Kamerstuk 30425-5

Wijziging van o.m. de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer in verband met openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties; Verslag

Dossier: Wijziging van de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties


30 425
Wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 7 juli 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Algemeen 1

2. Nevenfuncties en neveninkomsten 3

3. Ingangsdatum 5

Artikelsgewijs 5

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige wetsvoorstellen. Zij waarderen de voortvarende wijze waarop het kabinet met uitgewerkte voorstellen is gekomen om transparantie en structuur te brengen in het loongebouw voor de publieke sector zoals dat voor de komende jaren zou kunnen gelden. Zij herinneren aan een passage uit de brief van de ambtsvoorganger van deze minister die aan de basis lag voor de advies opdracht aan de Commissie-Dijkstal: «Het salaris voor ministers is in 1980 aangemerkt als het hoogst mogelijke niveau, waarvan de salarissen van de overige politieke en ambtelijke topfunctionarissen vervolgens zijn afgeleid. Dat betekende ook dat de overige salarissen van de functionarissen met een hoger inkomen werden teruggebracht tot het ministersniveau. [...] De topstructuur was in dat opzicht normerend bedoeld.» (Kamerstuk 28 479, nr. 1.)

In de kader vragen de leden van de CDA-fractie de regering in het kort aan te geven op welke wijze aan dit uitgangspunt gevolg is gegeven vanaf 1980 tot heden en waar de belangrijkste oorzaken zijn aan te wijzen voor het feit dat in de publieke sector bij zo veel topfuncties inmiddels een hoger salaris ontstaan is dan het ministerssalaris.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de adviezen van de commissie Dijkstal een zelfde karakter hebben als de uitgangspunten die in 1980 golden. Zij willen niet onvermeld laten dat zij met grote waardering kennisgenomen hebben van de adviezen van de commissie Dijkstal en dat zij de uitgangspunten die gekozen zijn voor het loongebouw in de publieke sector ondersteunen. Dat deze uitgangspunten zeer de moeite waard zijn om inhoudelijk te beoordelen en dat, wat deze leden betreft, die inhoud tijdens de debatten nauwelijks aan de orde kon komen, betreuren zij ten zeerste. Immers het aanzien van de publieke sector vergt dat in alle openheid gedebatteerd moet worden over de verhouding tussen de noodzakelijke kwaliteit van de publieke sector in samenhang met de daarbij behorende waardering, ook in financiële zin.

In dit verband willen de leden van de CDA-fractie ook wijzen op de adviezen die in het kader van de Commissie-Van Rijn zijn gegeven met betrekking tot de verhoudingen in salariëring in de publieke sector en de marktsector.

De grafieken die weergeven hoe deze sectoren zich in de afgelopen jaren in hun onderlinge verhouding hebben ontwikkeld zouden er tevens toe moeten leiden deze materie op zuivere en inhoudelijke argumenten te beoordelen. Dit temeer daar voor een aantal sectoren in de publieke sector inmiddels al weer gemeld wordt dat de aantrekkende economie noodzaakt tot hogere salarissen om voldoende kwaliteit binnen de publieke sector te waarborgen.

Tot hun ongenoegen hebben de leden van de CDA-fractie moeten constateren, dat het debat tot op heden kennelijk meer tot doel had een antistemming te creëren tegen functionarissen in de publieke sector en politiek gewin te zoeken, dan op serieuze wijze tot een samenhangend loongebouw van transparante en evenwichtige voorstellen te komen voor de publieke sector. Het niveau van het publieke debat tot nu toe is te kwalificeren als «voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten» zonder een wezenlijke bijdrage te leveren.

Om deze redenen hebben de leden van de CDA-fractie grote aarzelingen bij het in behandeling nemen van deze wetsvoorstellen. Het eindoordeel voor deze voorstellen zal derhalve mede afhangen van de voortgang van het overleg met betrekking tot deze voorstellen. Deze leden hebben een aantal randvoorwaarden. Deze voorstellen hebben een grote onderlinge samenhang en de leden van de CDA-fractie hechten eraan de voorstellen in deze samenhang te behandelen. Er kunnen geen onderdelen worden uitgelicht waardoor de samenhangende systematiek wordt ondergraven. Daarnaast hechten de leden van de CDA-fractie aan een groot draagvlak voor alle voorstellen en niet slechts voor die onderdelen die de (rechts)positie van Kamerleden betreffen. Het eindoordeel over deze voorstellen zal derhalve mede af hangen van de voortgang van het overleg met betrekking tot deze voorstellen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de wetswijzigingen, die de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties regelt. Zij onderschrijven het principe dat maximale openheid en transparantie bij de vervulling van een openbaar ambt voorop dient te staan. Zij vragen waarom er geen reactie van enkele belanghebbenden bij dit wetsvoorstel is gekomen. In de media zijn van de kant van de CdK’s niets aan de verbeelding overlatende negatieve kwalificaties gebezigd. Zijn de Vereniging tot Behartiging van Belangen van Burgemeesters en de gezamenlijke CdK’s niet geraadpleegd of hebben zij zelf niet gereageerd?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel Alvorens zij een definitief standpunt innemen, willen zij graag enkele opmerkingen maken en de regering een aantal vragen stellen.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben daarover de enige opmerkingen. Zij zijn van mening dat de regering met dit wetsvoorstel het doel van de verhoogde transparantie niet haalt.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van de wetsvoorstellen die uitvoering beogen te geven aan de kabinetsreactie op voorstellen van de Commissie-Dijkstal. Zij achten het gezien de huidige politieke situatie niet zinvol inhoudelijk op de voorliggende wetsvoorstellen in te gaan, maar behouden zich het recht voor om dat te gelegener tijd wel te doen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende en de daarmee samenhangende wetsvoorstellen. Zij erkennen de behoefte aan een integrale herziening van het stelsel van arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers. Ook kunnen zij instemmen met het samenhangende geheel aan voorstellen van de regering, dat in grote lijnen overeenkomt met het door de aan het woord zijnde leden als evenwichtig ervaren advies van de Commissie-Dijkstal. Daarmee wordt enerzijds rekening gehouden met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en het versoberingsbeleid van de regering, terwijl anderzijds ook recht wordt gedaan aan de bijzonder positie en de specifieke risico’s van politieke ambtsdragers.

2. Nevenfuncties en neveninkomsten

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting als argument voor openbaarmaking van de hoogte van neveninkomsten wordt genoemd, dat op deze wijze een indicatie gegeven wordt van het belang van deze functie ten opzichte van de hoofdfunctie van een politiek ambtsdrager. Daarnaast zou het vervullen van nevenfuncties zijn grens vinden waar dit afbreuk zou kunnen doen aan het aanzien van het ambt of een optimaal functioneren van degene die het ambt vervult. Is er een grens aan te geven aan het aantal of de soort functies die afbreuk zouden kunnen doen aan het aanzien van het politieke ambt, zo vragen deze leden.

In het kader van privacyaspecten wordt opgemerkt dat door de verplichte openbaarmaking de persoonlijke levenssfeer weliswaar wordt beperkt, maar dat een ieder die wil participeren in het politieke debat zonder tussenkomst van derden, zelf dient te kunnen beoordelen welke invloed neveninkomsten hebben op het politiek functioneren van ambtsdragers. Kan nader worden toegelicht wat hier bedoeld wordt met het politieke debat? Is het juist te veronderstellen dat door het openbaar maken van neveninkomsten ook beoordeeld kan worden welke invloed dit heeft op het politiek functioneren van de ambtsdrager, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De aan het woord zijnde leden zien niet goed waarom het openbaar maken van de precieze hoogte van de neveninkomsten adequate informatie geeft over de mate waarin de vervulling van de nevenfunctie in de weg kan staan aan de vervulling van de publieke taak. Is het niet even relevant welk tijdsbeslag de nevenfunctie vraagt en de mate van invloed die een nevenfunctie met zich kan meebrengen?

De leden van de VVD-fractie geven aan dat zij voorstander zijn van het openbaar maken van nevenfuncties en nevenactiviteiten. Dat komt de transparantie ten goede. Als er geen sprake is van een hoofdfunctie dan moeten alleen de nevenfuncties openbaar worden gemaakt. Zo wordt duidelijk waar de politieke ambtsdragers belangen hebben, met als resultaat dat belangenverstrengeling wordt voorkomen. Het is dan ook nuttig om te weten dat iemand bijvoorbeeld een bestuursfunctie bij een bepaalde stichting heeft, maar ook dat iemand een eigen bedrijf heeft. Als een Kamerlid een eigen bedrijf heeft is het goed, uit het oogpunt van belangenverstrengeling, om daarvan op de hoogte te zijn.

Ook zijn de leden van de VVD-fractie er in principe niet op tegen om inkomsten uit nevenfuncties openbaar te maken. De vraag daarbij is evenwel wat er onder «inkomsten» wordt verstaan. Vallen daar ook inkomsten uit een BV en «inkomsten uit onderneming» onder? Mocht onder inkomsten ook worden verstaan «inkomsten uit onderneming», dan zijn deze leden daar tegen. De openbaarmaking van de winst geeft namelijk inzicht in de bedrijfsvoering en de positie van het bedrijf en dat zijn nu juist zaken die alleen de eigenaar van het bedrijf aangaan, zo menen deze leden. Daarbij komt dat de openbaarmaking van de winst niets toevoegt aan de informatie die nodig is om te beoordelen welke belangen iemand heeft en of er mogelijk sprake is van belangenverstrengeling. Deze leden willen niet meer openbaar maken dan nodig is om die vraag te kunnen beantwoorden. De omvang van de winst die het bedrijf maakt, doet er verder niet toe. De leden van de VVD-fractie willen alleen kunnen beoordelen of de nevenactiviteit van invloed is op de hoofdactiviteit en niet meer dan dat. Gaarne krijgen zij daarop een reactie van de regering.

Overigens vragen de leden van de VVD-fractie zich af waarop de regering de opvatting baseert dat wanneer alleen de functie van de nevenactiviteit wordt vermeld het veel omslachtiger is om een beeld te vormen van de wijze waarop het politieke ambt wordt vervuld.

Voorts vernemen de leden van de VVD-fractie graag van de regering wat er gebeurt als de politieke ambtsdragers zich niet houden aan de plicht tot openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties. Liggen er dan sancties in het verschiet? Zo ja, welke?

Eerder dit jaar is in de Tweede Kamer het Reglement van Orde gewijzigd in verband met het openbaar maken van de neveninkomsten van de leden. Door toedoen van een amendement is toen helaas bepaald dat winst uit onderneming ook openbaar moet worden gemaakt. Mocht het zo zijn dat er straks een verschil is tussen het Reglement van Orde van de Tweede Kamer en de wet, dan is de vraag hoe die twee regelingen zich tot elkaar verhouden. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie daarop een reactie van de regering.

Thans geldt er voor leden van de Tweede Kamer een kortingsregeling als hun neveninkomsten een bepaald bedrag te boven gaan. Heeft de regering overwogen om, nu wordt voorgesteld de neveninkomsten uit nevenfuncties te openbaren, deze kortingsregeling af te schaffen? Deze kortingsregeling stimuleert nevenactiviteiten, waar de leden van de VVD-fractie een groot voorstander van zijn, bepaald niet. Het is juist van groot belang voor een zo groot mogelijke betrokkenheid van politieke ambtsdragers bij de samenleving om nevenactiviteiten te bevorderen en dat is nu met zo’n kortingsregeling niet het geval. Daarbij komt dat als de nevenactiviteiten en de inkomsten daaruit openbaar zijn, de leden van de VVD-fractie niet inzien waarom er nog een kortingsregeling moet zijn. Zij pleiten dan ook voor het opheffen van de kortingsregeling. Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie vinden het een stap in de goede richting om de neveninkomsten duidelijker te normeren. Deze leden vinden het echter belangrijk om een meer kwalitatieve aanpak van de nevenfuncties te organiseren. Bij een regeling die de leden van de SP-fractie voorstaan moet het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling van primair belang zijn. Dat betekent enerzijds een duidelijkere definitie van onverenigbare functies met die van politicus en anderzijds een regeling zoals in hoofdlijnen voorgesteld door de regering waardoor zelfverrijking door nevenfuncties voorkomen wordt. Zij vragen de regering om te komen met voorstellen voor incompatibele nevenfuncties.

De leden van de SP-fractie vinden dat de financiële sancties die opgelegd worden aan politici die uit privacy overwegingen weigeren terecht. Deze leden missen echter de sanctie voor het niet opgeven van neveninkomsten die kunnen duiden op belangenverstrengeling of het willen ontduiken van de korting. De leden van de SP-fractie vragen de regering om deze controle scherper te maken en de opgave niet zo vrijblijvend.

Dezelfde leden menen dat de mogelijkheid van politici om neveninkomsten niet op te geven strijdig is met het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Deze verplicht Kamerleden immers om hun neveninkomsten te melden. Dat strookt niet met een beroep op de privacy. De leden van de SP-fractie verzoeken de regering om met een regeling te komen die er toe leidt dat alle neveninkomsten per definitie openbaar worden gemaakt. Kan de regering toelichten welke wetswijzigingen hiervoor nodig zijn?

3. Ingangsdatum

De leden van de SGP-fractie vragen op welke termijn de regering het onderhavige en de daarmee samenhangende wetsvoorstellen in werking wil laten treden. Zij vinden het wenselijk dat een kabinet een (overigens goed beargumenteerde) verbetering van de primaire arbeidsvoorwaarden niet op zichzelf van toepassing laat zijn. Invoering zou derhalve moeten plaatsvinden met ingang van de regeerperiode van het volgende kabinet. Daarbij kunnen de aan het woord zijnde leden zich voorstellen dat afhandeling van het onderhavige wetsvoorstel in een tijd die in het teken staat van de verkiezingscampagne ter voorbereiding op de verkiezingen van 22 november aanstaande als minder gewenst wordt ervaren. Conclusie uit deze overwegingen is dat het eerstvolgende kabinet na Balkenende-III de voorgestelde aanpassingen kan regelen met ingang van de regeerperiode van het daaropvolgende kabinet, uiterlijk in 2011. Hoe denkt de regering over de genoemde zienswijze?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel B

Reiskostenvergoeding buiten het woon-werkverkeer

Ingevolge art. 7 lid 2 ontvangen de leden van de Tweede Kamer een forfaitaire vergoeding voor reiskosten buiten het woon-werkverkeer op basis van 17 500 kilometer per jaar. De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarop dat kilometeraantal is gebaseerd. Hoe is dat tot stand gekomen? In het verleden ging het om 20 000 kilometer per jaar. In verband met financiële overwegingen is dat toen teruggebracht tot 17 500 kilometer. Is de regering bereid het forfaitaire bedrag weer te baseren op basis van 20 000 kilometer per jaar, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Voorts hebben zij de indruk dat dit kilometeraantal lager is dan de werkelijk aantal gereden kilometers per jaar. Zij vragen de regering daar nog eens naar te kijken. Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

Adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Nijs (VVD), Van Schijndel (VVD), Irrgang (SP), Meijer (PvdA), Özütok (GL), Wagner (PvdA), Vacature (algemeen), Vacature (SP) en Vacature (VVD).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Fierens (PvdA), Weekers (VVD), Slob (CU), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), Çörüz (CDA), Van As (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Eski (CDA), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Balemans (VVD), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), De Vries (VVD) en De Wit (SP).