31 513
Uitvoering van verordening (EG) Nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (Pb EU L 399) (Uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 22 mei 2008 en het nader rapport d.d. 20 juni 2008, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 22 april 2008, no. 08.001202, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot uitvoering van verordening (EG) Nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (Pb EU L 399) (Uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure), met memorie van toelichting.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met betrekking tot bepaalde in het wetsvoorstel opgenomen termijnen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 april 2008, nr. 08.001202, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 mei 2008, nr. WO3.08.0137/II, bied ik U hierbij aan.

1. Volgens artikel 20, eerste lid, onder a en b, van verordening (EG) Nr. 1896/2006 (hierna: de verordening) kan de verweerder heroverweging van het Europese betalingsbevel verzoeken bij het bevoegde gerecht van oorsprong, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan en mits hij onverwijld handelt. Voor de grond voor heroverweging genoemd in artikel 20, tweede lid, van de verordening geldt geen termijn. In artikel 9, tweede lid, onderdelen a en b, van het voorstel, dat correspondeert met artikel 20, eerste lid, onder a en b, van de verordening, is bepaald dat het verzoek om heroverweging moet worden gedaan binnen vier weken nadat aan de desbetreffende voorwaarde is voldaan. Voor de redactie van dit artikel is aangesloten bij artikel 8 van de Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel. Voor de in artikel 20, tweede lid, genoemde grond voor heroverweging wordt in artikel 9, tweede lid, onderdeel c, eveneens een termijn van vier weken gehanteerd.

De Raad stelt voorop dat de terminologie van de verordening dient te worden gevolgd. De verordening onderscheidt drie gevallen van heroverweging. Voor twee van die gevallen geldt de termijn van «onverwijld», voor het derde geval niet. De term «onverwijld» biedt de rechter enige flexibiliteit om vast te stellen wat in een concreet geval als aanvaardbare termijn voor het indienen van een verzoek om heroverweging kan gelden. De Raad beveelt aan artikel 9, tweede lid, met de tekst van de verordening in overeenstemming te brengen. Hoewel in artikel 20, tweede lid, van de verordening geen termijn is bepaald, valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom uit een oogpunt van consistentie niet ook in artikel 9, tweede lid, onderdeel c, is gekozen voor de term «onverwijld».

1. Naar aanleiding van het advies van de Raad is de memorie van toelichting op het punt van de termijn voor heroverweging aangevuld. Verduidelijkt is waarom voor een verzoek tot heroverweging in het wetsvoorstel is gekozen voor een termijn van vier weken terwijl de verordening bepaalt dat de betrokkene «onverwijld» moet handelen en bij heroverweging vanwege een kennelijk ten onrechte EBB-verlening geen termijn is gesteld. Aangegeven is dat de termijn van vier weken een praktisch handvat biedt aan de betrokkenen en rechtstoepassers, waaraan de praktijk een grote behoefte heeft. Een dergelijke termijn sluit aan bij wat in grensoverschrijdende gevallen bij «onverwijld» handelen mag worden verwacht en is in de praktijk goed toepasbaar. Daarnaast is eenzelfde regeling opgenomen in artikel 8 Uitvoeringswet EET. Die regeling is aan de Europese Commissie meegedeeld en heeft niet geleid tot enige opmerking van de Commissie. Uit oogpunt van consistente implementatie is wenselijk dezelfde Europese regelingen op eenzelfde wijze uit te voeren.

Het aanvangstijdstip van de vierwekentermijn is zo gekozen dat de verordening haar volle werking kan hebben. Zo is voor een verzoek tot heroverweging vanwege een ten onrechte verleend EBB aangeknoopt bij het tijdstip waarop deze grond bij de verweerder bekend is geworden. Uit praktische overwegingen en met het oog op de rechtszekerheid is wenselijk dat de verweerder vanaf dat moment binnen een bepaalde tijd moet handelen. Om te voorkomen dat in de praktijk onduidelijkheid ontstaat over de vraag of een te lang stilzitten van de verweerder nadat hij van deze grond voor heroverweging op de hoogte was, aan hem mag worden tegengeworpen, is wenselijk dat een termijn in het wetsvoorstel wordt opgenomen. Het ligt voor de hand om hiervoor eenzelfde termijn te kiezen als voor de andere gronden voor heroverweging. Met de in bovenstaande zin aangevulde motivering in de memorie van toelichting is de termijn van vier weken in artikel 9 van het wetsvoorstel gehandhaafd.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

2. Met de redactionele kanttekeningen van de Raad, opgenomen in de bij het advies behorende bijlage, is rekening gehouden.

3. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele technische aanpassingen te doen. In artikel 2 is «Indien het bedrag, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b, van de verordening, ten hoogste € 5 000 bedraagt of betrekking heeft op een zaak als bedoeld in artikel 93, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Is het bedrag, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b, van de verordening, niet hoger dan het bedrag genoemd in artikel 93 onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of betreft het een zaak als bedoeld onder c, van dat artikel». Deze formulering werd duidelijker geacht. Mocht het bedrag in artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op enig moment worden gewijzigd, dan heeft dit geen gevolgen voor de tekst van artikel 2 van het wetsvoorstel.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. van Dijk

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W03.08.0137/II met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 5 «daarbij gevoegde verzoek tot een Europees betalingsbevel waarop het Europees betalingsbevel gebaseerd is» vervangen door: verzoek waarop het Europees betalingsbevel is gebaseerd.

– Artikel 6, tweede lid, laatste volzin, als volgt formuleren: De verweerder die niet in de voortgezette procedure verschijnt, krijgt de uitspraak toegezonden per gewone post.

– In de artikelen 7 en 8 «oorspronkelijke» laten vervallen.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.