Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 19 december 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden zijn voor een verbeterde samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie (EU) op het gebied van criminaliteitsbestrijding. De steeds meer internationaal georiënteerde criminaliteit en de mobiliteit daarvan vereisen dat ook. Voor hen staat voorop dat de effectiviteit van de samenwerking moet zijn bewezen.

Deze aan het woord zijnde leden hebben allereerst wat algemene vragen over Eurojust. Zij zijn van mening dat geen energie, tijd en geld gestopt moet worden in instellingen die geen toegevoegde waarde hebben. Zij vragen hoe het staat met de effectiviteit van Eurojust? Hoe kan de effectiviteit gemeten worden? Wordt dit regelmatig gemonitord? Wat kost deze instelling jaarlijks? Wat doen ze precies? Wat heeft Eurojust de afgelopen jaren opgeleverd?

In de memorie van toelichting staat dat het oprichtingsbesluit tot nu toe niet in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd. Deze leden van de VVD-fractie vragen waarom dit nog niet is gebeurd en of dat nog gaat plaatsvinden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

Deze leden constateren dat het herzieningsbesluit in juni van dit jaar geïmplementeerd had moeten zijn. Wat is de reden dat dit besluit niet op tijd is geïmplementeerd?

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Naar aanleiding daarvan hebben deze leden enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat Eurojust een belangrijk instrument in de strijd tegen criminaliteit en het waarborgen van een veilige (internationale) omgeving vormt. Dit wetsvoorstel draagt bij aan het versterken van Eurojust.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen en opmerkingen.

Deze leden onderschrijven het belang van strafrechtelijke samenwerking tussen de EU-lidstaten, maar ook met derde landen, in geval van grensoverschrijdende criminaliteit. Omdat criminaliteit niet stopt bij de grens moet de opsporing dat ook niet doen. Eurojust is van grote waarde hierbij, omdat het de samenwerking en coördinatie tussen de bevoegde justitiële instanties van de EU-lidstaten verbetert. Heeft Eurojust volgens de regering voldoende mogelijkheden en middelen haar taken goed uit te voeren?

De aan het woord zijnde leden constateren dat Eurojust ook een taak heeft wanneer het gaat om misdrijven die de financiële belangen van de EU schaden. Hoe verloopt de aanpak van dergelijke misdrijven? Waarom zou hiervoor mogelijk een Europees Openbaar Ministerie (OM) moeten worden opgericht? Indien de aanpak van misdrijven die de financiële belangen van de EU schaden, zelfs met assistentie van de bestaande organen zoals Eurojust niet adequaat zouden kunnen worden aangepakt door de lidstaten zelf, zou dat betreffende probleem dan niet moeten worden opgelost? Graag zien deze leden een duidelijk standpunt van de regering tegemoet.

Onder verwijzing naar de brief van 8 november 2011 over de strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie (Kamerstuk 32 317, nr. 80) vragen deze leden naar de plannen die er (in de nabije toekomst) zijn met Eurojust. Welke inhoudelijke voorstellen verwacht de regering van de Europese Commissie? Wat is de visie van de regering met betrekking tot Eurojust en de mogelijke uitbreiding van bevoegdheden, mede in het licht van de mogelijkheden die artikel 85 van het Verdrag betreffende de werking van de EU?

De aan het woord zijnde leden vragen of reeds een begin is gemaakt met de uitvoering van de aangenomen motie-Gesthuizen c.s. (Kamerstuk 32 317, nr. 86) over proportioneel gebruik van het Europees Arrestatiebevel (EAB). Op welke wijze wordt deze motie concreet uitgevoerd? Hoe vaak wordt overlegd over de toepassing van het EAB in de praktijk? Welke rol ziet de regering hierin precies voor Eurojust?

2. De wijze van implementatie

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen om de positie van het nationaal lid van Eurojust te verduidelijken. Allereerst vragen zij waarom niet gekozen is voor één wetsvoorstel, waarin het herzieningsbesluit in de Nederlandse wetgeving wordt geïmplementeerd. Zou dat de overzichtelijkheid van de positie van het nationaal lid van Eurojust en zijn bevoegdheden niet ten goede zijn gekomen?

Is het juist om te zeggen dat met het herzieningbesluit een Europees officier van justitie is ontstaan? Zo nee, hoe moet de rol van de het nationaal lid van Eurojust in het geheel van de Europese samenwerking op strafrechtelijk gebied dan worden gezien?

Begrijpen deze leden het goed dat elke lidstaat zelf mag bepalen of het nationaal lid van Eurojust een officier van justitie, een rechter of een politiefunctionaris is? Waarom heeft de regering gekozen voor een officier van justitie? Welke keuze hebben andere lidstaten gemaakt? Als er verschillende keuzes worden gemaakt in de verschillende lidstaten, betekent dat dat bij Eurojust nationale leden zitten met verschillende posities in hun thuisland. Kan dat de samenwerking tussen de verschillende nationale leden beïnvloeden? Zo ja, op welke wijze?

De leden van de PVV-fractie merken op dat voorgesteld wordt om het nationaal lid te benoemen als (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij het landelijk parket. In die hoedanigheid beschikt het nationaal lid over de bevoegdheden van een officier van justitie die zijn neergelegd in het Wetboek van Strafvordering. Deze leden vragen in dit kader hoe de gezagverhouding is tussen de hoofdofficier bij het landelijk parket en de (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier bij het landelijk parket.

De aan het woord zijnde leden hebben nota genomen van bevoegdheden die aan de nationale leden toekomen, zodra zij (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier zijn. Zijn dit bevoegdheden die deze nationale leden als gewoon officier bij het landelijk parket niet toekomen? Wat is de toegevoegde waarde van het zijn van hoofdofficier van justitie ten opzichte van gewone officier van justitie?

Deze leden merken op dat er in totaal 27 nationale leden zijn. Zijn deze leden allemaal (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie? Zo ja, beschikken zij dus allemaal over dezelfde bevoegdheden? Is de minister uit die lidstaten, belast met veiligheid en justitie, voor deze nationale leden politiek verantwoordelijk?

Voor verzoeken of advies van het nationaal lid is in bepaalde gevallen instemming nodig van de nationaal bevoegde autoriteit. Is het OM, onder verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie, die nationaal bevoegde autoriteit? Wie houdt zich binnen het OM specifiek bezig met deze instemming?

De leden van de SP-fractie constateren dat niet alleen het lid en het plaatsvervangend lid van Eurojust de hoedanigheid van openbaar aanklager, rechter of politiefunctionaris moet hebben, maar dat ditzelfde ook moet gelden voor de medewerker. Hoe is dat laatste in het voorliggende wetsvoorstel geïmplementeerd?

De voorzitter van de commissie,

De Roon

De griffier van de commissie,

Nava