Gepubliceerd: 10 oktober 2013
Indiener(s): Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: bestuur gemeenten gezin en kinderen jongeren sociale zekerheid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33684-78.html
ID: 33684-78

Nr. 78 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 september 2013

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van de ingediende amendementen bij het wetsvoorstel Jeugdwet. Hierbij ontvang u onze reactie op deze amendementen. Dit betreft een reactie op de amendementen zoals deze bij ons bekend om 11 uur hedenochtend.

Amendement van het lid Van der Staaij over het beperken van de mogelijkheid tot het uitzonderen van het budget (Kamerstuk 33 684, nr. 13)

Dit amendement ontraden wij. Dit amendement wijzigt de tekst van het wetsvoorstel zoals dat luidde voordat het werd gewijzigd met de nota van wijziging. In het gewijzigde wetsvoorstel wordt aangegeven in welke gevallen geen budget wordt verstrekt.

Amendement van de leden Leijten en Kooiman over gelijke toegang tot jeugdhulp voor iedere in Nederland verblijvende jeugdige (Kamerstuk 33 684, nr. 16)

Dit amendement wordt ontraden. Dit amendement heeft een strekking die tegengesteld is aan die van het wetsvoorstel. Uit de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg bleek dat de indicatiestelling en het individuele recht op jeugdzorg niet tot snelle en passende jeugdzorg voor de cliënt leiden. Sterker: het kost soms zelfs meer tijd en geld om de indicatie te verkrijgen dan dat de benodigde jeugdzorg duurt en kost.

Verder heeft het recht op jeugdzorg onbedoeld het denken in behandeleenheden bevorderd, waardoor het actief meedenken met de cliënt over de meest passende oplossing wordt belemmerd. Met als gevolg dat te zware en niet passende zorg is geleverd.

De problematiek kent bovendien vaak een dynamisch verloop in de tijd en is daardoor lastig in het individuele recht te standaardiseren en vast te leggen. Dit recht is immers een uitdrukking van een momentopname terwijl jeugdproblematiek snel in aard en intensiteit kan fluctueren. Vandaar ook dat een van de aanbevelingen van de Parlementaire werkgroep Toekomstverkenning jeugdzorg was dat de huidige indicatiestelling in het vrijwillige kader afgeschaft dient te worden. Daarbij is met de Jeugdwet nadrukkelijk gekozen voor het

decentraliseren van de jeugdhulp naar gemeenten. Het is aan de gemeente om op grond van de jeugdhulpplicht ervoor te zorgen dat voor elke individueel geval een deskundig gemotiveerd besluit wordt genomen over de in te zetten jeugdhulp.

Tot slot kan worden opgemerkt dat de decentralisatie van overheidstaken met betrekking tot de jeugdhulp geen effect heeft op de doelgroep aan wie jeugdhulp geboden mag worden. Van een verslechtering is dus geen sprake. Evenals onder de Wet op de jeugdzorg het geval was, regelt het Uitvoeringsbesluit dat zowel rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen (met tijdelijk verblijf zoals amv’s of in procedure) als niet rechtmatig verblijvende kinderen jeugdhulp kunnen ontvangen. Zij het met enige beperkingen die te maken hebben met hun verblijfspositie. Beperkingen naar locatie van plaatsing en duur van de voorziening zijn dezelfde als onder de Wet op de jeugdzorg.

Amendement van de leden Leijten en Kooiman over het oormerken van het gedecentraliseerde budget voor jeugdzorg (Kamerstuk 33 684, nr. 17)

Dit amendement wordt ontraden. Dit wetsvoorstel hevelt de gelden die nodig zijn voor de uitvoering ontschot over naar het Gemeentefonds. Met deze ontschotte overheveling naar het Gemeentefonds krijgt de gemeente de benodigde beleidsvrijheid om de wet uit te kunnen voeren. Het amendement zou deze beleidsvrijheid danig inperken. Het kabinet werkt bovendien aan een deelfonds sociaal domein. Op 9 oktober 2013 is hierover een brief aan uw Kamer verzonden.

Amendement van de leden Leijten en Kooiman over het vaststellen van een basistarief (Kamerstuk 33 684, nr. 18)

In beginsel staan we sympathiek tegenover dit voorstel. In de Wmo is voor de hulp bij het huishouden een vergelijkbare bepaling opgenomen die regelt dat gemeenteraden een basistarief vaststellen waar het college in de contractering van aanbieders van huishoudelijke verzorging aan moet houden. Dit helpt om bij aanbestedingen reële kostprijzen te hanteren. De precieze vormgeving zoals deze voor huishoudelijke verzorging in de Wmo wordt gehanteerd is voor jeugdhulp echter minder werkbaar, nu het bij jeugdhulp, in tegenstelling tot huishoudelijke verzorging, om een zeer gedifferentieerd aanbod gaat. Het verdient daarom de voorkeur om, indien de leden een dergelijke opdracht aan de gemeente wensen, deze in andere bewoordingen op te stellen.

Amendement van de leden Van der Burg en Ypma over het laten vervallen van artikel 8.1.6 (Kamerstuk 33 684, nr. 22)

Met betrekking tot dit amendement laten wij het oordeel aan uw Kamer.

Dit artikel is in de wet opgenomen om daar waar het niet lukt tussen gemeenten onderling en tussen aanbieders en gemeenten te komen tot transparantie en uniformiteit in de bekostiging een oplossing te bieden in de vorm van nadere regelgeving. Er zal dan ook uitermate prudent met deze bevoegdheid omgegaan worden. Uitgangspunt is en blijft dat gemeenten en aanbieders zelf tot een oplossing komen en dat deze regelgeving niet nodig zal zijn. In de toelichting bij het artikel is ook met zoveel woorden aangegeven dat het eventuele inperken van de gemeentelijke beleidsvrijheid moet opwegen tegen het voorkomen van een toename van administratieve lasten bij de instellingen.

Amendement van het lid Van der Staaij over specifieke aandacht voor adoptiefouders en problemen gerelateerd aan adoptie (Kamerstuk 33 684, nr. 23)

Met betrekking tot dit amendement laten wij het oordeel aan de Kamer. Wij zijn het ermee eens dat ondersteuning, hulp en zorg bij adoptie tot de jeugdhulp behoort.

Amendement van het lid Van der Staaij over het specificeren van een verantwoordelijkheid voor gemeenten ten aanzien van relatieproblemen van ouders die negatieve effecten hebben op de opvoeding van kinderen (Kamerstuk 33 684, nr. 24)

Met betrekking tot dit amendement laten wij het oordeel aan Kamer.

Met opvoedproblemen wordt gedoeld op problemen die ouders ondervinden bij het onderhouden, verzorgen en grootbrengen van een jeugdige, met name in sociale, emotionele, intellectuele en morele zin, die door die ouder niet binnen een gebruikelijke termijn en met gebruikelijke middelen op te lossen zijn. Relatieproblemen van ouders kunnen negatieve effecten hebben voor kinderen. De handreiking voor cjg’s over relatieondersteunend aanbod voor (aanstaande ouders) geeft inzicht in het beschikbare aanbod van methodieken die bevorderen dat de relatie tussen ouders goed blijft en de kans op een scheiding en de daarmee samenhangende negatieve gevolgen voor kinderen en ouders wordt verkleind. Het college zou dus naar onze mening wel een relatieondersteunend aanbod moeten bieden, maar echte bemiddeling bij relatieproblemen hoort niet thuis binnen de jeugdhulpverlening.

Amendement van de leden Leijten en Kooiman over het waarborgen van de verantwoordelijkheid van de professional m.b.t. het bepalen, doorverwijzen en uitvoeren van zorg (Kamerstuk 33 684 nr. 25) en amendement van het lid Keijzer over de professionele standaard (Kamerstuk 33 684 nr. 28)

Wij hechten grote waarde aan de rol van de professional in het stelsel van gezondheidszorg en jeugdhulp. Deze heeft de expertise om een integrale inschatting te maken welke zorg de jeugdige nodig heeft. In de wet is geregeld dat de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts blijft bestaan. De jeugdhulpaanbieder bepaalt daarna welke vorm van jeugdhulp de jeugdige precies nodig heeft. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid om een passend aanbod van jeugdhulp beschikbaar te stellen, waarnaar de huisarts, jeugdarts en medisch specialist kan doorverwijzen.

Met de woorden «voorwaarden waaronder» is niet bedoeld dat de gemeenten voorwaarden kan stellen aan de inhoud van de verwijzing maar het doelt op afspraken die gemeenten en huisartsen maken over onder meer het delen van informatie over verwijzingen. De gemeente mag niet op de stoel van de professional gaan zitten.

Ten aanzien van het amendement met nummer 25 geldt dat de woorden «ook toegankelijk is» aangeven dat, naast de verwijzing door de gemeente, ook huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen kunnen verwijzen. Het amendement met nummer 28 waarborgt dat de verantwoordelijkheid van het college niet zover reikt dat het college (mede) bepalend zou zijn voor de professionele standaard. Wij hebben daarom een voorkeur voor amendement 28.

Wij ontraden derhalve amendement 25 en laten het oordeel met betrekking tot amendement 28 aan uw Kamer.

Amendement van de leden Leijten en Kooiman over het toelaten van jeugdhulpaanbieders volgens de Wtzi (Kamerstuk 33 684, nr. 26)

Dit amendement wordt ontraden. Centrale toelating verhoudt zich slecht met het gedecentraliseerde systeem van de Jeugdwet. Net als in de Wmo is gekozen voor een systeem zonder toelatingsdrempels. Een toelating (met preventieve toetsing) is niet nodig. Aanbieders moeten al aan de wettelijke normen voldoen, de inspectie ziet toe op de naleving hiervan. Ook contracteerplicht verhoudt zich niet tot de gewenste (inkoop)vrijheid van gemeenten.

Amendement van de leden Leijten en Kooiman over een contracteerplicht voor gemeenten (Kamerstuk 33 684, nr. 27)

Dit amendement wordt ontraden. Het houdt in dat het college op verzoek van de toegelaten zorgaanbieder een contract moet afsluiten, tenzij er ernstige bezwaren zijn. Het amendement voorziet daarmee in een soort verplichte contractering zoals vroeger in de Zvw. De bewijslast ligt bij de gemeente. Dit is naar onze mening onwenselijk.

Amendement van het lid Bergkamp (29) over het niet-decentraliseren van de jeugd-ggz (Kamerstuk 33 684, nr. 29)

Dit amendement wordt ontraden.

Wij beschouwen de jeugd-ggz als een cruciaal onderdeel van de decentralisatie. Juist voor kinderen met zowel gedragsproblemen als psychische problemen komt integrale hulp moeilijk op gang vanwege de verschillende systemen, verantwoordelijkheden en financieringsstromen. Ook uit de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg bleek dat de integratie van de jeugd-ggz met de jeugdzorg onvoldoende tot stand kwam.

Het uitgangspunt is integrale jeugdhulp en jeugd-ggz maakt daar een essentieel deel van uit, en daarom is gekozen voor het volledig overhevelen van jeugd-ggz.

Jeugd-ggz in de Zvw houden, zal de eerder genoemde knelpunten niet oplossen. Groot nadeel daarvan is ook dat de jeugd-ggz en de rest van de jeugdhulp vanuit twee verschillende stelsel blijven opereren. De ontkokering zou hierdoor teniet worden gedaan. Door juist de gemeente verantwoordelijk te maken voor de gehele keten van jeugdhulp, kan zij goed sturen, samenwerking tussen partijen verbeteren en wordt integrale hulp op maat ook voor deze kwetsbare groep beter mogelijk. Gemeente ervaren in dat geval ook geen financiële prikkel om te investeren in zelfmanagement en eigen kracht, preventieve ggz en lichtere vormen van zorg waar mogelijk.

Bovendien kan een deel van de argumenten die gehanteerd worden voor het niet-decentraliseren van jeugd-ggz ook gehanteerd worden voor andere vormen van specialistische jeugdhulp en ook voor het gedwongen kader. Aangezien integraliteit en ontkokering belangrijke doelen van het nieuwe stelsel zijn, ontraden wij dit amendement.

Amendement van het lid Bergkamp over het verkorten van de evaluatietermijn (Kamerstuk 33 684, nr. 30)

Voor dit amendement laten wij het oordeel aan uw Kamer. Hoewel voor een goede evaluatie noodzakelijk is dat niet te snel na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel conclusies worden getrokken, hebben wij geen onoverkomelijke bezwaren tegen dit amendement vanuit de gedachte dat wij de werking van de wet nauw willen blijven volgen.

Amendement van de leden Van der Burg en Bergkamp ter vervanging van nr. 21 over een wettelijke grondslag voor waarheidsvinding (Kamerstuk 33 684, nr. 32)

Met betrekking tot dit amendement laten wij het oordeel over aan uw Kamer. Wij willen daarbij een positief stemadvies geven. Evenals mevrouw Van der Burg en mevrouw Bergkamp vinden wij het belangrijk dat rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen gebaseerd zijn op feiten. Deze rapporten kunnen immers de basis zijn voor ingrijpende maatregelen zoals een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing. Medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en een gecertificeerde instelling moeten zich hiervan bewust zijn. Zij zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het amendement legt deze verplichting naar onze mening op de juiste wijze vast.

Amendement van het lid Keijzer over het schrappen van een reeks delegatiegrondslagen (Kamerstuk 33 684, nr. 33)

Met dit amendement wordt voorgesteld een groot aantal zeer diverse delegatiegrondslagen te schrappen. In zijn algemeenheid kunnen wij niet anders dan dit amendement ontraden. Indien uw Kamer het van belang vindt om inzicht te hebben in de invulling van deze delegatiebepalingen, zou zij in overweging kunnen nemen om een amendement in te dienen inhoudende een brede voorhangbepaling.

Hieronder reageren wij per delegatiebepaling.

2.11, eerste lid

Deze bepaling beoogt tot een interdisciplinaire toegang tot jeugdhulp te komen, opdat vroeg in het hulpproces de juiste hulp wordt aangeboden. Het schrappen van deze bepaling wordt ontraden.

3.3, derde lid

Deze bepaling regelt dat een certificaat wordt afgegeven als de aanvrager voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen. Voorgesteld wordt om de zinsnede «bij of krachtens deze wet» te vervangen door: in deze wet.

Wij laten hierover het oordeel aan uw Kamer.

4.1.4

Deze delegatiebepaling is analoog aan de Kwaliteitswet zorginstellingen, die voor de Zvw- en AWBZ gefinancierde instellingen geldt. Hierdoor krijgen instellingen die zorg bieden aan zowel jeugdigen als aan volwassenen niet met verschillende eisen te maken.

Bij amvb wordt de norm van de verantwoorde werktoedeling (professionalisering) opgelegd. Ook zal worden vastgelegd dat werkgevers hun medewerkers die in een bij amvb aangewezen kwaliteitsregister zijn opgenomen, in staat dienen te stellen hun werk professioneel onafhankelijk te verrichten. Indien het veld er niet in slaagt eigen kwaliteitsnormen te ontwikkelen, waarop de Inspectie kan toezien, kunnen deze normen van overheidswege worden bepaald. Dit vormt de basis voor een toetsingskader voor de Inspectie. Daarnaast biedt dit artikel de mogelijkheid voor eisen aan goed bestuur en transparantie, aansluitend bij de Wet toelating zorginstellingen. Het schrappen van deze bepaling wordt dan ook ontraden.

4.1.5, vijfde lid

Deze delegatiebepaling geeft de mogelijkheid om net zoals in de kinderopvang een systeem van continue screening op te zetten. Dit systeem is per 1 maart 2013 in de kinderopvang ingevoerd. Op basis van ervaringen in die sector kan worden beoordeeld of een dergelijk regime ook voor de jeugdhulpsector van waarde kan zijn. Duidelijkheid hierover wordt voor de zomer van 2014 verwacht. Op dat moment zal besloten worden of deze delegatiebepaling ingevuld wordt in die zin dat een dergelijk systeem van continue screening ook in de jeugdhulpsector ingevoerd wordt. Het schrappen van deze bepaling wordt dan ook ontraden.

4.3.1, derde lid

Dit artikel is conform de Kwaliteitswet zorginstellingen en maakt het mogelijk om nadere regels te stellen omtrent de financiële verantwoording en de verantwoording over de kwaliteit. Er zal, net als in de zorg, bij ministeriële regeling één modeljaardocument vastgesteld worden. Deze delegatiebepaling is expliciet bedoeld te komen tot harmonisering en daarmee de administratieve en uitvoeringslasten te beperken. Het schrappen van deze bepaling wordt dan ook ontraden.

5.2, derde lid

Deze bepaling is conform aan die in de Wet op de jeugdzorg. Onder de huidige wet is een soortgelijke bepaling onlangs in werking getreden. Deze heeft tot doel de wildgroei aan verschillende pleegcontracten (en daarmee onduidelijkheid voor pleegouders) tegen te gaan. De verhouding tussen de verschillende contracten was veelal onduidelijk en vaak werden zaken dubbel geregeld of werden er afspraken gemaakt die strijdig waren met de wet. Een helder en eenduidig pleegcontract komt de rechtspositie van pleegouders ten goede. Hieraan bestaat behoefte bij pleegouders. We laten het oordeel over het schrappen van deze bepaling aan de Kamer.

5.4, tweede lid

Deze bepaling is conform aan die in de Wet op de jeugdzorg. Ook in dit geval is een soortgelijke bepaling onder de Huidige Wet op de jeugdzorg. onlangs in werking getreden en hij beoogt de pleegouders van de noodzakelijke informatie te voorzien, zodat de pleegouders een goede invulling kunnen geven aan de verzorging en opvoeding van een jeugdige. De positie van pleegouders wordt hiermee dus versterkt en daarmee de aantrekkelijkheid van het pleegouderschap. We laten het oordeel over het schrappen van deze bepaling aan de Kamer.

7.1.1.2, derde lid

Deze bepaling maakt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur een nadere beschrijving te geven van de functionarissen die aan de Verwijsindex risicojongeren (VIR) kunnen melden. Het ons inziens is niet wenselijk dat vrijwilligers meldingsbevoegd worden in de VIR. Het schrappen van deze bepaling heeft tot gevolg dat het aan gemeenten of voorzieningen wordt overgelaten welke persoon (ongeacht opleiding en ervaring) voldoende bekwaam is om een melding aan de VIR te doen. Het oordeel over het schrappen van deze bepaling wordt overgelaten aan uw Kamer.

7.1.3.1, derde lid

Deze bepaling maakt het mogelijk om nadere regels te stellen omtrent de afspraken die gemeenten maken met instanties ter bevordering van het gebruik van de VIR. Deze bepaling gelijk aan die in de huidige Wet op de jeugdzorg en is in de praktijk niet nodig gebleken. Wij laten het oordeel over het schrappen van deze bepaling over aan uw Kamer.

7.1.3.1, vierde lid

Deze bepaling maakt het mogelijk om nadere regels te stellen aan het gebruik van de VIR. Ook deze bepaling is gelijk aan die in de huidige Wet op de jeugdzorg en ik in de praktijk niet nodig gebleken. Wij laten het oordeel over het schrappen van deze bepaling over aan uw Kamer.

7.1.5, eerste lid, laatste volzin

Deze bepaling maakt het mogelijk voor het college van burgemeester en wethouders om nadere regels te stellen over informatievoorziening over een VIR-melding aan ouders. Dit hoeft niet wettelijk geregeld te worden. Wij laten het oordeel over het schrappen van deze bepaling over aan uw Kamer.

7.4.5

Deze bepaling maakt het mogelijk om bij nadere regelgeving te bepalen welke persoonsgegevens gebruikt mogen worden om de beleidsinformatie op te baseren. Zonder deze persoonsgegevens kan geen beleidsinformatie gegenereerd worden. Zonder juridische basis mogen ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens deze persoonsgegevens niet voor beleidsinformatiedoeleinden worden gebruikt. Deze delegatiebepaling is derhalve noodzakelijk. Het schrappen van deze bepaling wordt ontraden.

9.3, zevende lid

Om te voorkomen dat de toezichthouder bevoegd wordt tot het indienen van tuchtklachten bij elke willekeurige beroepsorganisatie die een systeem van tuchtrecht hanteert, is bepaald dat daarover bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Het schrappen van deze bepaling wordt ontraden.

12a, vijfde lid, Wmo

Deze bepaling geeft de mogelijkheid om nadere regels te stellen over de werkwijze, de deskundigheid en de samenwerking van het AMHK met de Raad voor de Kinderbescherming, hulpverlenende instanties en de politie. Deze regels zijn nodig om voor burgers en ketenpartners (zoals politie) duidelijkheid te creëren over een uniforme werkwijze bij meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Bovendien biedt deze bepaling de mogelijkheid om eisen te stellen aan de beschikbaarheid van bijvoorbeeld vertrouwensartsen kindermishandeling. Het schrappen van deze bepaling wordt dan ook ontraden.

12a, zevende lid, Wmo

Deze bepaling geeft de bevoegdheid aan de inspectie om een tuchtklacht in te dienen bij specifieke beroepsgroepen. Dit is noodzakelijk omdat de inspectie anders in het nieuwe stelsel geen tuchtklacht in zou kunnen dienen bij het tuchtcollege van het kwaliteitsregister.

Amendement van de leden Leijten en Kooiman over het afschaffen van de ouderbijdrage (Kamerstuk 33 684, nr. 35)

Dit amendement wordt ontraden.

De leden stellen voor om de ouderbijdrage af te schaffen. Zij stellen dat de gezinssituatie drastisch verandert als een kind uit huis geplaatst wordt. De indieners achten het onwenselijk om ouders extra te belasten met een eigen bijdrage. Dit is echter een onjuiste veronderstelling, omdat de hoogte van de ouderbijdrage ongeveer overeenkomt met de hoogte van de kinderbijslag. Het betreft dus geen extra eigen bijdrage.

De ouderbijdrage in de nieuwe Jeugdwet is overgenomen uit de Wet op de jeugdzorg. Het argument hiervoor is en was destijds bij invoering in de Wet op de jeugdzorg dat gezinnen waarvan een of meer kinderen hulp buiten het gezin ontvangen nu kinderbijslag ontvangen hoewel ze geen kosten voor deze kinderen maken. Het schrappen van de ouderbijdrage zou die laatste situatie laten bestaan en dat vinden we ongewenst.

Amendement van de leden Leijten en Kooiman ter vervanging van nr. 26 over de verplichting voor jeugdhulpaanbieders om een toelating te hebben (Kamerstuk 33 684, nr. 36)

Dit amendement wordt ontraden. Centrale toelating verhoudt zich slecht met het gedecentraliseerde systeem van de Jeugdwet. Net als in de Wmo is gekozen voor een systeem zonder toelatingsdrempels. Een toelating (met preventieve toetsing) is niet nodig. Aanbieders moeten al aan de wettelijke normen voldoen, de inspectie ziet toe op de naleving hiervan. Ook contracteerplicht verhoudt zich niet tot decentralisatiegedachten. Daarnaast vergt dit ook een wijziging van de Wtzi, omdat jeugdhulp geen zorg in de zin van deze wet is en jeugdhulpaanbieders dan ook niet gezien worden als zorgaanbieders in de zin van deze wet.

Amendement van het lid Voordewind over de verplichting voor colleges om met meerdere gecertificeerde instellingen en jeugdhulpaanbieders overeenkomsten te sluiten (Kamerstuk 33 684, nr. 37)

Dit amendement wordt ontraden. Verplichte contractering past niet bij systematiek van de wet. Het is ook niet nodig, want de gemeente moet ingevolge artikel 2.3 rekening houden met persoonskenmerken, godsdienst etc. en moet (voor zover redelijkerwijs mogelijk) keuzevrijheid bieden.

Amendement van het lid Voordewind over gecertificeerde instellingen met landelijk bereik (Kamerstuk 33 684, nr. 38)

Dit amendement wordt ontraden. Wij vinden het belangrijk dat een gecertificeerde instelling geen jeugdhulp aanbiedt. Een verbod dat nu ook geldt voor bureau jeugdzorg. Dit is van belang, omdat zo belangenverstrengeling wordt voorkomen. Belangenverstrengeling, bijvoorbeeld doordat de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering door een instelling goedkoop kan worden aangeboden, waarna dure jeugdhulp van de eigen organisatie wordt ingezet. Daarbij geldt dat enige afstand van de gezinsvoogd of jeugdreclasseringswerker gewenst is in verband met zijn regierol en beoordeling of jeugdhulp effectief is.

Daarbij merk ik op dat de criteria zoals deze in het amendement zijn opgenomen niet uitsluitend zijn. Heeft een instelling een landelijk bereik als het tenminste in vijf gemeenten werkzaam is? En wat zijn bijzondere doelgroepen?

Amendement van het lid Bisschop over het schrappen van de maatregel van opgroeiondersteuning uit het Burgerlijk Wetboek (Kamerstuk 33 684, nr. 39)

Met betrekking tot dit amendement laten we het oordeel aan uw Kamer met een positief stemadvies. Deze maatregel is naar onze mening overbodig geworden gezien de mogelijkheden voor de gemeente om vroegtijdig in te grijpen.

Amendement van de leden Voordewind en Ypma ter vervanging van nr. 8 over het familiegroepsplan (Kamerstuk 33 684, nr. 40)

Het amendement in deze vorm wordt ontraden. We zijn voorstander van netwerkberaden, maar niet voor de verplichtingen en termijnen zoals deze in het amendement zijn geformuleerd. We hebben begrepen dat dit amendement zal komen te vervallen en dat een nieuw amendement wordt voorbereid.

Amendement van de leden Leijten en Kooiman over het bij amvb regelen van een verplicht basispakket specialistische zorg (Kamerstuk 33 684, nr. 41)

Dit amendement wordt ontraden.

De gemeenten hebben de wettelijke verplichting, om de juiste aanbod te organiseren. Bovendien heeft de VNG namens zijn leden een besluit voorbereid om de een aantal specialistische zorgvormen landelijk te financieren. Hiermee wordt de door de indieners gevreesde versnippering voorkomen voor onder andere de zorgvormen die in het amendement worden opgesomd. Wij achten dit amendement daarom overbodig.

Amendement van het lid Voortman ter vervanging van nr. 31 over het overnemen van personeel bij het wisselen van aanbieder, met dezelfde arbeidsvoorwaarden (Kamerstuk 33 684, nr. 42)

Dit amendement wordt ontraden.

Wij hechten er aan dat, ook in het belang van jeugdigen, zoveel mogelijk wordt gewaarborgd dat medewerkers hun werk kunnen houden na beëindiging van een overeenkomst tussen een gemeente en jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen bij het sluiten van een nieuwe overeenkomst met andere aanbieders of instellingen. Daarom is in het wetsvoorstel bepaald dat het college erop heeft toe te zien dat de nieuwe aanbieders of instellingen met de «voorgangers» overleggen over de overname van het betrokken personeel.

Anders dan bij bijvoorbeeld bij het openbaar vervoer, zal vaak niet duidelijk sprake kunnen zijn van het «overnemen» van het gehele contract van de ene ondernemer door een bepaalde andere ondernemer. Zeker bij jeugdhulp zullen door veel gemeenten verschillende aanbieders worden gecontracteerd: de burger heeft zo de keuzemogelijkheid tussen verschillende aanbieders. De aanbieders weten daardoor niet precies hoeveel hulp geleverd zal worden of aan welke burgers. Daarom kan de bij het aanbesteden van openbaar vervoer geldende «mens volgt werk»-principe niet worden toegepast bij de Jeugdwet.

Ook kunnen gemeenten voor een nieuwe contracteerperiode gaan schuiven met werkgebieden en producten waardoor er ook geen bepaalde nieuwe aanbieder is die specifiek werk van een voorganger overneemt. Deze argumenten geven aan dat er geen sprake kan zijn van algemene overnameverplichtingen.

Amendement van de leden Voortman en Voordewind ter vervanging van nr. 6 over het van toepassing verklaren van de Jeugdwet op in Nederland verblijvende jeugdige vreemdelingen (Kamerstuk 33 684, nr. 43)

Dit amendement ontraden wij. Het amendement zou een verruiming betekenen van de huidige situatie. Het koppelingsprincipe zou hiermee worden losgelaten. Dat is onwenselijk. Het zou ook een trendbreuk zijn met de Wet op de jeugdzorg. Wij willen nu juist de jeugdhulp op dezelfde wijze regelen zoals dit onder de Wet op de jeugdzorg het geval was. Niet meer (zoals voorgesteld in het amendement) maar ook niet minder. In het Uitvoeringsbesluit bij de Jeugdwet zal worden geregeld dat jeugdhulp geboden mag worden. Zij het met enige beperking naar locatie en duur. Zowel voor rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen (met tijdelijk verblijf zoals amv’s) als voor niet rechtmatig (illegale) verblijvende kinderen. Dit is de juiste plaats om de uitzondering op de hoofdregel neer te leggen. De verblijfsrechtelijke status is relevant omdat bij het bepalen van de aard en de duur van de jeugdhulp er rekening mee moet worden gehouden dat de voorziening op zichzelf niet leidt tot een verdere worteling in Nederland die het terugkeerproces van het gezin frustreert. Bij het verstrekken van jeugdhulp dient het college zich te vergewissen van de verblijfsrechtelijke status van het kind. Om die reden verdient plaatsing in een pleeggezin hier niet de voorkeur en moet het college na een half jaar beoordelen of verdere jeugdhulp nog wenselijk is gelet op de verplichting van het gezin om terug te keren naar het land van herkomst.

Amendement van de leden Van der Burg en Ypma over het hanteren van outcomecriteria (Kamerstuk 33 684, nr. 46)

Wij laten voor dit amendement het oordeel aan uw Kamer. Het afleggen van verantwoording is een zaak van gemeenten en jeugdhulpaanbieders en dit amendement zorgt ervoor dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders hier afspraken over maken. De ontwikkeling en inkoop van bewezen effectieve interventies wordt hiermee nadrukkelijk gestimuleerd. De aanvulling van het wetsvoorstel op deze manier zien wij als een ondersteuning van het beleid.

Amendement van het lid Ypma ter vervanging van nr. 44 over betrokkenheid van alle betrokken partijen bij de ontwikkeling van het brede kwaliteitskader (Kamerstuk 33 684, nr. 47)

Wij laten voor dit amendement het oordeel aan uw Kamer.

De voorhangprocedure waar dit amendement op ziet geeft de Kamer en ook de betrokken branche- en beroepsorganisaties de gelegenheid om hun opvattingen over een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur inzake de professionalisering onder de aandacht te brengen. Gezien de zorgen van verschillende veldpartijen is dit een begrijpelijke wens. Het onderwerp rechtvaardigt een zorgvuldige afweging van de Kamer.

Amendement van het lid Ypma ter vervanging van nr. 34 over de voorkeur voor een plaatsing in pleegzorg of gezinshuis bij uithuisplaatsing (Kamerstuk 33 684, nr. 48)

Voor dit amendement laten wij het oordeel aan uw Kamer. Een kind dat tijdelijk of blijvend niet in het eigen gezin kan opgroeien, heeft volgens het IVRK recht op bijzondere bescherming. De overheid dient dan te zorgen voor alternatieve opvang, zoals een pleeggezin. Wij onderschrijven dat wanneer een jeugdige (tijdelijk) niet meer thuis kan wonen, opname in een gezinsvervangende vorm de voorkeur heeft boven de plaatsing in een instelling. Hierop zijn wij ook op pagina 50 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ingegaan. Door dit amendement wordt wettelijk vorm gegeven aan dit belang.

Amendement van het lid Ypma over de invloed van het college op het vervallen van een machtiging gesloten jeugdhulp (Kamerstuk 33 468, nr. 49)

Met betrekking tot dit amendement laten we het oordeel aan uw Kamer met een positief stemadvies.

Wij willen voorkomen dat de indruk zou kunnen ontstaan dat gemeente als financier de machtiging wil stoppen. Ook de huidige financier – het Rijk – heeft deze bevoegdheid niet. Ook kan een gemeente niet inhoudelijk beoordelen of een machtiging nog nodig is of niet. Indien gemeente machtiging niet zinvol meer acht, moet dat, zeker omdat gemeente financier van de jeugdhulp is, via de rechter. De instelling zelf kan wel een inhoudelijk oordeel geven of de machtiging nog nodig is.

Overige

Wij maken van de gelegenheid gebruik om te reageren op een vraag die in het debat is gesteld door het lid van de SP-fractie over wat de kosten van de voorbereiding van de transitie op dit moment zijn en of gemeenten niet veel beter kunnen leren van professionals in plaats van commerciële bureaus.

Over de dekking van invoeringskosten is in de bestuursafspraken vastgelegd dat er in 2012 € 16 mln en in 2013 € 48 mln beschikbaar wordt gesteld. In 2014 is voor uitvoeringskosten € 16 mln beschikbaar. Dit is geherlabeld naar invoeringskosten en is eveneens verdeeld.

Deze budgetten zijn als volgt verdeeld:

Bedragen in € mln
 

2012

2013

2014

Totaal

Gemeenten

10,5

39,75

7,75

58,0

Provincies + IPO

1,6

2,4

2,4

6,4

T-bureau + projecten

3,9

5,85

5,85

15,6

Totaal

16

48

16

80

Er is voor de invoeringskosten in totaal 80 mln. beschikbaar. Daarvan gaat 58 mln. naar gemeenten, ruim 6 mln. naar provincies en het IPO en bijna 16 mln. naar het T-bureau en de T-commissie. De bedragen voor de provincies en voor het transitiebureau, onderzoeken etc. worden om praktische redenen in 2014 uitgekeerd. Gemeenten krijgen mede daarom in 2013 meer dan in 2014.

Gemeenten hebben wel de mogelijkheid om overschotten mee te nemen naar volgende jaren omdat ze het baten-lastenstelsel kennen.

Het staat gemeenten en ook andere partijen vrij om met commerciële bureaus in zee te gaan bij de voorbereiding van de transitie. Ik weet dat er regio’s zijn die vanuit deze middelen een regionale transitiemanager vanuit een adviesbureau hebben aangesteld om de transitie te begeleiden. Dat kan natuurlijk een prima keuze zijn.

Om kennisoverdracht en ondersteuning te faciliteren hebben we samen met de VNG een transitiebureau jeugd ingericht. Dit bureau is niet commercieel en werkt samen met de sector zelf. Zo zijn er kennisateliers georganiseerd voor gemeenten waarin zorginstellingen maar ook bijv. de partijen in de jeugdbeschermingsketen hun kennis vanuit de bestaande praktijk hebben gedeeld met gemeenten. Deze week nog vond het jeugdfestival plaats juist om kennis over transitie/transformatie te delen. Het budget van het transitiebureau bedraagt in 2013 € 3,5 mln. Hiervan gaat een behoorlijk deel via een subsidie naar de VNG voor ondersteuningsactiviteiten.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven