Een nieuw witwasschandaal bij ABN Amro |
|
Ö. Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met alweer het volgende schandaal in de bancaire sector?1
Ja, ik ben bekend met het bericht waar u naar verwijst.
Hoe verklaart u dat ABN Amro 5 miljoen klanten is «vergeten» te screenen? Hoeveel geld is hiermee destijds bespaard voor ABN Amro?
Eind september heeft ABN AMRO bekend gemaakt dat het OM onderzoek doet in het kader van de naleving van de vereisten onder de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft). Het OM voert op dit moment strafrechtelijk onderzoek uit. Uw vragen houden voor een groot deel verband met dit onderzoek. Ik kan lopende het onderzoek van het OM geen uitlatingen doen.
Banken (en andere financiële instellingen) zijn op grond van Wwft verplicht om doorlopend risicogebaseerd cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te detecteren en onverwijld te melden bij de Financial Intelligence Unit (FIU-Nederland). Om dit te kunnen doen is het van cruciaal belang dat banken beschikken over een effectief proces voor het verrichten van cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen door financiële instellingen en trustkantoren. DNB is onafhankelijk in de uitvoering van haar toezicht. Indien instellingen de wet onvoldoende naleven, zal DNB herstel afdwingen, waar nodig door handhaving. DNB heeft daartoe een breed scala aan maatregelen tot haar beschikking en zal de maatregelen inzetten die zij passend acht. Betrokkenheid van financiële instellingen bij financieel-economische criminaliteit is bovendien voor DNB een speerpunt in het toezicht. Dit speerpunt heeft DNB ook opgenomen in haar Visie op Toezicht 2018–2022.
Kunt u uitleggen of het überhaupt mogelijk is dat op zo grote schaal geld via rekeningen van ABN Amro wordt doorgesluisd zonder dat de topbestuurders bij ABN Amro dit in de gaten hadden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat hier fout is gegaan, hoe en wanneer dit is opgepakt door de toezichthoudende autoriteiten? Heeft de toezichthouder hier adequaat gehandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen kunt u als grootaandeelhouder van ABN Amro zetten om ervoor te zorgen dat rekeningen van de bank niet nog vaker worden gebruikt om smeergeld door te sluizen? Gaat u uw rol als aandeelhouder actief inzetten?
Banken hebben een belangrijke poortwachtersfunctie. Het is de verantwoordelijkheid van banken zelf om deze taak naar behoren te vervullen. De CEO van ABN AMRO heeft toegezegd maatregelen te zullen nemen om ervoor te zorgen dat ABN AMRO aan alle wet- en regelgeving voldoet.
Bij de tijdelijke financiële instellingen, zoals ABN AMRO, vervult NLFI het reguliere aandeelhouderschap. NLFI staat als aandeelhouder op afstand van de onderneming. Als certificaathouder, via NLFI, sta ik ook op afstand van de vennootschap. Het is van groot belang dat ABN AMRO de zaken zo snel mogelijk op orde heeft. Ik heb NLFI gevraagd de maatregelen die de bank gaat nemen nauwgezet te volgen en mij daarover te informeren.
Ziet u ook dat een commerciële instelling, opgestookt door aandeelhouders die op zoek zijn naar zo veel mogelijk rendement, maar met veel taken van publiek belang keer op keer zal falen?
Tal van commerciële instellingen voeren taken uit in het publieke belang binnen diverse sectoren van de Nederlandse economie. Deze commerciële instellingen kunnen bijdragen aan innovatie en efficiëntie, zo ook in de financiële sector.
Het is daarbij belangrijk om met goede wet- en regelgeving en een solide toezichtsysteem de balans tussen de commerciële en publieke belangen te bewaken. De borging van publieke belangen ten aanzien van de financiële sector is de afgelopen jaren versterkt door onder meer strengere eisen aan buffers, waardoor burgers beter beschermd worden tegen private verliezen. Maar we zijn nog niet klaar. In mijn Agenda financiële sector2 heb ik meerdere maatregelen aangekondigd die deze balans tussen de publieke en private belangen binnen de financiële sector verder moeten waarborgen. Tot slot verwijs ik u ten aanzien van het WRR rapport «Geld en Schuld» naar de uitgebreide kabinetsreactie hierop.3
Deelt u de mening dat vriendelijk verzoeken, een moreel appel, of straffen die vaak niet opwegen tegen de gemaakte winst, niets zullen uitrichten zolang de onderliggende structuren in stand worden gehouden?
De toezichthouders en het OM hebben een breed scala aan handhavingsinstrumenten waarmee naleving van financiële wet- en regelgeving afgedwongen kan worden. Deze instrumenten kunnen zowel een informeel als formeel karakter hebben en variëren van een waarschuwingsbrief tot het intrekken van vergunningen.
De beschikbare sancties hebben voldoende invloed. Ik vind het belangrijk dat het eigenaarschap voor de uitvoering van anti-witwasbeleid nadrukkelijk binnen de Raden van Bestuur wordt belegd en dat zij dit een onderdeel van hun intrinsieke cultuur maken. Dit is eveneens een vereiste van de Wwft waarin is opgenomen dat één van de personen die het dagelijks beleid bepalen expliciet belast moet zijn met de verantwoordelijkheid voor naleving van de Wwft door de instelling.
De cultuur is bepalend voor de mate waarin de instelling deze wettelijke plichten doorlopend en effectief naleeft. Daarom moet naleving van de anti-witwasregelgeving voortvloeien uit het besef van de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en niet omdat dit verplicht is op grond van de wet. Ik verwacht daarom van poortwachters dat zij hun taak niet alleen uitvoeren omdat het moet, maar omdat zij de eigen overtuiging hebben dat het belangrijk is om te voorkomen dat criminelen gebruik maken van hun instelling en het financiële stelsel voor hun illegale activiteiten.
Wat is uw mening over de ontspoorde activiteiten van sommige Nederlandse multinationals, zoals de grote drie banken, die ondermijning van de rechtsstaat en democratie in andere landen faciliteren? Zou u dit accepteren als het onze eigen rechtsstaat en democratie betrof?
Om te voorkomen dat dit soort activiteiten worden gefacilieerd door de legitieme financiële infrastructuur wordt van instellingen verwacht dat ze doorlopend klantenonderzoek doen. De toezichthouder ziet er op toe dat dit naar behoren gebeurt.
Deelt u de mening dat we vitale publieke taken en infrastructuur zo min mogelijk moeten beleggen bij private commerciële instellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u in dat de kabinetsreactie op het rapport van de WRR (Geld en schuld; de publieke rol van banken) in geen enkele zin adequaat is en dat er een publiek alternatief nodig is om banken te disciplineren en het publieke belang te borgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘De Goudse goochelt met getallen in beleggingsverzekeringen’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 4 november 2019 over misleidende offertes door verzekeraars, in dit geval De Goudse?1
Ja, ik ben bekend met de betreffende uitzending van Radar.
Deelt u de mening dat er in de voorgespiegelde zaak veel meer aan de hand lijkt te zijn dan «slechts» het voorspiegelen van te optimistische rendementen?
Ik vind het van belang dat consumenten hun rechten kunnen verwezenlijken door een klacht met betrekking tot hun beleggingsverzekering, in dit geval een spaarkasovereenkomst, voor te leggen aan het Klachtinstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) of het geschil aanhangig te maken bij een burgerlijke rechter. Het is vervolgens aan het Kifid of de burgerlijke rechter om zich uit te spreken over het voorliggende geschil. Ik kan niet treden in de beoordeling van individuele gevallen.
Verder geldt dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht houdt op de naleving van de Wft. Indien de AFM misstanden ten aanzien van de naleving constateert, kan zij hier handhavend tegen optreden. Uit de uitzending van Radar volgt dat de AFM bij de betreffende financiële onderneming om verduidelijking heeft verzocht. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat de AFM gelet op haar geheimhoudingsplicht geen mededelingen kan doen over individuele gevallen.
Deelt u de mening dat een berekening die gebaseerd is op foutieve wiskundige aannames, in juridisch opzicht, kwetsbaarder is dan wanneer er een correcte berekening wordt gebruikt op basis van te optimistische rendementen? Kunt u dit toelichten?
In het algemeen geldt dat op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) de informatie die een financiële onderneming aan klanten verstrekt correct, duidelijk en niet misleidend moet zijn. Zo ook ten aanzien van vooraf verstrekte informatie inzake aannames en rendementen. Indien een consument denkt dat dit ten aanzien van zijn of haar financiële product of financiële dienst niet het geval is, kan hij of zij een klacht indienen bij de betreffende financiële onderneming en, indien hij of zij er niet met die onderneming uitkomt, zich wenden tot Kifid of de burgerlijke rechter.
Erkent u dat de strijd die de betrokken polishouders moeten voeren tegen de verzekeraars in kwestie een ongelijke strijd is? Deelt u de mening dat de overheid en/of de toezichthouders zeer actief moeten zijn om een gelijk speelveld voor de consument te garanderen? Bent u van mening dat dit het geval is?
Mede vanwege de aanzienlijke informatie-asymmetrie tussen aanbieders en consumenten zijn veel regels geïntroduceerd die zijn gericht op verbetering van de positie van de consument, evenals bestuursrechtelijk toezicht op de naleving van deze regels door de AFM. Deze regels zorgen ervoor dat de klant en het belang van de klant meer centraal komen te staan in het verkoopproces van complexe financiële producten, waaronder een beleggingsverzekering. Onderdeel van deze regels is onder meer dat de informatie die een financiële onderneming aan klanten verstrekt correct, duidelijk en niet misleidend moet zijn. Ook moet voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten, waaronder beleggingsverzekeringen, voorafgaand aan de aankoop een essentiële-informatiedocument worden overhandigd aan de consument. Het essentiële-informatiedocument moet de consument in staat stellen om het product beter te begrijpen en de kenmerken (o.a. risico’s en kosten) beter te doorgronden voordat tot aankoop van het product wordt overgegaan. Een nadere uiteenzetting van de regelgeving die is geïntroduceerd om het belang van de klant te borgen is opgenomen bij mijn brief aan uw Kamer van 28 juni 20192. Ik ben van mening dat de overheid met de introductie van wet- en regelgeving en toezicht, die zijn gericht op borging van het klantbelang, actief inzet en bijdraagt aan het creëren van een gelijker speelveld tussen consumenten enerzijds en verzekeraars anderzijds. Deze regels met bijbehorend toezicht nemen evenwel niet weg dat alle partijen, waaronder verzekeraars en consumenten, ook een eigen verantwoordelijkheid hebben. In dit kader is het van belang dat consumenten ingeval van een schending hun rechten kunnen verwezenlijken via Kifid of de burgerlijke rechter. Hierbij geldt dat het Kifid een laagdrempelig alternatief is voor de civiele rechter.
Klopt het dat de overheid bevreesd is voor de gevolgen van woekerpolisaffaires voor de financiële positie van Nederlandse verzekeringsconcerns? Kunt u aantonen dat dit niet het geval is?
Voor de overheid waren de gevolgen van de beleggingsverzekeringenproblematiek op de financiële positie van Nederlandse verzekeringsconcerns onduidelijk, omdat zij mede afhankelijk zijn van gerechtelijke uitspraken. Ook bij het flankerend beleid, waarbij verzekeraars zich onder meer gecommitteerd hebben om klanten proactief alternatieve producten aan te bieden, stond de gang naar de rechter open. In dit kader volgen het Ministerie van Financiën, de Nederlandsche Bank en de AFM, de uitkomsten van deze rechtszaken, waarbij het toezicht van DNB is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector.
Heeft de stabiliteit van het financiële systeem en van verzekeraars in het bijzonder, invloed op de voortvarendheid waarmee toezichthouders en opeenvolgende regeringen dit grote onrecht in het verleden hebben opgepakt en nog steeds oppakken?
In Nederland is het toezicht op de financiële markten onderverdeeld in gedragstoezicht en prudentieel toezicht. Het prudentieel toezicht door DNB, waaronder het toezicht op de stabiliteit van het financiële systeem en van verzekeraars, wordt niet zwaarder gewogen dan het toezicht van de AFM, waaronder het toezicht op de gedragsregels waaraan verzekeraars en tussenpersonen zich dienen te houden.
Uit mijn hiervoor genoemde brief aan uw Kamer van 28 juni 2019 volgt dat er de afgelopen jaren verschillende stappen zijn gezet ter verbetering van de positie van de klant. Zo zijn in de polissen de jaarlijkse beleggingskosten verlaagd en is er generieke compensatie overeengekomen in akkoorden tussen verzekeraars en consumentenstichtingen. Daarnaast is het flankerend beleid van verzekeraars verbeterd, bijvoorbeeld ten aanzien van het wegnemen van afkoopboetes en andere overstapbelemmeringen. Vanuit de overheid is de laatste jaren vooral de nadruk gelegd op de nazorg aan klanten met een beleggingsverzekering, met het oog op een toekomstgerichte verbetering van de positie van de klant. De AFM ziet hierop toe. Verder zijn mede naar aanleiding van het beleggingsverzekeringendossier veel wettelijke maatregelen geïntroduceerd. Al deze regels zijn gericht op verbetering van de positie van de consument ten opzichte van aanbieders van financiële producten, het wegnemen van verkeerde prikkels of het voorkomen van schade voor consumenten door slechte producten en mogelijke financiële problemen bij financiële ondernemingen, waaronder verzekeraars, te voorkomen.
Vindt u dat de verzekeraars in kwestie actief polishouders zouden moeten opsporen en benaderen met maatwerkoplossingen, indien er inderdaad sprake blijkt te zijn van op foutieve actuariële aannames gebaseerde offertes? Zo, nee, waarom niet?
Op grond van de Wft geldt dat de informatie die een financiële onderneming aan klanten verstrekt correct, duidelijk en niet misleidend moet zijn. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook adviessoftware die wordt gebruikt voor een offerte, correct moet zijn. De AFM houdt toezicht op de naleving hiervan.
Verder is van belang dat verzekeraars doorlopende nazorg verlenen aan klanten met een beleggingsverzekering. Dit omvat onder meer dat verzekeraars klanten aanzetten tot het maken van een bewuste keuze wanneer zij zich bij de verzekeraar melden. Ook hebben verzekeraars afgesproken dat zij coulance blijven betrachten voor klanten in een schrijnende situatie. Over het algemeen gaat het om zeer bijzondere omstandigheden of een ongelukkige samenloop van factoren in de specifieke situatie van een klant waar de algemene compensatieregeling niet in een oplossing voorziet en waardoor de klant de beleggingsverzekering niet ongewijzigd kan voortzetten. Als de klant zich meldt gaat de verzekeraar met hem of haar in overleg. De verzekeraar zal zich hierbij inspannen om een oplossing te zoeken.
Vindt u dat foutieve actuariële aannames en of berekeningen in productinformatie van verzekeringspolissen zouden moeten leiden tot een collectieve oplossing of schikking voor alle polishouders die het product in kwestie hebben aangekocht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht over misstanden in projecten van FMO |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Kaag |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nederlandse ontwikkelingsbank financiert landroof en andere misstanden»?1
Ja.
Bent u met de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) in gesprek naar aanleiding van deze berichtgeving?
Ja. De projecten die worden genoemd in het artikel zijn bekend bij het kabinet en zijn onderdeel van onze beleidsdialoog met FMO.
Bent u als grootste aandeelhouder geconsulteerd door Dagblad Trouw voor publicatie van dit artikel?
De Minister van Financiën vervult namens de staat het aandeelhouderschap in FMO. Hij is niet door Dagblad Trouw geconsulteerd voorafgaand aan de publicatie van het artikel. Dat geldt ook voor mij en mijn ministerie.
Kunt u aangeven welke rol het ministerie precies heeft ten opzichte van FMO?
FMO is een staatsdeelneming waarvan 51% van de aandelen in bezit zijn van de staat. Het aandeelhouderschap wordt vervuld door de Minister van Financiën. Vanwege het belang voor het uitvoeren van het OS-beleid van het kabinet is mijn ministerie beleidsverantwoordelijk voor FMO. Deze verantwoordelijkheid is geborgd in de Overeenkomst tussen de staat en FMO uit 1998 en de bijbehorende criterianota, waarin onder andere aanvullende afspraken staan over de ontwikkelingsdoelstellingen van FMO.
Als beleidsverantwoordelijk ministerie zien mijn medewerkers toe op de maatschappelijke missie van FMO. Zij zijn hiervoor doorlopend in dialoog met FMO over haar beleid. Zeker in het geval van de staatsfondsen – die FMO namens het kabinet beheert ten behoeve van specifieke ontwikkelingsdoelstellingen – is deze dialoog zeer intensief. Het ministerie is niet betrokken bij individuele investeringsbeslissingen, maar ziet erop toe dat FMO zich houdt aan de afspraken, onder andere op het gebied van IMVO. Investeringsbeslissingen zijn een verantwoordelijkheid van het bestuur van FMO en dienen te passen binnen de vastgestelde strategie. De raad van bestuur van FMO stelt de strategie op. De Minister van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden, voordat de strategie aan de raad van commissarissen wordt voorgelegd, in de gelegenheid gesteld om opmerkingen bij de strategie te maken. Daarnaast worden in principe elke vijf jaar evaluaties uitgevoerd van het beleid en functioneren van FMO. Deze evaluaties vinden plaats in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en worden uitgevoerd door een onafhankelijke partij.
Kunt u aangeven hoe het risicomanagement van FMO is geborgd en wanneer deze voor het laatst is geëvalueerd?
Het risicomanagement van FMO wordt binnen de organisatie geborgd door de zogenaamde «three lines of defence». De front-office-afdeling is daarbij de eerste lijn, onder andere de (operational) risk management en credit afdeling zijn de tweede lijn en de interne audit is de derde lijn. Daarnaast heeft FMO een externe auditor en staat FMO onder toezicht van De Nederlandsche Bank. Het management van sociale- en milieurisico’s is integraal onderdeel van deze processen.
Het financieel risicomanagement van FMO is onderdeel van gesprek bij de periodieke kwartaalgesprekken met FMO en wordt zodoende continu geëvalueerd. Verder is er in de overeenkomst tussen de staat en FMO uit 1998 vastgelegd dat FMO rapportages aanlevert waardoor de staat goed geïnformeerd blijft over de risico’s van FMO.
Kunt u een toelichting geven op de zeven projecten waar misstanden plaatsvinden die in het artikel genoemd worden en hoe u hierover bent geïnformeerd?
De zeven projecten die genoemd worden in het artikel zijn bekend bij het kabinet en maken onderdeel uit van de beleidsdialoog met FMO. Ook zijn deze grotendeels eerder aan bod gekomen in uw Kamer. Ik heb met FMO de afspraak dat zij het ministerie volledig en tijdig informeert over (vermoedens van) misstanden binnen de portefeuille. Er is een uitgebreide overlegstructuur tussen mijn medewerkers en FMO om hierin te voorzien, onder andere via het beleidsoverleg tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Financiën en FMO en de doorlopende overleggen die mijn medewerkers voeren met hun contactpersonen bij FMO.
Kunt u de probleemlijst, waarover de directeur van FMO in het artikel spreekt, delen met de Kamer?
FMO houdt intensief in de gaten bij welke projecten zich mogelijk problemen voordoen. Hierbij kost het vaak tijd om alle feiten boven tafel te krijgen. Het is doorgaans niet in het belang van het lopende onderzoek om informatie hierover te delen met externe partijen. Bovendien betreft het vaak bedrijfsvertrouwelijke informatie. Deze informatie wordt wel op confidentiële basis gedeeld met mijn medewerkers tijdens het doorlopende overleg dat zij hebben met FMO. Daarnaast heeft FMO mij toegezegd in hun jaarverslag meer transparantie te geven over de risico’s van hun investeringen.
Kunt u aangeven of een van de genoemde projecten ook door commerciële banken uitgevoerd had kunnen worden?
Juist in de landen of sectoren waar FMO actief is kan zij met haar investeringen duurzame economische impact genereren waar vrijwel geen andere (markt)partijen actief zijn. Het mandaat waarbinnen FMO opereert geeft duidelijk aan dat zij additioneel aan de markt moet zijn bij haar investeringen. FMO heeft mij verzekerd dat de noodzaak van deze additionaliteit sterk verankerd is in het proces voorafgaand aan een investeringsbeslissing.
Kunt u aangeven of er andere noemenswaardige projecten zijn waarover de Kamer geïnformeerd zou moeten worden?
Zie antwoord op vraag 7. De Kamer is reeds geïnformeerd over een aantal projecten waar dit mogelijk was.
Kunt u aangeven of lokale autoriteiten overgaan tot strafrechtelijke vervolging wanneer er misstanden worden geconstateerd door FMO?
Wanneer er aantoonbare misstanden worden geconstateerd, kan hier door de klant, FMO en/of andere belanghebbenden lokaal aangifte van worden gedaan. Het is vervolgens aan de lokale autoriteiten om, naar aanleiding van een aangifte, over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Gezien de complexe lokale situatie, waar betrouwbare onafhankelijke rechtspraak soms ontbreekt, wordt er helaas niet altijd overgegaan tot strafrechtelijke vervolging.
Incasso-Cowboys die geld verdienen aan de handel in schulden |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Van twee tientjes boete naar een schuldprobleem»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de persoon in het artikel 430 euro dient te betalen voor een te laat ingeleverde dvd, terwijl de videotheek al failliet is? Vindt u dat een normaal bedrag, ook in het licht van de grote persoonlijke consequenties voor deze persoon?
Het past niet om een oordeel te geven over een individuele zaak. In algemene zin kan ik zeggen dat er voor het innen van schulden kosten in rekening gebracht kunnen worden in zowel het minnelijke als het gerechtelijke traject. Dit is aan wettelijke normen gebonden. Ook in het geval van een faillissement moeten schulden aan een failliete onderneming nog worden voldaan. Hiermee zal de curator zoveel mogelijk weer diens schuldeisers betalen.
Dat schulden een impact kunnen hebben op een persoonlijk leven, realiseert het kabinet zich. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 27 mei 20192 over de voortgang van de Brede Schuldenaanpak heb aangegeven staat het oplossen van de schuldenproblematiek bij partijen overal in het land hoog op de agenda.
Welke rechten en plichten hebben incassocowboys bij het incasseren van schulden? Hoe kan het dat zij de rente ongehinderd kunnen laten oplopen? Klopt het dat zij op dit moment nagenoeg ongereguleerd kosten in rekening kunnen brengen als mensen niet op tijd betalen?
Incassobureaus kunnen niet ongereguleerd kosten in rekening brengen. De Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de WIK) geeft regels voor de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten en de wijze waarop deze in rekening kunnen worden gebracht. Deze regels gelden voor de incasso van een vordering, ongeacht of de schuldeiser deze zelf incasseert of daarvoor een incassobureau inschakelt.
Incassowerkzaamheden of incassobureaus zijn niet gedefinieerd in wetgeving. Naast de bestaande wettelijke kaders zijn aan het uitvoeren van incassowerkzaamheden geen regels, en daarmee dus ook geen wettelijke kwaliteitseisen, verbonden die uitsluitend op de incassomarkt van toepassing zijn. Ook aan het incassobureau zelf worden geen eisen gesteld. In de brief aan uw Kamer van 8 februari 20193 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de maatregelen uiteengezet die het kabinet treft om misstanden in de private buitengerechtelijke incassomarkt aan te pakken en de kwaliteit van incassodienstverlening te verhogen. Het gaat daarbij onder meer om het oprichten van een incassoregister. Het wetsvoorstel tot onder meer het instellen van dit incassoregister is in voorbereiding.
Wat vindt u ervan dat schulden onbeperkt doorverkocht kunnen worden, ook als dat ertoe leidt dat mensen met schulden slechter worden behandeld? Zou het niet verstandig zijn regels op te stellen voor de handel in schulden, nu blijkt dat incassocowboys zich stelselmatig en op grote schaal misdragen?
Het kabinet heeft conform toezegging in de brief van 8 februari 2019 nader onderzoek gedaan naar het fenomeen verkoop van vordering en in het bijzonder naar de problemen die schuldenaren ervaren bij inning van opgekochte vorderingen. Bij brief van 27 juni 20194 bent u over het onderzoek geïnformeerd. Het kabinet stuurt binnenkort een brief met het eindrapport en een beleidsreactie naar uw Kamer. De Minister voor Rechtsbescherming heeft daarnaast het in antwoord op vraag 3 genoemde wetsvoorstel in voorbereiding om de kwaliteit van de incassodienstverlening te verhogen en excessen bij de incasso actief tegen te gaan. Het beoogt daarmee ook de negatieve aspecten bij de incassodiensten bij opgekochte vorderingen aan te pakken.
Deelt u de mening dat de handel in schulden aan banden gelegd moet worden, bijvoorbeeld door slechts toe te staan dat schulden aan een gekwalificeerd en geregistreerd incassobureau worden overgedragen en verder niet kunnen worden doorverkocht?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemiddelde persoon met schulden 40.000 euro aan schuld heeft bij vijftien verschillende schuldeisers?
De meest recente cijfers van de NVVK (Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren)5 laten zien dat de mensen die voor hulp aankloppen voor het oplossen van hun schuld een gemiddelde schuld hebben van € 43.300 bij gemiddeld 14 schuldeisers.
Deelt u de analyse dat de overheid problemen van mensen met schulden vaak erger maakt door een complex toeslagenstelsel en door hardvochtig op te treden als schuldeiser?
Mensen die een te hoog bedrag aan toeslagen of andere uitkeringen hebben ontvangen, dienen dit terug te betalen. Overheidsorganisaties zijn bij het innen van schulden gebonden aan wet- en regelgeving en aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In het kader van de Brede schuldenaanpak en op basis van de Rijksincassovisie werken overheidsorganisaties aan de wijze waarop zij te werk gaan bij het innen van schulden. Zo bieden overheidsorganisaties steeds vaker betalingsregelingen aan en zien in sommige gevallen af van de inning. Ook kunnen sommige overheidsorganisaties onder voorwaarden schulden geheel kwijtschelden.
Wat vindt u ervan dat mensen afzien van de toeslagen waar zij recht op hebben uit angst in de schulden te geraken door de complexiteit van het toeslagenstelsel? Acht u het denkbaar dat het inkomen van mensen dan daalt tot beneden de armoedegrens?
Toeslagen zijn bedoeld als inkomensondersteuning. Het huidige inkomen bepaalt de hoogte van de toeslag. Het is uiteraard onwenselijk dat mensen omwille van vrees voor de complexiteit van het systeem afzien van inkomensondersteuning waar zij recht op hebben, en die zij in veel gevallen ook nodig hebben. Om dit risico te verkleinen zijn binnen Belastingdienst/Toeslagen instrumenten ontwikkeld om de toeslagen nog beter aan te laten sluiten op de actualiteit van het huidige inkomen. Dit betreft het massaal automatisch continueren van de toeslagen en het aanpassen van toeslagen bij tussentijds sterk gestegen inkomens. Op deze wijze wordt het risico op terugvorderingen verkleind, wat de drempel voor het aanvragen van toeslagen verlaagt.
Wanneer gaat u over tot het maken van een onderscheid tussen mensen die niet kunnen betalen en niet willen betalen? Bent u van mening dat het onzinnig is om boetes op te leggen aan mensen die hun schulden toch al niet kunnen betalen en dat het veel beter zou zijn als de overheid maatwerk zou leveren in haar rol als schuldeiser?
Het kabinet zet zich ten volle in om de burger meer centraal te stellen bij het invorderen van schulden. Als het gaat om boetes, is het in algemene zin niet onzinnig om boetes op te leggen, omdat het overtreden van de wet voor iedereen consequenties moet hebben. Krijgt iemand met schulden een boete opgelegd dan moet maatwerk mogelijk zijn. Een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso moet voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken als zij te maken krijgen met invordering van schulden. De Manifestpartijen werken aan een meer persoonsgerichte dienstverlening aan burgers.6 Ze onderzoeken individueel en gezamenlijk hoe persoonlijk contact gemaakt kan worden met burgers die te maken hebben met (dreigende) schuldenproblematiek.
Een voorbeeld hiervan is het CJIB. Krijgt iemand met schulden een boete opgelegd dan moet maatwerk mogelijk zijn. Zo kan iemand een boete toch voldoen door maandelijks een bedrag te betalen dat kan worden gemist. Het CJIB maakt onderscheid tussen mensen die niet kunnen en niet willen betalen. Zo kan ook worden voorkomen dat verhogingen worden opgelegd. Daarnaast ontwikkelt de Minister voor Rechtsbescherming momenteel een noodstopprocedure voor mensen die hun boetes niet kunnen betalen in verband met schulden. Zij krijgen dan tijdelijk uitstel van betaling. Daarvoor moeten zij dan hulp zoeken om hun schulden op orde te brengen, waarna zij hun boete (in termijnen) kunnen voldoen.
Trouw, 25 september 2019, Van twee tientjes boete naar een schuldprobleem door werkwijze incassobureaus.
Het bericht ‘Omvang belastingontwijking multinationals zwaar overschat’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omvang belastingontwijking multinationals zwaar overschat»?1
Kunt u een appreciatie geven van het onderzoek? Deelt u de conclusies uit dit rapport? Zo nee; waarom niet?
Op welke manier berekent de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het bedrag aan winstbelasting dat lidstaten jaarlijks mislopen door belastingontwijking en waarom hanteert de OESO juist deze manier?
Hoeveel belasting is er het afgelopen jaar in Nederland ontweken en op basis waarvan is men tot deze conclusie gekomen?
Welke verschillen zitten er tussen het model dat de OESO gebruikt, het model dat het Europees Parlement gebruikt en het model gebruikt door de Amerikaanse wetenschappers Blouin en Robinson om te berekenen hoe groot de omvang is van belastingontwijking (Graag een reflectie op deze verschillen)?
Kunt u weergeven welke bedragen aan winstbelasting er de afgelopen tien jaar in OESO-, in EU- en in Nederlands verband zijn ontweken volgens de berekening van OESO, het Europees Parlement en de Amerikaanse wetenschappers?
Het bericht ‘Maak van onze bankrekening een telefoonnummer’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Maak van onze bankrekening een telefoonnummer»?1
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van een implementatie van het consumentenrecht, waardoor het voor iedere klant mogelijk wordt van bank te wisselen met behoud van het rekeningnummer, bijvoorbeeld door automatische omleiding of door het irrelevant maken van de banknaam bij een binnenlandse overschrijving?
Bent u inmiddels in gesprek met de nieuwe leden van de Europese Commissie over evaluatie van de betaalrekeningrichtlijn? Zo ja, heeft u reeds het belang van nummerportabiliteit bij uw Europese collega’s onder de aandacht gebracht en ook hierbij duidelijk gemaakt dat onderzoeken naar de mogelijkheden van nummerportabiliteit van De Nederlandsche Bank (DNB) mee moeten worden genomen in de evaluatie van de betaalrekeningrichtlijn? Zo nee, wanneer staan er gesprekken gepland met uw nieuwe Europese collega’s?
Kunt u aangeven wat de voortgang is van dergelijke onderzoeken van DNB naar de mogelijkheden van aliasgebruik? Bent u bekend met tussentijdse conclusies die van invloed kunnen zijn op de invoering van nummerportabiliteit?
Heeft u zicht op een deadline van de nieuwe evaluatie door de Europese Commissie over de wenselijkheid van nummerportabiltieit?
Deelt u de mening dat een Europese betalingsmarkt sneller en goedkoper kan werken als het concurrentievermogen toeneemt zodra internationale rekeningnummers niet aan consumenten blijven «plakken»?
Bent u momenteel met de sector in gesprek over aliasgebruik? Zo ja, in hoeverre zijn deze gesprekken vruchtbaar?
Heeft u zicht op een datum van het verschijnen van een door u geschreven non-paper over nummerportabiliteit? Kunt u aangeven welke landen u meeneemt in dit non-paper?
Kunt u delen wanneer enkele varianten voor aliasgebruik openbaar worden gemaakt? Om hoeveel varianten gaat het?
Deelt u de mening dat het uitblijven van nummerportabiliteit schade kan veroorzaken aan de Nederlandse en Europese financiële markten, op het moment dat nummerportabiliteit geen belemmering is in de opkomende markt van fintechbedrijven met buitenlandse toetreders?
Een nieuw witwasschandaal bij ABN Amro |
|
Ö. Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met alweer het volgende schandaal in de bancaire sector?1
Ja, ik ben bekend met het bericht waar u naar verwijst.
Hoe verklaart u dat ABN Amro 5 miljoen klanten is «vergeten» te screenen? Hoeveel geld is hiermee destijds bespaard voor ABN Amro?
Eind september heeft ABN AMRO bekend gemaakt dat het OM onderzoek doet in het kader van de naleving van de vereisten onder de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft). Het OM voert op dit moment strafrechtelijk onderzoek uit. Uw vragen houden voor een groot deel verband met dit onderzoek. Ik kan lopende het onderzoek van het OM geen uitlatingen doen.
Banken (en andere financiële instellingen) zijn op grond van Wwft verplicht om doorlopend risicogebaseerd cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te detecteren en onverwijld te melden bij de Financial Intelligence Unit (FIU-Nederland). Om dit te kunnen doen is het van cruciaal belang dat banken beschikken over een effectief proces voor het verrichten van cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen door financiële instellingen en trustkantoren. DNB is onafhankelijk in de uitvoering van haar toezicht. Indien instellingen de wet onvoldoende naleven, zal DNB herstel afdwingen, waar nodig door handhaving. DNB heeft daartoe een breed scala aan maatregelen tot haar beschikking en zal de maatregelen inzetten die zij passend acht. Betrokkenheid van financiële instellingen bij financieel-economische criminaliteit is bovendien voor DNB een speerpunt in het toezicht. Dit speerpunt heeft DNB ook opgenomen in haar Visie op Toezicht 2018–2022.
Kunt u uitleggen of het überhaupt mogelijk is dat op zo grote schaal geld via rekeningen van ABN Amro wordt doorgesluisd zonder dat de topbestuurders bij ABN Amro dit in de gaten hadden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat hier fout is gegaan, hoe en wanneer dit is opgepakt door de toezichthoudende autoriteiten? Heeft de toezichthouder hier adequaat gehandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen kunt u als grootaandeelhouder van ABN Amro zetten om ervoor te zorgen dat rekeningen van de bank niet nog vaker worden gebruikt om smeergeld door te sluizen? Gaat u uw rol als aandeelhouder actief inzetten?
Banken hebben een belangrijke poortwachtersfunctie. Het is de verantwoordelijkheid van banken zelf om deze taak naar behoren te vervullen. De CEO van ABN AMRO heeft toegezegd maatregelen te zullen nemen om ervoor te zorgen dat ABN AMRO aan alle wet- en regelgeving voldoet.
Bij de tijdelijke financiële instellingen, zoals ABN AMRO, vervult NLFI het reguliere aandeelhouderschap. NLFI staat als aandeelhouder op afstand van de onderneming. Als certificaathouder, via NLFI, sta ik ook op afstand van de vennootschap. Het is van groot belang dat ABN AMRO de zaken zo snel mogelijk op orde heeft. Ik heb NLFI gevraagd de maatregelen die de bank gaat nemen nauwgezet te volgen en mij daarover te informeren.
Ziet u ook dat een commerciële instelling, opgestookt door aandeelhouders die op zoek zijn naar zo veel mogelijk rendement, maar met veel taken van publiek belang keer op keer zal falen?
Tal van commerciële instellingen voeren taken uit in het publieke belang binnen diverse sectoren van de Nederlandse economie. Deze commerciële instellingen kunnen bijdragen aan innovatie en efficiëntie, zo ook in de financiële sector.
Het is daarbij belangrijk om met goede wet- en regelgeving en een solide toezichtsysteem de balans tussen de commerciële en publieke belangen te bewaken. De borging van publieke belangen ten aanzien van de financiële sector is de afgelopen jaren versterkt door onder meer strengere eisen aan buffers, waardoor burgers beter beschermd worden tegen private verliezen. Maar we zijn nog niet klaar. In mijn Agenda financiële sector2 heb ik meerdere maatregelen aangekondigd die deze balans tussen de publieke en private belangen binnen de financiële sector verder moeten waarborgen. Tot slot verwijs ik u ten aanzien van het WRR rapport «Geld en Schuld» naar de uitgebreide kabinetsreactie hierop.3
Deelt u de mening dat vriendelijk verzoeken, een moreel appel, of straffen die vaak niet opwegen tegen de gemaakte winst, niets zullen uitrichten zolang de onderliggende structuren in stand worden gehouden?
De toezichthouders en het OM hebben een breed scala aan handhavingsinstrumenten waarmee naleving van financiële wet- en regelgeving afgedwongen kan worden. Deze instrumenten kunnen zowel een informeel als formeel karakter hebben en variëren van een waarschuwingsbrief tot het intrekken van vergunningen.
De beschikbare sancties hebben voldoende invloed. Ik vind het belangrijk dat het eigenaarschap voor de uitvoering van anti-witwasbeleid nadrukkelijk binnen de Raden van Bestuur wordt belegd en dat zij dit een onderdeel van hun intrinsieke cultuur maken. Dit is eveneens een vereiste van de Wwft waarin is opgenomen dat één van de personen die het dagelijks beleid bepalen expliciet belast moet zijn met de verantwoordelijkheid voor naleving van de Wwft door de instelling.
De cultuur is bepalend voor de mate waarin de instelling deze wettelijke plichten doorlopend en effectief naleeft. Daarom moet naleving van de anti-witwasregelgeving voortvloeien uit het besef van de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en niet omdat dit verplicht is op grond van de wet. Ik verwacht daarom van poortwachters dat zij hun taak niet alleen uitvoeren omdat het moet, maar omdat zij de eigen overtuiging hebben dat het belangrijk is om te voorkomen dat criminelen gebruik maken van hun instelling en het financiële stelsel voor hun illegale activiteiten.
Wat is uw mening over de ontspoorde activiteiten van sommige Nederlandse multinationals, zoals de grote drie banken, die ondermijning van de rechtsstaat en democratie in andere landen faciliteren? Zou u dit accepteren als het onze eigen rechtsstaat en democratie betrof?
Om te voorkomen dat dit soort activiteiten worden gefacilieerd door de legitieme financiële infrastructuur wordt van instellingen verwacht dat ze doorlopend klantenonderzoek doen. De toezichthouder ziet er op toe dat dit naar behoren gebeurt.
Deelt u de mening dat we vitale publieke taken en infrastructuur zo min mogelijk moeten beleggen bij private commerciële instellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u in dat de kabinetsreactie op het rapport van de WRR (Geld en schuld; de publieke rol van banken) in geen enkele zin adequaat is en dat er een publiek alternatief nodig is om banken te disciplineren en het publieke belang te borgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘De Goudse goochelt met getallen in beleggingsverzekeringen’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 4 november 2019 over misleidende offertes door verzekeraars, in dit geval De Goudse?1
Ja, ik ben bekend met de betreffende uitzending van Radar.
Deelt u de mening dat er in de voorgespiegelde zaak veel meer aan de hand lijkt te zijn dan «slechts» het voorspiegelen van te optimistische rendementen?
Ik vind het van belang dat consumenten hun rechten kunnen verwezenlijken door een klacht met betrekking tot hun beleggingsverzekering, in dit geval een spaarkasovereenkomst, voor te leggen aan het Klachtinstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) of het geschil aanhangig te maken bij een burgerlijke rechter. Het is vervolgens aan het Kifid of de burgerlijke rechter om zich uit te spreken over het voorliggende geschil. Ik kan niet treden in de beoordeling van individuele gevallen.
Verder geldt dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht houdt op de naleving van de Wft. Indien de AFM misstanden ten aanzien van de naleving constateert, kan zij hier handhavend tegen optreden. Uit de uitzending van Radar volgt dat de AFM bij de betreffende financiële onderneming om verduidelijking heeft verzocht. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat de AFM gelet op haar geheimhoudingsplicht geen mededelingen kan doen over individuele gevallen.
Deelt u de mening dat een berekening die gebaseerd is op foutieve wiskundige aannames, in juridisch opzicht, kwetsbaarder is dan wanneer er een correcte berekening wordt gebruikt op basis van te optimistische rendementen? Kunt u dit toelichten?
In het algemeen geldt dat op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) de informatie die een financiële onderneming aan klanten verstrekt correct, duidelijk en niet misleidend moet zijn. Zo ook ten aanzien van vooraf verstrekte informatie inzake aannames en rendementen. Indien een consument denkt dat dit ten aanzien van zijn of haar financiële product of financiële dienst niet het geval is, kan hij of zij een klacht indienen bij de betreffende financiële onderneming en, indien hij of zij er niet met die onderneming uitkomt, zich wenden tot Kifid of de burgerlijke rechter.
Erkent u dat de strijd die de betrokken polishouders moeten voeren tegen de verzekeraars in kwestie een ongelijke strijd is? Deelt u de mening dat de overheid en/of de toezichthouders zeer actief moeten zijn om een gelijk speelveld voor de consument te garanderen? Bent u van mening dat dit het geval is?
Mede vanwege de aanzienlijke informatie-asymmetrie tussen aanbieders en consumenten zijn veel regels geïntroduceerd die zijn gericht op verbetering van de positie van de consument, evenals bestuursrechtelijk toezicht op de naleving van deze regels door de AFM. Deze regels zorgen ervoor dat de klant en het belang van de klant meer centraal komen te staan in het verkoopproces van complexe financiële producten, waaronder een beleggingsverzekering. Onderdeel van deze regels is onder meer dat de informatie die een financiële onderneming aan klanten verstrekt correct, duidelijk en niet misleidend moet zijn. Ook moet voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten, waaronder beleggingsverzekeringen, voorafgaand aan de aankoop een essentiële-informatiedocument worden overhandigd aan de consument. Het essentiële-informatiedocument moet de consument in staat stellen om het product beter te begrijpen en de kenmerken (o.a. risico’s en kosten) beter te doorgronden voordat tot aankoop van het product wordt overgegaan. Een nadere uiteenzetting van de regelgeving die is geïntroduceerd om het belang van de klant te borgen is opgenomen bij mijn brief aan uw Kamer van 28 juni 20192. Ik ben van mening dat de overheid met de introductie van wet- en regelgeving en toezicht, die zijn gericht op borging van het klantbelang, actief inzet en bijdraagt aan het creëren van een gelijker speelveld tussen consumenten enerzijds en verzekeraars anderzijds. Deze regels met bijbehorend toezicht nemen evenwel niet weg dat alle partijen, waaronder verzekeraars en consumenten, ook een eigen verantwoordelijkheid hebben. In dit kader is het van belang dat consumenten ingeval van een schending hun rechten kunnen verwezenlijken via Kifid of de burgerlijke rechter. Hierbij geldt dat het Kifid een laagdrempelig alternatief is voor de civiele rechter.
Klopt het dat de overheid bevreesd is voor de gevolgen van woekerpolisaffaires voor de financiële positie van Nederlandse verzekeringsconcerns? Kunt u aantonen dat dit niet het geval is?
Voor de overheid waren de gevolgen van de beleggingsverzekeringenproblematiek op de financiële positie van Nederlandse verzekeringsconcerns onduidelijk, omdat zij mede afhankelijk zijn van gerechtelijke uitspraken. Ook bij het flankerend beleid, waarbij verzekeraars zich onder meer gecommitteerd hebben om klanten proactief alternatieve producten aan te bieden, stond de gang naar de rechter open. In dit kader volgen het Ministerie van Financiën, de Nederlandsche Bank en de AFM, de uitkomsten van deze rechtszaken, waarbij het toezicht van DNB is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector.
Heeft de stabiliteit van het financiële systeem en van verzekeraars in het bijzonder, invloed op de voortvarendheid waarmee toezichthouders en opeenvolgende regeringen dit grote onrecht in het verleden hebben opgepakt en nog steeds oppakken?
In Nederland is het toezicht op de financiële markten onderverdeeld in gedragstoezicht en prudentieel toezicht. Het prudentieel toezicht door DNB, waaronder het toezicht op de stabiliteit van het financiële systeem en van verzekeraars, wordt niet zwaarder gewogen dan het toezicht van de AFM, waaronder het toezicht op de gedragsregels waaraan verzekeraars en tussenpersonen zich dienen te houden.
Uit mijn hiervoor genoemde brief aan uw Kamer van 28 juni 2019 volgt dat er de afgelopen jaren verschillende stappen zijn gezet ter verbetering van de positie van de klant. Zo zijn in de polissen de jaarlijkse beleggingskosten verlaagd en is er generieke compensatie overeengekomen in akkoorden tussen verzekeraars en consumentenstichtingen. Daarnaast is het flankerend beleid van verzekeraars verbeterd, bijvoorbeeld ten aanzien van het wegnemen van afkoopboetes en andere overstapbelemmeringen. Vanuit de overheid is de laatste jaren vooral de nadruk gelegd op de nazorg aan klanten met een beleggingsverzekering, met het oog op een toekomstgerichte verbetering van de positie van de klant. De AFM ziet hierop toe. Verder zijn mede naar aanleiding van het beleggingsverzekeringendossier veel wettelijke maatregelen geïntroduceerd. Al deze regels zijn gericht op verbetering van de positie van de consument ten opzichte van aanbieders van financiële producten, het wegnemen van verkeerde prikkels of het voorkomen van schade voor consumenten door slechte producten en mogelijke financiële problemen bij financiële ondernemingen, waaronder verzekeraars, te voorkomen.
Vindt u dat de verzekeraars in kwestie actief polishouders zouden moeten opsporen en benaderen met maatwerkoplossingen, indien er inderdaad sprake blijkt te zijn van op foutieve actuariële aannames gebaseerde offertes? Zo, nee, waarom niet?
Op grond van de Wft geldt dat de informatie die een financiële onderneming aan klanten verstrekt correct, duidelijk en niet misleidend moet zijn. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook adviessoftware die wordt gebruikt voor een offerte, correct moet zijn. De AFM houdt toezicht op de naleving hiervan.
Verder is van belang dat verzekeraars doorlopende nazorg verlenen aan klanten met een beleggingsverzekering. Dit omvat onder meer dat verzekeraars klanten aanzetten tot het maken van een bewuste keuze wanneer zij zich bij de verzekeraar melden. Ook hebben verzekeraars afgesproken dat zij coulance blijven betrachten voor klanten in een schrijnende situatie. Over het algemeen gaat het om zeer bijzondere omstandigheden of een ongelukkige samenloop van factoren in de specifieke situatie van een klant waar de algemene compensatieregeling niet in een oplossing voorziet en waardoor de klant de beleggingsverzekering niet ongewijzigd kan voortzetten. Als de klant zich meldt gaat de verzekeraar met hem of haar in overleg. De verzekeraar zal zich hierbij inspannen om een oplossing te zoeken.
Vindt u dat foutieve actuariële aannames en of berekeningen in productinformatie van verzekeringspolissen zouden moeten leiden tot een collectieve oplossing of schikking voor alle polishouders die het product in kwestie hebben aangekocht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht over misstanden in projecten van FMO |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Kaag |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nederlandse ontwikkelingsbank financiert landroof en andere misstanden»?1
Ja.
Bent u met de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) in gesprek naar aanleiding van deze berichtgeving?
Ja. De projecten die worden genoemd in het artikel zijn bekend bij het kabinet en zijn onderdeel van onze beleidsdialoog met FMO.
Bent u als grootste aandeelhouder geconsulteerd door Dagblad Trouw voor publicatie van dit artikel?
De Minister van Financiën vervult namens de staat het aandeelhouderschap in FMO. Hij is niet door Dagblad Trouw geconsulteerd voorafgaand aan de publicatie van het artikel. Dat geldt ook voor mij en mijn ministerie.
Kunt u aangeven welke rol het ministerie precies heeft ten opzichte van FMO?
FMO is een staatsdeelneming waarvan 51% van de aandelen in bezit zijn van de staat. Het aandeelhouderschap wordt vervuld door de Minister van Financiën. Vanwege het belang voor het uitvoeren van het OS-beleid van het kabinet is mijn ministerie beleidsverantwoordelijk voor FMO. Deze verantwoordelijkheid is geborgd in de Overeenkomst tussen de staat en FMO uit 1998 en de bijbehorende criterianota, waarin onder andere aanvullende afspraken staan over de ontwikkelingsdoelstellingen van FMO.
Als beleidsverantwoordelijk ministerie zien mijn medewerkers toe op de maatschappelijke missie van FMO. Zij zijn hiervoor doorlopend in dialoog met FMO over haar beleid. Zeker in het geval van de staatsfondsen – die FMO namens het kabinet beheert ten behoeve van specifieke ontwikkelingsdoelstellingen – is deze dialoog zeer intensief. Het ministerie is niet betrokken bij individuele investeringsbeslissingen, maar ziet erop toe dat FMO zich houdt aan de afspraken, onder andere op het gebied van IMVO. Investeringsbeslissingen zijn een verantwoordelijkheid van het bestuur van FMO en dienen te passen binnen de vastgestelde strategie. De raad van bestuur van FMO stelt de strategie op. De Minister van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden, voordat de strategie aan de raad van commissarissen wordt voorgelegd, in de gelegenheid gesteld om opmerkingen bij de strategie te maken. Daarnaast worden in principe elke vijf jaar evaluaties uitgevoerd van het beleid en functioneren van FMO. Deze evaluaties vinden plaats in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en worden uitgevoerd door een onafhankelijke partij.
Kunt u aangeven hoe het risicomanagement van FMO is geborgd en wanneer deze voor het laatst is geëvalueerd?
Het risicomanagement van FMO wordt binnen de organisatie geborgd door de zogenaamde «three lines of defence». De front-office-afdeling is daarbij de eerste lijn, onder andere de (operational) risk management en credit afdeling zijn de tweede lijn en de interne audit is de derde lijn. Daarnaast heeft FMO een externe auditor en staat FMO onder toezicht van De Nederlandsche Bank. Het management van sociale- en milieurisico’s is integraal onderdeel van deze processen.
Het financieel risicomanagement van FMO is onderdeel van gesprek bij de periodieke kwartaalgesprekken met FMO en wordt zodoende continu geëvalueerd. Verder is er in de overeenkomst tussen de staat en FMO uit 1998 vastgelegd dat FMO rapportages aanlevert waardoor de staat goed geïnformeerd blijft over de risico’s van FMO.
Kunt u een toelichting geven op de zeven projecten waar misstanden plaatsvinden die in het artikel genoemd worden en hoe u hierover bent geïnformeerd?
De zeven projecten die genoemd worden in het artikel zijn bekend bij het kabinet en maken onderdeel uit van de beleidsdialoog met FMO. Ook zijn deze grotendeels eerder aan bod gekomen in uw Kamer. Ik heb met FMO de afspraak dat zij het ministerie volledig en tijdig informeert over (vermoedens van) misstanden binnen de portefeuille. Er is een uitgebreide overlegstructuur tussen mijn medewerkers en FMO om hierin te voorzien, onder andere via het beleidsoverleg tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Financiën en FMO en de doorlopende overleggen die mijn medewerkers voeren met hun contactpersonen bij FMO.
Kunt u de probleemlijst, waarover de directeur van FMO in het artikel spreekt, delen met de Kamer?
FMO houdt intensief in de gaten bij welke projecten zich mogelijk problemen voordoen. Hierbij kost het vaak tijd om alle feiten boven tafel te krijgen. Het is doorgaans niet in het belang van het lopende onderzoek om informatie hierover te delen met externe partijen. Bovendien betreft het vaak bedrijfsvertrouwelijke informatie. Deze informatie wordt wel op confidentiële basis gedeeld met mijn medewerkers tijdens het doorlopende overleg dat zij hebben met FMO. Daarnaast heeft FMO mij toegezegd in hun jaarverslag meer transparantie te geven over de risico’s van hun investeringen.
Kunt u aangeven of een van de genoemde projecten ook door commerciële banken uitgevoerd had kunnen worden?
Juist in de landen of sectoren waar FMO actief is kan zij met haar investeringen duurzame economische impact genereren waar vrijwel geen andere (markt)partijen actief zijn. Het mandaat waarbinnen FMO opereert geeft duidelijk aan dat zij additioneel aan de markt moet zijn bij haar investeringen. FMO heeft mij verzekerd dat de noodzaak van deze additionaliteit sterk verankerd is in het proces voorafgaand aan een investeringsbeslissing.
Kunt u aangeven of er andere noemenswaardige projecten zijn waarover de Kamer geïnformeerd zou moeten worden?
Zie antwoord op vraag 7. De Kamer is reeds geïnformeerd over een aantal projecten waar dit mogelijk was.
Kunt u aangeven of lokale autoriteiten overgaan tot strafrechtelijke vervolging wanneer er misstanden worden geconstateerd door FMO?
Wanneer er aantoonbare misstanden worden geconstateerd, kan hier door de klant, FMO en/of andere belanghebbenden lokaal aangifte van worden gedaan. Het is vervolgens aan de lokale autoriteiten om, naar aanleiding van een aangifte, over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Gezien de complexe lokale situatie, waar betrouwbare onafhankelijke rechtspraak soms ontbreekt, wordt er helaas niet altijd overgegaan tot strafrechtelijke vervolging.
De greep in de ABP-kas |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ollongren |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De greep in de ABP-kas»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet valt te verkroppen dat pensioenfonds ABP en daarmee de pensioendeelnemers door opeenvolgende kabinetten-Lubbers voor meer dan 30 miljard gulden aan te weinig afgedragen pensioenpremies zijn benadeeld?
Nee, uw mening deel ik niet. Vóór de privatisering van het ABP in 1996 werd de hoogte van de pensioenpremie voor het pensioenfonds ABP wettelijk vastgelegd. In de periode 1982–1994 is met instemming van het parlement de premie verlaagd van 21% naar (op enig moment) 8,3%. Deze premieverlaging vond plaats tegen de achtergrond van de goede financiële positie van het fonds en was destijds niet uniek: een vergelijkbare premieverlaging heeft plaatsgevonden bij diverse pensioenfondsen in de marktsector.
Het ABP is sinds de privatisering in 1996 een zelfstandig pensioenfonds, dat los staat van de overheid. Ten tijde van de privatisering is met instemming van de sociale partners en het parlement gekozen voor een eenzelfde financiële opzet als gebruikelijk in de marktsectoren. Sinds de invoering van de Pensioenwet in 2007 is wettelijk vastgelegd uit welke elementen de kostendekkende premie dient te bestaan en is voorgeschreven dat deze door het bestuur van een pensioenfonds wordt vastgesteld.
Deelt u de mening dat het ABP voor deze grote politieke misstand, waarbij de regering ongestoord miljarden uit de pensioenkas kon grijpen, niet is gecompenseerd? Wat gaat u doen om deze greep uit de APB-pensioenkas alsnog te compenseren?
Als Minister van Binnenlandse Zaken ben ik verantwoordelijk voor het pensioenoverleg in de publieke sector, vanuit die hoedanigheid heb ik uw vragen beantwoord. Anders dan u stelt is er naar mijn overtuiging geen sprake van een politieke misstand. Er is geen sprake geweest van een «greep uit de kas». Er is destijds volgens de op dat moment geldende regels een premieverlaging doorgevoerd. Ik zie dan ook geen aanleiding voor compensatie.
Kunt u zich als Minister-President inzetten om dit onrecht uit het verleden te herstellen, het APB en de gepensioneerden alsnog recht te doen, en wilt u deze vragen zelf beantwoorden?
Zie antwoord vraag 3.
Incasso-Cowboys die geld verdienen aan de handel in schulden |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Van twee tientjes boete naar een schuldprobleem»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de persoon in het artikel 430 euro dient te betalen voor een te laat ingeleverde dvd, terwijl de videotheek al failliet is? Vindt u dat een normaal bedrag, ook in het licht van de grote persoonlijke consequenties voor deze persoon?
Het past niet om een oordeel te geven over een individuele zaak. In algemene zin kan ik zeggen dat er voor het innen van schulden kosten in rekening gebracht kunnen worden in zowel het minnelijke als het gerechtelijke traject. Dit is aan wettelijke normen gebonden. Ook in het geval van een faillissement moeten schulden aan een failliete onderneming nog worden voldaan. Hiermee zal de curator zoveel mogelijk weer diens schuldeisers betalen.
Dat schulden een impact kunnen hebben op een persoonlijk leven, realiseert het kabinet zich. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 27 mei 20192 over de voortgang van de Brede Schuldenaanpak heb aangegeven staat het oplossen van de schuldenproblematiek bij partijen overal in het land hoog op de agenda.
Welke rechten en plichten hebben incassocowboys bij het incasseren van schulden? Hoe kan het dat zij de rente ongehinderd kunnen laten oplopen? Klopt het dat zij op dit moment nagenoeg ongereguleerd kosten in rekening kunnen brengen als mensen niet op tijd betalen?
Incassobureaus kunnen niet ongereguleerd kosten in rekening brengen. De Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de WIK) geeft regels voor de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten en de wijze waarop deze in rekening kunnen worden gebracht. Deze regels gelden voor de incasso van een vordering, ongeacht of de schuldeiser deze zelf incasseert of daarvoor een incassobureau inschakelt.
Incassowerkzaamheden of incassobureaus zijn niet gedefinieerd in wetgeving. Naast de bestaande wettelijke kaders zijn aan het uitvoeren van incassowerkzaamheden geen regels, en daarmee dus ook geen wettelijke kwaliteitseisen, verbonden die uitsluitend op de incassomarkt van toepassing zijn. Ook aan het incassobureau zelf worden geen eisen gesteld. In de brief aan uw Kamer van 8 februari 20193 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de maatregelen uiteengezet die het kabinet treft om misstanden in de private buitengerechtelijke incassomarkt aan te pakken en de kwaliteit van incassodienstverlening te verhogen. Het gaat daarbij onder meer om het oprichten van een incassoregister. Het wetsvoorstel tot onder meer het instellen van dit incassoregister is in voorbereiding.
Wat vindt u ervan dat schulden onbeperkt doorverkocht kunnen worden, ook als dat ertoe leidt dat mensen met schulden slechter worden behandeld? Zou het niet verstandig zijn regels op te stellen voor de handel in schulden, nu blijkt dat incassocowboys zich stelselmatig en op grote schaal misdragen?
Het kabinet heeft conform toezegging in de brief van 8 februari 2019 nader onderzoek gedaan naar het fenomeen verkoop van vordering en in het bijzonder naar de problemen die schuldenaren ervaren bij inning van opgekochte vorderingen. Bij brief van 27 juni 20194 bent u over het onderzoek geïnformeerd. Het kabinet stuurt binnenkort een brief met het eindrapport en een beleidsreactie naar uw Kamer. De Minister voor Rechtsbescherming heeft daarnaast het in antwoord op vraag 3 genoemde wetsvoorstel in voorbereiding om de kwaliteit van de incassodienstverlening te verhogen en excessen bij de incasso actief tegen te gaan. Het beoogt daarmee ook de negatieve aspecten bij de incassodiensten bij opgekochte vorderingen aan te pakken.
Deelt u de mening dat de handel in schulden aan banden gelegd moet worden, bijvoorbeeld door slechts toe te staan dat schulden aan een gekwalificeerd en geregistreerd incassobureau worden overgedragen en verder niet kunnen worden doorverkocht?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemiddelde persoon met schulden 40.000 euro aan schuld heeft bij vijftien verschillende schuldeisers?
De meest recente cijfers van de NVVK (Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren)5 laten zien dat de mensen die voor hulp aankloppen voor het oplossen van hun schuld een gemiddelde schuld hebben van € 43.300 bij gemiddeld 14 schuldeisers.
Deelt u de analyse dat de overheid problemen van mensen met schulden vaak erger maakt door een complex toeslagenstelsel en door hardvochtig op te treden als schuldeiser?
Mensen die een te hoog bedrag aan toeslagen of andere uitkeringen hebben ontvangen, dienen dit terug te betalen. Overheidsorganisaties zijn bij het innen van schulden gebonden aan wet- en regelgeving en aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In het kader van de Brede schuldenaanpak en op basis van de Rijksincassovisie werken overheidsorganisaties aan de wijze waarop zij te werk gaan bij het innen van schulden. Zo bieden overheidsorganisaties steeds vaker betalingsregelingen aan en zien in sommige gevallen af van de inning. Ook kunnen sommige overheidsorganisaties onder voorwaarden schulden geheel kwijtschelden.
Wat vindt u ervan dat mensen afzien van de toeslagen waar zij recht op hebben uit angst in de schulden te geraken door de complexiteit van het toeslagenstelsel? Acht u het denkbaar dat het inkomen van mensen dan daalt tot beneden de armoedegrens?
Toeslagen zijn bedoeld als inkomensondersteuning. Het huidige inkomen bepaalt de hoogte van de toeslag. Het is uiteraard onwenselijk dat mensen omwille van vrees voor de complexiteit van het systeem afzien van inkomensondersteuning waar zij recht op hebben, en die zij in veel gevallen ook nodig hebben. Om dit risico te verkleinen zijn binnen Belastingdienst/Toeslagen instrumenten ontwikkeld om de toeslagen nog beter aan te laten sluiten op de actualiteit van het huidige inkomen. Dit betreft het massaal automatisch continueren van de toeslagen en het aanpassen van toeslagen bij tussentijds sterk gestegen inkomens. Op deze wijze wordt het risico op terugvorderingen verkleind, wat de drempel voor het aanvragen van toeslagen verlaagt.
Wanneer gaat u over tot het maken van een onderscheid tussen mensen die niet kunnen betalen en niet willen betalen? Bent u van mening dat het onzinnig is om boetes op te leggen aan mensen die hun schulden toch al niet kunnen betalen en dat het veel beter zou zijn als de overheid maatwerk zou leveren in haar rol als schuldeiser?
Het kabinet zet zich ten volle in om de burger meer centraal te stellen bij het invorderen van schulden. Als het gaat om boetes, is het in algemene zin niet onzinnig om boetes op te leggen, omdat het overtreden van de wet voor iedereen consequenties moet hebben. Krijgt iemand met schulden een boete opgelegd dan moet maatwerk mogelijk zijn. Een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso moet voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken als zij te maken krijgen met invordering van schulden. De Manifestpartijen werken aan een meer persoonsgerichte dienstverlening aan burgers.6 Ze onderzoeken individueel en gezamenlijk hoe persoonlijk contact gemaakt kan worden met burgers die te maken hebben met (dreigende) schuldenproblematiek.
Een voorbeeld hiervan is het CJIB. Krijgt iemand met schulden een boete opgelegd dan moet maatwerk mogelijk zijn. Zo kan iemand een boete toch voldoen door maandelijks een bedrag te betalen dat kan worden gemist. Het CJIB maakt onderscheid tussen mensen die niet kunnen en niet willen betalen. Zo kan ook worden voorkomen dat verhogingen worden opgelegd. Daarnaast ontwikkelt de Minister voor Rechtsbescherming momenteel een noodstopprocedure voor mensen die hun boetes niet kunnen betalen in verband met schulden. Zij krijgen dan tijdelijk uitstel van betaling. Daarvoor moeten zij dan hulp zoeken om hun schulden op orde te brengen, waarna zij hun boete (in termijnen) kunnen voldoen.
Trouw, 25 september 2019, Van twee tientjes boete naar een schuldprobleem door werkwijze incassobureaus.
Het artikel 'Recalcitrant account holders in de IGA' |
|
Steven van Weyenberg (D66), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Recalcitrant account holders» in de IGA» (Intergovernmental Agreement)? Wat vindt u van de analyse in dit artikel?1
Ja. Ik vind de analyse doorwrocht, maar ben het niet eens met alle aannames en conclusies van de auteur (zie ook de vragen hieronder).
Herkent u zich in het geschetste dilemma van de financiële instellingen, die bij het sluiten van rekeningen van zogeheten U.S. persons zonder Amerikaans taxpayers identification number (TIN) omzet derven en bij het niet sluiten van deze rekeningen het gevaar lopen door de Amerikaanse Internal Revenue Service (IRS) van significant non-compliance te worden beticht? Wat vindt u hiervan?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de Kamervragen van 3 juli 20192, snap ik de onzekerheid van de FI’s. Tegelijkertijd deel ik de angst dat – als gevolg van missende TIN/SSN’s – onverwijld forse Amerikaanse sancties worden opgelegd niet. Voor nadere achtergrond verwijs ik naar mijn antwoorden op de Kamervragen van 3 juli 2019 en 18 maart 20193.
Bent u het met de auteur van het artikel eens dat de partijen bij de IGA verzuimd hebben uit te werken hoe een Foreign Financial Institution (FFI) informatie over de «recalcitrant account holders» aan de IRS moet verstrekken? Zo ja, is dit nog te herstellen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Aan de opvattingen van de auteur ligt de veronderstelling ten grondslag dat een Nederlandse FI en hun rekeninghouders beter af zouden zijn indien Nederland een andere IGA (model 2) of helemaal geen IGA met de VS had afgesloten. Dit bestrijd ik.
Op basis van de IGA hebben de Nederlandse FI’s een resultaatsverplichting om informatie aan te leveren over US Persons die bij hen een rekening aanhouden. Deze resultaatsverplichting was de afgelopen jaren de facto een inspanningsverplichting als gevolg van overgangsrecht afgevaardigd door de VS op basis van Notice 2017–46.
FI’s die zijn gevestigd in een land zonder een model I IGA, hebben de verplichting om een zogenoemde FFI-agreement af te sluiten met de IRS. Indien zij dit niet doen worden zij op een zwarte lijst geplaatst van de IRS. In een dergelijke FFI overeenkomst staan specifieke bepalingen opgenomen over hoe informatie over zogenaamde recalcitrant account holders moet worden gerapporteerd. Dit zijn rekeninghouders die de voor FATCA relevante informatie (zoals US TIN) niet willen of kunnen aanleveren. De FI kan deze gegevens geaggregeerd aanleveren.
Deze mogelijkheid ontslaat de FI’s die een FFI-agreement hebben gesloten met de IRS echter geenszins van de verplichting om informatie te verzamelen en te rapporteren aan de IRS over US Persons. Indien deze FI’s tekortschieten in de naleving van de FFI-agreement, kan de IRS van mening zijn dat de FI «significant non compliant» is met de FFI-agreement en daarmee dus niet voldoet aan de Amerikaanse FATCA regelgeving.
Een dergelijk stempel kan een FI die gevestigd is in een land met Model I IGA met de VS (zoals Nederland) ook krijgen. In de Model I IGA staan echter meer waarborgen om een mogelijk Amerikaanse stempel van «significant non compliant» te voorkomen. Daarmee zijn FI’s en hun rekeninghouders beter af indien het land waar zij gevestigd zijn een model I IGA hebben afgesloten met de VS. De verplichtingen die voortvloeien uit de IGA gaan niet verder dan de Final Regulations en een FFI Agreement.
Daarnaast ben ik het niet eens met de auteur dat in de IGA uitgewerkt had moeten worden hoe een FFI informatie over «recalcitrant account holders» aan de IRS moet verstrekken. In een Model I IGA context is het begrip «recalcitrant account holders» niet relevant. Het door de auteur aangehaalde artikel 4, tweede lid, van de IGA is slechts bedoeld om duidelijk te maken dat de VS geen 30% bronbelasting zal inhouden en dat er door een FFI ook geen bronbelasting hoeft te worden ingehouden of, in het specifieke geval van het ontbreken van een «waiver», sancties hoeven te worden opgelegd ten aanzien van rekeninghouders die weigeren de benodigde informatie te verstrekken.
Bent u het eens met de uitleg in het genoemde artikel dat een financiële instelling niet verplicht is de bestaande rekening van een U.S. person zonder TIN te sluiten en dat dit in overeenstemming is met artikel 4, tweede lid, van de IGA, terwijl nieuwe rekeningen van U.S. persons zonder TIN wel gesloten moeten worden? Zo nee, kunt u dit uitgebreid toelichten? Zo ja, op welke manier gaat u hiermee in overleg met de financiële instellingen?
Nee, ik ben het niet eens met deze uitleg van artikel 4, tweede lid, van de IGA. Een FFI die niet is gevestigd in een land dat een IGA heeft gesloten met de VS moet ook US persons achterhalen en rapporteren aan de VS op basis van een «FFI agreement». Een «recalcitrant account holder» is in het verband van zo’n FFI agreement een rekeninghouder die niet voldoet aan de verzoeken van een FI om informatie te verstrekken of, wanneer de lokale wetgeving vereist dat de rekeninghouder toestemming geeft voordat een FI gegevens aan de IRS mag verstrekken, de rekeninghouder deze toestemming («waiver») weigert te geven. In dat laatste geval wordt in de Final Regulations voorgeschreven dat de rekening gesloten moet worden. Het ontbreken van een waiver heeft in de Nederlandse situatie geen betekenis.
De IGA noch de Final Regulations verplichten een FI een bestaande rekening te sluiten als er geen TIN wordt overlegd door de rekeninghouder. De rekening wordt dan gerapporteerd zonder TIN. In dat geval loopt een FI wel het risico door de IRS aangemerkt te worden als niet zijnde compliant. FI’s die dit risico niet wensen te nemen overwegen om deze reden tot sluiting van rekeningen over te gaan. Voor wat betreft de nieuwe rekeningen vereist de Leidraad CRS/FATCA inderdaad dat indien een nieuwe rekeninghouder niet binnen 90 dagen na het openen van de rekening een ingevuld self certificationformulier heeft overlegd aan de FI, de FI de nieuwe rekening dient te sluiten of onbruikbaar te maken totdat het self certificationformulier ontvangen is. Het is in dit verband van belang om te melden dat de Leidraad tot stand is gekomen in nauw overleg met de FI’s. In de Leidraad zijn de vragen van de FI’s beantwoord en worden onderwerpen behandeld waarover geen duidelijkheid bestaat. Ook over het sluiten van nieuwe rekeningen waarvoor geen self certificationformulier is aangeleverd bestond geen duidelijkheid. De Leidraad kan dus inderdaad niet voorschrijven dat de FI deze nieuwe rekeningen sluit, dat blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid en het risico van de FI zelf.
Kan de IGA ook anders geïnterpreteerd worden zodat een aantal problemen voorkomen worden? Bent u bereid hier naar te kijken?
Een overeenkomst tussen twee partijen is altijd voor velerlei uitleg vatbaar. Een deel van de problemen die wordt ervaren door Nederlandse inwoners met de Amerikaanse nationaliteit en Nederlandse FI’s is ontstaan door de Amerikaanse FATCA-wetgeving en de daarbij behorende IGA. Ik span mij daarom in om tot een uitleg en toepassing van de IGA te komen die werkbaar en redelijk is. Ik ben daarvoor echter wel afhankelijk van de opvattingen van de Amerikanen over de uitleg en toepassing van de IGA. Een voorbeeld hiervan is wanneer er sprake is van significant non compliance. Nederland heeft aan de VS voorstellen gedaan om praktische richtlijnen op te stellen over wanneer een FI «significant niet compliant» is als niet alle US TIN/SSN worden aangeleverd. Vanuit Amerikaanse zijde is hier zeer terughoudend op gereageerd en bestaat er (vooralsnog) geen wens om verdere duidelijkheid of invulling te geven aan dit begrip.
Kunt u aangeven of de verplichting die de IGA aan de financiële instellingen oplegt om de TIN’s te verzamelen en de bijbehorende informatie die gerapporteerd moet worden, een inspanningsverplichting of een resultaatverplichting is? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u het met de auteur van het artikel eens dat een resultaatverplichting verder gaat dan de zogenoemde Final Regulations en de FFI Agreement doen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een inschatting maken van de gevolgen van het sluiten van rekeningen zoals beschreven in paragraaf 7 van het artikel? Zo nee, bent u bereid om hierover in contact te treden met de financiële instellingen?
De auteur beschrijft dat het sluiten van rekeningen commercieel onaantrekkelijk is en dat de bank het risico loopt dat de rekeninghouder het besluit om een rekening te sluiten kan aanvechten. Deze observaties onderschrijf ik. Ik verwijs daarbij ook naar de eerdere uitleg over de interactie met de Europese betaalrekeningenrichtlijn.4
Het Ministerie van Financiën heeft regelmatig contact met de Nederlandse Vereniging van Banken, ook over de implicaties van FATCA. Daarbij worden ook de signalen gedeeld die (formeel en informeel) worden ontvangen uit de VS over de Amerikaanse toepassing van FATCA.
Kunt u ingaan op de vragen zoals geduid in paragraaf 8 van het artikel? Kunt u specifiek ingaan op de rol van de Belastingdienst?
– Bij hoeveel ontbrekende U.S. TIN’s kan een FI «significant non-compliance» verweten worden?
Dat valt helaas niet aan te geven. Er moet een verschil gemaakt worden tussen niet-compliant gedrag en het als FI in zijn geheel non-compliant zijn. De regelgeving is duidelijk. Als onjuist of onvolledig aangeleverd wordt krijgt de Belastingdienst een notificatie en de betreffende FI dient dan binnen een 90 dagen een juiste aanlevering te doen. Doet de FI dat niet dan is er sprake van non-compliant gedrag. Dat kan al het geval zijn bij het ontbreken van één TIN. In hoeverre non-compliant gedrag in de ogen van de IRS optelt tot het non-compliant verklaren van de FI als geheel en welke factoren hiervoor bepalend zijn is onbekend, daar heeft men zich nooit over uitgelaten. In de praktijk heeft zich de situatie nog niet voorgedaan dus daar valt ook niets uit af te leiden.
– Hoe komt de IRS te weten dat een FI zich voldoende heeft ingespannen om de U.S. TIN’s te verkrijgen? Geeft de Belastingdienst dat door in de rapportage?
Er gaan geen rapportages naar de IRS anders dan rekeninggegevens in een voorgeschreven formaat volgens een voorgeschreven schema. De IRS kan dus zien hoeveel TIN's een FI niet heeft aangeleverd, maar niet of de FI zich heeft ingespannen de ontbrekende TIN’s te verkrijgen.
– Hoe komt de IRS te weten dat het ontbreken van sommige U.S. TIN’s verklaard kan worden door het feit dat de betrokken rekeninghouders op grond van de Amerikaanse wet geen U.S. TIN hoeven te hebben? Geeft de Belastingdienst dat door in de rapportage?
Dat komt de IRS niet te weten. Er gaan geen rapportages naar de IRS anders dan rekeninggegevens in een voorgeschreven formaat volgens een voorgeschreven schema.
– Hoe komt de IRS te weten dat een aantal van de zonder U.S. TIN gerapporteerde rekeningen inmiddels gesloten is? Geeft de Belastingdienst dat door in de rapportage?
Ja, dat wordt gerapporteerd op basis van door de FI aangeleverde informatie. Het is een element dat in het door de IRS voorgeschreven FATCA XML schema van aanlevering is opgenomen.
– Hoe komt de IRS te weten dat een aantal van de zonder U.S. TIN gerapporteerde rekeningen slapende rekeningen zijn waarvoor de FI geen U.S. TIN bezit? Geeft de Belastingdienst dat door in de rapportage?
Nee, de Belastingdienst geeft dit niet door in haar rapportage. Een «slapende rekening» is geen FATCA Model I IGA term en de term is dus niet opgenomen in het FATCA XML schema.
– Hoe komt de IRS het te weten indien de periode van 90 dagen die de FI door de Leidraad wordt gegund om van nieuwe U.S. accounts een U.S. TIN te verkrijgen zich uitstrekt over twee kalenderjaren, waardoor er bij de rapportage over het eerste kalenderjaar terecht geen U.S. TIN is? Geeft de Belastingdienst dat door in de rapportage?
Deze situatie doet zich in de praktijk niet voor aangezien men tot 1 augustus van het opvolgende jaar de tijd heeft om aan de fiscus te rapporteren voorafgaand aan de rapportage aan de VS. De termijn van 90 dagen is dan verlopen waardoor tijdig een TIN kan worden aangeleverd. In een enkel geval kan het zijn dat de rekening vanwege het niet inleveren van een «self-certificationformulier» binnen de 90 dagen wordt gesloten. Dan zal het eerste jaar een rekening worden aangeleverd zonder TIN, het tweede jaar ook zonder TIN met de aantekening dat deze gesloten is.
– Hoe komt de IRS te weten welke «U.S. accounts» zonder U.S. TIN oude rekeningen zijn, waarvan de Leidraad rapportage zonder U.S. TIN toestaat? Geeft de Belastingdienst dat door in de rapportage?
De toestemming om gegevens over bestaande rekeningen aan te leveren zonder TIN gold alleen voor de aanlevering over de jaren tot en met 2017. Vanaf 2018 moet in principe een TIN aangeleverd worden of aan de voorwaarden van IRS Notice 2017–46 worden voldaan. In dat laatste geval mag de rubriek waar de TIN moet worden gevuld met 9xA. Vanaf 2020 moeten alle rekeningen voorzien zijn van een TIN.
– Hoe komt de IRS te weten voor welke «U.S. accounts» zonder U.S. TIN de FI de identificatieregels van de «Final Regulations» heeft toegepast? Geeft de Belastingdienst dat door in de rapportage?
Er gaan geen rapportages naar de IRS anders dan rekeninggegevens in een voorgeschreven formaat volgens een voorgeschreven schema. In het schema is dit gegeven niet opgenomen.
– Is het aantal «recalcitrant accounts» van een FI van invloed bij de beoordeling of sprake is van « significant non-compliance»?
Onder een Model I IGA zijn er geen «recalcitrant accounts». Het is onbekend op basis van welke criteria de IRS een FI zal aanmerken als niet compliant. Aan te nemen is dat het ontbreken van TIN’s of andere verplicht aan te leveren gegevens bij deze beoordeling een rol zullen spelen.
Kunt u, nu in de afgelopen maanden verschillende vragen zijn gesteld en er verschillende acties hebben plaatsgevonden, een stand van zaken geven op dit dossier?
In de beantwoording van de Kamervragen gesteld op 19 juni en beantwoord op 4 juli heb ik de stand van zaken op dat moment gedeeld, waaronder een terugkoppeling van de gesprekken die ik heb gevoerd in de VS.5 In de daarop volgende periode is het dossier besproken in een raadsvergadering in Brussel. Tijdens deze vergadering is vanuit Nederlandse zijde terugkoppeling gegeven van mijn recente bezoek aan de VS. Daarbij heeft Nederland een nieuwe oproep gedaan voor een gecoördineerde actie in Europees verband. De komende periode zal daar verder aan worden gewerkt en zal moeten blijken in welke vorm een eventuele gezamenlijke actie zich gaat uiten. Ook wordt doorlopend nauw contact onderhouden met de Amerikaanse autoriteiten en in het bijzonder de Amerikaanse ambassade en het consulaat over de SSN/TIN aanvraagprocedure en de procedure voor het afstand doen van de Amerikaanse nationaliteit. Daarbij wordt altijd het belang van een kortere en minder complexe procedure benadrukt.
Heeft u al meer duidelijkheid over eventuele maatregelen die uw Amerikaanse gesprekspartners zoeken binnen bestaande wet- en regelgeving, zoals u beschreef in uw antwoord van 4 juli 2019 op Kamervragen van de leden Lodders en Van Weyenberg?2 Zo ja, welke maatregelen zijn de IRS en het Department of Treasury bereid te nemen om de onzekerheid bij meer dan duizend Nederlandse «Accidental Americans» weg te nemen?
Nee, er is op dit moment nog geen duidelijkheid over de specifieke maatregelen die de Amerikaanse autoriteiten voor ogen hebben. Er is deze maand wel navraag gedaan bij de Amerikaanse autoriteiten over de ontwikkelingen op dit gebied. Zij hebben bevestigd dat ze na de zomer de uitgedachte aanpak met ons zullen delen.
Kunt u toelichten of de Verenigde Staten al meer duidelijkheid hebben gegeven over de in uw antwoord genoemde mogelijkheid tot het vereenvoudigen en verkorten van de aanvraagprocedure voor een Social security number (SSN)? Deelt u de mening dat vereenvoudiging en verkorting van de procedure voor een SSN voor vele Nederlandse Accidental Americans al een oplossing kan zijn voor hun probleem door de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA)? Zo nee, waarom niet?
De VS hebben nog niet meer duidelijkheid gegeven over een eventuele vereenvoudigde en verkorte aanvraagprocedure voor een SSN. Eerlijk gezegd betwijfel ik of dat een oplossing kan zijn voor het probleem van de Nederlandse inwoners die (toevallig) de Amerikaanse nationaliteit hebben. Nederlanders die tevens de Amerikaanse nationaliteit hebben ervaren verschillende problemen door de FATCA-regelgeving. De basis van de problematiek wordt gevormd door het feit dat Amerikanen waar ter wereld zij ook wonen belastingplichtig zijn in de VS. Veel personen zijn zich pas door de FATCA-regelgeving hiervan bewust geworden en van de verplichtingen die met deze belastingplicht gepaard gaan. Een probleem dat meer direct uit de FATCA-regelgeving en de gesloten IGA volgt, is de opgave voor Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit om de informatie aan hun bank aan te leveren die FI’s onder de IGA verplicht zijn uit te vragen. De banken dringen aan bij hun rekeninghouders om alsnog tijdig een SSN/TIN bij hun aan te leveren. Voor de personen uit deze groep die gewoonweg (nog) niet over een SSN/TIN beschikken, zou een vereenvoudiging en verkorting van de procedure kunnen bijdragen aan een oplossing. Het is echter geen oplossing voor alle problemen die Nederlandse inwoners met de Amerikaanse nationaliteit ervaren ten gevolge van de FATCA-regelgeving.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de raadsvergadering in Brussel van medio juli waar de FATCA geagendeerd stond? Is er binnen de EU voldoende draagvlak om te komen tot een gezamenlijke en gecoördineerde actie?
Zie antwoord vraag 9.
Het financieren van belasting ontwijkende bedrijven door FMO |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Kaag , Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse ontwikkelingsbank FMO financiert belastingontwijking via Mauritius»?1
Ja.
Vindt u het acceptabel dat FMO bedrijven financiert die belasting in ontwikkelingslanden ontwijken? Zo ja, hoe past dit in uw ambitie om ontwikkelingslanden als Mozambique te ondersteunen via uw beleid, en meer specifiek in de doelstellingen rond duurzame ontwikkeling van FMO?
FMO’s investeringen hebben als doel om bij te dragen aan de sociaaleconomische ontwikkeling van de ontwikkelingslanden waarin zij investeren. FMO’s investeringen dragen bij aan lokale banen, energiezekerheid en verbeteringen van de voedselketen. De bedrijvigheid die dat oplevert zorgt ook voor belastingopbrengsten voor de lokale overheid.
Het kabinet is van oordeel dat financieringen via laag belastende jurisdicties er niet toe mogen leiden dat het ontwikkelingsland waarin de investering plaatsvindt belastinginkomsten misloopt. Hierover heb ik uw Kamer in november 2017 schriftelijk ingelicht als reactie op het artikel «Ontwikkelingsbank leent via belastingparadijs Mauritius» in Trouw (Kamerstuk 33 625, nr. 252).
FMO geeft hieraan gevolg door risico’s op winstverschuiving vanuit het ontwikkelingsland altijd via uitgebreide due diligence onderzoeken in kaart te brengen. Het beleid van FMO is om niet deel te nemen aan financieringen indien het ontwikkelingsland belastingen dreigt mis te lopen als gevolg van winstverschuivingsconstructies. Daarnaast toetst FMO of de gegevens aanwezig zijn die de lokale belastingdienst in het ontwikkelingsland nodig heeft voor een volledige belastingaanslag aan het bedrijf dat FMO financiert. Dit beleid is beschreven in het Position Statement on Responsible Tax op de FMO-website.
Voor ontwikkelingslanden is het van belang dat zij in staat in zijn om belasting te heffen op de bedrijven die actief zijn op hun grondgebied, om zo publieke diensten aan te kunnen bieden en te kunnen investeren in zaken die cruciaal zijn voor de ontwikkeling van een land zoals gezondheidzorg, onderwijs en infrastructuur. Daarom helpt Nederland ontwikkelingslanden met het versterken van hun fiscaal beleid en handhavingscapaciteit. Nederland heeft zich bovendien gecommitteerd aan de doelstelling van het Addis Tax Initiative om de inzet op technische assistentie in 2020 te verdubbelen ten opzichte van 2015.
Bent u bereid uw positie als aandeelhouder te gebruiken om FMO te dwingen om niet langer financiering te verstrekken aan bedrijven die belasting ontwijken? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat het FMO-beleid reeds is om geen financiering te verstrekken middels structuren gericht op belastingontwijking ziet het kabinet op dit moment geen reden om met FMO in gesprek te gaan over mogelijke aanpassing van dit beleid. Wel blijven de ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën (bij wie het staatsaandeelhouderschap in FMO is belegd) in nauw contact met FMO t.a.v. het belastingbeleid van FMO.
Het betreft hier overigens een gezamenlijke investering door «FMO-A» (de eigen balans van FMO) en het Building Prospects fonds, een revolverend fonds dat in opdracht van Buitenlandse Zaken door FMO wordt beheerd. Dit fonds heeft als opdracht het doen van investeringen in de private infrastructuur en de agrarische waardenketen in ontwikkelingslanden met als doel het aanjagen van de private sector.
Hoe beoordeelt u de stelling van FMO dat het geen mogelijkheid had om bij Kenmare af te dwingen dat het zou stoppen met belastingontwijking, omdat het om de herziening van een bestaand contract ging? Was hier juridisch inderdaad geen enkele mogelijkheid toe?
Van FMO heeft het kabinet vernomen dat er sprake is van een misrepresentatie van het gesprek dat gevoerd is en dat deze specifieke stelling niet op deze manier door FMO zou zijn geuit.
Het klopt dat leningen door FMO en andere financiers zijn verstrekt aan vennootschappen (KNML en KMPL) in Mauritius. Dit zijn zogenaamde SPV’s (Special Purpose Vehicles). Bij projectfinanciering is het niet een bedrijf dat financiering aantrekt om de investering te bekostigen, maar wordt het project van de vennootschap afgezonderd en in (een) aparte entiteit(en) geplaatst. De financiers kunnen op deze wijze hun voorwaarden ten aanzien van het project juridisch afbakenen.
Buitenlandse investeerders, in het bijzonder zij die investeren in ontwikkelingslanden, kiezen er vaak voor om deze SPV’s juridisch te structureren buiten het ontwikkelingsland waarin het project zich bevindt, vanwege een dikwijls minder ontwikkeld lokaal juridisch systeem in deze landen, hetgeen onzekerheden met zich meebrengt. Het zijn vaak offshore financiële centra die de gewenste juridische zekerheid wel kunnen bieden.
Mauritius, dat zich sterk als financieel centrum heeft ontwikkeld, kon volgens FMO de gewenste rechtszekerheid bieden voor de gezamenlijke groep financiers in de Moma-mijn.
Jurisdicties zoals Mauritius bieden daarnaast ook gunstige fiscale regimes, waarvan bedrijven gebruikmaken voor winstverschuivingsconstructies. Dergelijke constructies, gericht op belastingontwijking, zijn niet in lijn met het hierboven beschreven kabinetsstandpunt, alsmede het investeringsbeleid van FMO. De tax due diligence van FMO heeft uitgewezen dat het risico op een winstverschuivingsconstructie om fiscaal voordeel te verwerven ten koste van belastinginkomsten in Mozambique in dit geval afwezig is.
Hoewel directe investeringen in het doelland de voorkeur hebben, komen investeringen in armere ontwikkelingslanden nu nog onvoldoende van de grond zonder het gebruik van dergelijke financiële centra.
Het artikel in Trouw stelt dat er relatief weinig belasting betaald werd in Mozambique. Uit informatie van FMO concludeert het kabinet dat dit geen gevolg is van een belastingontwijkingsconstructie, maar van operationele verliezen en de toepassing van een fiscaal gunstig regime, in het leven geroepen door de autoriteiten in Mozambique om mijnbouw te stimuleren.
Overigens heeft Kenmare de afgelopen jaren aanzienlijke bedragen aan royalty’s afgedragen in Mozambique. Ook betaalt Kenmare sinds 2018 winstbelasting in Mozambique omdat de stimuleringsregeling na 10 jaar afliep en geen verrekening meer mogelijk is met verliezen uit vroegere jaren2.
Is er aanpassing van regelgeving nodig om te zorgen dat FMO wél financiering kan weigeren aan bedrijven die belasting ontwijken? Zo ja, bent u bereid die regelgeving door te voeren?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij handelen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, en daarmee dat bedrijven hun invloed aanwenden om negatieve gevolgen van hun activiteiten op mens en milieu – zoals belastingontwijking door bedrijven waarin zij in investeren – aan te pakken. Dat geldt des te meer voor ondernemingen die direct of indirect door de overheid worden gefinancierd. De OESO-richtlijnen hebben een apart hoofdstuk over belastingen; van bedrijven wordt verwacht dat zij bijdragen aan de overheidsfinanciën van het land waar zij actief zijn door het tijdig betalen van de door hen verschuldigde belastingen en dat zij de belastingwetten naar letter en geest naleven. Het huidige beleid van FMO om geen financiering te verstrekken middels structuren gericht op belastingontwijking is hiermee in lijn. Het Ministerie van BZ heeft regelmatig beleidsoverleg met FMO om te spreken over toepassing van het MVO-beleid van FMO, waaronder ook het belastingbeleid.
Een wijziging van regelgeving waardoor FMO dergelijke financiering kan weigeren is daarmee niet nodig. FMO kan immers onder de huidige richtlijnen reeds bepalen of de gekozen investeringsstructuur een reden is om geen financiering te verstrekken.
Wordt er bij het beoordelen van de impact van investeringen door FMO ook meegewogen wat de negatieve impact van belastingontwijking is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals te lezen is in FMO’s Position Statement on Responsible Tax worden belastingoverwegingen meegenomen in het investeringsbesluit in lijn met FMO’s ontwikkelingsdoelstellingen door cliënten te toetsen op verantwoord belastinggedrag.
Klopt het dat FMO in 2012 ook een miljoenenkrediet verstrekte aan een investeringsmaatschappij, met een omzet van miljarden dollars, dat de bouw van mobiele netwerken in Nigeria en Kameroen via belastingparadijs Mauritius laat lopen? Zo ja, waarom is dit gebeurd en hoe past dit in de doelstellingen van FMO en het kabinet?
FMO heeft in 2012 geen miljoenenkrediet verstrekt, maar samen met andere investeerders (waaronder ontwikkelingsbanken) uit verschillende jurisdicties een belang genomen in het eigen vermogen van een leverancier van mobiele netwerken die actief is in meerdere Afrikaanse landen. Ook bij het verstrekken van deze vorm van financiering gelden voor FMO en het kabinet de doelstellingen en randvoorwaarden zoals verwoord in de beantwoording van vraag 2.
Voor uitbreiding van de activiteiten van de klant naar diverse Afrikaanse landen, waaronder Kameroen, is ook in dit geval een vennootschap in Mauritius opgericht voor het aantrekken van additionele financiering. Ook bij dit project heeft FMO een tax due diligence onderzoek uitgevoerd.
Nederlandse burgers die de dupe zijn van Amerikaanse regelgeving |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Snel |
|
![]() |
Bent u bekend met de gevolgen van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) voor Nederlandse burgers?
Ja.
Bent u bekend met de beantwoording van schriftelijke vragen die eerder zijn gesteld, onder andere over het bericht «Fiscaal verdrag drijft Amerikanen in Nederland tot wanhoop»1, vragen over «de uitwerking van FATCA»2 en vragen over «Amerikaanse belastinghervorming»3?
Ja.
Bent u, in het verlengde van bijvoorbeeld de inzet van president Macron, bereid het gesprek met president Trump van 19 juli a.s. te gebruiken om het belang van een oplossing voor deze groep, eventueel door middel van een brief, over te brengen?
Voor de problematiek van deze groep Nederlandse burgers die tevens Amerikaan zijn is tijdens het bezoek van de Minister-President aan Washington, D.C. door Nederland aandacht gevraagd. Ik heb zelf in mei van dit jaar tijdens mijn bezoek aan het Department of Treasury deze problematiek ook opgebracht. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor deze groep mensen.
Welke vooruitgang is sinds mei geboekt bij het werken aan een oplossing voor de duizenden gedupeerden?
In de antwoorden op de Kamervragen gesteld op 19 juni jl. en beantwoord op 4 juli is reeds een terugkoppeling gegeven van de door hem in de VS gevoerde gesprekken.4 Vlak na het verzenden van die antwoorden is het onderwerp weer besproken tijdens een raadsvergadering in Brussel. Daarbij is vanuit Nederlandse zijde terugkoppeling gegeven van mijn recente bezoek aan de VS. Daarbij heeft Nederland ook nieuwe oproep gedaan voor een gecoördineerde actie in Europees verband richting de VS. De komende weken zal daar verder aan worden gewerkt.
Bent u bereid om net als de Staatssecretaris van Financiën in gesprek te gaan met belangenorganisaties van Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit hebben?
De problematiek staat reeds scherp op het netvlies van het kabinet. Vanuit het Ministerie van Financiën is er frequent contact met belangenorganisaties van Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit hebben. Daarbij heeft de Staatssecretaris van Financiën als vertegenwoordiger van het kabinet ook persoonlijk met betrokkenen gesproken.
Bent u bekend met het feit dat het kabinet heeft aangegeven dat de afwezigheid van het Social Security Number (SSN) geen weigeringsgrond kan zijn voor banken om een betaalrekening aan te vragen of te behouden?
Het kabinet is bekend met de verplichtingen die financiële instellingen hebben op het gebied van basisbetaalrekeningen (op grond van een geïmplementeerde Europese richtlijn). Op grond hiervan zijn banken in Nederland – kort samengevat – verplicht om een basisbetaalrekening aan te bieden, tenzij er een weigeringsgrond van toepassing is. Een basisbetaalrekening is – kort gezegd – een betaalrekening waarbij geen debetstand mogelijk is. Het enkel ontbreken van een US TIN/SSN vormt voor de toepassing van deze wetgeving geen weigeringsgrond en kan daarmee geen aanleiding zijn om een basisbetaalrekening te weigeren of op te zeggen. Ik verwijs voor een nadere duiding naar de antwoorden op de Kamervragen van 18 maart jl.5 en de hiervoor genoemde antwoorden op de Kamervragen van 4 juli jl.
Wat vindt u van de signalen dat banken zich daar nog over beraden en op dit moment aanvragen van klanten met een Amerikaanse nationaliteit zonder SSN niet honoreren?
Ik kan mij voorstellen dat Nederlandse banken zich zorgen maken over de mogelijke gevolgen van het niet voldoen aan Amerikaanse regelgeving, zoals FATCA. Tegelijkertijd deelt het kabinet de angst dat onverwijld forse Amerikaanse sancties op grond van FATCA worden opgelegd niet. Het kabinet vindt het echter onwenselijk – zoals ik ook aangaf in beantwoording van de Kamervragen van 4 juli jl. – als er in strijd wordt gehandeld met de Europese betaalrekeningenrichtlijn en de Nederlandse implementatie daarvan. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Welke stappen neemt u tegen banken om te voorkomen dat betaalrekeningen van Nederlandse inwoners worden geblokkeerd?
In eerdere antwoorden op Kamervragen heb ik de visie van het kabinet over de toepassing van de Europese richtlijn over basisbetaalrekeningen uiteengezet. Deze uitleg is gecommuniceerd met de NVB. Het is uiteindelijk aan de toezichthouders om passende maatregelen te nemen als er wordt gehandeld in strijd met de Europese richtlijn over toegang tot een basisbetaalrekening.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse inwoners met een Amerikaanse nationaliteit altijd toegang moeten hebben tot een betaalrekening?
Alle inwoners van Nederland hebben – binnen de kaders van de Nederlandse implementatie van de Europese richtlijn over basisbetaalrekeningen – recht op toegang tot een basisbetaalrekening. Zie ook de antwoorden op de vragen 6, 7 en 8.
Herinnert u zich dat het kabinet heeft aangegeven dat in juli in Brussel in een raadsvergadering weer wordt gesproken over de problemen als gevolg van FATCA?
Ja.
Is het gelukt om te komen tot een gecoördineerde actie in Europees verband? Zo ja, op welke wijze wordt deze actie nu uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp is besproken tijdens een raadsvergadering waarbij Nederland landen heeft opgeroepen voor een gecoördineerde actie in Europees verband. Ik verwacht uw Kamer na de zomer nader te informeren over het vervolg.
Bent u voornemens om bijvoorbeeld samen met president Macron, die voor zover bekend in zijn gesprekken met president Trump aandacht heeft gevraagd voor de zogenaamde Accidental Americans, op te trekken om tot een oplossing voor deze groep te komen?
Het kabinet denkt dat een gecoördineerd signaal in Europees verband het sterkst is, waarbij naast Nederland en Frankrijk ook andere Europese landen zich aansluiten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor uw bezoek van 19 juli 2019 aan president Trump?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor het bezoek van de Minister-President aan president Trump.
Een wetsvoorstel inzake het toezicht op vermogensbeheer van minderjarigen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister veiligheid en justitie) (CDA), Grapperhaus |
|
![]() |
Klopt het dat reeds in 2014 de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd dat de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop onderzocht zouden worden en is dit onderzoek in 2017 voltooid? Klopt het voorts dat de in 2018 toegezegde wetswijziging naar aanleiding van dat onderzoek nog steeds niet aan de Kamer is gestuurd?1 2 3
De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in antwoord op door u gestelde vragen medegedeeld dat onderzoek zal worden gedaan naar de positie van de minderjarige in het erfrecht en dat uw vragen – t.a.v. de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop – in het onderzoek aan de orde komen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1980). Het onderzoek «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen» is in 2016 afgerond en op 1 februari 2017 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 99). In het AO personen- en familierecht d.d. 15 juni 2018 heb ik gezegd in overleg te zijn met de Raad voor de rechtspraak en de KNB en het streven uitgesproken om in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen waarmee de belangrijkste aanbevelingen van de onderzoekers worden uitgevoerd (Kamerstuk 33 836, nr. 26, p. 33). Het overleg met de Raad voor de rechtspraak en de KNB heeft inmiddels plaatsgevonden. In de uitwerking heeft het wetsvoorstel vertraging opgelopen. Dat komt onder meer doordat er verschillende actuele trajecten lopen in het personen- en familierecht (o.m. huwelijkse gevangenschap, draagmoederschap en deelgezag, wijziging transgenderwet), waaraan ik – mede op verzoek van uw Kamer – voorrang geef. Ik ben voornemens om het wetsvoorstel inzake toezicht op bewind bij minderjarigen in de loop van 2020 in consultatie te brengen. Mede afhankelijk van de reacties en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zou het wetsvoorstel in de tweede helft van 2020 bij uw Kamer kunnen worden ingediend.
Klopt het dat het de bedoeling was dat u met de Raad voor de rechtspraak en Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie zou overleggen, waarna het idee was om nog in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen? Hebben deze gesprekken reeds plaatsgevonden en is het wetsvoorstel in consultatie gegaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer denkt u het toegezegde wetsvoorstel aan de Kamer te kunnen sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Digitaal Facebookgeld |
|
Ö. Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hoekstra |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Facebook een eigen digitale munt gaat introduceren?1 Wat is uw mening hierover?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. In algemene zin ben ik voor innovatie in de financiële sector. Dit kan leiden tot financiële producten en diensten die efficiënter en gebruiksvriendelijker zijn voor gebruikers en tot een meer diverse financiële sector. Echter, hierbij moet ook gekeken worden naar de risico’s die deze financiële innovaties met zich mee brengen, bijvoorbeeld ten aanzien van consumentenbescherming en de gevolgen voor de financiële stabiliteit. Hier moeten passende waarborgen tegenover staan. Ook bij de Libra, zoals het initiatief van Facebook wordt genoemd, zie ik innovatie als een positieve ontwikkeling maar heb ik een scherp oog voor de risico’s.
Zal deze digitale munt ook in Nederland beschikbaar komen en gebruikt (moeten) worden door Nederlandse gebruikers? Welke vergunning zou hiervoor nodig zijn?
Indien er sprake is van vergunningplichtige activiteiten kan de Libra in Nederland pas worden aangeboden als de aanbieder beschikt over de benodigde vergunningen. Op basis van de door Libra gepubliceerde stukken is het op dit moment nog niet mogelijk om te bepalen of de voorgenomen activiteiten van Libra vergunningplichtig zijn, en zo ja, welke vergunning(en) dan van toepassing zou(den) zijn. Ik ga dit de komende tijd onderzoeken met de toezichthouders. Ook vindt er overleg plaats op Europees en internationaal niveau, bijvoorbeeld tussen toezichthouders binnen het Eurosysteem.
Deelt u de mening dat niet Facebook een «nieuw financieel stelsel» zou moeten ontwikkelen, maar de juist de overheid voorop moet lopen in een dergelijke vitale dienst als het betalingsverkeer? Kunt u uitsluiten dat Facebook hiermee ook «too big to fail» wordt, en daarmee impliciet van een staatsgarantie zal profiteren?
Ik vind het niet op voorhand onwenselijk dat private spelers innoveren in het betalingsverkeer. Een groot gedeelte van de huidige betaalmethoden zijn private initiatieven, zoals betaalkaarten of online betaalmogelijkheden als iDeal. Dit betekent niet dat het betalingsverkeer hiermee minder veilig, betrouwbaar en efficiënt is. Wel moet er goed gekeken worden naar de risico’s die deze innovaties meebrengen. Zo is het belangrijk dat het publieke belang van de continuïteit en stabiliteit van het betalingsverkeer blijvend goed verankerd is.2
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven ga ik de komende tijd met de toezichthouders bezien of, en zo ja, welke activiteiten van de Libra vergunningplichtig zijn. Hierbij zal ik tevens de effecten en mogelijke risico’s van de komst van de Libra onderzoeken. Als hieruit blijkt dat er grote risico’s kunnen ontstaan, zal ik bezien welke maatregelen de toezichthouders en ik kunnen nemen, inclusief eventuele benodigde aanpassingen aan (Europese) wetgeving en/of vergunningseisen.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse staat achterloopt op bedrijven als Facebook met het creëren van digitaal geld? Waarom maakt u niet meer middelen en capaciteit vrij bij De Nederlandsche Bank (DNB) voor innovatie en experimenten met digitaal geld?
Nederland heeft een efficiënt, gebruiksvriendelijk en innovatief betalingsverkeer. DNB is al langer bezig met onderzoek naar innovaties in het betalingsverkeer. Zo heeft DNB eerder onderzoek gedaan naar het gebruik van blockchain bij betalingen.3 Hieruit bleek dat blockchaintoepassingen momenteel nog niet kunnen voldoen aan hoge eisen voor het betalingsverkeer. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota «100% veilig sparen en betalen» en op het rapport «Geld en Schuld» van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) heb ik aangegeven dat DNB bezig is met een onderzoek naar digitaal centralebankgeld.4 Het kabinet kijkt uit naar de uitkomsten van dit onderzoek en hoopt deze begin 2020 tegemoet te kunnen zien.
Wat gaat u doen om deze achterstand op de private sector in te lopen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het kabinet tekortschiet in het hervormen van de financiële sector wanneer een partij als Facebook zich hier als voorvechter van rechtvaardigheid en tegenstander van Wall Street opwerpt?
Het kabinet draagt met verschillende maatregelen bij aan het hervormen van de financiële sector, bijvoorbeeld via de maatregelen die ik heb aangekondigd in de Agenda voor de financiële sector.5 Een belangrijke pijler daarin is innovatie in de financiële sector. Innovatie, zowel binnen de sector als daarbuiten, kan zorgen voor meer diversiteit, concurrentie en kan daarmee de dienstbaarheid van de sector aan de samenleving vergroten. Het is daarbij belangrijk dat dit onder vergelijkbare voorwaarden en waarborgen geschiedt. Zoals ik eerder heb aangegeven ga ik onderzoek doen naar fintech in Nederland, waarbij ik ook kijk naar de noodzaak om wetgeving aan te passen.6 Daarnaast heb ik toegezegd om met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de rol van bigtech in het Nederlandse betalingsverkeer te onderzoeken.7
Welke effecten voorziet u op de koers van de euro op de midden- en lange termijn wanneer er een significant grote digitale valuta tussenkomt die beoogt «de waarde van de munt te koppelen aan bankdeposito's en kortlopende staatsleningen van landen met stabiele munten zoals de dollar, de pond en de euro»?2 Welke effecten voorziet u op de financiële markten?
Zoals eerder aangegeven is er weinig informatie beschikbaar over de werking van de Libra. In het zogenoemde white paper 9 staat dat de Libra wordt gedekt door een reservefonds dat bestaat uit activa met een lage volatiliteit, zoals bankdeposito’s en overheidsobligaties in munteenheden van stabiele en betrouwbare centrale banken. Het is op dit moment onbekend wat de compositie van dit fonds zal zijn. Gebruikers van Libra kunnen hun lokale valuta omwisselen voor Libra bij geselecteerde wisseldienstverleners. Deze wisseldienstverleners kunnen op hun beurt activa inbrengen bij de Libra Association, om hiervoor Libra te ontvangen. De Libra Association zal deze lokale valuta gebruiken om het reservefonds in omvang te laten toenemen, zodat de uitstaande Libra worden gedekt door reële activa. Een groter aandeel van in euro gedomineerde activa in het reservefonds en/of meer gebruikers buiten de eurozone die hun lokale valuta omwisselen voor Libra kunnen, in theorie, leiden tot een grotere vraag naar euro’s en daarmee een opwaartse druk op de koers van de euro. Het is op dit moment echter nog onduidelijk of het reservefonds ook uit euro’s zal bestaan, en hoe groot het aandeel van in euro gedenomineerde activa in het reservefonds dan zal zijn. Tevens is onbekend wie de gebruikers zullen zijn van de Libra en welke lokale valuta ze zullen omwisselen. Ook is het onduidelijk of, en zo ja hoe, Libra weer ingewisseld kunnen worden voor de activa in het reservefonds, en Libra hiermee vernietigd kunnen worden. De effecten zijn daardoor nu nog niet in te schatten.
Hoe beoordeelt u het voorziene gebruik van deze digitale Facebookmunt om serieuze diensten als verzekeringen aan te schaffen, zoals Facebook van plan is?3 Welke gevaren voorziet u bij deze constructies? Gaat u maatregelen nemen om de consument te informeren en beschermen tegen onbedoelde negatieve gevolgen?
Partijen die verzekeringen of andere financiële diensten willen aanbieden moeten hiervoor beschikken over de juiste vergunningen, en zich houden aan de geldende vergunningseisen. Het feit dat deze partijen zich mogelijk laten uitbetalen in iets anders dan euro’s ontslaat hen niet van deze vergunningplicht. Dit betekent dat bedrijven die deze vergunningplichtige diensten aanbieden onder toezicht staan van de AFM en DNB. Het is aan de toezichthouders om te bepalen in hoeverre de geldende vergunningeisen toelaten dat onder toezicht staande instellingen zich kunnen inlaten met de Libra. Als hieruit blijkt dat er grote risico’s kunnen ontstaan zal ik bezien welke maatregelen de toezichthouders en ik kunnen nemen, inclusief eventuele benodigde aanpassingen aan (Europese) wetgeving en/of vergunningseisen.
Hoe verhoudt dit plan van Facebook zich tot de nieuwe Europese richtlijn voor betaaldiensten PSD2? Was dit ook mogelijk zonder het doorvoeren van PSD2?
De bepalingen van PSD2 omtrent gegevensverwerking zien alleen op betaalrekeningen. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het momenteel onduidelijk hoe het systeem achter Libra er precies uit gaat zien en welke vergunningen hierbij van toepassing zijn, en of er dus sprake is van betaalrekeningen. Ik kan daarom op dit moment geen inschatting maken hoe de Libra, de Facebook-wallet (Calibra) of eventuele andere applicaties die gebruik maken van het Libra-systeem zich verhouden met PSD2.
Zal het mogelijk zijn onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om de persoonlijke gegevens van gebruikers van Facebook te koppelen aan financiële gegevens? Welke gevolgen voorziet u voor de privacy en vindt u deze ontwikkeling wenselijk?
Libra heeft een statement over privacy gepubliceerd.11 Hieruit is echter niet op te maken welke data wel en niet gedeeld worden met externe partijen. De AVG schrijft voor dat persoonsgegevens alleen verwerkt (en dus gedeeld) mogen worden als de verwerking op een rechtsgeldige verwerkingsgrondslag uit de AVG is gebaseerd (artikel 6 AVG). Daarbij moeten ook de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens in acht worden genomen (artikel 5 AVG). Deze beginselen zien onder meer op rechtmatigheid, behoorlijkheid, transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking en de juistheid, beperking van opslag en integriteit en vertrouwelijkheid van persoonsgegevens. Uit de gepubliceerde stukken blijkt verder dat de Libra Association een andere entiteit is dan Facebook. Het delen van gegevens tussen deze entiteiten mag op basis van de AVG alleen plaatsvinden als dat conform de voornoemde beginselen, en de nadere uitwerkingen die daaraan in de AVG zijn gegeven, gebeurt.
Vindt u het ook zorgelijk dat er een alternatief financieel stelsel gecreëerd wordt door 27 bedrijven die samen een omzet en winst hebben die menig land versteld doet staan?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven vind ik het niet op voorhand onwenselijk dat private spelers innoveren. Hierbij moet een juiste balans gevonden worden tussen de kansen en risico’s die deze innovaties opleveren. Ik ga met de toezichthouders onderzoeken wat de mogelijke gevolgen van de Libra kunnen zijn.
Wat vindt u van de dominante positie op het gebied van data die Facebook verder kan ontwikkelen met financiële gegevens?
Ik onderken dat beschikking over grote volumes en variëteit aan data, zeker bij partijen die een belangrijke platformfunctie hebben, in bepaalde omstandigheden tot een toename van marktmacht kunnen leiden. Marktmacht is echter niet verboden. Het kabinet is tegelijkertijd niet blind voor het risico dat machtsposities bij enkele grote platforms, onder andere door dataverzameling, zo stevig kunnen worden dat ze niet of nauwelijks meer kunnen worden uitgedaagd en/of dat ze misbruik van hun machtspositie gaan maken. Dan zou het uitblijven van toetreding kunnen leiden tot beperkte concurrentiedruk en daarmee uiteindelijk tot minder innovatie en een minder goed aanbod voor consumenten. Dat is onwenselijk. Om met dit risico om te gaan heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorstellen gedaan voor maatregelen die hierop ingrijpen. Uw Kamer is hier in mei per brief over geïnformeerd.12
Zal het straks ook mogelijk zijn om belastingen of premies te betalen met de Facebookmunt?
In artikel 4:89 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat betalingen van of aan bestuursorganen, waaronder dus de Belastingdienst, via (girale) bijschrijvingen in euro’s geschieden. Ik zie op dit moment geen reden om dit aan te passen.
Het faillissement van Huize de Berg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), de Jonge |
|
![]() ![]() |
Hoe oordeelt u over het ontstaan van het faillissement van Huize de Berg in Heerlen?1
Ik heb bij de IGJ, NZa en de Blueprint Group navraag gedaan over de situatie bij Huize de Berg. Zij melden mij het volgende:
Huize de Berg is een kloostercomplex waar ongeveer vijftig zusters van de Kleine Zusters van de Heilige Joseph wonen. Tot 2018 was het klooster eigendom van de congregatie, die ook eigen personeel in dienst had. De congregatie heeft het complex in 2018 verkocht aan de Blueprint Group en huurt het sindsdien van hen. De medewerkers die in dienst waren van de congregatie zijn toen overgegaan naar Allerlei Gastvrij (een dochter-bv van de Blueprint Group, tevens bekend onder de naam Hospitality & Service Nederland BV).
Allerlei Gastvrij levert facilitaire dienstverlening aan de zusters in het klooster, zoals maaltijden en schoonmaak. Een deel van de zusters (ongeveer twintig) ontvangt ook zorg via een Volledig Pakket Thuis. Deze zorg werd en wordt geleverd door zorginstelling Bergweide.
Het faillissement heeft betrekking op Allerlei Gastvrij. Zoals hierboven beschreven leverde Allerlei Gastvrij geen zorg, maar dienstverlening in Huize de Berg. De zusters nemen deze dienstverlening nu af bij een andere partij. Het faillissement heeft geen invloed op Bergweide, dat nog steeds de zorg aan de zusters in Huize de Berg levert.
De curator heeft op basis van de Faillissementswet de taak om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Ik kan vanuit mijn positie geen oordeel vellen over dit specifieke geval.
Vindt u het acceptabel dat Huize de Berg over de rug van zusters en personeelsleden is doorverkocht aan een commerciële partij die vervolgens een faillissement heeft aangevraagd en het personeel heeft ontslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de medewerkers van Huize de Berg niet onder de zorg-cao vallen, maar onder de cao van de horeca? Kunt u dit laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
De medewerkers van Allerlei Gastvrij verlenen geen zorg maar dienstverlening. De medewerkers van Bergweide, die de zorg verlenen aan de zusters in Huize de Berg, vallen onder de cao VVT.
Gaat u ervoor zorgen dat personeel hun gemiste salaris en vakantiegeld krijgen uitbetaald? Zo nee, waarom niet?
Bij een faillissement hebben werknemers -als zij aan de voorwaarden voldoen- recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 4 van de WW. De werknemer kan bij een faillissement een beroep doen op de loongarantieregeling waarbij UWV salarisaanspraken overneemt (op basis WW). Het gaat om het loon over maximaal dertien weken voorafgaande aan het ontslag, vakantiegeld en vakantiedagen tot maximaal een jaar terug en het loon over de opzegtermijn tot maximaal zes weken. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wordt het personeel dat zorg levert (werkzaam bij Bergweide) niet geraakt door het faillissement.
Is het waar dat Blueprint Group voornemens is een doorstart te maken met Huize de Berg in een zuster-bv? Wilt u dit laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
Blueprint Group heeft mij laten weten niet voornemens te zijn om een doorstart te maken in een zuster-bv.
Kunt u een overzicht verstrekken van de bv's die zorgconsortium Blueprint Group herbergt? Zo nee, waarom niet?
Concernrelaties, voor zover het bv’s betreft met 100% aandeelhouderschap, zijn voor iedereen die daar inzicht in wil hebben, openbaar beschikbaar via het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Een overzicht van aan de Blueprint Group gerelateerde rechtspersonen heb ik bijgevoegd (zie bijlage)2.
Het depositogarantiestelsel |
|
Ö. Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hoekstra |
|
Wat is uw reactie op de stelling van het Centraal Planbureau (CPB) in de Risicorapportage Financiële markten 2019 dat het sparen en betalen voor het gros van de consumenten veilig is onder het depositogarantiestelsel (DGS)?1
Het DGS garandeert de veiligheid van het spaargeld van depositohouders per bank tot EUR 100.000. De garantie geldt voor de meeste rekeninghouders en bijna alle soorten rekeningen. Hierdoor verzekert het DGS een zeer aanzienlijk deel van de spaargelden van consumenten. Door het DGS gedekte deposito’s zijn verder van bail-in. Op grond van de recente afspraken in het bankenpakket tellen de deposito’s ook niet mee voor de MREL-buffers. Daarom kan ik mij vinden in de stelling van het CPB dat het sparen en betalen voor het gros van de consumenten veilig is onder het depositogarantiestelsel.
Denkt u dat een fonds, dat tot en met 2024 geleidelijk wordt gevuld tot uiteindelijk 0,8% van het gedekte spaargeld, voldoende zal zijn om het spaargeld van alle klanten (tot de grens van 100.000 euro) volledig te garanderen in een situatie waarin één of meer grote systeembanken, zoals ING, ABN AMRO en Rabobank, zouden omvallen? Waarop baseert u uw antwoord en bent u, als dit nog niet voorhanden is, bereid een dergelijk scenario te laten uitwerken?
De doelomvang van het Nederlandse Depositogarantiefonds (DGF) is op dit moment 0,8% van de door het DGS gegarandeerde deposito’s. Per definitie heeft een DGF dus niet voldoende in kas om alle gegarandeerde deposito’s direct uit het fondsvermogen te kunnen voldoen. Dit is ook niet nodig omdat het DGF nooit tegelijkertijd alle gegarandeerde deposito’s zal moeten uitbetalen.
Het is lastig op voorhand uitspraken te doen over een scenario waarin een groot beroep wordt gedaan op het DGF dat niet direct kan worden opgevangen door de sector zelf. Daarin speelt mee dat resolutie via de Europese afwikkelingskaders is beoogd voor scenario’s waarin een grote systeembank omvalt of dreigt om te vallen. Wanneer een bank in resolutie wordt geplaatst, is een aanspraak op het DGS niet waarschijnlijk. Het is echter aan de resolutieautoriteit (Single Resolution Board) om te bepalen of resolutie aan de orde is. De resolutieautoriteit kan besluiten om een bank in resolutie te plaatsen wanneer er sprake is van een openbaar belang en er geen alternatieve oplossingen meer mogelijk zijn, zoals een private oplossing. Er wordt dan een beroep gedaan op investeerders en achtergestelde schuldhouders via bail-in. Mocht dit nog niet voldoende zijn, dan kan er onder bepaalde voorwaarden gebruik worden gemaakt van het gemeenschappelijke resolutiefonds (Single Resolution Fund, SRF). Het SRF is een door de Europese bankensector gevuld fonds dat beoogt te voorkomen dat belastinggeld nodig is om banken af te wikkelen.2
Na de crisis zijn er verbeteringen doorgevoerd in de methodiek van het DGS. Zo wordt het DGF ex ante gevuld door banken om zoveel mogelijk te voorkomen dat banken juist in moeilijke tijden om een bijdrage gevraagd worden. Ook doen depositogarantiestelsels op grond van Europese regels stresstesten om de weerbaarheid van hun stelsels te toetsen.3 Indien de beschikbare financiële middelen in het DGF toch ontoereikend zijn om uitkeringen te doen, betalen banken buitengewone ex post bijdrages tot een maximum van 0,5% van de aangehouden gegarandeerde deposito’s van een bank. Voorts kan het DGF financiering van derden aantrekken. Het Nederlandse DGF heeft in dit kader een kredietlijn afgesloten met een consortium van vier Nederlandse banken. Dit vergroot de financieringscapaciteit van het DGS verder. Bovendien is er nog de mogelijkheid om op vrijwillige basis van DGSen in andere lidstaten te lenen. Ook zal een toekomstig EDIS de financieringscapaciteit aanzienlijk doen toenemen. Het is uiteindelijk aan de banken zelf om het DGS weer te vullen en eventuele leningen en voorschotten terug te betalen zodra terugbetaling de liquiditeit/solvabiliteit van individuele instellingen dat toelaat.
Ondanks deze verdedigingslinies kan niet volledig worden uitgesloten dat in het uiterste geval een beroep op de overheid wordt gedaan om voorfinanciering te verstrekken gedurende een bepaalde periode. Door de maatregelen die de afgelopen jaren zijn getroffen, is de kans op zo’n scenario verkleind. Het gaat dan om de strengere liquiditeits- en kapitaaleisen met daarbovenop de aangescherpte eisen voor verliesabsorberend kapitaal en bail-in, eventueel nog aangevuld met middelen vanuit het SRF.
Wie zal er uiteindelijk opdraaien voor de kosten als in een toekomstige crisissituatie noch het DGS-fonds voldoende blijkt te zijn om al het gedekte spaargeld van mensen te garanderen, noch het «bail-in»-mechanisme waarin grote spaarders, obligatie- en aandeelhouders eerst verliezen nemen? Wordt er rekening gehouden met dit scenario?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het aannemelijk dat tijdens een financiële crisis andere (systeem)banken kunnen meebetalen aan het DGS, terwijl zij zelf het geld dan hard nodig zullen hebben? Hoe realistisch acht u het scenario dat De Nederlandsche Bank (DNB) de kosten uiteindelijk kan verhalen bij de aan het DGS deelnemende instellingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het Ministerie van Financiën of een andere overheidsinstelling in een dergelijk crisisscenario zal inspringen om het tekort dat bij DNB kan ontstaan vanwege DGS aan te vullen? Zo niet, deelt u dan de constatering dat Nederlandse burgers uiteindelijk zelf met belastinggeld garant staan voor het eigen spaargeld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het DGS dus weliswaar een geschikt middel kan zijn om klanten niet de dupe te laten zijn van een specifiek probleem bij een individuele bank, maar waarschijnlijk ongeschikt zal blijken te zijn bij een systeemcrisis, tenzij de belastingbetaler toch bereid is uiteindelijk op te draaien voor de kosten?
Het DGF zal in isolatie niet voldoende zijn om een zware «bankrun» bij een of meerdere systeembanken te beantwoorden. Daarom zijn er behalve de ex ante financiering van het DGS meerdere verdedigingslinies opgeworpen om ook in een crisis te kunnen beschikken over voldoende middelen (zie eerdere antwoorden). Verder gelden er tegenwoordig hogere liquiditeits- en kapitaaleisen en is er sprake van beter toezicht op de banken, zodat een dergelijk doemscenario zich niet snel zal voordoen. Ik ben het niet eens met de veronderstelling van de vraagsteller dat de belastingbetaler per definitie opdraait voor de kosten van het DGS in een zware systeemcrisis. Zelfs als de overheid – na uitputting van alle private financieringsbronnen – over zou gaan tot een (gedeeltelijke) voorfinanciering, dan zal deze in alle gevallen de opgeschorte ex post bijdragen verhalen op de banken zodra de solvabiliteit/liquiditeit van een individuele instelling niet langer bedreigd wordt. De preferente positie van het DGS zorgt er verder voor dat een DGS na herwinning van de boedel in faillissement niet snel verlies leidt. Daarmee is het DGS meer een middel om tijdelijk liquiditeit te geven aan gedekte spaarders dan om verliezen te dekken.
Betere samenwerking tussen banken in de strijd tegen witwassen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hoekstra |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview van de heer Elderson van De Nederlandsche Bank (DNB) in Trouw over de bestrijding van witwassen?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Welke eisen worden aan banken gesteld bij de acceptatie van nieuwe klanten? Moeten zij controleren van welke bank deze komt?
De eisen voor het accepteren van nieuwe klanten zijn opgenomen in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Wwft verplicht banken om, voor het aangaan van een zakelijke relatie of het verrichten van een incidentele transactie, onderzoek te verrichten naar de cliënt. Dit kunnen zowel natuurlijke personen als rechtspersonen zijn. Het cliëntenonderzoek bevat de volgende verplichtingen:
Het cliëntenonderzoek moet risicogebaseerd worden toegepast. In situaties waarin er een aantoonbaar laag risico bestaat, kunnen banken volstaan met een vereenvoudigd cliëntenonderzoek. De Wwft bevat ook situaties waarin banken verscherpt cliëntenonderzoek moeten verrichten. Die opsomming is niet limitatief. De bank dient zelf in te schatten of er sprake is van een verhoogd risico. Als dat het geval is, moet de bank aanvullende maatregelen nemen. Banken hebben in beginsel geen wettelijke plicht om te controleren of cliënten van een andere bank afkomstig zijn. Het achterliggende doel van het cliëntenonderzoek is om te bepalen in hoeverre de cliënt voldoet aan het door de bank opgestelde risicoprofiel. Het is dan van belang om voldoende kennis te vergaren over de cliënt. Daarbij kan het relevant zijn om te kijken naar de bredere context, waarbij ook eerdere dienstverlening een rol kan spelen.
In hoeverre zijn banken verplicht informatie op te vragen over nieuwe klanten bij voorgaande banken en instellingen?
Banken zijn niet verplicht om informatie op te vragen over nieuwe cliënten bij voorgaande banken of andere financiële ondernemingen. Op grond van de Wwft is het mogelijk om informatie over cliënten en hun transacties te delen tussen financiële ondernemingen uit dezelfde categorie, mits het informatie betreft over een cliënt van beide instellingen en een transactie waarbij beide financiële ondernemingen betrokken zijn. Op grond van deze bepaling kunnen banken die dezelfde cliënt hebben onderling informatie uitwisselen over transacties van deze cliënt. Indien één van die banken een melding heeft gedaan bij de Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU-Nederland) omdat de transactie verband lijkt te houden met witwassen of terrorismefinanciering, kan dit worden doorgegeven aan de andere bank. Ook kan de ene bank doorgeven aan de andere bank dat zij naar aanleiding van deze melding een intern onderzoek heeft uitgevoerd naar het witwassen van geld of financieren van terrorisme door de cliënt.
Banken kunnen dus onder voorwaarden informatie uitwisselen over transacties. Zij kunnen geen informatie uitwisselen over bankrekeningen, hypotheken en andere financiële producten.
Wat vindt u van het idee om banken meer informatie over klanten uit te laten wisselen indien die klanten worden verdacht van witwassen? Overweegt u een verplichting tot informatieoverdracht bij vermoedens van witwassen?
Zoals aangekondigd in de agenda financiële sector, ben ik momenteel bezig met een onderzoek naar gegevensdeling om de effectiviteit van het cliëntenonderzoek en de monitoring van transacties te vergroten. Daarbij kijk ik onder andere naar de suggestie van banken om meer informatie over cliënten te kunnen uitwisselen en naar de mogelijkheid van een meldpunt voor of register met ongebruikelijke klanten. Ik versta daaronder klanten die een hoog risico vormen, dat wil zeggen klanten waarvan de bank of FIU-Nederland aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze betrokken zijn bij witwassen of financieren van terrorisme. Ik onderzoek niet alleen de juridische (on)mogelijkheden en de toegevoegde waarde voor de effectiviteit van het cliëntenonderzoek en de transactiemonitoring, maar ook de proportionaliteit en wenselijkheid van de informatie-uitwisseling. Bij de beoordeling van dit laatste aspect kunnen bijvoorbeeld privacyoverwegingen een rol spelen. De uitkomsten van dit onderzoek worden opgenomen in het plan van aanpak tegen witwassen dat ik, samen met mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid, voor de zomer naar de Tweede Kamer zal sturen.
In hoeverre wisselen banken informatie uit over bankrekeningen, hypotheken en andere financiële producten indien zij vermoedens hebben van witwassen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u voor een zwarte lijst voor mensen die zijn veroordeeld voor witwassen, zodat deze mensen nog slechts gebruik kunnen maken van basale financiële diensten, zoals een betaalrekening?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten ‘Grondspeculant belemmert bouwplannen van gemeenten’, ‘Dubieuze handel in kavels veel omvangrijker dan gedacht’ en ‘Niemand wil bouwen op versnipperde grond’ |
|
Joost Sneller (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Ollongren , Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het berichten «Grondspeculant belemmert bouwplannen van gemeenten»1, «Dubieuze handel in kavels veel omvangrijker dan gedacht»2 en «Niemand wil bouwen op versnipperde grond»?3
Ja.
In hoeverre herkent u de bevindingen dat minstens twintig gemeenten bouwplannen bemoeilijkt zien door grondspeculatie?
Ik onderken dat speculatie van gronden kan leiden tot vertraging van een project. Ik kan echter niet beoordelen in hoeverre en in hoeveel gemeenten daadwerkelijk door grondspeculatie concrete (harde) bouwplannen worden bemoeilijkt. Uit de betreffende berichten komt een beeld naar voren dat het veelal agrarische gronden betreft waarop (nog) geen woonbestemming of bedrijfsbestemming in een bestemmingsplan is voorzien en ook geen concrete plannen bestaan om deze in de nabije toekomst een woon- of bedrijfsbestemming toe te kennen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer gemeenten in hun bouwplannen worden belemmerd door grondspeculatie?
Ik acht het betreurenswaardig als door grote prijsstijgingen van bouwgronden – al dan niet ten gevolge van grondspeculatie – met name woningbouwplannen geen doorgang vinden. Als woningbouwplannen worden belemmerd door het meermaals doorverkopen van de grond uitsluitend met het oogmerk van speculatie en zonder dat dit bijdraagt aan door een gemeente beoogde woningbouw, is dat mijns inziens geen goede ontwikkeling.
In hoeverre zijn gemeenten voldoende op de hoogte van de mogelijkheden die de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) biedt? Zo nee, wat kunt u doen om bekendheid hieromtrent te vergroten? Hebben gemeenten hiermee afdoende instrumentarium om versnippering van grond tegen te gaan?
Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten onvoldoende bekend zijn met de Wet voorkeursrecht gemeenten. In het kader van de implementatie van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, waarin het voorkeursrecht is ondergebracht, zal ik volgend jaar het grondeigendomsinstrumentarium sowieso opnieuw onder de aandacht gaan brengen.
Het voorkeursrecht kan een effectief instrument zijn voor gemeenten. Met het vestigen van een voorkeursrecht bepaalt een gemeenteraad dat een eigenaar grond die hij wil verkopen eerst aan de gemeente moet aanbieden, waardoor ongunstige verkaveling of versnippering van gronden en speculatie met gronden kan worden tegengegaan.
In hoeverre is er sprake van een lacune in de Wvg, wanneer dergelijke gronden als landbouwgrond worden aangeboden? Klopt het dat dergelijke gronden niet onder het voorkeursrecht van gemeenten binnen de Wvg vallen?
Een voorkeursrecht kan worden gevestigd op een onroerende zaak die deel uitmaakt van een locatie waaraan in een structuurvisie of bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegekend en waarvan het gebruik afwijkt van die bestemming. Gedacht kan worden aan een agrarisch gebied waaraan in een bestemmingsplan de bestemming wonen is toegekend.
Het is dus mogelijk om een voorkeursrecht ook te vestigen op agrarische gronden. Voorwaarde is wel dat de gemeenteraad in een structuurvisie of bestemmingsplan vooruitlopend daarop in het besluit tot het vestigen van een voorkeursrecht, een niet-agrarische bestemming aan de betreffende gronden toekent. De eigenaar mag de betreffende gronden dan niet aan een derde verkopen, maar moet deze eerst aan de gemeente (provincie of Staat) aanbieden. Daaraan doet niet af of een eigenaar deze gronden als agrarische gronden wil aanbieden.
In hoeverre verandert de hierboven gestelde juridische situatie bij inwerkingtreding van de Omgevingswet (specifiek aanvullingswet grondeigendom)?
In het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet is als uitgangpunt gehanteerd om de reikwijdte van het voorkeursrecht zo min mogelijk te wijzigen. Wel moet worden opgemerkt dat de term «functie» in de Aanvullingswet een ruimere betekenis heeft dan het huidige planologische begrip «bestemming» in de Wet voorkeursrecht gemeenten. Daardoor zou dit tot een beperkte verruiming van de mogelijkheden voor vestiging van een voorkeursrecht kunnen leiden. De juridische situatie wijzigt verder niet.
Onderkent u dat speculanten hun bedrijfsmodel zodanig hebben aangepast dat speculatiegrond niet langer onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) valt? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat kunt u doen om dergelijke speculatieve activiteiten wederom onder het toezicht van de AFM te latenvallen?
Grond wordt al langer aangeboden als product waarin kan worden belegd. De AFM heeft consumenten in het verleden meermaals op de risico’s hiervan gewezen. Grond kan een beleggingsobject zijn zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Voor het aanbieden van een beleggingsobject geldt een vergunningsplicht en er vindt doorlopend toezicht plaats door de AFM. Het is mij bekend dat er aanbieders van grond zijn die de aanbieding zodanig structuren dat geen sprake is van een beleggingsobject.
Om te kwalificeren als beleggingsobject dient aan alle elementen van de definitie van beleggingsobject te worden voldaan. Eén van die elementen is dat «het beheer van het beleggingsobject hoofdzakelijk moet worden gedaan door een ander dan de verkrijger». Indien afgesproken wordt dat het beheer wordt gedaan door de verkrijger zelf dan kwalificeert de aangeboden grond niet als beleggingsobject en valt daarmee buiten het toezicht van de AFM. Wanneer op papier uitdrukkelijk wordt bepaald dat de consument het beheer van de zaak uitvoert en de praktijk is hiermee in overeenstemming, verschilt de investering in grond niet van een investering in overig vastgoed. Het staat de eigenaar van grond vrij om zijn grond te verpachten, net als dat de eigenaar van een pand dat mag verhuren. Er is in deze gevallen dan ook geen sprake van een beleggingsobject.
In de beantwoording4 van vragen van de leden Ronnes en Geurts (beiden CDA) heeft de Minister van Financiën reeds toegelicht dat de AFM en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in gevallen waar sprake is van oneerlijke handelspraktijken toezicht houden op grond van de wet handhaving consumentenbescherming (Whc). Een oneerlijke handelspraktijk is bijvoorbeeld het verstrekken van onjuiste, misleidende of onvolledige informatie. Het toezicht ligt bij de AFM wanneer sprake is van een financiële dienst of activiteit. Een financiële dienst of activiteit is bijvoorbeeld het aanbieden van beleggingsobjecten (bijvoorbeeld een perceel grond). Als geen sprake van is van een financiële dienst of activiteit, is de ACM bevoegd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het aanbieden van een grondperceel waarbij de consument het beheer van de zaak zelf uitvoert.
Ten slotte heeft de Minister van Financiën een wetsvoorstel in voorbereiding om de regels voor beleggingsobjecten aan te scherpen. Naar verwachting zal dit wetsvoorstel eind 2019 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Negen jaar Crisis- en Herstelwet: de (dis)balans’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ollongren , Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen jaar Crisis- en Herstelwet: de (dis)balans»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel woningbouwprojecten jaren vertraging oplopen of niet doorgaan vanwege de lengte van de bezwaar- en beroepsprocedures en de wijze waarop querulante belanghebbenden misbruik maken van de rechtsbeschermingsmogelijkheden, waarbij hun enige doel is de procedures zo ver mogelijk op te rekken om daar zelf financieel beter van te worden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben op de hoogte van het feit dat juridische procedures bijdragen aan de doorlooptijd van de ontwikkeling. Ik onderken dat dat over het algemeen tijd kost en tot vertraging kan leiden of zelfs tot het niet doorgaan van een project. Bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving spelen veel factoren en belangen een rol. Door juridische procedures wordt zeker gesteld dat bij dergelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met alle belangen. Een juridische procedure zal overigens vaak niet de enige reden zijn dat een project vertraging oploopt of geen doorgang vindt. Ook beschikbaarheid van personeel en bouwmaterialen spelen in deze een belangrijke rol. In de Crisis- en herstelwet spelen de bestuursrechtelijke versnellingen een belangrijke rol. Eén van deze versnellingen, het relativiteitsvereiste is op 1 januari 2013 al opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat beroepen alleen kunnen slagen als het beroep daadwerkelijk strekt tot de bescherming van de belangen van de appellant (artikel 8:69a Awb). Onderdeel van deze bestuursrechtelijke versnellingen is ook dat de bestuursrechter uitspraak doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn. Deze bestuursrechtelijke versnellingen leveren in de praktijk veel winst op. Bij hoofdzaken vindt 65% van de uitspraken (uitspraken direct, einduitspraken na tussenuitspraak en tussenuitspraken) plaats binnen 26 weken (de zes-maanden-termijn). Gemiddeld is de doorlooptijd ruim 24 weken.
Of er bezwaarmakers zijn die procedures zolang oprekken met als enige doel om daar zelf financieel beter van worden, zoals de leden van de VVD-fractie stellen, kan ik niet beoordelen. Mocht dit het geval zijn, dan keur ik dit af. Adequate rechtsbescherming is een wezenlijk onderdeel van een democratische rechtstaat, waarbij een belanghebbende de door de overheid gemaakte belangenafweging uiteindelijk door een onafhankelijke rechter kan laten toetsen. Dit volgt onder andere uit het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op vrije toegang tot de rechter. Een partij dient dat recht te gebruiken voor het doel waarvoor het in het leven is geroepen, de gerechtvaardigde behartiging van zijn belangen. Het huidige recht kent al mogelijkheden om misbruik tegen te gaan. Een bezwaarschrift is niet-ontvankelijk als de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2018 betreffende de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Who) (ECLI:NL:RVS:2018:3151).2 Ook in de beroepsfase geldt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien de appellant geen belanghebbende is (artikel 8:1 Awb) of bij misbruik van recht.
Bent u ervan op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers dergelijke bezwaarmakers door middel van grote bedragen (oplopende tot tonnen) (moeten) afkopen om de procedure te stoppen?
Ik ben er van op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers soms een schikking treffen met een partij die in bezwaar of beroep is gegaan. Deze schikkingen worden niet openbaar gemaakt. Ik ben daarom niet op de hoogte van de mate waarin dit voor komt of om welke bedragen het gaat. Als een belanghebbende stelt schade te lijden door een project, is het legitiem wanneer hij dat in bezwaar of beroep aanvoert. Als een belanghebbende tevreden is met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking. Een projectontwikkelaar is niet verplicht een dergelijke overeenkomst te sluiten en kan van een voorstel daartoe melding maken bij het bestuursorgaan. Indien voldoende vaststaat dat het de indiener van een bezwaarschrift te doen is om een vergoeding anders dan wegens vergoeding van schade die hij zal lijden door een voorgenomen project, kan het bestuursorgaan of een rechter een bezwaar of een beroep niet-ontvankelijk verklaren, omdat het bezwaar of beroep voor een ander doel wordt ingediend dan de behartiging van de belangen van de indiener.
Deelt u de mening dat betaling van dergelijke afkoopsommen om bezwaarmakers te bewegen tot stopzetting van de bezwaarprocedures niet gewenst is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te onderzoeken of door middel van aanpassing van de rechtsregels dergelijke bezwaarmakers de pas kan worden afgesneden, zonder dat de bezwaarmogelijkheden van goedwillende belanghebbenden daardoor in het geding komen of worden aangetast, waardoor in tijden van woningnood de procedures versneld worden? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De huidige wet- en regelgeving kent al mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan (zie het antwoord op vraag 2). Bij verdere aanpassing vind ik het risico te groot dat rechtsbescherming van partijen die voor hun gerechtvaardigde belangen opkomen wordt aangetast. Het is onmogelijk op voorhand onderscheid te maken tussen querulante belanghebbenden en goedwillende belanghebbenden. Ik vind het wel uitermate belangrijk om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen. Hiervoor zijn belangrijke stappen gezet met de bestuursrechtelijke versnellingen in de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). Ik wijs hierbij op het permanent worden van de Chw, het opnemen van onderdelen uit de Chw in de Awb en meer recent het wetsvoorstel tot aanpassing van de Chw waarin ik bijvoorbeeld het projectuitvoeringsbesluit beter toepasbaar maak. Op dit instrument zijn na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de bestuurlijke versnellingen van toepassing. Daarnaast kent dit instrument – evenals de coördinatieregeling en het bestemmingsplan – beroep in één instantie. Door toepassing van deze versnellingen ontstaat eerder duidelijkheid over de houdbaarheid van deze besluiten en wordt vertraging beperkt. Een goede afweging tussen de maatschappelijke opgave op het gebied van woningbouw en andere belangen is daarbij noodzakelijk. Door inzet van deze instrumenten kan proceduretijd worden bespaard, zonder dat partijen in hun rechtsgang worden belemmerd.
Ziet u mogelijkheden tot het invoeren van het instellen van een voorrangsbesluit, waarbij woningbouwplannen die opgenomen zijn in een structuurvisie doorgaan, mits de leefomgeving van omwonenden niet op een onaanvaardbare manier aangetast wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de structuurvisie is een juridisch vormvrij instrument dat alleen een bindende werking heeft jegens de gemeente en daarom niet appellabel is. Dit voorstel zou de rechtsbescherming in te sterke mate aantasten.
Ziet u daarnaast nog andere mogelijkheden om tot snellere, rechtvaardiger procedures te komen door bijvoorbeeld het relativiteitsvereiste, het begrip belanghebbende en publicatieverplichtingen tegen het licht te houden? Of door een (gemeentelijke) commissie of een rechter bij wijze van voorlopige voorziening (op verzoek van de initiatiefnemer) te laten bepalen dat een project in het kader van het algemeen belang (voldoende woningen) door mag gaan en dat de eventuele schades later afgehandeld worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om procedures te versnellen. Zoals ik in de antwoorden op vragen 2 en 5 heb opgemerkt zijn er op dit gebied al belangrijke stappen gezet. Ook zijn er mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan. Ik zie op dit moment geen mogelijkheden voor verdere versnelling zonder daarmee bezwaarmogelijkheden te veel te beperken. Met betrekking tot de aangedragen voorstellen is het niet wenselijk deze over te nemen. Dit zou een te grote inbreuk op de rechtsbescherming van belanghebbenden vormen en mogelijk in strijd zijn met het recht op toegang tot de rechter.
Herinnert u zich dat u eerder in Davos het volgende gezegd heeft: «(d)e Europese Commissie treedt niet voldoende op tegen Italië en legt het land geen boetes op»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u desgevraagd geen brief aan de Europese Commissie kon overleggen of notulen van een vergadering waar u de laksheid van de Europese Commissie jegens Italië aan de orde gesteld tot dat moment?2
In de Kamerbrief van 6 februari 2019 heeft de Minister van Financiën uiteengezet hoe Nederland in Europees verband diverse keren zijn zorgen heeft geuit over de Italiaanse begroting, de Europese Commissie heeft aangespoord tot een kritische opstelling en de Europese Commissie heeft gevraagd om een schriftelijke uitleg van het besluit om geen buitensporigtekortprocedure te openen.3
Herinnert u zich dat u wel uitleg van de Europese Commissie heeft geëist en heeft gekregen over het besluit om de licht aangepaste begroting van Italië goed te keuren, maar dat de notitie met die uitleg van de Europese Commissie geheim is?
De Europese Commissie heeft, op instigatie van Nederland, op 14 februari 2019 een schriftelijke uitleg verstuurd naar de lidstaten. Gezien het belang dat het kabinet hecht aan transparantie rondom Europese besluitvorming heeft Nederland meerdere keren bij de Europese Commissie aangedrongen om de schriftelijke uitleg openbaar te maken. De Europese Commissie is tot nu toe niet overgegaan tot publicatie van de nota. Om de Tweede Kamer zo volledig mogelijk te informeren, en gezien het intensieve overleg met de Kamer over de Italiaanse begroting in het kader van naleving van het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP), heeft het kabinet de Kamer een openbare appreciatie op de toelichting van de Europese Commissie gestuurd en de schriftelijke uitleg van de Europese Commissie ter vertrouwelijke inzage aangeboden.4
Herinnert u zich dat u al in februari antwoordde: «(n)aar oordeel van het kabinet houdt Italië zich daarmee niet aan de regels van het SGP»?
Ja. Het doel van het SGP is het realiseren van gezonde overheidsfinanciën in alle lidstaten van de Europese Unie. Dit betekent dat lidstaten geen excessieve publieke schulden of begrotingstekorten hebben.
De aangenomen Italiaanse begroting leidt echter niet tot een substantiële verbetering van de gezondheid van de Italiaanse overheidsfinanciën. Zo wordt het hoge publieke schuldenniveau niet substantieel omlaag gebracht en treedt er geen verbetering op in het structureel saldo. Naar oordeel van het kabinet houdt Italië zich daarmee niet aan de regels van het SGP.
Staat u volledig achter die uitspraak?
Ja.
Onderschrijft u dus de conclusies van de Minister van Financiën, die op basis van de geheime uitleg van de Europese Commissie, tot dezelfde conclusie blijft komen?
Het kabinet onderschrijft de conclusies van de brief van de Minister van Financiën inzake de schriftelijke toelichting van de Europese Commissie op het SGP-besluit rond Italië van december 2018.2
Bent u bereid om formeel via een openbare brief de Europese Commissie te vragen om de toelichtende nota op het besluit openbaar te maken en wel voor de komende Europese Top, bijvoorbeeld middels een beroep op artikel 4(3) van het Unieverdrag?
De Minister van Financiën heeft tijdens de Eurogroep van 11 maart 2019 nogmaals aan de Europese Commissie gevraagd om de nota openbaar te maken. Het verzoek formeel via een openbare brief herhalen voegt daar naar oordeel van het kabinet niets aan toe.
Bent u bereid het niet-naleven van het SGP op de agenda van de Europese Top te zetten?
Het kabinet heeft meermaals het niet-naleven van het SGP uitgebreid aan de orde gebracht richting de Europese Commissie en de Raad. Dit is zowel formeel als informeel gebeurd door de Minister van Financiën op daartoe geëigende momenten, zoals recentelijk nog op de Eurogroep van 11 maart 2019, als ook door de Minister-President. De agenda van de Europese Raad wordt door de vaste voorzitter, de heer Tusk, bepaald en niet door de lidstaten.5 Bovendien zou plenair bespreken op dit moment weinig bijdragen aan het realiseren van de Nederlandse inzet. Als onderdeel van het reguliere Europees Semester zal op de Europese Raad van 20 en 21 juni 2019 naleving van het SGP in het kader van de landen-specifieke aanbevelingen geagendeerd staan.
Welke waarde heeft het SGP nog als de Europese Commissie de naleving niet afdwingt bij het land met de grootste staatsschuld van de eurozone?
Het doel van het SGP is het waarborgen van gezonde overheidsfinanciën ten behoeve van de stabiliteit en groei in de EU. Dit begint bij de lidstaten zelf die de begrotingsregels horen na te leven. Het kabinet maakt zich hard voor strikte naleving en consequente handhaving van het SGP. Wel kan geconstateerd worden dat het draagvlak in de Raad hiervoor beperkt is en dat de Nederlandse inzet voor een effectief SGP dus niet altijd gerealiseerd kan worden.
Welke gevolgen heeft het feit dat de Europese Commissie zich niet aan het Stabiliteits-en groeipact houdt, voor uw verwachting of de regels van bankenunie, die nog voltooid moet worden, wel zullen worden nageleefd?
De regels voor de bankenunie bevatten gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede voor kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Het is aan de toezichthouders om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken en het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Er is mede naar aanleiding van verschillende recente casussen geen reden om aan te nemen dat dit niet zal gebeuren.6
Herinnert u zich nog dat het kabinet antwoordde: «daarnaast bestaat er geen direct verband tussen het invoeren van bijvoorbeeld een prepensioenmaatregel en het op enig moment ontvangen van steun via Europees Stabilisatiemechanisme door een lidstaat»?
Ja.
Bestaat er volgens u de mogelijkheid dat Italië steun zal vragen, bijvoorbeeld via het ESM en dat dit direct of indirect veroorzaakt wordt door de herinvoering aldaar van het vroegpensioen op de leeftijd van 63 jaar voor een grote groep mensen en de daarbijhorende verslechtering van het Italiaanse begrotingssaldo?
Het vragen van steun aan het ESM door Italië is op dit moment niet aan de orde.
Kunt u een reactie geven op het artikel «Why Italy’s debts are Europels big problem»?3
Uit het artikel blijkt dat Europese banken blootstellingen hebben aan Italië, zowel privaat als publiek. Elke blootstelling die een bank aangaat kent risico’s. Dat is precies waarom de Nederlandse inzet erop is gericht dat het prudentiële raamwerk risico’s zo goed als mogelijk meeweegt.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het debat over de Europese Top volgende week beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de berichten «Ministerie van Financiën orkestreerde aanpak BKR» en «Kamervragen? De antwoorden kwamen van het BKR»?1
Ja.
Is het waar dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen over het bericht dat het BKR in strijd handelde met de wet heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van het overleg van het ministerie met het BKR wijzigingen in de beantwoording aangebracht?
Het is gebruikelijk dat ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen contact wordt gezocht met betrokken partijen van binnen en buiten de overheid. Omdat de beantwoording van de Kamervragen die in 2017 zijn gesteld een standpunt ten aanzien van de bedrijfsvoering van het BKR en wijzigingen daarin bevat, en het ministerie daar geen zeggenschap over heeft, is hierover contact geweest met het BKR. Aan het BKR zijn destijds vragen van feitelijke aard gesteld. Naar aanleiding van de reactie van het BKR is de beantwoording aangepast. Ook met andere betrokken partijen, zoals de AFM, NVB en de Ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is contact geweest over de conceptbeantwoording.
Hoe beoordeelt u de antwoorden op de vragen van 22 augustus 2017 in het licht van de berichtgeving van NRC dat BKR onvolledige of onbewezen informatie heeft aangeleverd?2
In de beantwoording van de Kamervragen in 2017 is opgemerkt dat er signalen zijn dat er door enige bij het BKR aangesloten partijen op (zeer) grote schaal verzoeken tot verwijdering zijn ingediend. De beantwoording van deze Kamervragen is gebaseerd op informatie die is ontvangen van verschillende betrokken partijen.
Ik acht het van belang dat naar aanleiding van de Kamervragen het BKR in overleg met aangesloten partijen is gekomen tot een handreiking over het verwijderen van gegevens uit de registratie, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de consument als met het algemene belang om misbruik te voorkomen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat het ministerie de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van dit overleg wijzigingen in de te nemen maatregelen gedaan?
Omdat het BKR een onafhankelijke organisatie is, kan het Ministerie van Financiën het BKR geen maatregelen opleggen. Omdat het ministerie de door uw Kamer geuite zorgen serieus neemt, is het BKR destijds opgeroepen om de bedrijfsvoering op enkele punten te verbeteren. In dat kader is bij de betrokkene nagegaan of de voorgestelde maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zouden zijn. Het zou immers weinig zinvol zijn om op te roepen tot maatregelen, waarvan later zou blijken dat die in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden. De punten waarop het ministerie aanpassingen voorstelde, zijn alle opgenomen in de beantwoording van de Kamervragen met daarbij ook de te ondernemen acties voor het BKR.
Bent u van mening dat, achteraf, de afgestemde maatregelen passend en voldoende zijn? Bent u van mening dat, terugkijkend, destijds andere maatregelen genomen hadden moeten worden?
In de beantwoording van de Kamervragen is het BKR opgeroepen om tot een pragmatische werkwijze te komen waarbij onterechte registraties (al dan niet op grond van een nieuwe belangenafweging) op een eenvoudige wijze (zonder dat tussenkomst van een rechter nodig is), kunnen worden verwijderd zonder dat hierdoor de deur voor grootschalig misbruik wordt opengezet. Verder is aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het gratis opvragen van de eigen gegevens door consumenten, het beschikbaar zijn van uitspraken van de Geschillencommissie op de website van het BKR en het plaatsen van het reglement van het BKR op de website van het BKR.
Het BKR heeft een Handreiking Belangenafweging opgesteld, die in januari 2018 is uitgebracht. De handreiking is op de website van het BKR te vinden.3 In de handreiking is opgenomen dat deze geldt als een hulpmiddel voor de organisaties die bij het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR zijn aangesloten om verzoeken van consumenten tot (gedeeltelijke) verwijdering van gegevens uit het CKI op grond van een belangenafweging, op een zorgvuldige en vergelijkbare wijze te beoordelen. De handreiking vermeldt dat deze tot stand is gekomen in samenspraak met de (brancheorganisaties van de) deelnemers van het BKR en mede is gebaseerd op zorgvuldige bestudering van jurisprudentie rondom BKR-registraties. Op de website van het BKR is tevens een brochure geplaatst met een stappenplan voor consumenten die het niet eens zijn met de wijze waarop zij door de kredietverlener bij het BKR zijn geregistreerd.4
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen.5 Op de website van het BKR is het Algemeen Reglement CKI van februari 2019 te vinden, alsmede de uitspraken van de Geschillencommissie uit 2017, 2018 en 2019.6 Navraag bij het BKR leert dat elke uitspraak minimaal 3 jaar beschikbaar blijft op deze publiekswebsite.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om het BKR tot andere maatregelen op te roepen.
Indien het inderdaad zo is dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen dan wel de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR, hoe strookt dit volgens u dan met de positie van het BKR als onafhankelijke stichting?
Door de Minister van Financiën is aangegeven welke maatregelen genomen kunnen worden om tegemoet te komen aan de geuite zorgen ten aanzien van kredietregistratie. Het is aan het BKR om te bepalen of voorgestelde maatregelen worden overgenomen. Ook kan het BKR ervoor kiezen op een andere wijze tegemoet te komen aan de geuite zorgen. Ik ga daar als Minister van Financiën niet over. Naar mijn mening doet het contact over de conceptbeantwoording van de Kamervragen niet af aan de onafhankelijkheid van het BKR.
In hoeverre kan de Kamer in de toekomst controleren of beantwoording van Kamervragen door het Ministerie van Financiën is afgestemd met of afgezwakt door een derde, al dan niet door het ministerie te controleren, instantie?
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen. Het is uiteindelijk het ministerie dat beslist hoe informatie, verstrekt door derden, wordt gebruikt voor de beantwoording van Kamervragen. Waar relevant wordt aangegeven van wie de informatie afkomstig is.
Acht u het in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming, op grond waarvan iemand kosteloos inzage moet hebben in zijn of haar persoonsgegevens, dat sinds uw eerdere antwoorden over de gratis inzage in de BKR-gegevens het BKR het mogelijk heeft gemaakt om persoonlijke gegevens één keer per jaar gratis in te zien?
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen. Op grond van artikel 12 van de AVG dient inzage in de gegevens kosteloos te geschieden. Wanneer verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter, mag er – kortgezegd – een redelijke vergoeding worden gevraagd in het licht van de administratieve kosten of worden geweigerd om gevolg te geven aan het verzoek. De bewijslast ten aanzien van de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek ligt bij de verwerkingsverantwoordelijke. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of een inzage-regeling in lijn is met de AVG.
Overigens heeft het BKR aangegeven dat er geen limiet is verbonden aan het aantal keren dat kosteloos inzage kan worden verkregen in de AVG-inzage van de gegevens, waarbij tevens wordt gewezen op hetgeen in de AVG is bepaald ten aanzien van kennelijk ongegronde of buitensporige verzoeken.
Bent u bereid bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken |
|
Roald van der Linde (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Hoekstra , Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken1, en met het bericht dat het OM en de FIOD kijken of een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart tegen Nederlandse banken die het witwassen van geld van de Troika Laundromat hebben gefaciliteerd?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Het OM en de FIOD hebben aangegeven dat zij kijken naar dergelijke signalen van mogelijke witwasstromen. Het witwassen van middelen verkregen uit criminele activiteiten is buitengewoon ernstig. Banken hebben een belangrijke maatschappelijke rol om witwassen te voorkomen door middel van hun poortwachtersfunctie. Uit recente witwaszaken blijkt wederom het grote belang van adequate vervulling van de poortwachtersfunctie door banken.
Bent u van mening dat de Nederlandse toezichthouder adequaat heeft gehandeld?
Informatie over individuele instellingen is toezichtsvertrouwelijk. DNB kan deze informatie daarom niet delen, ook niet met uw Kamer of met mij. In algemene zin geldt het volgende. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) legt verplichtingen op aan instellingen om te voorkomen dat het financiële stelsel gebruikt wordt voor witwassen en terrorismefinanciering. DNB oefent op een risico gebaseerde wijze toezicht uit op de naleving van de wettelijke verplichtingen van de onder haar toezicht staande instellingen. Indien DNB overtredingen van wet- en regelgeving constateert, kan DNB met inachtneming van haar handhavingsbeleid, maatregelen opleggen en kan zij herstel en verbetering afdwingen. Bij feiten die door DNB zijn geconstateerd na 25 juli 2018 maakt DNB in beginsel sancties openbaar.
DNB heeft in haar brief van 24 september jl.3 aangegeven dat zij nog te vaak ziet dat binnen de bankensector de poortwachtersfunctie onvoldoende op orde is. DNB houdt daarop toezicht, wanneer DNB tekortkomingen constateert treedt zij handhavend op om eraan bij te dragen dat de sector zijn poortwachtersfunctie adequaat zal invullen.
Bent u van mening dat de desbetreffende Nederlandse banken hun poortwachtersfunctie hier correct hebben uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw appreciatie van het optreden van de Litouwse toezichthouder? Bent u van mening dat er effectief is samengewerkt tussen verschillende nationale toezichthouders? Tot welke resultaten heeft dat geleid? Bent u van mening dat een gezamenlijke of overkoepelende Europese toezichthouder effectiever had kunnen optreden?
Op basis van de berichtgeving kan ik niet beoordelen of de samenwerking tussen verschillende nationale toezichthouders effectief is geweest en tot welke resultaten dat heeft geleid. Over verdere informatie omtrent het optreden van de Litouwse toezichthouder beschik ik niet. De berichtgeving over mogelijke witwasstromen in de media benadrukt hoe belangrijk het is om mondiaal en in EU-verband nauw samen te werken ter voorkoming en bestrijding van witwaspraktijken. Het (voorlopige) akkoord4 op sterkere Europese samenwerking5 is een goede opmaat naar een meer geharmoniseerde Europese toezichtaanpak ten aanzien van het voorkomen van betrokkenheid van financiële instellingen bij witwassen en terrorismefinanciering. Op Europees niveau moet op termijn worden geborgd dat het toezicht in de hele Unie van hoge kwaliteit is. Het is niet wenselijk dat er grote verschillen bestaan binnen Europa in de mate waarin lidstaten het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme weten te voorkomen. Dit pleit voor een geharmoniseerde aanpak binnen Europa. Ik werk samen met DNB en de AFM aan een Nederlandse inzet op dit punt voor langere termijn en zal uw Kamer daar voor de zomer over informeren.
Ziet u mogelijkheden om verantwoordelijke individuen die betrokken zijn bij deze witwastransacties aan Europese sancties te onderwerpen? Wat is in dit kader de stand van zaken rondom invoering van Europese Magnitsky-wetgeving?
Internationale sancties zijn primair een middel ten dienste van buitenlandbeleid, met tot doel gedrag en beleidsverandering te bewerkstelligen. Gelet op voorgaande zijn internationale sancties niet het geijkte middel om witwassen te voorkomen of te bestrijden. Voor het aanpakken van individuen die zich schuldig maken aan (het faciliteren van) witwassen zijn voldoende bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten voorhanden.
Nederland blijft zich conform de motie Omtzigt c.s.6 volop inzetten om zo spoedig mogelijk te komen tot een EU-mensenrechtensanctieregime (EU Global Human Rights Sanctions Regime) waarmee wereldwijd kan worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders. Over de invulling van een dergelijk sanctieregime wordt momenteel in EU-verband gesproken. Mijn collega van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer periodiek over de stand van zaken blijven informeren.
In hoeverre is er aanleiding om te veronderstellen dat de verantwoordelijke individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici, zoals het artikel suggereert?
Over de vraag of en in hoeverre individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici kan ik niet speculeren. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de uitkomst van eventuele onderzoeken van bevoegde autoriteiten in binnen- en buitenland.
Deelt u de verbazing dat al in 2010 naar buiten is gekomen dat ING is gebruikt om 1,7 miljard euro wit te wassen en hier vervolgens niet op is geacteerd?3
Uit openbare berichtgeving8 hieromtrent maak ik op dat ING in 2009 bij de Belgische toezichthouder heeft aangegeven dat zogeheten correspondentrekeningen bij ING in België mogelijk werden misbruikt om wit te wassen. Het zou daarbij gaan om rekeningen op naam van Ukio Bank, die werden gebruikt om internationale betalingen te doen. Het is aan de Belgische autoriteiten om te beslissen of in een individuele zaak kan worden geacteerd. Ik kan niet treden in de oordeelsvorming van de Belgische autoriteiten.
Klopt het dat Nederland na de lobby van Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten tegen een actualisatie van de Europese zwarte lijst heeft gestemd met landen met een hoog risico voor witwassen en terrorismefinanciering en zo ja, wat was hiervan de reden?4 Is het kabinet van mening dat een dergelijke zwarte lijst bijdraagt aan voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme via Europese banken? Klopt het dat Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten hebben gelobbyd tegen de zwarte lijst of tegen hun positie op die lijst? Klopt het dat de kroonprins van Saoedi-Arabië een brief hiertoe heeft gestuurd? Is het kabinet bereid om deze brief openbaar te maken? Klopt het dat Saoedi-Arabië met economische sancties heeft gedreigd? Is het kabinet van mening dat Saoedi-Arabië thuishoort op een dergelijke lijst? Heeft het kabinet specifiek bezwaren tegen het opnemen van één van de andere nieuwe landen die de Europese Commissie aan de lijst wilde toevoegen? Wat betekent de afwijzing van de zwarte lijst voor het voorkomen van toekomstige witwasstromen uit de landen die op de concept lijst staan?
Op grond van artikel 9 van de Europese anti-witwasrichtlijn is de Europese Commissie bevoegd bij gedelegeerde handeling derde landen te identificeren die in hun nationale AML/CFT10-regelgeving strategische tekortkomingen vertonen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie (hierna: derde landen met een hoog risico). Om uitvoering te geven aan deze gedelegeerde handeling is een methode opgesteld waarin onder andere is opgenomen dat derde landen tijdig betrokken worden indien de Commissie voornemens is hen op de lijst te plaatsen.11
Op 7 maart jl. heeft de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) unaniem bezwaar gemaakt tegen het voorstel van de Europese Commissie om 23 landen te identificeren als derde landen met een hoog risico.12 De reden hiervoor is dat de Commissie bij het opstellen van deze lijst zich niet aan de vastgestelde methode heeft gehouden. Het door de Commissie gevolgde proces was niet transparant naar de landen die de Commissie voornemens was op de lijst te plaatsen. Die landen zijn pas een week van tevoren op de hoogte gesteld en er is geen gelegenheid geboden om nadere informatie of verduidelijking aan te leveren. Ook bestaat er onduidelijkheid over de criteria en informatie die Commissie heeft gebruikt om tot haar oordeel te komen. Zo baseert de Commissie zich voornamelijk op informatie uit FATF13-rapporten, maar komt zij tot andere conclusies. Deze onduidelijkheid heeft de Commissie niet weg kunnen nemen. Tenslotte is er ook geen helder proces gedefinieerd over hoe landen die op de lijst staan, weer van de lijst af kunnen komen.
Ter vergelijking, in het FATF-proces om tot een lijst van hoog risico landen te komen, krijgen de betreffende landen een jaar de tijd om geconstateerde strategische tekortkomingen te verhelpen voordat zij op de lijst worden geplaatst. Daarnaast is er een duidelijk actieplan dat een land moet doorlopen om van de lijst af te komen en vindt er meerdere keren per jaar overleg plaats met het betreffende land over de gemaakte voortgang.
De bovenstaande zorgen rondom het door de Commissie gevolgde proces waarmee de lijst tot stand is gekomen, zijn de reden waarom door alle lidstaten bezwaar is gemaakt. Het bezwaar richt zich enkel op het door de Commissie gevolgde proces, en niet op specifieke landen op de lijst.
Het opstellen van een Europese lijst van derde landen met een hoog risico draagt bij aan het voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme, mits onderbouwd door een zorgvuldig proces. Plaatsing op de EU-lijst verplicht Europese financiële instellingen tot verscherpt cliëntenonderzoek en verscherpte transactiemonitoring op cliënten die wonen, gevestigd zijn, of een zetel hebben in deze landen. Het is daarbij van belang dat dit proces landen motiveert en helpt in het aanbrengen van verbeteringen in hun systeem om witwassen en financiering van terrorisme tegen te gaan. Het opstellen van een lijst mag niet een doel op zich zijn. Derde landen moeten in de toekomst beter worden betrokken bij het proces, met duidelijke criteria voor plaatsing op de lijst en verwijdering, en de gelegenheid worden geboden om gehoord te worden. Met het verwerpen van het voorstel van Commissie blijft de al bestaande lijst gelden. Hierop staan als hoog risico derde landen genoemd; Afghanistan, Bosnië en Herzegovina, Guyana, Irak, Laos, Syrië, Uganda, Vanuatu, Jemen, Ethiopië, Sri Lanka, Trinidad en Tobago, Tunesië, Pakistan, Iran, en Noord-Korea.
Nederland is benaderd door landen die de Commissie voornemens was te identificeren als derde landen met een hoog risico. Deze landen hebben hun posities ten aanzien van de hoog risico lijst kenbaar gemaakt via diplomatieke kanalen. Communicatie tussen landen via diplomatieke kanalen is vertrouwelijk van aard, het kabinet respecteert deze vertrouwelijkheid. Nederland is het gesprek aangegaan met deze landen.