Kamerstuk 31700-X-106

Aanstelling van de islamitische geestelijke verzorger bij de krijgsmacht

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2009

Gepubliceerd: 17 april 2009
Indiener(s): Jack de Vries (staatssecretaris defensie) (CDA)
Onderwerpen: begroting cultuur cultuur en recreatie defensie financiƫn internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-X-106.html
ID: 31700-X-106

31 700 X
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2009

nr. 106
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2009

In het spoeddebat van woensdag 8 april jl. heb ik de Kamer verzocht de stemming over de moties inzake de aanstelling van de islamitische geestelijke verzorger bij de krijgsmacht aan te houden totdat ik nader overleg met de zendende instantie en betrokkene zou hebben gevoerd. Gezien de ontstane discussie wilde ik mij persoonlijk van een aantal zaken vergewissen, in het bijzonder het concreet afstand nemen van de gewraakte columns, de werkrelatie als geestelijke verzorger bij de Dienst Justitiële Inrichtingen en de samenwerking met andere denominaties.

Geestelijke verzorgers worden voorgedragen door een zendende instantie, in dit geval het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO). De voorgedragen geestelijke verzorger doorloopt vervolgens net als iedere andere aspirant-medewerker het keurings- en selectietraject van Defensie, voordat hij kan worden aangesteld. De voordracht door de desbetreffende zendende instantie is een eerste vereiste en in het keuringsen selectieproces moet de betrokkene vervolgens psychologisch en medisch worden goedgekeurd, terwijl de MIVD een «Verklaring van geen bezwaar» moet afgeven. Aanvullende eisen in verband met de functie van geestelijke verzorger zijn dat hij of zij bereid is militairen met een andere religie of levensovertuiging bij te staan en kennis heeft van en deelneemt aan de Nederlandse samenleving.

Na 8 april heb ik een gesprek gevoerd met de betrokken geestelijke verzorger zelf, die mij nog eens heeft verzekerd dat hij voluit afstand neemt van de gewraakte uitspraken. Ik heb voorts gesproken met het CMO en met de betrokken ambtenaren van mijn departement. Op grond daarvan ben ik tot de conclusie gekomen dat er geen nieuwe feiten zijn die ontbinding van de reeds aangegane arbeidsrelatie zouden rechtvaardigen. Defensie hecht groot belang aan goede geestelijke gezondheidszorg, en islamitische geestelijke verzorgers horen daarbij. Ik ben er van overtuigd dat betrokkene als geestelijke verzorger in staat zal zijn, ook voor andere geloofsrichtingen, zijn werk goed en integer te doen.

De staatssecretaris van Defensie,

J. G. de Vries