Kamerstuk 31700-VII-50

Kabinetsreactie op het ROB advies m.b.t. Grensoverschrijdende samenwerking

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2009

Gepubliceerd: 5 december 2008
Indiener(s): Guusje ter Horst (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: begroting bestuur bestuursrecht financiƫn organisatie en beleid recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-VII-50.html
ID: 31700-VII-50

31 700 VII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2009

nr. 50
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2008

Op 14 mei 2008 heeft de Raad voor het Openbaar Bestuur het advies «besturen over grenzen, opgave voor alle bestuurslagen» uitgebracht. De Raad presenteerde hiermee het advies over grensoverschrijdende bestuurlijke samenwerking in de grensgebieden met Duitsland en België. Het advies geeft de stand van zaken weer in de zeven euregio’s die Nederland telt. In het advies wordt ingegaan op de volgende vragen. Hoe functioneren deze euregio’s? Wat is hun bijdrage aan de maatschappelijke en bestuurlijke opgaven in de grensregio’s? Wat kan er verbeteren en welke rol zou het rijk daarbij moeten spelen?

Korte samenvatting van het advies

De ROB benadrukt het belang van grensoverschrijdende samenwerking voor Nederland. Nederland kent een relatief groot grensgebied. Zeven van de twaalf provincies zijn grensprovincie en er wonen ongeveer 2 miljoen inwoners in Nederlandse grensgemeenten. Limburg heeft bovendien meer landsgrenzen met het buitenland dan provinciegrenzen met het binnenland. Door verschillen in regelgeving, bestuurlijke verantwoordelijkheden en – cultuur kan het maatschappelijke verkeer over de landsgrenzen heen en de samenwerking tussen overheden en instellingen worden bemoeilijkt. Decentrale overheden kunnen bijdragen aan een versoepeling van door burgers, maatschappelijke organisaties en – instellingen gewenste landgrensoverschrijdende contacten op het terrein van wonen, werken, recreëren etc. Waar de verschillen leiden tot onevenredige kosten voor burgers en instellingen, moet hier volgens de Raad politiek bestuurlijke aandacht aan worden geven. De ROB legt in zijn advies de nadruk op de ontwikkelingskansen in de grensregio’s en bepleit waarborgen om de aandacht te vestigen op de kansen en mogelijkheden in de grensstreken ten behoeve van grensoverschrijdende regionale en lokale samenwerking. De belangrijkste conclusie uit het advies is dat de aandacht van alle betrokken departementen voor de grensregio’s geborgd moet blijven.

Aanpak GROS

Het belang van grensoverschrijdende samenwerking en de belangrijke rol die lokale en regionale overheden daarbij spelen worden door het kabinet onderkend. Lokale en regionale overheden hebben al vele en uitéénlopende contacten met hun «buren» over de grens en slagen erin om hindernissen in die samenwerking op te lossen en daarmee de mogelijkheden voor hun burgers, instellingen en bedrijven om zich in de grensstreek te ontplooien, te vergroten. In de praktijk lopen regionale partners soms tegen de grenzen van hun eigen mogelijkheden op en dan wordt het rijk ingeschakeld om tot oplossingen te kunnen komen. Er zijn goede voorbeelden waarin oplossingen zijn gevonden in goede samenwerking met de betrokken departementen; bijvoorbeeld een verpleeghuis op de grens tussen Dinxperlo en Suderwick waar een Nederlandse en Duitse instelling letterlijk over de grens Nederlandse en Duitse bejaarden zorg kunnen bieden; een informatiepunt GWO bij de belastingdienst Limburg dat bemenst wordt door Nederlandse, Duitse en Belgische belastingdiensten (zie ook onder punt 8) en het EPICC in Heerlen waar Nederlandse en Duitse politieambtenaren de korpsen aan beide zijden van de grens ondersteunen met politie-informatie. Uit de meest recente «knelpuntenlijstjes» van grensregio’s blijkt echter, dat een niet aflatende aandacht voor grensoverschrijdende knelpunten nodig is. Er blijken nog steeds knelpunten te ontstaan die lokale en regionale partijen aan beide zijden van de grens niet met elkaar kunnen oplossen, bijvoorbeeld doordat bevoegdheden van partners aan beide van de grens niet op elkaar aansluiten en door verschillen in systemen en regelgeving, onder meer op het terrein van arbeid, openbaar vervoer, veiligheid, onderwijs, zorg en bestuur.

Het uitgangspunt van het kabinet is, dat de bijdrage van het rijk aan het oplossen van de knelpunten, zoveel mogelijk en in eerste aanleg via de bestaande overlegkaders wordt geleverd. De insteek van het eerst verantwoordelijke departement of de verantwoordelijke departementen staat hierbij voorop.

Daarnaast heb ik op 24 januari 2008 samen met de staatssecretaris voor Europese Zaken met de bestuurders van de grensregio’s een intentieverklaring getekend. Hierin is de afspraak vastgelegd om in de komende periode tot een gezamenlijke (rijk, regio en overige direct betrokkenen) en indien nodig aanvullende inspanning te komen gericht op de geïnventariseerde knelpunten.

Ter operationalisering van de afspraak uit de intentieverklaring is aan de regio’s gevraagd om hun top drie aan te geven om te komen tot een overzicht van knelpunten en oplossingsrichtingen. In goed overleg met de verantwoordelijke bestuurders zal worden bezien, of en hoe deze in de komende periode met voorrang kunnen worden opgepakt. Tegelijkertijd worden de «counterparts» aan de andere zijde van de grens al zoveel mogelijk geïnformeerd en is een drielandenoverleg met België (op Federaal en Gewestelijk niveau) en Duitsland (op Federaal en «Länder» niveau) voorzien. Daarbij zal voor wat betreft de samenwerking met de Belgische partners gekeken worden naar de recent vernieuwde Benelux-samenwerking.

Verder worden de mogelijkheden onderzocht voor de toepassing van de Europese Groepering Territoriale Samenwerking (EGTS), op basis waarvan op het grondgebied van de Europese Gemeenschap samenwerkende groeperingen met rechtspersoonlijkheid kunnen worden opgericht. Naar verwachting kan voorjaar 2009 het wetsvoorstel voor de implementatie van de EGTS aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Het kabinet hecht er net als de ROB aan dat de aandacht voor de grensregio’s ook op langere termijn bij het Rijk geborgd blijft. Immers, door nieuwe regelgeving en ontwikkelingen kunnen weer nieuwe knelpunten in de grensoverschrijdende samenwerking ontstaan. De grensregio’s zullen blijvend aandacht moeten krijgen van het rijk bij problemen die zij signaleren in grensoverschrijdende samenwerking die ze niet zelf kunnen oplossen, zonder dat hiervoor onnodig nieuwe bureaucratische overlegstructuren voor worden gecreëerd.

Ik heb als minister van BZK de coördinerende en regisserende rol voor het ingeslagen traject ter verbetering van grensoverschrijdende samenwerking ten opzichte van decentrale overheden op mij genomen. Deze rol zal ik verder in nauwe samenwerking en afstemming met de staatssecretaris van Europese Zaken vervullen. De staatssecretaris kan de Nederlandse aanpak naar de andere Europese landen en ook naar Brussel uitdragen. De staatssecretaris van Europese Zaken zal samen met mij als «boegbeeld» voor de verbetering van Grensoverschrijdende Samenwerking (GROS) functioneren, ondersteund door een Task Force, die voor een beperkte tijd als aanjager zal worden ingesteld. De voorzitter van de Taks Force kan, indien dat nodig blijkt, de rol van «grensmakelaar» vervullen zoals in het advies geopperd wordt.

Ook de Europese Commissie heeft in haar groenboek over territoriale cohesie (COM(2008) 616) het belang benadrukt van interbestuurlijke samenwerking over regionale en landgrenzen heen om grensoverschrijdende knelpunten aan te pakken. VROM en EZ zullen in samenwerking met BZK en Buza en met de andere betrokken vakdepartementen in deze context een reactie voorbereiden richting Europese Commissie.

Reactie op de verschillende onderdelen van het advies

Hieronder worden conclusies/aanbevelingen van de ROB vet aangegeven met daaronder cursief de reactie.

1.) Juist in de grensgebieden worden burgers/instellingen/overheden etc. geconfronteerd met barrières die worden opgeworpen door verschillen in nationale wet- en regelgeving; in de grensregio’s liggen ontwikkelingskansen.

Het kabinet is het eens met deze conclusie. Het is belangrijk dat de barrières waar mogelijk geslecht worden. Voor regio’s ontstaan ontwikkelingskansen als burgers en instellingen zich ten volle kunnen ontplooien. Om ontwikkelingskansen te kunnen verzilveren, moeten eerst verantwoordelijke partijen een samenhangende beleidsaanpak en visie ontwikkelen. Vanuit een samenhangende aanpak en visie in de grensregio’s kan er meer draagvlak voor een nog effectievere aanpak van knelpunten bij alle partijen, lokaal, regionaal en waar nodig, nationaal, ontstaan. De aanpak moet vooral praktisch en concreet blijven. Betrokkenheid van alle partijen en alle overheidsniveaus en politiek commitment, is sleutel tot succes. Diverse initiatieven en grensoverschrijdende projecten zijn met soortgelijke aanpak en onder respectering van een ieders verantwoordelijkheid tot stand gekomen Ook de staatssecretaris voor Europese Zaken en ik hebben de afgelopen maanden onze betrokkenheid getoond; wij willen samen werken aan het vergroten van draagvlak voor de ontwikkeling van grensregio’s, zodat er blijvend aandacht zal zijn voor de kansen in deze gebieden. Het kabinet hecht aan voldoende keuzevrijheid voor de burger in grensregio’s. Het begrip «keuzevrijheid» wordt door de provincie Limburg als volgt uitgewerkt: de provincie heeft als streven om een functionele topregio tot ontwikkeling te brengen. De randvoorwaarde daarvoor is dat burgers en bedrijven hun opleiding, hun werk, hun personeel en hun zorg zonder onevenredige meerkosten of belemmeringen ook aan de andere kant van de grens kunnen vinden dan wel aanbieden en dat tussen partijen gezamenlijk initiatieven ontplooid kunnen worden. Regio’s die experimenten willen uitvoeren om de keuzevrijheid van hun burgers te bevorderen, kunnen hiervoor in de aanloop naar het hiervoor bedoelde drielanden overleg (het actieprogramma GROS) voorstellen doen. Om tot een afweging te kunnen komen moet daarbij worden aangegeven wat de proefregio omhelst, welke voordelen dit voor burgers en instellingen biedt en wat de bestuurlijke consequenties zijn. Hierbij dient overwogen te worden dat medewerking van de buurstaten nodig is. Vooral waar sprake is van verschillen in regelgeving aan beide zijden van de grens, kunnen er obstakels zijn die niet eenvoudig of niet binnen een kort tijdsbestek zijn op te lossen. Ook is het van evident belang binnen de kaders van Europese regelgeving en internationale verdragen te blijven. Uiteindelijk is de invoering van een proefregio op een bepaald terrein vanzelfsprekend de verantwoordelijkheid van het inhoudelijk leidende vakdepartement. Voorstellen van de grensregio’s zullen dan ook in nauwe afstemming met de betreffende departementen worden behandeld. Ook kunnen buurstaten in voorkomende gevallen hun regelgeving trachten af te stemmen, bijvoorbeeld bij implementatie van EU regelgeving.

2.) Er bestaan vele vormen van informele en formele landgrensoverschrijdende samenwerking tussen de betrokken decentrale overheden, met als bijzondere vorm de Euregio, die verschilt van vorm en inhoud. De verschillen vormen geen belemmering, dus er is geen kaderwet nodig. Euregio’s kunnen geen beleidsbepalende beslissingen nemen: indirecte legitimatie is daarom geen bezwaar. Cruciaal voor voortbestaan van Euregio’s is politiek-bestuurlijk commitment. Maatschappelijk draagvlak verbreden door visieontwikkeling is een mogelijkheid.

Het kabinet is het er mee eens om nu geen verdere juridisering op te leggen; er is op dit moment geen behoefte aan een discussie over structuren of over getrapt of direct gekozen bestuur. De Anholtovereenkomst en het Beneluxverdrag bieden een goede basis voor grensoverschrijdende samenwerking; het is aan decentrale overheden om die te benutten. De Benelux samenwerking ontwikkelt daarnaast kaders en activiteiten, waarin decentrale overheden aan beide zijden van de grens kunnen participeren.

GROS is in ontwikkeling: gelet op het belang van regionale ontwikkeling over de grens heen, wil het kabinet voor zover dit niet al gebeurt, visieontwikkeling stimuleren in periodiek overleg met Euregio’s en grensprovincies over de oplossing van concrete knelpunten en het scheppen van kansen. De regionale partners moeten zelf nagaan of de gekozen samenwerkingsvorm daar nog geschikt voor is. Het Rijk denkt mee over mogelijke bestuurlijke aanpassingen, bijvoorbeeld de toepassing van de Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking (EGTS, zie onder punt 3). BZK heeft hierin het initiatief.

3.) Overwegen om ook in Anholtovereenkomst mogelijkheden voor overdragen bevoegdheden op te nemen.

Voor samenwerking tussen Nederland en Duitsland is het niet mogelijk om bevoegdheden aan derden over te dragen die burgers kunnen binden. Het Anholtverdrag laat dit niet toe.

Overigens lijkt er op dit moment geen grote behoefte aan te zijn. Met het Beneluxverdrag kunnen er bevoegdheden aan (grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden van) Belgische en Nederlandse decentrale overheden overgedragen worden, maar daarvan is tot op heden nog geen gebruik gemaakt.

In het geval bevoegdheden zouden worden overgedragen aan grensoverschrijdende samenwerkingverbanden die burgers kunnen binden, zouden er andere eisen gesteld moeten worden aan de vorm en legitimatie van een samenwerkingsverband. Op basis van de implementatie van de EGTS zouden publiekrechtelijke instellingen van verschillende lidstaten wel met elkaar kunnen samenwerken.

4.) De decentrale overheden moeten zelf knelpunten en kansen voor GROS in kaart brengen, bij voorkeur in Euregionaal verband.

Het kabinet is het eens met de stelling dat decentrale overheden het formuleren van knelpunten en oplossingen zo veel mogelijk samen met de partners over de grens moeten doen. We hebben tijdens het lopende traject (zie hierboven: Aanpak GROS) de regio’s gevraagd om de counterparts aan de andere kant van de grens hier in een zo vroeg mogelijk stadium bij te betrekken. Veel provincies doen dat al, bijvoorbeeld de provincies Overijssel, Gelderland, Limburg in het zogeheten 3 + 3 overleg, dat 2 maal per jaar plaatsvindt met de 3 Bezirksregierungen Keulen, Münster en Düsseldorf t.b.v. grensoverschrijdende gemeenschappelijke belangen, de provincie Limburg in het kader van de Euregio Maas Rijn. De Euregio’s moeten zeker een heel belangrijke rol blijven spelen bij de signalering en bij het verkrijgen van commitment van alle betrokken partijen.

5.) Politiek bestuurlijke aanpak van het Rijk d.m.v. bijvoorbeeld een grenslandtoets.

Invoering van een nieuwe aanvullende toets brengt het risico met zich mee van extra bestuurlijke lasten. Bij nieuwe regelgeving en bij uitvoering van beleid is het echter wél van belang om het grensaspect mee te nemen. Het gaat hierbij om een groter bewustzijn bij de voorbereiding van nieuwe regelgeving of beleid van mogelijke effecten in grensregio’s Dit aspect kan ook meegenomen worden door het IPO en de VNG bij hun advisering over regelgeving die van invloed is op decentrale overheden. Er moet meer aandacht komen bij de beleidsontwikkeling voor de grensgebieden aan beide zijden van de grens en dat vergt een goede informatieontwikkeling op de relevante beleidsterreinen over de grens zoals in de ruimtelijke ordening nu al het geval is. Verder is het van belang om decentrale overheden in de grensgebieden in een vroeg stadium te betrekken bij relevante regelgeving en landelijke nota’s over beleidsontwikkeling; dit was tevens een wens van de grensregio’s. Ook in geval van ontwikkeling van Europese regelgeving moeten grensregio’s waar dit relevant is, in een vroeg stadium betrokken worden. In grensregio’s kunnen bij uitstekmogelijke effecten getoetst worden van Europese regelgeving. Van belang is daarbij, dat onvoorziene en onbedoelde knelpunten voor grensoverschrijdende samenwerking bij de implementatie in de lidstaten van Europese richtlijnen worden vermeden. Een praktische invulling is dat BZK in samenwerking Buza en met de betrokken ministeries samen met IPO en de VNG hierop toeziet.

6.) GROS expliciet beleggen in de portefeuille van bewindspersoon van BZK i.v.m. systeemverantwoordelijkheid voor binnenlands en openbaar bestuur, in afstemming met de staatssecretaris voor Europese Zaken.

De gekozen aanpak van de grensoverschrijdende samenwerking sluit hier naadloos op aan. Decentrale overheden moeten een belangrijke rol spelen bij de signalering en aanpak van grensknelpunten en het benutten van kansen en daarvoor hun eigen bevoegdheden maximaal benutten. Zo zijn op het terrein van openbaar vervoer de decentrale overheden de eerst verantwoordelijke voor het oppakken en benutten van kansen. De vakdepartementen en betrokken bewindspersonen moeten binnen de gemaakte afspraken met de decentrale overheden aangesproken kunnen worden op de grensknelpunten die onder hun (systeem)verantwoordelijkheid vallen. BZK zal als loket voor decentrale overheden en waar nodig als initiator en regievoerder van GROS optreden, met de minister van BZK als ambassadeur voor hun belangen en voor het borgen van de aandacht voor de grensproblematiek. BZK heeft dus een bestuurlijke (proces)verantwoordelijkheid, die in functie staat van de vakdepartementale verantwoordelijkheid van de betrokken bewindslieden en hun bestuurlijke overlegstructuren voor de oplossing van grensknelpunten. Samen met de staatssecretaris voor Europese Zaken zal ik de bestuurlijke en ambtelijke aandacht de komende periode op de grensregio’s vestigen. De staatssecretaris voor Europese Zaken kan GROS bij de buurlanden en verschillende bestuurlijke entiteiten van die landen en de Europese Commissie onder de aandacht brengen. Wanneer het gaat om concrete initiatieven op specifieke beleidsterreinen zal dit meer op de weg liggen van de betreffende vakministers. Bij de aanpak daarvan zullen in eerste aanleg en zoveel mogelijk de bestaande kanalen moeten worden benut. De taak van BZK is complementair in die zin dat zij vooral initiërend moet optreden en processen moet bewaken. Het kabinet is het ermee eens, dat het niet van een toevallige constellatie af moet hangen of dit ook gebeurt. Er moeten stappen ondernomen worden om dit ook voor de toekomst structureel vast te leggen. Hier wordt onder punt 7 en punt 8 ingegaan. Tevens zal BZK de EU op de hoogte stellen van de ontwikkelingen in de Nederlandse grensgebieden met de buurlanden.

Richting Europese Unie zal het kabinet meer aandacht vragen voor samenwerking tussen lidstaten ten behoeve van hun grensregio’s. Voor realisatie van de vier vrijheden binnen de Unie kan het wegnemen van belemmeringen in het grensverkeer een belangrijke bijdrage leveren. Uitwisseling van best practices tussen regio’s kan gros een stimulans geven.

Ook kunnen de best-practices uit bepaalde regio’s overgenomen worden door andere regio’s. Ervaringen en succesvolle aanpakken kunnen een stimulans zijn voor het creëren van nieuwe kansen voor de grensregio. Het kabinet zet in op stimulerende maatregelen vanuit de EU die de samenwerking in grensgebieden kan bevorderen, bijvoorbeeld het stimuleren van uitwisselen van best practices tussen de verschillende grensregio’s en het leren van elkaars aanpak.

7.) Er moet een Task Force GROS komen met vertegenwoordigers van het Rijk en van decentrale overheden uit de Nederlandse grensgebieden met een motor- en aanjaagfunctie t.a.v. aanpakken knelpunten en benutten van kansen op het terrein van GROS. Antenne-, innovatie- en kennisuitwisselingsfunctie met een centraal GROS informatiepunt als voertuig. Grensmakelaar GROS als boegbeeld en procesaanjager.

Een Task Force moet niet leiden tot extra overleg naast de al bestaande overlegstructuren, maar kan wél op basis van de concrete vraag van de grensregio’s als tijdelijk aanjaagplatform fungeren. Er is nu een interdepartementale werkgroep van departementale coördinatoren en overleg met ambtelijke vertegenwoordigers van de provincies en euregio’s. Een Task Force zal vooral een ondersteunende rol moeten hebben, ambtenaren van de betrokken departementen én regio’s bijeen moeten brengen voor de uitvoering van de agenda en deze agenda bewaken en stimuleren. Ook is zij verantwoordelijk voor de opbouw van het netwerk met contactpunten aan beide zijden van de grens. Het is niet de bedoeling dat deze Task Force taken van bestaande gremia overneemt. Om een toegevoegde waarde te hebben moet de Task Force verbanden leggen tussen vragen en kansen die zich in de regio voordoen en de bestaande kaders en overleggen met de (grens)regio’s, waarin deze vraagstukken voor zover dit niet al gebeurt, kunnen worden aangepakt. De Task Force kan nieuwe knelpunten en kansen op de agenda zetten, waarbij het Rijk nodig is. Daarnaast moet een Task Force de taak hebben om ontwikkeling, kansen en visies te stimuleren en te zorgen voor kennisuitwisseling. Met de buurlanden zou bekeken moeten worden of een vergelijkbare voorziening kan worden getroffen en/of een betrokkenheid van hun bij deze Task Force gerealiseerd kan worden. BZK ontwikkelt met inachtneming van het voorgaande, in goed overleg met alle betrokkenen een voorstel voor een Task Force, in te stellen voor een beperkte periode, mede aan de hand van de resultaten van het vervolgoverleg met de grensregio’s over de knelpuntenagenda. De Task Force zal haar eigen meerwaarde moeten bewijzen en vraag gestuurd moeten opereren. Wanneer in de praktijk blijkt dat de Task Force geen aanvullende functie meer heeft, wordt zij opgeheven. Vooralsnog gaan de gedachten uit naar een korte periode vanéén jaar, met een evaluatie.

Grensmakelaar: bruggenhoofd en bruggenbouwer; voor het grensgebied, Den Haag en Europa. Het boegbeeld?

De minister van BZK zal het proces moeten trekken en bestuurlijk aanspreekpunt zijn voor de decentrale overheden en in die zin, samen met de staatssecretaris voor Europese Zaken, als boegbeeld functioneren. Maar daarnaast is een herkenbare figuur nodig die voor regio’s aanspreekbaar is en gemakkelijk toegang kan hebben tot een hoog niveau bij departementen. De voorzitter van de Task Force kan, indien dit noodzakelijk blijkt te zijn, tevens de rol van grensmakelaar op zich nemen. Hij of zij zou vooral ter ondersteuning van het werk van de Task Force een agenderende en stimulerende functie rol moeten hebben. De grensmakelaar moet een functionaris zijn met veel bestuurlijke ervaring in de grensgebieden en de wegen in en naar «Den Haag» en «Brussel» kunnen bewandelen. Bovendien kan hij of zij samen met de Task Force een antenne-, innovatie- en kennisuitwisselingsfunctie vervullen. Bij BZK zal een adequate organisatorische voorziening worden gecreëerd, waarbij de rol van een grensmakelaar als voorzitter van een in te stellen Task Force meerwaarde kan hebben. De grensmakelaar zal ook contacten moeten onderhouden met betrokken besturen aan de andere kant van de grens, in aanvulling op de al bestaande contacten. In veel gevallen is sprake van bevoegdheden van decentrale overheden die niet aansluiten bij hun counterpart. Hij of zij kan daarbij voor de grensoverschrijdende contacten met België gebruik maken van de Secretaris Generaal van de Benelux, die als procesbegeleider kan optreden.

8.) Centraal informatiepunt/clearinghouse

Een kennisfunctie is heel belangrijk. Voor overheden, om te weten van elkaars bevoegdheden over en weer. Voor burgers gaat het om servicepunten voor diensten over de grens heen.

BZK zal in overleg met de verantwoordelijke departementen en alle andere betrokkenen in kaart brengen wat er al aan informatie bestaat en hoe dat effectief en in samenhang ingezet kan worden. Daarbij zal gekeken worden naar de instrumenten die in het verleden al in het kader van de grensoverschrijdende samenwerking ontwikkeld zijn. Bijvoorbeeld de Euregionale informatiepunten, zoals de Eures informatiepunten op het terrein van grensarbeid. Voorts bestaat al een decennium lang een infopunt GWO bij de Belastingdienst Limburg/kantoor Maastricht, dat permanent wordt bemenst door ambtenaren van de Nederlandse, Duitse en Belgische belastingdiensten. De inzet is om alle informatie digitaal op elkaar aan te laten sluiten. BZK zal op basis van de uitkomsten hiervan bezien hoe een dergelijk infopunt/clearinghouse eruit zou kunnen zien.

Het onderbrengen van een kennisportaal (met verwijzingen naar bestaande infopunten) bij het Kenniscentrum voor decentrale overheden «Europa decentraal» ligt voor de hand. Het Kenniscentrum Europa decentraal zou misschien een grotere rol als infopunt kunnen vervullen, onderzoek zal dit uitwijzen. Euregiokantoren zouden hun voorlichtingsfunctie op het gebied van verschillen in belasting en sociale zekerheid voor burgers in de grensregio’s misschien kunnen uitbreiden. Of hieraan behoefte is zal onderzoek tevens moeten uitwijzen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de instrumenten die in het kader van de Benelux samenwerking ontwikkeld zijn, met input van beide zijden van de grens.

Tot slot:

De voorstellen van de ROB sluiten goed aan op het actieprogramma GROS dat door de staatssecretaris van Europese Zaken en mij met de grensregio’s in gang is gezet. Departementen blijven hun bijdragen leveren aan het verder brengen van oplossingen.

Het is van belang om nu met deze agenda goede en zichtbare resultaten te boeken. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van dit proces en van het overleg met de buurlanden. Tegelijkertijd zullen een aantal stappen gezet worden om het proces voor langere termijn te versterken. Ook zoals gemeld, biedt het groenboek territoriale cohesie interessante ontwikkelingsperspectieven voor samenwerking op Europees niveau voor de oplossing van (bestuurlijke) grensoverschrijdende knelpunten. Over de voortgang hiervan wil ik u eind 2009 informeren.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst