Gepubliceerd: 5 februari 2014
Indiener(s): Cora van Nieuwenhuizen (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn ouderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33847-6.html
ID: 33847-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 5 februari 2014

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

Inleiding

1

Aanpassing Witteveenkader

3

 

– Opbouwpercentages

3

 

– Nettolijfrente

5

Introductie premiewaarborgen

9

Versterking interne governance

11

Versterking toezicht op evenwichtige belangenbehartiging en aanscherping sancties

11

Aanscherping voorwaarde voor toekennen indexatie

13

Kostentransparantie

14

Verankering premiewaarborgen

14

Budgettaire effecten

14

Administratieve lasten

15

Btw-koepelvrijstelling

15

Overig

16

Artikelsgewijs

17

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Ze hebben daarover nog een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggende novelle. Zij zijn verheugd dat de regering na constructief overleg met de fracties van D66, ChristenUnie en SGP met wijzigingsvoorstellen is gekomen, die betrekking hebben op de opbouw- en premiepercentages voor de fiscale behandeling van pensioenen, de waarborgen voor een daadwerkelijke daling van de pensioenpremies en de versterking van de mogelijkheid voor zelfstandigen zonder personeel om een pensioen op te bouwen. De wijzigingsvoorstellen kunnen op een bredere steun rekenen dan het oorspronkelijke wetsvoorstel in combinatie met de Wet pensioenaanvullingsregelingen. Genoemde leden hebben nog aanvullende vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden constateren dat de opbouw van een goed pensioen niet centraal staat bij het wetsvoorstel, maar het voldoen aan EU-begrotingsregels. Bij een gemiddeld langere levensverwachting ligt het juist voor de hand meer pensioen te sparen, in plaats van minder.

De leden van de fractie van de PVV constateren dat voorliggend wetsvoorstel nog steeds een enorme versobering van de toekomstige pensioenopbouw inhoudt. Dit is een zeer slechte zaak.

De leden van de CDA-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014. Deze leden hebben daarom een aantal vragen over het wetsvoorstel en vragen de regering tevens in te gaan op de vragen die door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) in hun commentaar bij onderhavige novelle zijn gesteld.

Allereerst zouden de leden van de CDA-fractie graag een geconsolideerde tekst ontvangen van deze novelle gecombineerd met het wetsvoorstel waarop zij betrekking heeft, zodat in samenhang bezien kan worden welke wijzigingen in de fiscaliteit en de pensioenwetgeving aangebracht worden. Bij een wetsvoorstel dat in zijn totaliteit een miljardenbezuiniging beoogt, lijkt het toch redelijk om het hele pakket overzichtelijk te hebben.

Een van de vragen die opkomt in het hele pakket is waarom de voorgestelde wijziging van artikel 69 van de Pensioenwet gehandhaafd wordt, aldus de leden van de CDA-fractie.

Doordat het, op zichzelf al niet eenvoudige pensioensysteem, met het oorspronkelijke wetsvoorstel en deze novelle veel ingewikkelder wordt voldoet de regering niet aan haar eigen doelstelling om te komen tot vereenvoudiging van de belastingheffing en minder instrumentalisering van de belastingheffing. Niet alleen komt er een extra pensioenfaciliteit bij, de nieuwe faciliteit is ook in veel opzichten afwijkend ten opzichte van de andere faciliteiten doordat er geen aftrek is in box 1 en geen heffing in box 1 en 3. Hierdoor wordt het belastingstelsel nog ingewikkelder en diffuser in plaats van eenvoudiger en voor iedere werknemer te begrijpen. De leden van de CDA-fractie achten de redenering van de regering dat er meer fiscale instrumenten nodig zijn vanwege de vergrijzing en de financiële crisis belachelijk. Juist in tijden van crisis zijn er mogelijkheden om te bekijken waar de knelpunten van het huidige systeem zitten en hoe die in een nieuw systeem zijn op te lossen. Op die manier wordt het pensioenstelsel houdbaar voor de toekomst. De regering heeft de nadruk gelegd op snelle bezuinigingen zonder dat de knelpunten uit het huidige systeem worden benoemd en aangepakt. De leden van de CDA-fractie vinden dit een onvoldoende basis om de doelstellingen van vereenvoudiging en minder instrumentalisering rigoureus opzij te schuiven. Kan de regering nader motiveren waarom zij het ingewikkelder worden van het pensioensysteem, minder transparantie voor de belastingplichtige, verdere instrumentalisering van belastingen en toename van de uitvoeringskosten voor lief heeft genomen bij dit wetsvoorstel?

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014. Mensen worden gemiddeld steeds ouder en werken ook steeds langer door. Deze ontwikkeling zal zich in de toekomst doorzetten. Het is van belang om de jaarlijkse pensioenopbouw hierop aan te passen. Verlaging van de pensioenopbouw biedt ruimte voor premiedaling. Daarmee ontstaat er ruimte voor meer koopkracht voor werkenden en meer keuzevrijheid over het eigen salaris. Ook leveren de maatregelen uit het wetsvoorstel een bijdrage aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Het is echter voor al deze doelen wel van belang dat de lagere pensioenopbouw ook daadwerkelijk resulteert in lagere pensioenpremies. Temeer daar het enkelzijdig verlagen van de pensioenopbouw – zonder dat daar premiedaling tegenover zou staan – onevenwichtig zou uitpakken voor jongeren en werkenden. Deze leden hechten daarom grote waarde aan de premiewaarborgen die zijn opgenomen in de wetsvoorstel. Voorts wijzen deze leden erop dit wetsvoorstel voortvloeit uit afspraken tussen een aantal fracties. Daarbij is ook overeenstemming bereikt over verbetering van het vrijwillige pensioen voor zelfstandigen zonder personeel. Ook hieraan hechten de leden grote waarde. De leden willen de inbreng verslag gebruiken voor het stellen van verschillende vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014. Zij hebben hierover nog een aantal vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de novelle, die tot stand is gekomen na het overleg tussen het kabinet en de fracties van D66, ChristenUnie en SGP. Deze leden vinden de verhoging van het maximumopbouwpercentage per dienstjaar naar 1,875% (middelloon) en 1,657% (eindloon) voor mensen met een inkomen tot € 100.000 een verbetering, evenals de introductie van de vrijwillige nettolijfrente voor mensen met een inkomen daarboven. Ook zijn zij tevreden over de driesporenaanpak, waarmee bevorderd wordt dat de beperking van de pensioenopbouw ook daadwerkelijk gepaard gaat met lagere pensioenpremies. De leden van de SGP-fractie willen dit verslag gebruiken om de regering enkele vragen te stellen.

De leden van de 50PLUS fractie hebben kennisgenomen van de novelle, welke een uitwerking is van de afspraken gemaakt tussen D66, ChristenUnie en SGP over de hervorming van de fiscale behandeling van pensioenen.

Deze leden menen dat de gemaakte afspraken slechts in zeer beperkte mate een verbetering opleveren ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel, wat maakt dat de eerder door de leden van de fractie van 50PLUS ingebrachte bezwaren nog onverkort gelden. Daarnaast betreuren zij dat de regering ervoor heeft gekozen de dekking van deze aanpassing te financieren met middelen bedoeld om oudere werklozen weer aan het werk te helpen. De leden van de 50PLUS-fractie leggen de regering graag een aantal vragen voor.

Aanpassing Witteveenkader

Opbouwpercentage

Het opbouwpercentage wordt verhoogd naar 1.875% ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd aangegeven door het Centraal Planbureau (CPB) dat de verlaging naar 1.75% een licht positief effect voor jongeren met zich mee bracht. Geldt dit ook voor de voorgestelde aanpassing naar 1.875% en kan de regering dat toelichten, vragen de leden van de VVD-fractie?

Kan de regering een overzicht geven hoeveel pensioen iemand (ongeveer) kan opbouwen met de voorgestelde opbouwpercentages?

Kan de regering aangeven hoeveel pensioenfondsen nu een opbouwpercentage van hoger dan 2% (middelloon) hanteren? Of weet de regering wat het gemiddelde opbouwpercentage is, vragen de leden van de fractie van de VVD?

Kan de regering actuariële berekeningen geven van de verhoogde maximale opbouwpercentages, vragen de leden van de PvdA-fractie? Hoeveel pensioenregelingen hebben in 2014 een jaarlijkse opbouw van meer dan 1,875% middelloon? Wat zijn de participatie-effecten op lange termijn van voorliggende voorstellen? Kan de regering de nieuwe maximumopbouwpercentages geven die horen bij een verlaagde franchise?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om uiteen te zetten wat de financiële gevolgen zijn van deze wetswijziging ten opzichte van de huidige wet, met name voor jonge werknemers. Deze leden vragen de regering een vergelijking te maken van de pensioenopbouw van een nu 25-jarige onder de huidige wet en inwerkintreding van het wetsvoorstel. Zij vragen de regering om daarbij duidelijk te maken welke pensioenambitie voor jongere werknemers in de toekomst nog haalbaar is en daarbij rekening te houden met het arbeidspatroon waarin jongeren nu zitten (bijvoorbeeld tijdelijke contracten, uitzendwerk, afkoop van kleine pensioenen).

De leden van de CDA-fractie menen dat het ongewenst is dat de maximale pensioenopbouw verlaagd wordt van 2,15% naar 1,875%, ongeacht dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel een verlaging tot 1,75% was opgenomen. Pensioenfondsen die een lage franchise hebben, zullen nog lager uitkomen dan 1,875%. De argumentatie van de regering dat veel pensioenfondsen al onder de 2,15% zitten, achten de leden van de CDA-fractie onjuist en zou bovendien de geraamde budgettaire opbrengst raken.

De leden van de CDA-fractie hebben grote zorgen over wat dit betekent voor de pensioenopbouw van jongeren. Zoals de Raad van State aangeeft, betalen jongeren in het huidige pensioenstelsel naar verhouding te veel en betalen ouderen naar verhouding te weinig; jongeren betalen meer premie dan ze feitelijk als pensioen opbouwen. De huidige doorsneepremie werkt immers alleen wanneer werknemers hun leven lang bij dezelfde baas werken. Terecht merkt de Raad van State op dat dit niet meer het geval is.

Kan de regering aangeven waarom zij desalniettemin in het nieuwe pensioenstelsel nog steeds uitgaat van een doorsneepremie?

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de regering de opmerking van de heer Duijsens van het ABP tijdens het rondetafelgesprek in de Kamer d.d. 30 januari 2014 beoordeelt, dat jongeren na de inwerkingtreding van de novelle nog steeds 20–25% minder pensioen opbouwen dan ouderen, ook al werken zij een aantal jaren langer door?

Kan de regering ingaan op de berekeningen van de heer Tuijp1, die laat zien dat de totale maximumopbouw onder het nieuwe plan ongeveer 25% lager is dan de opbouw drie jaar geleden. Kloppen deze berekeningen?

En klopt de observatie van de heer Tuijp dat als gevolg van het nieuwe akkoord de pensioenen 1% minder gekort worden dan onder het oude akkoord (inclusief nettolijfrente)? De leden van de fractie van het CDA willen graag een uitgebreide reactie.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering om in te gaan op de effecten van dit wetsvoorstel op het partner- en wezenpensioen op risicobasis. Deze leden wijzen erop dat dit wetsvoorstel geen invloed heeft op de al opgebouwde rechten voor het «normale» aanvullende pensioen. De inperking geldt alleen voor de nieuw op te bouwen rechten. Voor het partner- en wezenpensioen op risicobasis zou dit anders kunnen liggen. De waarde van de toezegging daalt daarbij namelijk tot nihil als het verzekerde risico zich aan het einde van het jaar niet heeft voorgedaan, waardoor de nieuwe eenjarige risicopremie in het volgende jaar onder het nieuwe versoberde kader valt. Klopt het dat pensioenuitvoerders een «risicopartnerpensioenknip» mogen maken, waardoor de versobering de facto geen gevolgen heeft voor de verstreken dienstjaren (en dus alleen op de toekomstige dienstjaren)? Kan de regering hier nader op ingaan? Hoeveel pensioenuitvoerders maken gebruik van de «risicopartnerpensioenknip», of zullen hier gebruik van gaan maken? Zou de regering het wenselijk vinden als alle pensioenfondsen dit gaan doen? Is de regering bereid om een vinger aan de pols te houden en hierover in overleg te gaan met de pensioensector? Tot slot wijzen genoemde leden erop dat werknemers ervoor zouden kunnen kiezen om risico’s met betrekking tot partner- en wezenpensioen zelf aanvullend te verzekeren. Klopt het dat hiervoor de Wet Medische Keuring geldt? En zo ja, heeft dit negatieve consequenties met betrekking tot de toegankelijkheid?

De leden van de fractie van D66 vragen de regering om in te gaan op de verhouding tussen de beschikbare premiestaffels en de inperking van het fiscale kader. Klopt het dat de premiestaffels zijn gebaseerd op een rekenrente van 4%? Wat zouden de consequenties zijn als er ook wordt toegestaan om een staffel van bijvoorbeeld 3% te gebruiken?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de vervangingsratio is van een werknemer die geboren is in 1988 ten opzichte van de vervangingsratio van een werknemer die is geboren in 1958 bij verschillende salarissen?

Genoemde leden hebben opgemerkt dat het CPB in het rapport over de doorsneesystematiek het volgende aangeeft: «Een eventuele overstap op een reëel pensioencontract, waarin de kosten van indexatie meer expliciet worden meegenomen bij de vaststelling van de premie, biedt op de kortere termijn alvast een mogelijkheid om een meer actuariële en evenwichtige pensioenopbouw vorm te geven.» Wat vindt de regering van deze conclusie van het CPB? In hoeverre kan het effect van de verlaging van het opbouwpercentage voor jongeren worden gemitigeerd door de invoering van een reëel pensioencontract? Kan de regering een zelfde berekening maken van de vervangingsratio’s van een werknemer die is geboren in 1988 ten opzichte van de vervangingsratio van een werknemer die is geboren in 1958 in combinatie met de invoering van een reëel contract?

Volgens actuariële berekeningen kan een gemiddelde Nederlander met een modaal inkomen en een normaal carrière patroon, als gevolg van de verlaging van de opbouwpercentages tot 13% minder pensioen opbouwen. Deze achteruitgang in pensioenopbouw zullen zij bij pensionering daadwerkelijk gaan voelen. Jongeren die tijd hebben kunnen hierop anticiperen door op een andere wijze vermogen op te bouwen. Kan de regering aangeven wanneer de gevolgen van de versobering van de pensioenopbouw ingaan voor partners, vragen de leden van de 50PLUS-fractie? Kan de regering aangeven of het correct is dat als iemand komt te overlijden in bijvoorbeeld 2015 het partnerpensioen in één klap 13% minder bedraagt? Zo ja, kan de regering aangeven of zij dit wenselijk acht?

Nettolijfrente

Er wordt een nieuwe spaarmogelijkheid op vrijwillige basis voor het inkomen boven de € 100.000 geïntroduceerd. In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de VVD dat het mogelijk is als groep deelnemers een collectiviteitskorting te regelen. Kan de regering nader ingaan op deze regeling? De leden van de VVD-fractie gaan er vanuit dat deze regeling collectief kan worden aangeboden en dat deelnemers kunnen aangeven hier niet aan deel te willen nemen, bijvoorbeeld door een opt-in of een opt-out optie. Is deze gedachte juist en hoe wordt dit uitgewerkt, zo vragen deze leden? Is de regering het eens met genoemde leden dat juist door het collectief aanbieden deze regeling goedkoper kan worden uitgevoerd? En dat dit ook makkelijker is voor de werkgevers? Kan de regering daarnaast aangeven welke instellingen deze regeling kunnen uitvoeren?

Klopt het dat de netto spaarregeling een derde pijlerproduct is, vragen de leden van de fractie van de PvdA? Indien het zo is dat de Wet Inkomstenbelasting 2001 de toegang regelt tot deze nettospaarregeling, dan kunnen pensioenfondsen en PPI’s deze regeling toch ook uitvoeren? Indien deze regeling ook in de twee pijler kan worden uitgevoerd, brengt dit dan extra kosten met zich mee?

De vakcentrales FNV, CNV en MHP, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars pleiten er allen voor om de aanvullende nettospaarregeling ook in de tweede pijler onder het regime van de Pensioenwet te kunnen uitvoeren. Graag een reactie op de ingebrachte argumenten: arbeidsvoorwaarden kunnen integraal worden aangeboden, lagere kosten en partnerpensioen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid zijn in de tweede pijler beter beschermd.

Genoemde leden constateren dat de nieuwe nettospaarregeling is vrijgesteld in box 3, terwijl alle andere vormen van sparen voor de oudedag juist niet zijn vrijgesteld in box 3. Waarom heeft de regering voor deze uitzondering gekozen? In hoeverre kan de nettolijfrente afgekocht worden voor de datum van pensionering? Hoe wordt voorkomen dat de nettolijfrente worden besteed aan andere zaken dan om te voorzien in inkomen voor de oude dag?

Op welke manier kan een groep deelnemers een collectiviteitskorting voor een nieuwe spaarmogelijkheid voor het inkomen boven € 100.000 regelen, vragen de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering onderschrijft dat pensioenen arbeidsvoorwaarden zijn en het pensioencontract daarmee primair een verantwoordelijkheid van de werkgevers- en werknemersorganisaties is en moet blijven. Deze leden vragen de regering hoe het instellen van een aftoppingsgrens en het uitsluiten van een aanvullende regeling anders dan de nettolijfrente zich tot deze primaire verantwoordelijkheid verhoudt en om welke reden of met welk doel de regering wil voorkomen dat een aanvullend arbeidsvoorwaardelijk pensioen kan worden ondergebracht bij een pensioenfonds (tweede pijler).

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom voor nettopensioen geen vrijstelling van het vermogen wordt verleend in box 3, terwijl dat voor nettolijfrentes wel mogelijk wordt. Deze leden vragen zich af met welk doel de regering dit onderscheid maakt.

Hoe kan het zijn dat de nettolijfrente, die gepresenteerd wordt als een derdepijlerproduct, alleen kan worden uitgevoerd door buitenlandse pensioenfondsen maar niet door Nederlandse, vragen de leden van de PVV-fractie?

De leden van de CDA-fractie vinden de knip bij € 100.000 die door de regering wordt aangebracht in de pensioenopbouw ongewenst. Onder de € 100.000 wordt de pensioenopbouw gefaciliteerd en boven de € 100.000 kan er via een nettolijfrente voor het pensioen gespaard worden. Hierbij komt de premie niet in aftrek van het inkomen en is de uitkering onbelast.

Principieel vinden de leden van de CDA-fractie dit ongewenst. Want hierdoor ontstaan twee inkomensbegrippen na de pensioenleeftijd. Een inkomen, waarover de regering nog belasting kan heffen (bij mensen met een relatief laag inkomen) en een inkomen waarover de regering geen belasting kan heffen (bij mensen met een relatief hoog inkomen). Dit maakt het fiscale stelsel nodeloos zeer ingewikkeld. Deze leden sluiten niet uit dat deze inkomensgrens in een later stadium zal dalen en stellen hierbij aan de regering een aantal vragen.

Indien iemand arbeidsongeschikt wordt voor de pensioengerechtigde leeftijd, betekent de invoering van deze regeling dan dat de uitkering die uit de nettolijfrente voortvloeit onbelast is, terwijl de uitkering uit het gewone pensioen belast wordt? En geldt hetzelfde voor nabestaanden-, weduwen- en wezenpensioenen? Zo ja, creëert dit wetsvoorstel dan feitelijk niet een categorie van inkomsten in verband met arbeid die niet belast zijn en acht de regering dat wenselijk en uitvoerbaar?

Nederland kent een zeer rijk scala aan inkomensafhankelijke regelingen en bijdragen. Van de eigen bijdragen in de AWBZ en de WMO, tot studiekosten, inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. Hoe zal het netto-inkomen uit de nettolijfrente kwalificeren voor al deze inkomensafhankelijke regelingen? De leden van de CDA-fractie merken op dat indien risicoverzekeringen (nabestaanden en arbeidsongeschiktheid) ondergebracht worden in de regeling, deze vraag zeer snel relevant wordt (voor een overigens beperkt groep mensen).

Stel dat een werknemer voor zijn pensioenleeftijd emigreert. Vallen de pensioenuitkeringen dan onder het belastingverdrag, vragen de leden van de CDA-fractie? Geldt dit voor de gehele pensioenuitkeringen of slechts voor het deel dat over het inkomen tot € 100.000 is opgebouwd, omdat de rest van het pensioen niet als pensioen onder de inkomstenbelasting geldt? Of is dit aan het emigratieland om te bepalen en kan dit dus van land tot land verschillen? Kan de regering uitwerken hoe de belastingheffing over het pensioen gaat verlopen van een werknemer met een salaris van € 125.000 die nu vijftig is en die wanneer hij zestig jaar is, emigreert naar Duitsland, dan wel België, dan wel Spanje?

Hoe moet de nettolijfrente internationaal gekwalificeerd worden? Is het pensioen, derdepijlerlijfrente, spaargeld of iets anders? En mag ieder pensioenfonds dit nettosparen aanbieden, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Kan de regering ingaan op de opmerking van de heer Bergamin tijdens het rondetafelgesprek in de Kamer d.d. 30 januari 2014 dat dit onderdeel goed getoetst moet worden aan het Europese recht? Waarom is de regering van mening dat het nettosparen Europeesrechtelijk mag en wat gaat dit voor problemen opleveren? Staat de faciliteit alleen open voor werknemers of voor iedereen?

De leden van de CDA-fractie hebben over het aspect van het vervallen van de vrijstelling van box 3 voor de aanspraak op de nettolijfrente twee vragen. Graag ontvangen zij een antwoord op de kritiek van het Register Belastingadviseurs dat bij een onrechtmatige handeling van de werkgever (waar de werknemer geen invloed op kan hebben) het belastingvoordeel vervalt.

Daarnaast willen deze leden weten wat er precies gebeurt bij een onrechtmatige handeling? Is er vanaf dat moment vermogensrendementsheffing verschuldigd of volgt er nog een boete? Indien er geen boete is, is dan de drempel niet zeer laag en zou het dan ook niet in de rede liggen de revisierente bij afkoop van lijfrentes af te schaffen?

De leden van de fractie van het CDA constateren dat de regering voorbij gaat aan het fundament van het pensioenstelsel waarin arbeidsvoorwaardelijke pensioenen worden ondergebracht in de tweede pijler en individuele pensioenopbouw in de derde pijler. Kan de regering bevestigen dat uit het uitsluiten van regelingen anders dan de nettolijfrente (bijvoorbeeld een nettopensioenregeling) volgt dat er fundamentele veranderingen in het pensioenstelsel worden aangebracht in de zin dat pensioen als arbeidsvoorwaarde ten dele wordt uitgesloten uit de tweede pijler? Is het niet veel logischer om pensioen, ook de nettoregeling, onder te brengen in de tweede pijler, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Genoemde leden delen de mening van de NOB dat het zeer gecompliceerd is dat de vrijstelling in box 3 voor de nettolijfrente alleen van toepassing is als alle werknemers in dezelfde mate een bijdrage hebben ontvangen van hun werkgever. De werknemer heeft toch niets te maken met het beloningsbeleid van hun werkgever als het om andere werknemers gaat? Gaat het dan om alle werknemers in het hele bedrijf of alleen de werknemers die in een vergelijkbare situatie zitten qua afdeling, functie, vestiging, functioneren, et cetera? Bovendien, hoe moet de werknemer dan weten of hij recht heeft op de vrijstelling in box 3, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De leden van de fractie van D66 constateren dat over het deel boven de aftoppingsgrens van € 100.000 een nieuwe vrijwillige spaarmogelijkheid wordt geïntroduceerd. Deze leden zijn van mening dat deze spaarmogelijkheid ook echt vrijwillig moet zijn. Paternalistische motieven om deelname af te dwingen zijn volgens deze leden niet gerechtvaardigd bij een inkomen vanaf € 100.000. Mensen met een dergelijk inkomen mogen in staat geacht worden om zelf weloverwogen keuzes te maken. Genoemde leden zijn daarom van mening dat deelname aan de spaarmogelijkheid op generlei wijze verplicht mag worden. Een plicht tot deelname zou bijvoorbeeld niet via collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) afgedwongen mogen worden. Het algemeen verbindend verklaren van dergelijke cao’s zou volgens deze leden al helemaal niet aan de orde mogen zijn. Zij zijn tevens van mening dat varianten waarbij deelname niet verplicht wordt, maar waarbij het niet deelnemen (financieel) onaantrekkelijk wordt gemaakt, net zo onwenselijk zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan varianten waarbij mensen een bepaalde (werkgevers)bijdrage niet krijgen wanneer ze niet meedoen aan de spaarmogelijkheid. De leden van de fractie van D66 zijn benieuwd of de regering het uitgangspunt deelt dat deelname aan de spaarmogelijkheid altijd op volledig vrijwillige basis moet zijn? Deze leden zijn benieuwd of hiervoor ook wettelijk waarborgen zijn opgenomen, of nodig zijn? Voorts vragen genoemde leden de regering om specifiek in te gaan op de samenhang tussen de spaarmogelijkheid en cao’s? Kan de regering tot slot ingaan op de vraag of wetgeving ook varianten uitsluit waarbij deelname niet wordt afgedwongen, maar waarbij niet-deelname financieel onaantrekkelijk wordt gemaakt?

De leden van de fractie van D66 vragen de regering in te gaan op de uitvoering van de nieuwe spaarmogelijkheid boven € 100.000. Welke instanties kunnen – en zullen naar verwachting van de regering – deze spaarmogelijkheid gaan aanbieden? Mogen pensioenfondsen dit ook mogen doen? Of zou hiervoor een wetswijziging nodig zijn?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat er pensioenfondsen zijn die zowel bruto- als nettoregelingen uitvoeren? Klopt het dat er verzekeraars zijn die zowel bruto- als nettoregelingen uitvoeren? Klopt het dat pensioenfondsen straks niet de mogelijkheid krijgen om een nettoproduct boven de aftoppingsgrens aan te bieden met vrijstelling van de vermogensbelasting en verzekeraars wel? Genoemde leden vragen zich af waarom dit onderscheid wordt gemaakt? Waarom wordt er niet gekozen voor een level playing field voor dit product? Waarom laat de regering de keuze niet aan de deelnemer bij wie het nettopensioen wordt ondergebracht?

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen dat als gevolg van het wetsvoorstel een gedeelte van de markt structureel wordt afgeschermd voor pensioenfondsen. Het afgeschermde gedeelte is nu nog niet erg groot, maar indien in de toekomst de grens van € 100.000 neerwaarts wordt aangepast, worden pensioenfondsen van een steeds groter deel van de markt uitgesloten. Genoemde leden vragen zich af of dat een gevolg is dat de regering heeft voorzien bij het indienen van het wetsvoorstel. Vindt de regering dit een wenselijk gevolg?

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de memorie van toelichting aangeeft dat ook bij de nettolijfrente de mogelijkheid bestaat om arbeidsvoorwaardelijke afspraken te maken over de regeling. De werkgever kan een bijdrage geven voor de regeling en de werkgever kan de premie inhouden en afdragen aan de gekozen uitvoerder. Is de regering het eens met de stelling dat het maken van arbeidsvoorwaardelijke afspraken over een oudedagsvoorziening per definitie tot gevolg heeft dat de betreffende oudedagsvoorziening deel gaat uitmaken van de tweede pijler en dat de Pensioenwet erop van toepassing wordt? Hoe rijmt de regering dit met de bepaling in het wetsvoorstel dat op een nettolijfrente de Pensioenwet niet van toepassing is?

De regering merkt op dat het mogelijk is om als groep deelnemers een collectiviteitskorting te regelen, al dan niet bij een door de groep zelf opgerichte aanbieder van nettolijfrenten. De leden van de SGP-fractie vragen nader in te gaan op de mogelijkheden om zelf een aanbieder van nettolijfrenten op te richten. Aan welke wettelijke voorwaarden moet een dergelijke aanbieder voldoen?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de premie voor de nettolijfrente bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Zij vragen de regering of meer inzicht gegeven kan worden in hoe hoog de premie in artikel 5.16b, eerste lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 moet zijn om overeen te komen met een jaarlijkse pensioenopbouw van 1,875%?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering of meer inzicht geboden kan worden in de aannames die gehanteerd zijn bij de berekening van de kosten van de nettolijfrente.

In de novelle is onder andere het voorstel voor de netto aanvullingsregeling voor inkomens boven de € 100.000 uitgewerkt. Kan de regering aangeven of zij overwogen heeft deze mogelijkheid onder te brengen bij de pensioenfondsen, vragen de leden van de 50PLUS-fractie?

Introductie premiewaarborgen

Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat de te introduceren premiewaarborgen ook daadwerkelijk leiden tot een verlaging van de premie? Hoe gaat de regering dit monitoren? Klopt de veronderstelling van genoemde leden dat werkgevers niet eenzijdig kunnen besluiten om een lagere premie niet door te vertalen in het loon, omdat de werknemers (door middel van vakbonden of de ondernemingsraad) hier ook op toe moeten zien?

Welke veronderstellingen van een verlaagde premie liggen ten grondslag aan dit wetsvoorstel, vragen de leden van de VVD-fractie? Met andere woorden: met welk percentage zal de premie volgens de regering dalen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij erkent dat voor het tot stand komen van een volwaardig pensioencontract zowel het Witteveenkader als het Financieel Toetsingskader (FTK) in hun onderlinge samenhang bekend moeten zijn. Genoemde leden vragen de regering of dit niet op gespannen voet staat met de beoogde datum van invoering.

De leden van de CDA-fractie zijn ronduit teleurgesteld door het verder uitstel van het FTK en hebben daarover een aantal vragen. Houdt de regering vast aan invoering van het nieuwe FTK per 1-1-2015? Indien zij eraan vasthoudt, wanneer wordt het FTK dan definitief en kunnen pensioenfondsen hun pensioenregeling aanpassen? Heeft de regering overleg gehad met de sociale partners en de pensioenfondsen en achten zij invoering van het nieuwe FTK per 1-1-2015 en van het nieuwe Witteveenkader haalbaar? Is de regering, indien zij dit al niet gedaan heeft, bereid in overleg te treden met het pensioenveld over de kritische ingangstermijnen van deze wet? De regering introduceert een evenwichtigheidstoets. Maar kan die wel uitgevoerd worden als de partners nauwelijks tijd hebben om alle nieuwe regelingen in te voeren?

De wijzigingen uit het wetsvoorstel op het pensioenstelsel hebben pas het beoogde effect wanneer pensioenfondsen de pensioenpremies zullen verlagen. De leden van de CDA-fractie vinden dat het wetsvoorstel onvoldoende waarborgen bevat om dat te garanderen. Deze leden constateren dat er veel nieuwe regels en procedures bijkomen zonder dat dit met enige zekerheid leidt tot de gewenste daadwerkelijke verlaging van de premies. Bovendien stelde de heer Lever van het Centraal Planbureau (CPB) tijdens het rondetafelgesprek d.d. 30 januari 2014 dat de premiedaling lager zal zijn dan de verlaging van het percentage. Kan de regering hierop reageren? Zo moet DNB gaan controleren hoe het pensioenfonds tot de vaststelling van de nieuwe premie is gekomen. De regering antwoordt de Raad van State dat DNB daarbij vooral kijkt of er sprake was van de juiste governance bij het besluit van het pensioenfonds. Wanneer zal DNB de vaststelling van de pensioenpremies door het pensioenfonds afwijzen en wat zijn de gevolgen hiervan voor het pensioenfonds en de werknemers?

Indien pensioenfondsen de pensioenpremie zullen verlagen, is niet duidelijk of dit voordeel toekomt aan de werknemers, aan de werkgevers of gedeeltelijk aan beiden. Vakbonden en werkgevers zullen hierover per geval in overleg moeten. Als het voordeel niet toekomt aan de werknemers wordt het doel van het wetsvoorstel alsnog niet bereikt. Maar het verlagen van de kosten voor werkgevers om personeel aan te nemen heeft positieve effecten op de arbeidsmarkt. Wat is het uitgangspunt van de regering wanneer de pensioenfondsen daadwerkelijk hun premies verlagen en hoe gaat zij erop toezien dat het voordeel bij deze categorie terecht komt? Hoe beoordeelt de regering de stelling van dhr. Coenmans tijdens het rondetafelgesprek dat sociale partners aangegeven hebben dat het overleg over de gevolgen van de premieverlaging heel moeilijk gaat worden?

Dhr. Duisens van het ABP heeft de tijdslijn zelfs onhaalbaar genoemd. Hij geeft aan dat eerst alle pensioenwetgeving duidelijk moet zijn, ook het FTK, dat de sociale partners er samen uitgekomen moeten zijn en dat de pensioenfondsen tot de inwerkingtreding dan nog één jaar nodig hebben onder andere voor implementatie, administratie en communicatie. Dat betekent dat zelfs als de Tweede en Eerste Kamer het wetsvoorstel extreem snel zouden behandelen, pensioenfondsen veel te weinig tijd hebben voor de implementatie. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hierop te reageren.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af of de regering zich er voldoende van bewust is dat sociale partners de pensioenregeling in 2015 zowel moeten aanpassen door de versobering van het Witteveenkader (ambitie) als door het nieuwe FTK (kosten en zekerheid). Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het daarbij van belang is dat deze aanpassingen evenwichtig zullen plaatsvinden? En is de regering het er ook mee eens dat voor de evenwichtige belangenafweging voldoende tijd voor afstemming en overleg nodig is?

Indien de regering de wens voor een evenwichtige belangenafweging met voldoende tijd voor afstemming en overleg deelt, dan vragen genoemde leden zich af waarop precies het standpunt van de regering gebaseerd is dat pensioenfondsen deze aanpassingen nog per 1 januari 2015 kunnen doorvoeren als het FTK voor de zomer is behandeld door de Kamer? Is voor de haalbaarheid van deze planning bevestiging gekomen uit de pensioensector of vanuit sociale partners?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering kan aangeven of de generatie-evenwichttoets nu echt een waarborg is om de premie daadwerkelijk te laten dalen?

Kan de regering aangeven in hoeverre het nieuwe FTK van invloed is op de hoogte van de premie?

Kan de regering aangeven of een eventuele premiedaling ook bij de deelnemers terecht komt in de vorm van een hoger nettoloon? Uit onderzoek van Mercer blijkt dat veel werkgevers bij premiedaling niet van plan zijn dit geld door te sluizen naar de werknemer. 48% van de werkgevers blijkt het vrijkomende geld zelf te willen houden om tegenvallers in de toekomst op te vangen. 13% wil de werknemers compenseren, en de overige 39% wil een deel gebruiken voor loonsverhoging en een deel in het bedrijf steken. In hoeverre heeft de regering rekening gehouden met dit gegeven, vragen de leden van de fractie van 50PLUS?

De waarborgen voor een premieverlaging richten zich tot de pensioenfondsen. Kan de regering aangeven of en zo ja hoe er premiewaarborgen gelden voor mensen waarvan hun werkgever de pensioenregeling bij een verzekeraar heeft ondergebracht, vragen deze leden?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe de waarborgen die worden ingevoerd om onevenwichtige generatie effecten te voorkomen, zich verhouden tot de systematiek van de doorsneepremie?

Versterking interne governance

De governance is een belangrijk onderdeel in het eerste spoor om de pensioenpremies te verlagen, zo geeft de regering aan. Kan de regering aangeven in hoeverre het inzicht heeft in de voortgang en uitvoering van de wet Governance? En in hoeverre besturen bereid zijn om deze premie te verlagen? Zijn er bijvoorbeeld – naast het ABP – al andere voorbeelden van een daadwerkelijke premieverlaging, zo vragen de leden van de fractie van de VVD?

Kan de regering bevestigen dat bij beroepspensioenfondsen ook de interne governance versterkt wordt, vragen de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de SGP-fractie merken op dat het bestuur een voorgenomen besluit tot vaststelling van de pensioenpremie voor advies voor moet leggen aan het verantwoordingsorgaan, en dat het verantwoordingsorgaan een beroep kan instellen bij de ondernemingskamer als dit advies niet wordt overgenomen. Deze leden vragen de regering hoe geborgd wordt dat het verantwoordingsorgaan de belangen van alle deelnemers op een evenwichtige manier weegt. Hoe wordt er bijvoorbeeld voor gezorgd dat sterke fondsen waarin een bepaalde groep oververtegenwoordigd is, bijvoorbeeld door vergrijzing, toch de evenwichtigheid op het punt van de premie voor ogen hebben? Hoe komt de ondernemingskamer tot een oordeel of de premie evenwichtig is?

Versterking toezicht op evenwichtige belangenbehartiging en aanscherping sancties

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie een toelichting geven op de generatie-evenwichtstoets? Is deze toets effectief en uitvoerbaar en kunt u dat nader toelichten? Kan de regering aangeven of de De Nederlandsche Bank (DNB) een dergelijke toets (niet de toets die men nu al doet in het kader van het nominaal verlagen van pensioenaanspraken) in de huidige situatie heeft uitgevoerd en zo ja wat de uitkomsten zijn? Wat is het verschil tussen de huidige toets bij het nominaal verlagen van de pensioenaanspraken versus de generatie-evenwichtstoets die in de toekomst uitgevoerd kan worden? In het uiterste geval kan DNB een boete opleggen van € 1 miljoen. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering ook een andere maximale boete heeft overwogen? Immers: een boete zal veelal ten koste gaan van het pensioen en dat is nou net niet de bedoeling.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of er al meer duidelijk is vanuit DNB wat zij van pensioenfondsen verwacht in het kader van de generatie-evenwichttoets op de premie? Voert DNB de generatie-evenwichttoets op een zodanig tijdstip uit, dat de voorgenomen maatregelen nog aangepast kunnen worden zonder dat er met terugwerkende kracht ingegrepen moet worden?

Graag een reactie op de Pensioenfederatie die stelt dat het verantwoordingsorgaan niet geëquipeerd is om evenwichtige belangenafweging bij premiebesluiten veilig te stellen. Zij stellen dat het verantwoordingsorgaan vanaf 1 juli 2014 immers zal zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van werknemers en pensioengerechtigden (naar onderlinge getalsverhouding), en dat dit betekent dat met name bij sterk vergrijsde fondsen het zeer de vraag is of de geleding van pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan de evenwichtigheid op het punt van de premie voor ogen heeft.

In hoeverre is bij de premiewaarborgen rekening gehouden met inhaal-indexatie? Wat zijn de (on)mogelijkheden qua inhaal-indexatie?

Er zijn pensioenfondsen waar VUT- en/of prepensioenregelingen niet apart gefinancierd zijn, maar uit de collectieve pensioenpot gefinancierd worden. Genoemde leden gaan er van uit dat ook deze premiecomponent (VPL-premie) apart genoemd moet worden, indien van toepassing? Kan de regering aangeven hoeveel VUT-regelingen uit collectieve pensioenpotten worden gefinancierd? In hoeverre heeft DNB hier in het kader van evenwichtige belangenbehartiging toezicht op (gehouden), vragen de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of er redenen zijn om aan te nemen dat pensioenfondsbesturen hun wettelijke verplichting om te komen tot een evenwichtige belangenafweging eerder hebben verzaakt, dan wel op basis van welke aanwijzingen de regering dat in de toekomst verwacht.

Genoemde leden vragen de regering om toe te lichten aan welke criteria DNB een pensioencontract bij een bedrijfstak- of ondernemingspensioenfonds gaat toetsen om vast te stellen of sprake is van een evenwichtige belangenafweging. Zij vragen wanneer die criteria openbaar worden en of deze bekend zijn voor dat de onderhandelingen over het pensioencontract beginnen. De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe DNB de generatie-effecten gaat toetsen en of die toets voor of na de premievaststelling wordt uitgevoerd?

Volgens de Raad van State is het onduidelijk wat de maatstaven zijn waaraan DNB gaat beoordelen of er evenwichtige belangenafweging plaatsvindt. Ze zijn totaal niet concreet in de ogen van de Raad van State. Kan de regering hierover duidelijkheid geven, vragen de leden van de fractie van de PVV?

De leden van de fractie van D66 vinden het van groot belang dat de besluiten van pensioenfondsen evenwichtige generatie-effecten hebben. Het is dan ook een belangrijke stap voorwaarts dat DNB de premies op dit punt gaat toetsen. Wel zijn deze leden benieuwd hoe deze toets er in de praktijk uitziet. Op basis van welke criteria DNB gaat toetsen? Kan de regering ingaan op de (on)mogelijkheid van het scenario waarbij een pensioenfonds een herstelpremie heft maar tegelijkertijd (inhaal)indexatie uitkeert? Voorts wijzen genoemde leden op de opmerkingen van de Raad van State over de doorsneepremie. De doorsneepremie leidt tot herverdeling van jong naar oud en heeft daarmee in zichzelf een generatie-effect. Hoe verhoudt dit zich tot de toets van DNB?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering meer inzicht kan geven in de vormgeving van de generatie-evenwichtstoets en hoe DNB besluiten over de premie daaraan zal toetsen. Zal deze toets vooraf plaatsvinden, of achteraf nadat de premies al zijn vastgesteld? Als het laatste het geval is, vragen deze leden of het pensioenfondsbestuur dan met terugwerkende kracht de premie moet verlagen, of dat dit slechts geldt voor latere jaren?

Blijkens de memorie van toelichting ziet de toets van DNB er meer op toe dat de hoogte van de premie op een juiste manier tot stand is gekomen en in het belang van alle generaties is. Kan de regering aangeven of er aanleiding is om aan te nemen dat fondsbesturen thans bij de bepaling van de hoogte van hun premie hier onzorgvuldig in zijn, vragen de leden van de 50PLUS-fractie? Met andere woorden, voegt deze aanpassing daadwerkelijk iets toe aan de wijze van premie bepaling? Ook de maatregelen die worden ingevoerd om de governance aan te verscherpen lijken impliciet te zeggen dat de premie voorheen niet op evenwichtige wijze werd bepaald. Kan de regering hier een reactie op geven? Wat voegt het verscherpen van het toezicht anders immers toe volgens de regering?

Kan de regering aangeven hoe bepaald wordt wanneer er sprake is van een evenwichtige belangenafweging? Wat weegt zwaarder? Het recht op een goed pensioen voor jongeren, of wellicht een keer indexeren bij een fonds waar dat voor gepensioneerden al vele jaren niet is gedaan? Wat weegt in welk geval zwaarder? Of wellicht weegt het even zwaar, vragen de leden van de fractie van 50PLUS?

Aanscherping voorwaarde voor toekennen indexatie

Kan de regering al iets meer aangeven over de aanscherping van de voorwaarde voor het toekennen van indexatie, vragen de leden van de fractie van de VVD? Is er bijvoorbeeld al bekend onder welke voorwaarden er geïndexeerd kan worden (bijvoorbeeld het vereist eigen vermogen of het aantal jaren dat geïndexeerd kan worden onder behoud van het eigen vermogen)? Wanneer er nog geen duidelijkheid gegeven kan worden, wanneer kan de Kamer dit dan verwachten en wat is de beoogde invoeringsdatum?

De leden van de fractie van D66 zijn benieuwd of de regering kan bevestigen dat het nu zo kan zijn dat pensioenfondsen indexatie toekennen, terwijl ze eigenlijk onvoldoende geld in kas hebben voor indexatie in de toekomst. Deze leden zijn benieuwd of de regering kan kwantificeren hoeveel pensioenfondsen dat nu doen? Kan de regering in dat licht ook ingaan op de recente besluiten van een aantal grote pensioenfondsen om de pensioenen weer te indexeren?

De bevoegdheden van de pensioenfondsen om pensioenrechten en -aanspraken te indexeren worden verder ingeperkt. De indexatie mag niet meer bedragen dan naar verwachting- op basis van het beschikbare eigen vermogen- in de toekomst jaarlijks kan worden toegekend. Deze maatregel moet voorkomen dat de huidige pensioenen worden geïndexeerd terwijl onzeker is of jongere generaties in vergelijkbare mate van toekomstige indexaties kunnen profiteren. Kan de regering aangeven hoe een pensioenfonds mogelijkerwijs in de toekomst kan kijken, vragen de leden van de fractie van 50PLUS? Met name over langere perioden? Hoe kan nu de kans worden ingeschat of het pensioen van mensen die nu jong zijn over dertig of veertig jaar geïndexeerd kan worden, vragen genoemde leden?

Kostentransparantie

De regering kondigt een verplichting voor kostentransparantie aan. De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering kan aangeven of het op basis van deze informatie voor een deelnemer inzichtelijk wordt welke kosten het pensioenfonds maakt? En zijn deze kosten dan ook te vergelijken met een willekeurig ander pensioenfonds? Hoe verhouden de kosten van de Nederlandse pensioenuitvoerders zich ten opzichte van kosten van buitenlandse pensioenuitvoerders (bijvoorbeeld in Scandinavië en in de rest van West-Europa)? Wordt de algemene maatregel van bestuur betreffende de kostenbeheersing voorgehangen aan de Kamer?

De leden van de fractie van D66 vinden het van belang dat de beheerskosten van pensioenfondsen transparanter worden. Zij zijn dan ook benieuwd wanneer deze maatregel in werking treedt. Voorts vragen zij zich af of de Kamer inzicht krijgt in algemene maatregel van bestuur waarin dit wordt geregeld? Tot slot zijn deze leden benieuwd of er een benchmark bestaat – of opgezet zal worden – waarin de beheerskosten van de verschillende pensioenfondsen periodiek vergeleken worden? De leden zijn benieuwd of de regering in dat kader ook heeft overwogen om aan pensioenfondsen die negatief uit die benchmark komen te verplichten om hierover uitleg te geven in het jaarverslag?

De leden van de fractie van D66 vragen wat de consequenties zijn voor pensioenfondsen met hoge beheerskosten. Kan DNB in dergelijke gevallen ingrijpen? En zo ja, onder welke omstandigheden? Hebben deelnemers (de individuele werknemers/werkgevers) mogelijkheden om het pensioenfonds op die gronden te verlaten?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de uitwerking van de verplichting om de beheerskosten transparant te maken zal worden uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur. Kan de regering al aangeven wanneer deze algemene maatregel van bestuur beschikbaar is? Is de regering bereid de Kamer inzicht te geven in de AMvB?

Verankering premiewaarborgen

De leden van de fractie van D66 wijzen op de brief van 18 december 2013 betreffende Wijzigingsvoorstellen Witteveen 20152. Bij «waarborg 6» lezen deze leden dat DNB in de tweede helft van 2014 een sectorbreed onderzoek zal uitvoeren ten aanzien van evenwicht tussen generaties bij de vaststelling van de premie voor 2015. Hoe verhoudt dit zich tot de memorie van toelichting waarin wordt gesproken over onderzoek dat in 2015 zal plaatsvinden? Zal de regering de Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten van het onderzoek?

Budgettaire effecten

Welke maatregelen neemt de regering om oudere werklozen aan het werk te helpen, vragen de leden van de fractie van de PvdA? Kan de regering toelichten hoe de arbeidsparticipatie in de leeftijdscategorie van 50 tot 56 jaar zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld? Wat bedoelt de regering precies met het respecteren van bestaande rechten bij het verhogen van de leeftijdsgrens van de mobiliteitsbonus?

De leden van de fractie van de SP vragen de regering wat de effecten zijn voor de begroting als de werkgevers hun aandeel in de verlaging van de pensioenpremie niet doorgeven in een loonsverhoging?

Deze leden vragen de regering naar de effecten op termijn van de kosten van het beoogde toezicht door DNB. Zij vragen daarbij wie de rekening hiervan moet betalen en welk effect dat heeft voor de uitvoeringskosten en de premies. Genoemde leden vragen de regering om een overzicht te geven van de kosten die de DNB de afgelopen twintig jaar in rekening heeft gebracht bij de pensioenfondsen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering in beeld te brengen wat de gevolgen zullen zijn van het verhogen van de leeftijdsgrens van de mobiliteitsbonus van 50 naar 56 jaar, mede gezien het relatief grote aantal werkelozen in de leeftijdsgroep 45–55 en hun doorgaans moeizame terugkeer op de arbeidsmarkt. Deze leden vragen naar de resultaten van de mobiliteitsbonus voor de groep 50 tot 56 jaar tot op heden.

Kan de regering aangeven wat de geraamde toezichtkosten zullen zijn van de generatie-evenwichtstoets die DNB zal gaan houden op de samenstelling en hoogte van de premie, vragen de leden van de PVV-fractie?

Kan de regering een vergelijking maken waaruit inzichtelijk wordt wat precies het verschil in opbrengsten en kosten is tussen het oorspronkelijke wetsvoorstel en de wijzigingen in de novelle, vragen de leden van de 50PLUS-fractie?

Administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel geen schatting bevat van de toename van de administratieve lasten voor bedrijven en burgers (die twee pensioenoverzichten zullen moeten lezen). Zij verzoeken de regering een schatting hiervan te geven, conform de afspraken. Zij verzoeken de regering ook een schatting te geven van de administratieve lasten van de overgang naar een nieuw Witteveenkader.

Btw-koepelvrijstelling

Hoeveel pensioenfondsen maken gebruik van de btw-koepelvrijstelling, vragen de leden van de PvdA-fractie? In hoeverre ontstaat er een gelijk speelveld door het afschaffen van de btw-koepelvrijstelling? Zijn er straks nog fondsen die toch nog een andere positie hebben ten opzichte van andere fondsen? Klopt het dat fondsen die een fiscale eenheid vormen met hun uitvoerders en/of meerderheidsaandeelhouder zijn, bijvoorbeeld ABP, PMT en PFZW, geen btw in rekening gebracht zullen krijgen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij in cijfers kan uitdrukken wat per fonds de financiële gevolgen zijn of kunnen zijn van het uitzonderen van de pensioenuitvoering van de btw-koepelvrijstelling. Genoemde leden vragen de regering of dit betekent dat met name kleine en middelgrote fondsen nadelen ondervinden van de btw-plicht.

Is de regering het met de leden van de PVV-fractie eens dat het schrappen van de btw-koepelvrijstelling zorgt voor kostenverhogende effecten waarvoor de pensioendeelnemers moeten opdraaien?

Hoewel het geen deel uitmaakt van het voorliggend wetsvoorstel, maakt het vervallen van de btw-vrijstelling wel onderdeel uit van de dekking. Kan de regering aangeven hoe de btw-vrijstelling in omliggende landen geregeld is, vragen de leden van de CDA-fractie? Is het voor uitvoerders aantrekkelijk is om naar het buitenland te vertrekken wanneer deze vrijstelling vervalt? Wie worden er geraakt door het vervallen van de vrijstelling? En kan de regering aangeven of het Europeesrechtelijk noodzakelijk is om de vrijstelling te laten vervallen (en zo ja waarom) of dat een keuze is van de regering?

De leden van de fractie van 50PLUS vragen of de regering kan aangeven wat de gevolgen van het afschaffen van de btw-koepelvrijstelling voor de hoogte van de premievaststelling zijn? De uitvoerders zullen de btw-heffing immers doorberekenen aan de pensioenfondsen. Die kunnen daardoor ook minder beleggingsrendement doorsluizen aan pensioengerechtigden.

Overig

Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel pensioencommunicatie verwachten en wat is de beoogde invoerdatum, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel versterking pensioenopbouw ZZP-ers tegemoet zien, vragen deze leden. En wat is de boogde invoerdatum?

Tot slot willen genoemde leden aangeven dat de uitvoeringskosten en de administratieve lasten voor de Belastingdienst en voor werkgevers als gevolg van het afschaffen van de excedentregeling verbeterd wordt. Onderkent de regering dit? En heeft de regering nog verdere voornemens om bureaucratie tegen te gaan bij dit wetsvoorstel?

Is de regering bereid in overleg te gaan met pensioenuitvoerders over uitvoeringsproblemen, zoals de samenloop van wetswijzigingen in de pensioencommunicatie, vragen de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de CDA-fractie herinneren zich dat de Raad van State bij het ingetrokken wetsvoorstel (33 672) opmerkingen maakt over artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Deze opmerkingen zijn onverkort van toepassing op de nieuwe nettospaarregeling. Ofwel; is dit tweede of derde pijler en kunnen buitenlandse entiteiten de regeling uitvoeren?

Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een uitgebreide toelichting over wie de regeling mag uitvoeren en waarom daarvoor gekozen is.

Verder zouden de leden van de CDA-fractie graag een uitgebreide reactie vernemen van de regering op de Europeesrechtelijke vragen van de heer Bergamin3. Met name of de grote verplichtstelling zoals uitgevoerd door de bedrijfstakpensioenfondsen niet ondermijnd wordt door de invoering van deze nettolijfrente.

Citaat van de heer Bergamin: «Hiermee komen we op de houdbaarheid van de verplichtstelling op grond van Europeesrechtelijke regels».

De leden van de fractie van D66 merken op dat prof. dr. K.P. Goudswaard tijdens het rondetafelgesprek in de Kamer over dit wetsvoorstel inging op de mogelijkheid om de pensioenopbouw afhankelijk te maken van de conjunctuur. Hij wees er daarbij overigens wel op dat zo’n fundamentele herziening niet op korte termijn doorgevoerd kan worden, maar dat daar met oog op de toekomst over nagedacht moet worden. Deze leden vragen de regering om in te gaan op de pro’s en contra’s van deze beleidsoptie? Kan de regering daarbij specifiek ingaan op het voordeel dat het pensioenstel minder procyclisch zou worden? Is de regering bereid om specifiek naar deze beleidsoptie te kijken met oog op het toekomstdebat over pensioenen?

De leden van de fractie van D66 vragen de regering om in te gaan op het tijdspad met betrekking tot de implementatie. Is de regering bereid in gesprek te gaan met pensioenuitvoerders en sociale partners om eventuele knelpunten met betrekking tot het tijdspad weg te nemen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de Commissie Wetsvoorstellen van de NOB en de Commissie Wetsvoorstellen van het Register

Belastingadviseurs (technisch) commentaar op het wetsvoorstel hebben geleverd. Deze leden vragen de regering om te reageren op het commentaar van deze twee organisaties.

De leden van de fractie van D66 willen graag van deze gelegenheid gebruik maken om ook enkele vragen te stellen over wetgeving omtrent beschikbare premieregelingen. Klopt het dat de wetgeving er toe leidt dat pensioenvermogen in de laatste twintig tot dertig jaar niet meer belegd mag worden, waardoor het risicoloos rendeert? Zo ja, waar in de wetgeving is dit exact geregeld? En in hoeverre kan dit een optimaal risicoprofiel in de weg staan?

Artikelsgewijs

De leden van de fractie van D66 vragen of het klopt dat de wijziging van artikel 69 PW (verplichting tot afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen door de pensioenuitvoerder) nog in het uiteindelijke wetsvoorstel staat? Zo ja, met welk doel? En hoe verhoudt dit zich tot het beginsel in de Pensioenwet dat pensioen een levenslange niet afkoopbare onderhoudsvoorziening is?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck