Het bericht dat de NS de nachttrein naar Brabant schrapt |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Wilma Mansveld (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat de provincie Noord-Brabant geen nachttrein meer heeft?1
In de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet, waarmee uw Kamer heeft ingestemd, heb ik de kaders neergelegd waarbinnen NS haar vervoerdiensten aanbiedt. Daarin is de balans gevonden tussen vervoer dat tegemoet komt aan de wensen van de reizigers, publieke belangen en de betaalbaarheid van het systeem.
De vervoerconcessie kent daarom voorschriften voor late treinen en het nachtnet. Zo is bepaald dat NS in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag de laatste reguliere Intercitydiensten vanaf Rotterdam, Den Haag, Leiden, Utrecht, Amersfoort en Amsterdam laat vertrekken rond 01.00 uur, ook naar Noord-Brabant. Er vertrekken zodoende omstreeks 1:00 uur treinen uit Utrecht richting Den Bosch en Eindhoven en vanuit Rotterdam richting Eindhoven. Dit is een uur later dan in de vorige concessie.
Op een aantal verbindingen liggen de laatste reismogelijkheden zelfs later dan 1:00 uur ’s nachts. Zo kunnen reizigers omstreeks 2:00 uur ’s nachts van Tilburg naar Den Bosch reizen en kan om 2:15 uur ’s nachts nog van Breda richting Rotterdam worden gereisd. Er blijven dus late verbindingen bestaan.
Er verdwijnen in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag tussen 01:00 en 04:00 uur op verschillende verbindingen tussen de Randstad en Noord-Brabant enkele treinen per verbinding. Deze werden tot nu toe mede bekostigd door de provincie en maken geen onderdeel uit van de concessie (zie mijn brieven Kamerstuk 29 984 nr. 493 d.d. 16 juni 2014 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1624 d.d. 19 maart 2015 (met name antwoord 2 en 3)).
Wat is de reden dat de NS niet ingaat op de wens van de provincie Noord-Brabant om in het weekend de laatste trein om 2.00 uur te laten vertrekken vanuit Rotterdam en Utrecht?
NS wil wel degelijk ingaan op de wens van decentrale overheden in Noord-Brabant om in het weekend de laatste trein om 02:00 uur te laten vertrekken vanuit Rotterdam en Utrecht, als zij zorgen voor de benodigde financiële dekking. De overheden en NS hebben over een voortzetting van het nachtnet Brabant vooralsnog geen overeenstemming bereikt.
Vindt u het redelijk dat de NS aan provincie en gemeenten een bedrag van € 700.000,– vraagt per jaar voor het in standhouden van het nachtnet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in antwoord 2 aangegeven is het aan NS en de provincie en/of gemeenten om financiële afspraken te maken over de voortzetting van het nachtnet. Om het proces om te komen tot financiële afspraken over aanvullende diensten (zoals het nachtnet) te faciliteren, is in de vervoerconcessie (artikel 13) opgenomen dat NS voor een aanvullende treindienst de kostprijs vermeerderd met een redelijke winst in rekening mag brengen en dat NS hierbij een onderbouwing moet leveren. NS heeft aangegeven dat zij zich aan deze bepalingen gehouden hebben. Of het bedrag redelijk is, is aan de provincie en gemeenten om daarover te oordelen aangezien zij de vragende partij zijn. In hetzelfde artikel in de vervoerconcessie is opgenomen dat de provincie en gemeenten dit bedrag eventueel onafhankelijk kunnen laten toetsen en dat NS daaraan zal meewerken.
Bent u bereid om met de NS en de provincie te overleggen om tot een passende oplossing te komen, zodat de provincie Noord-Brabant ook in de nacht een openbaar vervoersverbinding houdt?
Zoals gesteld in antwoord 1 houdt Noord-Brabant een late verbinding met de Randstad. Deze is zelfs een uur later dan onder de vorige concessie. Voor de rest gaat het om vervoer dat niet is opgenomen in de vervoerconcessie. Dit is een zaak tussen de provincie en NS. Met de hiervoor aangehaalde bepalingen uit de vervoerconcessie zijn er mijns inziens voldoende handvatten voor de provincie Brabant en de NS om gezamenlijk tot een goed afgewogen besluit te komen.
De inzet van Nederland tijdens de United Nations General Assembly Special Session (UNGASS) on the World Drug Problem die in 2016 zal plaatsvinden. |
|
Marith Volp (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Zijn er sinds de bekendmaking van de inzet van Nederland ten behoeve van UNGASS door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog wijzigingen in deze inzet aangebracht? Zo ja, welke?1
Nee, er zijn geen wijzigingen in de inzet aangebracht. De Nederlandse inzet voor UNGASS is gebruikt bij de totstandkoming van de EU-positie.
Deelt u de mening dat de inzet van Nederland nu nog weinig ambitieus is? Hoe ziet u de Nederlandse rol op het gebied van de regulering / legalisering van wietteelt? Bent u van mening dat Nederland de voortrekkersrol die het jarenlang op dit dossier heeft gehad, niet zou moeten kwijtraken? Zo ja, hoe komt dit terug in uw inzet? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet is gericht op de versterking van de volksgezondheidsbenadering binnen het drugsbeleid, bestaande uit preventie, voorkoming van incidenten, vroegsignalering, behandeling en op harm reduction. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor mensenrechten, de verbetering van de wereldwijde toegang tot onder de drugsverdragen gecontroleerde medicijnen, en op het focussen van justitie-inzet op de georganiseerde drugsmisdaad in plaats van de gebruiker. Dit zijn belangrijke ambities.
Regulering/legalisering van de hennepteelt is geen kabinetsbeleid en het ligt daarom niet voor de hand bij de UNGASS een door de vragenstellers beoogde voortrekkersrol op dit vlak te vervullen. Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich bij meerdere gelegenheden achter het huidige beleid geschaard. Wij blijven inzetten op een geïntegreerde aanpak van de georganiseerde hennepcriminaliteit.
Welke landen hebben wereldwijd hun drugsbeleid aangepast sinds de vorige UNGASS-bijeenkomst? Welke lessen zijn hier voor Nederland uit te leren? Welke perspectieven biedt dit voor het naar eigen inzicht opvatten van de internationale verdragen?
Er is geen eenduidig beeld te schetsen van trends sinds de vorige UNGASS. In een aantal landen is het volksgezondheidsperspectief versterkt of is om andere redenen het beleid versoepeld. In andere landen treedt juist een verharding op van de aanpak van drugs. Als het gaat om Nederland en de overige EU-landen geldt dat drugsbeleid voortdurend wordt geëvalueerd. De lessen die hier (gezamenlijk) uit worden getrokken worden ingezet om het beleid verder vorm te geven. Deze «evidence-based» manier van werken vormt een belangrijk deel van de Nederlandse en EU-inzet voor UNGASS. De VN-Drugsverdragen worden door sommige landen strikter uitgelegd dan Nederland doet, en door andere landen juist ruimer. De International Narcotics Control Board (INCB) is het onafhankelijke orgaan dat toeziet op de implementatie en derhalve op de uitleg van deze verdragen en dat daar jaarlijks over rapporteert. De INCB deinst er daarbij niet voor terug landen te kritiseren en beschikt over enkele sanctiemogelijkheden.
Met welke verschillende maatschappelijke organisaties is gesproken om de input van Nederland ten behoeve van UNGASS te bepalen? Hoe is de voorbereiding getroffen? Wie gaat naar de voorbereiding namens het kabinet? Wie zal de UNGASS-sessie namens het kabinet bijwonen?
Het betrekken van maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van UNGASS is een belangrijk uitgangspunt voor zowel Nederland als de gehele EU. Diverse internationale organisaties zoals de Global Commission on Drug Policy, WOLA, en the Open Society Institute stellen zich actief op, leveren input en participeren in de voorbereidende bijeenkomsten bij de VN in Wenen. Met tal van organisaties, zoals TNI, de Regenboog groep, TRIMBOS, AFEW (Aids Foundation East West) en Mainline, heeft Nederland op voortdurende basis contact en worden informerende bijeenkomsten georganiseerd. Naar verwachting zal in ieder geval de Staatssecretaris van VWS de UNGASS namens Nederland bijwonen als verantwoordelijk bewindspersoon van het kabinet voor het dossier drugs.
Bent u van mening dat, om tegemoet te komen aan de vraag van 59 burgemeesters die het manifest «Joint Regulation» hebben ondertekend, Nederland zich internationaal zou moeten inzetten gereguleerde wietteelt mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen?
Het kabinet beschouwt het lokaal bestuur als een zeer belangrijke partner in de gezamenlijke aanpak van (drugs)criminaliteit en overlast. Over het softdrugsbeleid en de veranderingen daarin, die onder het vorige kabinet zijn ingezet, onderhoudt de Minister van Veiligheid en Justitie contact met betrokken burgemeesters.
Zoals reeds vaker vastgesteld, onder meer in antwoorden op Kamervragen van het lid Berndsen-Jansen (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1060, beantwoord op 16 januari 2015), verschilt het kabinet met enkele burgemeesters van mening over wat de meest effectieve en daarmee gewenste aanpak van aan hennepteelt gerelateerde criminaliteit en overlast kan en moet zijn. Het antwoord op de problematiek moet volgens het kabinet niet gevonden worden in regulering van de teelt, maar in een krachtige en gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast.
Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich achter dit kabinetsbeleid geschaard en zich al vaker uitgesproken tegen het experimenteren door gemeenten met gereguleerde teelt, zoals dit in het manifest Joint Regulation wordt voorgesteld. Ik verwijs in dit verband naar de aangenomen motie Oskam (Kamerstuk 29 911, nr. 104). Zoals in antwoord op vraag 2 al is aangegeven is er geen aanleiding in internationaal verband een ander beleid voor te staan.
Bent u bereid om tijdens de UNGASS te pleiten voor een pragmatische aanpak waarbij realistische resultaten worden behaald, zoals een lagere druggerelateerde criminaliteit, regulering van de kwaliteit en de verspreiding van cannabis, lagere maatschappelijke kosten en een betere gezondheid voor cannabisgebruikers?
Een realistische aanpak van het wereldwijde drugsprobleem vanuit het volksgezondheidperspectief is een belangrijk speerpunt voor zowel Nederland als de EU. Nederland voert al sinds de jaren ’70 een pragmatisch drugsbeleid waar de bescherming van de volksgezondheid centraal staat. Een belangrijk element daarvan is de voortdurende evaluatie en wetenschappelijke onderbouwing van ons beleid. Ook de landen binnen de Europese Unie bepleitten een «evidence-based» aanpak. Daarmee is een realistische aanpak van het wereldwijde drugsprobleem vanuit het volksgezondheidperspectief een belangrijk speerpunt voor zowel Nederland als de EU. UNGASS biedt de kans om met landen in gesprek te gaan over een drugsbeleid dat de maatschappelijke en volksgezondheidsschade van drugs zoveel mogelijk terugdringt.
Deelt u de mening dat tijdens de UNGASS breed naar de gevolgen van het wereldwijde drugsbeleid gekeken moet worden, en van de gelegenheid gebruik gemaakt moet worden om niet alleen de gevolgen op het gebied van volksgezondheid en criminaliteit aan te kaarten, maar ook de mensenrechten onder de aandacht te brengen?
Ja.
Hoe wilt u uw rol als EU-voorzitter gebruiken om de Nederlandse inbreng tijdens UNGASS kracht bij te zetten?
Voor wat betreft de Nederlandse rol als EU-voorzitter in algemene zin verwijs ik u naar Kamerbrief van 28 januari 2015.2 Voor wat betreft UNGASS specifiek geldt dat de Nederlandse inzet grotendeels is overgenomen in de EU-inzet. Op basis van deze EU-inzet is Nederland, in samenwerking met andere EU-lidstaten, de Europese Commissie en in het bijzonder het Luxemburgse voorzitterschap, reeds bezig met actieve outreach richting andere landen en maatschappelijke organisaties met het oog op het verwerven van medestand voor een zo goed mogelijk UNGASS-uitkomstdocument.
In hoeveel landen binnen de Verenigde Naties is de doodstraf toegestaan voor drugsdelicten? Hoeveel Nederlanders wachten dit moment op de voltrekking van dit vonnis en wat zijn uw mogelijkheden om in deze zaken te bemiddelen?
Voor zover bekend hebben 33 landen of territoria wetten die de doodstraf bij bepaalde drugsmisdrijven voorschrijven.
Op het moment van schrijven zijn wereldwijd drie Nederlanders veroordeeld tot de doodstraf vanwege een drugsdelict. Voor alle drie gedetineerden geldt dat zij nog niet al hun juridische mogelijkheden hebben uitgeput.
In zaken waar de doodstraf aan de orde is zet de Nederlandse overheid zich met juridische bijstand en diplomatieke interventies in om veroordeling tot en voltrekking van een doodvonnis te voorkomen. Nederlandse gedetineerden in het buitenland kunnen bij een (dreigende) doodstraf een beroep op de Nederlandse overheid doen voor rechtsbijstand. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal in zulke gevallen bekijken of betrokkene in aanmerking komt voor financiering van (extra) rechtsbijstand door de Nederlandse overheid. Besluitvorming vindt plaats op basis van de omstandigheden (waaronder financiële draagkracht van betrokkene en terbeschikkingstelling van rechtsbijstand door de lokale autoriteiten) en onder voorwaarden.3 In alle gevallen wordt rekening gehouden met het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen dat inmenging in de lokale rechtsgang niet toestaat.
Kunt u zich vinden in de visie dat Nederland zich, in zijn rol als voorzitter van de Europese Unie, tijdens de UNGASS hard moet maken voor het wereldwijd afschaffen van de doodstraf voor drugsdelicten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen?
Ja. Het is staande praktijk dat de EU zich in elk relevant multilateraal forum hard maakt voor het afschaffen van de doodstraf. Dit zal ook binnen UNGASS-kader worden genoemd in toespraken en worden gebruikt in de onderhandelingen voor het uitkomstdocument.
De voortgang van de actieve openbaarmaking van onderzoeksrapporten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waar de reeds openbaar gemaakte onderzoeksrapporten, waar u aan refereert in uw brief van 24 juni 2015, te vinden zijn op www.rijksoverheid.nl?1
Alle openbaar gemaakte rapporten zijn op meerdere manieren op www.rijksoverheid.nl vindbaar. Bijvoorbeeld onder «Documenten»: daar kan met een of meer metadata gezocht worden naar rapporten onder de categorie «Rapporten». Of, als het onderwerp van het rapport bekend is, onder «Onderwerpen». Of, als het ministerie bekend is, onder «Ministeries».
Kunt u aangeven hoeveel onderzoeken in het jaar 2014 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn geïnitieerd en/of opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel onderzoeken zijn binnen een periode van 28 dagen openbaar gemaakt?
Hoeveel onderzoeken zijn binnen een periode van 90 dagen alsnog openbaar gemaakt? Wat was de reden dat deze onderzoeken niet binnen 28 dagen openbaar gemaakt konden worden?
Hoeveel onderzoeken zijn nog niet openbaar gemaakt en wat zijn bij deze onderzoeken de belangrijkste overwegingen om deze onderzoeken niet openbaar te maken? Wat is overwegend de aard van deze onderzoeken?
Is het mogelijk om bij elk openbaar gemaakt onderzoek aan te geven wie de uitvoerders van het onderzoek waren en hoeveel kosten met het onderzoek gemoeid zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor zover de uitvoerder van een onderzoek daar geen bezwaar tegen heeft is het gebruikelijk dat de uitvoerder met naam en toenaam wordt genoemd. Dit staat bijvoorbeeld op het titelblad en/of in de colofon.
De kosten voor onderzoeken vallen onder inkoopinformatie. Deze informatie zal november aanstaande gepubliceerd worden als open data. De inkoopgegevens worden gestaffeld gepubliceerd vanwege de bedrijfsgevoeligheid. Bovendien zal geen informatie worden verstrekt over leveranciers die om moverende redenen niet genoemd mogen worden, bijvoorbeeld bij het Ministerie van Defensie of de AIVD.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Open Data voorzien op 15 oktober aanstaande?
Het Algemeen Overleg is verschoven naar 8 december 2015. De beantwoording bied ik u nu binnen de gebruikelijke termijn aan.
Het bericht politie nam in 2,5 jaar 24.000 vuurwapens in beslag |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie nam in 2,5 jaar 24.000 vuurwapens in beslag»?1
Deze cijfers waren mij bekend. Ik ervaar het als positief nieuws dat zoveel (vuur)wapens in beslag worden genomen.
Klopt het dat het hier niet gaat om 24.000 vuurwapens, maar om 11.516 vuurwapens (7264 pistolen, 3706 geweren, 546 pistoolmitrailleurs) aangezien imitatiewapens, onderdelen en gas-alarmpistolen niet vallen onder de categorie vuurwapens?
Ja, dat klopt.
Kunt u uiteenzetten hoeveel wapens (vuurwapens, imitatie vuurwapens en gas alarmpistolen) er naar categorie de afgelopen jaren in beslag zijn genomen?
Op basis van het systeem Basis Voorziening Handhaving (BVH) van de politie zijn de volgende cijfers te geven over het aantal geregistreerde vuurwapens dat in beslag is genomen.
Categorie
2013
2014
2015 (t/m 31/8)
Totaal
Geweer/pistool/revolver
4.529
3.942
2.499
10.970
Imitatie
1.923
1.543
878
4.344
Alarm/gas
1.746
1.563
1.007
4.316
Onderdelen
884
702
288
1.874
Onbekend
637
640
398
1.675
Geweermitrailleur/pistoolmitrailleur
169
206
171
546
Luchtdruk
1
0
0
1
Kunt u aangeven wat er in het NOS-bericht bedoeld wordt onder het kopje overig?
Het kopje «overig» in het NOS-bericht is een optelsom van de kopjes «onbekend» en «luchtdruk» in bovenstaande tabel. Het kopje «onbekend» bestaat uit twee categorieën, namelijk vuurwapens die het uiterlijk hebben van een ander voorwerp dan een wapen (74 in bovengenoemde periode) en wapens die als vuurwapen zijn ingevoerd maar door de verbalisant niet in één van de andere categorieën konden worden ondergebracht (1.601 in bovengenoemde periode).
Kunt u aangeven hoeveel vuurwapens er in Europa (per land) de afgelopen jaren in beslag zijn genomen?
Ik beschik niet over deze cijfers.
Bent u het eens met de analyse in het artikel dat het echt aanpakken van illegale vuurwapenhandel niet volstaat zonder het aanpakken van de netwerken achter de illegale vuurwapenhandel? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u het eens met de analyse die in het artikel wordt gemaakt dat er te weinig capaciteit is bij de politie om de netwerken achter de illegale vuurwapenhandel aan te pakken? Zo ja, wat gaat u voor stappen ondernemen om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. De aanpak van illegale wapens heeft recent juist meer aandacht gekregen, waardoor er intensiever wordt gerechercheerd op illegaal wapenbezit om te achterhalen waar het wapen vandaan komt en hoe iemand er aan is gekomen.
Wat gaat u ondernemen om de toename van illegale wapenhandel tegen te gaan, gezien het feit dat de drempel om ze te gebruiken steeds lager wordt en het land steeds weer opgeschrikt wordt door liquidaties?
De gegevens die mij bekend zijn, leiden niet tot de conclusie dat de illegale wapenhandel toeneemt. Er lijkt echter wel sprake te zijn van een toenemend gebruik van zware automatische wapens binnen het criminele circuit.
De bestrijding van de illegale wapenhandel wordt door alle betrokken diensten uiterst serieus genomen. Zoals ik bij het antwoord op vraag 7 heb aangegeven, krijgt de aanpak van illegale wapens meer aandacht. Deze aanpak wordt vanuit verschillende invalshoeken vormgegeven, hetgeen ik ook in mijn brief van februari 2015 aan uw Kamer heb gemeld2. De strafmaat voor illegaal wapenbezit is in maart 2012 verhoogd en het Openbaar Ministerie (OM) geeft extra aandacht aan illegaal wapenbezit. Intensivering van informatiedeling, opsporing en inlichtingenverwerving inzake het verkrijgen van (illegale) vuurwapens geeft de politie meer zicht op criminele netwerken. Daarnaast vindt verbetering van de expertise en automatisering bij de forensische opsporing plaats en heeft het tegengaan van illegale handel in vuurwapens op internet bijzondere aandacht.
Om slagvaardiger de verspreiding en het gebruik van illegale wapens tegen te gaan, is een netwerk tussen de operationele diensten van de politie, Koninklijke Marechaussee, douane en OM opgericht. Ook het Ministerie van Veiligheid en Justitie is hierbij aangesloten. Dit netwerk versterkt de operationele samenwerking tussen de verschillende betrokken diensten en werkt aan het verder versterken van de internationale samenwerking bij de bestrijding van illegale wapenhandel.
Welke zaken hebben bij de politie prioriteit en topprioriteit? Zijn deze prioriteiten de afgelopen jaren toe- of afgenomen? Waar had dat mee te maken?
Op lokaal niveau worden de (strafrechtelijke) prioriteiten van de politie bepaald door de gemeenteraad (lokaal veiligheidsplan) en het Openbaar Ministerie. Daarnaast zijn er de landelijke prioriteiten die door mij worden vastgesteld, gehoord de regioburgemeesters en het College van procureurs-generaal. Deze vormen beide de input voor het regionaal beleidsplan. Hierin wordt de politiecapaciteit verdeeld over de onderdelen van de eenheid.
De huidige landelijke prioriteiten zijn vastgelegd in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Deze kent zes prioritaire thema’s: ondermijning, cybercrime, horizontale fraude, kinderporno, high impact crimes en afpakken. Voor elk thema is een specifieke meetbare landelijke beleidsdoelstelling bepaald. Er is niet landelijk bepaald hoeveel politiecapaciteit moet worden ingezet om deze beleidsdoelstellingen te halen.
Wat is de capaciteit die de politie heeft per prioriteit en topprioriteit? Is deze capaciteit de afgelopen jaren toe- of afgenomen? Waar had dat mee te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 14 oktober 2015?
Dat is helaas niet gelukt.
Het onderzoek van RTV-Noord dat Groningers uit een bepaald gebied geen rechtsbijstandverzekering kunnen afsluiten |
|
Jan Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat RTV-Noord heeft uitgevoerd onder de meest bekende rechtsbijstandsverzekeraars zoals ARAG, DAS en Unive?1
Ja.
Was u reeds op de hoogte van het feit dat bewoners uit het Groningse aardbevingsgebied geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten? Zo ja, wat heeft u met die informatie gedaan? Zo nee, wat is uw eerste reactie als u leest dat sommige Nederlanders geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten?
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd laten weten dat de stelling dat bewoners uit het Groningse aardbevingsgebied geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten, niet accuraat is. Daarbij wijst het Verbond er op dat rechtshulp voor geschillen die voorzienbaar zijn omdat reeds sprake is van schade op het moment dat de rechtsbijstandsverzekering wordt gesloten, in beginsel niet onder de dekking van de polis valt. Dit volgt uit het gegeven dat een rechtsbijstandsverzekering – zoals alle verzekeringen – een overeenkomst is tussen verzekeraar en verzekerde om de gevolgen van een onzeker voorval af te dekken.
Navraag bij diverse rechtsbijstandverzekeraars heeft uitgewezen dat sommigen van hen geen nieuwe verzekerden uit het aardbevingsgebied aannemen voor rechtsbijstandsverlening inzake aardbevingsschade door gaswinning en sommigen dat wel doen. Het is dus mogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Wanneer een klant geen dekking wordt geboden voor geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning betekent dit niet dat de klant uitgesloten is van de gehele rechtsbijstandsverzekering. De verzekeraar kan kiezen om de klant voor andere onderdelen wel een verzekering aan te bieden. Het al dan niet kunnen afsluiten van een rechtsbijstandsverzekering, dan wel deelmodules daarvan, is afhankelijk van het individuele acceptatiebeleid van de verzekeraar.
Gedupeerden met een geschil die niet over een rechtsbijstandsverzekering beschikken en deze ook niet kunnen sluiten, en die zich er door de kosten van laten weerhouden zelf rechtskundige bijstand in te schakelen, zouden kunnen overwegen hun belangen door een claimstichting te laten behartigen. Indien zij minder draagkrachtig zijn en aan de overige voorwaarden voldoen komen zij in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
De Minister van Economische Zaken heeft daarnaast de NCG gevraagd om nader onderzoek te doen naar de voorwaarden die verzekeraars stellen om een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten binnen het aardbevingsgebied. Indien de voorwaarden buitenproportioneel zijn, zal de NCG in overleg met alle betrokken partijen bekijken of en op welke wijze voorzien dient te worden in adequate bijstand ter aanvulling op de bestaande mogelijkheden en de reeds ontwikkelde protocollen bij schade en preventie.
Deelt u de mening dat groepen Nederlanders (of bewoners uit een bepaald gebied) niet uitgesloten mogen worden van goede en betaalbare rechtsbijstand en dat iedereen de mogelijkheid moet hebben een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een verzekeraar een klant een alternatief moet bieden voor die onderdelen van de rechtsbijstandsverzekering die niets te maken hebben met de problemen in het risicogebied, zoals schade in het verkeer, arbeidsconflicten en medische conflicten? Zo nee, waarom vindt u dat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het feit dat de meeste verzekeringsconcerns hun klanten niet actief op de hoogte hebben gesteld van de deal die verzekeraars met de Stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG) hebben afgesloten, namelijk dat de verzekeraars per klant in het aardbevingsgebied met een rechtsbijstandverzekering op voorhand tweeduizend euro betalen aan de Stichting WAG om te voorkomen dat hun eigen klanten individueel gaan procederen, en dat in ruil daarvoor deze klanten geen succesfee aan de Stichting WAG hoeven te betalen als de zaak ook in hoger beroep wordt gewonnen?
Het Verbond van Verzekeraars heeft op mijn verzoek navraag gedaan bij de desbetreffende rechtsbijstandverzekeraars over de wijze waarop zij hun klanten hebben ingelicht over de overeenkomst met de Stichting WAG. Daaruit is gebleken dat rechtsbijstandverzekeraars de keuze hebben gemaakt hun verzekerden over de overeenkomst voor te lichten op het moment dat zij hun rechtsbijstandsverzekering inroepen. Het is aan de verzekeraar om te bepalen hoe deze voorlichting wordt vormgeven.
Indien het antwoord op vraag 3 en 4 bevestigend is, bent u dan bereid om met de Bond van Verzekeraars te overleggen om te komen tot een oplossing zodat ook de bewoners uit het Groningse risicogebied toegang krijgen tot betaalbare rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat EFSA wijst op mogelijke hormoonverstorende effecten van 15 stoffen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «EFSA wijst op mogelijke hormoonverstorende effecten van 15 bestrijdingsmiddelen»?1
Ja.
Wat is uw algemene oordeel over de uitkomsten van de (her)beoordeling van de European Food Safety Authority (EFSA) aangaande deze 15 stoffen?
Voordat een gewasbeschermingsmiddel op de markt komt, moet de werkzame stof eerst, met instemming van lidstaten, zijn goedgekeurd door de Europese Commissie (EC). De EC doet daartoe een voorstel, op basis van een risicobeoordeling. Het beoordelingsproces van werkzame stoffen loopt via EFSA en de lidstaten. Aan het eind van de beoordeling waarbij alle lidstaten zijn betrokken, schrijft EFSA een zogenaamde EFSA conclusion met hierin de eindconclusies over de werkzame stof.
In het voorliggende «technical report endocrine disruptors» wordt door EFSA een overzicht gegeven van de conclusies die in recente EFSA conclusions worden getrokken met betrekking tot eventuele hormoonverstorende eigenschappen van werkzame stoffen, sinds 2014. Het overzicht bevat geen nieuwe informatie. De bedoeling van EFSA is om haar werk (beoordeling van werkzame stoffen) inzichtelijk en transparant te maken, juist op een complexe zaak als hormoonverstoring. Dat vind ik een uitstekende zaak.
Kunt u bevestigen dat er door de EFSA extra onderzoek zal worden gedaan naar deze stoffen?
EFSA doet zelf geen onderzoek, maar is de autoriteit die gegevens beoordeelt conform het meest recente EU-toetsingskader, zie ook antwoord op vraag 2.
De EFSA concludeert dat zij sinds 2014 41 werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen heeft beoordeeld. Van 15 werkzame stoffen is geconcludeerd dat deze mogelijk hormoonverstorende eigenschappen hebben.
Van 24 stoffen is geconcludeerd – in de respectievelijke EFSA-conclusies – dat er geen aanwijzingen zijn dat de stoffen hormoonverstorend zijn. Van 2 stoffen zijn er onvoldoende data geweest om direct tot een conclusie te komen, echter heeft EFSA al laten weten dat er ook zonder deze gegevens geen zorg («no concern») is te verwachten. Van 15 stoffen is geconcludeerd dat ze mogelijk hormoonverstorend zijn. Dit betekent overigens niet dat deze stoffen ook daadwerkelijk hormoonverstorend zijn. Voor veel van deze 15 stoffen heeft EFSA geconcludeerd dat een hormoonverstorend mechanisme achter de waargenomen effecten in de dierproeven niet is uit te sluiten. Deze waargenomen effecten worden uiteraard meegenomen in de vastgestelde veilige grenswaarden, en de blootstelling aan deze stoffen mag niet hoger zijn dan deze grenswaarden. Immers, indien een stof hormoonverstorende eigenschappen heeft, bepaalt de blootstelling of er ook sprake is van een risico.
Deelt u de mening dat er op basis van de mogelijke gezondheidsrisico’s zo snel mogelijk een (tijdelijk) verbod op het gebruik van deze stoffen dient te worden ingesteld?
Het Ctgb laat weten dat classificatie van een werkzame stof als mogelijk hormoonverstorend niet meteen betekent dat er ook sprake is van een risico als deze stof in een gewasbeschermingsmiddel wordt verwerkt. Dat wordt bepaald door de blootstelling aan de stof.
Een gewasbeschermingsmiddel kan alleen worden toegelaten als blootstelling bij toepassing onder de norm blijft: dus veilig voor mens, dier en het milieu. Bij de nu in Nederland toegelaten middelen heeft het Ctgb dit ook getoetst. Het Ctgb laat mij ook weten dat, voor de werkzame stoffen en middelen die nu al op de markt zijn, de EC noch het Ctgb aanleiding ziet om nu in te grijpen in de huidige toelatingen. Dit geldt ook voor de in het artikel van de Groene Ruimte genoemde stoffen.
Is het binnen het kader van de Europese regelgeving mogelijk om in Nederland in afwachting van nader onderzoek door de EFSA op basis van het voorzorgprincipe een gebruiksverbod op de verdachte stoffen in te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een rechtsbijstandsverzekering voor Groningers in het aardbevingsgebied taboe is |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rechtsbijstandverzekering is taboe voor Groningers in aardbevingsgebied»?1
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd laten weten dat de stelling dat bewoners uit het Groningse aardbevingsgebied geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten, niet accuraat is. Daarbij wijst het Verbond er op dat rechtshulp voor geschillen die voorzienbaar zijn omdat reeds sprake is van schade op het moment dat de rechtsbijstandsverzekering wordt gesloten, in beginsel niet onder de dekking van de polis valt. Dit volgt uit het gegeven dat een rechtsbijstandsverzekering – zoals alle verzekeringen – een overeenkomst is tussen verzekeraar en verzekerde om de gevolgen van een onzeker voorval af te dekken.
Navraag bij diverse rechtsbijstandverzekeraars heeft uitgewezen dat sommigen van hen geen nieuwe verzekerden uit het aardbevingsgebied aannemen voor rechtsbijstandsverlening inzake aardbevingsschade door gaswinning en sommigen dat wel doen. Het is dus niet onmogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Wanneer een klant geen dekking wordt geboden voor geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning betekent dit niet dat de klant uitgesloten is van de gehele rechtsbijstandsverzekering. De verzekeraar kan kiezen om de klant voor andere onderdelen wel een verzekering aan te bieden. Het al dan niet kunnen afsluiten van een rechtsbijstandsverzekering, dan wel deelmodules daarvan, is afhankelijk van het individuele acceptatiebeleid van de verzekeraar.
Gedupeerden met een geschil die niet over een rechtsbijstandsverzekering beschikken en deze ook niet kunnen sluiten, en die zich er door de kosten van laten weerhouden zelf rechtskundige bijstand in te schakelen, zouden kunnen overwegen hun belangen door een claimstichting te laten behartigen. Indien zij minder draagkrachtig zijn en aan de overige voorwaarden voldoen komen zij in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Hoe beoordeelt u de kwalificatie van verzekeraars dat Groningers in een brandend huis wonen en daarom niet verzekerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, als Groningers volgens de verzekeraars in een brandend huis wonen, de overheid als eindverantwoordelijke voor de gaswinning een pyromaan is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De vergelijking die door verzekeraars wordt gemaakt ziet erop dat in die situatie niet langer sprake is van een onzeker voorval, waarvoor een verzekering kan worden afgesloten.
Deelt u de mening dat Groningers, net als alle andere Nederlanders, een rechtsbijstandsverzekering moeten kunnen afsluiten, en niet geweigerd moeten worden om het enkele feit dat zij in een aardbevingsgebied wonen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer en hoe gaat u een einde maken aan deze rechtsongelijkheid en ervoor zorgen dat alle Groningers een fatsoenlijke rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 4 is volgens het Verbond van Verzekeraars het niet onmogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Dit houdt echter geen garantie in dat elke burger door een rechtsbijstandverzekeraar als verzekerde zal worden geaccepteerd of dat elk beroep op een reeds gesloten rechtsbijstandsverzekering onder de dekking van de polis valt. De Minister van Economische Zaken heeft daarom de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) gevraagd om nader onderzoek te doen naar de voorwaarden die verzekeraars stellen om een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten binnen het aardbevingsgebied. Indien voorwaarden buitenproportioneel zijn, zal NCG in overleg met betrokken partijen bekijken op welke wijze voorzien kan worden in adequate bijstand ter aanvulling op de bestaande mogelijkheden en de reeds ontwikkelde protocollen bij schade en preventie.
Aanwezigheid van de minister president in het buitenland terwijl in Nederland grote onrust heerst |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
In hoeverre begrijpt u dat het van weinig betrokkenheid en sturing getuigt dat u aan de andere kant van de wereld zit terwijl zich in Nederland een compleet asieldrama voltrekt?
Samen met mijn Vlaamse collega Bourgeois heb ik van 5 t/m 7 oktober 2015 deelgenomen aan een gemeenschappelijke economische missie naar Atlanta. Een missie in het belang van Nederland. Voor de resultaten van deze missie verwijs ik u naar de Kamerbrief van 21 maart 2016 (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 61).
Uiteraard heb ik tijdens deze missie voortdurend contact onderhouden met mijn collega’s in Nederland en in dit specifieke geval met name met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de asielinstroom. Moderne communicatie stelt ons in staat permanent met elkaar in contact te staan, waardoor terugkeer naar Nederland niet noodzakelijk was.
Kunt u zo spoedig mogelijk uw reis afbreken, terugkeren naar Nederland en afzien van verdere buitenlandse tripjes zolang Nederland geconfronteerd wordt met groeiende sociale onrust als gevolg van het huidige asielbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u inmiddels bereid een maximum aantal asielzoekers te noemen dat Nederland volgens u aan kan? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Ik verwijs u naar de brief van 8 september 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2030) waarin het kabinet de uitgangspunten van het asielbeleid schetst, het antwoord dat ik u op deze vraag gaf tijdens het debat voorafgaand aan de Europese Raad van 15 en 16 oktober (Handelingen 2015–2016, nr. 14, items 2, 5 en 7) en naar de besluitvorming tijdens de Europese Raad van 18 maart 2016.
Ziet u in dat enkel opvang in de regio het enige structurele antwoord is op het asielvraagstuk?
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraak dat circus Herman Renz International toch olifanten mag vervoeren ondanks verbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), dat heeft bepaald dat circus Herman Renz International alsnog olifanten mag vervoeren tot 3 januari 2016?
Ja. De uitspraak betreft overigens Circus Renz International.
Wat vindt u van de uitspraak, gelet op het verbod op het gebruik en het vervoeren van wilde dieren ten behoeve van het circus dat sinds 15 september jl. van kracht is?
In de uitspraak is aangegeven dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de circussen die op het moment van invoering van het verbod hun tournee nog niet hadden afgerond en dat de ontheffingsaanvraag van circus Renz International niet geweigerd had mogen worden. Ik respecteer deze uitspraak. Dat betekent dat ik aan circussen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden een tijdelijke ontheffing zal verlenen voor het vervoer van de dieren tot het einde van hun tournee. Tot op heden (13 oktober 2015) heeft één circus zich hiervoor gemeld.
De uitspraak van de voorzieningenrechter zag niet op het optreden met de dieren. Dat blijft verboden en bij overtreding zal hierop ook worden gehandhaafd. Circussen die beschikken over een tijdelijke ontheffing voor het vervoer van hun dieren, kunnen tot het einde van hun tournee hun dieren vervoeren. Daarna zal artikel 4.14 van het Besluit houders van dieren ten volle worden uitgevoerd en gehandhaafd.
Deelt u de mening dat elke vorm van gebruik en vervoer van wilde dieren ten behoeve van het circus, dat valt onder het verbod zoals omschreven in het Besluit houders van dieren, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u van plan om tegen de uitspraak in beroep te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak is een voorlopige voorziening. Tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter is geen beroep mogelijk.
Lopen er momenteel nog andere rechtszaken tegen het verbod op wilde dieren in het circus? Zo ja, waar gaan deze rechtszaken over en wat is de positie van de regering in deze zaken?
Nee.
Hoe groot acht u de kans dat andere circussen hun dieren ook zullen vervoeren als gevolg van deze uitspraak? Wat bent u van plan hier tegen te doen?
Voor het antwoord op vraag 6 en 7 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat het gevolg is van de uitspraak van het CBb voor de uitvoering en handhaving van het verbod op wilde dieren in het circus?
Zie antwoord vraag 6.
Het opleggen van anti-dumpingheffing aan ZEP BV Urk |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
In verband met een vereiste minimale afname van 500.000 stuks bij Europese leveranciers en de lagere behoefte van een afname van 20.000 stuks per jaar, is het bedrijf ZEP BV genoodzaakt haar product bij Chinese producenten te bestellen; hoe beoordeelt u dat ZEP BV hierdoor wordt beboet met een anti-dumpingheffing, die oploopt tot 64% van het product?1
Sinds december 2013 loopt er een anti-dumpingmaatregel tegen zonnecellen en zonnepanelen uit China (ref. 1238/2013/EU). Parallel loopt er een anti-subsidie maatregel op dezelfde producten uit China (ref. 1239/2013/EU). Nederland heeft indertijd gepleit voor het uitsluiten van dakpannen met geïntegreerde zonnecellen van de maatregelen, maar stond daarin alleen. Daarom geldt nu ook voor deze dakpannen, bij herkomst China, een anti-dumping recht en compenserend (anti-subsidie) recht, dat opgeteld kan variëren tussen de 33,7% en 64,9%, afhankelijk van het producerende Chinese bedrijf.
Op aandringen van de lidstaten heeft de Europese Commissie echter, parallel aan de maatregelen, prijsverbintenissen afgesloten met meer dan 120 Chinese producenten van zonnecellen en panelen (ref. 2103/707/EU). Op importen van zonnepanelen en cellen van deze bedrijven worden geen anti-dumping en compenserende rechten geheven, op voorwaarde dat de bedrijven zich houden aan een minimum import prijs.
Voor het Nederlandse bedrijf ZEP BV uit Urk is dan ook van belang van welke Chinese producent ze hun product betrekken. Indien er een prijsverbintenis is afgesloten tussen de Europese Commissie en dit bedrijf, kan ZEP BV hiervan gebruik maken en hoeven er geen antidumping en compenserende rechten betaald te worden. Indien die verbintenis er niet is, kan ZEP BV aan de leverancier suggereren om een dergelijke verbintenis aan te gaan met de Europese Commissie.
Onder de verbintenis geldt er een minimum import prijs die is gebaseerd op «gewone» cellen en panelen. Aangezien dakpannen met geïntegreerde cellen naar wij aannemen een hogere waarde hebben dan de «gewone» producten, zou de hoogte van de minimum import prijs geen problemen moeten opleveren voor ZEP BV.
Bent u van mening dat het midden- en kleinbedrijf (zoals b.v. ZEP BV) in de bedrijfsuitoefening niet beperkt zou moeten worden door een anti-dumpingheffing? Bent u tevens van oordeel dat een anti-dumpingheffing alleen moet worden opgelegd als er sprake zou kunnen zijn van de verstoring van concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie?
Bij het opleggen van antidumping en compenserende rechten wordt geen onderscheid gemaakt tussen kleine en grote importeurs. Dat zou volgens de regels van de Wereldhandelsorganisatie ook niet mogen.
Antidumping maatregelen en compenserende maatregelen zijn bedoeld voor het herstellen van het gelijke speelveld tussen de EU en derde landen. De maatregelen zijn niet bedoeld voor het herstellen van een verstoring van concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie. Dat zou ook niet kunnen, omdat er sprake is van 1 interne markt voor goederen en EU lidstaten elkaar geen antidumping of compenseerde rechten op kunnen leggen.
Bent u het er mee eens dat de zonnepan een groen, duurzaam en innovatief initiatief is dat zou moeten worden gestimuleerd? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen, zodat dit groene initiatief kan worden gestimuleerd?
De zonnepan is te vergelijken met zonnepanelen, en wordt op dezelfde manier gestimuleerd. Zowel door middel van de salderingsregeling bij de productie van duurzame energie, als door middel van de stimulering van innovaties in het kader van de topsector energie.
Het bericht: ‘Alarm om bezuinigingen NFI’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Alarm om bezuinigingen NFI»?1
Ja.
Waarom wordt dit alarm in de media wederom door opsporingsdiensten afgegeven terwijl u in uw beantwoording op eerdere vragen2 aangaf dat er breed en diepgaand overleg is gevoerd met de opsporingsdiensten en de opsporing niet in het geding komt?
De opsporingsdiensten hebben geen signaal in de media afgegeven. De Telegraaf beschikt over een interne concept-notitie waarover overleg is en wordt gevoerd tussen politie, OM, NFI en mijn departement.
Klopt het dat er slechts bij een fractie van de niet-natuurlijke overlijdensgevallen sectie wordt verricht en dat een toenemend aantal moordslachtoffers onder de noemer zelfmoord of ongeluk ten ruste worden gelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds gemeld heb in mijn brief aan uw Kamer van 28 augustus over forensische geneeskunde beschik ik op basis van de mij bekende gegevens en onderzoeken niet over informatie waaruit blijkt dat we in Nederland misdrijven missen door de kwaliteit van de forensisch geneeskundigen en het dalende aantal gerechtelijke secties. Met uw Kamer ben ik van mening dat het van belang is het proces van lijkvinding, lijkschouw en gerechtelijke sectie tegen het licht te houden. Ik heb het NFI daarom opdracht gegeven een verkennend onderzoek te doen naar de beslismomenten in dat proces. Deel van dit onderzoek betreft een internationaal vergelijkende oriëntatie. Ik zal uw Kamer naar verwachting begin volgend jaar over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Zo ja, bent u dan eindelijk bereid bij het oordeel of het voorlopig oordeel «zelfmoord» altijd een nader onderzoek naar de doodsoorzaak te laten verrichten zoals door ons al eerder is voorgesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Beseft u dat u op deze wijze de moordcijfers kunstmatig laag houdt en het aantal moorden helemaal niet daalt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er weliswaar keuzes gemaakt moeten worden en efficiënter werken altijd goed is, maar dat bezuinigen op/beperken van het aantal sporen van een misdrijf dat de politie mag insturen voor onderzoek onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Het is een misvatting dat politie en OM minder sporen mogen insturen naar het NFI dan voorheen. Het is echter wel zo dat de capaciteit van het NFI de komende jaren niet zal toenemen terwijl de vraag naar forensisch onderzoek groter wordt. Hierdoor wordt de spanning tussen vraag en aanbod groter en zullen er wellicht andere keuzes gemaakt moeten worden bij het selecteren van sporen voor onderzoek bij het NFI dan voorheen. De inrichting van de vooronderzoeksruimten bij de politie kan helpen in dit proces. Door een goed samenspel tussen tactische en technische recherche kan de juiste vraag worden gesteld aan een onderzoeksinstituut. Op deze manier kan worden voorkomen dat kostbare capaciteit van het NFI of andere onderzoeksinstituten onnodig wordt ingezet.
Bent u bereid de bezuinigingen op het Nederlands Forensich Instituut terug te draaien of heeft u liever dat de bestrijding van criminaliteit op een lager pitje komt?
Tijdens het VAO op 2 september en bij brief van 13 oktober jl. over de bezuinigingen bij het NFI heb ik reeds aangegeven dat het NFI net als andere partijen in de strafrechtketen te maken heeft met taakstellingen en dat ik niet beschik over mogelijkheden om de bezuinigingen op het NFI terug te draaien. Omdat de vraag naar forensisch onderzoek in het algemeen altijd groter zal zijn dan het aanbod dat het NFI kan genereren ongeacht het budget, zullen politie en OM altijd keuzes moeten blijven maken. De enige manier om dit in financiële zin op te lossen is om te werken met een open einde financiering. Hier kan echter geen sprake van zijn.
Noorse investeerders die oprukken in de Nederlandse kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat er een Noorse organisatie investeert in de Nederlandse kinderopvang en over de rug van Nederlandse peuters forse winst probeert te maken?1
Ik vind het wenselijk dat er geïnvesteerd wordt in de Nederlandse kinderopvang, ook als een Noorse organisatie dat doet. Meer investeringen vergroten de keuzemogelijkheden voor ouders. Een organisatie die goede kwaliteit kan leveren en Nederlandse ouders goed kan bedienen, is welkom op de kinderopvangmarkt. Private investeerders hebben in de afgelopen jaren een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de kinderopvangsector. Het aantal vestigingen is mede door hun bijdrage bijvoorbeeld stevig uitgebreid. Dit heeft ervoor gezorgd dat de positie van ouders versterkt is. Ouders hebben meer mogelijkheden om hun kinderen toe te vertrouwen aan de kinderopvangorganisatie die zij voor ogen hebben. Veel private organisaties laten zien dat ook zij goede kwaliteit kinderopvang kunnen bieden en dat zij turbulente tijden kunnen en willen doorstaan.
Ik zet in op kinderopvang die voldoet aan de eisen die in wet- en regelgeving gesteld zijn. Voorwaarde daarbij is dat toezicht en handhaving in orde is en dat ouders goed geïnformeerd worden over de geboden kwaliteit. Hoe deze organisaties dan precies gefinancierd zijn, vind ik daarbij niet relevant.
Acht u het wenselijk dat – in het licht van de affaire rondom Estro – een groot, internationaal concern met meerdere bedrijfstakken de Nederlandse kinderopvangmarkt betreedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het in uw ogen wenselijk dat een private organisatie in de kinderopvang een jaaromzet draait van 9,5 miljoen euro? Kunt u toelichten hoeveel kinderopvangtoeslag van Nederlandse ouders onderdeel is van deze 9,5 miljoen? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Zoals ik in mijn vorige antwoord heb aangegeven vind ik het van belang dat wordt geïnvesteerd in de kinderopvang. Dit kan ook via private organisaties, groot en klein. Ik heb geen inzicht in de bedrijfsvoering van private ondernemingen. Nederlandse ouders ontvingen gemiddeld een toeslagpercentage van ongeveer 62 procent in 2015.
Acht u het wenselijk dat winsten die de Nederlandse tak van Norlandia Care Group behaalt in een deels overheidsgefinancierde markt naar het buitenland sluist? Zo nee, bent u bereid om hier maatregelen tegen te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen inzicht in de bedrijfsvoering van private ondernemingen. Ik vind het belangrijk dat kinderopvangorganisaties voldoen aan de eisen in wet- en regelgeving en dat ouders goed bediend worden en kunnen beschikken over kinderopvang die aan hun wensen voldoet. Goede dienstverlening en voldoen aan de wettelijke eisen is voor mij van primair belang.
Hoeveel van de jaaromzet van Norlandia Care Group in 2014 is ingezet voor kwaliteitsverbetering, prijsverlaging of betere dienstverlening aan ouders en kinderen?2
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het wenselijk dat er in de kinderopvang grootschalige (buitenlandse) overnames plaatsvinden, waarbij kinderopvanginstellingen binnen een jaar tijd 300 medewerkers in dienst hebben en het einde van de overnames nog niet in zicht is?
De afgelopen jaren was er een krimp te zien in de kinderopvangsector. Als er nu berichten zijn dat er organisaties zijn die investeren in de kinderopvang, zie ik dat als goed nieuws, ook als dit buitenlandse organisaties zijn, en zeker als dit leidt tot meer werkgelegenheid in deze sector.
In hoeverre blijven de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers bij de Stichting Kinderdagverblijven Wassenaar gelijk na de overname door de Norlandia Care Group? Kunt u dit toelichten?
De arbeidsvoorwaarden die ondernemers met hun werknemers overeenkomen vallen niet onder de directe verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Ik heb dan ook geen beeld van de arbeidsvoorwaarden bij de Stichting Kinderdagverblijven Wassenaar en ga er vanuit dat hierbij voldaan wordt aan de wettelijke vereisten. Evenals de andere voorwaarden waar een overname aan moet voldoen, inclusief de rol van de medezeggenschap.
Over het algemeen is het beeld dat we de crisis langzaam achter ons laten en de vraag naar kinderopvang, en daarmee het reilen en zeilen van de sector kinderopvang aantrekt. Dat is goed voor werknemers. Daarbij investeert het kabinet 290 miljoen extra in de kinderopvangtoeslag in 2016. Dat zal de vraag naar kinderopvang, en daarmee de werkgelegenheid in de sector, verder bevorderen.
Kunt u de Kamer de huidige verdeling van het marktaandeel van kleine en grote ondernemers/aanbieders in de kinderopvang doen toekomen in aantallen en percentages? Kunt u de ontwikkelingen in het marktaandeel van alle tussenliggende jaren sinds 2010 in een tabel aan de Kamer doen toekomen?3
Dat kan ik niet. Er zijn data over het gebruik op locatieniveau, maar niet op concernniveau. Wel zien we dat de kinderopvangsector behoorlijk versnipperd is ten opzichte van veel andere sectoren: ook de grootste concerns hebben een marktaandeel van ten hoogste enkele procenten. Ouders hebben dus ruime keuze uit een diversiteit aan aanbieders van kinderopvang.
Acht u de schaalvergroting in de kinderopvang in zijn algemeenheid wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk dat kinderopvangorganisaties voldoen aan de eisen in wet- en regelgeving en dat ouders goed bediend worden en kunnen beschikken over kinderopvang die aan hun wensen voldoet. De schaalgrootte van kinderopvangorganisaties vind ik daarbij niet relevant. Goede dienstverlening en voldoen aan de wettelijke eisen zijn voor mij van primair belang.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat juist de buurtfunctie van peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen weer in ere hersteld wordt in plaats van de huidige ontwikkeling waarbij allerlei internationale concerns zich invechten in de kinderopvangsector? Welke maatregelen gaat u nemen om juist deze buurtfunctie aan te moedigen en te stimuleren? Kunt u dit toelichten?4
Kinderopvang wordt verzorgd door zowel organisaties met als zonder winstoogmerk. Beide typen organisaties leveren over het algemeen goede kwaliteit. Ik zie nu geen reden om ten aanzien van deze sector principiële veranderingen door te voeren en deze sector publiek te maken. Ik vind het belangrijk dat kinderopvang kwalitatief goed is en aan de wensen van ouders tegemoet komt. Mijn beeld is dat ouders over het algemeen tevreden zijn over hun opvang en dat de keuzemogelijkheden op buurtniveau voldoende zijn.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de kinderopvang weer een publieke voorziening wordt?
Zie antwoord vraag 10.
Weer 700 extra asielzoekers voor het Drentse dorpje Oranje |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Toch weer 700 asielzoekers extra in Oranje, ondanks weerstand»?1
Ja.
Waarom haalt u een dikke streep door eerder gemaakte afspraken met de gemeente en de provincie door nog eens 700 extra asielzoekers in Oranje te willen onderbrengen?
Voor antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 13 oktober jl.
Begrijpt u dat een dorp van slechts 140 inwoners volledig ontwricht raakt bij de komst van 10x zoveel asielzoekers? Zo nee, waar zit uw realiteitszin?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen en inmiddels van een meerderheid van de Nederlandse bevolking over de massale komst van asielzoekers naar ons land?
Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 13 oktober jl. staat onze samenleving voor de komende tijd voor een grote taak gesteld. Alle inspanningen zijn er op gericht om de uitdagingen die dit met zich mee brengt samen met gemeenten, provincies en de samenleving het hoofd te bieden. Ik realiseer me dat veel mensen vragen en zorgen hebben over de asielinstroom en heb daarvoor begrip. Dat is ook waarom het kabinet maatregelen neemt en heeft genomen om de instroom en doorstroom in het asielproces in goede banen te leiden op een wijze die past bij de omvang van de instroom.
Bent u alsnog bereid in te zetten op enkel opvang in de regio en onze grenzen te sluiten voor nieuwe asielzoekers?
In de brief aan uw Kamer van 8 september jl. is de aanpak van het Kabinet uitgelegd ten aanzien van de Europese asielproblematiek. Deze aanpak ziet onder andere op: een betere vorm van opvang in de regio, een effectieve terugkeer van mensen zonder verblijfstitel en een verdere verbetering van de beveiliging van de Europese buitengrenzen.
Zo nee, bent u dan op z'n minst bereid om in te zetten op ontmoediging middels het vervangen van leefgeld door bonnen, het schrappen van voorrangsregelingen voor vergunninghouders en het starten van een informatieve ontmoedigingscampagne in doorreislanden?
De inzet van het kabinet is gericht op het bieden van humane opvang aan asielzoekers. Mede in het licht van de hoge instroom kent die opvang inmiddels vormen die beduidend soberder zijn dan zij in het verleden waren. Ook als het gaat om huisvesting van statushouders kiest het Kabinet voor huisvestingsvormen die soberder zijn om voldoende aanbod van huisvesting te generen. Daarbij zal de urgentiestatus van vergunninghouders overigens komen te vervallen. Hierover zal vanzelfsprekend worden gecommuniceerd, in algemene zin en ook met de individuele vreemdelingen. Dit heeft als doel de verwachtingen van asielzoekers (en potentiële asielzoekers) in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid.
De aanstelling van de heer Van Ojik als migratiegezant |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bram van Ojik krijgt nieuwe post van migratiegezant»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de heer Van Ojik speciaal gezant wordt bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, hoe is dit onzalige besluit tot stand gekomen? Graag een gedetailleerd feitenrelaas.
Ja. Ik heb besloten de heer Van Ojik aan te stellen als Speciaal Gezant Migratie (SGM) per 23 september 2015. De Speciaal Gezant Migratie (SGM) wordt door mij ingezet voor contacten met landen in Afrika en het Midden-Oosten, internationale organisaties en EU-lidstaten ten aanzien van de externe dimensie van de migratieproblematiek (met name de buitenlandpolitieke dimensie). De Speciaal Gezant geeft hiermee uitvoering aan het kabinetsbeleid.
Deelt u de mening dat de keuze voor de heer Van Ojik op zijn minst opmerkelijk genoemd kan worden gezien zijn achtergrond bij Novib en GroenLinks, niet bepaald organisaties die de grote toestroom van asielzoekers willen indammen? Zo neen, kunt u uw keuze toelichten?
De heer van Ojik is in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en draagt in zijn functie het kabinetsbeleid terzake uit. Het arbeidsverleden van de heer van Ojik acht ik hierbij niet relevant. De heer Van Ojik was vóór zijn Kamerlidmaatschap reeds werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en heeft gebruik gemaakt van de reguliere terugkeerregeling die geldt voor Rijksambtenaren na afloop van hun Kamerlidmaatschap. Van deze regeling is de afgelopen jaren vaker gebruik gemaakt.
Deelt u de grote zorgen van inmiddels een meerderheid van de Nederlandse bevolking over de massale komst van asielzoekers naar ons land en deelt u de mening dat een speciaal gezant die zich met de asielcrisis bezig zal gaan houden beter een neutralere achtergrond kan hebben dan een voormalig GroenLinks-fractievoorzitter?
Voor het kabinet heeft de huidige migratieproblematiek de hoogste prioriteit. Voor het tweede deel van uw vraag verwijs ik naar bovenstaand antwoord.
Bent u bereid om de aanstelling van de heer Van Ojik per direct ongedaan te maken en iemand aan te stellen die over meer realiteitszin beschikt en de belangen van Nederland zal behartigen?
Ik heb het volste vertrouwen in het functioneren van de heer van Ojik en de wijze waarop hij in zijn contacten met internationale organisaties, EU-lidstaten en derde landen de standpunten van de Nederlandse regering zal uitdragen.
Kunt u een volledig en uitgebreid overzicht geven van het aantal speciaal gezanten in Nederlandse dienst, de beleidsterreinen waar zij zich mee bezig houden, de locatie waar zij gestationeerd zijn en hun politieke achtergrond?
Onderstaand treft u een overzicht van de speciaal gezanten/vertegenwoordigers die werkzaam zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij hebben in principe standplaats Den Haag, met uitzondering van de Speciaal Vertegenwoordiger voor Syrië, die standplaats Istanbul heeft. De eventuele politieke achtergronden van deze BZ-medewerkers acht ik niet relevant.
De speciaal gezanten/vertegenwoordigers, die dit werk veelal naast hun reguliere takenpakket doen, zijn momenteel:
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Wijkagenten die bezoeken brengen aan leden en sympathisanten van de protestgroep AZC-alert |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Huisbezoek van wijkagenten valt niet goed bij leden AZC-alert in Enschede»?1
Ja.
Klopt het dat de politie een huisbezoek heeft gebracht aan mensen waarvan bekend is dat ze hebben geageerd tegen de komst van een AZC in Esmarkerveld?
Het actief contact opnemen met partijen waarvan bekend is of vermoed wordt dat zij een manifestatie willen organiseren maakt deel uit van het dagelijkse werk van de politie. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag.
Dergelijk contact kan onder meer plaatsvinden in de vorm van een huisbezoek. Door in gesprek te gaan kan spanning worden verminderd en kunnen eventuele openbare-ordeverstoringen of uitingen die de grenzen van het strafrechtelijk toelaatbare overschrijden mogelijkerwijs worden voorkomen. De politie past deze werkwijze toe ongeacht de achtergrond of doelstelling van de betreffende partijen. Ik deel de mening dan ook niet dat deze werkwijze onacceptabel is.
Zo ja, vinden deze huisbezoeken ook elders in het land plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de politie in uniform en met politieauto bij iemand langs gaat, alsof diegene crimineel is, terwijl diegene gewoon op democratische wijze uiting geeft aan zijn mening of gevoel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Als dit intimiderende huisbezoek bedoeld was als bewuste preventieve actie, wordt die dan ook afgelegd bij bijvoorbeeld leden van linkse protestclubs? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de politie kennis neemt van voorgenomen manifestaties, al dan niet door aanmelding hiervan bij de gemeente, zal de politie contact zoeken met de organisatie. Dit contact heeft tot doel een indruk te krijgen van de wijze en omvang van manifesteren. Vast onderdeel van deze gesprekken zijn de voorschriften en beperkingen die de burgemeester als lokaal gezag bevoegd is te treffen, conform de Wet Openbare Manifestatie, om de betoging ordelijk en vreedzaam te laten verlopen. Verder worden afspraken gemaakt over de veiligheidsmaatregelen door de organisatie zelf. Met het oog op een ordelijk en vreedzaam verloop kan de politie uit preventief oogpunt tevens aangeven dat wanneer grenzen worden overschreden, er sprake kan zijn van strafbare feiten. Deze actie is in lijn met de reguliere werkwijze van de politie, ongeacht de achtergrond of doelstelling van de betreffende personen. Noch de vrijheid van meningsuiting, noch de daaronder vallende vrijheid om te demonstreren, is hierdoor in het geding.
Probeert u met een bewust preventieve actie te bereiken dat protesten niet plaats zullen vinden of dat mensen die het niet eens zijn met uw beleid de mond gesnoerd wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de politie beter kan worden ingezet voor het opsporen van echte criminelen, bijvoorbeeld gelukszoekers die meisjes aanranden of volksstammen die elkaar te lijf gaan in AZC’s op te pakken en per direct uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft onder andere als taak om de openbare orde te handhaven en daar past deze werkwijze binnen. De politie verricht haar taken in ondergeschiktheid aan het lokale gezag en het is aan het gezag om te prioriteren in het totale takenpakket van de politie.
Gaat u deze intimiderende bezoeken van de politie per direct stoppen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen, is er geen reden om de werkwijze van de politie op dit punt te veranderen. Voorts vinden dergelijke bezoeken zoals gezegd plaats onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag.
Het bericht “Kinderarts Radboudumc opgepakt voor kinderporno” |
|
Marith Volp (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de kinderarts van het Radboudumc die is opgepakt voor kinderporno1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen van hetzelfde lid over een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkte met misbruikte patiënten?2
Ja.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke zijn dat?
Ik ga niet in op de (on)juistheid van berichten in de media met betrekking tot individuele lopende (straf) zaken.
Op basis van de door de politie en Openbaar Ministerie (OM) openbaar gemaakte informatie kan ik u berichten dat de politie op 5 oktober jl. een 39-jarige man heeft aangehouden op verdenking van het bezit van kinderporno. De man is arts op de Kinder Intensive Care van het Radboudumc in Nijmegen en thans op non-actief gesteld.
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er een relatie bestaat tussen het bij verdachte aangetroffen beeldmateriaal en zijn werk in het ziekenhuis.
Klopt het dat de ouders van kinderen die de afgelopen jaren op de betreffende afdeling zijn behandeld, een brief krijgen? Waren alle ouders (en kinderen) al op de hoogte gebracht voordat het nieuws in de media kwam? Zo nee, hoe beoordeelt u dat?
Het Radboudumc heeft alle ouders of verzorgers van patiënten die bij het Radboudumc op de Kinder Intensive Care zijn behandeld in de periode dat de kinderarts daar werkzaam is geweest, per brief geïnformeerd.
Deze brieven zijn verstuurd nadat de politie en het OM kenbaar hadden gemaakt dat de betrokken arts was aangehouden. De reden hiervoor is dat de politie en het OM, gelet op de belangen van het strafrechtelijk onderzoek, leidend zijn bij de informatieverstrekking; het Radboudumc is volgend.
Ik kan mij voorstellen dat de betrokkenen liever geïnformeerd waren voordat berichtgeving hierover in de media verscheen. In de praktijk blijkt dit echter – zoals in het onderhavige geval – niet altijd eenvoudig te realiseren, mede met het oog op strafrechtelijke en strafvorderlijke belangen.
Het Radboudumc heeft, direct nadat het nieuws over de aanhouding naar buiten was gebracht, een verklaring op de website geplaatst en een telefoonlijn opengesteld. Daarmee zijn de eerste vragen en bezorgde reacties opgevangen. Wanneer er na het telefoongesprek nog vragen of ongerustheid bleef bestaan, werden de mensen in contact gebracht met slachtofferhulp of een jeugdarts van de GGD. Ook hebben afdelingshoofden van de Intensive Care en Kindergeneeskunde van het Radboudumc op verzoek mensen teruggebeld.
Wordt aan de ouders van kinderen die de afgelopen jaren op de betreffende afdeling zijn behandeld en die kinderen zelf ook slachtofferhulp aangeboden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Geeft de aard van het aangetroffen beeldmateriaal naar de huidige stand van het onderzoek inderdaad geen aanleiding om te veronderstellen dat patiënten rechtstreeks slachtoffer zijn geworden? Zo ja, acht u het uitgesloten of zeer onwaarschijnlijk dat de arts slachtoffers onder zijn patiënten heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er bij de sollicitatie van de kinderarts een verklaring omtrent gedrag gevraagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, mag dan worden aangenomen dat de arts op dat moment geen voor zijn beroep relevante strafbare feiten op zijn naam had staan?
Bij de indiensttreding van de betreffende arts in november 2011 is geen verklaring omtrent het gedrag (VOG) gevraagd, omdat het Radboudumc op dat moment nog geen VOG verlangde van medisch specialisten. Sinds juni 2013 dienen echter alle medisch specialisten bij indiensttreding bij het Radboudumc een VOG te overleggen.
Ik kan geen uitspaken doen over individuele verdachten, zeker niet zolang de strafrechter zich daarover niet heeft uitgelaten.
Is deze kinderarts eerder aangehouden dan wel veroordeeld voor een zedenmisdrijf? Zo ja, hoe kon deze man het beroep van kinderarts beoefenen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie (OM) bij een verdenking van een voor het beroep van de verdachte relevant strafbaar feit de werkgever of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarvan op de hoogte zou moeten kunnen stellen en in voorkomende gevallen, zoals in het geval van een kinderarts die met kinderporno in verband wordt gebracht, zou moeten stellen? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de huidige praktijk? Zo nee, waarom niet?
In het Samenwerkingsprotocol IGZ-OM (SPW) dat ik bij brief van 30 juni 2015 aan uw Kamer heb gestuurd3, is de wijze van samenwerken en informatie-uitwisseling tussen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het OM beschreven. Het SPW is aangepast teneinde de afstemming tussen het OM en de IGZ, in gevallen van samenloop van strafrechtelijke en bestuurs- of tuchtrechtelijke handhaving, te verbeteren. Daarnaast informeert het OM de IGZ op grond van het SWP wanneer sprake is van een veroordeling van aan het toezicht van de IGZ onderworpen zorgverleners voor enkele ernstige privédelicten die relevant kunnen zijn voor de beroepsuitoefening, zoals privébezit van kinderporno.
Naast de hierboven genoemde gevallen dat het OM de IGZ informeert over veroordelingen met het oog op een eventueel te starten tuchtrechtelijke procedure, bieden de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg in bijzondere gevallen ook de mogelijkheid om al in een eerder stadium aan de directe werkgever van de betrokkene of aan de IGZ (als toezichthouder) gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek te verstrekken.
In de huidige praktijk houdt dit in dat, indien het OM van oordeel is dat het handelen van een betrokkene zich niet verhoudt met de integere uitoefening van zijn functie of zelfs onveiligheid oplevert voor (kwetsbare) personen, het OM actief kan overgaan tot het verstrekken van informatie over die persoon aan zijn werkgever. Daarmee stelt het OM de werkgever in staat om te beoordelen of rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregelen tegen deze werknemer noodzakelijk zijn. Als maatstaf hanteert het OM hierbij dat de officier van justitie de zaak bewezen acht en besloten heeft om de persoon in kwestie te vervolgen.
Slechts bij hoge uitzondering kan, in het stadium dat wel sprake is van een verdenking maar nog niet kan worden beoordeeld of het onderzoek zal leiden tot een bewijsbare zaak, de werkgever al in kennis worden gesteld. Het moet in die gevallen wel gaan om zeer ernstige feiten en/of risico’s.
De consequenties hiervan voor een betrokkene kunnen diep ingrijpen in zijn of haar persoonlijke levenssfeer. Er moet derhalve wel sprake zijn van zeer sterke aanwijzingen tegen de verdachte.
De keuze tussen het in kennis stellen van enerzijds de directe werkgever en anderzijds de IGZ als toezichthouder, hangt af van het doel dat bereikt moet worden. Als een persoon lopende een strafrechtelijk onderzoek uit zijn omgeving moet worden gehaald, zal het in de rede liggen om de werkgever te informeren.
Zodra uit consulterend overleg met de IGZ blijkt dat de IGZ als toezichthouder (op korte termijn) maatregelen moet kunnen treffen, zal gekozen kunnen worden voor een verstrekking aan de IGZ.
Wat is de stand van zaken van het aanscherpen van het samenwerkingprotocol tussen de IGZ en het OM met betrekking tot het uitwisselen van gegevens in het geval een werknemer in de zorg verdacht wordt van een voor het beroep relevant strafbaar feit?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u inmiddels zicht op de knelpunten die er in de praktijk en wet- en regelgeving bestaan ten aanzien van de informatie-uitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen door zorgverleners kunnen bestaan? Zo ja, wat is de stand van zaken dienaangaande? Zo nee, waarom nog steeds niet?
In het aangescherpte SWP is verder verduidelijkt welke gegevens al dan niet kunnen worden verstrekt tussen de IGZ en het OM. Dit betreft in het bijzonder afspraken over medische gegevens en gegevens inzake veroordelingen van zorgverleners voor ernstige zeden- en levensdelicten, begaan in de privésfeer. De werking van het aangescherpte SWP zal jaarlijks worden geëvalueerd. In deze evaluatie zal onder meer worden betrokken of partijen knelpunten ervaren in de samenwerking en wat de maatschappelijke effecten van de gewijzigde werkwijze zijn.
Acht u het nodig dat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) of de Aanwijzing Wjsg meer mogelijkheden moeten gaan bieden over informatieuitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen naar werkgevers toe? Zo ja, waarom en op welke wijze gaat u hier vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat acht ik niet nodig. Wanneer er door werkgevers structureel een VOG wordt gevraagd, zie ik geen noodzaak voor verdere uitbreiding van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Dit najaar stuurt de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een visie op screenen van natuurlijke personen naar de Tweede Kamer. Met deze visie zal een toetssteen worden geboden aan kwetsbare sectoren, om te zien welke vorm van screening het beste bij de sector past. Het gaat hierbij om periodiciteit van de screening en het te bevragen brontype.
Hoe vaak heeft de IGZ de laatste drie jaar «in het geval zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel gevraagd»? Acht u de rol en de positie van de tuchtrechter afdoende om te voorkomen dat iemand met een voor het beroep relevant strafbaar feit toch daarin werkzaam blijft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen verbindt u daaraan?
De IGZ heeft sinds begin 2013 de tuchtrechter vier keer om een oordeel gevraagd over het verwerven, bekijken en in bezit hebben van kinderporno door een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar in de privésfeer. Alle vier de klachten werden – hoewel deze strikt genomen geen beroepsmatig handelen betroffen – door de tuchtrechter ontvankelijk verklaard. Dit omdat dergelijk handelen dermate veel weerslag heeft op de beroepsuitoefening respectievelijk de hoedanigheid van de beroepsbeoefenaar zozeer in de kern raakt, dat het geacht wordt een schending van de tweede tuchtnorm op te leveren. De tweede tuchtnorm betreft handelen in de hoedanigheid van een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar in strijd met het algemeen belang van de zorg. Het tuchtrecht geldt voor de acht in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) genoemde beroepen.
De voornoemde jurisprudentie laat zien dat de tuchtrechter, bij BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren die dit ernstige delict in de privésfeer hebben begaan, kan komen tot een permanente beperking of ontneming van de bevoegdheid om het beroep uit te oefenen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft aangekondigd in het voorjaar van 2016 een voorstel tot wijziging van de Wet BIG aan uw Kamer te sturen, waarin wordt voorzien in codificatie van deze jurisprudentie.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft tevens aangekondigd dat in het genoemde wetsvoorstel wordt voorzien in de mogelijkheid voor de tuchtrechter om beroepsbeperkingen op te leggen. Dat kan inhouden een verbod om te werken met (een bepaalde categorie van) patiënten of een verbod om voorbehouden handelingen te verrichten, zowel zelfstandig als in opdracht.
Het wetsvoorstel zal ten slotte uitvoering geven aan de motie van de leden Bruins Slot (CDA) en Bouwmeester (PvdA) over het mogelijk maken dat de strafrechter aan zorgverleners een algeheel beroepsverbod, betrekking hebbend op elke vorm van hulpverlening, kan opleggen, ongeacht in welke setting de zorgverlener het delict heeft gepleegd.
Hoe vaak heeft de strafrechter de laatste drie jaar beroepsverboden opgelegd aan werkenden in de zorg?
Ik beschik niet over deze cijfers. Het OM en de Raad voor de rechtspraak registreren niet of verdachten werkzaam zijn in de zorg.
Een strafrechtelijk onderzoek naar een gemeenteraadslid |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Meijer-tapes: rechercheur klapt uit school over fractievoorzitter Forza! Haarlemmermeer»?1
Ja.
Is het waar dat er op basis van een aangifte van de burgemeester van Haarlemmermeer een onderzoek loopt naar een fractievoorzitter uit de gemeenteraad aldaar? Zo ja, op welke gronden? Zo neen, waarom stelt een politiemedewerker dat dit wel het geval is?
Ja, er is aangifte gedaan en er loopt een strafrechtelijk onderzoek. In het belang van dit onderzoek kan ik op dit moment geen verdere mededelingen doen.
Hoe duidt u het gegeven dat een rechercheur, die volgens eigen zeggen belast is met dit onderzoek, vermoedelijk in beschonken toestand in een café beschuldigingen uit die betrekking hebben op de fractievoorzitter in kwestie?
De afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie doet onderzoek naar het handelen van de betreffende politiemedewerker. Naar aanleiding van dit onderzoek zullen al dan niet maatregelen tegen de politiemedewerker worden genomen.
Kunt u bevestigen dat een burger tegen wie aangifte wordt gedaan hiervan op de hoogte dient te worden gesteld door de politie?
Deze vraag kan niet eenduidig worden beantwoord. Indien de politie onder het gezag van het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek instelt, is het niet altijd in het belang van het onderzoek om degene op wie het onderzoek betrekking heeft voortijdig hiervan op de hoogte te stellen. Dit zal van geval tot geval worden beoordeeld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om snel te zorgen voor opheldering?
Zie antwoord vraag 2.
De afnemende beschikbaarheid van smalspectrum antibiotica |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending waarin de Koninklijke Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) de noodklok luidt over de beschikbaarheid van onder andere het antibioticum Penidural?1
Ja.
Is het u bekend dat smalspectrum antibiotica, zoals Penidural (benzylpenicilline)injecties, Flucloxacilline capsules en Broxil (feneticilline) drank, in toenemende mate van de Nederlandse markt verdwijnen?
Voor zover bekend bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is er geen sprake van een toename in het verdwijnen van handelsvergunningen voor smalspectrum antibiotica op de Nederlandse markt. Wel is sprake van toenemende beschikbaarheidsproblemen van geneesmiddelen in het algemeen. Hoe ik daarmee omga heb ik u in mijn brief van 1 oktober 2015 (Kamerstuk 32 620, nr. 165) aangegeven. Wanneer sprake is van een tekort, wordt dit weergegeven op de website van Farmanco, een initiatief van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP). De website www.farmanco.knmp.nl geeft aan waarom een product niet beschikbaar is, wanneer wordt verwacht dat het weer beschikbaar komt en wat eventuele alternatieven zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat de slechte beschikbaarheid van smalspectrum antibiotica antibioticaresistentie in de hand werkt?
Ja, zie ook mijn brief van 1 oktober 2015.
Kunt u aangeven hoe het kan dat de smalspectrum antibiotica nog wel beschikbaar zijn in onze buurlanden?
Voor Penidural geld dat dit ook in buurlanden niet beschikbaar is. Een van de grondstoffen van dit geneesmiddel wordt niet meer geproduceerd. Voor de andere smalspectrumantibiotica geld dat het de keuze van de fabrikant is om voor een geneesmiddel al dan niet een handelsvergunning aan te vragen. Daarbij kunnen economische belangen een rol spelen, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 1 oktober jongstleden
Bent u bereid de wet- en regelgeving zo aan te passen dat er geen vertraging voor de patiënt ontstaat door het toestemmingsvereiste op patiëntniveau bij het importeren van alternatieven voor niet-beschikbare medicijnen? Zo ja, op welke termijn kunt u deze aanpassing bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Niet elk geneesmiddelentekort leidt automatisch tot de import van alternatieve middelen op artsenverklaring. Vaak kan een tekort van een middel worden opgelost door substitutie of door een apotheekbereiding. Op de website van Farmanco, het onderdeel van de KNMP dat informatie geeft over tekorten, blijkt dat in de meeste gevallen substitutie mogelijk is. Voor die gevallen dat het tekort alleen kan worden opgelost door import van een middel uit het buitenland heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg mij verzekerd dat ze erop is ingericht om in spoedgevallen zeer snel toestemming te geven voor import op artsenverklaring. De toestemming voor leveren op artsenverklaring wordt aangevraagd door een groothandel, fabrikant of (ziekenhuis)apotheker. De wijze waarop een aanvraag kan worden gedaan, is uitgewerkt op de website van de IGZ. De toestemming wordt vervolgens door de IGZ gegeven per aanvraag en kan meerdere patiënten betreffen. De IGZ eist wel van de aanvrager dat hij een registratie van de artsenverklaringen op patiëntenniveau bijhoudt, maar er hoeft geen toestemming vooraf voor iedere patiënt gegeven te worden. De wettelijke afhandelingstermijn is acht weken, maar indien het een spoedaanvraag betreft wordt deze binnen enkele dagen afgehandeld, meestal nog dezelfde dag. Daarnaast bestaat nog de mogelijkheid om, indien noodzakelijk, gebruik te maken van de algemene ontheffing die het RIVM heeft om ongeregistreerde geneesmiddelen te importeren. Deze ontheffing wordt gebruikt om de volksgezondheid te beschermen in het geval van een uitbraak van besmettelijke ziekten, bij een incident waarbij radioactieve stoffen vrijkomen, of bij een individuele calamiteit met zeer ernstige gevolgen. Met dit instrumentarium denk ik dat er voldoende mogelijkheden voorhanden zijn om adequaat op tekorten te kunnen reageren. In lijn met mijn toezegging tijdens het AO infectiepreventie zal ik de werkgroep Geneesmiddelentekorten vragen of het noodzakelijk is om de procedures rond de import van ongeregistreerde geneesmiddelen te versnellen.
Bent u bereid voor smalspectrum antibiotica, waarvoor Nederland een te kleine markt is met een te laag prijspeil, maatregelen te treffen die reguliere levering voor de kleine Nederlandse markt toch rendabel maken? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Zo nee, waarom niet?
In mijn ogen gaat het bij tekorten niet puur en alleen om de prijs van een geneesmiddel. De vraag is ook of er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor farmaceutische zorg en voor het hebben van een gezonde farmaceutische keten in Nederland die tekorten kan opvangen. Het is de verantwoordelijkheid van verzekeraars om er binnen de wettelijke kaders voor te zorgen dat onder andere lage prijzen niet leiden tot beschikbaarheidsproblemen.
Bent u van mening dat zorgverleners die met met kunst en vliegwerk oplossingen vinden voor dit probleem daarvoor financiële compensatie moeten ontvangen?1
Goede informatie aan de patiënt over het gebruik van geneesmiddelen door de farmaceutische zorgverlener is van groot belang en zal een positief effect hebben op de therapietrouw van de patiënt. Juist bij het switchen van medicatie, wat dikwijls het geval is bij een geneesmiddeltekort, is therapietrouw een belangrijk aandachtspunt. Het vinden van oplossingen voor een geneesmiddeltekort en het geven van informatie aan patiënten behoort tot de zorgtaak van apothekers.
Echter, buitensporige verhoging van de werklast van de apothekers door het ontstaan van geneesmiddelentekorten mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de overige dienstverlening van de apothekers. Ik ben dan ook van mening dat zorgverzekeraars oog dienen te hebben voor de gevolgen van tekorten voor de apothekers en niet alleen op prijs maar ook op kwaliteit van zorg dienen in te kopen, en daar dus ook een adequate financiële vergoeding voor moeten geven.
Als apothekers erin slagen met kunst en vliegwerk een geneesmiddel bij tekorten uit het buitenland te betrekken, bent u dan van mening dat zorgverzekeraars gehouden zijn de prijs van het product volledig te vergoeden?
Zorgverzekeraars kennen een zorgplicht en dienen ervoor te zorgen dat hun verzekerden die zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben en waar zij recht op hebben. Dit betekent dat zorgverzekeraars, wanneer een medicijn tijdelijk niet leverbaar is, binnen de wettelijke kaders een hoger tarief moeten vergoeden tot het maximale tarief, indien de patiënt daarmee de noodzakelijke zorg wel kan krijgen.
De normering van pyrazol in de Maas en Rijn |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u duidelijk toelichten hoe men tot de verhoging van de toegestane concentratie pyrazol van 1 microgram per liter naar 15 microgram per liter is gekomen?1
De 1 μg/l betreft een signaleringswaarde. Deze is vastgelegd in Drinkwaterbesluit en Drinkwaterregeling, en bedoeld als signalering dat nader onderzoek moet plaatsvinden.
Een toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis voor de opkomende stof pyrazol ontbreekt nog op dit moment, evenals een norm voor pyrazol bij de innamepunten en drinkwater. Daarom heb ik een tijdelijke maximale concentratie van 15 μg/l aangegeven voor de inname van water voor de drinkwaterbereiding. Deze waarde is gebaseerd op onderzoek door het Crisis Expert Team (CET) Milieu en Drinkwater. Daarbij is een conservatieve berekening gehanteerd, vanwege de beperkt beschikbare toxicologische informatie voor pyrazol. Uitgangspunten voor deze tijdelijke maximale waarde zijn dat de blootstelling niet langer duurt dan maximaal 2 jaar en dat de emissies in de tussentijd zo spoedig mogelijk worden teruggedrongen. De tijdelijke maximale concentratie is bepaald op verzoek van en in afstemming met de betrokken partijen; de drinkwaterbedrijven, VEWIN, Unie van waterschappen en Waterschap Roer en Overmaas.
Zie voor meer informatie mijn eerdere antwoord op vragen van het lid Jacobi (ons kenmerk IenM/BSK-2015/187039 Uw kenmerk 2015Z16417).
Deelt u de mening dat het tijdelijk verhogen van de grenswaarde pyrazol een verkeerd signaal afgeeft, nu bedrijven hierdoor niet gedwongen worden zo snel mogelijk orde op zaken te stellen?
Nee. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven hebben beide waarden een verschillende werking.
Zijn er consequenties voor het bedrijf Sitech, nu blijkt dat er nog steeds sprake is van pyrazollozing? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag dat moet toezien op het nakomen van de vergunning is het Waterschap Roer en Overmaas. Dit waterschap heeft op 8 oktober jl. per direct handhavend opgetreden tegen de overschrijding van de toegestane waarden en heeft aan Sitech een last onder dwangsom opgelegd.
Op welke wijze wordt de komende twee jaar teruggegaan naar een concentratie van 1 microgram per liter? Welke gevolgen heeft het wanneer deze concentratie na twee jaar nog niet terug op niveau is?
De lozing van pyrazol dient te voldoen aan het landelijk beleid, dat wil zeggen het voorzorgbeginsel en de Best Beschikbare Technieken. De restlozing wordt beoordeeld aan de hand van een toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis, de tijdelijk toegestane concentratie voor drinkwaterinname en het maximaal terugdringen van de emissies. In mijn brief aan de drinkwaterbedrijven (kenmerk IenM/BSK-2015/172095) geef ik aan dat het ministerie samen met de stakeholders werkt aan een protocol dat een handelingsperspectief moet bieden bij dit soort gevallen van verhoogde concentraties onbekende antropogene stoffen. In dit traject zal ik beoordelen of de regelgeving met betrekking tot de normering van onbekende antropogene stoffen aanpassing behoeft. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Klopt het dat Duitsland veel minder strenge regels hanteert, waardoor de toegestane concentratie van pyrazol daar velen malen hoger ligt dan in Nederland? Op welke (overige) punten komen de normen voor de waterkwaliteit in het stroomgebied van Rijn en Maas niet overeen?
Pyrazol is een antropogene stof waarvoor nog geen toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis of norm is vastgelegd in de regelgeving, voor zowel de waterkwaliteit in het oppervlaktewater als voor drinkwater. Dit is ook in Duitsland het geval. Duitsland (het Umweltbundesambt, UBA) hanteert uit voorzorg vooralsnog een gezondheidskundige oriënteringswaarde in drinkwater van 3 μg/l, deze geldt voor een levenslange blootstelling.
In de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn zijn voor de zogeheten Rijnrelevante stoffen gezamenlijke normen afgeleid. Deze komen overeen, maar alle landen hanteren voor nationaal relevante stoffen eigen normen. In de Maas hanteert men voor de Maasrelevante stoffen de nationale normen, maar wordt wel gewerkt aan afstemming om de verschillen in normen te verkleinen of te verklaren. Over pyrazol wisselen Nederland en Duitsland informatie uit, onder andere hoe we van de aanpak van zo’n opkomende stof van elkaar kunnen leren. Dit zal ook in de ICBR en IMC besproken worden.
Bent u bereid om in Europees verband een striktere normering van pyrazol te bepleiten?
Het is vooralsnog onduidelijk hoe wijdverbreid pyrazol aanwezig is in het Nederlandse en Europese watersysteem, en hoe hoog de concentratie pyrazol is in oppervlaktewateren die niet door industriële emissie zijn belast. Indien pyrazol wijdverbreid voorkomt in het Nederlandse watersysteem, ligt mijn prioriteit bij onderzoek om te komen tot een adequate nationale toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis en norm bij de innamepunten en drinkwater.
Ook onder de Europese Richtlijn prioritaire stoffen is het mogelijk om te komen tot een Europese milieukwaliteitseis. Daarbij geldt als criterium dat een stof in meerdere lidstaten een probleem moet zijn om voor selectie voor de lijst prioritaire stoffen in aanmerking te komen. Ik zal het onderwerp daarom agenderen op de overleggen van de internationale stroomgebiedscommissies en betreffende werkgroepen van de Europese Commissie.
De financieringsproblemen bij specialistische psychische hulp voor mensen met kanker |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u de reeds gestelde vragen 1 en 2 nogmaals beantwoorden, en ditmaal wel in ogenschouw nemende dat deze betrekking hebben op psycho-oncologische centra, zoals het Helen Dowling Instituut (professionele GGZ-instelling), dus niet op inloophuizen (vrijwilligersorganisatie)?1
In mijn eerdere antwoord heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen om met partijen een overleg te organiseren over de psychosociale zorg bij somatische aandoeningen. Dat overleg heeft inmiddels geresulteerd in het rapport «Psychosociale zorg bij ingrijpende somatische aandoeningen», dat ik u 27 oktober jl. heb toegezonden2. Dit rapport toont dat er brede overeenstemming is over hoe de psychosociale zorg er in het huidige zorgstelsel en binnen de huidige wettelijke kaders en bekostigingssystemen uit dient te zien. Psychosociale zorg is een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling van een ernstige somatische aandoening, ook wat betreft financiering.
Tegelijkertijd blijkt uit het rapport dat het in de praktijk niet werkt zoals we zouden willen. De door de werkgroep geformuleerde bevindingen en daaruit voortkomende acties bieden een aanzet om er voor te zorgen dat de theorie ook goede praktijk wordt. Binnenkort overleg ik met betrokken partijen wie welke actie gaat oppakken en wanneer dat gereed moet komen. Ik heb goede hoop dat ook psycho-oncologische centra, zoals het Helen Downing Instituut, baat zullen hebben bij de acties die door partijen in dat kader ontplooid zullen worden. Daarbij is het natuurlijk ook aan zorgaanbieders en professionals zelf om de handschoen op te pakken, bijvoorbeeld op het gebied van uniformiteit in de psychosociale zorg, en op het gebied samenwerking tussen de verschillende spelers in de keten, zoals de huisarts, het ziekenhuis, de psycho-oncologische centra en over de plaats die het verdient in de richtlijnen.
Zoals ik al eerder aangaf ga ik als Minister niet over de bedrijfsvoering van individuele zorgaanbieders. Dat geldt ook voor de bedrijfsvoering van psycho-oncologische centra. Ik ben er ten principale niet op tegen dat een zorginstelling deels private financiering inzet, bijvoorbeeld op basis van giften en «fundraisings». Over hoe groot dat deel moet of kan zijn of wat wenselijk is, heb ik geen oordeel.
Indien de psycho-oncologische zorg onderdeel uit maakt van de DOT/somatische DBC (DBC: DiagnoseBehandelCombinatie)(DOT: DBC's op weg naar transparantie), zoals u voorstelt, wat gebeurt er dan wanneer er zich psychische problemen voordoen nadat die is gesloten?
Een van de bevindingen van het rapport is dat er sprake is van medisch specialistische zorg zolang het somatische zorgtraject doorloopt. Wanneer het somatische zorgtraject is beëindigd ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de huisarts, die zo nodig kan verwijzen naar de geneeskundige ggz. In het rapport wordt benadrukt dat nader uitgewerkt moet worden hoe lang psychosociale (na)zorg onderdeel van het somatisch traject blijft. Ook dit actiepunt wordt meegenomen in het vervolgtraject. Daarbij is wat mij betreft van belang dat, voor zover dat nu nog niet het geval is, de zorg bekostigd kan worden binnen de DOT-systematiek zolang het onderdeel is van de medisch specialistische zorg.
Indien de psycho-oncologische zorg onderdeel uit maakt van de DOT/somatische DBC, zoals u voorstelt, kunnen dan ook partner en/of kinderen van de patiënt aanspraak maken op die hulp? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover de ondersteuning van partner en kinderen noodzakelijk onderdeel is van de psychosociale zorg die de patiënt als onderdeel van het somatische zorgtraject ontvangt, valt dit onder de verzekerde aanspraak voor medisch specialistische zorg.
Erkent u dat de psycho-oncologie een vak apart is – een specialisme binnen de GGZ – en dat desbetreffende centra dusdanige gespecialiseerde professionele zorg leveren die niet geleverd kan worden door huisartsen, medisch specialisten, maatschappelijk werk, inloophuizen en reguliere GGZ-instellingen?
Ik erken dat psychosociale zorg bij ingrijpende somatische aandoeningen, zoals kanker, specifieke expertise kan vereisen. Ik ben het niet met u eens dat alleen psycho-oncologische centra deze expertise in huis (kunnen) hebben. Ook andere zorgaanbieders kunnen deze expertise in huis hebben, of ervoor zorgen dat ze expertise in huis halen. Dat is in de praktijk ook het geval. Het is daarom van belang dat voor iedereen inzichtelijk is waar deze expertise beschikbaar is. Minstens zo belangrijk is het dat er goede integrale richtlijnen komen, waarin alle aspecten van deze zorg worden geborgd. In de aanbiedingsbrief bij eerder genoemd rapport heb ik de beroepsgroepen opgeroepen om zich hier samen met patiënten en verzekeraars mee aan de slag te gaan. Ik verwacht dat tijdens het komende overleg duidelijk wordt welke partijen de handschoen zullen oppakken.
Bent u vanuit uw rol als systeemverantwoordelijke van mening dat het voortbestaan van psycho-oncologische centra en de zorg die zij leveren, van belang is en onderdeel uitmaakt van de zorgplicht van zorgverzekeraars? Garandeert u dat er voldoende budget is om deze zorg te kunnen blijven bieden?
De zorgplicht van zorgverzekeraars geldt ook voor de psychosociale zorg bij ingrijpende somatische aandoeningen. Zorgverzekeraars dienen ervoor te zorgen dat patiënten de zorg kunnen krijgen waar zij recht op hebben. Zoals ik al aangaf kan psychosociale zorg bij ingrijpende somatische aandoeningen behalve door psycho-oncologische centra ook door andere aanbieders worden aangeboden. Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen om aan de zorgplicht te kunnen voldoen, maar het is aan hen om te bepalen bij welke aanbieders zij deze zorg inkopen.