Kamerstuk 26283-55

Verslag van een algemeen overleg

Migratie Antilliaanse jongeren


26 283
Migratie Antilliaanse jongeren

nr. 55
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 januari 2010

De algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie1, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2, de vaste commissie voor Justitie3 en de algemene commissie voor Jeugd en Gezin4 hebben op 2 december 2009 overleg gevoerd met minister Van der Laan voor Wonen, Wijken en Integratie over:

– de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie d.d. 2 oktober 2009 betreffende het kabinetsbeleid vanaf 2010 inzake Antilliaans-Nederlandse probleemjongeren (26 283, nr. 52).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie,

Van Gent

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Leerdam

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

De griffier van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie,

Van der Leeden

Voorzitter: Van Gent

Griffier: Van der Leeden

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Sterk, Dijsselbloem, Ortega-Martijn, Fritsma, Van Gent, Karabulut en De Krom

en minister Van der Laan, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Hierbij open ik het algemeen overleg van de commissie voor Wonen, Wijken en Integratie. Vandaag staat op de agenda het kabinetsbeleid Antilliaans-Nederlandse probleemjongeren vanaf 2010. Natuurlijk heet ik alle aanwezigen welkom.

De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Het is duidelijk dat Antilliaanse en Arubaanse criminelen de Nederlandse samenleving opzadelen met een hoop ellende. Bewoners van steden als Rotterdam en Almere zien dat elke dag. Ik kan me herinneren dat we hierover begin vorig jaar ook al een overleg hadden. Helaas is er sindsdien bitter weinig veranderd. Nog steeds maken Antilliaanse criminelen en straatterroristen onze samenleving op grote schaal onveilig. Helaas gebeurt dit vaak ook nog eens met grof geweld. De maat is dan ook meer dan vol. Het is hoog tijd dat de burger tegen dit tuig in bescherming wordt genomen. De regering heeft in de aanpak van dit probleem heel grote steken laten vallen. Een wetsvoorstel om Antilliaanse en Arubaanse criminelen terug te sturen naar hun land van herkomst is namelijk ingetrokken en ingeruild voor een onoverzichtelijke brij aan softere maatregelen. Nu duidelijk is dat die softere maatregelen de problemen echt niet oplossen, moet het kabinet heel snel doen wat nodig is. Dat is de Antilliaanse en Arubaanse onruststokers uit Nederland verwijderen. We stellen voor alle Antillianen en Arubanen direct na hun eerste veroordeling voor een ernstig misdrijf terug te zenden naar de Antillen of Aruba, ongeacht leeftijd en ongeacht verblijfsduur in Nederland.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Graag hoor ik van de heer Fritsma hoe het kabinet dit moet doen binnen de internationale verdragen en binnen de wet- en regelgeving?

De heer Fritsma (PVV): Er is al eerder een wetsvoorstel ingediend om dit te regelen. Dat is helaas ingetrokken. Ik denk zelf niet dat internationale verdragen en regels deze maatregelen in de weg staan. Als dat wel zo is, moet het kabinet er alles aan doen om die verdragen te wijzigen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik vind het jammer dat de heer Fritsma iedere keer komt met maatregelen. Ik vraag me af wat ze nu precies bij de PVV willen. Je kunt niet als land op jezelf internationale verdragen gaan veranderen.

De heer Fritsma (PVV): Voor dit specifieke vraagstuk van Antilliaanse en Arubaanse criminelen is er al een wetsvoorstel geweest om terugzending mogelijk te maken. Dat wetsvoorstel is helaas ingetrokken. Bij mijn weten waren er geen verdragen die deze maatregelen in de weg stonden. Maar nogmaals, mocht dat wel zo zijn, dan moet het kabinet alles in het werk stellen om er zorg voor te dragen dat die verdragen worden gewijzigd.

Terugzending moet ook plaatsvinden na het plegen van twee lichtere misdrijven. Ik vraag het kabinet deze voorstellen over te nemen, zodat deze criminelen niet voor nog meer slachtoffers en ellende kunnen zorgen. Met de stok van uitzetting achter de deur gaan andere Antillianen waarschijnlijk minder snel over tot het plegen van misdrijven. Dan is hiermee ook een preventief doel gediend. We vinden het bijzonder teleurstellend dat dit soort daadkracht tot nu toe achterwege is gebleven en dat is ingezet op projecten als Herstart, Op de Rails en Rebound en het experiment FFKappe. Ik vraag het kabinet tussendoor of het echt nodig is om mee te gaan in die TMF-taal. De overheid krijgt hier niet meer gezag door. Het kabinet heeft tijdens het overleg van vorig jaar aangegeven te zullen kijken of Antillianen en Arubanen ongewenst kunnen worden verklaard. Dat is gebeurd bij monde van de minister van Justitie. Na een ongewenstverklaring kan uitzetting wel plaatsvinden. Hoewel de beoogde criteria hiervoor voor ons te licht zijn, vraag ik hoe het met dit plan staat. Verder speelt ook bij dit probleem natuurlijk de veel te lichte strafmaat in Nederland. Al eerder werden we er door het kabinet op gewezen dat alleen al in Rotterdam 200 Antilliaanse criminelen het bijna ongelooflijke aantal van bijna 7500 delicten hebben gepleegd in slechts tweeëneenhalf jaar tijd. Waarom worden criminelen in dit land zo slap gestraft dat ze binnen de kortste keren opnieuw veel misdaden kunnen plegen?

Natuurlijk moet ook veel beter gereguleerd worden wie vanuit de Antillen of Aruba naar Nederland kan komen. Nederland mag niet langer de dumpplaats van de probleemjongeren van die eilanden zijn. Als Europese Nederlanders zich op Aruba of de Antillen willen vestigen, moeten ze aan allerlei toelatingseisen voldoen. Ze moeten bijvoorbeeld over voldoende geld of inkomsten beschikken. Antillianen en Arubanen kunnen zich echter zonder meer in Nederland vestigen. Ze hoeven niet te voldoen aan wat voor toelatingseisen dan ook. Dit is – op zijn zachtst gezegd – een heel scheve situatie. Ik vraag het kabinet dan ook om ten minste dezelfde eisen te stellen aan Arubanen en Antillianen die zich hier willen vestigen. Kortom, het principe van wederkerigheid moet gelden voor de toelating van Arubanen en Antillianen. Zo kunnen we criminelen die hierheen willen komen om drugs te verhandelen, geweldsdelicten te plegen of op welke andere wijze dan ook overlast te veroorzaken, voor een heel groot deel al weren.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. «Pluim voor Antillianen», dat was de kop van een krantenbericht in het Antilliaans Dagblad van 2 september vorig jaar. Eindelijk is er de erkenning dat de Caribisch-Nederlandse gemeenschap zich zeer positief opstelt tegenover het aanpakken van jongeren die overlast veroorzaken. Met beperkte middelen en vrijwilligers dragen ze hun steentje bij en boeken duurzame resultaten. Het gaat om meer gerichtheid op duurzame resultaten en geen kortlopende projecten meer. Waarom spreekt de minister over een gecoördineerde samenhangende aanpak en niet meer over een meerjarige programmatische aanpak? Graag krijg ik een toezegging dat in de aanpak een route wordt opgenomen om van specifiek beleid over te gaan naar generiek beleid. Op basis van welke criteria zal de bijdrage in de periode 2014–2017 worden afgebouwd?

We kunnen ons op hoofdlijnen goed vinden in het beleidskader. We betreuren echter dat de minister niet het totale advies van de taskforce heeft overgenomen. De focus moet niet alleen liggen op de probleemjongeren. Er moet uitgegaan worden van een contextuele benadering waarbij de gehele omgeving van de jongere meegenomen wordt in het traject. Er is immers vaak sprake is van een multiproblematiek. Ook moet er veel meer op preventie worden ingezet. Om ervoor te zorgen dat de investering een maximaal rendement oplevert, moet er gewerkt worden met een persoonlijk ontwikkelplan en een persoonlijke begeleider voor de jongere. Daarnaast moet er sprake zijn van een rustig en stabiel onderkomen. Is de minister bereid deze voorwaarden in het beleidskader mee te nemen?

Het is geen publiek geheim dat we ons kritisch hebben uitgelaten over de resultaten van de bestuurlijke arrangementen. Veel geld is opgegaan aan het optuigen van projectorganisaties. De minister is redelijk optimistisch over de resultaten. Ik wacht liever het evaluatierapport af. We willen hierin kunnen zien of het geld inderdaad besteed is aan de doelgroep. Er bereiken mij signalen dat ook andere doelgroepen meegerekend worden om te voldoen aan de afspraken. Waarom heeft de minister ervoor gekozen om de financiële middelen weer op de oude manier te verdelen? Waarom gaan de opgedane kennis en ervaring binnen gemeenten verloren als gevolg van bijstelling van beschikbare middelen? Is de minister op de hoogte van de vele stoelendansen van ambtenaren die belast zijn met de uitvoering van het beleid en de hoge externe inkoop? Graag hoor ik een reactie hierop.

Arnhem is de enige gemeente die klip-en-klaar aangeeft dat de omvang van de problematiek categoraal beleid niet langer rechtvaardigt. Op welke manier heeft de minister onderzocht dat dit bij de 22 andere gemeenten nog wel het geval is? We zijn voorstander van een nulmeting in de verschillende gemeenten om te bepalen of er sprake is van een problematiek van een omvang die categoraal beleid rechtvaardigt. Daarnaast moeten er in de plannen concrete en meetbare doelstellingen worden opgenomen. Graag hoor ik hierop een reactie.

Wat gebeurt er indien via de gemeentemonitor en uit jaarlijkse rapportages blijkt dat de gemeente onvoldoende resultaten boekt of juist bovenmatig presteert? Moet dan een gedeelte van de rijksmiddelen teruggestort worden of krijgt een goed presterende gemeente een positieve impuls? We zijn voorstander van het inbouwen van zowel negatieve als positieve prikkels. Daarnaast willen we dat de rijksmiddelen worden geoormerkt. Ik hoor nu al dat de middelen in het algemene jeugdbeleid terechtkomen. Er zal een toetsingskader gebruikt worden bij de vaststelling van de gemeentelijke plannen. Graag ontvang ik een toezegging van de minister dat hij de Tweede Kamer hierin inzicht geeft alvorens over te gaan tot vaststelling.

In de brief staat dat de gemeenten beter gebruik moeten maken van de bijdragen die reguliere instanties leveren bij de vermindering van de problematiek. Dat is nu juist het probleem. Deze instanties zijn vaak niet geëquipeerd om deze doelgroep of andere groepen Nederlanders te bedienen. Er moet veel meer gebruikgemaakt worden van deskundigen met een Caribisch-Nederlandse achtergrond. Er zijn genoeg Caribisch-Nederlandse organisaties die de expertise in huis hebben, maar niet opgenomen zijn in de reguliere hulpverleningsketen. We vinden het noodzakelijk dat de reguliere instanties gaan samenwerken met deze deskundigen en organisaties. Deze kunnen ervoor zorgen dat de problemen meer en tijdig worden onderkend. Op welke manier gaat de minister dit bewerkstelligen? Daarnaast stelt mijn fractie voor een gedeelte van de rijksmiddelen te reserveren voor interculturalisatie van deze instanties. Graag krijg ik een reactie hierop.

Inburgeren en taal zijn nodig om een goede positie te verwerven in de samenleving. De Caribische Nederlanders zijn zich hiervan goed bewust. Het argument dat inburgering geen prioriteit voor deze doelgroep heeft, herken ik niet. Is de minister het met mij eens dat de voorwaarde om binnen een bepaalde periode het examen te halen drempels kunnen opwerpen om een aanbod te accepteren? Wat gaat de minister hieraan doen? Om goed te integreren is imago een belangrijk gegeven. Welke maatregelen gaat de minister nemen om het imago te herstellen en discriminatie, uitsluiting en ethnic profiling tegen te gaan?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik ben nieuwsgierig. Kan mevrouw Ortega aangeven hoe de minister iets kan doen aan het imago?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Dat kan ik zeker. Op dit moment moet de Caribisch-Nederlandse gemeenschap zelf alles eraan doen om het imago te veranderen. Als ik mijn collega Fritsma zo hoor, komt er ontzettend veel negativiteit over de totale doelgroep op straat terecht. Ik ken een geval van een jongere die ergens werkte en in aanmerking kwam voor de functie van bedrijfsleider. Op gegeven moment kwam de werkgever erachter dat de achternaam van die jongere Antilliaans is en besloot hem de promotie niet te geven. Het zou goed zijn als de minister een campagne opstart om te laten zien dat er binnen die gemeenschap ook heel veel goeds is.

De betrokkenheid van de Antilliaanse gemeenschap op alle niveaus is een belangrijk aspect in het realiseren van een duurzaam perspectief op een volwaardige deelname. We zijn verheugd dat dit een harde voorwaarde is voor de minister bij de beoordeling van de plannen. Hoe wil de minister erop toezien dat dit inderdaad gebeurt? Op welke manier gaat de minister ondersteuning bieden om de deskundigheid in het netwerk van de Caribische Nederlanders of de organisaties te vergroten? We zijn blij met het voornemen om te komen tot een vorm van structurele samenwerking die bij de lokale situatie past. Ook zijn we blij met een landelijk secretariaat ten behoeve van de lokale vertegenwoordigers uit de Caribisch-Nederlandse gemeenschap. Wanneer kan de Kamer het advies van Team Ondersteuning Participatie in Antillianengemeenten (TOPA) over de wijze van samenwerking tussen gemeenten en genoemde gemeenschap met de reactie van het kabinet daarop, tegemoet zien?

Criminaliteit moet hard bestreden worden, vooral wanneer er sprake is van recidive. Wel moet er ingezet worden op het wegnemen van de oorzaken en het voorkomen van crimineel gedrag. Terecht geeft de minister aan dat een uitwisseling van kennis met Curaçao moet plaatsvinden. Ook het overdragen van dossiers moet daarbij gaan horen. Voor duurzame gedragsverandering moeten de oorzaken tot aan de wortels worden aangepakt. Anders blijft het water naar de zee dragen. Uit recent onderzoek op Curaçao is naar voren gekomen dat huiselijk geweld tegen vrouwen en kinderen schrikbarend is toegenomen. Uit zowel Curaçao als Nederland krijg ik signalen dat bij veel jongeren met problemen sprake is van een incestueuze ervaring. Is de minister bereid om in overleg met zijn collega voor Jeugd en Gezond een onderzoek hiernaar te doen zodat deze jongeren duurzaam geholpen kunnen worden?

Waarom staat de maatregel in de Rijkswet op het Nederlanderschap en de rijkswet personenverkeer genoemd in dit beleidskader? Op dit moment is personenverkeer een landsaangelegenheid. Gezien de staatkundige hervormingen is het goed het personenverkeer op Koninkrijksniveau te regelen. Dat hebben we ook zo afgesproken in het coalitieakkoord. We zijn echter tegen een ongewenstverklaring van een burger binnen het Koninkrijk.

Tot slot spreek ik mijn waardering uit voor de daadkracht van de minister. Ik heb het vertrouwen dat de problemen effectief aangepakt zullen worden. Er moeten dan wel meetbare prestatieafspraken worden gemaakt, er moet nauwgezet gemonitord worden en de Caribisch-Nederlandse gemeenschap moet op alle niveaus actief betrokken worden. Daarnaast wil ik de minister meegeven om voortaan in al zijn communicatie en correspondentie gebruik te maken van het begrip «Caribische Nederlanders», want we staan aan de vooravond van de dag dat er geen Antillen meer zullen zijn.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Ik begin met complimenten aan de minister. Ik ben blij dat de kogel door de kerk is en we weer een kader hebben voor de komende vier jaar voor het beleid gericht op de Antilliaans-Nederlandse probleemjongeren. Het heeft een tijdje stilgelegen. Ik kan me herinneren dat we op gegeven moment een evaluatie hadden van de voorliggende periode. Toen kregen we de taskforce. Minister Vogelaar heeft nog een tussenfase gehad. Nu hebben we weer een perspectief voor de komende vier jaar. Het stelt de gemeenten in staat hopelijk een betere en gerichter aanpak te ontwikkelen op basis van de ervaringen van de afgelopen jaren.

Ik stel vast dat er in de brief lichtpunten zijn vermeld. Die memoreer ik hier ook nog even. Er is een zichtbare afname van criminaliteit en het aantal schoolverlaters onder de doelgroep. Ik ben zo optimistisch te stellen dat dit misschien iets te maken heeft met de extra inspanningen van de afgelopen jaren. De problematiek is nog steeds groot. De oververtegenwoordiging is nog steeds onacceptabel groot. Er is een terecht vervolg, een terechte investering maar ook een terechte ambitie om het specifieke beleid op termijn af te bouwen. We pleiten vaak voor specifiek beleid waar dat nodig is, waar specifieke problemen zich voordoen, maar we delen ook de ambitie van de minister dat het eigenlijk niet nodig zou moeten zijn. Laten we hopen dat zo snel mogelijk is.

De minister heeft het advies van de taskforce om naar 9 mln. te gaan niet overgenomen. We zijn het daarmee eens. De middelen zijn in het verleden lang niet altijd goed besteed, zoals bleek uit de eerdere evaluatie. We zijn hier kritisch over. De minister zegt tegelijkertijd dat de 4,5 mln. die hij per jaar beschikbaar houdt, moet worden voorzien van cofinanciering door de gemeente. Zijn die afspraken helder gemaakt of is het een verzoek aan de gemeenten? Krijgen de gemeenten pas geld nadat ze daadwerkelijk zelf cofinanciering bijdragen of is het meer een soort intentieverklaring?

Ik ben zeer positief over de nadruk van de betrokkenheid van de lokale Antilliaanse gemeenschappen. Het is belangrijk de jongeren «op te sluiten» in een eigen sociaal netwerk. Ik spreek de hoop uit – en ik begrijp dat het ook de bedoeling is – dat vanuit de Antilliaanse lokale verbanden niet alleen wordt meegepraat over het beleid. Deze gemeenschappen moeten daadwerkelijk worden ingeschakeld bij het bij de kladden grijpen van die jongeren. Ze moeten de jongeren opnieuw motiveren en ze terug zien te krijgen naar school et cetera.

Begrijp ik goed dat de lijst van gemeenten onveranderd is gebleven? Er zijn gemeenten waarin nieuwe groepen zich vestigen, bijvoorbeeld Den Bosch en Delft. Heeft de minister gekeken of er misschien een verschuiving in het lijstje nodig is? Misschien kunnen er gemeenten van afgehaald worden en moeten gemeenten waar inmiddels ook een Antilliaanse gemeenschap is met dezelfde problematiek, erbij gezet worden.

Ik heb enkele opmerkingen over de prestatieafspraken en de doelstellingen. Als ik het goed begrijp zijn er twee doelstellingen. De eerste gaat over de overlast. De tweede gaat over de noodzaak dat de reguliere instellingen specifieke deskundigheid en aandacht ontwikkelen. Dat zijn twee ongelijksoortige doelstellingen. De eerste is materiegericht, dus concrete resultaten, minder overlast. Die is niet geconcretiseerd. Of heb ik er overheen gelezen? Kan de minister aangeven welk concreet ambitieniveau hij afspreekt? De tweede is procesgericht. Die richt zich op het proces dat de reguliere instellingen anders moeten gaan werken. Ik ben het hiermee wel eens maar ik blijf graag op die resultaten sturen. Dus ik heb liever dat we de tweede doelstelling formuleren in termen van minder schoolverlaters of een lager criminaliteitspercentage dan dat we een soort procesafspraak maken die gericht is op instellingen. Wat is de reactie van de minister hierop?

De gemeenten krijgen grote vrijheid om hun plannen te maken. Ze mogen hun eigen prioriteiten stellen. Daar lijkt veel voor te zeggen, maar op basis van de evaluatie van het verleden is dat misschien toch onverstandig. Mevrouw Ortega heeft het ook al gezegd. Er is in het verleden echt veel geld verknoeid. Dat blijkt ook uit die evaluatie. Tegelijkertijd zijn er ook een aantal aanpakken die heel positief uit die evaluatie komen. Ik herinner me projecten rond begeleid wonen, foyerachtige woningen, projecten in Dordrecht en Den Helder. Dat type benadering blijkt heel effectief te zijn om jongeren uit de ellende te trekken en ze weer op het rechte pad te krijgen. Een andere benadering die er goed uitkwam, omvatte vormen van mentorschap, coaching en intensieve begeleiding van de jongeren van bijna een-op-een. Nu we weten dat dit soort dingen werken en andere dingen mislukt zijn, is het de vraag of de minister niet met de gemeenten ervoor moet zorgen dat die ervaringen uit het verleden worden gebruikt in de toekomst. Dan krijgen we niet weer een brij van goed bedoelde maar weinig effectieve projecten. Graag krijg ik een reactie hierop van de minister.

Het valt me op dat er volgens de brief van de minister nog slechts acht van de Antilliaanse gemeenten zijn aangesloten op de verwijsindexen. Dat verraste me. Ik dacht dat ze er inmiddels allemaal of ten minste grotendeels bij aangesloten zouden zijn. Ik vind het eigenlijk onbegrijpelijk. We weten dat een van de problemen is dat de jongeren zich nogal eens verplaatsen, zich niet inschrijven, nu weer eens hier wonen, dan weer daar opduiken. Een van de redenen waarom we met de verwijsindex Antillianen begonnen zijn, was deze problematiek van verhuisbewegingen. Dat er slechts acht gemeenten zijn aangesloten, vind ik heel opmerkelijk. Ik wil graag dat het kabinet een grote druk hierop uitoefent.

We hechten zeer aan de socialevormingsplicht op de eilanden. Ik weet niet eens of die nog wel zo heet, maar die bestaat nog wel. Nederland heeft er fors geld in geïnvesteerd om die van de grond te krijgen. Het idee erachter was dat de jongeren daar op school of aan het werk zijn. Ze kunnen alleen naar Nederland komen als de socialevormingsplicht is vervuld. In het regeerakkoord hebben we ook afgesproken dat we met de Nederlandse Antillen over de handhaving en uitvoering van de socialevormingsplicht nadere afspraken wilden maken. Wat is de stand van zaken? We hechten ook zeer aan deze passage van het regeerakkoord.

Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. We vinden het positief dat er weer voor vier jaar afspraken zijn gemaakt met de gemeenten. We stellen hieraan wel de voorwaarde dat de focus ligt op het integreren van het specifieke beleid dat nu gevoerd wordt, en het komen tot een infrastructuur, zodat we het over een jaar of vier los kunnen laten. Volgens ons is dat ook de inzet van de minister. We zijn niet zo van het doelgroepenbeleid. We vinden dat iedere jongere recht heeft op goede zorg. Dat moet ook de focus zijn van het Antillenbeleid dat we op dit moment hebben.

Ook wij hebben gelezen dat het onduidelijk is of het geld de afgelopen jaren voldoende tot zijn recht is gekomen. Wat is de garantie dat dit nu wel gaat gebeuren? In hoeverre heeft de minister duidelijke afspraken gemaakt met de gemeenten dat het rijksgeld besteed wordt aan die zaken waaraan we het geld willen besteden? Het gaat dan om het voorkomen dat jongeren uiteindelijk crimineel worden en het zorgen dat Antilliaanse jongeren uiteindelijk een goede weg vinden in de samenleving. Het is wel zo dat het langzaam wat beter gaat. Dat schrijft de minister ook in de brief. De criminaliteit neemt wat af. Desondanks zijn er nog genoeg plaatsen waar het niet goed gaat. Ik wil dit toch even onder de aandacht brengen. Een van die plaatsen is Zwolle. De criminaliteit daar is toegenomen. Er is sprake van meer geweld en van verslavingsproblematiek. Zwolle kampt er erg mee. Hoe kan dat nu? We hebben specifiek beleid gehad, we gaan opnieuw specifiek beleid maken en toch kampt een van de gemeenten extreem met deze problematiek? Graag krijg ik een reactie van de minister.

Ik heb de speech van de minister gelezen die hij afgelopen vrijdag heeft gehouden bij het Overlegorgaan Caribische Nederlanders (OCaN). Ik herken me in de toon van die speech. Enerzijds spreekt hij fair over het feit dat de hele Antilliaanse gemeenschap niet aangerekend kan worden wat bepaalde groepen daarbinnen veroorzaken. Anderzijds spreekt hij ook ferm over het feit dat verschillende zaken mis gaan en dat die wel aangepakt moeten worden. Er is die avond ook gesproken over gemeenten die niet binnen die 22 gemeenten vallen, maar die wel te kampen hebben met problemen van Antilliaanse jongeren. Kan de minister zeggen wat we daarmee nog kunnen doen? We kunnen natuurlijk afspreken dat er ergens een grens is tussen die gemeenten, maar de Antilliaanse jongeren houden zich daar helaas niet altijd aan. Graag krijg ik een reactie van de minister op dat punt.

De minister geeft aan in de brief dat er aandacht moet zijn voor de aanpassingsproblemen en de psychische en LVG-problematiek van ook Antilliaanse jongeren. Hij spreekt ook over onderzoek dat het laatste kwartaal beschikbaar zou worden gesteld. Is dat inmiddels zo en wat zijn de conclusies ervan? Uit de brief lijkt er een heldere verantwoordelijkheidsverdeling te bestaan tussen gemeenten, Rijk en Antilliaanse gemeenschap, maar ik heb er nog wat vraagtekens bij. In hoeverre is het zeker dat die gemeenten inderdaad die cofinanciering uitvoeren, dat ze dat geld echt steken in de Antilliaanse jongerenproblematiek? Is de Antilliaanse gemeenschap voldoende betrokken en krijgt ze voldoende kansen om mee te doen bij de aanpak van de problemen? Vanuit de Antilliaanse gemeenschap hoor ik namelijk toch iets andere geluiden. Mijn ervaring is dat het project dat OCaN in het verleden heeft gedaan, het mentorenproject, een succesvol project bleek te zijn. Daarmee is ook aangegeven dat de sociale structuur van de Antilliaanse gemeenschap doorslaggevend kan zijn – mits goed ingezet – om de jongeren hier in de samenleving kans van slagen te geven.

De minister geeft een mooi beeld van wat er op dit moment allemaal op de eilanden gebeurt. Ik ken ook al die plannen. Het is voor mij onduidelijk wat er op dit moment gebeurt in de samenwerking tussen Nederland en bijvoorbeeld de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden).

Eerder werd ook al de socialevormingsplicht genoemd. We hebben ooit gezegd dat we willen dat de jongeren die volgen. Als ze die niet afgerond hebben, kunnen ze niet naar Nederland komen. De kans dat het dan in Nederland misgaat, is gewoon heel groot. In hoeverre krijgt het Antillenbeleid dat we hier voeren, ook handen en voeten in de nieuwe gemeenten die binnenkort bij Nederland komen?

Ik vind het veel te weinig dat er pas 8 van de 22 gemeenten zijn aangesloten bij de verwijsindex. De Kamer hecht er veel belang aan om de Antillencoördinator een plek te geven in dat systeem, juist vanwege de mobiliteit van deze jongeren.

Kan de minister ingaan op het verschil tussen etnische registratie, waarvan we natuurlijk ook gewoon de kabinetsvisie afwachten, en de brief die richting de Staten van de Nederlandse Antillen is gegaan over het Transfer Informatie Punt (TIP)-project Charlois in Rotterdam?

De inburgering van Antillianen is een belangrijke focus die niet los moet staan van taalbeheersing en uiteindelijk de focus op werk. Het is daarom ook belangrijk dat de Antilliaanse gemeenschap erbij betrokken wordt om vooral de vrouwen zo ver te krijgen om uiteindelijk naar die cursussen te gaan. Ik heb al eerder in een andere context voorstellen gedaan hoe we vrouwen uiteindelijk naar die cursussen krijgen.

We weten niet of het voogdijprobleem onder de verantwoordelijkheid van de minister valt. Het heeft wel een enorme link met de problematiek waar we vandaag over spreken. Het voogdijsysteem is al jaren een steen des aanstoots. Het loopt niet goed. Dat vind ik zorgelijk. Als we een afspraak maken dat iemand hier het voogdijschap overneemt over een jongere die minderjarig is en naar Nederland komt, en dat loopt niet goed, komen we ze uiteindelijk tegen in de staatjes waarover we het vandaag hebben. Heeft dit probleem de aandacht van de minister? Kan de minister zeggen hoe het systeem op dit moment loopt? Kan er meer in geïnvesteerd worden om te zorgen dat het systeem goed gaat functioneren?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik wil graag weten van mevrouw Sterk wat er dan precies niet goed loopt.

Mevrouw Sterk (CDA): Het blijkt dat er soms mensen zijn die zich opgeven als voogd en vervolgens hun taak als voogd niet waarmaken als ze hier in Nederland die kinderen ontvangen. Dat vind ik zorgelijk. Het is op zich een probleem dat al langer bekend is. Het gaat ongetwijfeld vast ook wel eens wel goed. In die zin wil ik niet iedereen veroordelen. Maar het moet een waterdicht systeem zijn. Anders helpen we daar niemand mee.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Als het geen waterdicht systeem is, gaat het over alle jongeren in Nederland die een voogd hebben. Er is op dit moment een voogdijafspraak tussen de twee eilanden. Op het moment wordt een voogd sowieso gescreend. Na een aantal maanden wordt hij weer gescreend om te kijken op welke manier hij invulling heeft gegeven aan zijn taak. Dus ik weet niet zo goed wat er dan precies misgaat.

Mevrouw Sterk (CDA): Mij bereiken signalen dat het nog steeds niet goed loopt. Wellicht kan de minister daarover eens een brief sturen samen met zijn collega Rouvoet die ook hierover gaat. Dan kunnen we er op een nader moment nog eens op terugkomen. Ik vind het wel een belangrijk punt, ook in dit overleg.

Kan de minister ten slotte nog iets zeggen over wat het politiële of justitiële vervolg is als bijvoorbeeld het voogdijsysteem niet goed werkt en jongeren strafbare feiten begaan? Wanneer is de maat vol? Wordt het mogelijk om met de staatkundige verandering de straf te laten uitzitten op de BES-eilanden? Daar staat de sociale structuur, daar zit de familie. De jongeren kunnen dan worden opgevangen door hun sociale netwerk als ze uit de gevangenis komen. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

De heer De Krom (VVD): Ik las vanmorgen in de krant dat de CDA-fractie wil dat de Antilliaanse criminelen hun gevangenisstraf op de BES-eilanden uitzitten. Kan mevrouw Sterk daarover iets zeggen?

Mevrouw Sterk (CDA): Dat is precies wat ik net zei. Als jongeren van de BES-eilanden hier zo crimineel zijn dat ze een gevangenisstraf krijgen, moeten ze die als het mogelijk is uiteindelijk uitzitten op de BES-eilanden. Hun sociale structuur staat immers daar. We kijken in Nederland sowieso altijd of gevangenen naar een gevangenis kunnen gaan in de omgeving van hun sociale structuur. Ik kan me goed voorstellen dat dit ook gaat gelden voor jongeren die bijvoorbeeld afkomstig zijn van Bonaire. Als die hier in de knel komen en gevangenisstraf krijgen, moeten ze die dus op Bonaire kunnen uitzitten. Ik kan me daartegenover ook voorstellen dat het voor Nederlandse gevangenen precies de andere kant uitwerkt. Dus als Nederlandse gevangenen daar worden opgepakt, moeten ze uiteindelijk in Nederland hun straf kunnen uitzitten.

De heer De Krom (VVD): Ik wil mevrouw Sterk vragen hoe hard dit punt is voor haar fractie. Is dit een punt waarvan mevrouw Sterk vindt dat het stevig ingezet moet worden in het proces van de staatkundige veranderingen? Is het voor Nederland een keihard onderhandelingspunt? We krijgen nog een wet personenverkeer. Moet het daarin worden opgenomen? Op zichzelf is dit voorstel natuurlijk niet nieuw. Ik wil de positie van de CDA-fractie graag weten. En stel je voor dat je het zo doet. Antilliaanse criminelen gaan dan na hun veroordeling daar naartoe. Dan zitten ze daar hun gevangenisstraf uit in plaats van hier. En dan, komen ze daarna dan weer gewoon terug? Wat gebeurt er dan?

Mevrouw Sterk (CDA): Voor ons is dit een tamelijk hard punt. Ik laat het van de minister afhangen of ik het nodig vind hierover een motie in te dienen. Volgens mij hebben we vaker vrij gezamenlijk opgetrokken in de problematiek op de eilanden. Ik wil het overigens niet over Antillianen hebben. Terecht is al opgemerkt dat de Antillen binnenkort niet meer bestaan. Het gaat mij nu in eerste instantie om de BES-eilanden. Het zijn binnenkort gewoon Nederlanders. De BES-eilanden zijn dan openbare lichamen, vergelijkbaar met de gemeenten in Nederland. In dat opzicht staat er volgens mij ook helemaal geen wetgeving in de weg om dat mogelijk te maken. Dat hoor ik ook graag van de minister.

De heer Fritsma (PVV): Ik wil de CDA-fractie vragen of die criminelen daar dan ook blijven. Als ze bijvoorbeeld een jaartje een gevangenisstraf uitzitten in de Cariben, daarna weer terugkomen en opnieuw misdaden plegen, hebben we er alsnog niet zoveel aan.

Mevrouw Sterk (CDA): Dat is sowieso het lastige met criminelen. Die kun je niet altijd aan banden leggen als ze uit de gevangenis komen. Ik kan niet voorkomen dat mensen van de BES-eilanden naar Nederland komen, of naar Frankrijk als ze dat willen, of naar Amerika. Het gaat mij erom dat ik wil dat gevangenen – en zeker als ze nog relatief jong zijn – uiteindelijk min of meer opgevangen kunnen worden in hun eigen omgeving. Ze kunnen dan bezoek krijgen van hun ouders. Als ze in Nederland in de gevangenis zitten en hun ouders zitten op Bonaire, is het een dure business om eens een keer bij je zoon of dochter op bezoek te gaan. Ik vraag me of dat op dit moment in de structuur zoals die nu voorligt, mogelijk is.

De heer Fritsma (PVV): Het is toch een scheve situatie als je mensen uitzet naar de BES-eilanden, dat je ze vervolgens na een paar maanden gevangenisstraf gewoon weer toelaat in Nederland, zodat ze weer opnieuw in de fout gaan?

Mevrouw Sterk (CDA): De heer Fritsma weet ook dat zoiets als uitzetten naar de BES-eilanden niet bestaat. De BES-eilanden worden gewoon een deel van Nederland. Het is anders dan de Antillen vroeger. Dat was een land binnen het Koninkrijk. Daar hadden we inderdaad een visum voor nodig. Daar gelden heel andere regels. Maar omdat de situatie verandert en de BES-eilanden een openbaar lichaam worden, vraag ik me af of het mogelijk is dat op deze manier te regelen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De BES-eilanden worden onderdeel van het grondgebied van Nederland. Dat betekent dat we niet eens kunnen praten over uitzetten. Ik ben het met mevrouw Sterk eens. Maar het blijft wat mij betreft wel een vrijwillig verzoek om inderdaad daar je gevangenisstraf uit te zitten.

Mevrouw Sterk (CDA): Het lastige is dat ook in Nederland de gevangenen niet zelf kunnen kiezen naar welke gevangenis ze gaan. Er wordt altijd wel rekening gehouden met de omgeving waar ze vandaan komen. Als ze uit Groningen komen, kunnen ze naar Groningen. Als we die redenering doortrekken, is het ook logisch dat ze op Bonaire worden opgevangen, als ze van Bonaire komen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik vind het beleid zoals we dat in Nederland hebben goed. Een Friese gevangene kan bijvoorbeeld aangeven dat hij liever in de omgeving van Leeuwarden zit. Toch heeft dit voorstel een andere sfeer. Ik weet niet waarom. Een praktische vraag is of er eigenlijk een gevangenis is op de BES-eilanden. Ik heb begrepen dat er alleen maar politiecellen zijn. Dat is geen volwaardige penitentiaire inrichting. Waar sturen we ze dan naartoe?

Mevrouw Sterk (CDA): In ieder geval naar een gebouw waar ze niet uit kunnen voor de lengte van hun straf. Dat lijkt mij vrij voor de hand liggend. Nogmaals, mijn vraag aan de minister is duidelijk en de redenering daarachter ook.

Mevrouw Karabulut (SP): Over hoeveel jongeren heeft mevrouw Sterk het? Mevrouw Sterk heeft het heel duidelijk over jongeren. Over welke leeftijdsgroep heeft ze het dan? En hoe lang moet iemand in Nederland hebben verbleven om de mogelijkheid te krijgen terug te gaan naar een gevangenis elders? Eerlijk gezegd vraag ik me af welk probleem we nu eigenlijk oplossen. De mensen daar kunnen hierheen komen en vice versa.

Mevrouw Sterk (CDA): We vinden het van belang dat de familie gemakkelijk op bezoek kan komen bij iemand die in de gevangenis zit. En als iemand uit de gevangenis komt, kan iemand dan ook opgevangen worden binnen een bepaalde sociale structuur die er bestaat. Daarom is het ook het beleid in Nederland dat we proberen gevangenen in gevangenissen te zetten in de buurt van hun woonplaats of hun leefomgeving. Dat idee plant ik over, ook omdat Nederland ineens groter wordt, richting het Caribische gebied. Om hoeveel jongeren het gaat, vind ik niet zo’n relevante vraag. Het gaat me erom dat de jongeren in hun eigen omgeving worden opgevangen.

De heer De Krom (VVD): Voorzitter. We zien graag de tamelijk harde voorstellen van het CDA tegemoet in de Kamer. Als mensen in de gevangenis terechtkomen en daarna is er een sociale structuur waardoor je mensen beter op kunt vangen, kan ik me daar van alles bij voorstellen. Als je zegt dat ze na het uitzitten van hun gevangenisstraf weer terug naar Nederland kunnen, is de vraag wat het dan allemaal voor zin heeft. Dat zou betekenen dat je dat ook moet regelen. Anders is het allemaal weinig zinvol. Dan gaat de gevangenispoort open en is het natuurlijk retour Nederland.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik begrijp dat de VVD ook graag zou willen wat de heer Fritsma ook wil. Maar dan moet de heer De Krom mij eens uitleggen hoe hij dat wil regelen, gezien het feit dat het openbare lichamen zijn. Voor mij is het namelijk niet de focus.

De heer De Krom (VVD): Ik heb daar ook geen oplossing voor, vandaar ook de vraag. Ik vind het een heel interessant voorstel, maar hoe zinvol is het als je dat niet kunt regelen? Dat is nu precies mijn punt. Maar ik begrijp dat mevrouw Sterk daar ook geen oplossing heeft. Stel je voor dat je dat zou doen, komt het betalen van de gevangenisstraf dan op kosten en rekening van de BES-eilanden? Er zijn allerlei praktische vragen en ik ben geïnteresseerd in het antwoord van de minister hierop. Maar ik neem aan dat de CDA-fractie daar natuurlijk zelf ook over heeft nagedacht.

De problemen binnen een groep – laat ik het zorgvuldig formuleren – van de Antilliaanse gemeenschap blijven groot als je kijkt naar schooluitval, criminaliteit, werkloosheid et cetera. Er zijn wel verbeteringen, maar op het grote aantal sla ik er niet steil van achterover. Overigens dat loopt al over vele voorgaande jaren. Ik wil de minister vragen hoe hij daar tegen aankijkt. Is het beleid zoals we dat voeren, zoals de minister dat voert, effectief en kan hij dat duidelijk uiteenzetten?

Het geld dat gereserveerd wordt voor de jaren 2010–2013 is – Rijk en cofinanciering opgeteld – ongeveer 34 mln. Dat is over een heleboel projecten verdeeld. Hoe kunnen we als Kamer nu inzichtelijk krijgen of dat geld inderdaad ook effectief is? We moeten daar bovenop zitten, ook als Kamer. Ik hoor graag van de minister hoe hij dat nu gaan doen? Hoe maakt hij inzichtelijk dat elke euro die daarin wordt gestopt, ook inderdaad z’n geld oplevert?

Ik heb een opmerking over de risicojongeren. De minister heeft eerder enthousiast gesproken over het TIP-project in Charlois. Ik ben er zelf ook geweest, een aantal collega’s ook. Wat ze daar doen om alle informatie bij elkaar te brengen, is een heel effectieve aanpak. Dat betekent ook registreren op etniciteit. Ik heb al eerder gezegd dat je dat vooral moet doen als het helpt om de problemen aan te pakken. De minister was hier enthousiast over en in dit geval ik dus ook. Ik ga ervan uit dat dit soort projecten recht overeind blijven, als uiteraard het registreren van etniciteit een goed doel dient en de privacy niet onnodig wordt geschonden. Graag hoor ik van de minister hoe hij daarmee verdergaat. Ik zie in zijn brief dat hij nog wacht op uitspraken van het College bescherming persoonsgegevens. Ik wil er haast mee maken want dit zijn belangrijke projecten die helpen om de problemen aan te pakken.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Er is een rapport van de Taskforce Antilliaanse Nederlanders. De minister zegt op basis daarvan in zijn brief dat hij twee doelstellingen heeft voor de komende jaren. Enerzijds het verder terugdringen van de problemen en anderzijds de specifieke kennis en deskundigheid zo veel mogelijk bij reguliere instellingen onderbrengen. De cijfers van werkloosheid, criminaliteit en schooluitval zijn iets afgenomen. Mijn collega’s hebben dat ook al gezegd. We weten niet in hoeverre dit het resultaat is van het beleid van de afgelopen jaren. Bij de inontvangstneming van het rapport van de taskforce, noemde de vorige minister, mevrouw Vogelaar, dat het beleid van de afgelopen vijftien jaar de sociaaleconomische positie van de Antilliaanse Nederlanders niet heeft verbeterd. Ik vind dat nogal wat. En ik ben erg benieuwd of de minister de analyse van zijn voorganger deelt en wat zijn eigen kijk is op het beleid van de afgelopen jaren. Ik kan uit de rapporten niet opmaken wat het beleid concreet heeft opgeleverd. De minister schrijft dat we deze twee doelstellingen hebben. De gemeenten krijgen er jaarlijks 4,5 mln. voor, dus in totaal 18 mln. Maar hoe wil de minister die doelstellingen realiseren? Ik ben erg voor het onderbrengen van specifieke kennis en deskundigheid bij reguliere instellingen. Maar hoe gaat de minister dat doen?

De minister zegt terecht dat het kabinet af wil van een specifiek doelgroepenbeleid. Dat is prima, maar er zijn problemen bij een specifieke groep Antilliaanse Nederlanders. Daarom is dit project er. Vervolgens weet ik niet wat dit gaat opleveren aan banen, stages, jongerenwerkers, buurtagenten en noem maar op. Ik wil dat wel van de minister weten.

De minister schrijft dat hij momenteel met zijn departement werkt aan een monitor om de resultaten van de gemeenten de komende jaren te kunnen meten. Maar welke resultaten ga je meten als je geen resultaatafspraken hebt gemaakt? Ik verzoek de minister dat toch met de gemeenten te gaan doen en de Kamer daarover te informeren. Ik bedoel niet dat er een hele monitor of een hele bureaucratie opgetuigd moet worden, maar er moet gekeken worden naar wat er de afgelopen jaren goed gegaan is. En er moet vooral gekeken worden naar wat we de komende jaren gaan doen. Ik vond het een beetje raar om te moeten lezen dat de rapportage over de effecten van de afgelopen jaren pas het eerste kwartaal volgend jaar komt. Ik neem aan dat de minister ons zo meteen gaat vertellen wat dan die resultaten zijn geweest van de afgelopen jaren. In de vorige brief van de minister van 1 februari 2008 werden immers heel grote problemen in de aanpak beschreven: onvoldoende toespitsing, veel losstaande en kortlopende projecten, geen samenhang, geen structurele inbedding en noem maar op. Een van de belangrijkste aanbevelingen van de taskforce was een scherpe kwantitatieve en kwalitatieve probleemomschrijving en een analyse van de doelgroepen. Ik vraag de minister waarom hij deze aanbeveling niet overgenomen heeft.

De minister schrijft dat er in totaal zijn slechts 127 cursussen taal en inburgering in 2007–2008 zijn aangeboden. Hij geeft zelf al aan dat dit aan de lage kant is en dat dit deels te maken heeft met de onbekendheid en het negatieve beeld dat heerst over de verplichte inburgering. Volgens mij heeft het ook iets te maken met het aanbod. Hoe organiseer je dat met de kwaliteit van de cursussen? Ik vraag de minister of hij op vrijwillige basis taal- en opvoedingsondersteuningscursussen kan organiseren via de scholen, conform het model dat ook door de PO-Raad, de VO-raad, Forum en het Platform Allochtone Ouders is gepresenteerd. Dit kan voor deze groep een heel belangrijk instrument zijn.

Ik hoor wisselende geluiden over de betrokkenheid van de Antilliaanse gemeenschap. In sommige gemeenten loopt dit wel goed, in andere niet. De gemeenschap heeft hier zelf ook zorgen over. De minister schrijft in zijn brief dat hij samenwerkingsverbanden wil ondersteunen. Mijn vraag is hoe hij dat wil doen.

Mijn collega’s hebben ook al op de samenwerking met de Nederlandse Antillen gewezen. Het is een ontzettend belangrijk punt omdat een deel van de jongeren die daar werkloos zijn, perspectiefloos zijn, geen uitzicht hebben, hier naartoe komen met de gedachte dat het hier allemaal veel beter en mooier is. Vaak komen ze bedrogen uit. De minister schrijft in zijn brief dat ook op dat punt met de Nederlandse Antillen wordt samengewerkt om meer voorlichting te geven, om ook een realistisch beeld te geven aan de jongeren voordat ze hier naartoe komen. Maar misschien moet in de zin van voorbereiding op de komst hier naartoe, ook gedacht worden aan taalcursussen. Is dit mogelijk en heeft de minister dit besproken met de Antillen? Welke afspraken zijn hieruit voortgevloeid? Dat kon ik niet uit de brief van de minister opmaken.

Ik had vorig jaar gevraagd om een reactie op de kritiek van Van Hulst op het rapport van Taskforce Antilliaanse Nederlanders. Ik heb die reactie niet gekregen. Het is belangrijk dat we die als Kamer ontvangen omdat het om forse kritiek gaat. Het punt waarbij ik ook vraagtekens heb, is dat de taskforce 1995 als eindpunt neemt, terwijl de problemen zich al sinds decennia afspelen. Ook op andere punten heb ik de kritiek gelezen en eerlijk gezegd vraag ik me af hoe het zit. Ik ontvang graag dus alsnog een reactie van het kabinet.

Voorzitter: Sterk

Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Voorzitter. Ik val vandaag in voor mijn collega Tofik Dibi, die hierover normaal het woord voert. Als eerste moet het mij van het hart dat het natuurlijk met de meeste Antilliaanse en Arubaanse jongeren – laten we die ook niet vergeten – goed gaat. Je ziet ook dat het met heel veel jongeren minder goed gaat en dat ze oververtegenwoordigd zijn in de zogenaamde probleemstatistieken. In het voortgezet onderwijs zijn er 300 drop-outs en in het middelbaar beroepsonderwijs 900. Er zijn 2000 jongeren zonder werk en 33 jongeren met een proces-verbaal. Tegelijkertijd is bij criminaliteit en schooluitval een lichte afname te zien. Dat is dan wel weer mooi, maar de getallen die ik net noemde, zijn wel degelijk iets om je zorgen over te maken. Het geldt trouwens sowieso bij jongeren dat altijd de problemen worden gezien, terwijl de jongeren met wie het goed gaat, vaak niet genoemd worden. De achterliggende oorzaken liggen vaak in de lagere sociaaleconomische positie van veel van deze jongeren, maar ook is er sprake van psychische problematiek en licht verstandelijke handicap. Bovendien is de signalering van de problemen vaak te laat of onvoldoende is waardoor de aanpak ad hoc en ontoereikend is. Dat vinden we jammer want we zijn natuurlijk allen – dat neem ik tenminste aan – ook begaan met deze jongeren.

We krijgen nog een aantal onderzoeken. In het voorjaar 2010 komt de evaluatie Bestuurlijke Arrangementen. Er komt een herhalingsonderzoek naar de omvang van de groep langdurig verblijvende, maar niet-geregistreerde jongeren in de GBA. Dan komen er nog een onderzoek naar psychische en LVG-problematiek, en een monitor die jaarlijks de ontwikkelingen rapporteert. Dus er worden heel wat vingers aan polsen gehouden. Er staan ons nog heel wat onderzoeken te wachten. Maar het gaat er uiteindelijk om dat uit die onderzoeken heel concreet werkbaar beleid komt.

De periode 2010–2013 staat een beetje in het teken van verdere uitvoering en versterking van bestaand beleid. Voorbeelden daarvan zijn: supersnelrecht, Veiligheidshuizen, bestrijding voetbalvandalisme, opvoedingsondersteuning in Centra voor Jeugd en Gezin, diversiteit jeugdbeleid, plusvoorzieningen mbo, bestrijding van jeugdwerkloosheid en mogelijkheid van de burgemeester om via de Raad voor de Kinderbescherming opvoedingsondersteuning dwingend op te leggen. Op zich steunen we deze plannen. We zijn het niet eens met zaken als samenscholingsverboden, wijkverboden en het opschorten van kinderbijslag als ouders niet willen meewerken.

Er is nog meer wat het kabinet wil. Het gaat dan om de discussie eigen verantwoordelijkheid of een actieve overheid. Het kabinet legt grote nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van deze jongeren. Dat is op zich niet verkeerd, maar soms is het te gemakkelijk. «Indien een jongere zijn leven op orde wil brengen en daarbij hulp nodig heeft, is ondersteuning en begeleiding beschikbaar», aldus het kabinet, «De verantwoordelijkheid van de jongere zelf is om de geboden kansen ook daadwerkelijk te pakken». Dat klinkt natuurlijk prachtig. Maar er zijn ook jongeren die de weg niet weten en daardoor ook de wellicht beschikbare kansen en mogelijkheden niet pakken. We draaien het dan ook liever om. We gaan ervan uit dat iedereen zijn leven in principe op orde wil brengen. Mensen die hun leven op de rails hebben met een uitdagende opleiding of een leuke baan, zijn gelukkiger en gezonder dan mensen die langs de kant staan. In onze ogen moet er dan ook altijd hulp zijn voor jongeren die daarin niet slagen. De overheid moet niet achterover hangen en wachten tot deze jongere aanklopt om hulp. De overheid moet juist actief te werk gaan. Ze moet er op tijd bij zijn, problemen signaleren, snel passende hulp bieden die perspectief biedt op een opleiding of baan, schuldhulpverlening organiseren en ondersteuning bieden bij tienerzwangerschappen. Wanneer passende hulp wordt gegeven in een vroeg stadium, wordt erger en duurder in een later stadium voorkomen. De minister geeft zelf ook aan dat de overheid er onvoldoende in slaagt om problemen te signaleren en toereikende hulp te bieden. Door de verantwoordelijkheid eenzijdig bij de jongere te leggen worden de problemen niet opgelost. Ik hoor graag een reactie van de minister hierop en vraag hem of een nog actievere overheid hier niet nodig is.

Als het gaat om de gemeenschap of het individu vinden we het kabinet te onduidelijk. Aan de ene kant laat de minister weten dat het kabinet af wil van specifiek beleid voor bepaalde groepen en dat wordt onderstreept met 9 mln. – 4,5 mln. van het Rijk en 4,5 mln. van de gemeenten – die geïnvesteerd wordt in het onderbrengen van specifieke kennis en kunde bij reguliere instanties. We vinden dat op zich een goed uitgangspunt. Tegelijkertijd spreekt de minister zich uit tegen dit principe door de eigen gemeenschap een belangrijke rol te geven bij het bestrijden van de problemen. We gaan liever uit van een individuele benadering en het leveren van maatwerk. Dat betekent niet dat we tegen het inzetten van coaches van Antilliaanse herkomst. Waar ligt nu precies de keuze van het kabinet? Wil de minister nu wel categoriaal beleid of juist niet?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik vind GroenLinks zelf ook zo vreselijk onduidelijk op dit punt. Moet het een cleane generieke, op het individu gerichte aanpak zijn of mag er ook ruimte zijn om een meer specifieke aanpak, te ontwikkelen met inschakeling van de gemeenschap et cetera. Ik vind het volstrekt onduidelijk waar GroenLinks staat.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Dat lijkt mij helemaal niet zo onduidelijk. We zijn er in principe voor om ons veel meer op het individu te richten en zo snel mogelijk van de specifieke doelgroepen af te stappen. We vinden het beter de meer individuele benadering te kiezen. Tot het zo ver is, kunnen we ons wel voorstellen dat we ook specifiek beleid inzetten bij een soort tussenfase waarin we nu zitten. Ik wil graag van het kabinet weten hoe het daar tegen aankijkt. We vinden nu vaak dat mensen als groep benaderd worden waardoor het individu wordt uitgeschakeld. Er wordt dan bijvoorbeeld gesproken over dé Antilliaanse probleemjongere. Dan lijkt het net of alle Antilliaanse jongeren problemen geven. Dat heb ik willen aantonen.

We waren verheugd dat de verwijsindex Antillianen van de baan is, want daar zijn we altijd mordicus tegen geweest. Hiervoor in de plaats komt de algemene Verwijsindex Risicojongeren (VIR) waarin de Antillencoördinator meldingsbevoegdheid krijgt. Betekent dit dat alsnog te zien is dat de Antillencoördinator de melding heeft gemaakt? Dan is er namelijk in onze ogen toch sprake van een verkapte Antillianenindex, omdat dan alsnog duidelijk is dat de cliënt een Antilliaan is. Dat lijkt me niet de bedoeling.

De minister geeft aan dat het kabinet komt met een visie op het registreren van etniciteit bij problemen. Wanneer komt die visie? Bovendien wil ik aangeven dat we daar op zich geen voorstander van zijn. Bij inburgering vinden we het heel goed dat er werk gemaakt wordt van taalachterstanden, ook als het gaat om Antilliaanse Nederlanders die natuurlijk de Nederlandse nationaliteit hebben en niet verplicht zijn om zich in te burgeren. Het lijkt me dat we daarvan wel werk moeten maken omdat mensen het moeilijk hebben in Nederland als ze de Nederlandse taal niet goed beheersen, ook als ze van binnen het Koninkrijk komen. Maar het gaat er ook om dat er concreet werk en scholing wordt geboden. Hoe het zit met de Antillen zelf als het gaat om onderwijs, arbeid en arbeidsmarkt? Hoe staat het met de socialevormingsplicht op de Antillen en Aruba? Ook mij bereiken berichten dat het niet helemaal soepel verloopt.

Voorzitter: Van Gent

Minister Van der Laan: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng. Ik zeg het even vooraf en ik zeg het ook vaker: de Kamer heeft in ongeveer 70 minuten ongeveer 70 relevante punten aan de orde gesteld. Ik ben een mens en volgens mij zijn mensen niet in staat om in 20 minuten 70 punten te behandelen. Dus op de punten die ik laat liggen en waarop de Kamer alsnog een antwoord wil hebben, kom ik in een brief terug.

Het decor van vandaag is een ernstige problematiek waarmee een deel van de Antilliaans-Nederlandse jongeren te maken heeft. Ik ga oefenen op de terminologie die mevrouw Ortega suggereert. Het gaat om overlast en het is een achterstandsvraagstuk van een groep Antilliaans-Nederlandse jongeren waarop moeilijk grip te krijgen is. Het is een problematiek die zich vooral manifesteert in een aantal Nederlandse gemeenten. Om een beeld te krijgen van de omvang van de problemen worden doorgaans indicatoren als schooluitval, werkloosheid of criminaliteit gebruikt. De problematiek is natuurlijk breder, bijvoorbeeld tienermoeders en huisvesting. Vaak gaat het om een veelheid van problemen waarbij niet langer meer duidelijk is wat de oorzaken en wat de gevolgen zijn van de problemen waarmee de jongeren worstelen. Om die cirkel te kunnen doorbreken, hebben de meeste jongeren begeleiding nodig en ook wel voor langere tijd. Het is een probleem dat gedeeltelijk zijn oorsprong kent in de Nederlandse Antillen, maar het gaat ondertussen niet alleen meer over de eerste generatie, maar ook over jongeren die in Nederland geboren zijn.

In de brief van 2 oktober heb ik aangegeven wat het kabinetsbeleid zou moeten zijn. Dat is zojuist goed samengevat, maar nog een streep eronder. Enerzijds wil het kabinet de problematiek verder terugdringen door een verlenging van de extra inzet met vier jaar en anderzijds wil het de benodigde specifieke kennis en deskundigheid in die vier jaar zo veel mogelijk onderbrengen bij reguliere instellingen. Ze kunnen dan komen met een duurzame aanpak, zodat we niet door hoeven te gaan met een specifieke aanpak. Het is hiervoor nodig dat er kennis wordt ontwikkeld en wat er al aan kennis is, wordt verzameld. Deze kennis moet worden verspreid. Hiervoor moeten de beste aanpakken gekozen worden. De Kamerleden hebben zojuist voorbeelden genoemd van het mentorenproject, de begeleidwonenprojecten. Ik heb ze ook gezien in de Colijnstraat in Dordrecht. Dat zijn inderdaad voorbeelden van buitengewoon goede projecten die wel resultaat opleveren. Dat kunnen we inderdaad met onze eigen ogen zien. Het kabinet heeft veel daadwerkelijk in gang gezet via de gemeenten om overlast en criminaliteit door dit soort jongeren terug te dringen. De Kamerleden hebben het lijstje gezien dat we als bijlage 2 hebben opgenomen. Ik ben trouwens begonnen het zo op te schrijven, want een dergelijk lijstje bestond niet. Het lijstje frappeert me doordat er zoveel is dat het bijna onoverzichtelijk wordt. Je zult maar wethouder of hulpverlener zijn en moeten weten dat dit allemaal in het instrumentenkoffertje zit of er binnenkort bijkomt. De functie van het lijstje is dat te helpen verspreiden onder iedereen die daarmee te maken heeft. Het lijstje laat overigens ook zien dat we verrekt lang doen over sommige goede maatregelen zoals het wetsvoorstel maatregelen voetbalvandalisme. We praten er nu drie jaar over en de wet moet in 2010 in werking treden, terwijl hij zoveel instrumenten heeft die we hard nodig hebben.

De brief heb ik toegespitst op vier elementen die ik kort afzonderlijk zal behandelen. Ten eerste: doorgaan met het ondersteunen van de gemeenten bij het aanpakken van die oververtegenwoordiging bij schooluitval, werkloosheid, criminaliteit. Ten tweede: de ondersteuning van de Antilliaanse gemeenschap die al een belangrijke rol speelt en moet blijven spelen. Ten derde: de Antilliaans-Nederlandse jongeren die hierheen komen en die hiermee moeten kunnen doen en voor wie inburgering nodig is. Dat moet ik samen met de gemeenten doen. Ten vierde: Antilliaanse jongeren die hier naartoe komen, weten absoluut niet wat ze te wachten staat. Op dat punt kunnen we ongelooflijk veel verbeteren in de aanpak.

Hoe ga je die ondersteuning van de gemeenten afspreken en hoe ga je dat monitoren en handhaven? Mevrouw Karabulut vraagt hoe je kunt monitoren als je geen afspraken maakt. In de brief staat op pagina 10 wat de bedoeling is: «Om op bestuurlijk niveau prestatieafspraken met elkaar te kunnen maken, leveren de gemeenten voor het eind van 2009 hun beleidsvoornemens aan. Via een gemeentemonitor en een jaarlijkse rapportage is het samenwerkingsverband van gemeenten en Rijk in staat om jaarlijks de voortgang en de effectiviteit van de aanpak te bespreken». En dan staat er verderop hoe we dat gaan doen met die monitoring en evaluatie. De zorg van mevrouw Karabulut was gebaseerd op de veronderstelling dat er geen afspraken komen, maar er komen dus wel afspraken. Die worden nu voorbereid in de vorm van plannen die alle 22 gemeenten moeten inleveren. Dat had voor 1 december gemoeten. We hebben ze nog niet allemaal binnen, maar dat zal voor dit jaar nog gebeuren. Op basis daarvan willen we afspraken maken die we gaan monitoren en op basis waarvan we ook gaan afrekenen. Dus voor de zorg bestaat geen grondslag. Het staat duidelijk in de brief. In maart volgt het overleg waarin we die afspraken vastleggen, concreet maken en kwantitatief maken waar mogelijk is. We kijken zowel naar output als outcome. Dat is dan voor de hele periode van vier jaar. De Kamer heeft ingestemd met het bedrag van 4,5 mln. per jaar. Ik heb dus niet het advies van de taskforce gevolgd om het te verdubbelen en ook niet het advies om de periode te verdubbelen en voor acht jaar af te spreken. De redenen heb ik bij de Kamer beluisterd en ik veronderstel daarmee ook instemming te hebben beluisterd. Ik vond de onderbouwing voor een rijksbijdrage van 9 mln. per jaar niet overtuigend. Ik geef één voorbeeld. De taskforce was er in de berekening van uitgegaan dat iedereen die hier naartoe kwam als een probleemjongere moest worden beschouwd. Dat scheelde natuurlijk een aanzienlijke slok op de financiële borrel. Wat ik belangrijker vind is dat we door die 4,5 mln. nog eens voor vier jaar vast te stellen, proberen de twee ambities in één helder verband ten uitvoer te brengen. Dat is enerzijds doorgaan om de gemeenten tijd te geven het beleid echt onder te brengen bij de reguliere instellingen en echt met de lokale gemeenschappen samenwerking te ontwikkelen, en anderzijds ervoor te zorgen dat het er over vier jaar ook staat. In de brief wordt gesproken over een afbouw in vier jaar daarna, maar mijn doel is de boel onder druk te houden en in 2013 samen met de Kamer hopelijk te concluderen dat we bij dat punt zijn. Dus laat niemand denken dat er nog wel een tweede periode van vier jaar achteraan komt. Dat is wat mij betreft ernstig de vraag. Als we ons werk goed doen, zal die periode er niet komen. Ik wil ermee doorgaan omdat ik wel wat lichtpunten zie, zoals ze hier genoemd zijn door de Kamerleden. Er is expliciet gevraagd hoe erg ik nu onder de indruk ben van wat er de laatste vijftien jaar gebeurd is. Ik ben er niet erg van onder de indruk.

Het was een aanbeveling van de Taskforce dat we de inzet van de Antilliaanse gemeenschap zelf beter gaan benutten. Ik heb vorige week gesproken met Movimentu Antiano i Arubani pa Promové Partisipashon (MAAPP), deze week met TOPA. Ik ben inderdaad zoals mevrouw Sterk meldde, naar een netwerkbijeenkomst geweest. Ik word heel positief getroffen door de bereidheid om verantwoordelijkheid op te pakken. Ik wil overigens ook die kant op duidelijke afspraken maken over taakverdeling en rolverdeling. Wat mij betreft is de MAAPP de club – en dat bedoel ik niet oneerbiedig – die op niveau van die 22 gemeenten ervoor moet gaan zorgen samen met de gemeenten dat het goede vertegenwoordigingen zijn van de lokale gemeenschappen die in dat nauwe overleg met de gemeenten terecht zullen komen. Noem het van mijn part even opbouwwerk met een ouderwetse term. De TOPA is ervoor om op afroep in de problemen te duiken en dan in de diepte helpen deze op te lossen. Dat wil ik met deze twee clubs helder afspreken zodat we elkaar niet voor de voeten lopen maar een goede samenwerking krijgen. Dat doe ik natuurlijk op rijksniveau maar uiteindelijk moet het allemaal op gemeentelijk niveau gebeuren.

Ik kom bij de taal en inburgering, en de verkeerde verwachtingen bij de komst naar Nederland. Er zijn twee zaken van groot belang als je hier wilt slagen. Ik heb gesproken met 25 Antilliaanse jongeren samen met ambtenaren. Dit gesprek was voor mij georganiseerd door het OCaN. Dit was voor mij een zeer verhelderende bijeenkomst waar ik met eigen oren heb gehoord dat een groot deel van deze jongeren nauwelijks of geen Nederlands spreekt. Dan heb je het gewoon over taal als eerste vereiste om hier mee te kunnen doen en niet in die bekende statistieken terecht te komen. Samen met de gemeenten en gemeenschap wil ik bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat meer Antillianen de taal gaan beheersen. De vraag werd gesteld waar die waarneming op is gebaseerd dat dit nodig is. Het is gebaseerd op het aantal mensen dat inburgert. Dat was, geloof ik, 159 en dat is bij een groep waar zoveel taalproblemen voorkomen, gewoon beroerd laag. Ik pak meteen de suggestie mee van mevrouw Karabulut dit te doen zoals ook door Forum en de PO-Raad is gesuggereerd. Ik heb vorige week in de begroting toegezegd met een positief oog te kijken naar wat men voorstelt. Dat komt kort gezegd neer op het verbinden van de inburgeringcursus aan het vergroten van de contacten tussen ouders en scholen waarmee je dan twee vliegen in één klap slaat. Dat vind ik een heel goede gedachte. Ik herhaal even wat ik daar gezegd heb. Ik wil het graag bekijken en stimuleren binnen het bestaande stelsel. Dus degene die denkt dat hij hiermee een nieuwe stelselwijziging introduceert omdat het dan via de roc’s moet lopen in plaats van de openbare aanbesteding, is bij mij aan het verkeerde adres. En ik wil er hierop wijzen dat je vaak situaties hebt waarbij de ouders helaas niet bekend zijn. Dat is een deel van de problematiek van de jongeren. Het zal hier dus niet altijd doel treffen. Maar ik ben geïnteresseerd in iedere verbetering in de inburgering, dus ook in deze. Ik ben ervan geschrokken hoe onvoorbereid men naar Nederland komt. De leden wisten het misschien allemaal wel. Ik heb het met eigen ogen en oren gezien en gehoord. Shocking. Daar wil ik in overleg met collega’s met staatssecretaris Bijleveld vooraf kunnen bekijken hoe we aan de bron de oorzaken zo veel mogelijk kunnen wegnemen. Daar valt heel veel te winnen. Ik denk dat ook heel veel Antilliaanse jongeren kunnen uitleggen aan hun collegaatjes op de Antillen dat het een verkeerde keus is om naar Nederland te gaan, afhankelijk van bepaalde omstandigheden, of dat het een verkeerde keus is dat zonder voldoende voorbereiding te doen. Uit die voorbereiding is ook nog winst te halen.

Gezegd is door mevrouw Van Gent dat het wel gemakkelijk is voor het kabinet om mooie woorden te spreken over de eigen verantwoordelijkheid van de jongeren, omdat je een actieve overheid moet zijn. Zij gaat er ten onrechte aan voorbij dat het helemaal niet of/of is maar en-en. Het is hier ook een eigen verantwoordelijkheid van de jongeren om wie het gaat. Uiteindelijk kiezen ze voor hun eigen toekomst. Je kunt zeggen dat je je schoolopleiding wilt afmaken en gaan werken of je kunt kiezen voor een andere carrière. Ik had bijna «criminele carrière» gezegd. Maar dat is toch ook de situatie, daar is helemaal niets verkeerd aan om het zo tegenover elkaar te stellen. Dat is immers wat het alternatief is. Het is niet gek dat het kabinet zegt dat men daar een grote eigen verantwoordelijkheid heeft. Het zou gek zijn als we dat gebruiken om zelf passief te worden. En we zijn allesbehalve passief. Ik wil de zorg van mevrouw Van Gent wegnemen door te zeggen dat ik er heel erg bovenop wil duiken. Eigenlijk vind ik het een beetje te gek dat het probleem kwantitatief zo klein is of zou moeten zijn, terwijl het kwalitatief enorm veel uitstraling en negatieve gevolgen heeft. Als ik het heel huiselijk mag zeggen: als we dit soort problemen bij een kleine groep, gelet ook op het grote commitment van de gemeenschap om te helpen, niet kunnen oplossen, waar zijn we dan in kwantitatief veel grotere situaties? Ik ben er heel erg voor gemotiveerd.

Er liggen nog een groot aantal concrete vragen. Ik neem de belangrijkste en ik hoor wel van de leden als ik een verkeerde inschatting maak. De heer Fritsma en anderen willen weten hoe het met de rijkswet personenverkeer staat. Ik begeef me hier niet op het terrein van de minister van Justitie. Die is ermee bezig en komt binnenkort met voorstellen, ook in overleg met staatssecretaris Bijleveld. Iedereen hier aan tafel weet dat dit gevoelige onderwerpen zijn. Ik zou enkel fouten kunnen maken als ik erover speculeer. Begin 2010 komt er een overleg tussen collega Hirsch Ballin en de toekomstige landen. Waarom zijn er onevenredige eisen aan het personenverkeer? Ik snap wat de heer Fritsma zegt over wederkerigheid en dat is ook voor mij een uitgangspunt. Ik neem aan dat hetzelfde geldt voor mijn collega’s van Justitie. En dat is omdat ik met de heer Fritsma graag zo veel mogelijk vooruitgang wil boeken. Enfin, zie de discussie van vorige week.

Ik hoor hier voor het eerst over onderzoeken naar incest. Hetzelfde geldt voor mijn ambtenaren. Ik vraag mevrouw Ortega om ons verder te informeren over wat er speelt. Dat kan heel gemakkelijk buiten de vergadering. Het gaat hier over multiprobleemgezinnen. Het is dus helemaal niet gek als het zo zou zijn. Maar we hebben er niets specifieks over gehoord en willen er graag meer over weten om te kijken of dat een onderdeel van onze aanpak van kennisverspreiding moet zijn.

Het toetsingskader is al naar de gemeenten toegestuurd. We hebben een toetsingskader gemaakt op basis van de brief en wat de taskforce heeft gezegd en alles. Op basis daarvan zijn ze nu de plannen aan het maken. Ik zal de brief die we aan de gemeenten hebben toegestuurd in kopie naar de Kamer zenden. Ik denk dat de woordvoerders vinden dat het past bij de vragen die ze zelf zouden stellen. Dat zeg ik een beetje optimistisch. Vinden de Kamerleden dat er gaten in zitten, dan verwelkom ik het als ze mij dat laten weten.

De heer Dijsselbloem en mevrouw Sterk vroegen waarom er maar acht gemeenten bij de proeftuin aangesloten zijn. Ik geloof dat het er intussen elf zijn, dus nog steeds niet iedereen. Er zitten hier technische problemen, de systemen van gemeenten die niet altijd makkelijk aan te sluiten zijn op de proeftuin en dan wacht men op de inwerkingtreding van de wet. Er schijnen nog gemeenten te zijn die er zelf niet zoveel heil van verwachten. Wij gaan ervan uit dat alle 22 gemeenten op 1 januari aanstaande zijn aangesloten. Dat is ook een onderdeel van het toetsingskader. Dit is waarschijnlijk een kwestie van tot het laatste moment wachten met het moeten vervullen van die plicht. Ik denk niet dat het principiëler is.

Diverse leden hebben gevraagd naar de voortgang van de socialevormingsplicht. Het is een onderdeel van het onderwijs- en jongerensamenwerkingsprogramma dat erop gericht is de kwaliteit van het onderwijs op de Nederlandse Antillen te verbeteren en daarmee de kans op de arbeidsmarkt. De Tweede Kamer is over de voortgang van dat programma recentelijk door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken geïnformeerd. Zij heeft de Kamer de resultaten van de zogenaamde eenmeting toegestuurd. Ik weet niet precies wanneer dat is gebeurd, maar wel kortgeleden. Anders zal ik de Kamerleden daarover nog schriftelijk aanvullende informatie geven. Het is de bedoeling van het programma dat op basis van de uitkomsten van de monitor nieuwe prioriteiten gesteld worden om in de periode tot en met 2012 alsnog tot de gewenste resultaten te komen. Er gebeurt dus van alles wat zich aan mijn waarnemingsvermogen onttrekt, maar ik kan de woordvoerders desgewenst nadere informatie geven.

Hoe de goede voorbeelden en effectieve projecten vast te houden en uit te dragen, vroegen diverse woordvoerders. Dit is natuurlijk het belangrijkste punt voor de komende jaren. Er zijn veel manieren waarop we dat doen. De komende jaren worden tal van bijeenkomsten georganiseerd om de kennis te delen, thematisch en voor de verschillende groepen. Ik noem een voorbeeld. Toen ik vrijdagavond in dat netwerk was, was een punt hoe je dat nou gaat doen. We proberen het eigenlijk al 25 jaar, zo werd mij door mensen met historisch besef verteld. Ik heb gezegd dat ik ook graag wil profiteren van de knowhow van het netwerk hoe we dat de komende vier jaren goed tussen de oren van alle reguliere instellingen krijgen. Je kunt je opgeven om daarover uiterlijk in januari te brainstormen en je do’s en don’ts te geven. Zo wil ik het hele komende jaar gebruiken om ook zelf te helpen vanuit het Rijk de best practices te verspreiden en de reguliere instellingen in staat te stellen het zelf allemaal goed te doen. Dan heb ik het over politie, jeugdzorg en Centra voor Jeugd en Gezin tot en met drugshulpverlening, noem maar op. In de evaluatie die zal worden afgerond in maart 2010, wordt ook gekeken naar die best practices. Die kennis zullen we ook weer verspreiden. Natuurlijk bespreken we alles steeds met de gemeenten. De Kamer krijgt uiteraard van alles direct een kopie.

Is de lijst van gemeenten hetzelfde gebleven of is er nog een verschuiving nodig? De lijst is al gewijzigd. De taskforce heeft gesuggereerd vijf nieuwe gemeenten op te nemen: Hellevoetsluis, Hoorn, Utrecht, Alkmaar en Spijkenisse. Deze gemeenten zijn benaderd met de vraag of ze daar prijs op stelden. Vervolgens hebben Hellevoetsluis en Spijkenisse zich daadwerkelijk aangesloten. Arnhem heeft zich intussen teruggetrokken omdat ze het probleem niet groot genoeg vond om ermee door te gaan. Nu zit je inderdaad voor de vraag hoe je ermee moet omgaan als er bijvoorbeeld in Zwolle of Den Bosch iets opspeelt. We hebben met de 22 gemeenten die we nu hebben, het geld verdeeld. Extra geld is er niet of nauwelijks. Wat er wel is, is dat die gemeenten in een soort tweede ring komen te zitten en als eerste klaar zitten om de best practices te horen. Het is ook bespreekbaar dat ze bij de overleggen aanwezig zijn om er met de neus bovenop te kunnen zitten. Dit is geen statische lijst. Het moet een dynamisch geheel zijn. Ik heb hetzelfde probleem overigens met de Marokkanengemeenten. Ik vind dat we moeten sturen op een flexibelere toegang tot die convenanten om goed de vinger te kunnen houden op die dynamiek, zeker bij vlottende gemeenschappen die veel verhuizen. Ik hoop daarmee ook het punt van mevrouw Sterk over Zwolle te hebben beantwoord. Zwolle is bij ons in beeld als zo’n acuut opspelende situatie.

Het onderzoek naar niet-GBA-geregistreerde personen is medio december gereed. Daarna zal het naar de Tweede Kamer worden toegestuurd. De voorlopige conclusie is dat het aantal niet-geregistreerden lager is dan de schattingen uit 2006.

Ik geef een paar voorzichtige en voorlopige reacties op het punt van mevrouw Sterk over het laten uitzitten van Antilliaanse jongeren van hun straf op de BES-eilanden. Mevrouw Sterk zal begrijpen dat ik ook hier niet op het terrein van mijn collega’s wil rondbanjeren. In sommige opzichten is dit punt een porseleinkast te noemen, maar iedere denkrichting is welkom. Mijn voorlopige reactie is dat het technisch gezien mogelijk lijkt. Ik denk dat mevrouw Sterk daarin gelijk heeft. De inrichting op de BES-eilanden, op Bonaire, wordt momenteel uitgebreid tot gevangenis, omdat de capaciteit daar al te gering is. Dat is een verbouwing die bedoeld is de situatie daar in orde te maken. Dus er is nog niets wat zou kunnen wijzen op een toereikende capaciteit voor de uitvoering van het idee van mevrouw Sterk. De vraag is ook wat we er precies mee zouden bereiken. Ik begrijp het doel. Ik kan het zeker volgen als mevrouw Sterk zegt dat je je straf het beste kunt uitzitten zo dicht mogelijk bij je familie en je sociale omgeving. Maar soms zal dat gewoon Nederland zijn. Het gaat dus om een deel van de mensen voor wie dat zo zou kunnen gelden. Dit is geen principieel punt tegen, maar een afbakening van de mensen voor wie het idee nuttig zou kunnen zijn. Een vraag die al aan de orde kwam, is wat je erna doet. Normaliter kan men weer terugkeren naar Nederland. Dat is ook niet een principieel punt tegen, maar wel een duidelijke vraag die op tafel ligt. Ik zeg helemaal niet dat het een slecht idee is. Het is te vroeg en te voorbarig en te weinig vallend onder mijn bevoegdheid om te zeggen dat het een goed idee is. Maar zoals gezegd verdient iedere poging om de problemen de baas te worden het om met een positief oog bekeken te worden. Dus als mevrouw Sterk dat wil, neem ik het idee mee naar mijn collega’s van Justitie om met hen af te spreken hoe hierop het beste teruggekomen kan worden. Ik vermoed dat het het beste via collega Hirsch Ballin kan lopen, maar ook dan zal ik er zelf bij betrokken blijven.

Samen met collega Rouvoet voor Jeugd en Gezin zal ik zo spoedig mogelijk de Kamer informeren over de stand van zaken van de voogdijregeling. Ik verwacht in januari 2010.

Ter aanvulling op het punt over de reguliere instellingen: aan de gemeenten is gevraagd om in hun plannen ook zelf aan te geven hoe ze het gebruik van de reguliere instellingen willen bevorderen en tot uniek punt maken in de loop van vier jaar. We krijgen daar dus ook lokale plannen en suggesties voor. We hebben ze ook gevraagd daarbij aan te geven wat ze daarvoor van het Rijk nodig hebben. Dat is om het komend jaar beter de best practices op dat punt te kunnen verspreiden. Het is ook om van bovenaf, dus departementaal, de instellingen die onder departementen hangen op de juiste manier te helpen zich in te stellen op die komende vier jaar. Ik heb de bijeenkomsten al genoemd. Het is belangrijk het programma diversiteit jeugdbeleid dat we samen met collega Rouvoet op de rails hebben staan, hier te gebruiken. Dat is bedoeld om op de lange termijn ervoor te zorgen dat de methodieken in de jeugdzorg goed zijn toegesneden op de verschillende culturen die ze voor hun neus krijgen en dat ook door te laten werken in de opleidingen van de professionals.

Het belangrijkste kritiekpunt van Van Hulst betrof de grens van 1995 die in het rapport taskforce is gesteld. Het beleid zou alleen gericht moeten zijn op jongeren die na 1995 naar Nederland zijn gekomen. Ik heb in de kabinetsreactie die grens losgelaten en gezegd dat het beleid probleemgericht moet zijn, namelijk gericht op alle Antilliaanse jongeren die problemen hebben en veroorzaken. Dit ligt duidelijk anders dan de taskforce had gezegd en in lijn met wat de heer Van Hulst had gesteld.

Mevrouw Van Gent vroeg naar de problematiek van de licht verstandelijk gehandicapten en de stand van zaken van het onderzoek daarnaar. Dit hebben we ook aan de orde gehad bij de problemen van de Marokkaans-Nederlandse jongeren. Het is een thematiek die heel gevoelig ligt. Een van de eerste dingen die ik moest doen voor het kabinet als coördinerend minister voor de Marokkaans-Nederlandse jongeren was het schrijven van de brief daarover in januari. Een van de statistieken waar ik het meest van schrok was de ondervertegenwoordiging in de lichte hulpverlening en de zevenvoudige oververtegenwoordiging in de zware hulpverlening. Dit duidt erop dat we de problemen veel te laat in beeld krijgen en dus ook veel te laat behandelen. Ieder normaal mens moet ernaar streven om dat een-op-een te krijgen. Dat is een onderzoek dat we nu doen onder leiding van professor Doreleijers en de Bascule. Het loopt vanaf juli 2009. Het is toegespitst op de Antilliaans-Nederlandse jongeren. Ik noem even de onderzoeksvragen zodat de woordvoerders zien dat het fundamentele onderwerpen zijn waar we over praten. Ten eerste: wat is het percentage Antilliaans-Nederlandse jongeren tot 23 jaar en volwassenen tot 40 jaar die met politie en/of de kinderbescherming in aanraking zijn gekomen en kampen met een licht verstandelijke handicap en/of psychische problematiek? Ten tweede: wat is de aard van de gevonden problematiek? Ten derde: we vragen indien mogelijk inzicht in de tijdigheid van de signalering van de problematiek. Ten vierde: wat zijn de eventuele verschillen op deze onderzoeksvragen met vergelijkbare autochtone doelgroepen? De resultaten van het onderzoek worden voor 1 januari 2010 verwacht met eventueel een uitloop als gevolg van de tijd die gemoeid kan zijn met het verkrijgen van toestemming voor het gebruiken van verschillende databestanden. De Kamer hoort er heel snel van, maar ik kan niet zeggen dat het in januari is. Dat is onzeker en ik vind het onderwerp zo gevoelig dat we het goed moeten doen en niet moeten tasten maar moeten weten voordat we iets doen.

Dan kom ik bij het belangrijke punt van de Antillianencoördinator in de VIR dat natuurlijk verbonden is aan de vraag hoe het met de etnische registratie gaat. In de algemene maatregel van bestuur (AMvB) over de VIR die in januari 2010 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, is geregeld dat een ambtenaar van de gemeente die belast is of kan zijn met specifieke groepen, meldingen kan doen in de VIR. Deze persoon zal echter niet Antillianencoördinator of iets dergelijks heten om te voorkomen dat informatie over de herkomst herleidbaar is. We gaan het helemaal in de systematiek van de algemene wet doen. Ik geef de leden als informatie over de algemene discussie die we eigenlijk met de Kamer hadden willen voeren, dat we inderdaad wachten op wat het CBP naar verwachting in december gaat besluiten. Dat kunnen we dan meenemen. Ik heb de Kamer hierover een brief geschreven. Bovendien hebben we een onderzoek uitgezet onder zeven gemeenten, waarvan er maar een daadwerkelijk etnisch registreerde. Dat was een beetje mager. Het was een onderzoek naar de behoefte aan die registratie. We hebben het nu uitgebreid naar twintig gemeenten omdat we willen weten wat de behoefte is aan eventuele verdere stappen of aan het behoud van bestaande. Ik kan de Kamerleden zeggen dat ze ergens in april met het kabinet de algemene discussie over etnische registratie kunnen voeren.

De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden. Ondanks de tientallen projecten en maatregelen die in de bijlage staan beschreven, blijven de problemen gigantisch groot, vooral wat betreft de criminaliteit. Het kabinet had eerder zelf al aangegeven dat bijvoorbeeld in Rotterdam 200 Antilliaanse criminelen verantwoordelijk zijn voor het plegen van 7500 delicten in tweeëneenhalf jaar tijd. De samenleving moet hiertegen beschermd worden. In de ogen van onze fractie kan dat het beste door deze criminelen uit Nederland te verwijderen. De minister geeft aan dat dit het terrein is van de minister van Justitie. Ik zal er dus bij de minister van Justitie op terugkomen.

De minister zegt zelf ook dat hij ervan geschrokken is dat veel mensen onvoorbereid naar Nederland komen. Dat heeft er ook mee te maken dat we totaal geen eisen stellen, dus als de minister inderdaad zorg kan dragen voor die wederkerigheid, is dat een stap in de goede richting.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Ik wil de minister ook bedanken voor de beantwoording van de vragen. Ik wil de minister vragen aandacht te geven aan het herstellen van het imago, het tegengaan van discriminatie, uitsluiten en ethnic profiling. Als we dat niet aanpakken, is alles weer gedoemd te mislukken. Ik heb nog geen antwoord gehad op de vraag of er sprake is van terugstorting op het moment dat de gemeenten toch niet voldoen aan de afspraken.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden die op alle punten wat mij betreft naar tevredenheid waren. Waar ik echt op blijf haken, is wat we nu doen met de ervaringen uit het verleden. Ik heb het dan over de ervaringen die zijn neergeslagen in een eerdere evaluatie die is verschenen voordat de taskforce aan het werk ging. Ik dacht tenminste dat dat de volgorde was. Daaruit bleek dat een aantal dingen werken en een aantal dingen niet. Gaat de minister erop sturen dat straks in de nieuwe plannen van de gemeenten die succesvol bewezen aanpakken terugkomen? Of maakt de minister gewoon prestatieafspraken en hoe ze het doen is aan hen?

Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. Ik wil ook de minister danken voor de beantwoording. Ik wil nog even de toezeggingen binnenhalen. Ik wil meer informatie over de socialevormingsplicht, voor zover het al niet in de brief van mevrouw Bijleveld staat. Ik ben heel blij met de toezegging dat de minister mijn voorstel rondom de BES-eilanden mee wil nemen naar de minister van Justitie. Ik ben ook dankbaar voor de toezegging met een brief te komen met daarin de stand van zaken omtrent de voogdijregeling op dit moment.

De heer De Krom (VVD): Voorzitter. Ik heb een groot deel van het debat moeten missen vanwege een aantal persoonlijke telefoontjes. Mijn excuses daarvoor. Dus ik lees het verslag.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Ik wil de minister vragen of we de prestatieafspraken die gemaakt zijn of nog worden gemaakt met de gemeenten voor de komende jaren samen met de effectrapportage van de afgelopen jaren kunnen ontvangen. De minister zei zelf dat hij niet onder de indruk was van het beleid van de afgelopen vijftien jaar. Ik denk dat het heel belangrijk is daaruit lessen te trekken waarom dat beleid niet is aangeslagen om juist die sociaaleconomische positie van deze jongeren en de mensen over wie we het hebben, te verbeteren. Ik wil dat dit wordt betrokken in de toekomstige plannen en dat de minister daar wat meer over vertelt dan alleen dat hij daarvan niet onder de indruk was.

De voorzitter: Voorzitter. Ik zie zelf af van mijn ene minuut zodat de minister meteen in tweede termijn kan antwoorden.

Minister Van der Laan: Voorzitter. Ik heb toegezegd dat ik mijn input op het punt van de wederkerigheid zal meegeven aan de minister van Justitie en de staatssecretaris van Justitie. Ik noteer even dat de heer Fritsma daarbij voor de eerste keer de woorden «een stap in de goede richting» heeft gebruikt. Ik tel mijn zegeningen. Ik ben van calvinistische huize en ik tel mijn zegeningen iedere dag weer.

Imago en discriminatie zijn ongeveer de moeilijkste onderwerpen. Mevrouw Ortega mag het zien als een soort toezegging. Op basis van mijn gesprekken met de Antilliaans-Nederlandse gemeenschap en dus niet op basis van de resultaten van het beleid van de laatste vijftien jaar, zal ik er ongelooflijk goed op letten om in positieve zakelijke termen over deze gemeenschap te spreken. Ik ben overtuigd van het commitment en e goede bijdrage die de overgrote meerderheid hier in Nederland levert. Ik denk dat dat de voornaamste bijdrage is die ik kan leveren. Lees de integratiebrief over discriminatie en al die specifieke onderwerpen die daarbij in stelling gebracht moeten worden. Als imago voor mevrouw Ortega een centraal woord is, kan ik helpen door altijd genuanceerd, zakelijk en, indien enigszins mogelijk, positief te spreken over de Antilliaans-Nederlandse gemeenschap.

Het bedrag is een decentralisatie-uitkering via het Gemeentefonds. Mevrouw Ortega weet waarschijnlijk beter dan ik dat er geen terugstortverplichting is als de afspraken geschonden worden. Een decentralisatie-uitkering heeft een ander systeem van afrekening, namelijk een doorwerking in een lagere bijdrage in de jaren daarna. We kunnen hier een college aan elkaar geven van een uur of tien over het belang van decentralisatie, de samenwerkingsrelatie Rijk-gemeenten et cetera. Maar het is in ieder geval zo dat specifieke uitkeringen slechts uitermate zuinig kunnen worden toegekend. En daar moet je wel heel goede redenen voor hebben. Dus we vertrouwen hier op het stelsel van de decentralisatie-uitkering. Ik denk dat het meer aankomt op de actieve houding van de minister die het geld ter beschikking stelt, dan op de formele categorie waarin de regeling valt. In ieder geval zie ik het als een aansporing om er heel erg dicht op te kruipen en niet zo snel onder de indruk te zijn van die formele beperkingen.

De heer Dijsselbloem vroeg of ik in mijn afspraken de methoden ga opnemen waarvan bewezen is dat ze goed werken, bijvoorbeeld begeleid wonen en mentorprojecten. Het uitgangspunt is dat de gemeenten allemaal de kennis hebben gekregen uit de evaluaties die we al hebben. Er is over gesproken. Ze hebben de brief. Ze hebben wel de lokale vrijheid om hun eigen maatwerk op gemeentelijk niveau te geven. Wat er terugkomt aan plannen, zal ik wel graag lezen met het oog zoals bedoeld door de heer Dijsselbloem. Maar ik moet terughoudend zijn in het ingrijpen in die zaken. Ik moet meer overtuigen dat dat de goede methodes zijn en erop zitten waarom ze die dan niet hebben opgenomen, dan dat ik kan voorschrijven dat dat in hun plannen moet zitten. Ik hoop dat de heer Dijsselbloem erop vertrouwt dat die bewezen positieve methodes de darlings worden van de samenwerking tussen het Rijk en de gemeenten. Ook daar is formaliteit niet van de hoogste orde, maar meer dat we erbovenop zitten.

Mevrouw Sterk heeft de drie toezeggingen correct geciteerd. De brief over de socialevormingsplicht is vorige week naar de Kamer gestuurd.

Mevrouw Karabulut geeft aan te willen weten waarom ik niet onder de indruk ben van het beleid van de laatste vijftien jaar, om in ieder geval te snappen wat ik de komende tijd ga doen. Die vraag snap ik wel. Ik heb overigens gezegd dat ik niet onder de indruk ben van de resultaten van het beleid van de laatste vijftien jaar. Dat is toch een nuance anders. Ik heb erover geschreven en we komen hierover nog veel met elkaar te spreken bij de grote evaluatie. Ik wil het zo afspreken. Ik spreek minimaal eens per halfjaar alle 22 gemeenten en ik informeer de Kamer daar periodiek over. Dan krijgt de Kamer boter bij de vis over hoe ik handel, meer dan wanneer ik met mijn persoonlijke indrukken kom over wat de laatste vijftien jaar gebeurd is. Ik hoop dat mevrouw Karabulut daarmee uit de voeten kan.

Mevrouw Karabulut (SP): Kan de minister ons samen met de effecten van de afgelopen jaren informeren over de resultaten van de prestatieafspraken die hij heeft gemaakt met de gemeenten?

Minister Van der Laan: Dat heb ik nu toegezegd.

De voorzitter: We zijn hiermee aan het eind gekomen van dit algemeen overleg. Mevrouw Sterk heeft een aantal toezeggingen geformuleerd. De minister heeft deze onderschreven. Ik dank allen voor de aanwezigheid en sluit de vergadering.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GroenLinks), voorzitter, Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Poppe (SP), Weekers (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), De Krom (VVD), Algra (CDA), Verdonk (Verdonk), Jansen (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Wolbert (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Bouchibti (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD) en Fritsma (PVV).

Plv. leden: Dibi (GroenLinks), Timmer (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Bouwmeester (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Haverkamp (CDA), Bilder (CDA), Pechtold (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Blanksma-van der Heuvel (CDA), Meeuwis (VVD), Neppérus (VVD), De Wit (SP), Voordewind (ChristenUnie), Heijnen (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Haersma Buma (CDA), Leerdam (PvdA), Ulenbelt (SP), Bosma (PVV) en Karabulut (SP).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Algra (CDA)Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Joldersma (CDA) Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (ChristenUnie) en Knops (CDA).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie)

Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP) Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Smilde (CDA), Slob (ChristenUnie).

XNoot
4

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA) en Uitslag (CDA).

Plv. leden: Heerts (PvdA), Omtzigt (CDA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Meeuwis (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Bosma (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA), Jan de Vries (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).