Gepubliceerd: 22 december 2008
Indiener(s): Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA)
Onderwerpen: bestuursrecht bezwaar en klachten organisatie en beleid recht ruimte en infrastructuur verkeer weg
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31546-6.html
ID: 31546-6

31 546
Wijziging van de Tracéwet, Spoedwet wegverbreding en de Wet ruimtelijke ordening met het oog op de verbetering van de beroepsprocedure

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 23 december 2008

Graag willen wij de leden van de verschillende fracties bedanken voor hun bijdragen. In het onderstaande gaan wij in op de vragen en opmerkingen in het verslag.

ALGEMEEN

Met tevredenheid hebben wij gelezen dat de leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de VVD en de ChristenUnie de doelstelling van het wetsvoorstel kunnen onderschrijven.

Gaarne willen wij ingaan op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen van de leden van de verschillende fracties.

De leden van de SP-fractie menen dat dit wetsvoorstel eerder de gemakzucht dan de zorgvuldigheid dient. Immers eerst als een rechtszaak begonnen wordt, kunnen met toepassing van de bestuurlijke lus besluiten recht gezet worden. De leden van de SP-fractie menen dat met name naar de oorzaak moet worden gekeken, waarom juist bij genomen besluiten vaak al problemen worden gesignaleerd. Tot slot van hun algemene opmerkingen willen voornoemde leden weten in hoeverre dit middel van de bestuurlijke lus daadwerkelijk een aanvulling vormt op de (herstel-)mogelijkheden die er nu al zijn, wie voor de kosten van de gerechtelijke procedures opdraait en of het niet onjuist is dat alleen het bestuursorgaan een herkansing wordt geboden, terwijl burgers bij het maken van vormfouten geen enkele mogelijkheid tot herstel wordt geboden.

Anders dan de leden van de SP-fractie menen, is er niet zo vaak sprake van problemen bij eenmaal genomen besluiten. De aard van de besluiten, die veelal zeer complex zijn en een lange voorbereidingstijd kennen, maakt dat er in de praktijk wel behoefte is om als er dan een keer problemen geconstateerd worden door de rechter, die gebreken op een efficiënte wijze op te lossen. Naar onze mening is het onwenselijk als in die gevallen een door de rechter geconstateerd(e) gebrek of omissie slechts kan leiden tot vernietiging van het voorliggende besluit. De bestuurlijke lus kan dan een adequaat hulpmiddel zijn om rechtstreekse vernietiging te voorkomen.

Wij vinden niet dat met het wetsvoorstel de gemakzucht wordt gediend, immers de rechter is geenszins verplicht om het bestuursorgaan in de gelegenheid te stellen om geconstateerde gebreken te herstellen. Dat een rechter de wettelijke mogelijkheid krijgt om in bepaalde gevallen het bestuursorgaan in de gelegenheid te stellen bepaalde gebreken te herstellen, heeft geen enkele invloed op ons permanent streven naar zorgvuldige besluitvorming. Besluiten van een zodanige kwaliteit dat toepassing van de bestuurlijke lus niet nodig zou moeten zijn. De complexiteit van de besluitvorming maakt dat overigens niet makkelijk De Commissie versnelling besluitvorming infrastructurele projecten heeft ons dat duidelijk gemaakt. Er is immers een verband tussen de complexiteit van de regelgeving en de kans op fouten bij de besluitvorming. Dit wetsvoorstel maakt de bestuurlijke lus mogelijk voor die situaties dat er een rechtszaak wordt aangespannen (overigens is dat meer regel dan uitzondering bij infrastructurele besluiten). Ter uitwerking van de aanbevelingen van de Commissie zien wij mogelijkheden om de oorzaken in gebrekkige besluitvorming aan te pakken, een eerste stap daartoe is gezet met het voorstel voor de Wet versnelling besluitvorming wegprojecten (Kamerstukken II 2008/09, 31 721).

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State bij het voorstel voor de Wet bestuurlijke lus Awb (Kamerstukken II 2007/08, 31 352, nr. 6, p. 3–5) is uitgebreid ingegaan op de bestaande mogelijkheden voor een rechter om geschillen definitief te beslechten, het feit dat de bestuursrechter weinig gebruik maakt van die mogelijkheden en de redenen dat een wettelijke regeling van een bestuurlijke lus een nuttige bijdrage kan leveren aan een efficiënte en effectieve beslechting van bestuursrechtelijke geschillen binnen een redelijke termijn. Als antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie terzake, willen wij volstaan met een verwijzing naar de toelichting op het initiatiefwetsvoorstel.

Ten aanzien van de kosten van de procedure. Indien de rechter overgaat tot toepassing van de bestuurlijke lus, zal dat zijn omdat het beroep tegen het besluit van het bestuursorgaan in beginsel gegrond is maar de rechter tevens mogelijkheden ziet voor het herstel van het geconstateerde gebrek. Het ligt voor een rechter dan ook voor de hand om – ook na succesvolle toepassing van de bestuurlijke lus – toch over te gaan tot een veroordeling van het bestuursorgaan in de proceskosten van appellanten van wie de rechter bij tussenuitspraak het beroep gegrond heeft verklaard. Zo is ook geschied in de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2005 (nr. 200409630/2 en 31 andere nummers) inzake het verbeterde toewijzingsbesluit voor broeikasgasemissierechten.

De bestuurlijke lus is bedoeld om het bestuursorgaan een herkansing te geven. Het is zeer de vraag of burgers bij deze manier om tot efficiënte geschilbeslechting te komen, slechter af zijn dan bij vernietiging en een nieuw te nemen besluit. Wat de leden van de SP-fractie precies bedoelen met vormfouten van de burgers, weten wij niet. Wel dat het bestuursprocesrecht er ook in voorziet om burgers die te laat zijn met het indienen van een beroepsrecht zich kunnen verschonen en dat burgers die vergeten hun griffiegeld te betalen, ook in de gelegenheid worden gesteld om alsnog die gelden te voldoen. De rechter kan bovendien met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht belanghebbenden vragen om een nadere (schriftelijke) toelichting te geven. Ook tijdens de behandeling ter zitting biedt – zo leert de praktijk – de rechter belanghebbenden gelegenheid om hun beroep mondeling nader toe te lichten.

De leden van de VVD-fractie vragen of toepassing van de bestuurlijke lus een andere uitspraak inzake het tracébesluit A4 Leiden–Burgerveen tot gevolg had kunnen hebben.

De Afdeling heeft op 25 juli 2007 uitspraak gedaan inzake het tracébesluit A4 Burgerveen–Leiden. Het tracébesluit werd vernietigd omdat het gekozen onderzoeksgebied (luchtkwaliteit) onvoldoende gemotiveerd was. Als de Afdeling toepassing had gegeven/kunnen geven aan de bestuurlijke lus, had ze ook een termijn gesteld waarbinnen wij (verweerders in deze zaak) een aanvullend luchtonderzoek zouden moeten vervaardigen, dat voorzag in de door de Afdeling gevraagde integrale beoordeling. Als wij daarin geslaagd waren, was de kans groot dat de Afdeling alsnog het besluit in stand zou hebben gelaten.

Het is anders gelopen: het tracébesluit werd vernietigd. In het kader van de reparatie van het tracébesluit bleek het overigens helemaal niet zo eenvoudig te zijn om het onderzoeksgebied te kunnen bepalen aan de hand van alle locaties waar significante effecten die als gevolg van het project kunnen worden aangemerkt, optreden. Onzerzijds werd bovendien geconstateerd dat de uitspraak niet alleen van belang was voor (de reparatie van) het tracébesluit A4 Burgerveen–Leiden, maar ook gevolgen had voor het luchtkwaliteitsonderzoek van andere projecten. Er bleek een specifieke methodiek nodig en er werd een expertteam samengesteld om te komen tot een afgebakend gebied voor onder andere dit project. Met de kennis van nu bezien, moeten wij constateren dat toepassing van de bestuurlijke lus alleen al vanwege de tijd die gemoeid is met de oplossing van zulke fundamentele vragen als de afbakening van het studiegebied, niet op hele korte termijn tot herstel van het bestreden besluit had kunnen leiden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom niet de inzichten van de Commissie versnelling besluitvorming infrastructurele projecten zijn afgewacht alvorens het wetsvoorstel om advies naar de Raad van State te sturen. Verder benadrukken de leden dat de zorgvuldigheid van de procedure te allen tijde gewaarborgd dient te blijven en onder geen enkele omstandigheid ondergeschikt ware te maken aan de politieke behoefte om projecten sneller uit te kunnen voeren.

Ook de Raad van State heeft in zijn advies aangegeven dat zolang het nog niet duidelijk was met welke aanbevelingen de Commissie versnelling besluitvorming infrastructurele projecten ten aanzien van het bestuursprocesrecht zou komen, het prematuur was met wetgeving ten aanzien van de bestuurlijke lus te komen. Al toont de Raad wel begrip voor het feit dat het wetsvoorstel reeds tijdens een op 8 november 2007 gevoerd overleg aan de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat is toegezegd. Eerst op 21 april 2008 is de Commissie versnelling besluitvorming infrastructurele projecten met haar rapport «Sneller en beter» gekomen. De Commissie is een voorstander van een bestuurlijke lus en ondersteunt het initiatief van de regering om de Tracéwet daartoe aan te passen. Zo bezien is er geen enkel bezwaar om vooruitlopend op eventuele andere bestuursprocesrechtelijke wijzigingen reeds een wetsvoorstel in procedure te brengen dat de bestuurlijke lus mogelijk maakt. In afwachting van de totstandkoming van de Wet bestuurlijke lus Awb, die door haar structurele regeling ten aanzien van alle Awb-besluiten de nodige parlementaire behandeltijd zal vergen, kan dan door spoedige aanvaarding van ons wetsvoorstel reeds op korte termijn ervaring worden opgedaan met de toepassing van de bestuurlijke lus ten aanzien van de besluiten, genoemd in de drie te wijzigen wetten.

Wij zijn het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de zorgvuldigheid van de procedure te allen tijde gewaarborgd dient te blijven en niet ondergeschikt mag zijn aan de wens om projecten sneller uit te kunnen voeren.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de formuleringen in voorliggend wetsvoorstel en in het initiatiefwetsvoorstel 31 352 van de leden Vermeij c.s. aansluiten bij de formuleringen in de Wabo en de Waterwet, constateren dat de voorgestelde regeling afwijkt van het bepaalde in de Wet milieubeheer en vragen of de regering ook voornemens is om met wijzigingen van de Wet milieubeheer te komen.

De formuleringen van dit wetsvoorstel en die van het initiatiefwetsvoorstel sluiten niet aan bij de formuleringen in het op 4 november 2008 door de Eerste Kamer aanvaarde voorstel inzake de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (ten aanzien van de tekst van het amendement zie Kamerstukken II 2007/08, 30 844, nrs. 12, 39 en 41) en de amendementen strekkende tot wijziging van het wetsvoorstel inzake de Waterwet (Kamerstukken II 2007/08, 30 818, nr. 27) en die tot wijziging van het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (Kamerstukken II 2007/08, 31 038, nr. 11). Bij de opstelling van de amendementen is gebruik gemaakt van een voorontwerp van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht uit 2006. De formuleringen uit dit wetsvoorstel en die uit het initiatiefwetsvoorstel sluiten in grote lijnen op elkaar aan.

In het initiatiefwetsvoorstel is aangegeven dat een afzonderlijke regeling van de bestuurlijke lus in de Wet milieubeheer niet nodig is (Kamerstukken 2007/08, 31 352, nr. 6, p. 23). Anders dan ten aanzien van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Kamerstukken 2007/08, 31 352, nr. 5, artikel VI) ziet artikel VII niet op het vervallen van de artikelen uit de Wet milieubeheer die betrekking hebben op de bestuurlijke lus. Slechts wordt een wijziging van artikel 20:5a van die wet voorgesteld omdat, gelet op de toepasselijke richtlijn, behoefte is aan een uitdrukkelijke bepaling wanneer de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak doet.

De regering is niet voornemens om ten aanzien van het onderwerp bestuurlijke lus zelf met wijzigingen van de Wet milieubeheer te komen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre het wetsvoorstel in een oplossing voorziet voor de complicatie van de besluitvorming in het kader van de bestuurlijke lus bij een dubbele procedure als een besluit ook goedkeuring van gedeputeerde staten behoeft.

We gaan ervan uit dat de leden van de ChristenUnie doelen op de besluiten op grond van de Wro die in bepaalde gevallen op grond van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 goedkeuring behoeven van gedeputeerde staten. Het wetsvoorstel voorziet niet in een oplossing daarin, maar wij menen ook dat de situatie zich waarschijnlijk niet zal voordoen en dat daarom een specifieke regeling in dit wetsvoorstel niet nodig is. Immers allereerst gaat het om een bevoegdheid van de bestuursrechter om al dan niet het bestuursorgaan in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken te herstellen. Bovendien verwachten wij dat de rechter vooral toepassing zal geven aan de bestuurlijke lus als de motivering van het besluit gebrekkig is of een te beperkt of anderszins ontoereikend onderzoek aan het besluit ten grondslag is gelegd, hetgeen niet snel van invloed zal zijn op de gegeven goedkeuring. Als het wegnemen van de geconstateerde gebreken toch gevolgen heeft voor de goedkeuring van gedeputeerde staten, dan, zo lijkt ons, dient het bestuursorgaan tegelijkertijd met het herstel zorg te dragen voor het verkrijgen van goedkeuring van gedeputeerde staten ten aanzien het wegnemen van de geconstateerde gebreken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen te reageren op een in de rechtsliteratuur gehanteerde stelling dat de introductie van de bestuurlijke lus mogelijk een ondermijning zou kunnen betekenen van het corrigerende en sanctionerende effect van een vernietiging. Zij vragen aan te geven of de regering dit effect van de bestuurlijke lus eveneens verwacht en op welke wijze dit zou kunnen worden voorkomen bij de uitvoering van voorliggend wetsvoorstel.

Een vernietiging van een tracébesluit, zoals dat van A4 Burgerveen–Leiden, is niet alleen voor ons als verweerders in de beroepszaak een grote teleurstelling, maar ook voor de omwonenden. Van deze vernietiging gaat naar onze mening geen enkel corrigerend of sanctionerend effect uit, slechts de constatering dat het luchtkwaliteitsonderzoek op een andere wijze dan gedaan, had moeten worden uitgevoerd. Het is de vraag met de kennis van nu of de bestuurlijke lus ook soelaas had kunnen bieden in deze casus, maar een toepassing van de bestuurlijke lus zien wij zeker niet als een ondermijning van het corrigerende of sanctionerende effect. Wij zien de bestuurlijke lus toch vooral als een nuttig hulpmiddel om bij constatering van gebreken alsnog te komen tot een definitieve geschilbeslechting.

Deze leden missen in de onderbouwing van het wetsvoorstel het perspectief van het belang van de burger en veronderstellen dat het niet de bedoeling is dat de bestuurlijke lus er in alle gevallen op gericht is om gebreken van het bestuursorgaan te herstellen, terwijl de burger geen mogelijkheid meer heeft om fouten zijnerzijds te herstellen. De leden vragen de proportionaliteit van de voorstellen nader te beargumenteren, nu de burger, die veelal meer belang heeft bij vernietiging van een uitspraak, in zijn belangen kan worden geschaad.

Voornoemde leden kunnen zich voorstellen dat de termijnen voor herstel van een gebrek aanzienlijk kunnen verschillen per situatie, constateren dat dit wordt overgelaten aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en vragen wat hiervoor redelijke termijnen worden geacht. Deze leden vragen bovendien naar de praktische uitwerking van de mogelijkheid om de termijn te verlengen, omdat dat kan leiden tot vertragingstactiek.

Ingevolge het voorgestelde artikel 25d, vijfde lid, van de Tracéwet, artikel 14a, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding en artikel 8.4b, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, stelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de andere partijen in de gelegenheid binnen een door haar te bepalen termijn in de gelegenheid om schriftelijk te reageren op de kennisgeving van het bestuursorgaan, waarin aangegeven is op welke wijze de gebreken zijn weggenomen. De Afdeling heeft uiteraard ook de mogelijkheid om partijen uit te nodigen voor een onderzoek ter zitting. Met die mogelijkheden is naar onze mening voldoende verzekerd dat de belangen van de burger zullen worden behartigd.

Bedoeling van het wetsvoorstel is vooral gelegen in de wens om – gezien de vaak complexe materie – te voorkomen dat een besluit vernietigd wordt vanwege op zich reparabele gebreken zonder in te leveren op de zorgvuldigheid. Het wetsvoorstel is niet gericht op het kunnen herstellen van fouten van burgers. Overigens betwijfelen wij of de burger geen mogelijkheid heeft om fouten te herstellen. Ook andere partijen dan het bestuursorgaan, kunnen in de gelegenheid worden gesteld om voor de zittingsdatum nadere stukken in te leveren, beroepsgronden nader te motiveren en zonodig een eerdere inbreng aan te vullen of te corrigeren.

Het is naar onze mening de vraag of «de burger» wel belang heeft bij een vernietiging van het besluit. Allereerst maken wij van de gelegenheid gebruik om aan te geven dat het begrip «burger» niet eenduidig is. Burgers kunnen beroep instellen, maar burgers kunnen ook afzien van beroep omdat ze het eens zijn met het tracébesluit. Als het beroep gegrond wordt verklaard, is de ene burger misschien blij, de andere in ieder geval niet. De burger heeft dus niet hetzelfde belang. We kunnen ons op zich wel voorstellen dat de burger die tegen de verbreding van een weg is, blij is met een vernietiging. Maar naar onze mening is dat een korte-termijn-blijdschap of beter gezegd: een dode-mus-blijdschap. Een vernietiging is immers aanleiding om te bezien of met inachtneming van de uitspraak een reparatietracébesluit kan worden opgesteld. Tegen een dergelijk reparatietracébesluit moet de burger die nog steeds tegen de wegverbreding is wederom beroep in stellen om opnieuw zijn bezwaar tegen de verbreding van de weg te laten beoordelen door de rechter. Bedoeling van de bestuurlijke lus is om de vernietiging te voorkomen door nog tijdens de beroepsprocedure de geconstateerde gebreken te herstellen, de reacties van appellanten mee te nemen en zo te kunnen komen tot een definitieve geschilbeslechting. Toepassing van de bestuurlijke lus geeft de bezwaarmakende burger ook sneller duidelijkheid over de verbreding van de weg. Uiteindelijk is, zo menen wij, het belang van die burger ook beter gediend, immers hij hoeft niet twee keer zienswijzen en beroep in te stellen.

Welke termijn de rechter het bestuursorgaan zal gunnen om de geconstateerde gebreken te herstellen, zal afhankelijk zijn van de aard van het geconstateerde gebrek. Zo kan een fout berekende hogere waarde, of een onjuiste arcering op de kaart, met een week worden hersteld. Als de rechter meent dat ten aanzien van een bedrijf onvoldoende inspanning is verricht om te bezien op welke wijze het bedrijf aldaar of elders kan voortbestaan, zal een termijn van één of twee maanden redelijk zijn. Naar verwachting zal de rechter geen toepassing geven aan artikel 25d van de Tracéwet als hij van mening is dat met het herstel vele maanden zijn gemoeid.

In het tweede lid van de voorgestelde artikelen 25d van de Tracéwet, 14a van de Spoedwet wegverbreding en 8.4b van de Wet ruimtelijke ordening, staat dat op verzoek van het bestuursorgaan de rechter de door hem gestelde termijn kan verlengen door middel van een wijziging van de tussenuitspraak. De kan-bepaling brengt met zich dat de rechter niet automatisch gehoor zal geven aan het verzoek van het bestuursorgaan. We zijn dan ook niet bevreesd dat de mogelijkheid tot verlenging van de termijn vertragingstaktiek mogelijk maakt. Voor de goede orde: ons streven is juist om zo snel mogelijk een definitieve rechterlijke uitspraak te krijgen, wij vermogen ook niet in te zien wat het belang van een bestuursorgaan zou kunnen zijn om dat proces te vertragen. Naar onze mening dient slechts om verlenging van de termijn gevraagd te worden als zou blijken dat het bestuursorgaan meer tijd nodig heeft om de geconstateerde gebreken weg te nemen. Een rechter kan dat goed beoordelen.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 15a Tw, artikel 9a Sww en artikel 8.4a Wro (wijzigingsbesluit)

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen, omdat niet uitgesloten kan worden dat beroep wordt ingesteld door belanghebbenden die niet betrokken zijn bij «de lopende procedure tegen een besluit tot wijziging van een tracébesluit», wat dit betekent voor de termijnen waarbinnen er een onherroepelijk besluit kan liggen, voor de inrichting van de procedures en voor de met het wijzigingsbesluit beoogde tijdwinst.

In het voorgestelde artikel 15a van de Tracéwet (en artikel 9a van de Sww en artikel 8.4a van de Wro) wordt mogelijk gemaakt dat hangende het beroep een wijzigingsbesluit wordt vastgesteld. Als het daarbij gaat om een wijziging van ondergeschikte aard, wordt geen toepassing gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dat betekent dat belanghebbenden hun bezwaren tegen het wijzigingsbesluit in de vorm van beroepsgronden tegen het wijzigingsbesluit aan de rechter moeten voorleggen. Indien niet sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard, is afdeling 3.4 van de Awb wel van toepassing en zal eerst een ontwerp van dat wijzigingsbesluit ter inzage worden gelegd. Ingevolge artikel 6:18, tweede lid, van de Awb zal de rechter op de hoogte worden gesteld van (bij voorkeur reeds het voornemen tot) wijziging van het bestreden besluit. Naar verwachting zal de rechter naar aanleiding van die mededeling beslissingen nemen ten aanzien van (zo mogelijk de oproeping voor) de zitting, het al dan niet sluiten van het onderzoek na afloop van de zitting en ten aanzien van de verdere inrichting van de procedure. Het moge duidelijk zijn dat toepassing van artikel 15a zorgt voor een kleine vertraging in de beroepsprocedure en het tijdstip waarop uitspraak kan worden gedaan. Echter niet mag uit het oog verloren worden dat juist met de regeling van het wijzigingsbesluit beoogd is om op efficiënte wijze te komen tot een spoedige onherroepelijkheid, vanuit de gedachte dat met een vernietiging en het alsnog opstarten van een reparatietracébesluit veel meer tijd gemoeid is dan als hangende het beroep met een wijziging van het in geschil zijnde tracébesluit alsnog de onherroepelijkheid van het tracébesluit kan worden verkregen.

De leden van de VVD-fractie vragen, naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State dat degenen die beroep willen instellen tegen een herstelbesluit belanghebbend moeten zijn bij de wijziging van dat besluit, zich af hoe bepaald wordt wie belanghebbend zijn.

De Raad van State heeft deze opmerking gemaakt naar aanleiding van artikel 15b van de Tracéwet, artikel 9g van de Spoedwet wegverbreding en artikel 8.4d van de Wet ruimtelijke ordening, zoals die opgenomen waren in het wetsvoorstel dat aan de Raad van State is toegezonden om advies. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn de artikelen niet overgenomen in het nu voorliggende wetsvoorstel. Wij zijn zo vrij om de vraag te beantwoorden als was de vraag gesteld hoe bepaald wordt wie belanghebbende is bij het wijzigingsbesluit (artikel 15a van de Tracéwet, artikel 9a van de Spoedwet wegverbreding en artikel 8.4a van de Wet ruimtelijke ordening). Of iemand belanghebbende is bij een besluit wordt niet bepaald in de Tracéwet, maar wordt beantwoord aan de hand van artikel 1:2 van de Awb. Als dat wijzigingsbesluit voorziet in een nieuw geluidscherm of een hoger scherm, of in een andere plaats voor een viaduct, kan het zijn dat er een nieuwe groep belanghebbenden ontstaat, zoals diegenen die in de nieuwe situatie wel een geluidscherm voor hun huis krijgen of last zullen hebben van lampen van auto’s doordat het viaduct op een andere plaats zal komen te liggen. De situatie kan dan ontstaan dat zij wel belanghebbende zijn bij het wijzigingsbesluit terwijl ze dat niet waren ten aanzien van het tracébesluit dat reeds bij de rechter ligt. Uiteindelijk bepaalt de rechter of een appellant belanghebbende is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke redenen de regering heeft om het wetsvoorstel niet aan te vullen met een nadere regeling ten aanzien van de bekendmaking en inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit. Een wijzigingsbesluit dient uiterlijk tien dagen voor de zitting, die plaatsvindt ten behoeve van de beoordeling van het bestreden besluit, te worden vastgesteld. Geldt de termijn van tien dagen zowel voor wijzigingen van ondergeschikte aard als voor grotere wijzigingen?

De Tracéwet kent geen regeling ten aanzien van de bekendmaking en inwerkingtreding van het tracébesluit. Afdeling 3.6 van de Awb is onverkort van toepassing. Diezelfde afdeling is ook van toepassing als het gaat om wijzigingsbesluiten, die naar hun aard ook tracébesluiten zijn.

De termijn van tien dagen is opgenomen in artikel 15a naar aanleiding van de terechte opmerkingen van de Raad van State dat het ongewenst is als partijen en de bestuursrechter na zitting en sluiting van het onderzoek geconfronteerd worden met een wijzigingsbesluit.

De termijn geldt zowel ten aanzien van wijzigingen van ondergeschikte aard als voor wijzigingen waarvoor afdeling 3.4 wel van toepassing is. Hoewel artikel 6:18, tweede lid, van de Awb spreekt over onverwijlde mededeling aan de rechter zodra het bestuursorgaan overgaat tot wijziging van het besluit, is het verstandig om de rechter reeds bij het voornemen tot wijziging van een besluit hangende het beroep, daarover te informeren. Daarmee wordt het de rechter mogelijk gemaakt om de zittingsdatum af te stemmen op de vaststelling van het wijzigingsbesluit. Ten aanzien van de beroepsprocedure inzake de Tweede Coentunnel, is de Afdeling reeds vroeg op de hoogte gesteld van het voornemen om het tracébesluit hangende het beroep te wijzigen en lagen op de zittingsdag op 16 oktober 2008 zowel het tracébesluit als het met afdeling 3.4 voorbereide wijzigingsbesluit voor.

De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met het niet van toepassing zijn van afdeling 3.4 van de Awb op de totstandkoming van het wijzigingsbesluit hangende het beroep, als het gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard. De leden willen echter, evenals de leden van de ChristenUnie-fractie, meer duidelijkheid over de betekenis van «ondergeschikte aard» en zo mogelijk een voorbeeld van zo’n wijziging van ondergeschikte aard. En zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie zich met name af of hierbij ook wordt gezien op het belang van de wijziging voor de individuele belanghebbende of dat de reikwijdte alleen afhankelijk is van de verhouding van de omvang van de wijziging tot de omvang van het gehele project.

Ook de leden van de SP-fractie vragen of toegelicht kan worden hoe ingrijpend de wijziging (of het herstel) van het besluit mag zijn, of er niet een mogelijkheid dient te zijn dat de appellanten bij de voorbereiding van het herstelbesluit betrokken worden en welke rol belanghebbenden vervullen bij ingrijpende herstelbesluiten. Zijn belanghebbenden en appellanten altijd nog in de gelegenheid te reageren op de nieuwe situatie die zich voor hen voordoet?

De Raad van State constateerde terecht dat in het aan hem voorgelegde wetsvoorstel een begrenzing ontbrak en dat de toepassing van die bevoegdheid slechts afhankelijk was van het aanhangig zijn van het beroep. Om die reden is een begrenzing aangebracht met de woorden «ondergeschikte aard». In de memorie van toelichting zijn twee voorbeelden genoemd van wijzigingen van ondergeschikte aard, die naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 17 maart 2004) onder verwijzing naar de Tracéwet niet zonder toepassing van afdeling 3.4 van de Awb hadden mogen worden vastgesteld in een tracébesluit. Het ging daar om de situatie dat uit de tracékaart bleek dat een oude schuur zou worden geamoveerd. Dat was niet de bedoeling en bovendien in strijd met een toezegging dat slechts een verderop gelegen stal zou moeten wijken voor de verbreding van de A67. Met het wijzigingsbesluit, voorzien van een juiste kaart, is dat toen hersteld. Zo is ook ten aanzien van een crematorium gekozen voor een kleiner ruimtebeslag, waardoor er alsnog geen verlies van strooiveld optrad. Ook die nieuwe situatie is opgenomen in datzelfde wijzigingsbesluit. De Afdeling oordeelde dat het wijzigingsbesluit ook met de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb voorbereid had moeten worden. Naar onze mening is het wenselijk dat – zeker in de genoemde gevallen van ondergeschikte aard – wettelijk geregeld is dat een dergelijk wijzigingsbesluit zonder toepassing van afdeling 3.4 mag worden vastgesteld.

Naar onze mening zou ook een vergeten hogere waarde of een andere ligging van een fauna-onderdoorgang zonder toepassing van afdeling 3.4 in een wijzigingsbesluit mogen worden vastgesteld. Het niet van toepassing zijn van afdeling 3.4 betekent overigens geenszins dat de betrokkenen niet behoren te worden geïnformeerd over het voorgenomen wijzigingsbesluit. Juist bij vergeten hogere waarden is het naar onze mening nuttig om de betrokken bewoners op de hoogte te stellen van het feit dat voor hun woning een onjuiste waarde is vastgesteld of alsnog een hogere waarde wordt vastgesteld.

De term «ondergeschikte aard» ziet in eerste instantie op de relatie tot het gehele project. Zoals hiervoor aangegeven, zijn wij wel van mening dat, een voor een individu grote wijziging (het alsnog krijgen van hogere waarde) wel zonder toepassing van afdeling 3.4 van de Awb kan geschieden, maar dat het dan wel op de weg ligt van de overheid om voorafgaande aan het wijzigingsbesluit overleg te hebben met de betrokkenen.

De vraag van de leden van de SP-fractie of er een rol is weggelegd voor belanghebbenden bij ingrijpende herstelbesluiten kunnen we bevestigend beantwoorden. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het ingestelde beroep zich automatisch ook richt tegen het wijzigingsbesluit tenzij aan het beroep wordt tegemoetgekomen. Bij ingrijpende herstelbesluiten is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, zodat de gelegenheid bestaat – en dat speelt dan dus voor nieuwe belanghebbenden – om zienswijzen in te dienen en beroep in te stellen tegen het wijzigingsbesluit. In zoverre is de rechtsbescherming niet anders dan ten aanzien van het tracébesluit dat reeds bij de rechter ligt.

Artikel 25d Tw, artikel 14a Sww en artikel 8.4b Wro (bestuurlijke lus)

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de mogelijkheid dat de termijn voor herstel van gebreken kan worden verlengd, betekent dat deze termijn door verschillende tussenuitspraken verschillende keren kan worden verlengd.

Wij menen dat de tekst van het voorgestelde artikel het mogelijk maakt – los van de vraag of dat wenselijk is – dat de termijn meer dan één keer kan worden verlengd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bij een tussenuitspraak bestaande en eventuele nieuwe belanghebbenden voldoende worden geïnformeerd en de gelegenheid krijgen om zich in het proces te voegen en of een garantie op dat punt kan worden gegeven.

De bestuursrechter stelt bij tussenuitspraak het bestuursorgaan in de gelegenheid om gebreken weg te nemen. Naar verwachting zal de rechter vooral toepassing geven aan de bestuurlijke lus als de motivering van het besluit gebrekkig is of een te beperkt of anderszins ontoereikend onderzoek aan het besluit ten grondslag is gelegd. In dergelijke gevallen zijn er geen nieuwe belanghebbenden. Bestaande appellanten zullen op de hoogte worden gebracht van de tussenuitspraak en ingevolge het vijfde lid door de bestuursrechter in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk te reageren op de wijze waarop het bestuursorgaan het geconstateerde gebrek heeft weggenomen. Eerst als het herstel van gebreken tot gevolg heeft dat het tracébesluit moet worden gewijzigd of aangevuld, kan toepassing worden gegeven aan het voorgestelde artikel 15a. Toepassing van artikel 15a leidt tot een besluit, dat overeenkomstig afdeling 3.6 van de Awb wordt bekendgemaakt en waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen. In zoverre is het zich voegen in het proces niet aan de orde.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het juist is dat met de voorgestelde regeling van de bestuurlijke lus de rechter meer mogelijkheden krijgt om het bestuursorgaan te sturen bij het herstellen van een besluit dat anders voor vernietiging in aanmerking zou kunnen komen? En of de rechter daarmee dan niet teveel op de stoel van de bestuurder gaat zitten.

Ingevolge het tweede lid van de bedoelde artikelen stelt de rechter vast in welk opzicht het beroep gegrond is. Het staat de bestuursrechter vrij om in zijn tussenuitspraak tevens aan te geven op welke wijze het gebrek kan worden hersteld, bijvoorbeeld door het laten verrichten van (aanvullend) onderzoek of het verschaffen van een (nadere) toelichting. Dergelijke aanwijzingen zien wij als nuttig om te komen tot een goed herstel. Naar onze mening zal de bestuursrechter niet zover gaan dat hij aanwijzingen geeft ten aanzien van de concrete inhoud, omdat hij dan op de stoel van de bestuurder gaat zitten.

Artikel 8.4c Wro

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of in dit artikel niet expliciet gesproken dient te worden over de provincie en het rijk in plaats van over de gemeenteraad.

In artikel 8.4c Wro wordt niet gesproken over de gemeenteraad. Door te spreken van een besluit tot vaststelling van een inpassingsplan is het naar onze mening duidelijk dat het hier gaat zowel om het inpassingsplan van provinciale staten als om het Rijksinpassingsplan.

Artikel 8.4f

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het in de Wro ook mogelijk wordt gemaakt dat in bepaalde gevallen gebreken in uitvoeringsbesluiten weggenomen kunnen worden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke gevolgen deze keuze heeft voor het voorontwerp Wet aanpassing bestuursprocesrecht en of dit betekent dit ook voor andere wetten ook een onderscheid gemaakt zal worden voor verschillende soorten uitvoeringsbesluiten?

Zoals hierboven verwoord, bevat het voorstel voor de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, zoals dat om advies naar de Raad van State is gezonden, geen regeling van de bestuurlijke lus. In het onderhavige wetsvoorstel wordt ten aanzien van de Wet ruimtelijke ordening ook mogelijk gemaakt dat in bepaalde gevallen gebreken in de uitvoeringsbesluiten weggenomen kunnen worden na tussenuitspraak van de bestuursrechter. De besluiten ter uitvoering van een tracébesluit of een wegaanpassingsbesluit zijn niet genoemd, omdat de noodzaak daarvoor niet aanwezig is. De Wet bestuurlijke lus Awb ziet op alle besluiten en geeft dus de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op zich ook de mogelijkheid om ten aanzien van een gebrekkig besluit ter uitvoering van een tracé- of wegaanpassingsbesluit een tussenuitspraak te doen.

Artikel IV van het wetsvoorstel

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke onderdelen van het wetsvoorstel blijven bestaan, indien het initiatiefwetsvoorstel 31 352 van de leden Vermeij c.s. eerder door de Eerste Kamer wordt aangenomen.

In de memorie van toelichting (p. 3) is ingegaan op de samenloop van dit wetsvoorstel en dat inzake de Wet bestuurlijke lus Awb. Mocht dat wetsvoorstel eerder door de Eerste Kamer aangenomen worden dan het onderhavige, dan maakt artikel IV van dit wetsvoorstel het mogelijk om de artikelen die betrekking hebben op de bestuurlijke lus niet in werking te laten treden. Van dit wetsvoorstel blijven dan alleen artikel 15a van de Tracéwet, artikel 9a van de Spoedwet wegverbreding en de artikelen 8.4a en 8.4c tot en met 8.4f over. Wel zal dan nog geregeld moeten worden dat in de artikelen 8.4c tot en met 8.4f de verwijzingen naar artikel 8.4b geschrapt moeten worden.

ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

De leden van de PvdA-fractie zouden graag enige verduidelijking wensen over de door de Raad van State voorgestelde omgekeerde lus. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de reden is om de mogelijkheid van een omgekeerde lus zoals voorgesteld door de Raad van State niet te introduceren in dit wetsvoorstel. Via deze omgekeerde lus zou de Afdeling, aldus de leden van de ChristenUnie-fractie, zelf kunnen voorzien in beslechting van geschilpunten, waardoor het niet nodig is dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt. Genoemde leden vragen hoe een dergelijke omgekeerde lus zich verhoudt tot de trias politica.

In het nader rapport is aangegeven dat het ons niet duidelijk is wat de Raad van State precies bedoelt met de omgekeerde lus. Daarbij speelt een rol dat uitgangspunt van de Raad van State bij zijn betoog is «dat het besluit in primo ondeelbaar is» en dat een vernietiging op een ondergeschikt aspect van het project het gehele besluit in primo meesleept in een vernietiging, terwijl de jurisprudentie van de Afdeling nu juist laat zien dat in het merendeel van de uitgesproken vernietigingen de gegrondheid van een beroep hooguit leidt tot een partiële vernietiging van het tracébesluit, waaruit juist de deelbaarheid van het besluit in primo blijkt.

Bij bespreking van de «omgekeerde lus» gaat het – zo blijkt uit het advies – vooral om situaties waarin er sprake is van een onjuiste afweging van individuele belangen. Wij nemen aan dat het daarbij gaat om de aandacht die het bestuursorgaan op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel moet schenken aan de gevolgen van bijvoorbeeld een tracébesluit voor de individuele burger of zijn bedrijf. Het gaat dan om een door de Afdeling in 1998 ingezette lijn dat voorafgaand aan het nemen van het (tracé)besluit wordt nagegaan of gevreesd moet worden voor het voortbestaan van het bedrijf ter plaatse. In dat geval mag, aldus de Afdelingsjurisprudentie, niet volstaan worden met een verwijzing naar schaderegelingen maar moet de overheid de nodige inspanning verrichten om de nadelige effecten zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken dan wel te compenseren, opdat gesproken kan worden van een besluit dat voldoet aan de zorgvuldigheidseisen van artikel 3:2 van de Awb.

In een dergelijk geval wordt het tracébesluit partieel (ter hoogte van dat bedrijf) vernietigd en dient er een reparatietracébesluit te worden vastgesteld, waarin vooral ingegaan wordt op de alsnog door het bestuursorgaan geleverde inspanning. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting kan de bestuurlijke lus juist nuttig zijn in deze gevallen. De rechter stelt dan het bestuursorgaan in de gelegenheid het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek te helen, hetgeen zal neerkomen op een door het bestuursorgaan alsnog te verrichten onderzoek naar bijvoorbeeld een vervangende locatie voor het getroffen bedrijf. In het geval er voldoende inspanning is geleverd, ook als dat geen resultaat heeft opgeleverd, kan de rechter het tracébesluit alsnog in stand laten. Ons is niet duidelijk wat de omgekeerde bestuurlijke lus, los van de vraag hoe dat dan geregeld moet worden, voor deze situaties een meerwaarde kan betekenen, mede gezien het feit dat de Raad van State zelf al aangeeft dat de bestuursrechter bij toepassing daarvan moet voorkomen op de stoel van het bestuur te gaan zitten en daarmee juist weinig ruimte heeft om op bindende wijze geschilpunten te beslissen.

De leden van de VVD-fractie krijgen graag een nadere en heldere toelichting op wat er bedoeld wordt met de reactie, genoemd in het nader rapport bij onderdeel 5b (bestuurlijke lus in hoger beroep), waar gesteld wordt dat bij hoger beroep «het wetsvoorstel de rechter niet verplicht om tot toepassing van de bestuurlijke lus over te gaan». Betekent, zo vragen de leden, dat de bestuurlijke lus alleen wordt toegepast in hoger beroep als de rechter daarvoor kiest en op welke gronden wordt die keuze gemaakt?

Het advies van de Raad van State om een tweetal artikelen te schrappen, is niet overgenomen, omdat slechts in een enkel geval er sprake is van hoger beroep. Daarbij speelt op zich ook dat de appelrechter niet verplicht is om de bestuurlijke lus toe te passen. Als hij dat niet doet, dan is er ook geen sprake van mogelijke belemmeringen, zoals de Raad van State die ziet voor een goede toepassing van de bestuurlijke lus in hoger beroep. Wij hebben gemeend om de artikelen (in dit wetsvoorstel zijn dat de artikelen 8.4e en 8.4f) niet te schrappen, maar wel om ten aanzien van de daar genoemde besluiten te bepalen dat alleen de rechter in eerste instantie (en dus ook de rechter in eerste en enige instantie) bevoegd is om toepassing te geven aan de bestuurlijke lus. Daarmee geven wij ook gehoor aan het advies van de Raad van State om het hoger beroep in het bredere kader van het initiatiefvoorstel te bezien en niet dit voorstel met die discussie te belasten. De zin uit het nader rapport betekent dus niet dat de bestuurlijke lus alleen wordt toegepast in hoger beroep als de rechter daarvoor kiest: de rechter in hoger beroep kan geen toepassing geven aan de bestuurlijke lus.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de regering naar aanleiding van het advies van de Raad van State een aantal van haar eigen voorstellen al ingetrokken heeft. De leden van de GroenLinks-fractie delen de analyse van de Raad, dat een aantal van de oorspronkelijke voorstellen de zorgvuldigheid van besluitvorming en de rechtsbescherming van belanghebbenden aan zou tasten. Zij vragen of de regering bij deze wetswijziging kan garanderen dat de rechtszekerheid voor burgers overeind blijft.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het zit met de rechtszekerheid, daar waar zij waarschijnlijk doelen op de rechtsbescherming. Ten aanzien van de rechtsbescherming menen wij dat zowel de regeling ten aanzien van het wijzigingsbesluit als de regeling inzake de bestuurlijke lus geen inbreuk maakt op de rechtsbescherming. Rechtszekerheid raakt meer aan de zekerheid omtrent rechten en plichten en wordt in sterke mate bevorderd door de rechtsregels vast te leggen, hetgeen de voorspelbaarheid van rechterlijke uitspraken bevordert. Met het vastleggen van de regels voor toepassing van de bestuurlijke lus en de wijze waarop belanghebbenden worden betrokken is naar onze mening met dit wetsvoorstel ook de rechtszekerheid gediend.

RELATIE TOT DE AANGEKONDIGDE WET AANPASSING BESTUURSPROCESRECHT EN HET INITIATIEFWETSVOORSTEL VAN LEDEN VERMEIJ C.S.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wat het onderhavig wetsvoorstel nog kan bijdragen aan het bespoedigen van besluitvormingsprocedures, indien het voorstel voor de Wet bestuurlijke lus Awb (Kamerstukken 31 352) eerder van kracht wordt.

Het onderhavige wetsvoorstel bevat twee onderwerpen die kunnen bijdragen aan de bespoedigen van besluitvormingsprocedures. Naast de wettelijke verankering van de tussenuitspraak (de bestuurlijke lus) wordt voorgesteld om afdeling 3.4. van de Awb niet van toepassing te laten zijn op de totstandkoming van het wijzigingsbesluit hangende het beroep (artikel 15a van de Tw, artikel 9a Spw en artikel 8.4a Wro). In de memorie van toelichting hebben wij aandacht besteed aan de samenloop van beide wetsvoorstellen. Artikel IV van het wetsvoorstel maakt het mogelijk om de bepalingen ten aanzien van de bestuurlijke lus niet in werking te laten treden. Van die mogelijkheid wordt gebruik gemaakt als de Wet bestuurlijke lus Awb eerder in werking zal treden.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de regeling voor de bestuursrechter om een tussenuitspraak te doen (de bestuurlijke lus) in beide wetsvoorstellen van elkaar verschillen en op welke punten het initatiefwetsvoorstel afwijkt van de regeling voor de bestuurlijke lus zoals die was vastgelegd in het Voorontwerp herziening bestuursprocedure. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor de verhouding tot dat voorontwerp Wet aanpassing bestuursprocesrecht.

Het onderhavige wetsvoorstel is tot stand gebracht op het moment dat er nog geen zicht bestond op een algemene regeling in de Algemene wet bestuursrecht. Op dat moment was er wel een voorontwerp Wet aanpassing bestuursprocesrecht uit 2006. In dat voorontwerp was ook een regeling van de bestuurlijke lus opgenomen, waarvan de formulering gebruikt is voor de amendementen strekkende tot wijziging van de wetsvoorstellen Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Kamerstukken II 2007/08, 30 844, nrs. 12, 39 en 41), Waterwet (Kamerstukken II 2007/08, 30 818, nr. 27) en wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (Kamerstukken II 2007/08, 31 038, nr. 11). Het onderhavige wetsvoorstel heeft niet gebruik gemaakt van de teksten van het voorontwerp en is meer uitgegaan van de regeling in de Wet milieubeheer.

Inhoudelijk is er weinig verschil tussen het onderhavige wetsvoorstel en dat inzake de Wet bestuurlijke lus Awb. De verschillen zijn vooral verklaarbaar vanuit de architectuur van de Tracéwet, Spoedwet wegverbreding en de Wet ruimtelijke ordening enerzijds en de Algemene wet bestuursrecht anderzijds. De verschillen zijn niet zodanig dat na inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke lus Awb er nog behoefte bestaat aan een aanvullende of bijzondere regeling in de drie genoemde wetten. Ten aanzien van de vraag op welke punten het initiatiefwetsvoorstel afwijkt van het voorstel Wet aanpassing bestuursprocesrecht uit 2006, verwijzen wij graag naar de achtergronden en hoofdlijnen van het initiatiefwetsvoorstel, zoals opgenomen in de daarbij behorende memorie van toelichting.

Waarom, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, wordt niet de voorkeur gegeven aan een algemene regeling van de bestuurlijke lus in de Awb in plaats van in de genoemde afzonderlijke wetten? Zou de stroomlijning van procedures en het op elkaar afstemmen van besluitvormingsprocedures niet beter gediend zijn met een wetsvoorstel waarin voor alle van toepassing zijnde besluitvormingsprocedures een regeling voor de bestuurlijke lus zou zijn voorzien?

Ook de leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom er nu twee voorstellen liggen die invoering van de bestuurlijke lus tot doel hebben en verwijst naar de opmerking van de Raad van State dat met aparte regelingen er een «wirwar aan bestuurlijke lussen kan ontstaan». Waarom kiest de regering dan niet voor ondersteuning van de regeling van de Awb?

Ook de leden van de GroenLinks-fractie zijn er nog niet van overtuigd dat er voor de Tracéwet, de Spoedwet wegverbreding en de Wet ruimtelijke ordening vooruitgelopen zou moeten worden op de invoering van de bestuurlijke lus voor het algehele bestuursprocesrecht en vragen om de redenen daarvoor, ondanks ook de bedenkingen van de Raad van State op dit punt?

Zoals hierboven aangegeven werd het onderhavige wetsvoorstel tot stand gebracht op het moment dat er nog geen zicht bestond op een algemene regeling in de Algemene wet bestuursrecht en overeenkomstig een toezegging aan de Tweede Kamer in het overleg van 8 november 2007 met de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat. Ook onze voorkeur gaat uit naar een algemene regeling in de Algemene wet bestuursrecht en dankzij het initiatief van enkele Kamerleden is daar nu zicht op. Daarmee is het voor ons ook duidelijk dat voorkomen moet worden dat beide wetsvoorstellen in werking treden zonder rekening met elkaar te houden. Alsdan ontstaat een ongewenste situatie. Om die reden bevat ons wetsvoorstel in artikel IV de mogelijkheid om de artikelen ten aanzien van de bestuurlijke lus niet in werking te laten treden, van welke mogelijkheid wij gebruik zullen maken als het initiatiefwetsvoorstel eerder in werking treedt. Zo ook staan wij positief tegenover een wijziging van het initiatiefvoorstel die ervoor kan zorgen dat, als het initiatiefwetsvoorstel later in werking treedt dan het onderhavig wetsvoorstel, de bepalingen inzake de bestuurlijke lus in de Tracéwet, Spoedwet wegverbreding en de Wet ruimtelijke ordening komen te vervallen.

Er was en is naar onze mening onvoldoende reden om tot intrekking van ons wetsvoorstel over te gaan vanwege de indiening van het initiatiefwetsvoorstel. Ten eerste omdat het onderhavige wetsvoorstel meer regelt dan enkel de bestuurlijke lus en ten tweede omdat niet uitgesloten kan worden dat juist vanwege de algemene structurele regeling in de Algemene wet bestuursrecht, de aanvaarding van dat wetsvoorstel door Tweede en Eerste Kamer de nodige tijd zal vergen. Het ontmoet dan geen enkel bezwaar om het onderhavige wetsvoorstel op korte termijn te aanvaarden. Immers dan kan reeds op korte termijn nuttige ervaring opgedaan worden met de toepassing van de bestuurlijke lus ten aanzien van de besluiten, genoemd in de drie te wijzigen wetten. Bovendien is er alle reden voor, nu de bestuurlijke lus ook aanbevolen is door de Commissie versnelling besluitvorming infrastructurele projecten, om op voortvarende wijze, zoals ook gewenst is ten aanzien van het voorstel voor de Wet versnelling besluitvorming wegprojecten (Kamerstukken II 2008/09, 31 721) ook de bestuurlijke lus mogelijk te maken in de drie genoemde wetten.

Met overgangsrecht in het intiatiefwetsvoorstel wordt voorkomen dat na inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke lus Awb, de regeling in de Tracéwet, Spoedwet wegverbreding en de Wet ruimtelijke ordening blijft bestaan, zodat er geen sprake van wirwar van bestuurlijke lussen zal zijn. Zo bezien kan de spoedige aanvaardiging van het onderhavige wetsvoorstel gezien worden als een no-regret maatregel.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan te geven hoeveel sneller deze specifieke regeling kan worden ingevoerd dan de algemene regeling in de Wet aanpassing bestuursprocesrecht. Genoemde leden vragen wanneer de Kamer dit laatste voorstel, dat al langere tijd is aangekondigd, zal ontvangen. Daarnaast vragen genoemde leden wat de beoogde datum van inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel is.

Ten aanzien van de beoogde inwerkingtreding: voor de uitvoeringspraktijk ten aanzien infrastructurele werken is het gewenst dat op korte termijn de bestuurlijke lus wettelijk is geregeld. Het lijkt ons nuttig als het onderhavige wetsvoorstel gelijktijdig met het voorstel voor de Wet versnelling besluitvorming wegprojecten door de Tweede Kamer wordt aanvaard.

Voor de goede orde: De regeling van de bestuurlijke lus maakte onderdeel uit van het voorontwerp van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht Awb uit 2006. Naar aanleiding van het intiatiefwetsvoorstel voor de Wet bestuurlijke lus Awb, bevat het wetsvoorstel Aanpassing bestuursprocesrecht Awb, zoals dat voor de zomer naar de Raad van State om advies is toegezonden, geen regeling van de bestuurlijke lus meer. Inmiddels is het advies van de Raad van State ontvangen en is de minister van Justitie bezig met de verwerking van het advies en met de voorbereiding van de indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de bestuurlijke lus in veel gevallen geen winst zou opleveren ten opzichte van de gewone gang van zaken, maar dat in sommige gevallen de mogelijkheid tot herstel van gebreken toch efficiënt kan zijn. Hierbij worden met het oog op het wetsvoorstel voorbeelden genoemd op basis van de Tracéwet. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of deze overweging betekent dat de meer algemene procedure zoals voorgesteld in het initiatiefwetsvoorstel ook onderworpen zal moeten worden aan een efficiency-toets en dus niet algemeen zou moeten gelden.

Hoewel het in eerste instantie op de weg ligt van de indieners van het initiatiefwetsvoorstel om deze vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie te beantwoorden, menen wij na lezing van initiatiefwetsvoorstel, dat het daarin ook vooral gaat om de mogelijkheid voor de bestuursrechter om sneller te komen tot efficiënte geschilbeslechting. Dat betekent ons inziens dat hoewel het wetsvoorstel zich richt op alle besluiten, de bestuursrechter eerst dan een tussenuitspraak zal doen, als hij van mening is dat op die manier het geschil definitief kan worden beslecht.

Mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

De minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings