31 391
Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten

nr. 9
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 10 februari 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel XIVb wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIVba

Indien het bij Koninklijke boodschap van 9 juni 2005 ingediende voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Kamerstukken II 2004–2005, 30 143) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd:

In artikel I wordt onderdeel M als volgt gewijzigd:

Na artikel 496 wordt ingevoegd artikel 496a dat luidt:

Artikel 496a

1. Indien de ouders of voogd van een van misdrijf verdachte minderjarige in gebreke blijven op de terechtzitting te verschijnen beveelt het gerecht de aanhouding van de zaak tegen een bepaalde dag en beveelt het tevens hun oproeping. Het gerecht stelt voorafgaand aan zijn beslissing de verdachte, de officier van justitie en het slachtoffer dat ter terechtzitting aanwezig is, in de gelegenheid zich uit te laten over de wenselijkheid van aanhouding.

2. Het gerecht kan bij het bevel tot oproeping een bevel tot medebrenging verlenen, indien het de aanwezigheid van een of beide ouders dan wel de voogd bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting noodzakelijk acht. Het gerecht kan dit bevel ook geven in het geval van de behandeling van de zaak van een van overtreding verdachte minderjarige.

3. Het gerecht kan slechts bevelen dat het onderzoek niet wordt aangehouden, en dat een bevel tot medebrenging niet wordt verleend indien:

a. het aanstonds een van de uitspraken bedoeld in artikel 349, eerste lid, doet,

b. de ouders of voogd geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, of

c. de aanwezigheid van een of beide ouders niet in het belang van de minderjarige wordt geacht.

Toelichting

Dit artikel geeft uitdrukking aan de breed onderschreven wenselijkheid om ouders meer te betrekken bij de berechting van een strafzaak tegen hun minderjarige kind. Inmiddels is beleid in voorbereiding genomen om de ouders een duidelijker en steviger positie in het jeugdstrafrecht te geven teneinde hen op een effectieve en consequente manier bij het strafproces te betrekken. Uitgangspunt daarbij is dat bezien wordt of succesvolle initiatieven uit de lokale praktijk (landelijk) benut kunnen worden.

Bovendien kan dit bijdragen aan een effectievere aanpak van de jeugdige wetsovertreder. Het gaat dan vanaf het moment van de aanhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straffen en maatregelen. In de eerste helft van 2009 zal de Tweede Kamer daarover een beleidsbrief/nota ontvangen. Vooral vanuit het perspectief van het belang van het kind en het verdrag inzake de rechten van het kind bestaat veel aandacht voor de positie van de ouders bij jeugdstrafzaken. Op 27 oktober 2008 werd hierover een expertmeeting gehouden; op de resultaten daarvan zal het beleid mede worden gebaseerd.

De hoofdregel is opgenomen in artikel 496 Sv., dat bepaalt dat de ouders van een minderjarige verdachte voor de terechtzitting worden opgeroepen, om hun in staat te stellen aan te voeren wat als verdediging van de minderjarige kan dienen. Een oproeping is geen vrijblijvende invitatie aan de ouders om te verschijnen, maar markeert een behandeling van een aanklacht tegen de minderjarige waarop hij zich ten overstaan van de rechter moet verantwoorden.

Artikel 496a Sv. regelt wat moet gebeuren als de ouders geen gevolg hebben gegeven aan de oproeping en niet ter terechtzitting zijn verschenen.

Het eerste lid bepaalt dat bij niet verschijning van de ouders in een misdrijfzaak, aanhouding van de zaak en hernieuwde oproeping van de ouders volgen. In het tweede lid is opgenomen dat het bevel tot oproeping kan worden gecombineerd met een bevel tot medebrenging; In het derde lid zijn de uitzonderingen op de hoofdregel van het eerste lid opgenomen.

Geen nieuwe oproeping volgt als: 1) de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld; 2) geen vaste woon- of verblijfplaats van de ouders bekend is of 3) de aanwezigheid van (een van) de ouder(s) niet in het belang van de minderjarige wordt geacht.

Naar aanleiding van de mondelinge behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel op 23 september 2008 en het advies van de Raad voor de rechtspraak van 17 september 2008 over de gevolgen van de invoering van het aannemen van het amendement inzake de verschijningsplicht van ouders van minderjarige verdachten (Kamerstukken II 2006/07, 30 143, nr. 11) heeft nader beraad plaatsgevonden over de uitvoerbaarheid van die gevolgen. Dit heeft geleid tot de hierboven weergegeven herformulering van de geamendeerde regeling met het oog op een voor de rechtspraktijk werkbare regeling waarin de wens van de wetgever weliswaar duidelijk tot uitdrukking komt, maar niettemin ruimte wordt geschapen voor een redelijke wetstoepassing.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak