school is, als zij niet in staat is of wil zijn om in een regio een evenredig deel van de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben onderwijs te bieden. In de genoemde pilots wordt hier ook expliciet naar gekeken. Ook het onderzoek naar de mogelijkheden voor het gebruik van leergroei krijgt hier een plek. In het nieuwe toezichtkader wil ik dan ook nog explicieter dan nu het geval is duidelijk maken op welke wijze bij de beoordeling van resultaten rekening wordt gehouden met de samenstelling van de leerlingpopulatie.
Bent u bereid CITO-scores op korte termijn minder zwaar mee te laten wegen in het Inspectieoordeel? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om op korte termijn de beoordeling van de eindopbrengsten door de inspectie aan te passen, omdat deze naar mijn inzicht al voldoende rekening houdt met de leerlingpopulatie. De inspectie heeft bovendien altijd ruimte om in gesprek met de school over de specifieke situatie bepaalde scores minder zwaar te laten meewegen. Dit laat onverlet dat er altijd verbeteringen mogelijk zijn. In de hiervoor genoemde transitie naar een meer gedifferentieerd toezicht zal daarom worden gekeken of en hoe aanpassingen nodig en mogelijk zijn.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Prisma Drenthe en met andere schoolbesturen die bovenstaande zorgen hebben?
Ik zal een schriftelijke reactie sturen naar Prisma Drenthe. Ik ben daarnaast voortdurend in gesprek met schoolbesturen voor primair onderwijs en met de PO-Raad over de kwaliteit van het onderwijs. Deze contacten zullen in het kader van de invoering van het gedifferentieerd toezicht volop worden benut. De in de brandbrief geuite zorg zal hierbij ook aan de orde zijn.
Het bericht dat torrentsites een omzet halen van 165 miljoen euro |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Digital Citizens Alliance over de omzet van torrentsites?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse torrentsites er actief zijn?
Het aantal torrentsites dat zonder toestemming van rechthebbenden auteursrechtelijke beschermd materiaal aanbiedt, hierna illegale torrentsites, fluctueert. Voor het antwoord op de vraag is ervan uitgegaan dat websites die gesteld zijn in de Nederlandse taal en die door een Nederlandse hosting providers worden gehost, een Nederlandse eigenaar/beheerder hebben en dus kunnen worden aangemerkt als Nederlandse torrentsite. Uit navraag bij Stichting Brein is gebleken dat er in 2013 118 illegale torrentsites hun activiteiten hebben gestaakt na interventie van Brein. Volgens Stichting Brein gaat het jaarlijks gemiddeld om 70 Nederlandse torrentsites.
Dragen deze Nederlandse torrentsites auteursrechtgelden af en betalen ze belasting?
Voor het openbaar maken van een auteursrechtelijk beschermd werk is toestemming van de rechthebbende vereist. Aan het verlenen van toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een financiële vergoeding. Op degene die openbaar maakt, rust de plicht om te bezien of het werk auteursrechtelijk beschermd is en zo ja, om toestemming te verkrijgen. Bij illegale torrentsites is geen toestemming verkregen voor de openbaarmaking en zal dus geen vergoeding zijn betaald. De Belastingdienst houdt toezicht op naleving van fiscale regelingen, ook wanneer partijen en personen op het internet activiteiten verrichten. Of belasting moet worden betaald, hangt af van verschillende factoren, onder andere vanuit welke plaats activiteiten worden verricht, of hiervoor een vergoeding wordt ontvangen en of er duurzaam wordt deelgenomen aan het maatschappelijk verkeer.
Kunt u inschatten wat de financiële schade is die de sector oploopt door het gratis aanbieden van content?
De schattingen van de schade die wordt veroorzaakt door het zonder toestemming aanbieden van auteursrechtelijke werken lopen sterk uiteen. De hoogte van de schade hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is in eerste instantie aan de rechthebbende om de omvang van de schade vast te stellen. De vaststelling en de onderbouwing daarvan kan in laatste instantie door de rechter worden beoordeeld.
Bent u bereid om adverteerders op sites die illegaal aanbieden aan te spreken op het feit dat ze illegale verdienmodellen ondersteunen?
Stichting Brein benadert sinds enige tijd actief Nederlandse bedrijven en organisaties waarvan advertenties verschijnen op sites waarop illegaal aanbod is te vinden. Brein meldt dat de respons veelal positief is. Adverteerders kunnen van het illegale aanbod onbewust zijn omdat voor de verkoop van advertentieruimte gebruik wordt gemaakt van tussenpersonen. Bona fide adverteerders willen doorgaans niet geassocieerd worden met illegaal aanbod en worden door de aanpak van Brein gestimuleerd om maatregelen te treffen.