Kamerstuk 33691-13

Amendement van het lid Litjens c.s. over het uitgangspunt dat de burgermeester ingezetene is van de gemeente waarvan hij burgemeester is.

Dossier: Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen)


89,3 %
10,7 %

SP

PvdA

CDA

Van Vliet

50PLUS/Klein

VVD

D66

GrBvK

GL

PvdD

50PLUS/Baay-Timmerman

PVV

SGP

CU


Nr. 13 AMENDEMENT VAN HET LID LITJENS C.S.

Ontvangen 4 juni 2014

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel K wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt:

Ka

Aan artikel 71 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3. De commissaris van de Koning kan de ontheffing in bijzondere gevallen tweemaal, telkens voor de duur van maximaal een jaar, verlengen. Alvorens daartoe over te gaan, hoort hij de raad.

II

In artikel I, onderdeel N, wordt in artikel 81bis «de artikelen 61, 61a, 61b, 65, 69, 72 en 78» vervangen door: de artikelen 61, 61a, 61b, 65, 69, 71, 72 en 78.

Toelichting

Uitgangspunt is dat de burgemeester ingezetene is van de gemeente. Omdat de meeste burgemeesters bij aanvang van hun benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikken, kan de raad voor een jaar ontheffing verlenen van het vereiste van ingezetenschap. Maar de praktijk laat zien dat een jaar niet voldoende is om naar de gemeente te verhuizen; dat wordt nog eens bemoeilijkt door de situatie op de woningmarkt. Omdat het niet wenselijk is dat burgemeesters in afwijking van de wettelijke norm buiten de gemeente wonen, wordt voorgesteld dat de Commissaris van de Koning, als rijksorgaan, de ontheffing twee keer met een jaar kan verlengen, gehoord de raad. Het betreft hier een niet-politieke beoordeling, vandaar het voorstel de Commissaris bevoegd te maken. Het is niet wenselijk dat burgemeesters langer dan de helft van hun ambtsperiode buiten de gemeente wonen, vandaar de begrenzing tot maximaal twee keer een jaar verlenging. Om te kunnen verlengen moet er sprake zijn van een bijzonder geval. De Commissaris heeft dus de feiten en omstandigheden te toetsen en zal zijn besluit ook moeten motiveren. Voorts dient hij de raad te horen, nu het vereiste van ingezetenschap voor de raad immers een aangelegen punt zal zijn. Dat de Commissaris deze bevoegdheid als rijksorgaan uitoefent, is in lijn met het onderhavige wetsvoorstel, dat ook de overige bevoegdheden van de commissaris jegens burgemeesters tot rijkstaak maakt.

Litjens Fokke Van Raak Van Toorenburg Schouw