Gepubliceerd: 12 mei 2010
Indiener(s): Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU)
Onderwerpen: criminaliteit economie jongeren openbare orde en veiligheid overige economische sectoren zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32022-39.html
ID: 32022-39

Nr. 39 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 mei 2010

Woensdag 12 mei is de voortzetting van de plenaire behandeling van het voorstel van wet tot wijziging van de Drank- en Horecawet (32 022). Op verzoek van uw Kamer ontvangt u hierbij onze schriftelijke reactie op de tijdens de 1e termijn Kamer ingediende amendementen. In de 1e termijn regering, zullen wij in meer algemene zin reageren op de inbreng van de fracties tijdens het debat van 7 april jongstleden.

De hierna volgende reactie op de amendementen is themagewijs opgebouwd.

Experimenteren met één leeftijdsgrens van 18 jaar

Nr 24 Amendement Bouwmeester c.s. over het laten vervallen van het experimenteerartikel.

Nr 8 Amendement Van der Vlies over het verhogen van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcoholhoudende dranken naar 18 jaar en het experimenteerartikel te laten vervallen.

In deze amendementen wordt voorgesteld het experimenteerartikel te laten vervallen. Dit zou betekenen dat er geen experimenten plaats kunnen vinden waarbij een aantal gemeenten de mogelijkheid krijgt om de leeftijdsgrens voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank te verhogen van 16 naar 18 jaar.

Het kabinet is van mening dat het experimenteerartikel een goed antwoord is op de eerder bij Kamermeerderheid aangenomen motie Joldersma/Voordewind (27 565, nr 36).

Wij vinden een experiment met het verhogen van de leeftijdsgrens nog steeds nuttig. Door te experimenteren kan meer inzicht worden verkregen in onder andere het effect op het alcoholgebruik, de overlast, de verstoring van de openbare orde, criminaliteit en handhaafbaarheid. Uiteindelijk is het doel van het experiment om mede te bepalen wat effectieve beleidsmaatregelen zijn om het alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen.

Gemeenten kunnen zich aanmelden voor de experimenten in het kader van artikel 40a. Informeel heeft een aantal gemeenten, ook in regionaal verband, al aangegeven geïnteresseerd te zijn in deelname aan de experimenten.

Het kabinet is van mening dat de experimenten niet zullen leiden tot grote onduidelijkheid, zoals dat tijdens de 1e termijn Kamer door een aantal partijen is geopperd. In het wetsvoorstel wordt rekening gehouden met de kenbaarheid van het tijdelijk ophogen van de leeftijdsgrens. Zo dienen gemeenten die deel nemen aan het experiment in een verordening vast te leggen hoe de afwijkende leeftijdsgrens kenbaar wordt gemaakt voor het publiek.

Het klopt dat het aantal gemeenten en de strikte voorwaarden voor deelname aan het experiment nog niet nader zijn uitgewerkt. Wel zijn de criteria waarop geëvalueerd gaat worden reeds bekend. Indien het experiment doorgang vindt is de regering voornemens om de precieze vormgeving van het experiment na bespreking van dit wetsvoorstel met uw Kamer nader uit te werken in een AMvB die na de zomer aan de Raad van State zal worden aangeboden.

Ook het tijdens de 1e termijn Kamer ingebrachte argument van rechtsongelijkheid treft geen doel. Vanuit de aard van de experimenten is er vanzelfsprekend verschil tussen gemeenten die wel en niet meedoen. Dit betekent echter niet dat er sprake is van rechtsongelijkheid. Hiervan is alleen sprake als binnen één en hetzelfde rechtsgebied, in dit geval een gemeente, twee verschillende normen zouden gelden zonder dat daar een dragende rechtvaardiging voor te vinden zou zijn.

Het door verschillende partijen gebruikte argument dat een experiment met het verhogen van de leeftijdgrens geen nut heeft omdat het probleem van drinkende jeugd vooral te maken heeft met jongeren onder de 16 jaar, wordt niet door cijfers gesteund. Uit het Peilstationsonderzoek van het Trimbos-instituut uit 2007 blijkt dat 17- en 18 jarigen ten opzichte van 12 tot en met 16 jarigen: 1. vaker dronken zijn; 2. vaker drinken en ook vaker «binge»-drinken en 3. meer glazen per keer drinken.

Een aantal partijen noemde verder als argument voor het niet steunen van het experimenteerartikel het feit dat er tijdens de experimenteerperiode geen aanpassing plaatsvindt van de leeftijd voor strafbaarstelling van het bezit van alcohol op de openbare weg. Zoals het kabinet in de memorie van toelichting al heeft toegelicht is hier niet voor gekozen omdat het niet voor de hand ligt om voor een tijdelijke periode in een deel van de gemeenten af te wijken van een landelijke strafbepaling. Als voorbeeld zou kunnen gelden dat een jongere van 17 jaar in gemeente A op de fiets zit met een blikje bier. Volgens de regels die gelden in zijn gemeente is dat toegestaan. Maar als hij nu over de gemeentegrens fietst en in gemeente B is, die mee zou doen aan het experiment, dan is hij ineens strafbaar. Dit is geen wenselijke situatie.

Tot slot, wat betreft de mogelijkheid dat alcoholtoerisme ontstaat tussen verschillende gemeenten. Om dit tegen te gaan, moedigt het kabinet gemeenten aan om de experimenten plaats te laten vinden in regio’s die onderdeel uitmaken van één uitgaansgebied. De leeftijdsgrens van 18 jaar gaat dan in de praktijk gelden in gebieden waarbinnen jongeren nu al gewend zijn uit te gaan. Op deze manier wordt de kans op alcoholtoerisme verkleind.

Samenvattend is het kabinet van mening dat het experiment waardevolle informatie zal opleveren over de effecten van het verhogen van de leeftijdsgrens en inzicht zal geven in effectieve beleidsmaatregelen om alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen. Daarnaast komt het kabinet met het experimenteerartikel tegemoet aan de wens van diverse gemeenten. Het kabinet betreurt het dat de Kamer nu van standpunt veranderd lijkt te zijn en is voornemens dit amendement te ontraden.

Leeftijdsgrens naar 18 jaar

Nr 8 Amendement Van der Vlies over het verhogen van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcoholhoudende dranken naar 18 jaar en het experimenteerartikel te laten vervallen.

Nr 17 Gewijzigd amendement Voordewind over het vaststellen van een landelijke leeftijdsgrens van 18 jaar voor het verstrekken van alcoholhoudende drank en voor het verbod op aanwezig hebben van alcoholhoudende drank op de openbare weg.

Amendementen 8 en 17 hebben als doel om de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcoholhoudende drank te verhogen naar 18 jaar en het zogenoemde experimenteerartikel te laten vervallen. Wij zijn voornemens om deze amendementen te ontraden. In het debat over de Hoofdlijnenbrief Alcoholbeleid bleek namelijk dat er in uw Kamer geen consensus was over het ophogen van de leeftijdsgrens naar 18 jaar.

Tijdens het VAO Alcoholbeleid op 20 december 2007 heeft uw Kamer wel de motie Joldersma/Voordewind aangenomen over experimenten met de leeftijdsgrens. Deze motie heeft zijn neerslag gekregen in artikel 40a van het onderhavige wetsvoorstel, het zogenaamde experimenteerartikel.

Uitbreiding verbod strafbaarstelling jongeren beneden de 16 jaar

Nr 30 Amendement Van der Ham over het strafbaar stellen van het kopen van alcoholhoudende drank door personen beneden de 16 jaar.

Nr 32 Amendement Zijlstra over het strafbaar stellen van het kopen van alcoholhoudende drank door personen beneden de 16 jaar en het strafbaar stellen van het doorverkopen aan personen beneden de 16 jaar, evenals het aanwezig hebben van alcoholhoudende drank in een publieke ruimte.

In amendement 30 wordt voorgesteld het kopen van alcoholhoudende drank door personen onder de 16 jaar strafbaar te stellen. Het Kabinet is echter van mening dat de ondernemer geacht wordt de wet goed na te leven. Het ligt niet voor de hand om de verantwoordelijkheid te verschuiven van iemand die een economisch belang heeft bij de verkoop van alcohol, naar een jongere van bijvoorbeeld 14 of 15 jaar oud.

Als naast de ondernemer ook de te jonge koper strafbaar zou worden gesteld, zou dat bovendien problemen kunnen opleveren bij de handhaving. In dat geval is er namelijk sprake van een «duo delict» waarbij zowel de verkoper als de jonge koper verdachte zijn en zich kunnen beroepen op het zwijgrecht. Hierdoor wordt het een stuk moeilijker om het bewijs rond te krijgen.

In amendement 32 wordt voorgesteld artikel 45 waarin de strafbaarstelling wordt geregeld, uit te breiden 1) naar de jonge koper, 2) naar degene die de drank koopt teneinde deze drank door te verkopen en 3) naar de jongere onder de 16 jaar die alcohol in het bezit heeft op de openbare weg, dan wel in een voor publiek toegankelijke ruimte.

Wij zijn van mening dat hiermee geen «duo delict» maar een «triple delict» wordt geïntroduceerd. Bij constatering zijn dan immers drie personen potentieel verdacht van een overtreding: de verstrekker, de wederverstrekker en de bezitter. Zij allen kunnen zich dan beroepen op hun zwijgrecht.

Het uitgangspunt van het voorstel van het kabinet op dit punt is gebaseerd op een verdeling van verantwoordelijkheden. Waarbij de verantwoordelijkheid voor wat er gebeurt op de openbare weg primair ligt bij de lokale overheid. De verantwoordelijkheid voor wat er gebeurt in een horecabedrijf, supermarkt of slijterij ligt primair bij de ondernemer. En tenslotte de verantwoordelijkheid voor wat thuis gebeurt ligt primair bij de ouders.

Zeker van ondernemers die een economisch belang hebben bij de verkoop van alcohol, mag worden verwacht dat zij de wet goed naleven. Wat in dit amendement wordt voorgesteld, is dat de verantwoordelijkheid voor naleving van de leeftijdsgrens ook wordt gelegd bij grote groepen jongeren die alcohol kopen, niet alleen de jongeren onder de 16. Zoals al in onze reactie op amendement 30 is uiteengezet zal dit voorstel grote problemen opleveren bij de handhaving. In al deze gevallen worden straks meerdere mensen verdacht van een strafbaar feit, waarbij zowel de verkoper als de te jonge koper als degene die alcohol koopt teneinde deze drank door te verkopen aan de jonge koper, zich kan beroepen op zwijgrecht. Hiermee wordt het vrijwel onmogelijk om het bewijs rond te krijgen.

Gezien voorgaande argumenten zijn wij voornemens de amendementen 30 en 32 te ontraden.

Verbod op tv- en radioreclame voor alcoholhoudende dranken

Nr 10 Amendement Van der Vlies over het opnemen in de Mediawet 2008 van een algemeen verbod op tv- en radioreclame voor alcoholhoudende dranken.

In dit amendement wordt voorgesteld om in de Mediawet een algemeen verbod op alcoholreclame op tv en radio op te nemen. Sinds 1 januari 2009 is er een verbod op alcoholreclame op televisie en radio tussen 6 uur ’s morgens en 9 uur ’s avonds. De verwachting is dat hierdoor de kans dat jongeren alcoholreclame zien aanzienlijk is verkleind.

Dit nieuwe reclameverbod wordt thans gemonitord. Het kabinet vindt het beter vooralsnog geen aanvullende wetgeving te introduceren. Een verbod op alcoholreclame op tijdstippen dat weinig jongeren kijken/ luisteren, ligt op dit moment ook niet voor de hand. Het kabinet is daarom voornemens dit amendement te ontraden.

Regulering prijsacties

Nr 12 Amendement Van der Vlies over het landelijk reguleren van happy hours in de horeca.

Nr 21 Gewijzigd amendement Van der Vlies over een landelijk verbod op buitensporige prijsacties in supermarkten.

Nr 22 Gewijzigd amendement Van der Vlies over het bij algemene maatregel van bestuur kunnen verbieden van bepaalde soorten aanbiedingen.

Nr 29 Amendement Zijlstra over het schrappen van de gemeentelijke verordeningsbevoegdheid ten aanzien van prijsacties.

In amendement 12 wordt voorgesteld om happy hours in de horeca landelijk te reguleren en in amendement 21 wordt voorgesteld om buitensporige prijsacties in de detailhandel landelijk te verbieden. Er is in het wetsvoorstel gekozen voor lokale verboden op buitensporige prijsacties. De achtergrond van die keuze is dat er alleen in díe gemeenten maatregelen genomen zullen gaan worden waar dat ook echt nodig is. Een landelijke bepaling biedt geen ruimte voor lokaal maatwerk. Het kabinet is voornemens dit amendement te ontraden.

In amendement 22 wordt een grondslag voor een landelijk verbod op prijsacties van bepaalde aard (zoals onbeperkt drinken) voorgesteld. In het thans voorliggende wetsvoorstel is opgenomen dat lokale verboden beperkt kunnen worden tot prijsacties van een bepaalde aard. Dat biedt de lokale overheid extra mogelijkheden. Wij begrijpen dat uw Kamer een landelijke regeling logischer vindt omdat het vaak landelijke supermarktketens betreft. Het kabinet vindt echter dat een landelijke regeling te algemeen is en te weinig ruimte laat voor maatwerk. Het kabinet is dan ook voornemens dit amendement te ontraden.

In amendement 29 wordt voorgesteld om in het wetsvoorstel de bevoegdheid van gemeenten om buitensporige prijsacties aan te pakken, te schrappen. Als gevolg van exorbitante prijsacties gaat een meerderheid van de jongeren meer drinken. De regering wil gemeenten de bevoegdheid geven dat op lokaal niveau aan te pakken. Wij zijn daarom voornemens dit amendement te ontraden.

Toezicht op de naleving en toezicht op de uitvoering door gemeenten

Nr 16 Gewijzigd amendement Leijten over het bij de Voedsel en Waren Autoriteit houden van het toezicht op de naleving en van toezicht op de uitvoering door gemeenten.

In amendement 16 wordt voorgesteld het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet niet te decentraliseren maar deze taak bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) te houden. Daarnaast wordt voorgesteld om het specifiek interbestuurlijk toezicht – waarbij de VWA toezicht houdt op gemeenten voor de uitvoering van Drank- en Horecawet – niet te schrappen.

Uit de evaluatie van de Pilot Decentralisatie Toezicht blijkt dat de ervaringen van gemeenten met het uitvoeren van het toezicht op de Drank- en Horecawet positief zijn. De resultaten van de pilot geven het vertrouwen dat de gemeenten het toezicht op de Drank- en Horecawet goed zullen oppakken en uitvoeren.

Daarnaast geldt ten aanzien van de decentralisatie van het toezicht dat dit een afspraak is tussen de VNG en het kabinet. Ook maakt dit onderdeel uit van de Hoofdlijnenbrief Alcoholbeleid en het Bestuursakkoord Rijk en gemeenten.

Dan het voorstel om het specifiek interbestuurlijk toezicht te schrappen. Dit maakte geen onderdeel uit van de Hoofdlijnenbrief Alcoholbeleid, maar is een aanbeveling uit het rapport van de Commissie Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtarrangementen (Commissie Oosting). De aanbeveling van deze commissie om het specifiek interbestuurlijk toezicht te schrappen voor de Drank- en Horecawet is overgenomen door het kabinet. Dit betekent niet dat er in het geheel geen toezicht is op gemeenten bij de uitvoering van de Drank- en Horecawet. Hiervoor kan door de minister van VWS het generieke instrumentarium dat beschikbaar is voor het interbestuurlijke toezicht worden ingezet.

Het kabinet is voornemens dit amendement te ontraden.

Three strikes out bepaling

Nr 18 Amendement Van der Ham over het aanpassen van de three-strikes-out bepaling in die zin dat het een facultatieve bevoegdheid wordt van de burgemeester om de alcoholverkoop van een supermarkt tijdelijk te verbieden als de leeftijdsgrens driemaal in een jaar is overtreden.

Nr 34 Amendement Joldersma c.s. over het aanpassen van de three-strikes-out bepaling in die zin dat het een algemene facultatieve bevoegdheid wordt van de burgemeester om de alcoholverkoop van een supermarkt tijdelijk te verbieden als de leeftijdsgrens wordt overtreden, en bij AMvB nadere regels hieromtrent te stellen.

In amendementen 18 en 34 wordt voorgesteld de verplichting voor burgemeesters om na drie overtredingen over te gaan tot sluiting van de detailhandel te schrappen.

Het kabinet heeft de verplichte sluiting van de drankafdeling van een supermarkt opgenomen in het wetsvoorstel op verzoek van een meerderheid van uw Kamer. In de aangenomen motie Bouwmeester (27 565, nr 43) wordt de regering verzocht om landelijk vast te leggen wanneer een supermarkt de alcoholafdeling moet sluiten wegens verkoop van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar.

Wij zijn van mening dat het de burgemeesters niet makkelijker gemaakt wordt door te kiezen voor een kan-bepaling in plaats van een verplichting. Er zal naar verwachting meer druk uitgeoefend worden op een burgemeester om af te zien van het opleggen van deze sanctie, hij heeft dan immers deze beleidsvrijheid. Dat leidt naar verwachting tot meer bestuurslasten vanwege de te verwachten procedures, waarbij de burgemeester steeds dient te verantwoorden waarom hij in dit geval kiest voor het opleggen van deze sanctie. Indien hij op grond van de wet verplicht wordt om deze sanctie op te leggen, is daar geen sprake van.

Dit laat onverlet dat de burgemeester indien er sprake is van bijzondere omstandigheden nog steeds kan afzien van het opleggen van de sanctie (art 19a, 4e lid). De sanctie raakt de notoire overtreders die drie keer in een jaar alcohol verkopen aan te jonge kopers. Een supermarkt die zich aan de wet houdt, heeft niets te vrezen.

Amendement 34 stelt verder dat via een AMvB nadere regels over de toepassing van de bevoegdheid van de burgemeester gesteld kunnen worden, in plaats van via de formele wet. Wij zijn geen voorstander van deze constructie. Opname in de wet verschaft duidelijkheid over wanneer deze sanctie opgelegd moet worden en leent zich naar zijn aard niet voor delegatie (rechtszekerheid). Deze termijn vastleggen in een AMvB maakt deze ook minder makkelijk vindbaar.

Gezien bovenstaande argumenten zijn wij voornemens om de amendementen 18 en 34 te ontraden.

Sociale Hygiëne eis aan verstrekker tijdens evenementen

Nr 19 Amendement Van der Ham over het stellen van strengere eisen (met name bezit van Verklaring Sociale Hygiëne) aan degene die leiding geeft aan de verstrekking tijdens evenementen.

Er is een amendement ingediend over het evenementenartikel (art. 35). Door middel van dit artikel hoeft de persoon die leiding geeft aan de alcoholverstrekking tijdens evenementen niet meer verplicht te beschikken over een Verklaring Sociale Hygiëne. Dit maakt het voor buurtverenigingen en dergelijke, maar ook voor bijvoorbeeld ondernemers zonder horeca- of slijtersbedrijf gemakkelijker een dergelijke ontheffing aan te vragen, bijvoorbeeld voor een eendaags kleinschalig evenement.

De tijdens de 1e termijn Kamer uitgesproken vrees dat door dit voorstel het alcoholmisbruik niet wordt teruggedrongen, delen wij niet. Er is namelijk een aanzienlijk aantal evenementen waar het risico op alcoholmisbruik beperkt is. De burgemeester kan bij riskante evenementen gewoon de eis stellen dat de persoon die leiding geeft aan de verstrekking van alcohol wel zo’n Verklaring Sociale Hygiëne heeft. Het maakt lokaal maatwerk mogelijk.

Het kabinet wil deze versoepeling voor verenigingen en ondernemers in de wet houden en ontraadt daarom dit amendement. Daarbij is de regering van mening dat dit amendement geen bijdrage zal leveren aan de administratieve lastenvermindering. De eis te beschikken over een Verklaring Sociale Hygiëne brengt immers kosten met zich mee.

Sluiten van drankketen

Nr 25 Amendement Joldersma/Voordewind over het geven van een verordenende bevoegdheid aan gemeenten m.b.t. het sluiten van drankketen.

In amendement 25 wordt voorgesteld dat bij gemeentelijke verordening regels kunnen worden gesteld over het sluiten van drankketen.

Artikel 3 van de huidige wet biedt al voldoende mogelijkheden om op te treden tegen hokken en keten. Als er sprake is van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat er is geconstateerd dat er alcohol wordt geschonken zonder vergunning, dan kunnen gemeenten daartegen op dit moment al optreden.

Gemeenten kunnen de regels die zij bij de aanpak van hokken en keten willen hanteren, vastleggen in het voor hun gemeente geldende handhavingsbeleid. Daar hebben ze geen aparte verordenende bevoegdheid voor nodig. Daarnaast heeft de rijksoverheid recent nog een handleiding naar alle gemeenten gestuurd over deze materie, waarbij nogmaals aandacht is gegeven aan de beleidsvrijheid die gemeenten hebben in dit kader.

Wij zijn voornemens dit amendement te ontraden.

Melding leidinggevenden

Nr 33 Amendement Zijlstra over het wijzigen van de uitzonderingsbepaling voor niet-operationeel leidinggevenden in een ontheffingsinstrument.

Nr 36 Amendement Zijlstra/Van der Ham over het aanpassen van de mogelijkheid tot intrekking van een vergunning nadat meermalen bijschrijving als leidinggevende is geweigerd.

In amendement 33 wordt voorgesteld de algemene regel in het vierde lid van artikel 8 van het wetsvoorstel aan te vullen met een ontheffing. Het huidige voorstel is juist opgenomen op verzoek van het betrokken bedrijfsleven.

Via dit artikel wordt een aparte regeling getroffen voor leidinggevenden die niet kunnen voldoen aan de eis te beschikken over kennis en inzicht van sociale hygiëne. De voorwaarde die het kabinet daarbij stelt is dat een en ander wordt vastgelegd in een verklaring dat deze leidinggevende geen enkele bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering van het betrokken bedrijf. Tevens wordt het door de burgemeester vermeld op het aanhangsel bij de vergunning.

Door de in dit amendement voorgestelde aanvulling dat een ontheffing door de burgemeester kan worden verstrekt, wordt hetzelfde resultaat bereikt. Wel is er dan sprake van een toename van de bestuurslasten voor gemeenten, zij het dat dit een kleine toename betreft, gelet op het aantal gevallen waarop deze regeling ziet. Alles afwegende zijn wij voornemens de beoordeling van dit voorstel over te laten aan uw Kamer.

Amendement 36 richt zich op artikel 31 van de Drank- en Horecawet. Hierin wordt geregeld dat de burgemeester een vergunning kan intrekken als een ondernemer in een korte tijd driemaal een «achteraf foute» leidinggevende heeft aangemeld.

Het kabinet verzoekt om een nadere toelichting op dit amendement, aangezien ons onduidelijk is wat met het amendement wordt bedoeld. In het wetsvoorstel gaat het om een «kan»-bevoegdheid van de burgemeester, in amendement 36 ons inziens ook.

College Burgemeester en Wethouders i.p.v. burgemeester bevoegd gezag

Nr 37 Amendement Zijlstra/Van der Ham over het bij het college van burgemeester en wethouders laten van de uitvoering van de wet in plaats van bij de burgemeester.

In amendement 37 zou het college van burgemeester en wethouders in plaats van de burgemeester in medebewind worden belast met de uitvoering van de Drank- en Horecawet. Met dit amendement zouden we weer terugkeren naar de huidige situatie.

Het kabinet is van mening dat de bevoegdheden die voortvloeien uit de Drank- en Horecawet goed passen bij de bestaande verantwoordelijkheid van de burgemeester voor openbare orde en veiligheid. Op grond van artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester nu immers al belast «met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven». Volgens dit artikel van de Gemeentewet is hij ook bevoegd bij dat toezicht bevelen te geven die voor de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn en is hij belast met de uitvoering van verordeningen die hierop betrekking hebben. Dit laat onverlet dat het van belang is dat de burgemeester het college en de raad informeert over het gevoerde beleid en daar waar nodig afstemt met de portefeuilles van de wethouders.

Overigens is al in 2001 het besluit genomen de burgemeester aan te wijzen als het bevoegde gezag in de Drank- en Horecawet. Daarmee nam het toenmalige kabinet de aanbeveling over van de Werkgroep Uitwerking Maatregelen Openbare Inrichtingen die toentertijd advies uitbracht over marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit.

Het kabinet is voornemens dit amendement te ontraden.

Koppelen leeftijden aan sluitingstijden

Nr 38 Amendement Zijlstra/Van der Ham over het niet koppelen van een hogere toelatingsleeftijd in horecagelegenheden aan de sluitingstijd.

In amendement 38 wordt voorgesteld om de gemeenten geen bevoegdheid te geven de toegangsleeftijden voortaan te koppelen aan de sluitingstijden. Dit op grond van de verwachte stijging van kosten voor ondernemers (omdat ze portiers moeten aanstellen) en op grond van vermeende strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het is de verwachting van het kabinet dat juist de gemeenten die het vroeger op stap gaan door jongeren willen bevorderen, van deze bevoegdheid gebruik zullen gaan maken. Zo kunnen gemeenten in een verordening vastleggen dat na tijdstip x alleen horecalokaliteiten en terrassen open mogen zijn met een vaste toegangsleeftijd van y jaar, of dat na tijdstip x geen jongeren meer mogen worden toegelaten die jonger zijn dan y.

Uit recente berichten van enkele gemeenten uit Noord-Holland is gebleken dat het vervroegen van de toegangstijden leidt tot een aanzienlijke vermindering van het aantal incidenten in het uitgaansleven.

Er is geen sprake van strijd met het EVRM. Er wordt zelfs aan alledrie genoemde vereisten voor rechtvaardiging voldaan: de invoering van een dergelijke maatregel draagt bij aan de openbare veiligheid, aan het voorkomen van wanordelijkheden en aan de bescherming van de volksgezondheid.

Inderdaad zullen ondernemers in gemeenten die zo’n verordening invoeren aan de deur moeten controleren (als ze langer open willen zijn). In de meeste gemeenten zal het dan gaan om deurcontrole vanaf een bepaald tijdstip. In gemeenten met een verordening waarin bepaald wordt dat na een bepaald tijdstip alleen die horecabedrijven open mogen zijn die toegankelijk zijn voor volwassenen, moeten de betrokken bedrijven altijd deurcontrole regelen. Maar in die gevallen gaat het om bedrijven die voor een ouder publiek kiezen en nu ook al de leeftijd bij binnenkomst controleren.

Gezien voorgaande argumenten is het kabinet voornemens dit amendement te ontraden.

Verplichte voorlichting in horeca

Nr 31 Amendement Van der Ham over verplichte voorlichting in horeca-gelegenheden.

Amendement 31 betreft verplichte voorlichting in de horeca. Het kabinet ziet zeker de voordelen van voorlichting in de horeca. Daartoe heeft het Trimbos instituut in 2008 de cursus Barcode «omgaan met alcohol en drugs in de horeca» ontwikkeld, die speciaal gericht is op horecapersoneel. Ook is onlangs het project Bar Veilig gelanceerd, een aanpak die is gericht op het voorkomen van agressie in de horeca.

Het kabinet heeft twijfels over de meerwaarde en effectiviteit van het landelijk verplicht opleggen aan de horeca om voorlichting te geven over de effecten van alcohol. Wij laten echter het oordeel over dit amendement aan de Kamer.

Wij vertrouwen er op u hiermee vooralsnog, ter voorbereiding van de voortzetting van de plenaire behandeling van de wet tot wijziging van de Drank- en Horecawet, voldoende te hebben geïnformeerd.

Mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet