Gepubliceerd: 28 januari 2009
Indiener(s): Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA)
Onderwerpen: jongeren organisatie en beleid sociale zekerheid werk werkgelegenheid ziekte en arbeidsongeschiktheid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31780-6.html
ID: 31780-6

31 780
Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 28 januari 2009

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Inleiding 2

1.1 Aanleiding voor het wetsvoorstel 4

1.2 Het kabinetsstandpunt 5

1.3 Notitie vergroting participatie van jongeren met een beperking 5

1.4 De voornemens in het kort: uitgangspunten wijziging van de Wajong 6

2. Arbeidsondersteuning 7

2.1 Inhoud van de ondersteuning 8

2.1.1 Het participatieplan 8

2.1.2 Re-integratie-instrumenten 9

2.1.3 Werkaanbod 10

2.1.4 Plichten en sancties 14

2.2 Mogelijke inkomensvoorzieningen 15

2.2.1 De werkregeling voor jonggehandicapten 15

2.2.2 Een inkomensondersteuning voor jonggehandicapten tijdens studie en school 22

2.2.3 De uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten 23

2.3 Het recht op arbeidsondersteuning 23

2.3.1 Ontstaan van het recht op arbeidsondersteuning 23

2.3.2 Eindigen van het recht op arbeidsondersteuning 24

2.3.3 Herleven van het recht op arbeidsondersteuning 24

3. Overige aspecten 25

3.1 Overgangsrecht 25

3.2 Uitvoering 25

3.3 Ontvangen commentaren en adviezen 26

4. Financiële aspecten 27

4.1 Gevolgen van de wetswijziging 27

4.2 Budgettaire effecten van de nieuwe Wajong 28

4.3 Gevolgen voor de administratieve lasten 29

5. Nader rapport 29

6. Relatie met sociale werkvoorziening 30

Artikelsgewijs 31

1. INLEIDING

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel van de regering om de participatie van jongeren met een beperking te bevorderen. De leden van de CDA-fractie hechten er veel waarde aan dat jongeren/mensen met een beperking naar vermogen kunnen meedoen in de samenleving. In de huidige praktijk worden te veel jongeren volledig arbeidsongeschikt verklaard en aan de rand van de samenleving geparkeerd. Deze situatie is maatschappelijk onacceptabel en onhoudbaar. De leden van de CDA-fractie zijn daarom blij met het voorstel van de regering om de wet te herzien en beter te kijken naar wat jongeren nog wél kunnen. Deze leden onderschrijven de visie van de regering dat er meer aandacht moet komen voor het erkennen en ontwikkelen van de talenten en de «verdiencapaciteit» van jongeren met een beperking. Zij steunen de opvatting dat voor deze jongeren een recht op inkomensaanvulling moet blijven bestaan, waarbij wordt uitgegaan van de medewerking van de betreffende jongere aan de toeleiding naar werk én van het uitgangspunt dat (meer) werken ook financieel loont. Voor jongeren die vanwege hun ziekte of beperking in het geheel niet kunnen werken blijft de Wajong onveranderd en solidair. Daarmee is het wetsvoorstel naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie in grote lijnen een evenwichtig voorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Enerzijds hebben zij hebben volop lof voor het belangrijkste doel van het wetsvoorstel: jongeren met een beperking ondersteunen bij het vinden behouden van een baan bij een reguliere werkgever. Zij onderstrepen de stelling van de regering dat dit de emancipatie en integratie van jongeren met een beperking beter bevordert dan wanneer zij zouden worden afgeschermd. De leden van de PvdA-fractie vinden het goed dat de verandering van het doel van de Wajong (namelijk het uitgangspunt dat voorop staat wat een jongere met een beperking wel kan) in wetgeving wordt opgenomen, en dat voor elke jongere met een beperking een participatieplan wordt opgesteld. Ook stellen zij op prijs dat de inkomensbescherming voor jongeren met een beperking die om een of andere reden niet kunnen werken, wordt gehandhaafd op 75% van het wettelijk minimumloon (WML).

Anderzijds merken de leden van de PvdA-fractie ook punten op die voor verbetering vatbaar zijn. Het wetsvoorstel noemt een verandering in denken (in mogelijkheden in plaats van in beperkingen); een vergelijkbare verandering in denken is volgens de leden van de PvdA-fractie nodig als het gaat om de uitvoering en ondersteuning: niet denken vanuit hokjes, regelingen en uitvoeringsorganisaties, maar vanuit de behoefte aan ondersteuning die burgers nodig hebben deel te nemen aan de arbeidsmarkt.

In lijn met deze verandering in denken heeft het onze voorkeur dat mensen die werken, niet afhankelijk zijn van een uitkering. De leden van de PvdA-fractie prefereren daarom voor de Wajong een systeem waarin mensen werken met een arbeidsovereenkomst en loonkostensubsidie in plaats van loondispensatie. Dat heeft vele voordelen, waarvan pensioenopbouw en het vermijden van levenslange uitkeringsafhankelijkheid er slechts enkele zijn.

Verder valt de leden van de PvdA-fractie op dat de toelichting bij het wetsvoorstel geen visie op de samenhang met de Wet sociale werkvoorziening (WSW) bevat. Ook maken deze leden zich zorgen over de balans tussen rechten en plichten en over de beperkte aandacht voor de rol van werkgevers. Toekomstige Wajonggerechtigden krijgen veel verplichtingen, maar daar staan weinig nieuwe rechten tegenover. Ook merken zij op dat het wetsvoorstel geen vervolgstappen zet in de verbetering van de overgang van school naar werk voor jongeren met een beperking, en dat dit wetsvoorstel op zichzelf niet zal leiden tot veel extra inspanningen om bestaande Wajonggerechtigden aan werk bij reguliere werkgevers te helpen. Deze en andere punten zijn in dit verslag nader uitgewerkt.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het voorliggend wetsvoorstel en merken met teleurstelling op dat de inhoud hiervan vrijwel een ongewijzigde uitwerking is van het eerder naar de Kamer gezonden kabinetsstandpunt «participatie van jongeren met een beperking». Daarom zullen de leden van de SP-fractie de vragen door hen gesteld aangaande het kabinetsstandpunt niet herhalen en zien zij de vragen in de inbreng als aanvulling hierop. De vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie zijn in dit verslag opgenomen.

De leden van de VVD-fractie hebben het wetsvoorstel met belangstelling gelezen, maar zijn niet overtuigd dat de voorgestelde maatregelen voldoende zullen zijn om een omslag te bereiken met betrekking tot de deelname van jonggehandicapten op de arbeidsmarkt. In dit kader hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen die in dit verslag zijn opgenomen.

De vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie naar aanleiding van het wetsvoorstel zijn in dit verslag opgenomen.

De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven het doel van de wetswijziging te weten het bieden van kansen en mogelijkheden aan jonggehandicapten. Zij vinden het van groot belang dat jonggehandicapten de mogelijkheid krijgen, door middel van begeleiding en ondersteuning, hun talenten en potentie te ontwikkelen om zo volwaardig te kunnen participeren in de maatschappij. In dit verslag zijn de vragen opgenomen die de leden van GroenLinks-fractie stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn er voorstander van dat er nu ingezet wordt op de mogelijkheden en kansen voor de jongeren. Zij vinden het belangrijk dat nu eindelijk tegemoet wordt gekomen aan de wensen van deze jongeren om te werken. Voor de meerderheid is het niet mogelijk om zonder begeleiding een volwaardige positie te bemachtigen op de arbeidsmarkt. Dit wetsvoorstel biedt volgens hen mogelijkheden om deze jongeren een betere perspectief te bieden. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen echter in hoeverre het mogelijk is om voor al deze jongeren een werkaanbod te realiseren, zeker in deze tijd van economische neergang. Kan de regering toelichten of de doelen van dit wetsvoorstel ook gerealiseerd worden, in een tijd van toenemende werkloosheid en een steeds minder grote vraag naar arbeid en een streng toezicht- en sanctieregime?

Het wetsvoorstel heeft veel weg van een kaderwet. Veel moet nog uitgewerkt worden bij of krachtens Algemene maatregel van bestuur (AMvB) en bij ministeriële regeling. Kan de regering toelichten waarom zij niet kiest voor een pilot voor de invoering van dit wetsvoorstel? Immers, ook voor de regering is niet duidelijk of de doelen van dit wetsvoorstel gerealiseerd worden.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn het met de regering eens dat deze bijzondere groep jongeren meer kansen moet krijgen om zoveel mogelijk te kunnen participeren in onze maatschappij. Wel hebben deze leden nog een groot aantal vragen welke zij verwoorden in dit verslag.

1.1 Aanleiding voor het wetsvoorstel

Graag vernemen de leden van de CDA-fractie waarom de regering er van heeft afgezien om kwantitatieve doelstellingen te formuleren ten aanzien van vermindering van de instroom (door een betere aansluiting van onderwijs en werk) en het verhogen van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden (zowel binnen de werkregeling, als uitstroom uit de regeling). Kan de regering toelichten voor welk deel van de toekomstige Wajong-doelgroep regulier (begeleid) werken een reële doelstelling is? Wanneer acht de regering de voorgestelde maatregelen succesvol?

Ziet de regering het bevorderen andere vormen van participatie – naast regulier werk en inkomen – ook als een doelstelling van het wetsvoorstel? Gedacht kan worden aan het verrichten van vrijwilligerswerk, dagbestedingactiviteiten of beschutte arbeid voor Wajonggerechtigden die niet in staat zijn om een stap naar regulier werk te maken. Welke doelen stelt de regering op dit punt, en tot welke maatregelen leidt dit? Op welke wijze wil de regering de gewenste «cultuuromslag» bereiken (bladzijde 11 Memorie van Toelichting (MvT)), teneinde het huidige accent op zorg en uitkering te verleggen naar maatschappelijke participatie?

Eén van de ontwikkelingen die de regering signaleert, is de sterke toename van de instroom van jongeren met lichte beperkingen. Ook bij deze groep is het percentage dat volledig wordt afgekeurd zeer hoog. De keuze van de regering om de keuringscriteria niet te wijzigen betekent dat de instroom niet wordt beperkt, en dat ook jongeren met lichte beperkingen recht houden op arbeidsondersteuning. Wel wil de regering binnen de bestaande beoordelingssystematiek de problematiek van lichte aandoeningen nader bekijken. Welke acties en maatregelen overweegt de regering in dit verband?

De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar aanleiding van het nader rapport behorende bij het wetsvoorstel naar de passage waarin staat dat de regering voornemens is binnen de bestaande beoordelingssystematiek de problematiek van de lichte aandoeningen nader te bekijken en waar nodig aanpassing en/of protocollering te overwegen. Kan de regering toelichten hoe en wanneer zij binnen de bestaande beoordelingssystematiek van de Wajong de problematiek van de lichte aandoeningen nader zal bekijken? Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over mogelijke aanpassing en/of protocollering?

Voorts noemen de leden van de PvdA-fractie de genoemde oorzaken voor de toegenomen instroom in de Wajong:

– de toenemende complexiteit van de samenleving,

– de aanzuigende werking van een steeds meer bekende Wajong,

– de vroegere indicatiestelling en

– het school- en zorgsysteem dat vooral is afgestemd op wat de jongere niet kan en te weinig op het stimuleren van wat de jongere wel kan.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering voor elk van deze punten toe te lichten of en zo ja welke acties zij inzet op elk van de gegeven oorzaken voor de toegenomen instroom in de Wajong? Welke concrete acties zullen voor ieder van deze punten leiden tot een daling van de instroom?

Uit onderzoeken naar de arbeidsmarktpositie van Wajonggerechtigden (onder andere uitgevoerd door en in opdracht van UWV) blijkt onder meer dat Wajonggerechtigden die een baan bij een reguliere werkgever vinden, er slechts zelden in slagen om die baan gedurende een langere periode te behouden. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering gemotiveerd uiteen te zetten of en in hoeverre het huidige wetsvoorstel leidt tot langere arbeidsverbintenissen en re-integratie die duurzamer is dan nu.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat jongehandicapten recht moeten hebben op adequate ondersteuning en hulpmiddelen die het verrichten van (betaalde of onbetaalde) arbeid mogelijk maakt. Jonggehandicapten moeten daarnaast recht hebben op een uitkering waarmee in het levensonderhoud kan worden voorzien. Inkomen dat door arbeid wordt verworven moet in alle situaties leiden tot een evenredige netto inkomensvooruitgang waarbij geen korting op de uitkering moet plaatsvinden indien de uitkering plus inkomsten uit arbeid niet boven 120% WML komt.

De leden van de SP-fractie zien dat de Wajong gerechtigden zeer uiteenlopende groepen kent. En zij merken hierbij op dat het voorliggend wetsvoorstel een lichamelijk beperkte jongehandicapte dezelfde rechten en plichten oplegt als bijvoorbeeld een persoon met een verstandelijke beperking of psychische aandoening. De leden van de SP-fractie achten het uiterst noodzakelijk dat de rechten en plichten hiermee in overeenstemming worden gebracht. Een jonggehandicapte met een verstandelijke beperking kan in mindere mate worden verweten dat bijvoorbeeld documenten niet compleet zijn dan een jonggehandicapte met een lichamelijke beperking. De leden van de SP-fractie vragen de regering om een inhoudelijke reactie op voorgaande.

Hoe verklaart de regering de groei van het aantal Wajonggerechtigden, in het speciaal onderwijs, jeugdzorg en in de AWBZ, vragen de leden van de PVV-fractie. Verder constateren zij dat 70% van de Wajong gerechtigden (gedeeltelijk) aan het werk kunnen. Welk deel verwacht de regering duurzaam aan het werk te hebben na het eerste jaar? Waar baseert de regering genoemd percentage op? Hoeveel procent daarvan krijgt naar verwachting onterecht een Wajong-uitkering?

Er wordt gesteld dat het onmogelijk is dat Wajonggerechtigden volledig in hun eigen levensbehoefte voorzien. Wat is dan het doel van al deze maatregelen als Wajonggerechtigden nooit voor 100% zelfstandig gaan werken? Hoe komt het dat steeds meer schooluitvallers zich melden voor een Wajong uitkering?

1.2 Het kabinetsstandpunt

De leden van de PvdA-fractie stellen tot hun teleurstelling vast dat de rol van de werkgever in het wetsvoorstel buiten beeld blijft. Het voorstel bevat bijvoorbeeld de volgende drie actielijnen: preventie, verbetering overgang scholing-werk en activering Wajonggerechtigden. Een vierde actielijn gericht op werkgevers ontbreekt. Waarom is dat? Waarom worden geen maatregelen voorgesteld om werkgevers te verleiden meer Wajonggerechtigden in dienst te nemen?

1.3 Notitie vergroting participatie van jongeren met een beperking

Met betrekking tot de relatie onderwijs en arbeidsmarkt stellen de leden van de CDA-fractie dat voor een daling van de instroom in de Wajong een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt van groot belang is. In het SER-advies «Meedoen zonder beperkingen» worden er goede aanbevelingen gegeven om de aansluiting te verbeteren. De regering verwijst in het wetsvoorstel slechts in algemene zin naar het programma«passend onderwijs». De leden van de CDA-fractie vernemen graag een toelichting op de maatregelen die in de sfeer van het onderwijs genomen worden om de instroom in de Wajong te beperken.

Positief is dat het mogelijk wordt om (op kosten van SZW) jobcoaches in te zetten tijdens de stages in het onderwijs. Hoe kijkt de regering aan tegen initiatieven waarbij de jobcoaching vanuit de school tijdens de stage en aansluitend ook in de eerste maanden na het verlaten van de school wordt verricht, in plaats van door re-integratiebedrijven?

Kan de regering toelichten welke relatie er bestaat tussen het «handelingsplan» dat in de onderwijsfase wordt opgesteld en het «participatieplan» van het UWV? Op welke wijze worden de inzichten die zijn opgedaan in de onderwijsfase betrokken bij de beoordeling voor de Wajong en de afspraken in het participatieplan?

Met betrekking tot een integrale aanpak vernemen de leden van de CDA-fractie graag of de regering het standpunt van deze leden deelt dat er toegewerkt moet worden naar één integrale indicatiestelling op het gebied van arbeid voor Wajong, WSW en AWBZ-dagbesteding, op basis van een eenduidige indeling van geïndiceerden op de participatieladder.

Om Wajonggerechtigden duurzaam te laten participeren, is het daarnaast van belang om niet alleen aandacht te besteden aan werkgerelateerde ondersteuning. Ook voorzieningen op het gebied van onder meer wonen, zorg en vervoer bepalen mede of participatie mogelijk is. De leden van de CDA-fractie vinden dat op zijn minst de indicatiestelling door UWV, CIZ en gemeenten (WMO) integraal zou moeten plaatsvinden. Kan de regering de Kamer informeren over de stand van zaken rond het programma «stroomlijning indicatieprocessen»?

Daarnaast wordt er geëxperimenteerd met de samenvoeging van budgetten. Zo wordt er een pilot uitgevoerd met het participatiebudget, waarbij WIA-werkvoorzieningen en het PGB op grond van de AWBZ zijn samengevoegd om de benodigde zorg, hulp, ondersteuning en werkvoorzieningen te kunnen inkopen. Is de regering bereid om dit experiment te verbreden door het participatiebudget ook toe te kennen aan Wajonggerechtigden?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering concreet uiteen te zetten hoe de eerste twee actielijnen (preventie en gerichte voorbereiding op participatie in de voorschoolse fase, verbetering van de overgang van school naar werk) zoals genoemd in het kabinetsstandpunt op het SER advies «Meedoen zonder beperkingen» worden uitgewerkt, om zodoende de effectiviteit van onderliggend wetsvoorstel en veronderstelde verminderde instroom in samenhang met andere maatregelen te kunnen beoordelen?

1.4 De voornemens in het kort: uitgangspunten wijziging van de Wajong

Het wetsvoorstel dat nu wordt behandeld, is van toepassing op de nieuwe instroom vanaf 1 januari 2010 zo concluderen de leden van de PvdA-fractie. Pas 47 jaar is de 65ste verjaardag van de jongste Wajonggerechtigde die gebruik maakt van de huidige regeling. Is de regering voornemens 47 jaar lang twee verschillende regelingen, met verschillende rechten op inkomensverrekening en ondersteuning naast elkaar te laten bestaan?

De regering benoemt verschillende vormen voor de arbeidsondersteuning die een Wajonggerechtigde kan krijgen in de werkregeling. Waarom wordt in die opsomming de sociale werkvoorziening niet genoemd? In hoeverre kan de sociale werkvoorziening volgens de regering nuttig en noodzakelijk zijn om een Wajonggerechtigde de kans te geven om te participeren in de samenleving?

In hoeverre is er een inhoudelijk verschil tussen de «voorlopige» beoordeling bij 18 jaar en de «definitieve» beoordeling bij 27 jaar?

De leden van de VVD-fractie verwijzen naar bladzijde 4 van de brief van 30 mei 2008 (Kamerstuk 31 224, nr. 25) waarin staat dat het UWV «waar nodig een werk- of leeraanbod doet». Dit suggereert dat het UWV de plicht heeft om een dergelijk aanbod te doen indien de Wajonggerechtigde kan werken of leren. De MvT bevat in paragraag 1.4 echter een andere formulering waarin een «recht op arbeidsondersteuning» wordt genoemd. Is bewust afgezien van de plicht voor het UWV tot een werk- of leeraanbod? Zo ja, waarom, zo nee, wat betekende de formulering in de brief van 30 mei dan?

De leden van de PVV-fractie vragen, aangezien er weinig kenmerken van de Wajong overblijven, of het geen beter idee is om de Wajong te integreren in de WIA.

In het wetsvoorstel blijven de huidige artikelen van de Wajong gelden voor de bestaande jonggehandicapten, zo stellen de leden van de SGP-fractie. De regering voert hiervoor als argumentatie aan dat dit gerechtvaardigd is omdat het nog een zeer lange tijd duurt voordat de Wajong uitkering eindigt voor deze laatste groep. De leden van de SGP-fractie vragen of dit juist niet een argument is dat ervoor pleit om deze Wajonggerechtigden juist wel onder de nieuwe wet te laten vallen. Het scheppen van perspectief op arbeid houdt volgens de regering terecht in dat veel minder mensen dan thans het geval is als volledig arbeidsongeschikt worden verklaard. Dat biedt ook perspectief voor de huidige Wajongpopulatie, stellen de leden van de SGP-fractie.

Onder de huidige 170 000 Wajonggerechtigden zitten veel mensen die wel willen werken, maar die niet bekend zijn met de mogelijkheden. Ook in de nieuwe regeling hebben zij niets te verliezen: als ze niet kunnen werken, krijgen ze dezelfde uitkering als nu. En als ze wel kunnen werken, is dat alleen maar goed voor hen: ze krijgen een meer waardevolle invulling van hun leven en bovendien stijgt hun inkomen. Eventueel zouden er in dat kader uitzonderingsbepalingen kunnen worden opgenomen die van toepassing zijn op mensen die tot en met 31 december 2009 een Wajong-aanvraag hebben gedaan. De leden van de SGP-fractie vernemen graag een reactie op voorgaand voorstel.

2. ARBEIDSONDERSTEUNING

De regering stelt voor om bij de keuring meer te kijken naar wat jongeren nog wél kunnen en de definitieve keuring uit te stellen tot 27 jaar. De leden van de CDA-fractie onderschrijven dat veel jongeren zich op 18-jarige leeftijd nog volop ontwikkelen. Kan de regering nader ingaan op de afbakening tussen de werkleerplicht en de Wajong? Wat zijn de verschillen op het punt van de uitkering, de begeleiding en het werkaanbod, evenals de rechtvaardiging daarvan? Is het criterium op grond waarvan toelating tot de Wajong plaatsvindt (jongere kan niet zelfstandig 75% van het WML verdienen) scherp genoeg om onderscheid te maken tussen jongeren mét en zonder structurele beperking?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten waarom zij arbeidsondersteuning (als bedoeld in artikelen 5.5.1 t/m 5.5.7) wil onthouden aan mensen die «op het verkeerde moment» gehandicapt raken (dat wil zeggen na hun 17e verjaardag en niet tijdens hun studie), en die op dat moment niet onder werkingssfeer van de werknemersverzekeringen vallen. Waarom vindt de regering het niet waard zich op vergelijkbare wijze in te spannen voor de arbeidsparticipatie van deze mensen? Hoeveel zou het bij benadering kosten om de gehandicapten die op deze manier buiten de boot vallen, wel aanspraak te laten maken op de arbeidsondersteuning uit de genoemde artikelen?

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie waarom de regering geen arbeidsondersteuning (zoals bedoeld in artikelen 5.5.1 t/m 5.5.7) wil geven aan Wajonggerechtigden uit het huidige bestand die daar zelf om vragen. Hoeveel zou het kosten om bijvoorbeeld 1000 van dergelijke verzoeken in behandeling te nemen? Hoeveel verzoeken verwacht de regering als het huidige bestand wel op vrijwillige basis de bedoelde arbeidsondersteuning zou kunnen krijgen?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in deze wetswijziging wordt aangeven dat er twee keuringsmomenten zijn, een vanaf 18 jaar de eerste keuring en een definitieve keuring op de leeftijd van 27 jaar. Hoe wordt omgegaan met jonggehandicapten die bijvoorbeeld na hun 20ste jaar zich voor het eerst melden voor een Wajong-uitkering?

Met betrekking tot de definitie jonggehandicapte en volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie waarom een arbeidskundig onderzoek niet in alle gevallen nodig is? Waarom wordt gekozen voor algemeen geaccepteerde arbeid? Wat houdt dat precies in? Worden de wensen van de jongeren of diens begeleider ook hierin gekend?

2.1 Inhoud van de ondersteuning

2.1.1 Participatieplan

Het participatieplan zal gelijktijdig met het recht op arbeidsondersteuning worden vastgesteld. In het participatieplan zullen plichten worden opgenomen, net als in de re-integratievisie. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten of er ook rechten in het participatieplan zullen worden opgenomen, en welke dat kunnen zijn. Hierbij gaan zij ervan uit dat aan rechten aanspraken kunnen worden ontleend.

De leden van de PvdA-fractie vragen welk recht op ondersteuning Wajonggerechtigden krijgen. In de Wet Investeren in Jongeren (WIJ) krijgen jongeren een afdwingbaar recht op een werk-leeraanbod. In hoeverre wijkt het recht op een werk-leeraanbod aan Wajonggerechtigden af van het aanbod in de WIJ? Waarom zijn er afwijkingen? Wat zou het kosten om Wajonggerechtigden eenzelfde afdwingbaar recht te geven als jongeren in de WIJ?

De leden van de PvdA-fractie vragen of ook Wajonggerechtigden uit het huidige bestand op hun verzoek een participatieplan kunnen opstellen met UWV. Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het karakter van de participatieovereenkomst. Zij vragen of het noodzakelijk is om dergelijke afspraken altijd in de vorm van een getekende overeenkomst met zware consequenties te introduceren. De leden vrezen dat de gekozen vorm een te hoge druk legt en als een negatieve formalisering van het voornemen om arbeid te gaan verrichten wordt ervaren.

De leden van de SP-fractie vragen of bij een jongehandicapte de capaciteiten en de stabiliteit van de capaciteiten gedurende de looptijd van de het participatieplan goed kan worden beoordeeld. Zij vragen tevens of in het participatieplan rekening wordt gehouden met (tijdelijke) uitval en of de consequenties bij niet naleven van de overeenkomst hierop worden afgestemd.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie vragen of het participatieplan kan worden bijgesteld indien bij nader inzien op de gemaakte afspraken wordt teruggekomen.

De leden van de PVV-fractie vragen wie met de invoering van deze wetswijziging beoordeelt wie wel of geen recht heeft op een Wajonguitkering of inkomensvoorziening. Tevens vragen zij hoe met deze wetswijziging nu een duidelijke grens wordt vastgesteld tot het hebben van wel of geen arbeidsperspectief.

Wordt er met de nieuwe maatregelen ook rekening gehouden met emotionele en persoonlijke omstandigheden/ziekten? Wat is de verwachting over de duur dat de Wajonggerechtigden gemiddeld begeleid moeten worden?

De leden van de PVV-fractie merken op dat zowel verzekeringsartsen als sociale verzekeringen het DSM classificatiesysteem gebruiken. Hoe kan het dat er dan toch nog onderling verschil is tussen het beoordelen van wel of geen arbeidspotentie?

De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat in samenspraak met de jonggehandicapten een participatieplan opgesteld wordt. Wel vragen zij wat de regering vindt van het voorstel van CNV om jonggehandicapten ook een werkleerrecht te geven, net als het geval is in het wetsvoorstel Bevordering duurzame arbeidsinschakeling jongeren tot 27 jaar.

2.1.2 Re-integratie-instrumenten

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom wordt vastgehouden aan het uitgangspunt van loondispensatie (aanvulling op het loon tot WML) in plaats van loonkostensubsidie bij functieloon? Kan de regering toelichten wat de gevolgen zijn van deze keuze voor de opbouw van pensioenrechten? En wat zijn de gevolgen voor de opbouw van rechten op grond van de werknemersverzekeringen WW en WIA? En kan worden aangegeven of de keuze van het «model» (loondispensatie of functieloon) van invloed is op de bereidheid van werkgevers om arbeidsplaatsen voor Wajonggerechtigden beschikbaar te stellen of te creëren?

De leden van de PvdA-fractie betreuren dat loonkostensubsidies (als alternatief voor loondispensatie) niet tot het voorgestelde re-integratie-instrumentarium voor de Wajong werkregeling behoren. Met een stelsel dat uitgaat van loonkostensubsidies kunnen jongeren met een beperking (duurzaam) onafhankelijk worden van een uitkering. Zij hebben dan een normale arbeidsovereenkomst, met een regulier bedrijf, zij bouwen dan pensioen op, zij kunnen dan aanspraak maken op werknemersverzekeringen en zij zijn niet afhankelijk van ingewikkelde verrekeningen van verdiend inkomen met aanvullingen door UWV. Dergelijke loonkostensubsidies kunnen worden gebaseerd op objectieve loonwaardebepalingen, die werkgevers compenseren voor lagere productiviteit van mensen met een beperking. De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie op voorgaande.

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie de regering een kosteninschatting te geven van vervanging van de loondispensatieregeling door een stelsel dat uitgaat van loonkostensubsidies die de loonwaarde van werkende Wajonggerechtigden aanvullen tot het functieloon (met een maximum van 120% zoals in de Breman-regeling). Zij vragen om hierbij ook de uitvoeringskosten te betrekken (denk aan de vele bijstellingen van de aanvulling die Wajonggerechtigden met loondispensatie van UWV ontvangen).

Per wanneer zal het re-integratiebesluit zodanig worden aangepast dat het drempelbedrag van 6000 euro vervalt?

De leden van de SP-fractie vragen of regering erkent dat er dringend behoefte is aan een erkende opleiding tot jobcoach.

Kan de regering voorbeelden geven van werkzaamheden die een jonggehandicapte kan doen met gebruik van de arbeidsondersteuning, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Wordt de Wajonggerechtigde tijdens dergelijke werkzaamheden fulltime begeleid door bijvoorbeeld een doventolk? Is er met deze uitgaven voor de begeleiding van tolken, voorlezers etc. rekening gehouden?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er een alternatief is voor het wegvallen van de AWBZ-functie «begeleiding»?

De regering stelt dat er op dit moment voldoende re integratie instrumenten beschikbaar zijn om jonggehandicapten naar werk te begeleiden. De leden van de SGP-fractie zijn daarbij benieuwd hoe de regering werkgevers tegemoet gaat komen aan de administratieve lasten die zij ervaren door de grote hoeveelheid regelingen? Zeker voor ondernemers die voor het eerst te maken krijgen met een Wajonggerechtigde zal dit een drempel kunnen zijn om een Wajonggerechtigde in dienst te nemen.

Om alle werkgevers op gelijke wijze te laten profiteren van re-integratiemiddelen, is het volgens de leden van de SGP-fractie wenselijk dat de premiekorting die een werkgever drie jaar lang mag toepassen als hij een Wajonggerechtigde in dienst heeft, te vervangen door een toeslagregeling. Kleine werkgevers kunnen namelijk niet optimaal profiteren van de premiekorting: zij kunnen het bedrag dat daarvoor staat niet volledig verzilveren, omdat het totaalbedrag aan af te dragen premies lager is dan de maximale premiekorting. Wil de regering dit alsnog overwegen?

De regering kondigt aan dat het huidige instrumentarium op een aantal punten verbeterd zal worden. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering daar nu niet mee komt. Het is toch qua timing en duidelijkheid voor degenen die met de nieuwe Wajong moeten gaan werken het meest voor de hand liggend dat die verbeteringen tegelijkertijd met dit wetsvoorstel behandeld worden?

2.1.3 Werkaanbod

De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet is gekozen, evenals bij het wetsvoorstel bevordering duurzame arbeidsinschakeling jongeren tot 27 jaar, gekozen voor een werkleerrecht voor alle Wajonggerechtigden die onder de werkregeling vallen? Wat is nu precies de rol en verantwoordelijkheid van het UWV bij het aanbieden van werk? In welke gevallen doet het UWV een werkaanbod?

Bij het doen van een werkaanbod zoekt het UWV aansluiting bij de fysieke en verstandelijke mogelijkheden van de jonggehandicapte. Deze dient daarbij wel alle arbeid die maatschappelijk algemeen aanvaard is te aanvaarden. In hoeverre moet het werkaanbod aansluiten bij het perspectief dat wordt geschetst en bij de afspraken in het participatieplan? Waarom wordt niet de eis gesteld dat het werkaanbod zo veel mogelijk aansluit op het opleidingsniveau en de werkervaring van de Wajonggerechtigde?

De leden van de CDA-fractie menen dat het verhogen van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden mede afhankelijk is van het aantal stageplaatsen en arbeidsplaatsen bij reguliere werkgevers. Deze leden vernemen graag of de regering verwacht dat werkgevers voldoende plaatsen beschikbaar zullen stellen, om de hoge participatiedoelen van de regering te kunnen realiseren? En welke aanvullende maatregelen gaat de regering treffen om werkgevers over de streep te trekken om binnen hun organisatie werk anders te organiseren, functies te differentiëren en voorzieningen te treffen voor de ondersteuning van mensen met een beperking? Kan de regering uiteenzetten tot welke respons de actie «G-krachten» bij werkgevers heeft geleid, en of de aangeboden werkplekken ook vervuld konden worden?

Op welke wijze gaat de rijksoverheid haar voorbeeldrol concreet invullen? Wanneer kunnen streefcijfers voor aantallen stages en arbeidsplaatsen voor Wajonggerechtigden en WSW-ers per departement worden verwacht? Op welke wijze worden ook decentrale overheden op hun verantwoordelijkheid en mogelijkheden aangesproken?

Kan de regering toelichten welke juridische mogelijkheden en beperkingen de overheid heeft om bij aanbestedingen eisen te stellen aan de inspanningen van opdrachtnemers om Wajonggerechtigden/WSW-ers in dienst te hebben?

Positief zijn de leden van de CDA-fractie over het werkgeversservicepunt bij het UWV om de administratieve lasten voor werkgevers te verminderen. Hoe wordt dit servicepunt ingebed in de Locaties voor Werk en Inkomen, zodat de diensten voor alle werkgevers in de regio beschikbaar zijn? Blijft er daarnaast gerichte dienstverlening voor grote bedrijven die op landelijk niveau afspraken willen maken over het in dienst nemen van Wajonggerechtigden in regionale vestigingen?

Welke mogelijkheden ziet de regering om de administratieve lasten voor het aanvragen en het benutten van ondersteunende voorzieningen ten behoeve van Wajonggerechtigden voor werkgevers nog verder te verminderen? Welke vereenvoudiging van het re-integratie-instrumentarium acht de regering bijvoorbeeld mogelijk?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel personen gebruik kunnen maken van een werkaanbod gegeven het voorstelde financieel beslag van de regeling? Wat zijn de gemiddelde kosten per aanbod (en hoe verhouden deze kosten zich tot de gemiddelde kosten van een Wajonggerechtigden met SW-indicatie die werkt in de sociale werkvoorziening)?

Met betrekking tot het werkaanbod en geen «gat laten vallen» merken de leden van de PvdA-fractie merken op dat het voor UWV in 2010 vermoedelijk (helaas) een zware dobber zal worden om te voorkomen dat jonggehandicapten lang zonder werk zitten, gezien de weinig rooskleurige werkloosheidsramingen voor dat jaar. Als regulier werk op korte termijn niet mogelijk is, zullen arrangementen als een stage, een participatieplaats of een proefplaatsing worden ingezet, schrijft de regering. In hoeverre acht zij het wenselijk deze arrangementen te gebruiken om Wajonggerechtigden «van de straat te houden», als UWV hen door hoge werkloosheid geen regulier werk kan aanbieden? Op welk inkomen kunnen Wajonggerechtigden in zo’n geval rekenen? Of blijft de regering dan liever streven naar regulier werk?

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre werk in de sociale werkvoorziening ook onderdeel kan uitmaken van het «participatieplan» voor Wajonggerechtigden en het «werkaanbod». In het werkaanbod gaat het volgens de MvT uitsluitend om werk bij een reguliere werkgever, waarbij gewerkt wordt op basis van een arbeidsovereenkomst. Valt een plek bij een sociaal werkbedrijf ook onder deze omschrijving. Zo nee, waarom wordt dit dan in het werkaanbod buiten beschouwing gelaten? Is de regering niet van mening dat werk in een beschutte omgeving voor veel jongeren met een beperking (helaas) het hoogst haalbare is? Zal het UWV zich ook inspannen om aangepast werk binnen de sociale werkvoorziening te organiseren wanneer dat nodig is voor Wajonggerechtigden?

Welke arbeidsondersteuning zullen Wajonggerechtigden krijgen die afhankelijk zijn van beschutte arbeid in de sociale werkvoorziening, en voor wie vanwege wachtlijsten bijvoorbeeld pas na 12 maanden een werkplek beschikbaar is?

Aan de andere kant van het «Wajong-spectrum» vragen de leden van de PvdA-fractie aandacht voor de positie van middelbaar en hoger opgeleide jongeren met een beperking. Kan de regering toelichten waarom zij het noodzakelijk acht dat ook deze groep jongeren altijd alle algemeen geaccepteerde arbeid moeten accepteren die zij in theorie kunnen verrichten? Waarom krijgen zij geen gelegenheid om (gedurende een beperkte tijd) na afloop van hun studie te zoeken naar werk dat past bij hun opleidingsniveau? Is de regering soms, in tegenstelling tot de leden van de PvdA-fractie, van mening dat werken op het eigen opleidingsniveau niet afdoende bijdraagt aan duurzame arbeidsparticipatie en duurzame uitkeringsonafhankelijkheid?

In hoeverre acht de regering het wenselijk dat het in dienst nemen van iemand met een beperking de werkgever in beginsel in tijd en in geld niet meer zou mogen kosten dan het in dienst nemen van een iemand zonder beperking? Als de regering dit streven niet onderschrijft, waarom dan niet?

Op welke wijze zal UWV werkgevers faciliteren en stimuleren bij de beslissing of zij een Wajong in dienst nemen?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering concreet aan te geven hoe, wanneer en door wie werkgevers en werknemers gevraagd zullen worden in hun cao specifieke functies te creëren voor jonggehandicapten, om de loonschalen boven het WML daadwerkelijk in te vullen, en om het werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt anders te organiseren. Kan de regering elk van deze punten toelichten? Wat bedoelt de regering bijvoorbeeld met «anders organiseren» en wat gaat zij doen om dit te bevorderen? In hoeverre acht de regering het noodzakelijk zijn inspanningsniveau te veranderen in verband met de geraamde stijging van de werkloosheid in 2009 en 2010?

Ook collega’s op de werkvloer zullen zich moeten inspannen om daadwerkelijk de reguliere arbeidsplaatsen te vinden waar Wajonggerechtigden, met eventuele ondersteuning kunnen werken. Die collega’s zullen volgens de regering moeten accepteren dat voor veel jonggehandicapten specifieke afwijkende werkomstandigheden gecreëerd moeten worden. De leden van de PvdA-fractie zijn het daar volmondig mee eens. Zij vragen de regering toe te lichten welke acties zij concreet gaat ondernemen om de collega’s zich te laten inspannen voor jonggehandicapten.

De regering schrijft dat een programma ontwikkeld zal worden om de attitude en cultuur van zorg om te buigen naar ondersteuning bij maatschappelijke participatie. De leden van de PvdA-fractie juichen zo’n cultuuromslag toe; zij vragen de regering nader in te gaan op het programma dat zal worden ontwikkeld. Wat wordt concreet verstaan onder zo’n programma? De leden van de PvdA-fractie gaan ervan uit dat dit programma niet uitsluitend bestaat uit het nu voorliggende wetsvoorstel, wat overigens ook blijkt het gebruik van de werkwoordsvorm «zal».

Met betrekking tot het werkaanbod en bemiddeling vragen de leden van de PvdA-fractie welke maatregelen de regering zal nemen om inzicht te geven in de mogelijkheden en competenties van Wajonggerechtigden die beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, zowel uit het huidige bestand als uit nieuwe instroom. Zal het UWV Werkbedrijf aangemelde «reguliere» vacatures ook scannen op mogelijkheden voor Wajonggerechtigden om aan de slag te gaan (al dan niet met «jobcarving» et cetera)? Zo nee, waarom niet?

Een veel gehoorde klacht over UWV is dat deze organisatie geen Wajonggerechtigden kan «leveren» aan bedrijven die graag arbeidsplaatsen creëren voor jongeren met een beperking. Hoe denkt de regering dit te kunnen oplossen? Wat doet UWV om te voorkomen dat re-integratiebedrijven met vacatures maar zonder beschikbare Wajonggerechtigden en re-integratiebedrijven zonder vacatures maar met beschikbare Wajonggerechtigden langs elkaar heen werken?

Kan de regering voorbeelden geven van bestaande samenwerkingverbanden tussen gemeenten en UWV waarbij reguliere arbeid voor Wajonggerechtigden wordt georganiseerd? Zo ja, op welke wijze wordt deze samenwerking vorm gegeven en wat zijn daarvan de resultaten?

Het UWV zal zich volgens de MvT samen met gemeenten in de LWI’s inspannen om voldoende reguliere arbeid voor Wajonggerechtigden te organiseren. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom hierbij niet ook mensen uit de sociale werkvoorziening en regelingen als de WWB worden betrokken. Ook mensen in die regelingen kunnen te maken hebben met problemen die vergelijkbaar zijn met die van Wajonggerechtigden.

De leden van de SP-fractie vragen een exacte omschrijving van de voorwaarde waaraan een passend werkaanbod aan een jongehandicapte moet voldoen. Is aansluiten op opleidingsniveau of denkniveau een voorwaarde? Kan een afgestudeerd jurist worden verplicht om repeterend ongeschoold werk te doen?

De jonggehandicapte dient zich te onthouden van gedrag dat leidt tot ontslag, anders volgt het ontnemen van het inkomensvangnet. De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering dit kan rijmen met het gestelde in de inleiding dat het merendeel van de jonggehandicapten moeite hebben met de complexiteit van de huidige samenleving.

De leden van de SP-fractie vragen wat de doelstelling is in aantal reguliere arbeidsplaatsen voor jonggehandicapten in 2009, 2010 en 2011. Zij vragen tevens welke maatregelen de regering gaat nemen richting werkgevers indien de doelstelling niet wordt gehaald. De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is om werkgevers te verplichten jonggehandicapten in dienst te nemen indien de doelstelling niet gehaald wordt.

De leden van de VVD-fractie vragen of een Wajonggerechtigde op grond van dit wetsvoorstel kan eisen dat het UWV een passend werk- of leeraanbod doet. Zo ja, hoe moet een rechter, indien deze daarover moet oordelen, beoordelen wat passend is?

Kan de regering aangeven welke consequentie de volgende situatie zal hebben voor een Wajonggerechtigde:

a. UWV vindt een naar de mening van UWV passende baan, jongere weigert dit omdat deze de baan niet vindt aansluiten bij de genoten opleiding.

b. Jongere heeft een baan maar wordt ontslagen wegens frequent verzuim. Jongere geeft daarbij aan dat een stoornis het moeilijk maakt op tijd te komen.

c. Jongere heeft een baan, maar wordt ontslagen met als motivatie dat de samenwerking met collega’s moeizaam verloopt. Jongere geeft aan dat dit het gevolg is van stoornis.

d. UWV vindt een baan die naar mening van UWV passend is. Jongere weigert deze omdat jongere meent dat de lichamelijke belasting te groot is gezien de handicap.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de stimulans is voor een werkgever om een Wajonggerechtigde aan te nemen? Hoeveel bedrijven hebben al te kennen gegeven nieuwe banen te willen creëren en te investeren in werkplekaanpassingen om Wajonggerechtigden aan te nemen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering toe te lichten waarom de jonggehandicapte, als het gaat om passende arbeid, direct maatschappelijk algemeen aanvaard werk moet accepteren en nauwelijks zoekruimte krijg naar passende arbeid?

De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over het feit dat het wetsvoorstel te veel de sfeer ademt dat het aan de jongeren ligt dat zij niet werken. Zij vragen de regering waarom er naast de positieve inkomensondersteunende maatregelen voor de werkgevers, geen dwingende maatregelen zijn genomen om het werkaanbod te stimuleren.

De leden van de SGP-fractie vinden het positief dat het wetsvoorstel regelt dat een Wajonggerechtigde een werkaanbod krijgt. Zij hebben echter nog vragen over de terminologie die de regering hanteert. Moet het werkaanbod nu passend zijn, of algemeen geaccepteerd? Wat betekenen deze definities exact? Kan dat, zo vragen de leden van de SGP-fractie, in extremen geredeneerd betekenen dat iemand die een aantal jaren opleiding heeft gevolgd in de praktijk een werkaanbod krijgt dat geen enkele relatie heeft met de genoten opleiding? Is dat wenselijk, zo vragen we aan het woord zijnde leden?

De regering verwacht veel van het werkaanbod door het UWV. Daarvoor moeten echter wel voldoende werkgevers gemotiveerd worden om een Wajonggerechtigde in dienst te nemen. Echter, weinig bedrijven melden zich uit zichzelf bij het UWV. Zij hebben vaak wat meer informatie nodig voor ze over de drempel komen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij wat ziet in het verstrekken van een vergoeding door het UWV aan re-integratiebedrijven voor elke beschikbare baan die wordt gemeld. Dat stimuleert de re-integratiebedrijven om banen «los te peuteren» bij bedrijven. De vergoeding zou in twee delen kunnen worden uitbetaald: één deel voor de melding en daarnaast nog eens (hetzelfde of een hoger) bedrag als iemand met een arbeidsbeperking de gemelde vacature gaat vervullen. Daarmee is de effectiviteit en de kwaliteit van de aangemelde banen direct goed geregeld en hoeft het UWV minder tijd te spenderen aan het vinden van banen voor Wajonggerechtigden. Zo snijdt het mes – ook financieel – aan twee kanten. De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op voorgaande.

2.1.4 Plichten en sancties

Het lijkt vanzelfsprekend dat jongeren met een beperking zich net als andere mensen op de arbeidsmarkt moeten onthouden van gedrag dat leidt tot ontslag, en dat zij evenmin mogelijk meewerken aan ontslag als daar geen goede reden voor is en de dienstbetrekking even goed voortgezet had kunnen worden. De leden van de PvdA-fractie vragen hier echter rekening te houden met specifieke omstandigheden. Strikte sanctietoepassing klinkt al een stuk minder redelijk wanneer het genoemde gedrag voor rekening komt van minderbegaafden. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom UWV altijd een sanctie moet opleggen, zonder dat rekening mag worden gehouden met specifieke omstandigheden. Nota bene, het wetsvoorstel stelt immers voor: «als.., zal UWV overgaan tot sanctie». De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom dit niet als een «kan-bepaling» is geformuleerd. Alleen bij kwade trouw is het volgens hen redelijk en terecht om de duimschroeven aan te draaien.

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie hoe snel UWV een sanctie moet opleggen, en hoe snel bezwaar en beroep zullen worden afgehandeld. Snelle duidelijkheid achten deze leden van groot belang.

Bij de schriftelijke inbreng aangaande het kabinetsstandpunt «participatie van jongeren met een beperking» is de volgende vraag van de leden van de SP-fractie niet beantwoord: Het stopzetten of verminderen van een Wajong uitkering is een verregaande maatregel. Kan de regering toezeggen dat dit slechts geldt voor diegene die de gevolgen van de eigen keuze volledig kan overzien?

In aanvulling hierop vragen de leden van de SP-fractie om bij jonggehandicapten met een verstandelijke beperking of psychische aandoening slechts een sanctie op te leggen nadat een onafhankelijk specialist op het terrein van de aandoening heeft beoordeeld of het een billijke sanctie is en over de sanctie vooraf overleg te plegen met de directe begeleider van de jonggehandicapte.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan onderbouwen dat sancties en druk een positieve werking heeft op mensen met een psychische beperking. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat een sanctie pas mag worden opgelegd nadat een eventueel bezwaar is afgewezen. Zij vragen de regering waarom dit niet in het wetsvoorstel is opgenomen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het UWV kan een werkaanbod doen dat de jonggehandicapte moet aanvaarden op straffe van een sanctie. Deze formulering lijkt sterk op de verplichting tot het aanvaarden van arbeid in de Wet werk en bijstand (WWB). Toch blijkt er ieder jaar een tekort aan (seizoen) arbeid in de land- en tuinbouw te zijn. Kennelijk kan de overheid deze wettelijke verplichting uit de WWB niet afdwingen. Waarom denkt de regering dat deze verplichting in de nieuwe Wajong wel afdwingbaar zal zijn?

Het weigeren van een werkaanbod wordt de jonggehandicapte zwaar aangerekend. Wat zijn de gevolgen voor een Wajonggerechtigde wanneer hij of zij een werkaanbod weigert, zo vragen de leden van de PVV-fractie? Wanneer uit handelen en gedrag blijkt dat er geen bereidheid is, ontvangt de Wajonggerechtigde na verloop van tijd geen inkomensondersteuning. Hoe heeft een Wajonggerechtigde dan nog een recht op een bestaan? Worden bijvoorbeeld gedragsstoornissen ook gezien als «gedrag waaruit blijkt dat er geen bereidheid is»?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom het nodig is een streng toezicht en sanctieregime in te zetten voor deze doelgroep, die blij is dat ze eindelijk aan de slag mag. Zij zijn hier bezorgd over, te meer daar het bekend is dat voor een groot deel van deze doelgroep drang en dwang een averechtse uitwerking heeft. Heeft de regering er rekening mee gehouden dat hier zorgvuldig mee moet worden omgegaan? Voorts vragen zij of het UWV voldoende deskundigheid heeft om af te wijken van het toezicht- en sanctieregime? De leden van de fractie van de ChristenUnie maken zich daarnaast zorgen over de rechten van de jongeren. Zij vragen de regering waarom er geen bezwaar- en beroepsprocedure en inspraakrecht is opgenomen in het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering in hoeverre zij onderzocht heeft of een informatieplicht voor deze groep een goed instrument is. In hoeverre kunnen jongeren gesanctioneerd worden indien hun wettelijke vertegenwoordigers of begeleiders nalatig zijn in het verstrekken van informatie?

2.2 Mogelijke inkomensvoorzieningen

2.2.1 De werkregeling voor jonggehandicapten

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom voor Wajonggerechtigden die zich na hun 20e melden bij het UWV een periode van zeven jaar tussen voorlopige en definitieve beoordeling geldt? Geldt dit ook voor Wajonggerechtigden die na hun 27e een aanvraag doen? Kan voor deze groep niet eerder duidelijkheid worden verkregen over de arbeids(on)mogelijkheden? En waarom wordt bij 27 jaar de toegang verlegd naar 100% WML in plaats van 75% WML?

Welke inkomensondersteuning resteert voor een Wajonggerechtigde die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, kinderen heeft, maar door de structurele beperking werk en zorg moeilijk kan combineren?

De Wajong eindigt als de jonggehandicapte gedurende 1 jaar 100% WML verdient. Is maatmanwisseling dan nog mogelijk voor jongeren met een hogere maatman dan WML, die gedurende een jaar WML verdiend hebben? Hoe staat de regering tegenover de mogelijkheid om voor jonggehandicapten met een (medisch vastgestelde) duurbeperking vaker een maatmanwisseling toe te passen?

De leden van de CDA-fractie merken op dat in paragraaf 2.2.1 van de MvT wordt aangegeven dat als een jonggehandicapte geen arbeid verricht maar wel wil werken, of als hij minder dan 20% verdient maar dit niet verwijtbaar is, het inkomen wordt aangevuld tot 75%, hoewel hij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De regering kan bij AMvB bepalen dat de hoogte van de maximale inkomensondersteuning 70% WML bedraagt vanaf een in dat besluit te bepalen datum. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie wanneer het moment is bereikt om deze bepaling te activeren. Bij welke «effecten ten aanzien van de doelstelling van de nieuwe regeling en het sociale stelsel» vindt de regering dat de regeling werkt, en dus teruggevallen kan worden op 70% WML?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de jonggehandicapte geen eisen mag stellen die het aanvaarden of verkrijgen van arbeid belemmeren, wat betekent dat voor een Wajonggerechtigde die slechts in deeltijd wil werken? En wat betekent dit voor een Wajonggerechtigde die slechts in deeltijd wil werken vanwege de zorg voor kinderen?

Jonggehandicapten zullen ook zelf actief naar een baan moeten zoeken, in hoeverre zal worden beoordeeld of de betrokkenen hiertoe zelf in staat zijn?

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering middelbaar en hoger opgeleide Wajonggerechtigden die tot hun 65ste afhankelijk zijn van en gebruik maken van de loondispensatieregeling, bij een faillissement van hun werkgever ooit de gelegenheid zullen krijgen om te solliciteren naar functies op hun eigen opleidingsniveau (passende arbeid). Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen of een Wajonggerechtigde (of zijn begeleider) na invoering van de Wajong werkregeling vooraf inzicht kunnen krijgen in de inkomensgevolgen van werken, rekening houdend met inkomensafhankelijke regelingen in de fiscaliteit, toeslagen en eigen bijdragen voor zorgvoorzieningen. Welke rol ziet de regering weggelegd voor UWV om dit inzicht te verschaffen?

Trage verwerking van inkomsten uit arbeid door UWV en foutieve berekeningen van inkomensaanvullingen voor mensen die met loondispensatie werken, leiden regelmatig tot terugbetalingsregelingen die zwaar drukken op het besteedbaar inkomen van Wajonggerechtigden. De leden van de PvdA-fractie vinden dat onwenselijk. Zij vragen de regering om met de invoering van de Wajong werkregeling te organiseren dat UWV binnen één betaaltermijn moet doorgeven wat de gevolgen voor de uitkering zijn, wanneer een Wajonggerechtigde aan UWV een wijziging in zijn inkomen doorgeeft. Mocht de berekening van UWV een fout bevatten, dan zou het risico daarvoor bij UWV moeten komen te liggen.

Als een Wajonggerechtigde een aanbod van «passende arbeid» weigert, moet UWV de inkomensondersteuning stopzetten, schrijft de regering. De Wajonggerechtigde kan tegen die beslissing bezwaar aantekenen en daarna eventueel in beroep gaan. Wanneer wordt de uitkering stopgezet? Als UWV de eerste beslissing neemt, of als die beslissing van UWV ook na bezwaar en beroep overeind is gebleven?

De leden van de PvdA-fractie vragen verder wat er gebeurt met een Wajonggerechtigde die willens en wetens afziet van werk in inkomensondersteuning omdat de partner een goed inkomen heeft, en die vervolgens door de partner wordt verlaten en dan zonder inkomen zit. Moet ook deze Wajonggerechtigde eerst zelf werk vinden (of wachten op een werkaanbod van UWV), voordat de inkomensondersteuning wordt hervat? Kan in zulke situaties gebruik gemaakt worden van hardheidsclausules? Hoe flexibel is de regelgeving voor de praktijksituaties van morgen?

De leden van de VVD-fractie vragen welke consequentie de toekenning van een Wajong uitkering heeft voor de uitkering aan ouder(s) indien de ouder(s) een WWB-uitkering hebben?

Welke criteria worden gehanteerd om te beoordelen of de nieuwe werkregeling werkt en daarmee of het niveau van 75% WML blijvend moet worden gehandhaafd?

De leden van de PVV-fractie stellen dat schizofrenie, ADHD, moeilijk lerend en gedragsproblemen veel voorkomende aandoeningen zijn waardoor jongeren in de Wajong zitten. Wat is het plan van aanpak met betrekking tot het geven van wel of geen inkomensvoorziening voor deze moeilijk te controleren psychische aandoeningen?

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering in het wetsvoorstel stelt dat werken voor een jonggehandicapte loont. Kan de regering uiteenzetten wanneer het werken voor een jonggehandicapte daadwerkelijk gaat lonen? Kan de regering uiteenzetten waarom zij niet heeft gekozen voor een ondersteuningssysteem waarbij de jonggehandicapte op basis van een «volwaardige» arbeidsrelatie met maatman/functieloon en opbouw van sociale rechten in samenhang met loondispensatie bij productiviteitsverschil werkzaam is?

Het wordt in de memorie van toelichting «niet logisch» genoemd dat Wajonggerechtigden een hoger inkomen zouden kunnen krijgen dan het WML. De leden van de SGP-fractie maken in dat kader de vergelijking met de WIA. Daarbij is het wél mogelijk dat het inkomen (veel) meer is dan het WML. Waarom zou dat bij Wajonggerechtigden niet mogen? Wie een eigen bestaan wil opbouwen, heeft het echt krap als hij z’n hele leven lang niet meer te besteden heeft dan het WML. Een verschil tussen mensen die in de WIA zitten en Wajonggerechtigden is dat Wajonggerechtigden voor hun 17e een beperking hadden. Maar dat hoeft toch niet in te houden dat Wajonggerechtigden zich «dus» levenslang wel kunnen redden met een inkomen ter hoogte van het WML? Wajonggerechtigden hebben in hun jeugd (vaak vanaf hun geboorte) een beperking; bij mensen in de WIA is de arbeidsbeperking op latere leeftijd ontstaan. Punt van overeenkomst is de beperking. Bij Wajonggerechtigden wordt wél een maximumuitkering bepaald, maar bij mensen in de WIA niet. Dat motiveert niet, zeker voor Wajonggerechtigden die hetzelfde werk doen als een collega zonder beperkingen, maar dan in een wat lager tempo. Een te groot inkomensverschil tussen een medewerker zonder beperkingen en iemand die met een Wajong-uitkering aan het werk gaat, is niet bevorderlijk voor de animo om daadwerkelijk aan de slag te gaan.

De leden van de SGP-fractie willen om die reden in dit verslag nogmaals aandacht vragen voor een eerder voorstel dat zij hebben beschreven (zie ook kamerstuk 31 224, nr. 28) om werken voor Wajonggerechtigden lonender te maken. De regering had daar een aantal bezwaren tegen, onder andere dat dit voorstel te complex zou zijn. De leden van de SGP-fractie zijn echter van mening dat dit voorstel niet complexer is dan het huidige wetsvoorstel. Er zijn in het onderstaande voorstel slechts vijf gegevens nodig om te bepalen hoe hoog het inkomen (loon + uitkering) wordt. Bovendien kent het onderstaande voorstel volgens de leden van de SGP-fractie een grotere prikkel om meer te gaan werken. Graag ontvangen de leden van de SGP-fractie daarom nogmaals een reactie op het onderstaande, nader uitgewerkte voorbeeld.

Benodigde gegevens

Hoeveel uren werkt de Wajonggerechtigde per week?24
Uit hoeveel uren bestaat een fulltime dienstverband?36
Hoe hoog is het CAO-loon voor de functie?1 500
Hoe hoog is de loonwaarde van de Wajonggerechtigde in %60
Hoe hoog is WML voor de leeftijd van de Wajonggerechtigde?849,45

Rekenvoorbeeld

De werkgever betaalt het percentage van het dienstverband x het Cao-loon x de loonwaarde.

Dus: 0,666666667 x 1 500 x 0,6 600,00 A

Van het UWV krijgt de Wajonggerechtigde over de tegen een lagere loonwaarde gewerkte uren een aanvulling op basis van 100% van het minimumloon.

Dus: 0,666666667 x 849,45 x 0,4 226,52 B*

Van het UWV krijgt de Wajonggerechtigde over de niet-gewerkte uren: 75% van het minimumloon.

Dus: 0,333333333 x 637,0875 212,36 C*

Het inkomen + aanvullende uitkeringen per maand bedragen (bruto): 1 038,88

De bedragen B en C zijn samen maximaal 75% van het WML. Dat is het geval bij een loonwaarde van 25% of minder. Bij loonwaarden boven 25% zijn de bedragen bij B en C samen altijd lager dan 75% WML.

De leden van de SGP-fractie geven de volgende toelichting. Het inkomen wordt in het voorstel wordt opgebouwd uit drie componenten. De eerste component is het loon dat de betreffende medewerker krijgt van zijn werkgever. Die werkgever hoeft in veel gevallen niet het gehele loon te betalen, omdat de prestaties van Wajonggerechtigden vaak wat minder zijn dan die van een vergelijkbare collega die geen arbeidsbeperkingen heeft. Om werken voor de betreffende Wajonggerechtigde aantrekkelijk te maken, is het aan te bevelen om een loonaanvulling te verstrekken op basis van 100% van het WML, voor de uren waarop de medewerker (tegen een lagere loonwaarde) heeft gewerkt. De derde component van het inkomen bestaat uit een uitkering op basis van 75% van het WML, die wordt verstrekt voor de uren waarop geen arbeid is verricht. Je hoeft slechts vijf gegevens in te vullen en je weet precies hoe hoog het bruto-inkomen is. Die gegevens zijn: het Cao-loon voor de betreffende functie, het aantal uren dat iemand werkt, het aantal uren dat geldt voor een fulltimer, de loonwaarde en het WML dat bij de betreffende leeftijd hoort. In één oogopslag is voor iedereen duidelijk waar hij aan toe is. Voordeel is bovendien dat deze regeling nooit meer kost dan 75% van het WML.

Voor de leden van de SGP-fractie is het genoemde voorstel een mogelijke optie om meer werken voor Wajonggerechtigden lonender te maken. Zij staan open voor verbeteringen in het voorstel of alternatieve voorstellen die ervoor zorgen dat werken lonender wordt voor diegenen die echt meer willen werken of werken naar vermogen. Aandachtspunt daarbij kan zijn dat in de beloning systematiek ook wordt geregeld dat bij jongeren pensioenrechten en andere sociale rechten op kunnen bouwen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering een reactie op voorgaande.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de uitkomsten van berekeningen door de regeling Samenloop vaak grillig en onvoorspelbaar zijn. Zo kan iemand met bijvoorbeeld een loonwaarde van 50% bij een maatmanloon van 2000 euro een inkomen hebben van bruto 1657,44, terwijl dezelfde persoon bij een loonwaarde van 70% het met 257,44 per maand minder moet doen. De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op deze in de praktijk gesignaleerde problematiek. Erkent de regering dat het wetje-Breman (regeling Samenloop) in de praktijk niet altijd optimaal werkt. Ziet de regering kansen om de systematiek te verbeteren?

In het huidige wetsvoorstel moeten Wajonggerechtigden minimaal zeven tot negen jaar lang onder het minimumloon werken als zij een loonwaarde hebben van minder dan 70%. Daarna krijgen zij het aangevuld tot het minimumloon, tenzij er begeleiding is van een jobcoach. Deze wijziging van de huidige systematiek is ingegeven door de wens om een sterkere financiële prikkel in te bouwen. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om mensen onder het minimumloon uit te betalen die het maximale aantal uren per week werken, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Waarom heeft de regering en niet voor gekozen om mensen die naar vermogen werken een functieloon per uur te geven? Zij kunnen door hun handicap immers niet altijd van de financiële prikkel gebruikmaken?

In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat het belangrijk is dat mensen werk krijgen, maar ook dat zij hun werk behouden. Om problemen tijdig te signaleren vragen de leden van de SGP-fractie of het wellicht een goed idee is dat Wajonggerechtigden en hun werkgevers minimaal drie keer per jaar worden bezocht door of namens het UWV? De leden van de SGP-fractie stellen daarbij voor een vast tarief per bezoek vast te stellen per bezoek, inclusief rapportage aan het UWV. Door middel van frequent contact kunnen problemen tijdig worden onderkend en kan uitval worden voorkomen. Immers, bij problemen meteen en preventief worden ingegrepen. De drempel voor het vragen van hulp wordt dan voor zowel werkgever als werknemer een stuk lager. Kan de regering reactie geven op dit voorstel van de leden van de SGP-fractie?

De inkomensondersteuning tot 27 jaar

De leden van de CDA-fractie merken op dat het uitgangspunt in de nieuwe werkregeling is dat werken moet lonen. In het voorstel van de regering gaat werken boven 20% van het WML lonen; hier mag de jongere 50% van elke verdiende euro houden tot een maximum van 100% WML. De CNV-jongeren hebben voorgerekend dat het voor jongeren in dit systeem niet uitmaakt of ze 70 of 100 % WML verdienen. Biedt de werkregeling wel voldoende prikkels om de verdiencapaciteit volledig te benutten dan wel te ontwikkelen?

De tweede fase van het recht op inkomensondersteuning begint in beginsel op de 27ste verjaardag, constateren de leden van de PvdA-fractie. Als het recht op inkomensondersteuning later is ingegaan dan op de leeftijd van 20 jaar, vindt de «definitieve» beoordeling voor het recht op inkomensondersteuning plaats als het recht op arbeidsondersteuning zeven jaar bestaat. De leden van de PvdA-fractie merken op dat de lengte van deze periode niet wordt beargumenteerd. Wel worden vier redenen gegeven voor de leeftijd van 27 jaar als grens voor mensen die al vóór hun 20ste recht kregen op inkomensondersteuning. Deze vier redenen (arbeidservaring, fysieke en psychische ontwikkeling, «plek vinden in de maatschappij», analogie met WIJ) vinden de leden van de PvdA-fractie niet geheel overtuigend. Zij merken op dat de genoemde redenen niet met argumenten worden onderbouwd. Deze leden zetten daarom vooralsnog enige vraagtekens bij de grens van 27 jaar en bij de periode van 7 jaar.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering de grens van 27 jaar en de periode van 7 jaar met (wetenschappelijk valide) argumenten te onderbouwen. Ook vragen zij de regering in te gaan op de suggestie om de eerste fase van inkomensondersteuning maximaal twee jaar te laten duren na het voltooien van een voltijdopleiding, of na het verkrijgen van het eerste recht op arbeidsondersteuning voor mensen die geen voltijdopleiding volgen. Deze periode van 2 jaar zou (naar analogie met participatieplaatsen) twee keer met een jaar beargumenteerd kunnen worden verlengd als in de persoon gelegen factoren, zoals de fysieke en psychische ontwikkeling van de betrokkene, een «definitieve» beoordeling van de resterende verdiencapaciteit in de weg staan.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader te beargumenteren waarom de inkomensondersteuning niet zo is vormgegeven dat het loont voor Wajonggerechtigden om 100% van het minimumloon te verdienen in plaats van 70%. Welke incentive hebben Wajonggerechtigden in de werkregeling om zich in te spannen om 80% tot 100% van het minimumloon te verdienen in plaats van 70%? En hebben Wajonggerechtigden niet juist een sterke prikkel om nooit langer dan 12 maanden 101% van het minimumloon te verdienen, vanwege het verlies aan ondersteuning waarmee dat gepaard gaat, als zij geen structurele arbeidsondersteuning ontvangen? Verdient dit inkomenstraject geen verdere verbetering? Kan de regering nader motiveren waarom de incentivestructuur in de Wajong wordt afgekapt bij 70% WML (het inkomen wordt maximaal aangevuld tot 100% WML). Waarom acht de regering het niet gepast om Wajonggerechtigden in de werkregeling (die per definitie tijdelijk is) via beperkte aanvullingen bij inkomens tot 110% of 130% te motiveren hun inkomen te verhogen tot een niveau boven 70% van het minimumloon?

Sommige belangenorganisaties hebben de Kamer en de regering brieven gestuurd waarin zij fulmineren tegen de voorgestelde inkomensondersteuning voor Wajonggerechtigden die 20% tot 70% van het minimumloon verdienen. De FNV geeft in de bijlagen bij de brief d.d. 15 december 2008 twee voorbeelden van inkomenssituaties conform het wetsvoorstel en hoe die volgens de FNV zouden moeten zijn. Kan de regering bevestigen dat de inkomenssituatie in voorbeeld 1 (productiviteit _ 50% WML) in het wetsvoorstel beter is dan in de huidige Wajong, en dat de inkomenssituatie in voorbeeld 2 in het wetsvoorstel (productiviteit ... 2/5*70% = 28%) nagenoeg gelijk is aan de huidige Wajong? Durft de regering de stelling te verdedigen dat het inkomen in de voorgestelde werkregeling hoger is dan in de huidige Wajong voor mensen met een loonwaarde van 21% tot 28% van het minimumloon, en ook hoger voor mensen met een loonwaarde van 36% tot 100% van het minimumloon? Kan de regering een inschatting geven welk percentage van de werkende Wajonggerechtigden in deze categorieën valt?

Los van de antwoorden op de vragen in de bovenstaande alinea merken de leden van de PvdA-fractie op dat zij het in zijn algemeenheid onwenselijk vinden als mensen werken zonder daarvoor een fatsoenlijk inkomen te verdienen. De kortste weg naar een cao-loon is voor hen het uitgangspunt. Eerder hebben de leden van de PvdA-fractie al aangegeven in de toekomst graag een stelsel te zien ontstaan dat uitgaat van loonkostensubsidies die de loonwaarde van arbeidsgehandicapten aanvullen tot het cao-functieloon. De betrokkene gaat dan een normale arbeidsovereenkomst aan met de werkgever, waarbij ook op de gebruikelijke wijze pensioen wordt opgebouwd.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten hoe een jonggehandicapte die geen arbeid verricht, voldoende kan aantonen bereid te zijn te werken? En hoe kan een jonggehandicapte die minder dan 20% WML verdient, aantonen dat hem niet kan worden verweten dat hij minder verdient? Waarom ligt de bewijslast in deze gevallen bij de jonggehandicapte? Hoe kan een jonggehandicapte met geestelijke beperkingen een en ander aantonen? Waarom ligt de bewijslast niet bij de tegenpartij (UWV)? Hoe beoordeelt de regering een voorstel om bij weigering van aanbod dat onvoldoende passend zou zijn, de uitkering pas op te schorten als de bezwaarprocedure is afgerond?

Als de werkregeling «werkt», wordt volgens de regering voor «gedeeltelijk arbeidsongeschikte Wajonggerechtigden» ook in de verder gelegen toekomst uitgegaan van 75% van het WML. Als de regeling niet «werkt», zou een toekomstige regering volgens het wetsvoorstel per AMvB kunnen besluiten de maximale inkomensondersteuning te verlagen van 75% naar 70%. De leden van de PvdA-fractie hechten aan een «zware» voorhangprocedure voor een dergelijke AMvB.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering jongeren die vallen onder de werkregeling tot 27 jaar niet wil toestaan gebruik te maken van artikel 11 en 12 van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid (Bremanregeling) zoals die nu luiden. Wat kost het kosten om deze regeling wel voor 27-minners te laten gelden? Kan de regering illustreren welk financieel beslag hiermee is gemoeid?

In hoeverre is de stelling correct dat de Wajong eindigt wanneer iemand een jaar lang meer dan 100% van het minimumloon heeft verdiend? Is maatmanwisseling dan nog mogelijk voor jongeren met een hogere maatman dan WML, die gedurende een jaar WML verdiend hebben?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het absolute minimum voor werknemers (WML) geen fatsoenlijk beloning is voor werknemers. De leden zijn van mening dat werknemers die bij een reguliere werkgever arbeid verrichten het functieloon dienen te ontvangen.

Wanneer een jonggehandicapte meer verdient dan 75% WML voldoet hij in een aantal gevallen niet meer aan een van de voorwaarden voor het recht op arbeidsondersteuning. De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering gaat stimuleren dat jonggehandicapten meer dan 75% WML gaan verdienen gezien de achteruitgang vergeleken bij iemand die 60% WML verdient.

De leden van de SP-fractie vragen of het juist is dat pas bij een inkomen van 80% WML een jonggehandicapte een totaal inkomen heeft van 100%WML.

De leden van de SP-fractie vragen bij welke omstandigheden de regering voornemens is om bij AMvB te bepalen dat de hoogte van de maximale inkomensondersteuning 70% WML bedraagt.

Jongehandicapten die weken met een jobcoach en loondispensatie kunnen een aanvulling krijgen tot het functieloon met een maximum van 120% WML. Dit is een voortzetting van de Bremanregeling uit de WSW. De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is tot een voortzetting van de huidige Bremanregeling, zonder voorbehoud. Tevens vragen zij waarom er niet wordt gekozen voor een volledige aanvulling tot het functieloon.

De inkomensondersteuning vanaf 27 jaar

De leden van de PvdA-fractie wijzen op de passage waarin staat dat na de 27ste verjaardag het voor Wajonggerechtigden in de voorgestelde regeling van groot belang is om de resterende verdiencapaciteit volledig te benutten. Hoe wordt de resterende verdiencapaciteit vastgesteld? Conform de huidige arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen met het schattingsbesluit? Hoe wordt de ervaring uit de eerste fase van inkomensondersteuning in de werkregeling meegewogen bij de vaststelling van de verdiencapaciteit?

Erkent de regering dat iemands verdiencapaciteit werkplekafhankelijk kan zijn, dus in fabriek A hoger of lager dan bij dienstverlener B of C? Welk percentage van de resterende verdiencapaciteit moet worden benut om in aanmerking te komen voor een aanvulling tot 100% van het minimumloon? 50%? 75%? 99%? De leden van de PvdA-fractie stellen voor om een verstandige marge te hanteren. Wat «verstandig» inhoudt, is afhankelijk van de manier waarop de resterende verdiencapaciteit wordt vastgesteld.

Durft de regering de stelling te verdedigen dat het inkomen van Wajonggerechtigden ouder dan 27 jaar die hun resterende verdiencapaciteit afdoende benutten, in de nu voorgestelde regeling altijd minstens even hoog is als voor Wajonggerechtigden die onder de huidige regeling vallen? Zo ja, kan de regering dit toelichten? Zo nee, waarom durft de regering deze stelling niet te verdedigen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of Wajonggerechtigden ouder dan 27 jaar straks ook gebruik kunnen maken van artikelen 11 en 12 van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid zoals die artikelen nu luiden.

Met betrekking tot de beoordeling jonggehandicapten na werkregeling vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie of de bepaling van de resterende verdiencapaciteit plaatsvindt wanneer de jongere een paar maanden werkzaam is? Ook vragen zij leden of de werkgever hierbij wordt betrokken?

2.2.2 Een inkomensondersteuning voor jonggehandicapten tijdens studie en school

Voor studerende Wajonggerechtigden stelt de regering voor om de cumulatie van uitkering en studiefinanciering te beperken; er blijft een studietoelage ter hoogte van 25% WML bestaan. Voor het overige zou de studiefinanciering of tegemoetkoming scholingskosten in het inkomen moeten voorzien. Waarop is deze 25% gebaseerd, vragen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering uiteenzetten of met deze aanvulling de gelijke toegang van jongeren met een structurele beperking tot onderwijs gegarandeerd is? Is de huidige regeling voor studiefinanciering voldoende flexibel voor jongeren met bijvoorbeeld een medische urenbeperking?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de inkomensondersteuning voor jonggehandicapten tijdens school en studie (25% WML) geen hardheidsclausule bevat voor uitzonderlijke situaties waarin de voorstellen niet voldoen. Wat geeft de regering de overtuiging dat de huidige voorstellen een Stephen-Hawking-in-de-dop voldoende financiële ondersteuning bieden om zijn of haar talent te ontplooien?

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie of elke euro die studerende of schoolgaande jonggehandicapten die gaan werken verdienen boven 25% WML, voor 100% worden gekort. Zo ja, waarom voor 100% en niet voor een lager percentage? Wordt dit op maandbasis of op jaarbasis berekend en afgerekend?

De leden van de SP-fractie vragen voor hoeveel jaar een inkomensaanvulling voor studenten maximaal mogelijk is. Tevens vragen zij hoe hoog de inkomensaanvulling is voor een student van 18 jaar.

De leden van de SP-fractie vragen of het juist is dat de inkomensachteruitgang van studenten met een loonaanvulling ten opzichte van de huidige situatie tussen € 100 en € 568 kan bedragen afhankelijk van de leeftijd van de jonggehandicapte en zonder neveninkomsten.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de mogelijkheden beoordeelt van jonggehandicapten die niet in staat zijn om in voltijd te studeren en dus in deeltijd studeren, maar daardoor geen studiefinanciering meer krijgen? Acht de regering de Wajong-uitkering in dat geval voldoende om van rond te komen?

In de MvT zet de regering uiteen dat ondanks de ondersteuning van 25% WML de studerende jonggehandicapte meer gebruik zal maken van de aanvullende leenfaciliteiten bij de studiefinanciering. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering kan toelichten waarom zij er niet voor gekozen heeft de studerende jonggehandicapte ruimer te ondersteunen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering een feitelijke onderbouwing op het voorstel om 25% van het WML toe te kennen aan jongeren die een studiefinanciering hebben? Waaruit blijkt dat deze tegemoetkoming voldoende is voor deze doelgroep?

2.2.3 De uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten

Evenals in de WIA wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds jongeren die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, en anderzijds jongeren die dat niet zijn. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie van de regering op welke wijze dit onderscheid wordt gemaakt, aangezien de keuringscriteria voor beide groepen niet verschillen. Wordt iemand die door medische beperkingen minder dan 20% WML kan verdienen per definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt verklaard? Hoe groot zal de groep Wajonggerechtigden zijn die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, maar wel onder 20% WML verdient?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of in alle gevallen periodieke beoordeling nodig is.

2.3 Recht op arbeidsondersteuning

2.3.1 Ontstaan van het recht op arbeidsondersteuning

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader in te gaan op het onderscheid tussen mensen die in aanmerking komen voor de Wajong of voor de WSW. In beide gevallen gaat het om mensen die niet op eigen kracht het minimumloon kunnen verdienen, en in beide gevallen gaat het om mensen met een handicap. Kan de regering voorbeelden geven (met toelichting van de billijkheid ervan) van mensen die (a) wel in aanmerking komen voor de Wajong, maar niet voor de WSW en van mensen die (b) niet in aanmerking komen voor de Wajong maar wel voor de WSW?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten waarom het zo belangrijk is dat iemand een ziekte of gebrek al op zijn 17e verjaardag had. Waarom zou iemand die 3 maanden na zijn 17e verjaardag tijdens de eerste zes maanden van zijn studie (bijvoorbeeld) een hoge dwarslaesie oploopt, niet in aanmerking mogen komen voor de Wajong?

Worden bij het bepalen van de resterende verdiencapaciteit functies geduid die de betrokkene gegeven zijn handicap praktisch gezien zou kunnen vervullen (rekening houdend met zaken als extra reistijd voor gehandicapten)? Of kunnen bijvoorbeeld ook functies worden geduid die in de praktijk niet kunnen worden vervuld, zoals functies met een reistijd van twee uur heen en twee uur terug?

Als iemand dankzij de hulp van een doventolk een inkomen verdient dat hoger is dan 75% van zijn maatmaninkomen, vervalt dan in principe het recht op arbeidsondersteuning en daarmee ook het recht op de doventolk?

Waarom is het alleen in de eerste vijf jaar na de 18e verjaardag mogelijk om bij verergering van beperkingen als gevolg van dezelfde ziekte of gebrek een nieuw verzoek om arbeidsondersteuning in te dienen? Waarom mag dit niet gedurende een langere periode of zelfs onbeperkt?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering voornemens is om binnen de bestaande de problematiek van lichte aandoeningen nader te bekijken en waar nodig aanpassingen en/of protocollering te overwegen.

De Wajonggerechtigde die recht heeft op arbeidsondersteuning is verplicht om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen inrichting. De leden van de SP-fractie vragen of dit ook geldt indien hij geen gebruik maakt van dit recht.

Voor de doelgroep jongeren met een psychiatrische stoornis en in detentie zal vaak in de laatste fase van detentie gestart moeten worden met arbeidstoeleiding en ondersteuning. De leden van de SP-fractie vragen hoe dit zich verhoudt tot artikel 5.3.1 lid 1a en 5.3.2..

2.3.2 Eindigen van het recht op arbeidsondersteuning

De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat jonggehandicapten de fiscale jonggehandicaptenkorting verliezen, als zij vijf jaar hebben gewerkt. Acht de regering dit gewenst in het licht van het uitgangspunt dat werken moet lonen? En ontvangen werkende Wajonggerechtigden ook de jaarlijkse WTCG-uitkering van € 350 door het UWV? Kan de regering toelichten hoe fiscale instrumenten die bedoeld zijn om meer werken te stimuleren (zoals de inkomensafhankelijke arbeidskorting EITC) uitpakken voor de doelgroep Wajonggerechtigden?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het recht op arbeidsondersteuning wordt beëindigd in plaats van «geschorst» bij detentie van iets langer dan vier weken? Maakt dit de taak voor de reclassering niet nodeloos ingewikkelder? En jaagt dit de belastingbetaler daarmee niet extra op kosten? Graag een inhoudelijke toelichting.

In hoeverre is het mogelijk na verloop van tijd te «wisselen van maatman», mede gelet op de regel dat het recht op arbeidsondersteuning wordt beëindigd wanneer iemand vijf jaar heeft gewerkt, en aan het eind van die vijf jaar ten minste 75% van zijn maatmaninkomen verdient?

Komt een Wajonggerechtigde die vijf jaar bij een reguliere werkgever heeft gewerkt met behulp van een doventolk (maar zonder loondispensatie), na faillissement van die werkgever in aanmerking voor een WW-uitkering (en de mogelijkheid om te zoeken naar passende arbeid)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, geldt dit dan ook voor een collega die wel met loondispensatie heeft gewerkt? Zo nee, waarom niet?

De arbeidsondersteuning eindigt indien een jonggehandicapte één jaar meer dan 100%WML verdient zonder ondersteuning of vijf jaar zonder ondersteuning 75%WML verdiende of gaat verdienen. De leden van de SP-fractie achten een blijvend terugvalrecht op een Wajong uitkering en ondersteuning noodzakelijk en vragen de regering om te beargumenteren waarom het terugvalrecht is beperkt.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel jonggehandicapten uit het zittend Wajong bestand beschikbaar zijn voor een werkgever. En hoeveel jonggehandicapten zouden kunnen werken en dit niet willen?

De leden van de VVD-fractie vragen of er enige situatie is waarin een Wajong-uitkering genoten kan worden buiten Nederland.

De leden van de PVV-fractie vragen of er op termijn ook uitkeringen worden stopgezet als gevolg van succesvolle re-integratie? Heeft de Wajonggerechtigde ook de mogelijkheid om automatisch terug te vallen op uitkering bij beëindiging van een dienstverband?

2.3.3 Herleven van het recht op arbeidsondersteuning

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering er van af heeft gezien om het herlevingsrecht te verruimen, zoals onder meer bepleit door de SER? In het wetsvoorstel vervalt het recht op ondersteuning indien de Wajonggerechtigde gedurende 5 jaar meer dan 75% van het maatmaninkomen verdient of gedurende 1 jaar ten minste 100% WML en daarnaast geen structurele arbeidsondersteuning heeft. Kan de regering zich groepen Wajonggerechtigden voorstellen die evidente beperkingen hebben en alleen werkplekvoorzieningen, maar voor wie bij eventueel ontslag het zeer moeilijk zal zijn om terug te keren op de arbeidsmarkt?

Waarom kan het recht op arbeidsondersteuning slechts binnen vijf jaar herleven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Waarom geldt dit herlevingsrecht niet tot de 65ste verjaardag, wanneer iemand bij (verergering van) dezelfde handicap weer uit het arbeidsproces valt?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering toe te lichten waarom zij ervoor heeft gekozen om het terugvalrecht te beperken tot 5 jaar?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom herleving van het recht op arbeidsondersteuning alleen plaats vindt indien sprake is van dezelfde oorzaak.

3 OVERIGE ASPECTEN

3.1 Overgangsrecht

Op dit moment hebben circa 180 000 mensen een Wajong-uitkering. De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de nieuwe instroom vanaf 1 januari 2010, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Op welke wijze wordt ook de huidige Wajonggerechtigden benaderd met een re-integratie of werkaanbod? Wat wordt er concreet gedaan om het inzicht in de vaardigheden, kennis en behoeften van het huidige cliëntenbestand te vergroten en de mensen een gericht aanbod te doen?

De leden van de CDA-fractie zijn blij met de voorgestelde verruiming van voorzieningen ter ondersteuning van de toeleiding naar arbeid als zelfstandige, waaronder aanpassingen van de werkplek en doventolk. Voelt de regering daarnaast ook voor een verlaagd urencriterium voor arbeidsongeschikte zelfstandigen?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel het op korte termijn en structureel zou kosten om de beruchte «zaagtand» voor de huidige Wajonggerechtigden (zonder wijziging in de Bremanregeling) te vervangen door de inkomensverrekening zoals die wordt voorgesteld in de Wajong werkregeling tot 27 jaar. Hoeveel Wajonggerechtigden zouden er dan op vooruit gaan, hoeveel zouden erop achteruit gaan? Bij wie zitten de plussen en bij wie zitten eventuele minnen?

De leden van de SP-fractie achten het noodzakelijk om de mogelijkheid te bieden om vrijwillig te opteren voor de arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning voor de huidige Wajong gerechtigden en vragen de regering om inhoudelijk te onderbouwen waarom de uitgangspunten van de regering niet gelden voor de huidige Wajong gerechtigden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan toelichten of en hoe het «zittend» bestand dezelfde kansen en mogelijkheden krijgt als de nieuwe instromers?

3.2. Uitvoering

De regering is voornemens om een aantal pilots te starten, waarbij gemeenten de begeleiding van Wajonggerechtigden naar werk gaan verzorgen. De leden van de CDA-fractie hebben zeer sterke twijfels bij het overdragen van de verantwoordelijkheid voor Wajonggerechtigden naar gemeenten, die mensen met een beperking in de bijstand in de afgelopen jaren juist op grote schaal naar het UWV hebben overgeheveld. Kan de regering uiteenzetten welke mogelijke voordelen er verbonden zijn aan een uitvoering door gemeenten? Hoe ziet de regering de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het UWV en gemeenten bij de voorgenomen pilots? Welke rol is weggelegd voor de Locaties voor Werk en Inkomen, die in de toekomst op regionaal niveau de verbinding met werkgevers zouden moeten leggen? Welke eisen en criteria worden er aan de pilots gesteld?

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier door UWV zal worden samengewerkt met de sociaalwerkbedrijven. Welke rol ziet de regering weggelegd voor sociaal werkbedrijven in het streven meer jonggehandicapten naar werk te begeleiden?

De leden van de SP-fractie vragen of het service centrum beschikt over bestanden met vacatures en werkzoekenden. En zo ja, hoe omvangrijk zijn deze bestanden en hoeveel werkzoekende en werkgevers zijn bij elkaar gebracht? Tevens vragen deze leden wat het doel is van de website ikkan.nl. Op welke wijze worden jongehandicapten met deze website geholpen?

De leden van de VVD-fractie noemen de mogelijkheden om te experimenteren met betrekking tot de uitvoering van de Wajong door gemeenten. Waarom is er niet voor gekozen de uitvoering van de Wajong bij gemeenten te leggen? Budgetverantwoordelijkheid bij gemeenten voorkomt immers dat mensen vanuit de WWB gestimuleerd worden een Wajong-uitkering aan te vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering wat de gevolgen zijn van de uitvoering van dit wetsvoorstel voor de organisatie van het UWV. Hoe zal de rapportage hierover gaan plaatsvinden?

De leden van de SGP-fractie merken op dat meer re-integratie instrumenten volgens de regering niet nodig zijn om meer bij jongeren aan een baan te helpen. Wel een hogere doelstelling voor het UWV om in plaats van 4000, 10 000 jongeren aan het werk te helpen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering naar de manier waarop zij tot deze doelstelling is gekomen. Welke in het wetsvoorstel opgenomen randvoorwaarden zijn daarbij doorslaggevend om deze doelstelling te bereiken, en hoe worden die randvoorwaarden ingezet?

Kan de regering uiteenzetten hoe zij staat in het vraagstuk om als overheid, of namens de overheid alleen zaken te doen met gecertificeerde re-integratiebedrijven? In veel sectoren worden niet-gecertificeerde organisaties uitgesloten. Het verbaast de leden van de SGP-fractie dat dit nog niet het geval is in de re-integratie branche. Op dit moment beschikken slechts weinig re-integratiebedrijven over een keurmerk. Bovendien zijn slechte ervaringen van werkgevers met minder betrouwbare re-integratiebedrijven van invloed op hun bereidheid om banen beschikbaar te stellen voor mensen met een beperking. De leden van de SGP-fractie vragen een inhoudelijke reactie op voorgaande.

3.3 Ontvangen commentaren en adviezen

Het UWV vraagt in de MvT in het bijzonder aandacht voor de taak van scholen. Daarbij geeft UWV drie opties in overweging, waar de regering in haar reactie niet op in gaat. De leden van de PvdA-fractie vragen de betrokken bewindspersonen alsnog een inhoudelijke reactie te geven op de volgende drie opties:

– Financiële prikkels voor scholen.

– Invoering van een eindverslag waarin scholen zich verantwoorden over de inspanningen om leerlingen te laten doorstromen naar arbeid.

– Inrichting van een benchmark op basis waarvan jongeren/ouders/begeleiders de school kunnen kiezen die de meeste kans op werk biedt.

Het UWV vraagt ook bijzondere aandacht voor beschut werk voor en de rol van de WSW. Op welke manier zal UWV samenwerken met sociaal werkbedrijven, en op welke manier zal beschut werk een onderdeel vormen van de participatieplannen voor Wajonggerechtigden, vragen de leden van de PvdA-fractie.

Het recht op arbeidsondersteuning voor een Wajonggerechtigde wordt in het wetsvoorstel beëindigd wanneer een Wajonggerechtigde zonder arbeidsondersteuning gedurende 12 maanden ten minste 100% van het minimumloon heeft verdiend (of gedurende 5 jaar ten minste 75%). Naar aanleiding hiervan vragen de leden van de PvdA-fractie in te gaan op de financiële gevolgen voor Wajonggerechtigde en werkgever bij uitval wegens ziekte na een ½ jaar, na 1½ jaar en na 5½ jaar in elk van de volgende situaties:

– Inkomen 60% WML (vanwege urenbeperking), zonder loondispensatie of andere structurele arbeidsondersteuning;

– Inkomen 80% WML (vanwege urenbeperking), zonder loondispensatie of andere structurele arbeidsondersteuning;

– Inkomen 105% WML, zonder loondispensatie of andere structurele arbeidsondersteuning.

Wie is in elk van deze gevallen financieel verantwoordelijk voor loondoorbetaling bij ziekte, re-integratie en vervolgens voor de inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid? In welke gevallen kan een werkgever hier een beroep doen op een no-risk polis?

De leden van de SP-fractie ondersteunen het verzoek van het UWV om de mogelijkheid te krijgen om met terugwerkende kracht rechten te kunnen toekennen en vragen de regering om het UWV deze mogelijkheid te geven omdat de leden van mening zijn dat bij terugwerkende kracht inkomensondersteuning los gezien kan worden van arbeidsondersteuning.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om inhoudelijk te reageren op het voorstel van MEE, zoals verwoord in de brief «Integrale aanpak Wajonggerechtigden».

4. FINANCIËLE EFFECTEN

4.1 Gevolgen van de wetswijziging

De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel – samen met een aantal flankerende beleidmaatregelen – er toe zal moeten leiden dat de instroom in de Wajong afneemt, dat er uitstroom uit de werkregeling naar reguliere arbeid gaat plaatsvinden en dat de participatie van jonggehandicapten toeneemt. Nergens in het wetsvoorstel zijn echter kwantitatieve doelstellingen opgenomen. Wel zijn er in de financiële paragraaf enkele schattingen opgenomen; zo kan de instroom in de werkregeling dalen met 10%, en de uitstroom uit de werkregeling zal met 10% toenemen als gevolg van de focus op werk. Het aantal uitkeringen zal hierdoor in 2050 dalen met 40 000 op een verwacht aantal van 450 000. In financiële zin leidt het wetsvoorstel er toe dat de uitgaven voor de Wajong in 2050 toenemen tot € 5 mld. in plaats van € 5,3 mld., ten opzichte van € 2,3 mld. in 2010. Is naar het oordeel van de regering met deze aanpak de financiële houdbaarheid van de Wajong op de langere termijn gegarandeerd?

In de instroomraming van paragraaf 4.2 is verondersteld dat de instroom in de werkregeling met 10% kan dalen ten opzichte van het huidige niveau. Dit is gebaseerd op een veronderstelde betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt (zogenoemde netwerkactiviteiten om de overgang en aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren) en de focus op werk. De leden van de PvdA-fractie merken op dat verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt geen onderdeel uitmaakt van onderhavig wetsvoorstel. Zij vragen de regering toe te lichten waarom de bedoelde verbetering wel wordt meegerekend bij de effecten van het wetsvoorstel in plaats van in de variant met ongewijzigd beleid. Kan de regering concreet uiteenzetten hoe de eerste twee actielijnen (preventie en gerichte voorbereiding op participatie in de voorschoolse fase, verbetering van de overgang van school naar werk) zoals genoemd in het kabinetsstandpunt op het SER advies «Meedoen zonder beperkingen» worden uitgewerkt, om zodoende de effectiviteit van onderliggend wetsvoorstel en veronderstelde verminderde instroom in samenhang met andere maatregelen te kunnen beoordelen?

De leden van de PVV-fractie merken op dat niet alle Wajonggerechtigden daadwerkelijk ook jong zijn. Ook mensen met een leeftijd tussen de 50 en 63 kunnen nog voor de Wajong in aanmerking komen. Is het nog rendabel om kosten maken of inspanningen te doen om deze mensen voor bijvoorbeeld twee jaar aan het werk te krijgen? Hoe kan worden voorkomen dat mensen ouder dan 27 jaar alsnog voor de Wajong in aanmerking komen? Hier bestaat toch de WIA voor?

Wat zijn de cijfers van jonggehandicapten die na intensieve begeleiding aan het werk zijn bij een reguliere werkgever?

4.2 Budgettaire effecten van de nieuwe Wajong

De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten welke toename de komende jaren wordt voorzien in de re-integratie-uitgaven, zowel de extra re-integratiemiddelen als de uitvoeringskosten? Worden deze extra middelen uitsluitend ingezet voor de nieuwe instroom, of ook voor het «zittend bestand»? Welke effecten verwacht de regering als gevolg van de extra inzet van re-integratiemiddelen, zowel in termen van maatschappelijke participatie als ten aanzien van een vermindering van de uitkeringslasten?

Kan de regering toelichten in welke mate – in aanvulling op de inzet van specifieke Wajongvoorzieningen – ook de instrumenten loonkostensubsidie en participatieplaatsen voor Wajonggerechtigden zullen worden ingezet?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten wat wordt bedoeld met de opmerking van het UWV, bladzijde 26 MvT, dat de uitstroom uit de werkregeling 10% punt hoger zal liggen dan de huidige uitstroom van 20%? Waarop is deze aanname gebaseerd en wat betekent dit in het aantal uitkeringen?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de uitbreiding van het personeelsbestand van UWV financieren, gelet op de bezuinigingen op UWV waartoe eerder is besloten? Voor uitvoering van het wetsvoorstel is naar schatting 550 fte extra nodig.

Uit tabel 5 in de MvT blijkt dat de uitkeringslasten bij ongewijzigd beleid stijgen tot € 2 500 mln. in 2011 en dat de nieuwe werkwijze daarop € 20 mln. bespaart. In tabel 4 wordt aangegeven dat de intensiveringen met betrekking tot re-integratiemiddelen in 2011 € 36 mln. bedragen, en de intensiveringen m.b.t. uitvoeringskosten € 21 mln. Dit leidt volgens de leden van de VVD-fractie tot de conclusie dat het nieuwe beleid in 2011 per saldo € 37 mln. meer kost dan ongewijzigd beleid. Deelt de regering deze conclusie? Zo nee, waarom niet?

Is de conclusie juist dat vanaf 2018 de regering structureel € 140 mln. extra uitvoeringskosten verwacht en dat deze € 140 mln. ergens tussen 2018 en 2050 wordt terugverdiend uit besparing op uitkeringen? In welk jaar zijn naar verwachting de extra intensiveringen even hoog als de bespaarde uitkeringen? Hoeveel bedraagt per saldo daarna de jaarlijkse besparing (na aftrek extra uitvoeringskosten)?

4.3 Gevolgen voor de administratieve lasten

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe werkgevers zullen worden geïnformeerd over het servicepunt voor werkgevers dat speciaal is ingericht om hen te ondersteunen wanneer zij een Wajonggerechtigde in dienst willen nemen? Kan de regering aangeven hoeveel werkgevers al gebruik hebben gemaakt van het servicepunt en tot hoeveel succesvolle plaatsingen van Wajonggerechtigden dat al heeft geleid?

5. NADER RAPPORT

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering alsnog nader ingaan op de verschillende regelingen (ondermeer bijstand, mensen met een beperking, arbeidsongeschikten en uitkeringsgerechtigden in de WW en wellicht ook vanuit de Wet investeren in Jongeren) die een instrumentarium kennen gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt? Kan de regering ingaan op de vraag van de Raad van State over de effectiviteit van deze instrumenten omdat vanuit verschillende regelingen vergelijkbare instrumenten worden ingezet? Kan de regering hierbij ook ingaan op de geschetste mogelijkheden voor verdere stroomlijning in het artikel «Herbezinning op de onderkant van de arbeidsmarkt» (P. Koning, ESB 94(4551), 9 januari 2009, bladzijde 24–25)?

De Raad van State wijst op het risico van verdringing aan de onderkant van de arbeidsmarkt. In reactie daarop stelt de regering dat het bij de werkregeling in de nieuwe Wajong veelal zal gaan om nieuwe, gecreëerde functies, die ontstaan door werk anders te organiseren en functies te differentiëren (jobcarving). Werkgevers worden gestimuleerd om werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt anders te organiseren. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze werkgevers worden gestimuleerd om werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt anders te organiseren. Zijn werkgevers hiertoe voldoende bereid volgens de regering en waaruit blijkt dit? Leidt dit tot voldoende participatiemogelijkheden bij werkgevers, mede gezien de andere specifieke regelingen om mensen aan het werk te krijgen waarvoor een beroep wordt gedaan op werkgevers?

Verder vragen zij de regering nader in te gaan op de opmerkingen van de heer Linthorst (UWV) in Trouw d.d. 10 januari 2009 dat jonggehandicapten door de crisis wellicht in de kou blijven staan en dat wellicht niet aan de bij Wajonggerechtigden gewekte verwachtingen voldaan kan worden.

De leden van de VVD-fractie verwijzen naar de kritische opmerkingen in het Advies van de Raad van State en hebben de volgende vragen om een beter onderbouwd weerwoord van de regering. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om ook bestaande Wajonggerechtigden verplicht onder de nieuwe systematiek te laten vallen? Ook bij vorige wetswijzigingen rond arbeidsongeschiktheid is er immers gekozen voor herkeuringen.

Waarom bevat het wetsvoorstel geen concrete voorstellen om onderwijsinstellingen te stimuleren tot en af te rekenen op het plaatsen van Wajonggerechtigden op de arbeidsmarkt?

Welke consequentie verbindt de regering aan de constatering van de Raad van State dat «het voorliggend voorstel geen betekenis zal hebben indien het merendeel van in de toekomst in te stromen jonggehandicapten nog steeds volledig wordt afgekeurd»? Komen er concrete voorstellen om de beoordelingssystematiek aan te passen? Zo ja, wanneer en waarom maken deze geen onderdeel uit van dit wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet? Welke concrete maatregelen neemt de regering om de instroom te beperken?

Wat vindt de regering van de suggestie van de Raad van State om ook na 27 jaar periodiek te blijven herkeuren?

6. RELATIE MET SOCIALE WERKVOORZIENING

De leden van de CDA-fractie vernemen ook graag hoe de regering de samenhang ziet tussen de nieuwe werkregeling voor de Wajonggerechtigden en de fundamentele herziening van de WSW op basis van de commissie De Vries. Welke rol ziet de regering weggelegd voor SW-bedrijven bij de uitvoering van de werkregeling? Deelt de regering de visie van de leden van de CDA-fractie dat een deel van de Wajong-doelgroep aangewezen zal blijven op de beschutte werkvormen die de SW biedt? Voor hoeveel Wajonggerechtigden is dit van belang?

De leden van de CDA-fractie constateren tevens dat jobcoaching/begeleid werken nu zowel vanuit de Wajong als de WSW kan worden ingezet. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen beide modellen? Is de regering voorstander van één uniforme regeling voor jobcoaching/begeleid werken, en hoe moet deze regeling er uit zien?

De regering wijst in de Memorie van Toelichting tevens op de initiatieven van «sociale ondernemingen». Het gaat hierbij om private organisaties, die hun winst aanwenden voor sociale (participatie-)doeleinden. Op welke wijze wil de regering bevorderen dat dergelijke initiatieven nog meer van de grond komen? Zijn de huidige regelingen voor de compensatie van meerkosten en achterblijvende productiviteit hiervoor voldoende?

De relatie met de sociale werkvoorziening roept bij de leden van de PvdA-fractie veel vragen op, waarop zij grondige beantwoording verlangen.

Hoeveel Wajonggerechtigden in de werkregeling zullen naar verwachting een beroep doen op de WSW c.q. een SW-indicatie krijgen? Hoeveel Wajonggerechtigden maken nu gebruik van de WSW c.q. hebben een SW-indicatie? Welke ontwikkeling verwacht de regering van het gebruik van de WSW door Wajonggerechtigden onder de assumptie dat de WSW niet verandert?

Wat is voor Wajonggerechtigden nu en na invoering van de werkregeling lucratiever: werken in de sociale werkvoorziening of werken bij een reguliere werkgever met loondispensatie (bijvoorbeeld bij een loonwaarde van 50% van het minimumloon)? Hoe verschilt dit tussen mensen in de eerste en mensen in de tweede fase van de inkomensondersteuning van de werkregeling?

Wat gebeurt er als een Wajonggerechtigde voor wie een participatieplan is opgesteld, een aanbod voor een plek in de sociale werkvoorziening weigert (tot op heden is deelname aan de sociale werkvoorziening altijd vrijwillig geweest)? Geldt de sociale werkvoorziening als «passende arbeid» voor de Wajonggerechtigden die in de werkregeling worden verplicht werk te zoeken en passend werk te aanvaarden?

Hoe wil de regering voorkomen dat er onderlinge concurrentie ontstaat tussen de sociale werkvoorziening en de Wajong? Hoe wordt de financiering georganiseerd van Wajonggerechtigden die onder de werkregeling gebruik maken van de sociale werkvoorziening, onder assumptie dat de sociale werkvoorziening in 2010 hetzelfde gefinancierd wordt als nu?

Hoe wordt voorkomen dat sociaalwerkbedrijven bij het organiseren van gedetacheerd en begeleid werk het onderspit delven tegen UWV dat werkplekken voor Wajonggerechtigden moet organiseren? Hoe wordt geregeld dat de sociale werkvoorziening en de Wajong voor werkgevers even aantrekkelijk zijn als bron van personeel?

Op welke manier zal UWV de SW-bedrijven benutten als werk-leerbedrijven en springplank? Hoe wordt voorkomen dat UWV de sociale werkvoorziening inperkt tot louter vangnet voor de allerzwaksten (dat wil zeggen alleen voor mensen die niet in aanmerking komen voor begeleid of gedetacheerd werken)?

Hoe verhoudt begeleid werken in de sociale werkvoorziening zich inkomenstechnisch en arbeidsrechtelijk tot werken met structurele arbeidsondersteuning conform de Wajong werkregeling?

Hoe wordt een einde gemaakt aan de praktijk waarbij UWV dienstverbanden bij SW-bedrijven wil inkomen tegen vergoeding van slechts 85% in plaats van 100% van de kosten? Waarom houdt UWV de overige 15% in, met als gevolg een nadeel voor het SW-bedrijf? Gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de financiering van de SW-bedrijven moeten dan bijspringen, wat in sommige plaatsen leidt tot ontzegging van de toegang aan Wajonggerechtigden tot dergelijke dienstverbanden. Zulke praktijken zetten de activering van Wajonggerechtigden onder druk, wat gezien het succes van de SW-benadering niet wenselijk is.

Welke gevolgen zal de invoering van de Wajong werkregeling volgens de regering hebben voor de wachtlijsten voor de sociale werkvoorziening en voor de gemiddelde wachtduur voor mensen op de wachtlijst?

Op welke manieren kunnen en zullen gemeenten experimenteren met het aan werk helpen van Wajonggerechtigden, en op welke manier zal de expertise van sociaalwerkbedrijven daarbij worden benut, vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de VVD-fractie of de regering in een tabel kan uiteenzetten hoe de rechten en plichten van Wajonggerechtigden verschillen van de rechten en plichten van (1) leeftijdgenoten die vallen onder het werkleerrecht van het wetsvoorstel investeren in jongeren en (2) leeftijdgenoten die vallen onder de WSW.

In de MvT wordt aangegeven dat een gedeelte van de jonggehandicapten aangewezen is op beschutte arbeid. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering toe te lichten wat de gevolgen van de wachtlijsten binnen de WSW zullen zijn voor de jonggehandicapten die aangewezen zijn op de WSW?

ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I Wijziging van de wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening

Invoeging artikel 5.2.2 Plichten ter beperking van het ontstaan en bestaan van recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering wat de toegevoegde waarde is van het artikel 5.2.2. lid 1. Daarnaast hebben de leden grote bezwaren tegen artikel 5.2.2 lid 2b. Graag een toelichting van de regering op de toegevoegde waarde van dit artikel en wie bevoegd is om een behandeling voor te stellen?

Invoeging artikel 5.6.1 Plichten gericht op vergroten van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid

De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich ernstig zorgen over dit artikel. Wie beoordeelt dat de jongere niet genoeg zijn/haar best heeft gedaan? Wie bepaalt dat hij zich geneeskundig moet laten behandelen? Heeft de jongere recht om een second opinion aan te vragen. In hoeverre wordt de privacy van de jongere gewaarborgd, zo vragen de leden van de fractie ChristenUnie?

Invoeging artikel 5.7.1 Voorwaarden inkomensondersteuning

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering op welke manier artikel 5.7.1 lid 3g geïnterpreteerd moet worden. Zij spreken de hoop uit dat dit niet betekent dat de jongere monddood word gemaakt. Daarom ook dat deze leden pleiten voor een inspraakrecht. Ook vragen de leden aan de regering hoe een jongere kan aantonen dat hem niet verweten kan worden dat hij minder inkomen per dag verwerft.

ARTIKEL III Inwerkingtreding

De leden van de CDA-fractie vragen of de lagere regelgeving per 1 april 2009 is gerealiseerd. Kan de regering nader toelichten welke gevolgen en risico’s een eventuele latere vaststelling heeft voor de uitvoering van het wetsvoorstel? Welke andere uitvoeringsrisico’s ziet de regering bij dit wetsvoorstel?

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de regering het realistisch acht dat de inhoud van alle nieuwe regelgeving per 1 april 2009 zal zijn gerealiseerd, onder andere met het oog op de samenhang met de sociale werkvoorziening. Kan de regering nader toelichten welke gevolgen een latere vaststelling heeft voor de mogelijke inwerkingtreding? Indien vastgehouden worden aan inwerkingtreding per 1 januari 2010, welke risico’s zijn dan te benoemen met betrekking tot benodigde systeemaanpassingen door het UWV?

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Van de Wiel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Blok (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Vacature (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GL), De Krom (VVD), Heerts (PvdA), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).