De overdracht van een tot levenslang veroordeelde aan Engeland |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat u een in Nederland tot levenslang veroordeelde Engelsman wil overdragen aan Engeland?1 2
De desbetreffende gedetineerde is op 8 juli 2008 onherroepelijk veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor moord. Naar aanleiding van deze veroordeling is betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard. Met het oog op de ongewenstverklaring en ook omdat de zaak in principe voldeed aan alle criteria voor overbrenging, heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) het initiatief genomen – dat wil zeggen een voornemen tot een besluit kenbaar gemaakt – om de tenuitvoerlegging van de straf over te dragen aan het Verenigd Koninkrijk. Het voorgenomen besluit tot overbrenging is per brief d.d. 5 januari 2015 naar betrokkene gestuurd en – in overeenstemming met de gebruikelijke procedure – aan het openbaar ministerie (OM) voorgelegd voor advies. Het OM heeft in eerste instantie positief geadviseerd. Bij dit advies zijn de nabestaanden abusievelijk niet betrokken. Op 11 januari jl. heeft het OM alsnog met de nabestaanden over het voorgenomen besluit tot overbrenging gesproken. Bij die gelegenheid heeft het OM ook zijn excuses aangeboden voor deze gang van zaken. Het gesprek heeft ertoe geleid dat het OM op 13 januari jl. negatief heeft geadviseerd ten aanzien van een eventuele overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf aan het Verenigd Koninkrijk. Gelet hierop heeft DJI het voorgenomen besluit op 20 januari jl. ingetrokken. Dit betekent concreet dat er op dit moment géén sprake meer is van een (voorgenomen) besluit tot overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Wat zijn de redenen geweest om over te gaan tot de overdracht? Kunt u toelichten wat er precies is gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het overdragen van de veroordeelde op uw initiatief is gestart? Zo nee, op wiens initiatief dan wel? Zo ja, waarom bent u hiertoe overgegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de inhoud van de afspraken die zijn gemaakt met Engeland over de betreffende overdracht? Indien deze nog niet duidelijk zijn, wat is de inzet van zowel Nederland als Engeland? Hoe zal worden voorkomen dat deze man, die als zeer gevaarlijk is beoordeeld, eerder vrijkomt en opnieuw een gevaar zal zijn voor de samenleving?
Zoals ik reeds heb vermeld in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3, is er op dit moment geen sprake meer van een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Wat betekent het overdragen van deze man voor de duur van zijn detentie in Engeland als daar niets over afgesproken wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn er onjuiste mededelingen gedaan aan de nabestaanden van het slachtoffer over de zitting en zijn zij bovendien niet op de hoogte gebracht van de voorgenomen overdracht? Wat is hier het beleid op?
Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3 heeft het OM in eerste instantie advies uitgebracht zonder daarbij – zoals gebruikelijk is in deze procedure – de nabestaanden te betrekken. Het OM heeft daarvoor excuus aangeboden aan de nabestaanden.
Welke maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat er zorgvuldig en respectvol zal worden omgegaan met nabestaanden, ook in dit soort gevallen?
Het OM heeft mij laten weten dat de afspraken met betrekking tot het betrekken van nabestaanden in dit soort gevallen zijn aangescherpt. Tevens zullen zowel de interne afstemming binnen het OM als de afstemming tussen het OM en DJI worden versterkt.
De schikking van Vestia |
|
John Kerstens (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vestia schikt met ex-topman Staal»?1
Ja.
Welke afspraken zijn in het kader van bedoelde schikkingen gemaakt? Hoe beoordeelt u die?
De kern van de schikking is dat dhr. Staal en de oud-commissarissen gezamenlijk € 4,8 miljoen aan Vestia betalen, waarvan dhr. Staal € 1 miljoen uit eigen middelen bijdraagt en de zes oud-commissarissen gezamenlijk € 50.000. De rest komt uit een bestuurdersaansprakelijkheid-verzekeringspolis. Daar staat tegenover dat Vestia af ziet van haar vorderingen op deze personen.
Over de schikking die Vestia met oud-bestuurder Staal heeft getroffen, heb ik gemengde gevoelens. Ik schat in dat dit resultaat de maximaal haalbare uitkomst is voor deze procedure. Dit laat onverlet dat het onbevredigend is dat de direct verantwoordelijken voor dit debacle in verhouding tot de aangerichte schade er relatief licht van afkomen.
Ik wil vooropstellen dat het bestuur van Vestia, onder toezicht van de Raad van Commissarissen, primair verantwoordelijk is voor het afwikkelen van de juridische procedures die voortkomen uit het verhalen van de geleden schade als gevolg van de derivatenproblematiek.
Er is hier sprake van een juridisch uiterst complexe situatie waarin meerdere procedures lopen die met elkaar samenhangen. Het bestuur van Vestia heeft zich uitgebreid juridisch laten adviseren over de mogelijkheden, gevolgen en risico’s die er zitten aan de verschillende scenario’s zoals doorprocederen of schikken. Zij heeft op basis daarvan een zorgvuldige afweging gemaakt. Voor het bestuur van Vestia speelde daarin mede een rol dat deze schikking helpt bij het decompliceren van de nog lopende procedures en het beperken van de verdere kosten voor Vestia. Daarnaast kan het bijdragen aan het tot stand komen van andere schikkingen. In het algemeen is het uitzonderlijk dat een oud-bestuurder uit eigen middelen een dergelijke in absolute zin omvangrijk bedrag dient bij te dragen.
Het is tevens verre van zeker dat doorprocederen tot een hogere opbrengst voor Vestia zou hebben geleid. Sterker nog: de enige zekerheid die samenhangt met doorprocederen is dat de kosten voor Vestia voor de juridische ondersteuning verder zouden toenemen. Doorprocederen zou, in dit specifieke geval, naar verwachting tevens hebben geleid tot een verdere uitputting van de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. Dit betekent dat de kosten bij doorprocederen zouden toenemen terwijl de mogelijke opbrengst vanuit de verzekering verder zou afnemen.
Ik heb er vertrouwen in dat het bestuur van Vestia na een zorgvuldig proces tot een juiste afweging is gekomen.
Deelt u de mening dat de in het artikel beschreven schikking zich niet verhoudt tot de hoogte van de aan werknemers, huurders en sector berokkende schade, de maatschappelijke taak van een woningcorporatie die een extra verantwoordelijkheid met zich meebrengt ten aanzien van bestede middelen en het maatschappelijk debat over bestuurdersaansprakelijkheid? Zo ja, waarom deelt u deze mening? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Ik deel die mening. Ondanks dat het verschil tussen de geleden maatschappelijke schade en de schikking groot is, is mijn inschatting dat hier sprake is van het maximaal haalbare. Daarnaast was de afweging van het bestuur van Vestia om de verzekeringspolis niet verder uit te putten met procedurekosten en om de juridische complexiteit van de lopende procedures te verminderen.
Deelt u de mening dat het voor 1 miljoen euro afkopen van verdere juridische stappen in het licht van het feit dat de vroegere algemeen directeur van Vestia eerder een vergoeding van 3,5 miljoen euro van Vestia heeft ontvangen en er eerder sprake van was dat hij voor 2 miljard euro aansprakelijk zou worden gesteld, een slechte deal is? Zo ja, waarom en op basis van welke overwegingen is Vestia dan toch overgegaan tot de hier aan de orde zijnde schikking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat de wijze waarop één en ander nu wordt afgewikkeld tot verontwaardiging in de samenleving leidt? Zo ja, waarom kunt u zich dit voorstellen? Zo nee, waarom kunt u zich niet voorstellen?
Dat kan ik mij goed voorstellen. De maatschappelijke schade is groot en ik kan mij goed indenken dat dit voor huurders en andere gedupeerden lastig te verteren is. Er kan helaas niet worden voldaan aan de verwachtingen voor genoegdoening van de gedupeerden.
Heeft u middelen tot uw beschikking om onderhavige schikkingen ongedaan te maken? Zo ja, welke middelen zijn dat en bent u bereid deze in te zetten? Zo nee, acht u het dan wenselijk dat u dergelijke middelen wel gaat krijgen en waarom?
Ik heb geen middelen om dergelijke civielrechtelijke schikkingen ongedaan te maken. Het uitgangspunt van het toezicht is dat corporaties geleden schade zoveel mogelijk moeten verhalen op de verwijtbare partijen. Dit schikkings-resultaat is met medeweten van het ministerie en de Autoriteit woningcorporaties tot stand gekomen. Er is een geldige overeenkomst tot stand gekomen die voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het bestuur van de toegelaten instelling is bevoegd om dergelijke overeenkomsten te treffen.
Hoe voorkomt u dat omvangrijke (maatschappelijk relevante) schade zoals hier aan de orde, in de toekomst niet op een dergelijke onbevredigende wijze wordt afgedaan?
Het uitgangspunt van het externe toezicht is dat corporaties de geleden schade zoveel mogelijk moeten verhalen op de partijen die verwijtbaar hebben gehandeld. Die verwijtbaarheid moet juridisch worden aangetoond. Vanuit het toezicht is er in het verleden ook op toegezien dat corporaties bij excessen nagaan wat de schade is, of er sprake is van verwijtbaarheid en of er verhaalmogelijkheden zijn. Schikkingen komen in dat verband niet zonder afstemming met de toezichthouder tot stand. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de vraag of de schikking recht doet aan de schade, de mate van verwijtbaarheid en de financiële situatie van de veroorzaker van de schade.
Acht u het mogelijk dat, indien er ten tijde van de Vestia-affaire al sprake was geweest van aangescherpte wetgeving ten aanzien van de aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders, er een voor de benadeelde partijen betere schikking mogelijk zou zijn geweest? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op het terrein van aansprakelijkheid van bestuurders is er met de inwerkingtreding van de Woningwet niets veranderd. De aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen is voor alle bestuurders geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Voor commissarissen geldt dat in de Woningwet nu is bepaald dat voor hen dezelfde aansprakelijkheid geldt als voor bestuurders reeds van toepassing was.
Een van groepsverkrachting verdachte asielzoeker |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nederlandse asielzoeker (14) vast voor groepsverkrachting»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de asielstatus van de verdachte is en uit welk AZC de verdachte afkomstig is?
De verdachte is een gezinslid van een toegelaten asielzoeker die niet in een asielzoekerscentrum heeft verbleven.
Deelt u de mening dat asielzoekers die zich schuldig maken aan dit soort walgelijke misdrijven het recht op verblijf altijd verspelen? Graag een toelichting.
In mijn brief aan uw Kamer van 25 november 20152 heb ik aangegeven dat personen die maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag vertonen, niet in aanmerking moeten komen voor verblijf in Nederland. Het past daarbij binnen onze rechtstaat dat het oordeel over de feiten en de schuldvraag aan de onafhankelijke rechter is.
In deze brief heb ik aangekondigd dat het beleid met betrekking tot deze normen aangescherpt zal worden. Van een ernstig misdrijf zal sprake zijn als de asielzoeker is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Van een bijzonder ernstig misdrijf waarvan sprake moet zijn voor het afwijzen of intrekken van een vergunning, is sprake bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden. De IND wacht, indien nodig, zo lang als wettelijk toegestaan met de beslissing op de asielaanvraag tot de uitspraak van de rechter in een eventuele strafzaak bekend is.
Op welke wijze gaat u, zeker gezien het feit dat het kabinet zich niet inspant om de grenscontroles opnieuw in te voeren, voorkomen dat criminele asielzoekers door de EU kunnen rondtrekken en zich schuldig maken aan deze vreselijke wandaden?
Mochten verdachten zich onttrekken aan het overheidstoezicht, dan worden zij door de politie gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem (SIS II) Dat geldt ook voor asielzoekers. Melden zij zich vervolgens in een ander land voor asiel, dan kunnen de autoriteiten daar zien dat zij in Nederland gesignaleerd staan en de asielzoeker terugsturen naar Nederland om hier zijn proces te krijgen en eventuele straf uit te zitten. Criminelen, van welke achtergrond dan ook, worden veroordeeld voor de door hen begane feiten en zitten in het land waar zij veroordeeld zijn de straf uit.
Het feit dat de geloofwaardigheid van keurmerken onder druk staat |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) waaruit blijkt dat de geloofwaardigheid van alle keurmerken onder druk staat door de wildgroei en onduidelijkheid waarvoor ze staan?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit onderzoek?
Voor de reactie op dit onderzoek verwijs ik u naar de brief van 26 januari jl. over het rapport «Bevorderen effectiviteit duurzaamheidskeurmerken» (Kamerstuk 30 196, nr. 389).
Kunt u een definitie geven van de eisen waaraan een betrouwbaar keurmerk zou moeten voldoen?
Zoals in de brief van 26 januari jl. is aangegeven, roep ik betrokken partijen op om met de aanbevelingen van de ACM en Milieu Centraal aan de slag te gaan.
Ik vind het dan ook niet in de rede liggen om vanuit de overheid de eisen te formuleren.
Kunnen bedrijven die betrouwbare keurmerken hebben ontwikkeld als «best practicer» als voorbeeld dienen voor anderen?
Dat is natuurlijk mogelijk. Zoals in de brief van 26 januari jl. aangegeven kunnen de ervaringen met de aanpak in het voedseldomein ook in andere sectoren gebruikt worden.
Ziet u een coördinerende en aanjagende rol voor de overheid om te komen tot een kader voor het oprichten en beheren van keurmerken, zoals voorgesteld door de ACM? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien in een bepaald domein de effectiviteit van keurmerken onder druk staat door een teveel aan keurmerken, dan kan de overheid partijen oproepen om actie te ondernemen om die effectiviteit te verbeteren. In de brief van 26 januari jl. is aangegeven hoe dit voor het voedseldomein is opgepakt.
Met de Alliantie Verduurzaming Voedsel heb ik op 29 februari jl. afgesproken dat eind 2016 een ordening van robuuste duurzaamheidskeurmerken is gerealiseerd op basis van een set van objectieve kwaliteitscriteria.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid»?
Ja.
Het bericht dat bewoners in Wateringen nog steeds blootgesteld worden aan asbest |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het artikel «Wateringers vliegt asbest om de oren», waarin wordt gesteld dat uit een vertrouwelijk rapport blijkt dat «honderden Wateringers nodeloos worden blootgesteld aan kankerverwekkend materiaal», nu een jaar na de grote asbestbrand?1
De bewoners van de gemeente Westland maken zich begrijpelijkerwijs zorgen over de veiligheid van hun leefomgeving. Dat deze situatie zo lang aanhoudt, is onwenselijk.
Naar aanleiding van gestelde vragen (Aanhangsel van de handelingen nr. 2776) is in een brief aan de provincie Zuid-Holland aangegeven dat het van belang is dat het vertrouwen van de burger in de leefomgeving hersteld wordt. In die brief is tevens de hulp van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aangeboden. Dit aanbod geldt nog steeds, en ook blijft het Ministerie contact houden met de gemeente en de provincie.
De daadwerkelijke risico’s die de bewoners hebben gelopen zijn volgens de GGD klein, terwijl tegelijkertijd de onzekerheid hierover groot is onder de bewoners. In een brief2 van GGD Haaglanden aan de bewoners van de gemeente Westland heeft de GGD toegelicht wat de gezondheidsrisico’s zijn na een asbestbrand in het algemeen en de brand in de gemeente Westland in het bijzonder. De GGD stelt dat de gezondheidsrisico’s voor de omgeving verwaarloosbaar klein zijn gebleven na de brand. De GGD baseert deze gezondheidskundige risicobeoordeling op informatie over de feitelijke situatie ter plaatse na de asbestbrand en na de sanering, op bestaande wetenschappelijke kennis over de gezondheidseffecten van asbest en op de ervaringen die landelijk zijn opgedaan bij eerdere asbestbranden.
De provincie heeft naar aanleiding van klachten over de aanwezigheid van asbest van bewoners in de gemeente Westland een onderzoek ingesteld in het kader van het interbestuurlijk toezicht. Het voorlopige resultaat van dit onderzoek is dat de gemeente Westland een plan van aanpak heeft opgesteld waarmee de ingezette aanpak door de gemeente wordt geïntensiveerd. De gemeente Westland heeft tot april om te inventariseren hoe groot de verontreiniging is en om eventueel (delen van) het gebied te saneren. Op basis hiervan constateert de provincie dat de gemeente breed verantwoordelijkheid neemt en ook concrete invulling geeft aan het oplossen van de asbestproblematiek. De provincie ziet op dit moment geen aanleiding om verdere stappen te zetten vanuit haar toezichthoudende rol. Ook vindt de provincie het belangrijk dat het vertrouwen tussen gemeente en inwoners wordt hersteld. Zij heeft aangegeven bereid te zijn dit te ondersteunen.
Vindt u dat gemeenten voldoende geëquipeerd zijn om dit type calamiteiten te lijf te kunnen gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten gaan verschillend om met de gevolgen van een asbestbrand. Vandaar dat er als leidraad om hulp te bieden een plan van aanpak asbestbrand is opgesteld (uit 2006, geactualiseerd in 2010). Op dit moment wordt dit plan van aanpak geactualiseerd door het Instituut Fysieke Veiligheid. Hierbij worden diverse casus betrokken, onder meer de brand in de gemeente Westland. Op basis van casuïstiek wordt bepaald aan welke informatie gemeenten behoefte hebben. VNG wordt hierbij betrokken. Het vernieuwde plan van aanpak zal gemeenten meer houvast bieden bij het omgaan met de gevolgen van branden waar asbest bij betrokken is. Het geactualiseerde plan van aanpak is volgens het Instituut Fysieke Veiligheid in september 2016 gereed. Ik ben in contact met het Instituut Fysieke Veiligheid om te bezien of dit versneld kan worden.
Bent u van mening dat de gemeente, indachtig het feit dat in deze situaties meerdere wetten van toepassing zijn binnen de domeinen gezondheid, ruimtelijke ordening, milieu en woningbouw, adequaat kan opereren?
Calamiteiten bevinden zich vaak op het snijvlak van diverse wettelijke domeinen. Gemeenten hebben kennis van de lokale omstandigheden en worden bijgestaan door expertise vanuit bijvoorbeeld brandweer, GGD en politie.
Ziet u de voordelen van een «vliegende brigade», die in dit soort gevallen snel in actie kan komen? Bent u bereid om een «rapid response force» te formeren? Zo nee, waarom niet?2
De voornoemde actualisatie van het plan van aanpak asbestbrand is er op gericht decentrale overheden voldoende houvast te bieden na een brand waar asbest bij vrijgekomen is. In dit plan van aanpak wordt aandacht gegeven aan bijvoorbeeld het verspreidingsgebied na een asbestbrand, en aan de taakverdeling tussen betrokken instanties (GGD, brandweer en politie). Ook komt in het plan van aanpak een overzicht met telefoonnummers van expertisediensten. Ik zie in aanvulling hierop geen toegevoegde waarde van een vliegende brigade.
Daarnaast vind ik het van belang dat de sanering van asbestdaken nu snel op gang komt. Hiermee kan het aantal asbestincidenten veroorzaakt door branden worden verminderd.
Is naar uw mening de certificering van asbestsaneringsbedrijven op orde? Zo ja, hoe kan een situatie zoals in Wateringen dan voortduren? Zo nee, hoe gaat u dit dan aanpakken?
Om asbest gezond en veilig te mogen saneren is een certificaat verplicht. Dit is belegd in de arbeidsomstandighedenregelgeving. In de Sectorrapportage Asbest 2015 van de Inspectie SZW, die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u heeft toegezonden op 24 augustus 2015 (kst. 25 834, nr. 101) wordt geconstateerd dat de naleving van gecertificeerde bedrijven is verbeterd. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft aan dat de integrale overkoepelende aanpak van inspecties, van inzet vanuit de branche en van beleidsinitiatieven effectief is. In 2012 was de situatie in orde op slechts 30% van de asbestsaneringslocaties, inmiddels is dat gestegen naar 54% van de saneringslocaties. Hoewel dit een verbetering is, is het van belang om de stijgende lijn vast te houden. Continuering van het solide toezicht op de sector is dan ook gewenst. Hiertoe blijft de inzet en aanpak zoals gemeld in de Sectorrapportage Asbest de komende jaren gericht op «hard optreden waar nodig» (inspecteren) en «samenwerken waar mogelijk» (communiceren).
Wat zijn de mogelijkheden om de verzekeringen te stroomlijnen? Met andere woorden, bent u bereid met de verzekeringsmaatschappijen rond de tafel te gaan opdat willekeur in schadevergoeding bij dit soort calamiteiten wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden van een opstalverzekering verschillen per verzekeraar. Consumenten kiezen een verzekering die bij hen past. Zoals hierboven aangegeven, ben ik in overleg met betrokken partijen over de consequenties van het asbestdakenverbod. In dit kader zal ik specifiek met het verbond van verzekeraars de consequenties van het verbod voor verzekeringen bespreken.
Het politieonderzoek naar professor Maat, dat de minister keer op keer op keer weigerde om openbaar te maken |
|
Michiel van Nispen (SP), Rik Grashoff (GL), Louis Bontes (GrBvK), Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u tijdens het tot nu toe enige plenaire debat over de MH17 in april 2015 beloofde onderzoek te laten doen naar de gang van zaken rond de presentatie van professor Maat en de resultaten van dat onderzoek te delen met de Kamer?1
Ja, in het debat van 23 april 2015 heb ik aangegeven dat de politie een onderzoek zou starten.
Herinnert u zich dat u schreef dat de politie geen bezwaren ziet tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek?2
Ja.
Deelt u de mening dat u de vraag om het feitenverslag, het feitenrelaas en de brieven, waarom de Kamer vroeg bij de regeling van werkzaamheden niet had moeten toetsten aan de WOB, maar gewoon aan artikel 68 van de Grondwet en u ze dus veel eerder voor een veel groter deel openbaar had moeten maken en aan de Kamer had moeten sturen?
De vraag welke informatie aan de Kamer moest worden verstrekt heb ik niet beoordeeld op grond van de Wob maar op grond van artikel 68 van de Grondwet. Ik heb er daarbij voor gekozen om uw Kamer vertrouwelijk te informeren. In algemene zin geldt dat op grond van artikel 68 Grondwet de Ministers en de Staatssecretarissen de Tweede Kamer mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van uw Kamer verlangde inlichtingen geven, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat. Bij de beoordeling of het belang van de staat aan de orde is, kan de aard van de gevraagde gegevens met zich brengen dat de verstrekking van de gegevens belangen raakt, die onder omstandigheden zo zwaarwegend kunnen zijn dat zij als belang van de staat moeten worden aangemerkt. Daarbij valt ook te denken aan bepaalde belangen die in de artikelen 10 en 11 van de Wob worden genoemd, zo lang deze belangen maar zijn terug te voeren op het belang van de staat.
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen en persoonlijke beleidsopvattingen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Professor Maat heeft inmiddels het gelakte deel van het interne memo van de Algemeen Commandanten met als onderwerp «Relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek professor Maat» overgeschreven en via de Mare gepubliceerd. Datzelfde geldt voor het «Rapport van relaas» van 4 juni 2015 afkomstig van de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten van de eenheid Den Haag van de politie. Ten behoeve van het nog te voeren debat met uw Kamer wordt dit interne memo van de Algemeen Commandanten, dat door de publicatie feitelijk openbaar is geworden, daarom bij wijze van uitzondering alsnog bij de brief aan uw Kamer als bijlage toegevoegd. Ook de delen uit het «Rapport van relaas» die professor Maat via Mare publiceerde, zijn om die reden als bijlage toegevoegd. Enkele elementen uit het «Rapport van relaas», zoals een verkorte weergave van de vertrouwelijke rapportages met de getuigenverklaringen, schreef professor Maat niet over en zijn gelakt.
Herinnert u zich dat de regering van mening is dat «vertrouwelijkheid in onze staatsrechtelijke verhoudingen uitzondering behoort te zijn en openbaarheid regel. Het parlement dient zijn controlerende taken zoveel mogelijk in alle openheid te kunnen uitoefenen. Waar mogelijk worden inlichtingen dan ook openbaar (en ruimhartig) verstrekt»?3
Ja.
Heeft u zich aan het kabinetsbeleid gehouden door deze informatie op 2 december 2015 vertrouwelijk aan de Kamer te geven en niet openbaar aan de Kamer te geven en dan met name op de punten van de weggelakte teksten in het feitenrelaas en het feitenverslag?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Herinnert u zich dat u op 15 juni 2015 een brief met conclusies over het onderzoek aan de Kamer gestuurd heeft, waarin u vragen van de Kamer, waarop het antwoord ontlastend zou zijn voor professor Maat en vervelend voor u en anderen, wegliet, zoals het feit dat er al zeker 10 presentaties gehouden waren?4
In mijn brief van 15 juni (Kamerstuk 33 997 nr. 47) heb ik u geïnformeerd over de feiten en conclusies die de korpschef mij heeft aangeboden in zijn brief van 10 juni 2015. De conclusies van de korpschef zijn in mijn brief van 15 juni 2015 door mij onderschreven. In de brief van de korpschef (10 juni 2015) en mijn brief aan uw Kamer (15 juni 2015) wordt gemeld dat er meerdere presentaties zijn gehouden. In de beantwoording van de Kamervragen van 21 september (Kamervragen 2015–2016, nr. 94, 21 september 2015) specificeerde ik de presentaties.
Waarom koos u er op 2 december 2015 voor om de stukken ter vertrouwelijke inzage te leggen met als gevolg dat Kamerleden na inzage er niet meer over konden spreken in het openbaar?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer.
Hoe beoordeelt u nu het feit dat u de Kamer deze documenten vertrouwelijk gaf?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen en persoonlijke beleidsopvattingen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Bent u ervan op de hoogte dat het staand kabinetsbeleid is (door u bevestigd in antwoorden op eerdere vragen) dat vragen van de Kamer moeten leiden tot een ruimer antwoord dan de WOB en dat u in ieder geval in september het hele dossier aan de Kamer had moeten sturen op basis van artikel 68 van de Grondwet, dat als enige uitzonderingsgrond het belang van de staat heeft?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen en persoonlijke beleidsopvattingen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Herinnert u zich dat u een paar dagen later bij het WOB-verzoek alle getuigenverklaringen – tegen eerdere beloften in – volledig en 100% zwart gemaakt waren en dat ook het feitenrelaas en het feitenverslag voor de helft zwart gemaakt waren?5
Ik heb bij brief van 7 oktober 2015 toegezegd dat ik uw Kamer de geanonimiseerde versie van het feitenonderzoek zou doen toekomen. Het betrof hier dus de versie zoals de korpschef deze openbaar zou maken in reactie op de Wob-verzoeken die bij de politie waren ingediend. Aan die toezegging heb ik gevolg gegeven door u in mijn brief van 12 oktober 2015 (Kamerstuk 33 997, nr. 51) op de hoogte te stellen van de openbaarmaking van delen van het interne feitenonderzoek door de korpschef en u op de vindplaats van deze documenten te wijzen.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Deelt u de mening dat de WOB-uitzonderingsgronden veel te royaal gebruikt zijn om de stukken (en dan met name de getuigenverklaringen, het feitenrelaas en het feitenverslag) zwart te maken?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Is er enig overleg geweest tussen de politie en u/uw staf/uw departement over de wijze waarop de stukken onder de WOB stukken zwart gemaakt moesten worden? Wat was de uitkomst van het overleg en kunt u uw antwoord toelichten?
De politie is als eigenstandig bestuursorgaan verantwoordelijk voor de afhandeling van het Wob-verzoek. Mijn ministerie heeft geen bemoeienis gehad met het toepassen van de Wob door de politie. Conform de toezegging in mijn brief van 7 oktober 2015 (naar aanleiding van regeling van werkzaamheden van 23 september jl.) heb ik u op 12 oktober 2015 geïnformeerd dat de politie diezelfde dag (12 oktober) informatie met betrekking tot het interne feitenonderzoek naar het handelen van professor Maat openbaar maakte. Ik heb uw Kamer vervolgens op de vindplaats van deze documenten op de website van de politie gewezen en tegelijkertijd is het fysieke Wob-dossier doorgeleid aan uw Kamer.
Bent u bereid om een onafhankelijke opinie te vragen over de excessieve mate waarin de zwarte viltstift is gehanteerd bij het WOB verzoek en deze met de Kamer te delen?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Op het departement zal extra aandacht gegeven worden aan de behandeling van Wob-verzoeken. Bij de bespreking met uw Kamer van het rapport van de Commissie-Oosting kwam onder meer de vraag aan de orde of niet te vaak informatie wordt geweigerd op de grondslag dat sprake is van intern beraad en van persoonlijke beleidsopvattingen van degenen die bij dat intern beraad betrokken zijn. Ik heb hierin aanleiding gevonden om bij de behandeling van Wob-verzoeken op mijn departement de komende tijd een of meer externe deskundigen te betrekken, die de behandelaars van Wob-verzoeken met advies kunnen bijstaan. Hiermee verwacht ik ook de kwaliteit en transparantie van Wob-beslissingen die onder mijn verantwoordelijkheid worden genomen, te vergroten.
Dit punt wordt meegenomen in het Verbetertraject dat ik binnen mijn ministerie ben gestart en waarover in het jaarverslag 2016 aan uw Kamer zal worden gerapporteerd. Deze nieuwe werkwijze breng ik ook onder de aandacht bij de diensten en agentschappen die onder mijn verantwoordelijkheid ressorteren.
Kunt u aangeven welke belangen van de staat geschonden zijn nu deze documenten openbaar geworden zijn via de website van Mare?6
Het belang dat aan de orde is bij de openbaarmaking van de informatie is de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren. De documenten die het betreft zijn documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Deze documenten bevatten persoonlijke beleidsvattingen. Het is van belang dat ambtenaren vrijelijk van gedachten kunnen wisselen en in alle openhartigheid kunnen communiceren met hun Minister zonder er daarbij rekening mee te hoeven houden dat hun opvattingen en standpunten in de openbaarheid komen. Dit geldt ook voor de meningsvorming binnen de politie, bijvoorbeeld tussen de commandanten onderling en voor de adviezen van de commandanten aan de korpschef, maar ook voor de adviezen van de korpschef aan de Minister. Indien het risico bestaat dat de individuele opvattingen en standpunten van ambtenaren in de openbaarheid komen zullen ambtenaren zich minder vrij voelen in alle openheid onderling en met hun bewindspersoon van gedachten te wisselen.
Kunt u aangeven welke andere problemen zijn ontstaan, nu deze documenten openbaar geworden zijn en die voorkomen hadden kunnen worden als de zwartgelakte stukken van de tekst niet openbaar geworden zouden zijn?
Openbaarmaking van de persoonlijke beleidsopvattingen houdt het risico in dat ambtenaren zich minder vrij zullen voelen om in alle openheid met elkaar en hun bewindspersoon te communiceren. Voor de politie was van belang dat openbaarmaking van verklaringen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan en daardoor zou de informatieverstrekking aan mij kunnen worden belemmerd waardoor de mogelijkheid om de kamer te informeren en uitvoering te geven aan mijn ministeriële verantwoordelijkheid zou worden bemoeilijkt.
Ziet u dat de eerste zin die uit het feitenrelaas zwartgelakt is: «Op donderdag 23 april werd op last van de Minister van Veiligheid en Justitie de samenwerking met professor Maat beëindigd» en dat dat op grond van de WOB, artikel 10, lid 2, sub d/e/g of artikel 11, lid 1, gebeurd is, namelijk de uitzonderingen voor toezicht bestuursorganen, bescherming persoonlijke levenssfeer, onevenredige bevoordeling/benadeling en intern beraad?
Ja.
Deelt u de mening dat deze zin onder geen van deze uitzonderingsgronden kan vallen en gewoon openbaar gemaakt had moeten worden? Indien hij onder de WOB zwart gemaakt had mogen worden, op welke grond mocht dat dan volgens u?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Op welk tijdstip op 23 april 2015 (voor het debat, tijdens het plenaire debat over de MH17) heeft u persoonlijk het besluit om de samenwerking met professor Maat te beëindigen genomen? Op welke wijze heeft u dit besluit meegedeeld aan professor Maat?
Ik heb dat besluit niet genomen.
Kunt u aangeven hoe deze werkrelatie beëindigd is? Heeft u een ambtelijke instructie gegeven?
Van een instructie is geen sprake geweest.
Op basis van welke wet of regeling kunt u ingrijpen bij de personele bezetting van een lopend onafhankelijk onderzoek en persoonlijk besluiten dat werkzaamheden van professor Maat beëindigd zijn?
Op basis van artikel 31 van de Politiewet 2012 kan de Minister van Veiligheid en Justitie aan de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden. Van een aanwijzing is geen sprake geweest.
Is het inhuren van externen bij de politie een taak van de Minister of is dit een gedelegeerde bevoegdheid? Indien de bevoegdheid gedelegeerd is, heeft u dan eerst de delegatie ingetrokken?
Nee, dit is geen taak van de Minister van Veiligheid en Justitie, maar een taak van de politie zelf. Op grond van artikel 26 van de Politiewet 2012 heeft de politie eigen rechtspersoonlijkheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat u wel persoonlijk het besluit neemt om de de samenwerking met professor Maat te beëindigen, maar dat u het onderzoek daarover zelf niet leest en zich slechts baseert op een samenvatting van korpschef Bouwman?
Ik heb dat besluit niet genomen. Omdat er sprake was van een samenwerkingsrelatie tussen de politie en professor Maat heeft de politie na 22 april 2015 een onderzoek opgestart naar het optreden van professor Maat. De korpschef heeft op basis van de uitkomsten van het onderzoek vanuit zijn eindverantwoordelijkheid conclusies getrokken. Ik heb de conclusies van de korpschef onderschreven.
Hoeveel versies van de brief van korpschef Bouwman over het resultaat van het feitenonderzoek zijn naar het ministerie/uw staf/u gestuurd? Kunt u elk van de versies openbaar maken?
De brief van korpschef Bouman is voorafgegaan door twee eerdere versies, op 9 en op 10 juni 2015. Deze versies worden bijgevoegd bij deze brief. Aan de hand van de eerste conceptversie zijn binnen mijn ministerie twee verduidelijkende vragen gesteld, dat heeft niet geleid tot een wijziging. In de conceptversie van 10 juni stond op pagina 3 de zinsnede: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden van de ramp met MH17. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd.» Deze zinsnede is na contact tussen politie en mijn ambtenaren vervangen door: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd». De korpschef kon zich hier mee verenigen. De definitieve versie werd daarna door de korpschef aan mijn ministerie verstuurd.7
Welke informatie had u tot uw beschikking toen op uw last de samenwerking met professor Maat beëindigd werd? Kunt u deze vraag heel precies en uitputtend beantwoorden, inclusief de mails en notities die u gegeven zijn?
Van een instructie of last is geen sprake geweest, ik heb dat besluit niet genomen. Omdat er sprake was van een samenwerkingsrelatie tussen de politie en professor Maat heeft de politie na 22 april 2015 een onderzoek opgestart naar het optreden van professor Maat. De korpschef heeft op basis van de uitkomsten van het onderzoek vanuit zijn eindverantwoordelijkheid conclusies getrokken. Ik heb de conclusies van de korpschef onderschreven.
Is er wederhoor gepleegd met professor Maat, nadat het voornemen om de samenwerking met hem te beëindigen aan hem bekend gemaakt was en voordat de relatie beëindigd werd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Op 22 april 2015 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen het hoofd van het LTFO en professor Maat. In dit gesprek is gesproken over de beslissing van de politie dat in afwachting van het onderzoek niet langer gebruik kon worden gemaakt van de diensten van professor Maat.
In het kader van het interne onderzoek is professor Maat gehoord. Het verslag daarvan is vervolgens aan hem voorgelegd ter instemming op 17 juni en door hem ondertekend.
Na het afronden van het interne onderzoek heeft de korpschef mij in zijn brief van 10 juni 2015 laten weten dat hij de samenwerking met professor Maat ten behoeve van dit identificatieproces had beëindigd.Professor Maat werd op de hoogte gesteld van het oordeel van de Algemeen Commandanten en van het besluit van de korpschef van 10 juni.
Op 17 juni 2015 is ook in een gesprek bij professor Maat thuis met de leiding van LTFO hem formeel meegedeeld dat het besluit van de politie inhoudt dat hij zijn bijdrage aan het identificatieproces MH17 niet verder kan continueren.
Op 4 september 2015 heeft de politiechef van de Landelijke Eenheid van de politie gesproken met professor Maat. In dit gesprek is ook aan de orde geweest dat de politie in voorkomende toekomstige gevallen alsnog graag gebruik zou willen maken van de kennis en expertise van professor Maat, waar professor Maat toe bereid was.
Waarom is van de zin uit het feitenrelaas «Het ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen» geen spoor meer te vinden in de brief aan de Kamer over dat feitenrelaas van 15 juni?
Deze zin is wel opgenomen in mijn brief van 15 juni 2015 aan uw Kamer: «Anderzijds wijst het onderzoek uit dat het binnen het LTFO ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal afkomstig uit de werkprocessen van het LTFO. Het is in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven.»
Op basis van welk artikel in de WOB kon de volgende zin weggelakt worden: «Uit onderzoek is mij, rapporteur, gebleken dat er op intranet een «presentatie voor collega’s» staat. In deze presentatie staan geen foto’s die herleidbaar zijn naar slachtoffers. Op intranet is te zien dat het bericht op 9 april is gewijzigd.»?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Klopt het dat er dus een presentatie op intranet beschikbaar was voor alle collega’s in het LFTO en dat Maat gestraft werd omdat hij een presentatie hield, terwijl hij en collega’s en leidinggevenden al zeker 10 presentaties gehouden hadden?
De presentatie die op het politie intranet is geplaatst, is gemaakt in opdracht van het Hoofd Communicatie uit de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) en is goedgekeurd door de SGBO. Deze presentatie geeft een algemene indruk van alle politieprocessen rond de ramp met MH17 en laat zien hoe een en ander door politiemedewerkers zelf is ervaren. De presentatie was voor het LTFO bedoeld en politiecollega’s die betrokken waren bij de ramp met MH17. In deze algemene presentatie komen geen tot slachtoffers herleidbare objecten voor. De presentatie is als bijlage toegevoegd aan de brief.8
Op welk moment heeft u het feitenrelaas en het feitenverslag, dat u in oktober gelakt en in december ongelakt en vertrouwelijk naar de Kamer stuurde, zelf gelezen?
Op 2 december heb ik het complete dossier doorgeleid naar uw Kamer. Vanaf dat moment kan het dossier tot mijn kennis gerekend worden.
Op welk moment besefte u elke van de volgende feiten: dat er zeker 10 presentaties geweest waren; dat er een presentatie op het intraweb stond die gebruikt kon worden; dat het ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen; dat de commandanten van SGBO MH17 schreven dat: «De genomen maatregelen naar aanleiding van de RTL4-publicatie hebben plaats gevonden zonder goed inzicht in de feiten»?
Na overleg op mijn ministerie in de ochtend van 23 april met het LTFO, werd mij duidelijk dat meerdere presentaties waren gegeven. Ik heb uw Kamer meegedeeld dat ik het van groot belang vindt dat vakgenoten kennis kunnen delen, zij het binnen kaders.
In de brief van de korpschef (10 juni 2015) en mijn brief aan uw Kamer (15 juni) wordt gemeld dat er meerdere presentaties zijn gehouden. In de beantwoording van de Kamervragen van 21 september (Kamervragen 2015–2016, nr. 94, 21 september 2015) specificeerde ik de presentaties.
Op 10 juni wist ik ook van het ontbreken van duidelijke kaders.
Op 2 december 2015 heb ik het complete, ongelakte dossier doorgeleid naar uw Kamer. Vanaf dat moment wist ik ook van de presentatie op het intraweb van het LTFO.
Waarom heeft u, toen u de bovenstaande feiten kende, niet onmiddellijk uw brief van 15 juni 2015 aan de Kamer op eigen initiatief aangepast om bovenstaande feiten toe te voegen?
Gaandeweg het proces zijn de feiten uit het onderzoek nimmer gewijzigd. Kennis over het oordeel van de Algemeen Commandanten zou geen aanleiding hebben gegeven tot een andere beslissing, omdat het oordeel van de Algemeen Commandanten is meegewogen door de korpschef in zijn eindoordeel.
Kunt u, conform eerdere toezeggingen, de getuigenverklaringen openbaar maken (waarbij natuurlijk bepaalde persoonsgegevens zwartgelakt kunnen worden)? Zo nee, welk belang van de staat is dan gediend om dat niet te doen?
De belangen die aan de orde zijn bij de openbaarmaking van de informatie zijn de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren. De documenten die het betreft zijn documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Deze documenten bevatten persoonlijke beleidsvattingen. Het is van belang dat ambtenaren vrijelijk van gedachten kunnen wisselen en in alle openhartigheid kunnen communiceren met hun Minister zonder er daarbij rekening mee te hoeven houden dat hun opvattingen en standpunten in de openbaarheid komen. Dit geldt ook voor de meningsvorming binnen de politie, bijvoorbeeld tussen de commandanten onderling en voor de adviezen van de commandanten aan de korpschef, maar ook voor de adviezen van de korpschef aan de Minister. Indien het risico bestaat dat de individuele opvattingen en standpunten van ambtenaren in de openbaarheid komen zullen ambtenaren zich minder vrij voelen in alle openheid onderling en met hun bewindspersoon van gedachten te wisselen.
Indien u zich wederom wenst te verschuilen achter de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, kunt u dan verklaringen van de gehoorden overleggen waarin ze stellen dat gedeeltelijk of gehele openbaarmaking niet wenselijk achten en dat geheimhouding is afgesproken?
De politie geeft aan dat in een intern onderzoek van de politie verklaringen standaard vertrouwelijk zijn. Interne onderzoeken bestaan in hoofdzaak uit verklaringen van collega’s die vertrouwelijkheid verwachten en krijgen. Juist door het vertrouwelijk behandelen van verklaringen is de verklaringsbereidheid van de collega’s tot op heden groot. Als verklaringen openbaar gemaakt worden, zal de terughoudendheid van getuigen bij de politie om te verklaren vergroot worden en zal daarmee de waarde van verklaringen afnemen. Daarmee bestaat een gerede kans dat rapporten van mindere kwaliteit worden.
Herinnert u zich de antwoorden op vraag 6 en 7 van 7 december 2015?7
Ja.
Klopt het dat professor Maat in het kader van de beantwoording van de vragen gevraagd is wat hij ervan vindt dat het gesprek geheim gehouden zou worden en dat hij per mail geantwoord heeft: «Ik heb er geen bezwaar tegen als u een korte samenvatting van het gesprek maakt en die aan de Kamer stuurt, nadat ik hem gezien en goedgekeurd heb.»?8
Op voorhand is per email afgesproken tussen mij en professor Maat dat wij beiden geen informatie naar buiten zouden brengen over het gesprek dat toen nog moest plaatsvinden. Het betrof een gesprek waarvan geen verslag is gemaakt en waarbij door mij geen aantekeningen zijn bijgehouden.
Het klopt dat in een mailwisseling tussen professor Maat en een medewerker van mijn ministerie, nadat het gesprek tussen professor Maat en mijzelf had plaatsgevonden, professor Maat aangaf dat hij geen bezwaar had om alsnog een samenvatting van ons gesprek naar buiten te brengen. Na die betreffende mail van professor Maat heeft daaropvolgend op 6 oktober 2015 ook een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van mijn ministerie en professor Maat. In dat laatste telefoongesprek is de afspraak herbevestigd om van het gesprek niets naar buiten te brengen. Professor Maat heeft daar toen mee ingestemd.
Is een verslag over het gesprek geweigerd omdat u het niet wilde schrijven en verschaffen of omdat professor Maat dat niet wilde?
Op voorhand is per email afgesproken tussen mij en professor Maat dat wij beiden geen informatie naar buiten zouden brengen over het gesprek dat toen nog moest plaatsvinden. Dat hebben wij beiden ook na afloop van het gesprek herbevestigd.
Deelt u de mening dat u de antwoorden op bovenvermelde vragen 6 en 7 dus dient te herzien, aangezien professor Maat zelf duidelijk niet van mening is dat de inhoud van het gesprek vertrouwelijk moet blijven? Zijn er nog meer antwoorden op Kamervragen in het dossier-Maat die u wenst te herzien?
Nee.
Heeft de regering op bepaalde momenten invloed gehad door opdrachten te geven, hints en aanwijzingen te geven, verdragen of overeenkomsten te tekenen die de onderzoeken belemmeren of andere zaken te doen of laten, bij de onderzoeken naar de MH17? Zo ja, kunt u die dan een voor een toelichten en kunt u aangeven waarom dat noodzakelijk was en het onderzoek niet beschadigden?
Dat is mij niet bekend.
Heeft u op andere momenten druk uitgeoefend op andere justitiële onderzoeken? Zo ja, hoe en welke?
Nee, hiervan is geen sprake.
Heeft u de Kamer in uw ogen volledig, juist en tijdig geïnformeerd in de zaak, waarin professor Maat lijdend voorwerp van uw handelen geworden is?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Professor Maat heeft inmiddels het gelakte deel van het interne memo van de Algemeen Commandanten met als onderwerp «Relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek professor Maat» overgeschreven en via de Mare gepubliceerd. Datzelfde geldt voor het «Rapport van relaas» van 4 juni 2015 afkomstig van de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten van de eenheid Den Haag van de politie. Ten behoeve van het nog te voeren debat met uw Kamer wordt dit interne memo van de Algemeen Commandanten, dat door de publicatie feitelijk openbaar is geworden, daarom bij wijze van uitzondering alsnog bij de brief aan uw Kamer als bijlage toegevoegd. Ook de delen uit het «Rapport van relaas» die professor Maat via Mare publiceerde, zijn om die reden als bijlage toegevoegd. Enkele elementen uit het «Rapport van relaas», zoals een verkorte weergave van de vertrouwelijke rapportages met de getuigenverklaringen, schreef professor Maat niet over en zijn gelakt.
Vindt u het, met de kennis die u nu heeft, een wijs besluit van u zelf om de werkrelatie met professor Maat op 23 april 2015 te beëindigen? Zo nee, welke feiten hebben u van inzicht doen veranderen en bent u bereid excuses aan te bieden aan professor Maat?
Van een instructie of last is geen sprake geweest, ik heb dat besluit niet genomen. Omdat er sprake was van een samenwerkingsrelatie tussen de politie en professor Maat heeft de politie na 22 april 2015 een onderzoek opgestart naar het optreden van professor Maat. De korpschef heeft op basis van de uitkomsten van het onderzoek vanuit zijn eindverantwoordelijkheid conclusies getrokken. Ik heb de conclusies van de korpschef onderschreven.
Ik heb inmiddels met professor Maat gesproken en hem mijn excuses aangeboden voor het feit dat ik mij in die eerste reactie op 22 april teveel door de emotie heb laten leiden.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk, compleet en zo spoedig mogelijk beantwoorden, zo mogelijk binnen een week? Indien u meer tijd nodig heeft, wilt u dan aan de Kamer meedelen wanneer een antwoord verwacht mag worden?
Ja.
De Duitse arbeidsmarkt die geen schade leidt door de invoering van het minimumloon |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schade van minimumloon in Duitsland blijft uit»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat in Duitsland sinds 1 januari 2015 vanaf 18 jaar een minimumloon is ingevoerd?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Duitse arbeidsmarkt een jaar na de invoering van het minimumloon, ondanks waarschuwingen van economen, ongeschonden is gebleven en de werkloosheid zelfs daalde naar het laagste niveau in 24 jaar?
Bij de invoering van het Duitse minimumloon werd door verschillende economen gewaarschuwd voor negatieve werkgelegenheidseffecten van het minimumloon. Hoewel onbekend is hoe de werkloosheid zich ontwikkeld zou hebben als Duitsland geen minimumloon ingevoerd zou hebben, lijkt het er op het eerste gezicht op dat de effecten van de invoering van het minimumloon op de arbeidsmarkt in Duitsland relatief beperkt zijn geweest. Ook het Institut für Wirtschaftsforschung (IFO) en Institut der Deutschen Wirtschaft (IW) hebben dat recent geconcludeerd2.
De beperkte invloed die de invoering van het minimumloon in Duitsland heeft gehad op de arbeidsmarkt hangt volgens deze onderzoeksinstituten vermoedelijk samen met het gegeven dat werkgevers andere aanpassingsmechanismen hebben gebruikt om de loonkostenstijging op te vangen. Werkgevers hebben voor een deel de loonkostenstijging bijvoorbeeld doorgerekend aan de consument. Zo zijn, volgens het IW, de prijzen van taxiritten, restaurantbezoeken en huishoudelijke hulpen gestegen. Omdat echter gelijktijdig de energieprijzen gedaald zijn, zijn grootschalige prijsstijgingen uitgebleven. Dit heeft de effecten op de arbeidsmarkt beperkt.
Uit het uitblijven van substantiële effecten op de Duitse arbeidsmarkt als gevolg van de invoering van een minimumloon mag echter, zo stellen deze onderzoeksinstituten, nog niet geconcludeerd worden dat een aanpassing of invoering van het minimumloon zonder arbeidsmarkteffecten gepaard gaat. Het is namelijk bekend dat de effecten op de arbeidsmarkt van de invoering van een minimumloon met enige vertraging zichtbaar worden. Aanpassingen in de werkgelegenheid vinden namelijk geleidelijk plaats.
Wilt u bij uw afweging met betrekking tot de herziening van de Wet minimumloon de resultaten uit Duitsland betrekken? Zo ja, kunt u daarbij een vergelijking maken tussen de Duitse en Nederlandse arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het AO arbeidsmarktbeleid van 23 april 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 623) heb ik toegezegd om bij de herziening van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag ook oog te hebben voor de vormgeving van het minimumloon en de arbeidsmarktuitkomsten in andere landen. De invoering van het minimumloon in Duitsland, alsmede de daarmee samenhangende arbeidsmarktuitkomsten, zal ik daar uiteraard bij betrekken.
Het succesvolle ontmoedigingsbeleid van België |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «België: ontmoedigingscampagne voor asielzoekers is succesvol»?1
Ja.
In hoeverre erkent u inmiddels dat het voeren van een ontmoedigingscampagne, onder andere via brieven en sociale media, een middel is dat kan bijdragen aan het tegengaan van asieltoestroom?
Voor zover de vraagsteller met de term «ontmoedigingscampagne» doelt op de verstrekking van juiste en volledige informatie over het asielproces en daaraan verwante onderwerpen, dan onderschrijf ik zeker het belang daarvan en kan ik aangeven dat deze informatie ook wordt verstrekt.
Dit belang is erin gelegen dat de verwachtingen van asielzoekers (en potentiele asielzoekers) in overeenstemming moeten zijn met de werkelijkheid. Onjuiste beelden en verwachtingen kunnen een ongewenst effect hebben op de migratiestroom, zowel vanuit het perspectief van het ontvangende land als ook vanuit het perspectief van de migrant zelf. Zo moet ook de informatieverstrekking worden gezien aan asielzoekers over onder meer de opgelopen doorlooptijden en de sobere vormen van opvang in Nederland.
Bent u bereid om, zoals bij de Algemene Beschouwingen al gevraagd, de Belgen (maar ook de Denen) eindelijk na te volgen in het opzetten van een ontmoedigingscampagne om de toestroom van asielzoekers tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, waarom niet en bij welke aantallen bent u dit wel van plan?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat, nu genoemde landen een ontmoedigingsbeleid voeren, de kans toeneemt dat de asielstroom naar ons land zal groeien?
Ik heb geen redenen om te veronderstellen dat de genoemde landen er voor kiezen een onjuist beeld te schetsen in hun informatievoorziening. In zoverre wijkt het Nederlandse uitgangspunt niet af van het uitgangspunt in die landen. In die omstandigheid zie ik dan ook geen grond voor een toename van de asielinstroom.
Zo ja, welke aanvullende maatregelen bent u voornemens te treffen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Het faillissement van Dolcis, Invito, Manfield, Pro Sport en Steve Madden |
|
John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten in diverse media omtrent het faillissement van Dolcis, Invito, Manfield, Pro Sport en Steve Madden?1
Ja.
Heeft u contact met bovenbedoelde bedrijven? Bent u bereid bovenbedoelde bedrijven bij te staan (bijvoorbeeld bij een eventuele doorstart) om op die manier maximaal werkgelegenheid te behouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij hebben contact met de curatoren van Macintosh. Curatoren stellen alles in het werk om kopers te vinden voor een going concern doorstart van de diverse onderdelen van het concern, met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. Naar verwachting zal een deel van het personeel langs deze weg zijn baan kunnen behouden. Vanuit UWV zijn de contacten in eerste instantie gericht op wat nodig is om de loondoorbetaling aan de werknemers te waarborgen.
In het persbericht van de curatoren van 20 januari jl. is aangegeven dat er inmiddels overeenstemming is bereikt over verkoop van 140 tot 180 winkels van Scapino Nederland aan Henk Ziengs. Henk Ziengs heeft de intentie om het grootste deel (80 tot 90%) van de circa 2.000 werknemers van Scapino in de winkels en op het hoofdkantoor/distributiecentrum in Assen een aanbod te doen voor een nieuw dienstverband. Daarnaast is er nagenoeg overeenstemming over de verkoop van aandelen Brantano België/ Luxemburg aan Brantnew. Brantnew zal de aandelen van Brantano NV en van Brantano Luxemburg NV overnemen, zodat de transactie betrekking heeft op alle 130 winkels, alle ruim 1.100 medewerkers en op alle activa en passiva van Brantano in beide landen. Tot slot geven de curatoren aan ook ver gevorderd te zijn met verkoop van aanzienlijke delen van de winkelformules Manfield, Dolcis, Invito, PRO Sport, Steve Madden en Intreza.
Mocht u de vorige vraag bevestigend beantwoorden, op welke wijze en op welke termijn krijgt uw bereidheid in dezen dan concreet vorm?
Mijn ministerie probeert ondernemingen in financiële nood te ondersteunen door een faciliterende rol te spelen. Macintosh vormt hierop geen uitzondering. Mijn ministerie is sinds eind december betrokken bij het faillissementsproces en neemt achter de schermen een actieve houding aan, bijvoorbeeld bij het activeren van ons netwerk (o.a. richting het UWV en de ACM). Daarnaast beschikt mijn ministerie in het geval van mogelijke doorstarts van bedrijfsonderdelen over een breed instrumentarium aan (garantie-)instrumenten, die in perspectiefrijke situaties ondersteuning kan bieden in de financiering van de activiteiten.
Bent u het ermee eens dat er alles op alles gezet moet worden om werknemers aan het werk te houden en dat de recente ontwikkelingen in de retailbranche om een maximale inzet vragen van marktpartijen, sociale partners en de regering?
Ja. De retailsector ondergaat een fundamentele verandering. Er vindt een verschuiving plaats naar het online kanaal en de wensen van consumenten veranderen in rap tempo. Ook herstelt de economie zich van jaren van lage groei en dito consumentenbestedingen. Dat bedrijven – groot en klein – in de problemen komen, laat zien dat de sector moeite heeft om zich tijdig aan te passen. De ontwikkelingen hebben een grote impact op winkelgebieden, op de leefbaarheid in de steden en op de mensen die in de sector werken.
De partijen verbonden aan de Retailagenda (sociale partners retailsector, vastgoedpartijen en overheid) hebben intensief contact om gezamenlijk mogelijke acties te verkennen. Gesproken wordt over een versnelling van een aantal acties uit de in maart 2015 gelanceerde Retailagenda. Zij zetten in op de Retaildeals met gemeenten en provincies en het ontwikkelen van extra instrumenten voor de transformatie van vastgoed. Daarbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden om een gezamenlijke human capital agenda te maken gericht op de transitie van werknemers in de sector en bij- en omscholing van personeel.
In de context van de huidige faillissementen zal naar verwachting een aanzienlijk deel van de medewerkers door middel van een doorstart hun baan kunnen behouden. Voor de medewerkers voor wie dat niet mogelijk blijkt, zet UWV de reguliere dienstverlening in, inclusief alle bestaande instrumenten, zoals scholingsvoucher, proefplaatsing en mobiliteitsbonus.
Bent u bereid met de retailbranche om de tafel te gaan om te bezien op welke wijze verder werkgelegenheidsverlies mogelijk kan worden voorkomen dan wel beperkt? Zo ja, welke maatregelen voor behoud van werkgelegenheid dan wel voor van baan-naar-baan-trajecten kan de overheid inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Een journalist die maandenlang is gevolgd door de recherche |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Journalist maandenlang gevolgd door de recherche»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dwangmiddelen en bijzondere opsporingsmethoden tegen journalisten uitsluitend ingezet mogen worden bij zwaarwegende belangen? Zo ja, waarom is dit hier toch gebeurd?
In de vraagstelling wordt mogelijk gedoeld op de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (2012A003). Deze Aanwijzing vindt slechts toepassing in die gevallen waarin een journalist in het strafproces wordt betrokken uit hoofde van zijn journalistieke werkzaamheden. Daarvan was in deze zaak geen sprake. Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat genoemd rechercheonderzoek toch samenhangt met het werk van deze journalist? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie doet in beginsel uitsluitend aan direct betrokkenen mededeling over individuele strafzaken. In de genoemde zaak heeft betrokkene er echter voor gekozen om een mededeling van het Openbaar Ministerie aan zijn advocaat, met de pers te delen. Om die reden heeft het Openbaar Ministerie in een persbericht van 6 januari 2016 bevestigd dat de verdenking en de daarmee samenhangende inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid, zag op de betrokkene als privépersoon en geen betrekking had op zijn werkzaamheden als journalist.
Het Openbaar Ministerie doet verder geen mededeling over de aard van de strafbare feiten waarop de verdenking zag. Gelet op het voorgaande is de eerder genoemde Aanwijzing in onderhavig geval dan ook niet in het geding geweest.
Kunt u uitsluiten dat het onderzoek van de recherche en de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen hierbij niets te maken hebben met het onderzoek van deze journalist naar vrouwenhandel, prostitutie en kindermisbruik?
Zie antwoord vraag 3.
Aanhoudende incidenten bij Belgische kerncentrales |
|
Martijn van Helvert (CDA), Agnes Mulder (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Belgische kerncentrale stilgelegd om brand»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Burgemeesters ongerust na incidenten kerncentrale Doel»?2
Ja
Vindt u ook, gezien de risico’s die de inwoners van Limburg, Zeeland en Brabant lopen bij mogelijke grote incidenten bij de reactoren in Tihange en Doel, dat Nederlandse overheden, te weten gemeenten, provincies en Rijk, adequaat betrokken zouden moeten worden bij de verlengde openstelling en de daaraan verbonden voorwaarden van deze reactoren?3
Ja, daar ben ik een voorstander van. De keuze om te stoppen of door te gaan met kernenergie en de nucleaire veiligheid is echter een nationale aangelegenheid op grond van het Euratom Verdrag. De individuele lidstaten in de EU hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het energiebeleid en voor de regulering en het toezicht op de veiligheid van de nucleaire installaties. De EU richtlijnen geven wel een kader waarin o.a. staat dat er een onafhankelijke nucleaire autoriteit moet zijn en geven ook nucleaire veiligheidseisen.
De Belgische regering en het parlement hebben besloten tot de verlengde openstelling van de kernreactoren. Het FANC heeft de veiligheidsvoorwaarden opgesteld en houdt daar toezicht op. In dit Belgische besluitvormingsproces is formeel geen betrokkenheid voor Nederlandse overheden. Aangezien ik belang hecht aan goede communicatie met de omliggende Nederlandse gemeenten heb ik aan mijn Belgische collega gevraagd om na te gaan of het desondanks mogelijk is om Nederlandse overheden beter te informeren en te betrekken bij het besluitvormingsproces en de veiligheidsvoorwaarden die het FANC heeft opgesteld.
Welke mogelijkheden ziet u onder andere om betrokken te zijn bij de opvolging van de verbeterpunten van de International Atomic Energy Agency (IAEA), zoals bijvoorbeeld bij de Safe Long Term Operation Review Services (SALTO) -missie aangaande de centrale in Tihange van januari 2015?4
De opvolging van verbeterpunten van de International Atomic Energy Agency (IAEA), zoals bij de Safe Long Term Operation Review Services (SALTO) -missie aangaande de centrale in Tihange van januari 2015 is een aangelegenheid van de nationale autoriteit, het FANC. Nederland en andere landen die het VN Verdrag Nucleaire Veiligheid hebben geratificeerd worden door België op de hoogte gehouden van de opvolging van de verbeterpunten. Op grond van het Verdrag Nucleaire Veiligheid rapporteren de verdragspartijen elke drie jaar over de status van verbeterpunten naar aanleiding van IAEA missies (zoals de SALTO missie). Daarnaast zal de IAEA ook zelf betrokken zijn bij de opvolging van de verbeterpunten via de Follow up SALTO missie in 2016. Wanneer de rapportages definitief zijn, publiceert FANC ze op haar website. Op grond van van de Euratom richtlijn nucleaire veiligheid zijn lidstaten verplicht regelmatig internationale audits uit te nodigen.
Kunt u inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn als in de kerncentrales van Tihange en Doel de verbeterpunten van het IAEA niet worden nagekomen?
Het FANC zal daarover, indien het FANC daar aanleiding toe ziet, een besluit nemen. Overigens zal tijdens de in 2016 voorziene Follow up SALTO missie in België de IAEA missie ook zelf nagaan of en hoe de verbeterpunten zijn opgepakt en hierover verslag doen in het rapport.
Zouden, als deze verbeterpunten niet worden nagekomen of een opeenstapeling van incidenten blijft voorkomen, de desbetreffende reactoren in België volgens u moeten sluiten?
Dat is niet aan de Nederlandse overheid om te beoordelen. Zoals bij eerdere antwoorden aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het toezicht op nucleaire veiligheid in België bij het FANC als Belgische toezichthouder. Zij waakt ervoor dat de veiligheid niet in het geding is.
Kunt u aangeven hoe de communicatie over de recente incidenten in Tihange en Doel tot nu toe is gelopen tussen de Belgische autoriteiten en Nederlandse overheden en inwoners en welke informatie hierover is verstrekt?
Op grond van afspraken tussen provincie Oost-Vlaanderen en Veiligheidsregio’s zijn de Veiligheidsregio’s in de regio van kerncentrale Doel geïnformeerd over de storingen en dat deze geen gevolgen hadden voor de veiligheid. De betrokken burgemeesters zijn door Veiligheidsregio’s geïnformeerd. Het verder versterken van de informatiepositie van de (veiligheids)regio Limburg-Zuid in relatie tot kerncentrale Tihange zal besproken worden door de veiligheidsregio, ANVS en de Belgische autoriteiten.
Kunt u aangeven of er vorderingen zijn in het maken van afspraken met de Belgische autoriteiten ten aanzien van communicatie en gezamenlijke inspecties, in navolging van uw brief van 14 december 2015 (Kamerstuk 25 422, nr. 126)? Zo nee, vindt u ook niet dat deze afspraken gezien de incidenten van de laatste weken met spoed gemaakt dienen te worden om de veiligheid en het vertrouwen in de Belgische kerncentrales te verbeteren?
Op 20 januari jl. is de eerste gezamenlijke inspectie uitgevoerd bij de kerncentrale Doel. Ik zal u hierover nog schriftelijk informeren met de brief waar u om gevraagd heeft (2016Z00366, 2016Z00897/2016D02002). De ANVS en het FANC hebben afgesproken om vaker gezamenlijke inspecties uit te voeren, ook in Tihange en Borssele. Mede naar aanleiding van de wens van de burgemeesters, de voorzitters van de Veiligheidsregio’s en de Tweede Kamer heb ik met Minister Jambon afspraken gemaakt om te komen tot een meer geharmoniseerde en eenduidige communicatie.
Bent u bereid om dit zo snel mogelijk op te pakken, mede om uitvoering te geven aan motie Kamerstuk 25 422, nr. 132? Welke tijdlijn houdt u hiervoor aan en op welke termijn koppelt u dit, gelet op de ernst van de situatie, terug aan de Kamer en lokale overheden?
In de motie wordt mij gevraagd te bewerkstelligen dat het FANC en de ANVS aan beide kanten van de grens gezamenlijke inspecties gaan doen. De eerste van deze gezamenlijke inspecties heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit jaar staan nog gezamenlijke inspecties bij de Belgische centrale in Tihange, de kerncentrale Borssele en bij de HogeFlux Reactor in Petten gepland.
Het bericht dat een Vlaamse minister de Nederlandse aanpak van de malafide puppyhandel te laks vindt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Nederland te laks in aanpak malafide puppyhandel» zegt Vlaamse Minister Ben Weyts»?1
Ja.
Heeft u een verklaring voor het feit dat het centrum van de malafide puppyhandel zich de laatste jaren van België naar Nederland heeft verplaatst?
Een volledig beeld van de omvang van de illegale hondenhandel is zeer lastig te krijgen, handelaren proberen illegale activiteiten immers buiten beeld te houden. Ik kan het veronderstelde feit dan ook niet op basis van cijfers onderschrijven. Dit neemt niet weg dat ik de zorgen deel omtrent de illegale handel in pups.
Kunt u uw reactie op het bericht, dat Nederland goede regels en strenge handhaving kent, onderbouwen?
Er zijn de afgelopen jaren meerdere maatregelen getroffen om een beter toezicht te krijgen op de handel in honden. Dit betreft onder andere een verplichte identificatie en registratie van honden, een betere administratieplicht voor handelaren en afspraken met online handelsplaatsen over het informeren van (potentiële) kopers. Zowel de NVWA, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) als de politie treden op tegen misstanden in de hondenhandel op basis van de geldende regelgeving.
Tegelijkertijd is het zo dat het aanbod helaas blijft bestaan zolang er vraag blijft naar goedkope pups. Het is onmogelijk om elke misstand uit te bannen. Dit neemt niet weg dat misstanden wel degelijk worden aangepakt.
Hoe verhoudt de illegale invoer van tenminste 50.000 honden in 2014 zich tot deze «strenge handhaving»?2
De genoemde 50.000 betreft een schatting in het programma Zembla van het aantal niet in Traces (Trade control and export system) geregistreerde honden dat naar Nederland zou worden gebracht vanuit andere EU-lidstaten. Het registreren in Traces dient te geschieden in het land van herkomst waarop wordt toegezien door de autoriteiten in het land van herkomst. Als het niet registreren wordt ontdekt in het land van bestemming dan is de overtreding veelal al begaan. De autoriteiten in het land van bestemming kunnen dit signaleren richting het land van herkomst maar kunnen aldaar niet handhavend optreden. Een dergelijke schatting onderstreept voor mij (zonder de aantallen te kunnen bevestigen) de noodzaak om gezamenlijk met andere lidstaten de puppyhandel beter in beeld te krijgen.
Zijn er internationale afspraken of samenwerkingsverbanden om de malafide puppyhandel aan te pakken? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke dit zijn? Zo nee, bent u bereid om op korte termijn met de Europese collega’s om de tafel te gaan zitten om tot een internationale aanpak te komen?
Bij het constateren van misstanden wordt, indien nodig, contact opgenomen met de lidstaat van oorsprong om deze op de hoogte te brengen van de geconstateerde onregelmatigheden of om hulp te vragen bij het completeren van het dossier om op te kunnen treden tegen een overtreder. Er is met enige regelmaat contact met andere lidstaten over individuele zaken. Met de Vlaamse Autoriteiten worden goede contacten onderhouden en vindt ook beleidsmatig overleg plaats om op het terrein van dierenwelzijn zaken af te stemmen. In EU-verband vindt periodiek overleg plaats tussen alle lidstaten in het kader van het Permanente comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Problemen aangaande de handhaving van de Europese regelgeving op het terrein van de hondenhandel kunnen hier tussen lidstaten worden gedeeld en gezamenlijk besproken met de Europese Commissie.
Momenteel wordt verkend of, en hoe, extra aandacht gevraagd kan worden bij de Commissie voor de problematiek.
Bent u bereid om, in navolging van het Vlaamse systeem, voortaan alleen nog te werken met een witte lijst met handelaren en fokkers van wie de honden wel geïmporteerd mogen worden?
Zoals onder andere aangegeven in een brief over puppyhandel (Kamerstuk 28 286 nr. 809, dd. 21 april 2015) en de antwoorden op het schriftelijk overleg over fokkerij (Kamerstuk 28 286 nr. 818, dd. 9 september 2015) en worden deze maatregelen nu geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wil ik kijken of eventuele aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Uw Kamer ontvangt de evaluatie naar verwachting in het voorjaar.
Op welke manier werkt u samen met uw collega van Veiligheid en Justitie om de illegale hondenhandelaren aan te pakken, aangezien het hier om strafbare feiten gaat en dit dus mede de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie zou moeten zijn?
De NVWA is primair verantwoordelijk voor de aanpak van de misstanden in de hondenhandel. De NVWA werkt hiertoe samen met zowel de politie als de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming. Zodra echter sprake is van een combinatie van veterinaire overtredingen met bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit, of agressieve daders, dan is de politie primair aan zet. Via het meldnummer 144 red een dier komt de politie soms als eerste een zaak op het spoor. Teneinde te zorgen dat zaken bij de juiste dienst terecht komen en de handhavers elkaar indien nodig weten te vinden voor ondersteuning zijn afspraken neergelegd in het Convenant samenwerking dierenhandhaving. Daarnaast vindt op verschillende niveaus (strategisch, tactisch, operationeel) overleg plaats tussen handhavers. Tot slot worden jaarlijks kwantitatieve en kwalitatieve afspraken over de opsporing gemaakt tussen de NVWA en het OM.
Welke uitbreiding van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit is er nodig om de bestaande regels volledig te kunnen handhaven?
De exacte capaciteit nodig om elke misstand uit te bannen is niet te geven omdat de omvang van de illegale handel niet exact in beeld te brengen is. Kenmerk van deze handel is immers dat ze buiten beeld blijft. Het enkel verhogen van het aantal inspecties zal het probleem voorts ook niet volledig kunnen uitbannen.
Ik zet daarom ook in op andere instrumenten, zoals voorlichting. Ik blijf echter voortdurend streven naar het verhogen van de naleving van bestaande regels door ontwikkelen van risicogebaseerd en doelmatig toezicht. Om de naleving in 2016 te bevorderen zal door de NVWA worden onderzocht hoe de handhavingsregie verder geoptimaliseerd kan worden.
Leveranties van gifgas aan jihadisten in Syrië via Turkije |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen over het bericht dat Turkije betrokken is bij wapenleveranties aan de Syrische rebellen, steun aan de terroristische organisatie Al Nusra verleent en zelfs betrokken zou zijn bij de chemische aanval op Ghouta?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving «Dodelijk saringas werd door IS via Turkije ingevoerd»?2
Het kabinet is bekend met het Turkse parlementslid Eren Erdem dat uitspraken heeft gedaan over leveranties van materialen en stoffen voor saringas. Het kabinet heeft geen informatie een eigenstandig oordeel te vellen over deze beweringen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van het Turkse parlementslid Erdem over leveranties van materialen en stoffen voor saringas aan jihadisten in Syrië via Turkije en dat Turkije dit in de doofpot zou stoppen?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het bewijsmateriaal dat de heer Erdem hiervoor gepresenteerd heeft, te weten een kopie van een justitieel onderzoek, zaaknummer 2013/120, door de toenmalige openbaar aanklager in Adana?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze zaak tegen dertien verdachten van banden met een terroristische organisatie, die nota bene in het bezit waren van chemicaliën, na een week plotseling gesloten is, en dat de openbaar aanklager vervangen is door een ander?
In de aanklacht is geen concrete verwijzing naar het daadwerkelijke bezit van chemicaliën door de verdachten. De openbare aanklager van Adana die de zaak initieerde was in december 2015 daar nog aan het werk als Hoofd Openbare Aanklager.
Klopt het dat alle verdachten in deze zaak op vrije voeten zijn gesteld en Turkije verlaten hebben via de grens met Syrië? Zo ja, vindt u dit een verdachte gang van zaken?
Vijf van de in totaal zes verdachten zijn vrijgesproken. Eén verdachte die was veroordeeld vanwege het lidmaatschap van een terroristische organisatie is voortvluchtig. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie of deze personen Turkije hebben verlaten via de grens met Syrië.
Hoe beoordeelt u de telefoneergegevens van de verdachten in het dossier, waaruit in detail blijkt hoe de leveranties vanuit Turkije richting Syrië zouden plaatsvinden, bijvoorbeeld hoe ze werden voorbereid, welke trucks gebruikt zouden worden en waar de materialen vandaan kwamen?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Klopt het dat uit deze gegevens tevens blijkt dat de verdachten openlijk spraken over sarin, geen enkele zorg uitspraken over het passeren van de grens tussen Turkije en Syrië en dat ze banden zouden hebben met de The Machinery and Chemical Industry Institution van Turkije? Hoe beoordeelt u dit, in het licht ook van de vele berichten en beschuldigingen over banden tussen Turkije en jihadisten in Syrië?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de bewering van de heer Erdem dat alle basismaterialen voor het saringas in Europa gekocht zijn en dat Westerse bronnen heel goed weten wie de chemische aanval op Ghouta heeft uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat een parlementariër die met deze onthullingen is gekomen, vervolgd dreigt te worden wegens hoogverraad en dat voor hem verlies van parlementaire onschendbaarheid dreigt? Bent u bereid opheldering te vragen bij Turkije over deze gang van zaken?
Het kabinet is bekend dat naar de beschuldigingen van de heer Erdem, geuit in het interview met Russia Today van 14 december, een onderzoek loopt dat op 16 december is ingesteld door de openbare aanklager van Ankara. Volgens de Turkse Grondwet moet voor het opheffen van parlementaire onschendbaarheid een verzoek door de openbare aanklager worden gericht aan de Minister van Justitie waarna hierover een stemming moet plaatsvinden in het parlement. Er zijn op dit moment geen juridische stappen gezet op weg naar opheffing van parlementaire onschendbaarheid van de heer Erdem.
Bent u bereid een eigenstandige analyse te maken van het dossier dat de heer Erdem als bewijsmateriaal gepresenteerd heeft? Zo nee, waarom niet en bent u dan tenminste bereid om een reactie te vragen van Turkije?
Het kabinet herhaalt dat het geen informatie heeft die het in staat stelt een eigenstandig oordeel te geven over de betreffende beweringen en het ziet dan ook geen aanleiding om de toedracht van de chemische aanval op Ghoutta opnieuw te onderzoeken. Daarom blijft het kabinet van mening dat het niet aan Nederland is om te pleiten of draagvlak te zoeken voor een internationaal onderzoek terzake.
Blijft u ook met dit bewijsmateriaal van mening dat u geen informatie heeft die u in staat stelt een eigenstandig oordeel te geven over de beweringen van de Amerikaanse onderzoeksjournalist Seymour Hersh over steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en betrokkenheid van Turkije bij de chemische aanval op Ghouta?4
Zie antwoord vraag 11.
Blijf u van mening dat er «geen aanleiding» is om de toedracht van de chemische aanval op Ghouta opnieuw te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel meer aanwijzingen en bewijzen zijn er nog meer nodig voordat u bereid bent te pleiten voor een internationaal onafhankelijk onderzoek naar de steun van Turkije aan jihadisten in Syrië?
Zie antwoord vraag 11.
Als u blijft herhalen dat hiervoor «geen draagvlak» is, bent u dan tenminste bereid op zoek te gaan naar mogelijk draagvlak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het faillissement van onder andere V&D en Macintosh |
|
Jacques Monasch (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het faillissement van onder andere de V&D en Macintosh?1 2
Ja.
Wat voor mogelijke gevolgen heeft het voor steeds meer winkels dreigende faillissement voor de ruimtelijke kwaliteit van winkelcentra en/of binnensteden in gemeenten?
Er wordt momenteel gewerkt aan een doorstart van de genoemde bedrijven. Ook zullen er mogelijk andere retailers interesse hebben in de panden van vestigingen die sluiten. Om de ruimtelijke kwaliteit van binnensteden te bewaren is het belangrijk dat winkelgebieden worden geconcentreerd en er in kwaliteit wordt geïnvesteerd. Dat betekent dat sommige winkelpanden moeten worden getransformeerd naar andere functies. Dat vergt een gecoördineerde aanpak van vastgoedeigenaren, retailers en gemeenten. Het Rijk ondersteunt dit middels de Retailagenda. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wilt u, gelet op deze ontwikkelingen, met gemeenten en provincies in overleg treden om leegstand van winkelpanden te voorkomen en te inventariseren wat de grootste zorgen op dit moment zijn? Aan welke oplossingen denkt u om leegstand in binnensteden te voorkomen?
De retailsector ondergaat een fundamentele verandering. In toenemende mate vindt verkoop online plaats en wensen van consumenten veranderen in een snel tempo. De online bestedingen aan producten en diensten bedroegen 3,4 miljard euro in het derde kwartaal van 2015. Dit is een groei van 14% ten opzichte van het derde kwartaal in 2014. Ook het aantal aankopen (+14%) en het aantal online kopers (+6%) zijn gestegen.
Deze veranderingen in de detailhandel brengen kansen en uitdagingen met zich mee. Zo komen er nieuwe toetreders, nieuwe winkelformules en er vindt meer vermenging plaats met horeca en cultuur. Tegelijkertijd is er sprake van een overcapaciteit aan vierkante meters winkeloppervlakte. De leegstand van het aantal winkelpanden bedroeg in 2015 7,4%. Dit is een lichte daling ten opzichte van 2014 (7,5%). Er zijn daarbij grote verschillen tussen winkelgebieden. In grote steden, wijk- en buurtcentra loopt de leegstand terug, terwijl in middelgrote steden en in stadsdeelcentra de leegstand oploopt.
Met het oog op deze ontwikkelingen heb ik in oktober 2014 het initiatief genomen voor een Retailagenda, die op 17 maart 2015 is gepresenteerd3. In de Retailagenda hebben betrokken partijen afspraken gemaakt om de verdienkracht van de sector te vergroten en winkelgebieden te versterken.
Een belangrijk onderdeel van deze agenda zijn de Retaildeals. Gemeenten, winkeliers, horeca, vastgoedondernemers, culturele instellingen en bewoners spreken hierin samen een visie en een concreet actieplan af om hun winkelgebieden versterken. Ze benoemen daarbij op welke plekken winkels kansrijk zijn en op welke plekken niet, om leegstand te voorkomen. Ook stemmen ze de plannen af op regionaal niveau.
In november zijn de eerste 31 Retaildeals getekend. De partijen verbonden aan de Retailagenda (retailsector, vastgoedpartijen en overheid) hebben intensief contact en verkennen gezamenlijk mogelijke versnellingen van de actieagenda of aanvullende acties, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van extra instrumenten voor de transformatie van vastgoed.
Wat zijn de gevolgen van de veranderingen in de detailhandel voor het ruimtelijk beleid door het online aanbod? Wat is uw visie op de detailhandel en de winkelgebieden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is, zonder de Kamer hier vooraf over te informeren, ingegrepen in de verordening van de provincie Zuid Holland waarin regels zijn gesteld om de uitbreiding van grootschalige detailhandelsvestigingen aan de randen van stedelijk gebied te bemoeilijken dan wel te voorkomen?
De sportwinkel Decathlon heeft bij de Minister van Infrastructuur en Milieu en bij mij een verzoek ingediend om (enkele artikelen van de) Verordening ruimte 2014 van provinciale staten van Zuid-Holland voor te dragen voor vernietiging door de Kroon vanwege strijd met het recht. Een dergelijk verzoek wordt in het kader van interbestuurlijk toezicht beoordeeld aan de hand van het Beleidskader schorsing en vernietiging dat is gebaseerd op de Wet revitalisering generiek toezicht. In die wet, maar ook in de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet, de Gemeentewet of het genoemde beleidskader, is niet voorzien in een rol van uw Kamer bij de beoordeling van en beslissing op een verzoek. De ministers van IenM en Economische Zaken, de in het beleidskader bedoelde vakdepartementen, menen dat er gerede twijfel is of enkele artikelen van de Verordening ruimte 2014 voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening en het in het schorsingsbesluit genoemde Unierecht. Door schorsing van een onderdeel van artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a (met het treffen van een voorziening) worden mogelijk nadelige gevolgen van de betreffende bepaling voorkomen, terwijl het onderzoek naar vernietiging nog loopt. De schorsing beperkt de provincie niet bij het door haar gevoerde detailhandelsbeleid. Graag verwijs ik u naar de recente uitgebreide beantwoording van vragen van het lid Smaling over dit onderwerp4.
Kunt u verklaren waarom u zo heeft ingegrepen, terwijl dat op gespannen voet staat met de door u steeds met verve verdedigde doelen van de Omgevingswet?
De provincie heeft de ruimte voor het voeren van eigen beleid, zolang dit niet strijdig is met het nationaal of Europees recht. Wanneer er gerede twijfel is dat hier niet aan wordt voldaan, is ingrijpen noodzakelijk. Daar gaat wel overleg met de provincie Zuid-Holland aan vooraf.
Is het niet juist de bedoeling om verantwoordelijkheden bij gemeenten en provincies te leggen met betrekking tot het ruimtelijk beleid? Wilt u uitleggen waarom er in dit specifieke geval nu anders is gehandeld?
Zie antwoord 6.
De telefonische bereikbaarheid van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over problemen met het persoonsgebonden budget (PGB) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de mogelijkheid dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet langer het telefoonnummer van de SVB bij PGB-problemen op de internetsite heeft staan direct onder de contactgegevens?1 2
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Het telefoonnummer van het Servicecentrum PGB was tot begin januari 2016 te vinden op3. Het telefoonnummer staat ook op alle brieven van de SVB.
Inmiddels heeft de SVB op 8 januari jl. het telefoonnummer opgenomen bij elke vraag en antwoord op de contact-pagina via de link «Ik wil direct contact opnemen»4
Kunt u aangeven of dat correct is? Zo ja, waarom is daar voor gekozen? Zo nee, waarom niet?
De SVB heeft de website half mei 2015 opnieuw ingericht. Sindsdien is het telefoonnummer opgenomen bij de contact-pagina onder «Ik heb een andere vraag of opmerking».
De website bevat sinds half mei bij »contact» de antwoorden op de meest gestelde vragen door budgethouders en zorgverleners. De antwoorden zijn erop gericht budgethouders en zorgverleners direct zo goed mogelijk te informeren. Voor (overige) vragen en antwoorden kan uiteraard contact opgenomen worden met SVB.
Sinds wanneer wordt het telefoonnummer niet langer bij de telefonische bereikbaarheid en direct bij de contactgegevens vermeld?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom staat het telefoonnummer van het Servicecentrum pas bij de zesde doorklikmogelijkheid onder tabblad Servicecentrum PGB (http://svb.nl/int/nl/pgb/contact/contact_pgb/index.jsp) en namelijk niet bij de vraag over a) De betaling van uw zorgverlener; b) Mijn PGB; c) Het declareren van urenbriefjes, facturen en reiskosten; d) Uw zorgovereenkomst; e) Heeft u een klacht? maar pas na een klik op f) Ik heb een andere vraag of opmerking?
Het telefoonnummer is inmiddels bij elke vraag en antwoord geplaatst.
Deelt u de mening dat de eerste vijf vragen de problemen zijn waar de meeste budgethouders en/of zorgverleners tegen aanlopen en het gepast zou zijn daar gelijk het telefoonnummer te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt dan niet op een eerder moment het telefoonnummer van het Servicecentrum bekend gemaakt? Zou het bij een clientgerichte invoering van hervormingen niet passen om direct en duidelijk het telefoonnummer te vermelden?
Budgethouders en zorgverleners moeten zo gericht mogelijk worden geholpen op de website van de SVB. De vijf aandachtsgebieden waar de meeste vragen over zijn, staan daarom prominent op de website. Bij de antwoorden is het telefoonnummer nu ook opgenomen.
Kunt u een nieuwe stand van zaken geven naar aanleiding van uw brief van 7 december 2015 waarin u aangaf dat het aantal telefoontjes in oktober en de eerste twee weken van november is toegenomen, vooral vanwege vragen over budgettekorten maar de bereikbaarheid blijft op orde, al is de gemiddelde wachttijd enkele seconden toegenomen? Hoe staat het inmiddels met het aantal telefoontjes en de wachttijd? Bent u bereid het antwoord op deze vraag uit te splitsen per dag tot op het moment van beantwoorden van deze vragen? Zo nee, waarom niet?
De telefonische bereikbaarheid van de SVB is op orde. Alleen op de ochtend van 4 januari was de toestroom hoger dan de SVB kon verwerken. Dit was de eerste werkdag van het nieuwe jaar. Later op de dag was de bereikbaarheid weer op orde.
In de tabel hieronder zijn het aantal telefoontjes en de gemiddelde wachttijd uitgesplitst per dag voor de periode 1 december 2015 tot en met 15 januari 2016. In december en de eerste twee weken van januari is het aantal telefoontjes naar de SVB toegenomen ten opzichte van eerdere maanden. Dit voornamelijk vanwege vragen over de jaarovergang, budgettekorten en ontvangen brieven. Daarnaast is de gemiddelde wachttijd gedaald.
Datum
Aantal telefoontjes
Gemiddelde wachttijd
01-12-2015
5.116
0:00:31
02-12-2015
4.901
0:00:11
03-12-2015
5.394
0:00:18
04-12-2015
4.428
0:00:07
05-12-2015
329
0:00:16
07-12-2015
5.053
0:00:14
08-12-2015
4.384
0:00:14
09-12-2015
4.091
0:00:15
10-12-2015
4.602
0:00:09
11-12-2015
4.355
0:00:13
12-12-2015
315
0:00:11
14-12-2015
5.042
0:00:22
15-12-2015
3.965
0:00:15
16-12-2015
3.776
0:00:16
17-12-2015
4.787
0:00:17
18-12-2015
4.369
0:00:14
19-12-2015
350
0:00:17
21-12-2015
4.801
0:00:17
22-12-2015
4.563
0:00:17
23-12-2015
3.844
0:00:16
24-12-2015
2.694
0:00:17
28-12-2015
4.114
0:00:12
29-12-2015
4.452
0:00:14
30-12-2015
4.385
0:00:17
31-12-2015
2.312
0:00:14
04-01-2016
5.304
0:00:37
05-01-2016
4.209
0:00:11
06-01-2016
3.797
0:00:10
07-01-2016
4.082
0:00:12
08-01-2016
3.727
0:00:11
11-01-2016
4.191
0:00:11
12-01-2016
3.861
0:00:17
13-01-2016
4.215
0:00:13
14-01-2016
4.667
0:00:15
15-01-2016
4.011
0:00:10
Hoeveel keer is de afgelopen weken gebruik gemaakt van het online-klachtenformulier? Hoe verhoudt dit cijfer zich tot het gebruik van het online-klachtenformulier in september, oktober en november 2015?
Over de periode september 2015 tot en met de eerste twee weken van januari 2016 heeft de SVB in totaal 1.793 klachtenformulieren ontvangen via de website. In de tabel hieronder is het gebruik van het online-klachtenformulier uitgesplitst per maand.
Maand
Aantal ontvangen klachtformulieren SVB
September 2015
233
Oktober 2015
362
November 2015
457
December 2015
464
Januari 2016 (eerste 2 weken)
177
Gaat u, het als verantwoordelijk bewindspersoon voor het neerleggen van de betalingsfunctie van het Trekkingsrecht, direct de SVB de opdracht geven om op het tabblad van Telefonische bereikbaarheid en Contactgegevens gelijk het telefoonnummer te vermelden? Zo nee, waarom niet?
De SVB heeft op 8 januari 2016 haar website aangepast. Het telefoonnummer is nu onder elke keuzemogelijkheid te vinden.
Dumpstaal uit China |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «China walst over eurostaal heen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese staalmarkt onder druk staat van de dumping van Chinees (koudgewalst) staal?
Naar aanleiding van een klacht van de Europese staalindustrie, is de Europese Commissie op 14 mei 2015 een antidumpingprocedure gestart. In deze procedure wordt onderzocht of er daadwerkelijk sprake is van dumping en of de dumping leidt tot schade aan de Europese industrie. De eerste resultaten van dit onderzoek worden uiterlijk op 14 februari 2016 verwacht.
Kunt u aangeven hoe lang dit proces van dumping al gaande is?
De klacht van de Europese producenten ten aanzien van koudgewalst staal is ingediend op 1 april 2015 en heeft betrekking op de periode 1 april 2014 tot
31 maart 2015.
Is er door u contact opgenomen met de Europese Commissie teneinde te bezien of de importheffingen voor koudgewalst staal moeten worden verhoogd en of er een speciale anti-dumpingheffing dient te worden ingesteld door de Europese Commissie?
De zaak is op dit moment aanhangig bij de Europese Commissie. De Europese Commissie zal uiterlijk op 14 februari 2016 haar voorlopige bevindingen bekend maken en kan dan ook overgaan tot het instellen van voorlopige antidumpingheffingen. De lidstaten bespreken de bevindingen in het handelsdefensief comité van de Europese Unie. Een datum voor een bijeenkomst is nog niet voorzien.
Klopt het dat het klimaat nadelig wordt beïnvloed door het op grote schaal dumpen van Chinees staal op de Europese staalmarkt?
De effecten van dumping verschillen per zaak. Zo heeft Nederland tegen antidumpingmaatregelen gestemd op siliciumstaal en zonnepanelen, mede omdat dergelijke antidumpingmaatregelen de prijzen van deze milieuvriendelijke goederen voor Europese consumenten en gebruikers verhogen en daarmee het gebruik ervan tegengaan. Dit is niet in lijn met Europese en Nederlandse milieudoelstellingen. De voor- en nadelen van antidumpingmaatregelen, ook in termen van het milieu, dienen per maatregel te worden bepaald en te worden meegewogen bij de vaststelling of een antidumpingmaatregel wenselijk is.
Klopt het dat de door Tata Steel ontwikkelde Hisarna technologie om CO2-uitstoot te beperken niet kan worden voortgezet zonder Europese steun, lees de invoering van anti-dumping heffingen?
Tata Steel beslist zelf over de voortgang en investeringen in HIsarnatechnologie. Europese steun, bijvoorbeeld via het Research Fund for Coal and Steel (RFCS) kan de voortgang wel bespoedigen. Binnenkort zal de Europese Commissie een besluit nemen over het al dan niet toekennen van een financiële bijdrage daaraan.
Wanneer gaat u aandringen bij de Europese Commissie op het stringent onmogelijk maken van dumping van Chinees (koudgewalst) staal?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe lang duurt de behandeling van anti-dumping klachten over staal bij de Europese Commissie en ziet u mogelijkheden er bij de Commissie op aan te dringen om deze behandelingstermijnen te versnellen? Gaat u hierover reclameren bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Een antidumpingprocedure duurt in Europa maximaal vijftien maanden. De Europese Commissie is bevoegd na 60 dagen vanaf de inleiding van het onderzoek voorlopige antidumpingmaatregelen te nemen. In de praktijk duurt dit echter veelal negen maanden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Commissie nu al voorlopige maatregelen met drie maanden terugwerkende kracht kan nemen. Hierdoor kunnen voor importen al na zes maanden vanaf de start van de antidumpingprocedure maatregelen gelden.
De huidige termijn van negen maanden is in de praktijk nodig om nut en noodzaak van de maatregelen goed te onderzoeken en te onderbouwen. De antidumpingmaatregelen hebben immers niet alleen effecten voor Europese producenten, maar ook voor Europese consumenten en industriële gebruikers van de goederen. Ook de belangen van deze partijen dienen in het onderzoek te worden meegewogen.
De Commissie heeft aangegeven dat zij in eenvoudige zaken deze termijn kan beperken tot zeven maanden. In combinatie met de mogelijkheid van terugwerkende kracht zouden dan voor importen antidumpingmaatregelen gaan gelden vier maanden na de start van de procedure.
Wanneer denkt u dat er sprake kan zijn van een importtarief voor gedumpt Chinees staal?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de kwestie van het dumpen van Chinees staal op de agenda te zetten van de Europese Raad voor Concurrentieverhoudingen en de Raad voor Buitenlandse Zaken?
Ja. Deze kwestie is besproken tijdens een ingelaste sessie van de Raad van Concurrentievermogen op 9 november 2015 en tijdens de reguliere Raad voor Buitenlandse Zaken handel op 27 november 2015. U wordt hierover op de gebruikelijke wijze geïnformeerd.
De uitspraak van de Raad van State over de overweg Laantje van Alverna |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State aangaande de overweg Laantje van Alverna1 en de berichten «Overweg Heemstede moet weer open!»2 en «Nu snel om tafel over overweg Laantje Alverna»?3
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op eerdere vragen over de uitspraak van de rechter over de overweg Laantje van Alverna?4
Ja.
Wanneer wordt de overweg bij het Laantje van Alverna weer opengesteld?
De gemeente, ProRail, de omwonenden, Wandelnet en de Fietsersbond hebben gezamenlijk vastgesteld dat de overweg bij het Laantje van Alverna in de huidige vorm te onveilig is om open te stellen en daarom afgesproken de overweg tot 1 april 2016 gesloten te houden. In de tussentijd zal ProRail drie alternatieve opties uitwerken voor de onttrekkingsprocedure conform de Wegenwet, te weten, het beveiligen van de overweg en het ongelijkvloers kruisen in de vorm van een tunnel of brug. De gemeente zal in die periode niet handhaven. Uiterlijk eind maart is deze alternatievenstudie gereed. Bij de uiteindelijke keuze wordt een afweging gemaakt tussen het veiligheidsbelang en het recreatieve belang met medeneming van de financiële consequenties. Daarna wordt duidelijk of, en zo ja in welke vorm, de overweg weer zal worden opengesteld.
Welke conclusies trekt u uit de uitspraak van de rechter, nu deze is bevestigd door de Raad van State, voor de andere niet actief beveiligde overwegen die volgens ProRail niet openbaar zijn? Deelt u de mening dat veel van deze overwegen op grond van deze uitspraak toch als openbaar moeten worden beschouwd of dat in ieder geval de kans groot is dat de rechter deze openbaar zal verklaren? Bent u bereid deze overwegen, indien zij een (recreatieve) waarde hebben voor wandelaars en fietsers, niet te sluiten, maar te beveiligen zodat de barrièrewerking van spoorwegen niet verder wordt vergroot?
De uitspraken van de rechter en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State houden in dat de particuliere overweg bij het Laantje van Alverna door verjaring openbaar is geworden, omdat aannemelijk is gemaakt dat de weg feitelijk heeft opengestaan voor verkeer voor een aaneengesloten periode van 30 jaar en dat de openbaarheid niet is gestuit door middel van bordjes Eigen Weg, Private Weg en dergelijke. Deze uitspraak heeft dan ook specifiek betrekking op de casus van het Laantje van Alverna. ProRail heeft in beeld welke NABO’s openbaar en welke particulier zijn. Of een overweg openbaar of particulier is, is niet relevant voor de overweging of en op welke wijze een overweg vanuit de veiligheid bezien aangepakt moet worden, maar uitsluitend voor de daarbij te volgen procedure, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen de belangen van veiligheid en recreatie.
ProRail is zich ervan bewust dat behoud van het particuliere karakter van particuliere overwegen handhaving vereist. Daarom is het project Uniformering Particuliere Overwegen (UPO) uitgevoerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat in 2014/2015 door ProRail bij diverse particuliere NABO’s hekwerken zijn geplaatst. Daarmee worden situaties, zoals die bij het Laantje van Alverna is ontstaan, in de toekomst voorkomen. Dit project is medio 2015 afgerond. De totale kosten bedroegen ongeveer € 400.000,– exclusief BTW.
In het kader van de nieuwe Omgevingswet wordt op dit moment gewerkt aan afspraken tussen ProRail en andere belanghebbenden (waaronder de recreatieve belangenverenigingen) over belang, behoud en onderhoud van goede recreatieve routestructuren. Daarmee ontstaat er duidelijkheid over bestaande recreatieve routes over overwegen. In het algemeen geldt voor de weggebruiker dat hij – indien hij geen rechthebbende is – een particuliere overweg niet mag passeren.
Deelt u als opdrachtgever van ProRail de mening dat het onwenselijk is dat ProRail in de toekomst nog overgaat tot het sluiten van niet actief beveiligde overwegen zolang eventuele rechterlijke procedures nog niet volledig zijn doorlopen zoals nu wel gebeurd is bij het Laantje van Alverna?
Nee. Als de veiligheid in het geding is, zal ProRail handhaven op basis van artikel 17 van de Spoorwegwet en artikel 4 van Beheerconcessie.
Deelt u als opdrachtgever van ProRail de mening dat het, mede in het licht van de uitspraak van de Raad van State over de overweg Alverna, gezien de kosten voor ProRail en belanghebbenden en de langdurige onzekerheid onwenselijk is als ProRail in vergelijkbare gevallen voor elke overweg een hele juridische procedure gaat doorlopen over de vraag of een overgang door verjaring openbaar is geworden of niet?
ProRail heeft hier een zelfstandige verantwoordelijkheid en heeft vanuit die verantwoordelijkheid het recht om gebruik te maken van juridische (beroeps)procedures. Ik ga er vanuit dat ProRail per situatie zal beoordelen en afwegen of het starten van een juridische procedure nodig is.
Bent u daarom bereid een inventarisatie te maken van overwegen die op grond van de uitspraak van de rechter, en bevestigd door de Raad van State, als openbaar moeten worden beschouwd, of waar de kans groot van is dat deze als openbaar moeten worden beschouwd? Bent u bereid hierover te rapporteren aan de Kamer inclusief een analyse van de (recreatieve) waarde van deze overwegen voor wandelaars en fietsers?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ProRail het laatste jaar actief hekken en borden aan het plaatsen is bij niet actief beveiligde overwegen om het gebruik daarvan te verhinderen terwijl in het licht van de uitspraak van de Raad van State de juridische houdbaarheid van deze maatregelen betwist kan worden? Hoeveel kosten zijn er inmiddels gemaakt voor het plaatsen van dergelijke hekken en borden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Landelijke Stuurgroep Infrastructurele Barrièrevorming (ANWB, Fietsplatform, NOC*NSF, Fietsersbond, Wandelnet) in 2013 op verzoek van ProRail een quickscan heeft uitgevoerd voor 100 niet actief beveiligde overwegen op basis van de aanwezigheid van recreatieve belangen en heeft geconcludeerd dat het overgrote deel van deze overgangen een recreatief belang kent?
Ja dat klopt. Ik heb echter van ProRail vernomen dat zij de conclusies ten aanzien van het recreatief belang niet deelt, vanwege een verschil van inzicht tussen ProRail en de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking over de definitie van «recreatief belang» in het kader van de procedure Infrastructurele Barrièrewerking. Zo is ProRail van mening dat een «ommetje met de hond» niet onder recreatief belang valt. Over de procedure Infrastructurele Barrièrewerking bent u geïnformeerd bij brief van 24 oktober 2008 (Kamerstuk 29 893, nr. 76).
Kunt u aangeven wat indicatief de kosten zijn om al deze overwegen met de technieken die momenteel al elders worden toegepast te beveiligen? Deelt u de mening dat er ook met de voorgestelde innovatieve maatregelen onvoldoende budget beschikbaar is voor het beveiligen van al deze overwegen?
Het realiseren van een beveiliging in de vorm van (mini-)Automatische Halve Overwegbomen (AHOB) kost volgens ProRail globaal € 0,5 mln. tot € 1 mln. exclusief BTW per locatie. Daarnaast komen er jaarlijks nog beheer en onderhoudskosten bij. Met het huidige startbudget à € 10 mln inclusief BTW is het dus niet mogelijk om de beveiliging van alle NABO’s te bekostigen. Mede daarom heb ik het innovatieve onderdeel in het Programma NABO opgenomen dat als doel heeft te komen tot nieuwe kosteneffectieve oplossingen. Dit proces loopt nog. Dit jaar zal ProRail een marktconsultatie starten, waarna een verdere aanbesteding zal volgen. De kosten van eventuele innovatieve maatregelen zijn daarom nog niet bekend.
Bent u bereid er bij ProRail op aan te dringen om eerst het plan van aanpak voor niet actief beveiligde overwegen nader uit te werken tot een concreet totaalbeeld voor de toekomst van al deze overwegen en tot die tijd geen onomkeerbare besluiten of maatregelen te treffen door het sluiten van overwegen of het belemmeren van de doorgang door middel van borden en/of hekken?
Dit is niet aan de orde. Zoals in de brieven aan uw Kamer d.d. 10 juni 2015 (Kamerstuk 29 893, nr. 190) en 8 december 2015 (Kamerstuk 29 893, nr. 201) is gemeld, werk ik reeds samen met ProRail aan de verdere invulling en uitvoering van het Programma NABO. Zie verder ook mijn beantwoording van vragen 4, 7 en 8.
Groepen van vooral Arabische mannen die tientallen jonge vrouwen hebben aangerand, beroofd en verkracht in Duitsland |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat op oudjaarsavond groepen van vooral Arabische mannen tientallen jonge vrouwen hebben aangerand, beroofd en verkracht in meerdere Duitse steden?1 2 3
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van de vrouwelijke slachtoffers die verklaarden «Ze hebben ons ingesloten en begonnen ons te betasten. Ze waren met hun handen overal. Ik had vingers in al mijn lichaamsopeningen»?4
Ja.
Bent u het met Politiecommissaris Wolfgang Albers van Keulen eens dat het hier een volledig nieuwe dimensie van geweld betreft? Zo nee, waarom niet?
Seksueel geweld tegen vrouwen is helaas een wijdverbreid fenomeen en dient te allen tijde te worden bestreden. Uit het onderzoek van het Fundamental Rights Agency van de Europese Unie uit 2014 naar geweld tegen vrouwen blijkt dat een derde van de ondervraagde vrouwen slachtoffer is geweest van fysiek en/of seksueel geweld.
De Nederlandse regering voert niet alleen een beleid dat werkt aan bewustwording en preventie, maar staat ook voor een stelsel waarbinnen (seksueel) geweld tegen vrouwen effectief kan worden aangepakt en bestreden.
De gebeurtenissen in Keulen zijn zeer ernstig, met name vanwege de massaliteit van het (seksuele) geweld en omdat het kon plaatsvinden in het publieke domein, een plek waar een ieder zich veilig moet kunnen voelen. Volledigheidshalve merk ik op dat het onderzoek naar de gebeurtenissen in Keulen nog loopt; ik vind het daarom niet gepast om te speculeren over mogelijke onderliggende oorzaken.
Deelt u de mening dat deze nieuwe dimensie van geweld het resultaat is van de import van migranten met een gewelddadige, islamitische cultuur, waarin vrouwen en jonge meisjes vaak als minderwaardig worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het woord testosteronbommen nog steeds een verschrikkelijke term zoals u zei tijdens de Algemene Beschouwingen op 17 september vorig jaar, of ziet u nu eindelijk in dat het toelaten van tienduizenden Arabische mannen in Nederland de veiligheid van Nederlandse burgers op het spel zet?5
Zoals door de Minister-President aangegeven tijdens de Algemene Beschouwingen op 17 september 2015, vindt het kabinet dat de door u aangehaalde terminologie een genuanceerde discussie over de problematiek in de weg staat.
Herinnert u zich het debat over de opvang van asielzoekers op 14 oktober 2015, waarin meerdere meldingen zijn voorgelezen van vrouwen die lastig werden gevallen door asielzoekers in Nederland? Zo ja, waarom blijft u Nederlandse vrouwen in gevaar brengen door het massaal toelaten van asielzoekers?6
Zie antwoord vraag 3.
Realiseert u zich dat, als u de grenzen open laat, het een kwestie van tijd is voordat massale berovingen en aanrandingen, zoals in Duitsland, ook in Nederland op deze grote schaal zullen plaatsvinden? Wilt u dat op uw geweten hebben of bent u eindelijk bereid de Nederlandse grenzen te sluiten voor islamitische testosteronbommen?
Uw vraag is gebaseerd op een voorspelling uwerzijds waarvan ik ook niet wil dat deze uitkomt, maar die ik niet kan herleiden tot gevolg van het kabinetsbeleid. Ik verwijs tevens naar het antwoord op vraag 5.
Misleiding bij voedselproducten door supermarkten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat supermarkten nog altijd consumenten misleiden door onvolledige of onjuiste informatie op verpakkingen te zetten?1
De uitzending van Radar is mij bekend.
Wat vindt u bijvoorbeeld van het feit dat een pak appelsap «halfzoet» duurder is dan het bekende Goudappeltje, terwijl het pak «halfzoet» dezelfde drank is, maar dan voor de helft aangevuld met water?
Ik vind het belangrijk dat de consument een bewuste voedselkeuze kan maken op basis van juiste en volledige informatie. In de Vruchtensappenrichtlijn (Richtlijn 2001/112/EG), de Etiketteringverordening (Verordening (EU) 1169/2011), het Warenwetbesluit Informatie Levensmiddelen en het Warenwetbesluit vruchtensappen 2012 is vastgelegd welke informatie producenten op het etiket van dergelijke producten moeten opnemen. De NVWA beoordeelt op grond van de geldende wet- en regelgeving van geval tot geval of sprake is van een overtreding.
Welke sancties staan op deze praktijken? Zijn er boetes uitgedeeld in het recente verleden? Zo ja, rond welke producten en producenten? Zo nee, waarom niet?
Op wettelijke tekortkomingen kan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) interveniëren. Hiervoor heeft de NVWA interventiebeleid opgesteld. Indien de etikettering van een levensmiddel niet geheel conform de wettelijke voorschriften is, zal in de regel een waarschuwing worden gegeven. Als er sprake is van misleiding of door onjuiste/onvolledige etikettering een onveilig levensmiddel in omloop is, zal een (boete)rapport worden opgemaakt. In het recente verleden zijn door de NVWA geen boetes uitgedeeld voor foutief geëtiketteerde vruchtensappen.
Welke instrumenten heeft u om deze praktijken aan te pakken en er op te handhaven? Zijn ze voldoende effectief? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Als gezegd beoordeelt de NVWA van geval tot geval of sprake is van een overtreding. In het geval van een overtreding kan de NVWA gebruik maken van waarschuwingen en boetes. Het verantwoordelijke bedrijf zal moeten zorgen dat de tekortkoming wordt opgeheven, ongeacht welke interventie wordt toegepast. Indien de overtreding niet wordt opgeheven zal de NVWA ofwel de interventie «verzwaren» (bijv. van een waarschuwing naar een boeterapport), of zal de opgelegde boete worden verhoogd. De interventie zal pas stoppen als de overtreding is opgeheven.
Ik heb u tijdens het Algemeen Overleg op 10 december 2015 geïnformeerd over het onderzoek naar het relatieve belang van voedselinformatie op de verpakking ten opzichte van andere factoren die een rol spelen bij de aankoopkeuze van consumenten (zoals smaak, versheid en prijs) en het gebruik en de waardering van deze informatie door de consument. Ik heb u dit onderzoek toegestuurd op 28 januari als bijlage bij de verzamelbrief januari 2016. Daarnaast heb ik u toegezegd op basis van dit onderzoek en de ervaringen van de NVWA voor wat betreft etikettering van voedingsmiddelen in het voorjaar van 2016 met een plan van aanpak te komen.
Het bericht dat een Joods gezin is bekogeld met vuurwerk |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Joods gezin met vuurwerk bekogeld»?1
Ik ben bekend met de berichtgeving. Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Het oproepen tot discriminatie, haat en geweld is onaanvaardbaar en strafbaar. In Nederland is iedereen gelijk, ongeacht afkomst, religie of huidskleur. Allen die zich in Nederland bevinden hebben recht op bescherming van de politie wanneer dat nodig blijkt te zijn.
De politie is onmiddellijk een onderzoek gestart. De minderjarige verdachten – van wie er één is aangehouden en twee zichzelf gemeld hebben – zijn na verhoor door de politie heengestuurd met een gedragsaanwijzing. Deze houdt in dat zij een bepaalde periode niet in de straat mogen komen waar het gezin woont. Daarnaast loopt het politieonderzoek, waarover ik geen uitspraken kan doen.
Wat vindt u ervan dat een Joods gezin in Amsterdam op de avond van oud en nieuw is bekogeld met vuurwerk, terwijl antisemitische leuzen werden geroepen en de voordeur is ingetrapt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen zijn genomen om dit gezin te beschermen en de daders te achterhalen en te straffen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de aanpak van antisemitisme prioriteit in de opsporing en vervolging?
Op grond van de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM), registreert de politie alle incidenten (eigen waarnemingen, meldingen en aangiften) die mogelijk betrekking hebben op of gerelateerd zijn aan discriminatie, waaronder antisemitisme. De aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme, heeft prioriteit bij het OM. Discriminatiezaken zijn specialistische zaken waarvoor geldt dat de (zaaks-)expertise en de capaciteit voor de zaaksbehandeling is belegd bij het regioparket, in de persoon van de discriminatieofficier. Ter ondersteuning van de discriminatieofficier staat voor het OM het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD-OM) ter beschikking. Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of strafbeschikking), gelet op de negatieve werking bij onvoldoende handhaving en de voorbeeldfunctie die van een strafvervolging uitgaat. In beginsel wordt er gedagvaard, alleen in lichtere zaken kan eerst een transactie worden aangeboden. Van belang om te melden is ook dat bij commune delicten waarbij een discriminatoir aspect een rol heeft gespeeld het OM bij de beoordeling van de ernst van het feit een strafeisverhoging van + 50% toepast. Als het gaat om een ingrijpend delict geldt een verhoging van + 100%.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken van de maatregelen die het kabinet al heeft genomen tegen antisemitisme?
Graag verwijs ik u naar bijlage II van het nationaal actieprogramma discriminatie, waarin een hoofdstuk over de aanpak van antisemitisme is opgenomen. Het overleg met Joodse organisaties maakt deel uit van de aanpak van antisemitisme door het kabinet.
Voorts organiseert begin 2016 het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een overleg met sleutelfiguren uit de Joodse en islamitische gemeenschap over hun inzet om doorwerking in Nederland van het Israëlisch-Palestijnse conflict te verminderen. Ook worden bijeenkomsten van het Ronde Tafel netwerk antisemitisme georganiseerd, met deelname vanuit onder meer de Anne Frank Stichting, het Centraal Joods Overleg, het Contactorgaan Moslims en Overheid en het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders. Hierbij is door deelnemers het belang onderstreept van gezamenlijk optreden rond incidenten. Dit heeft in 2015 ook plaatsgevonden en zal worden versterkt. Ook worden leraren bij het bespreekbaar maken van moeilijke thema’s in de klas, zoals ontkenning van de Holocaust, beter ondersteund. Zo ondersteunt SZW het traject «Rechtsstaat in de Klas»: lokale bijeenkomsten voor leraren in het voortgezet onderwijs in verschillende regio’s.
Bent u bereid in overleg met Joodse organisaties te bezien of aanvullende maatregelen of intensiveringen nodig zijn om antisemitisme te bestrijden?
Zie antwoord vraag 5.