Kamerstuk 21501-32-340

Verslag van een algemeen overleg

Landbouw- en Visserijraad


21 501-32
Landbouw- en Visserijraad

nr. 340
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 juni 2009

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 en de vaste commissie voor Europese Zaken2 hebben op 19 mei 2009 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 18 mei 2009 met de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad op 25 mei 2009 en de Informele Landbouwraad in Tsjechië op 2 juni 2009 (21 501-32, nr. 337);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 13 mei 2009 met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad d.d. 23–24 april 2009 (21 501-32, nr. 336);

– brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 28 april 2009 over het fiche Mededeling inzake een vereenvoudigd GLB (22 112, nr. 854).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Atsma

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Waalkens

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Dortmans

Voorzitter: Koppejan

Griffier: Dortmans

Aanwezig zijn negen leden, te weten Snijder-Hazelhoff, Waalkens, Atsma, Polderman, Ouwehand, Sap, Van der Vlies, Jacobi en Koppejan,

en minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Ik heet iedereen en in het bijzonder de minister van harte welkom. Wij hebben geen drie maar twee uur de tijd voor dit algemeen overleg, gelijkelijk verdeeld over landbouwonderwerpen en visserijonderwerpen. Dat vraagt van ons dat wij gedisciplineerd omgaan met spreektijden, wat betekent dat de spreektijd drie minuten bedraagt en dat ik maximaal twee interrupties toesta.

De minister heeft mij zojuist gezegd dat zij voorafgaand aan het overleg graag wil aangeven welke onderwerpen aan de agenda zijn toegevoegd. Ik geef haar daarvoor het woord.

Minister Verburg: Aan de agenda is onder het punt diversen een aantal punten toegevoegd. Door de Franse delegatie zijn twee onderwerpen toegevoegd: de zuivelmarkt en de markt voor varkensvlees. De Finse delegatie zal verder aandacht vragen voor het ontbreken van een juridische basis voor vergoedingen voor schade die roofdieren, die onder de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd zijn, aanrichten. De Poolse delegatie zal aandacht vragen voor het verschil in prijs voor de primaire producent en de consumptieprijzen. Dat wil zeggen voor de margeverdeling in de voedselketen. Ten slotte zal het Tsjechische voorzitterschap mij de mogelijkheid geven om een korte toelichting te geven op het verloop en de uitkomsten van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling van de VN. Deze commissie is namelijk de afgelopen twee weken bij elkaar gekomen, een gebeurtenis waarvan een deel van deze commissie getuige is geweest.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Uit het verslag van de laatste Landbouw- en Visserijraad blijkt dat de minister inderdaad heeft gesproken over de uitbetalingsregeling, een onderwerp waarover wij pittig hebben gedebatteerd in het voorbereidende algemeen overleg. In dat overleg heeft de Kamer breed geconcludeerd dat er vanaf 16 oktober uitbetaald zou moeten worden. Uit het verslag van de raad maak ik echter op dat men daarop is teruggekomen, want men stelt dat er eigenlijk alleen met voorschotten kan worden gewerkt. De VVD-fractie vindt het niet acceptabel dat wij met dit geluid uit Brussel worden geconfronteerd. Commissaris Fischer-Boel was namelijk klip en klaar toen zij tegen de commissie zei dat er vanaf 16 oktober kan worden uitbetaald als er goed wordt gecontroleerd. Ik dring er daarom met klem nogmaals bij de minister op aan om te gaan uitbetalen. De minister schrijft dat het alleen in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk is en dat pas een jaar later kan worden beoordeeld of daarvan sprake is. Dat bevreemdt mij zeer, want iedereen weet dat wij op dit moment in een zeer uitzonderlijke situatie verkeren. Dat hoef ik niet een jaar later te concluderen; dat kan ik nu al heel goed.

De minister schrijft in de geannoteerde agenda dat er een informele raad komt over de toekomst van de landbouw na 2013. Daarbij komt een aantal uitgangspunten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) aan de orde en wordt een voorzet gegeven door het voorzitterschap. Ik ben benieuwd naar de aanvliegroute van de minister. Heeft zij al concrete aanknopingspunten die zij met de Kamer kan delen? Ik denk dan bijvoorbeeld aan een onderwerp uit het raadsverslag, te weten de Less Favoured Areas. Daarover zal zeker worden gediscussieerd in Brussel en ik hoor dan ook graag hoe de minister dit begrip wil omschrijven. Het klinkt heel aardig dat zij een proef gaat doen in het Westerkwartier en de Noordelijke Friese Wouden, maar er zijn nog wel een paar andere regio’s die als Less Favoured Area aangemerkt willen worden. Wat is de koers van de minister? Het lijkt mij ten slotte belangrijk dat de Tweede Kamer en de minister hierover goed gaan nadenken.

Ik hoor veel zorgen over de identificatie en registratie van schapen en geiten. Dat systeem zou te snel worden ingevoerd. Volgende week overleggen wij over de Health Check. Ik hoop dat de minister ons daaraan voorafgaand een toelichting kan doen toekomen over haar besluit om zo’n uitgebreid I&R-systeem in te voeren. Ik wil namelijk graag haar onderbouwing zien voor deze stap.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Als lid van de delegatie die is meegereisd naar New York complimenteer ik de minister van harte met haar inzet en de manier waarop zij leiding heeft gegeven aan de gesprekken en onderhandelingen met de stakeholders. Het was interessant om als Kamerlid te zien hoe dat allemaal in zijn werk gaat en hoe posities worden gemarkeerd. Rest mij de minister ten slotte ook te feliciteren met het resultaat.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik sluit mij van harte aan bij de woorden van de heer Waalkens.

De heer Waalkens (PvdA): De PvdA-fractie houdt zich het recht voor om in een VAO een uitspraak te doen over de kievitenmoord in Frankrijk. Als het zover komt, zal mijn collega Jacobi deze taak voor haar rekening nemen.

Alles wat aan de agenda voor de vereenvoudiging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bijdraagt, is welkom. Wij moeten het GLB namelijk robuuster, eenvoudiger en toegankelijker maken. De stap om in twee gebieden met de door mij zo bepleite hectarepremies te gaan werken is een bescheiden eerste stap, maar wel een waarmee invulling wordt gegeven aan een door mij gekoesterde wens.

De minister kondigde aan dat de zuivel- en de varkensmarkt op de raad aan de orde zullen komen. Ik wijs er daarom nog maar eens op dat mij fractie mordicus tegen het instellen van exportsubsidies is. Dat heb ik een- en andermaal uitgesproken. Ik ben niet tegen marktinterventies, maar wel tegen het dumpen van onze overschotten in ontwikkelingslanden. Dat zou overigens ook contrair zijn aan eerdere afspraken over de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het zou verder ook geen recht doen aan onze inspanningen om de ontwikkeling van deze landen te stimuleren.

De sector lobbyt op dit moment voor haar standpunt dat de ontkoppeling van de premies in de kalversector er niet mag komen. De fractie van de PvdA is voor ontkoppeling, niet als een bezuiniging maar als een manier om het beschikbare budget anders te verdelen. Het zal genoegzaam bekend zijn dat de ontkoppeling voor ons geen bezuinigingsoperatie is. De problemen rond de 40 mln. voor de kalfsvleessector moeten volgens ons verder in goed overleg tussen sector en ministerie kunnen worden opgelost.

Ik sluit mij op het punt van de uitbetaling van de bedrijfstoeslagen aan bij de opmerkingen van collega Snijder. Ik heb begrepen dat voorschotten mogelijk zijn, maar kan de minister mij ook zeggen of de Dienst Regelingen in staat is om deze voorschotten in juli te verstrekken? Overigens verstrekt men in Duitsland al voorschotten die op kunnen lopen tot 55% van de bedrijfstoeslagen.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik sluit mij volledig aan bij de opmerkingen van mijn collega’s Snijder en Waalkens over het vervroegd uitbetalen van toeslagrechten. Ik sluit mij verder aan bij de complimenten die de minister zijn gemaakt. Wij komen hierop in een ander overleg inhoudelijk terug, maar ik herken mij dus volledig in de waardering die door mijn collega’s is uitgesproken.

De Mexicaanse griep wordt ongetwijfeld op de raad besproken, ook al weet ik niet wie dit onderwerp aan de orde zal stellen. De CDA-fractie verbaast zich zeer over de Egyptische aanpak om 250 000 varkens op een rabiate, bijna prehistorische manier af te maken. Wij hebben allemaal de beelden kunnen zien. Ook omdat het niet helpt tegen de Mexicaanse griep, zou ik graag zien dat de Europese Unie zich hierover uitspreekt. De EU onderhoudt via veel kanalen een relatie met Egypte en ik zou graag zien dat zij daarvan gebruikmaakt om een krachtig signaal af te geven. De wijze waarop deze 250 000 varkens onnodig zijn afgemaakt, voldoet op geen enkele manier aan de criteria die daarvoor zouden moeten gelden.

Ik noem de Less Favoured Areas liever gebieden met een handicap. De minister stelt geld voor deze gebieden beschikbaar. Zij heeft om te beginnen geld uitgetrokken voor het Westerkwartier en de Noordelijke Friese Wouden, het mooiste gebied van Nederland! Ik denk overigens niet dat dit geld zal worden gebruikt voor de hectarepremie van collega Waalkens, want volgens mij komt het in de plaats van de vroegere bergboerenregeling, een regeling die al in een groot deel van het Westerkwartier en de Noordelijke Friese Wouden werd toegepast. Ik juich het besluit van de minister toe, maar ik maak mij er wel zorgen over dat de minister schrijft dat ze gebieden moet aanwijzen en criteria moet formuleren, omdat dit een Europese wens is. Ik ben erg benieuwd naar de manier waarop dat zijn beslag zou moeten krijgen. Als de criteria en de kaarten worden bekrachtigd, mag dat niet leiden tot een nieuwe lappendeken aan gebieden met allerlei beperkingen. Hoe worden de Kamer en de regio’s hierbij betrokken?

De heer Waalkens (PvdA): Wordt die uitkering in het Westerkwartier en de Noordelijke Friese Wouden aan het aantal hectares gebonden?

De heer Atsma (CDA): Voor zover ik weet wel, maar die uitkering is wel gebaseerd op de handicap die men in dit gebied heeft.

De heer Waalkens (PvdA): Is het dan wel of geen hectarepremie?

De heer Atsma (CDA): Ik heb begrepen dat er ook een ondergrens is van 5 ha. Heb je minder dan 5 ha grond, dan geldt de hectaretoeslag niet. Ik heb u altijd zo begrepen dat het voor iedereen op deze manier zou moeten werken. Ik weet dus niet of deze hectarepremie is wat u tot nu toe hebt voorgesteld. Ik zie het als compensatie voor een natuurlijke handicap, een handicap waarmee een specifieke groep ondernemers wordt geconfronteerd. Ik noem het uitrijden van mest: u weet als geen ander wat het betekent als je tussen vier boomwallen met brede wortelgestellen mest moet injecteren. Ik geef het je te doen! Het is prachtig dat voor deze oplossing is gekozen en ik hoop dan ook dat snel duidelijk wordt welke andere gebieden hiervoor in aanmerking komen.

Voorzitter. Ook de CDA-fractie zit met vragen over de identificatie en registratie van schapen en geiten. Wij komen hierop volgende week terug. Als het gepland kan worden, vindt er overigens ook nog een rondetafelgesprek plaats voor het overleg van volgende week. Ik hoor nu echter al wel graag van de minister wat de vermeende overeenstemming met de sector precies inhoudt. Wij krijgen daarover namelijk heel verschillende signalen. Zo zouden tienduizenden schapenhouders erg terughoudend staan tegenover dit akkoord.

De CDA-fractie vindt het onverstandig om nu al over te gaan tot ontkoppeling van de kalverpremies. De sector heeft daar namelijk geen rekening mee gehouden. Ik pleit dan ook voor behoud van de koppeling voor de jaren 2010 en 2011, opdat iedereen in de sector mee kan komen. Ik wil verder dat het ontstaan van een ongelijk speelveld met de ons omringende landen wordt voorkomen. Met collega Waalkens ben ik ten slotte van mening dat de ontkoppeling er moet komen, maar niet nu en niet op deze manier. Is de minister bereid om samen met de sector te komen tot een geleidelijke uitfasering in 2010 en 2011?

De aanvullende agendapunten. De minister kent ons standpunt over zuivel en varkensvlees en zij weet dus dat de CDA-fractie absoluut tegen exportsubsidies is. Wij zijn overigens ook tegen nieuwe douanebarrières en voor interventie. Houd de Fransen in de gaten!

De heer Polderman (SP): Voorzitter. De vorige keer heb ik er ook al op gewezen dat er verkiezingen in aantocht zijn. En wat daarvan de gevolgen zijn, blijkt ook vandaag weer. Eigenlijk maken wij een surplace: er komt van alles op ons af, maar wij wachten af hoe de kaarten straks geschut zullen zijn en hoe de krachtverhoudingen na 4 juni liggen. Opvallend is wel dat ik van de lijsttrekkers van verschillende partijen andere dingen hoor dan van de woordvoerders van deze partijen in deze commissie. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het artikel van PvdA-lijsttrekker Berman, die over de hoogte van de landbouwsubsidies en de landbouwbegroting heel andere dingen zegt dan collega Waalkens. Het geldt echter ook voor de opmerkingen van CDA-lijsttrekker Van de Camp. Al met al is het afwachten geblazen, want in verkiezingstijd is het altijd veel beloven en vervolgens na de verkiezingen maar zien wat er van die beloften wordt waargemaakt.

De heer Atsma (CDA): De heer Van de Camp is de CDA-lijsttrekker voor de Europese verkiezingen. Wat heeft hij eigenlijk gezegd waar ik het mee oneens zou moeten zijn?

De heer Polderman (SP): Dat de landbouwbegroting aanzienlijk omlaag moet. Dat heb ik u nog nooit horen zeggen.

De heer Atsma (CDA): Ga verder en leg ook even uit wat de heer Van de Camp...

De heer Polderman (SP): Ik ga niet uitleggen wat de heer Van de Camp allemaal heeft gezegd. Dat moet hij vooral zelf doen. Ik wijs er alleen maar op dat hij heeft gezegd dat de Europese begroting en dan vooral de landbouwsubsidies aanzienlijk omlaag moeten. Dat is zijn boodschap en die boodschap wijkt sterk af van wat u hierover altijd zegt.

De heer Atsma (CDA): Dat heeft hij niet gezegd. Hij vindt dat het landbouwbudget op het huidige niveau moet worden gehandhaafd. Vraag het maar na. En als u er prijs op stelt, wil ik hem best vragen om het u nog een keer uit te leggen.

De heer Polderman (SP): Ik laat het maar voor wat het is. Ik houd echter wel vast aan mijn stelling dat het weer de tijd is van veel beloven.

Voorzitter. Op de toekomst van het GLB komen wij nog terug. Wij hebben zojuist namelijk besloten dat er een algemeen overleg komt over de Europese invulling van de Houtskoolschets. Ik kan daardoor een flink gedeelte van mijn tekst overslaan.

In de stukken staat dat de Commissie er niet in is geslaagd om criteria te formuleren voor de Less Favoured Areas en om tot een nieuw systeem te komen dat het mogelijk maakt om Europa-breed een andere koers te gaan varen. Ik doel op het vervangen van fysieke criteria door sociaaleconomische criteria. Blijkt hieruit niet dat de poging om het beleid op Europees niveau vorm te geven op een fiasco is uitgedraaid? Is dit fiasco niet een bewijs dat een dergelijk systeem landelijk ingevoerd moet worden? Nederland kampt met het probleem dat het heel vol en heel druk is. Zelfs zo druk en vol dat ik wel eens heb gezegd dat wij eigenlijk heel Nederland als Less Favoured Area zouden moeten aanwijzen. Om daarvoor aan Europa geld te vragen, is volgens mij de wereld op zijn kop. Hier speelt dus nadrukkelijk de discussie over wat Europa en wat de lidstaten moeten regelen.

Het is mijn overtuiging dat een rijk land als Nederland zijn problemen zelf moet oplossen. Ik verbaasde mij dan ook over de passage in de stukken waarin staat: «Het is de bedoeling dat er een betaling komt voor natuurlijke handicaps in die gebieden waar die natuurlijke handicaps ook echt bestaan.» Echt een zin die je twee keer moet lezen! De problemen rond de Less Favoured Areas moeten wat mij betreft dus door de landen zelf worden opgelost.

De problemen met de zuivel zijn in de vorige raad wederom aan de orde geweest. In het verslag staat dat de problemen worden gemonitord, maar monitoren is niet reguleren. Ik ben het dan ook geheel met collega Waalkens eens dat wij niet opnieuw toe moeten naar een systeem met exportsubsidies, maar naar regulering van de productie en de voorraden, en daarmee van de prijs. Het is namelijk niet vol te houden dat boeren worden gedwongen om tegen de huidige prijzen te produceren. Wat betekent het eigenlijk dat de minister vindt dat het in uitzonderlijke situaties gerechtvaardigd is om vanaf 16 oktober 100% uit te betalen? Daarvoor heeft de minister gepleit, maar commissaris Fischer-Boel vond het niet haalbaar. Wat is de stand van zaken? Ik vraag dat, omdat het onderwerp door andere landen voor deze raad is geagendeerd.

De minister heeft met haar Franse collega over de kieviten gesproken. Wat heeft dat gesprek opgeleverd? Als het niets heeft opgeleverd, wat gaat zijn dan doen?

In de procedurevergadering heb ik al aangegeven dat ik graag een reactie zou krijgen op de manier waarop men in Egypte omgaat met de Mexicaanse griep en dan in het bijzonder op de manier waarop men daar varkens om zeep helpt. Ik sluit mij aan bij de vragen hierover van collega Atsma.

Ik krijg graag een toelichting op het stuk dat het Tsjechische voorzitterschap het licht heeft doen zien om de discussie te structureren. De vier punten die het voorzitterschap noemt, worden namelijk niet in de geannoteerde agenda behandeld. Ze worden alle vier in één lange volzin meegenomen en ik vraag mij af waar in die zin precies de komma’s en punten moeten staan.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik was niet aanwezig bij de VN-conferentie die de minister mocht voorzitten. Mijn collega was daarbij aanwezig, maar inmiddels heb ik wel gelezen dat het aardig liep. Ik maak de minister dan ook mijn complimenten. Ik ga er verder maar van uit dat zij heel blij was met de uitspraak van onze kroonprins dat wij allemaal wat minder vlees zouden moeten eten, omdat hij door zijn werk voor het waterbeheer weet hoe groot de problemen zijn.

Ik hoor mevrouw Snijder zeggen dat zij hem dat niet heeft horen zeggen. Ik hoop maar dat zij hiervan niet al te hard schrikt! Ik ben in ieder geval blij dat deze uitspraak mij hier in Nederland via het nieuws heeft bereikt. In de geannoteerde agenda staat dat het Tsjechische voorzitterschap de minister zal vragen verslag te doen van deze conferentie. In een eerder debat heeft zij mij toegezegd dat de vraag aan de orde zou komen hoe wij de reductie van de wereldwijde vleesconsumptie kunnen realiseren. Wat kan de minister ons daarover melden? Wat gaat zij hierover in haar verslag zeggen? Op een ander moment komen wij hierover uitgebreid te spreken, maar ik zou vandaag toch graag iets meer horen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De interpretatie van de woordvoerster van de Partij voor de Dieren laat ik voor haar rekening. Ik heb zelf, maar volgens mij ook de griffier en de andere woordvoerders, een andere interpretatie. Het lijkt mij goed om dat even nadrukkelijk te melden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik was er niet bij, maar dit nieuws heeft mij bereikt. Wij zullen nog wel horen wat de waarheid is. Ik geef toe: u was er wel bij en ik niet. Het nieuws dat mij heeft bereikt, vond ik heugelijk, want daarmee zou de minister recht gedaan hebben aan haar toezegging om de conferentie aan te grijpen om het doel van minder vleesconsumptie te bereiken.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik maak hier bezwaar tegen. Mevrouw Ouwehand spreekt uit de tweede hand. Het was een brede conferentie over duurzame ontwikkeling. Ik kan haar meedelen dat het punt dat mevrouw Ouwehand nu expliciet noemt, een ondergeschikt punt was. Ik moet haar verder zeggen dat Nederland grote complimenten heeft gekregen voor de positie die hij inneemt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Het wordt nu toch een beetje een raar debatje. Als Kamerlid mag ik de minister uiteraard vragen wat haar inzet is. Dat heb ik in een eerder debat gedaan en toen heeft de minister expliciet toegezegd dat op de conferentie onder haar voorzitterschap de vraag aan de orde zou worden gesteld hoe wij de vleesconsumptie kunnen verminderen. De minister zegt dat dit nog niet zo gemakkelijk is. Dat zeg ik haar na, want het is inderdaad niet gemakkelijk. Wij moeten hierover dan ook goed nadenken. Het zou mij teleurstellen als dit punt een ondergeschikte rol heeft gespeeld, maar dat hoor ik dan wel als de minister mijn vraag beantwoordt. Het lijkt mij dan ook niet nodig dat mevrouw Snijder verslag doet van de conferentie.

Voorzitter. Het is genoegzaam bekend welke kant de PvdD met het GLB op wil. Ik zal daar nu geen woorden aan vuil maken. België vraagt om exportrestituties. Dat gaan wij natuurlijk niet doen! Ik hoor graag van de minister dat zij zich hiertegen zal uitspreken.

De varkensruimingen in Egypte. Het zou een goede zaak zijn als de EU een signaal afgeeft, maar dat laat onverlet dat Nederland ook zelf actie kan ondernemen. Wij zullen Egypte in ieder geval duidelijk moeten maken dat wij de ruimingen volstrekt afkeuren.

De antwoorden op de Kamervragen over de export van kooisystemen hebben mij teleurgesteld. Ik kan mij niet voorstellen dat de minister het in orde vindt dat in Nederland of in Europa houderijsystemen worden geproduceerd en geëxporteerd die niet voldoen aan de normen die wij nu juist zo hard proberen veilig te stellen. Het gaat overigens om vragen van de heer Dibi. Is de minister bereid om deze antwoorden te heroverwegen? De antwoorden waren wel heel erg mager.

De heer Atsma (CDA): Een punt van orde. Het lijkt mij goed om te melden dat de Tweede Kamerdelegatie die de conferentie in New York heeft bijgewoond, verslag zal doen van de conferentie. Dit verslag gaat vervolgens als een officieel Tweede Kamerstuk naar de commissie. Ik zeg dit om te voorkomen dat wij hierover al te gefragmenteerd gaan discussiëren. De minister zal zelf natuurlijk ook met een verslag komen.

De voorzitter: Het is misschien goed om ook te melden dat is afgesproken dat de Houtskoolschets van de agenda is afgevoerd. Wij zullen hierover spreken tijdens het algemeen overleg dat voor volgende week is gepland.

Ik heet mevrouw Sap van harte welkom in de commissie. Het is namelijk voor het eerst dat zij bij ons het woord voert.

Mevrouw Sap (GroenLinks): Voorzitter. Dank u wel. Misschien dat ik in de toekomst nogmaals het woord zal voeren in deze commissie, maar vandaag neem ik alleen maar waar voor de heer Dibi.

Het overgrote deel van mijn tijd zal ik gebruiken voor de visserijsector. Ik zal mij in dit gedeelte van het overleg dan ook beperken tot enkele kleine puntjes over de landbouw. Ik kan de minister helaas geen doorleefd compliment maken over haar bijdrage als voorzitter aan de VN-conferentie. De GroenLinks-fractie was bij deze conferentie namelijk niet vertegenwoordigd. Mij is wel gevraagd om de minister te steunen bij haar inzet om de vergoedingen van boeren afhankelijk te maken van de bijdrage aan maatschappelijke diensten als natuur, milieu, landschap en dierenwelzijn. De GroenLinks-fractie juicht dit van harte toe. Ik hoop dan ook dat de minister voor haar ideeën steun vindt bij haar Europese collega’s.

De varkens in Egypte. Mijn fractiegenoten en ik zijn diepgeraakt door de schrijnende beelden die het journaal heeft uitgezonden. Ik roep de minister op om ervoor te waken dat Europa een aanmatigende toon aanslaat tegen Egypte. Dat past ons niet, gezien onze bio-industrie en de manier waarop wij in Nederland en Europa varkens huisvesten. Wij moeten dus uitkijken dat wij ons niet superieur opstellen tegenover Egypte: ons past hier bescheidenheid.

Mocht de kroonprins op de VN-conferentie hebben gezegd dat wij bewuster met onze vleesconsumptie moeten omgaan om een duurzame samenleving dichterbij te brengen, dan juichen wij dat van harte toe.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik kwam iets te laat binnen, maar niet te laat om te horen dat de Houtskoolschets van de agenda is afgevoerd. Ik bekeek vervolgens wat er dan nog overblijft van mijn speech en dat is nog één punt.

De minister-president heeft gisteren uitspraken gedaan over de nationale koppen op de Europese subsidieregelingen. Hij wil die koppen eraf halen, opdat gemakkelijker aan Europees subsidiegeld kan worden gekomen. Dat is een grappige opmerking, want daarvoor heb ik vaak gepleit. De minister-president maakte die opmerking in het kader van een betoog waarin hij zei dat Nederlandse bedrijven en instellingen vaak niet de moeite nemen om een beroep te doen op een Europese subsidie, omdat Nederland bovenop de Brusselse eisen vaak extra voorwaarden stelt. Ik zou de minister hierover wel willen vernemen. Waarvoor zal zij op de landbouwraad een pleidooi houden?

De vergadering wordt drie minuten geschorst.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik wil kortheidshalve en ook vanwege het feit dat wij op een aantal punten nog nadrukkelijker terugkomen, zoals de health check en de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, mij hier beperken tot de punten die op de agenda staan voor de Landbouwraad. Dat zijn er niet zo gek veel.

Ik dank allereerst de Kamerleden voor de complimenten die mij zijn gemaakt over het voorzitterschap van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling. Ik denk dat het een belangrijke bijeenkomst is geweest waarop de landbouw en de plattelandsontwikkeling centraal stonden, naast een paar andere thema’s als land, droogte, decertificatie en Afrika. Landbouw en plattelandsontwikkeling zijn nadrukkelijk op de agenda geplaatst van de duurzame ontwikkeling, ook in het kader van klimaatverandering. Dat is de meest wezenlijke uitkomst van de bijeenkomst, los van een aantal heel concrete punten waarover de leden hoogst waarschijnlijk ook kunnen lezen in het verslag van de Kamerdelegatie. Ik zal de Kamer hier ook nog verslag van doen. Het belangrijkste is dat er een officiële kanteling heeft plaatsgevonden van het beschouwen van landbouw als onderdeel van het probleem naar het beschouwen van landbouw en plattelandsontwikkeling als onderdeel van de oplossing van klimaatverandering en allerlei andere problemen als de energiecrisis en de voedselcrisis. Dat is de hoofduitkomst en die is wezenlijk. Ik dank de leden zeer voor de waarderende woorden die hierover zijn gesproken. Op de vragen van mevrouw Ouwehand en mevrouw Sap kom ik straks nog even terug. Later komen wij wat uitgebreider terug op de inzet, het verloop en vooral de uitkomsten van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling van de VN.

Velen hebben gevraagd naar het vervroegd uitbetalen van de bedrijfstoeslagregeling. Ik heb vorige keer gezegd wat mijn inzet was op dat terrein. De Kamer zei toen dat Eurocommissaris Fischer-Boel daar buitengewoon helder over was: het kan en het moet mogelijk zijn en als de urgentie er is, is het appeltje-eitje. Dat is niet helemaal zo eenvoudig. Ik ben er zelf zeer van overtuigd dat het noodzakelijk is om, als die mogelijkheid er is om er gebruik van te maken, de bedrijfstoeslagregeling vervroegd uit te betalen. Het is bekend dat ik wat aarzelingen heb bij het bevoorschotten. De Eurocommissaris heeft inderdaad tijdens de vorige vergadering van de Landbouwraad gezegd dat het vervroegd uitbetalen van 100% moeilijk is, dat de regelgeving daarvoor zou moeten worden veranderd. De financieringsregels van de EU zouden dit verhinderen. Om die regels te veranderen, is medewerking nodig van de Europese Rekenkamer en het Europees Parlement. Zijn wij daarmee nu aan het einde van dit verhaal? Mijn antwoord daarop is «nee». Zowel tijdens de Landbouwraad als daarna is in het overleg met Eurocommissaris Fischer-Boel gebleken dat zij bereid is om te kijken wat wij zouden kunnen doen. Ik vraag de Kamer om mij even de tijd en de ruimte te geven. Ik vind dat wij alles op alles moeten zetten om een vervroegde uitbetaling van de bedrijfstoeslagen te regelen vanaf 16 oktober, het moment waarop het nieuwe uitbetalingsseizoen kan ingaan. Geeft mij nog even de tijd om te kijken of en, zo ja, hoe wij ruimte kunnen vinden. Wat zou het immers mooi zijn als wij inderdaad in staat zijn om, gelet op de buitengewoon moeilijke omstandigheden waarin heel veel melkveehouders zich bevinden, die vervroegde uitbetaling mogelijk te maken. Ik begrijp de uitspraken van de Kamer heel goed als zorg. Ik beschouw die ook als ondersteuning. Geef mij echter even de tijd om zowel volgende week als wellicht ook tijdens de informele Landbouwraad van het weekend erop de ruimte te verkennen en te bezien wat mogelijk is voor deze ene keer in deze uiterst moeilijke situatie.

Verschillende leden hebben vragen gesteld over de Less Favoured Areas. Mevrouw Snijder en de heer Atsma hebben volstrekt gelijk als zij zeggen dat daar een andere naam voor moet komen. Ik vind het een heel bezwaarlijke naam. Deze gebieden met vaak de mooiste landschappen, nationale landschappen, landschappen die zeer de moeite van het beschermen, bewaren en bewaken waard zijn, noemen wij dan gebieden met een handicap. Ik pleit ervoor – ik heb dat in Brussel gedaan en dat zal ik ook blijven doen – om deze gebieden een andere naam te geven, namelijk «maatschappelijk waardevolle gebieden». Dan duiden wij waar wij het over hebben en geven wij precies aan waar de regeling voor zou moeten gelden, namelijk voor het bewaren, onderhouden en misschien behouden van deze gebieden door ontwikkeling ervan. Daarbij geven wij aan dat wij het belangrijk vinden dat boeren daar boer zijn en tegelijkertijd rekening houden met het de schoonheid van het landschap en zich dus realiseren dat daar minder maximale productie mogelijk is.

De wijziging betreft de categorie «overige probleemgebieden». De Nederlandse probleemgebieden zijn op dit moment nog onder die officiële titel aangemeld, dus als gebieden met specifieke handicaps. Voor die laatste categorie geldt een maximum van 10% van het landoppervlak. Voor de categorie «overige probleemgebieden», waarover de mededeling gaat, geldt geen limiet. De Commissie wenst te komen tot een meer doelgerichte steun voor landbouwers in deze overige probleemgebieden. Dat is inderdaad gewenst, want het huidige systeem dat is gebaseerd op sociaaleconomische criteria leidt tot grote verschillen tussen lidstaten en ongelijkheid tussen de agrariërs. Dat betekent dat wij de mededeling positief beoordelen. Door een herziening kunnen de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de systematiek substantieel worden verbeterd, doordat de steun gerichter kan worden toegedeeld. Wij hebben gehoor gegeven aan de oproep van de Commissie om de gegevens over de biofysische criteria te verzamelen en deze binnen de termijn van negen maanden aan haar toe te sturen. Het moment van herziening is voorzien in 2014. Dat is in de nieuwe periode voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Regeren is vooruitzien. Als je een nieuwe regeling of een nieuwe toepassing handen en voeten wilt geven in de praktijk of wilt voorbereiden voor de praktijk, moet je daar tijdig mee beginnen. Daarom heb ik zelf de Houtskoolschets ontwikkeld voor de GLB-periode 2013–2020. Na de herziening wordt het voor Nederland misschien interessant om de nieuwe gebieden binnen de categorie«overige probleemgebieden» te gaan benutten. Het verzamelen van gegevens en het maken van simulaties is daarom ook voor Nederland een interessante exercitie. Ik zie dat ook als een mogelijkheid om al, conform de Houtskoolschets, middelen sterker aan specifieke maatschappelijke waarden te verbinden, dus aan natuur, milieu landschap enzovoort. Ik ben nu bezig met het verder concretiseren van de criteria. Daar zal ik de Kamer natuurlijk van op de hoogte houden.

Er is gevraagd welke agenda het Tsjechische voorzitterschap heeft gemaakt voor de informele Landbouwraad. Er vindt een ronde plaats over de toekomst van de directe betalingen in het bijzonder. Daarover is een discussiedocument voorbereid. Het gaat om vier uitdagingen voor de komende jaren. Een cruciaal en te vaak ook hier in de Kamer onderbelichte punt is het belang van voedselvoorziening tegen redelijke prijzen. Dat moet wat mij betreft absoluut voorop staan, in weerwil van wat ik in sommige verkiezingsprogramma’s zie en van wat ik in sommige politieke campagne-uitspraken hoor. Wij hebben nu het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dat hebben wij indertijd gemaakt om nooit meer honger te hebben. Wij passen het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan aan de wensen, eisen en noodzaken van de tijd. In toenemende mate speelt het gemeenschappelijk landbouwbeleid in op toekomstige ontwikkelingen en het kan in toenemende mate een rol spelen in het adapteren en mitigeren van de gevolgen van klimaatverandering. Wat ik hier en daar zie gebeuren, is het versjoemelen van de belangen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Mijn pleidooi is om dat nu niet te doen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is sterk en goed ontwikkeld in Europa. Laten wij dat ook na 2013 zo houden.

Laat mij eerst de vier punten even noemen. Wat betreft de voedselvoorziening gaat het om voedselzekerheid, voedselveiligheid en om voedselkwaliteit. Daarnaast gaat het om aanpassing aan de veranderende omstandigheden, dus inspelen op klimaatverandering, schaarste van natuurlijke hulpbronnen en biologische diversiteit en duurzaamheid. Dat zijn ook centrale punten in de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling van de VN. Er is ook nog het nodige te doen wat betreft het inpassen van de nieuwe lidstaten in de gemeenschappelijke beleidskaders in voorbereiding op de periode na 2013. Het gaat om een heel belangrijk punt, namelijk de concurrentiekracht van de agrarische sector in combinatie met innovatie. Het is alsof je mijn prioriteiten uit de Houtskoolschets leest. Het gaat om hoge standaarden van voedselkwaliteit en voedselveiligheid, duurzaamheid en kwaliteit van het milieu, flexibiliteit zodat de agrarische sector kan inspelen op veranderingen in de markt enzovoorts. Dat zijn belangrijke discussies die wij moeten voeren. Als dit de doelen zijn, moeten wij vervolgens de vraag stellen welke instrumenten wij erop inzetten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik stoorde mij er een beetje aan dat de minister de belangen van het Europese landbouwbeleid een beetje als heilig neerzet en een beetje sneert naar mensen die in verkiezingstijd – reken mijn partij daar zeker toe – die belangen niet zouden onderschrijven. De minster stelt dat een van de doelen van het Europees landbouwbeleid is dat wij nooit meer honger zullen hebben. Ik stoor mij eraan dat zij daar niet netjes bij zegt dat bijvoorbeeld door het ontbreken van importheffingen op soja mensen aan de andere kant van de wereld wel degelijk honger hebben en dat wetenschappers van de Wereldgezondheidsorganisatie hebben aangetoond dat Europese landbouwbeleid tot een enorme stijging van hart- en vaatziekten in Europa heeft geleid. De minister moet wel een beetje eerlijk blijven.

Minister Verburg: Ik kan hier kort over zijn. Ik vind het belangrijk om hier vandaag, ook gelet op de vraag naar de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de prioriteiten daarin moeten worden gesteld, deze punten te benadrukken. Als mevrouw Ouwehand zegt dat wetenschappers aangeven dat mensen soms te veel eten of een verkeerd menu samenstellen, zeg ik dat je moet oppassen dat je geen appels met peren vergelijkt en dat je oorzaak en gevolg een heel klein beetje in verband moet houden. Ik zie dat punt niet. Ik denk dat het van groot belang is dat wij, ook in Europa, een zorgvuldig antwoord kunnen formuleren op de vraag hoe wij onszelf en de wereld vandaag voeden en hoe wij dat over 25 jaar doen op een duurzame manier. Dat is een grote uitdaging. Dat weet mevrouw Ouwehand. Ik ben daar zelf ook zeer van overtuigd.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik ben ook een beetje verbaasd over de uitspraken van de minister waarin zij volgens mij niet naar haar eigen fractie kijkt, zowel hier als in het Europees Parlement, maar naar een aantal andere fracties wat betreft het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik ga er toch vanuit dat zij toch in de hele context een nieuw landbouwbeleid ziet. Volgens mij heeft zij dat ook uitgesproken. Wij gaan toe naar een heel nieuw landbouwbeleid. Ik zou toch van haar bevestigd willen hebben dat zij ook altijd heeft gezegd dat de inkomenssteun wordt afgebouwd en dat wij toegaan naar een aantal nieuwe elementen die in het landbouwbeleid voorop dienen te staan voor de toekomst. Ik denk dat er dan geen wezenlijke verschillen zijn tussen de grote politieke partijen.

Minister Verburg: Het is jammer dat wij hier geen verkiezingsdebat hebben. Ik heb mij nadrukkelijk in algemene zin uitgedrukt, maar blijkbaar voelen Kamerleden zich aangesproken op een verkiezingsprogramma. Dat mag van mij. Ik mis in sommige verkiezingsprogramma’s het accent op en het grote belang van de agrarische sector voor voedselzekerheid, voedselveiligheid en voedselkwaliteit en dat van innovatie en verduurzaming veel te veel. Uit sommige verkiezingsprogramma’s krijg ik de indruk dat boeren veredelde hoveniers of landschapswachters worden. Daar kan ik mij absoluut niet in vinden. Ik vind dat wij dat niet moeten willen waar het gaat om het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Als de minister het in die context plaatst, denk ik dat ik mij daar nog in kan vinden ook.

Mevrouw Sap (GroenLinks): Ik haak toch ook wel aan op dit punt, want het leek wel alsof de minister de betaalbaarheid van de voedselvoorziening voorop stelt en zich er daarbij weinig rekenschap van geeft dat daar een dilemma, een spanning, kan liggen met duurzaamheid. Ik zou haar daar toch wat explicieter op willen bevragen. Bij betaalbaarheid gaat het natuurlijk heel sterk om de vraag wat betaalbaar moet zijn. Vinden wij bijvoorbeeld dat het huidige voedingspakket van de gemiddelde Nederlander met een ons vlees per dag in de toekomst betaalbaar moet blijven of zien wij dat daarmee een spanning zou kunnen ontstaan met de duurzame voedselvoorziening voor de hele wereldbevolking? Als die spanning bestaat, staat dan voor de minister betaalbaarheid voorop en moet duurzaamheid dan eventueel wijken? Of wil zij die zaken gelijk wegen?

Minister Verburg: Ik vind betaalbaarheid en duurzaamheid twee wezenlijke punten. Ik zou tegen mevrouw Sap willen zeggen dat zij vaker naar deze commissie moet komen. Het zijn buitengewoon belangrijke en zeer essentiële zaken in dit hele verhaal. Als wij het hebben over betaalbaarheid, zou het volgens mij goed zijn om vanuit het consumentenperspectief te zien dat wij de afgelopen decennia tegen heel billijke prijzen een heel goed en breed gesorteerd voedselpakket voor ons uitgestald zien waaruit wij kunnen kiezen. Het percentage van het inkomen dat een Nederlands huishouden besteed aan voedsel ligt rond de 13%. Dat was 40 jaar geleden het driedubbele of misschien wel het vierdubbele. Dat betekent dat wij tegen heel redelijke prijzen een uitstekend voedselpakket hebben. Dat zou ik voor consumenten graag willen hebben. Ik zeg er wel bij dat de producenten, meestal boeren en tuinders, ook een heel redelijke prijs moeten krijgen voor hun producten. Anders bestaat het niet meer dat zij die kunnen produceren. Ik vind dat wij dat in het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de gaten moeten houden. Mijn prioriteiten tot en na 2013 zijn innovatie, duurzaamheid en concurrentiekracht van boeren en tuinders voluit stimuleren en daarnaast stimuleren dat de bijdrage aan duurzaamheid, houdbaarheid en milieu versterkt kan worden middels bijvoorbeeld energievoorziening en vernieuwbare energie. Dat zijn twee zaken die hand in hand gaan. Je moet er niet eentje afhakken, want dan ben je bezig om het gemeenschappelijk landbouwbeleid door een achterdeur te laten ontsnappen. Dat zou ontstellend onverantwoord zijn.

De voorzitter: Minister, kunt u tot een afronding van uw beantwoording komen?

Minister Verburg: Zeker. Ik stel voor dat wij spreken over identificatie en registratie van schapen en geiten tijdens de behandeling van de van de voorstellen inzake de health check volgende week. Ik stel ook voor om dat ten aanzien van de ontkoppeling te doen. De heren Waalkens en Atsma hebben het een en ander over de ontkoppeling gezegd. Zij bevestigen min of meer wat in mijn brief staat. Voor een aantal ontkoppelingen is een fasering aangebracht. Daarbij heb ik nadrukkelijk ook geschreven dat wij rekening houden met het gelijke speelveld in Europa. Dat lijkt mij zeer terecht en uitermate verantwoord. Overigens wijs ik erop dat waar het gaat om de fasering en de voorbereiding wij dit besluit in 2004 al hebben genomen. Er zijn dus de nodige voorbereidingsmogelijkheden geweest.

De heer Waalkens heeft gesproken over de situatie op de varkensvleesmarkt. Ik vind dat de Europese Commissie op dit moment niets moet doen. Wij moeten de ontwikkeling afwachten. De prijs gaat gestaag omhoog. Ik vind dat de vooruitzichten niet ongunstig zijn.

Er is gevraagd naar de wijze waarop Egypte varkens heeft geruimd in verband met de Mexicaanse griep. Ik heb van die beelden ook kennisgenomen. Wij hebben onze ambassadeur in Egypte gevraagd om er bij de Egyptische autoriteiten op aan te dringen om in voorkomende situaties acht te slaan op de adviezen van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) en van de Wereldgezondheidsorganisatie en daar sterk rekening mee te houden. Deze organisaties hebben beide gezegd dat het ruimen van varkens onnodig en overbodig is. Dat hebben wij heel helder ingebracht. Ik zal bij Eurocommissiaris Vassiliou informeren wat de Europese Commissie daaraan heeft gedaan.

De heer Polderman en mevrouw Ouwehand hebben gevraagd naar de jacht op kieviten in Frankrijk. Ik weet ook dat mevrouw Jacobi daar de vorige keer iets over heeft gezegd. Ik heb mijn Franse collega Barnier daarop aangesproken. Dat staat ook in de laatste alinea van mijn brief. Daar staat dat de heer Barnier afscheid nam en heel snel was vertrokken. Ik heb inmiddels begrepen dat hij nog even aanblijft. Als hij er is tijdens de komende Landbouwraad of tijdens de informele Landbouwraad, zal ik hierover verder met hem spreken. De Kamer kent mij goed genoeg om te weten dat ik dit zal benadrukken en hem zal verzoeken mij te laten weten welke concrete stappen de Franse regering hiertegen gaat nemen.

Mevrouw Ouwehand zei iets over de vragen van de heer Dibi. Als zij daarop ingaat, denk ik dat het goed is dat zij ook ingaat op het antwoord dat ik op de laatste vraag heb gegeven. Dat antwoord is dat ik stimuleer dat er nieuwe diervriendelijke en duurzame huisvestingssystemen worden ontwikkeld en dat ik die andere ontwikkeling niet financieel stimuleer.

Mevrouw Ouwehand en mevrouw Sap zijn nog ingegaan op de opmerking van de Prins van Oranje. Ik vind dat er een volstrekt onjuiste weergave wordt gegeven van de inleiding die de Prins van Oranje heeft gegeven. Hij heeft die overigens gegeven uit hoofde van zijn functie als voorzitter van de UN Secretary-General’s Advisory Board (UNSGAB). Hij heeft absoluut niet gezegd dat er minder vleesconsumptie zou moeten plaatsvinden. Hij heeft wel gewezen op de veranderende dieetpatronen wereldwijd en met name in Azië. Daar heeft hij natuurlijk volstrekt gelijk in. Als wij met elkaar kijken naar de vraag hoe wij vandaag en ook over 30 jaar de wereld voeden op een duurzame manier, moeten wij al dat soort vragen onder ogen zien. Wij moeten alle uitdagingen en ook alle kansen daarbij benoemen. De Prins van Oranje heeft aangegeven dat er een opgave ligt voor een verdere duurzame landbouwontwikkeling. Bij het verslag dat ik de Kamer ga leveren, zal ik de speech van de prins voegen.

De heer Van der Vlies heeft gemeld dat de minister-president de nationale kop op EU-subsidies eraf wil halen. Dat heeft de minister-president gisteren inderdaad gezegd. Wij zullen echter wel even moeten kijken waar dat precies voor geldt. Ik weet ook niet waar de heer Van der Vlies op doelt, maar wat betreft het GLB is er geen sprake van extra nationale eisen of extra nationale koppen. In de POP-systematiek is sprake van nationale maatregelen binnen de Europees aangegeven kaders omdat daar ook cofinanciering bij aan de orde is. Die moet natuurlijk worden toegepast. Op mijn terrein zie ik niet zo een-twee-drie nationale koppen op Europese subsidies, maar het zou best kunnen dat ik er eentje over het hoofd zie. De heer Van der Vlies wil mij er vast op wijzen als dat het geval is.

De voorzitter: Ik kijk even naar de klok. In de procedurevergadering is afgesproken dat er een uur voor het onderwerp visserij moest overblijven. Dat uur hebben wij al niet meer. Ik wil wat ruimte bieden voor een paar interrupties en dan tot een afronding komen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik wil nog een opmerking maken over de bedrijfstoeslagen. De minister vraagt om ruimte. Dat lijkt mij een terechte vraag. De volgende Landbouwraad is echter pas tegen zomerreces. De minister gaat volgens mij op 2 juni naar de informele Landbouwraad. Dan zijn er al twee stappen gezet. Ik hoop toch ook, even met onze ondernemers in het achterhoofd die ook duidelijkheid willen, dat wij in de eerste week van juni, dus meteen na de informele Landbouwraad, duidelijkheid kunnen krijgen van de minister over waar wij nu op aankoersen. Dan kan de Kamer daar eventueel op reageren.

Minister Verburg: Dat zeg ik graag toe.

De heer Van der Vlies (SGP): Ik wil nog iets zeggen over de koppen. Ik heb hier het persbericht over de uitspraak van de minister-president voor mij liggen. Deze wordt inderdaad niet geconcretiseerd, maar hij zegt wel een onderzoek toe naar waar dat het geval is. Dat heeft hij op een bepaalde bijeenkomst gezegd. Dat forum kan hem daarover niet ter verantwoording roepen. Ik zou willen dat dit inderdaad wordt onderzocht en dat wij daar op enig moment, zo snel mogelijk, iets over vernemen. De voorbeelden waarom de minister van LNV vroeg, heb ik nu niet bij de hand. Ik wil met haar graag op zoek, dat is duidelijk. Ik zal zorgen dat zij wat voorbeelden krijgt, voor zover zij bestaan. Als zij niet bestaan, jok ik in commissie. De minister-president zei immers dat ze bestaan.

Minister Verburg: Mijnheer Van der Vlies, u kent de minister-president en ik ken de minister-president. Als hij dat toezegt, doet hij dat ook. Ik zal natuurlijk even om mij heen kijken. Wij hebben echter niet de neiging om nationale koppen op Europese regelgeving te zetten, laat staan nationale koppen op Europese subsidies. Wellicht zien wij echter iets over het hoofd en in dat geval zou het goed zijn dat dit uit het donkere hoekje komt.

Mevrouw Sap (GroenLinks): Ik heb mij in mijn betoogje genuanceerd uitgelaten over de uitspraken die de kroonprins al dan niet zou hebben gedaan. De suggestie van de minister dat ik daar de kroonprins onrecht mee doe, zou ik toch willen weerspreken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb een opmerking over een mogelijke motie van de heer Dibi en mij over kooisystemen die wij in Europa niet meer willen. De minister zegt dat zij ze niet subsidieert, maar dat zij het wel prima vindt als die worden geëxporteerd naar China. Dat kan toch niet? Daar gaan wij toch een exportverbod voor instellen, of niet soms?

Minister Verburg: Ik heb erover gezegd wat ik erover heb gezegd. Ik heb aangegeven waar mijn prioriteiten liggen. Dat heb ik overigens ook al gedaan in de beantwoording van de vragen. Daar kan geen enkel misverstand over bestaan. En dan zeg ik: punt.

Voorzitter: Atsma

De voorzitter: Wij hervatten de vergadering met het onderdeel visserij. Net als in de eerste ronde hanteren wij een spreektijd van drie minuten per fractie, geen seconde meer en geen interrupties in dit geval.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Op de agenda staat de aanpak van de discards in de visserij om de teruggooi te beperken. Dat onderwerp heeft al een aantal keer op de agenda gestaan. Ik wil hierover een opmerking maken die ook de geïntegreerde visserij betreft. Gisteren had ik toevallig een gesprek met wat mensen uit de visserijsector. Ik breng een idee van hen over, omdat ik dat eigenlijk wel een goede aanvliegroute vindt. Je zou natuurlijk ook een heel andere aanvliegroute kunnen kiezen door bijvoorbeeld de quota per lidstaat op een hoop te gooien. Dat klinkt een beetje rommelig, maar hierdoor kunnen de vissoorten toch opgevist worden. Dan hoeft er geen vis meer weggegooid te worden. Het zou in een totaalbeeld moeten komen. Dat lijkt effectiever en efficiënter, zo hoorde ik van de visserijsector. Je bent dan immers de bijvangsten kwijt. Ik weet niet of dat past bij het verhaal van de discards. Het leek mij een heel aardige aanvliegroute en dus het proberen waard. Ik wil de minister vragen of dat een begaanbare weg is.

Ik heb een vraag over de As 4-gelden van het Europees Visserijfonds (EVF). Het blijkt dat de openstelling die oorspronkelijk voor 2009 was gepland – de regelingen zijn allemaal in 2008 afgekondigd – hier nog steeds niet kan worden uitgevoerd. Dat is toch een beetje vreemd. In een tijd waarin wij graag overheidsinvesteringen zien en ook graag investeringen zien van het bedrijfsleven waarbij een Europese subsidie behulpzaam kan zijn, is het toch wat vreemd dat deze middelen nog steeds op de plank liggen. In de startblokken en aan de slag daarmee, want stilstand betekent nu toch achteruitgang. Hoe staat het hiermee en waarom gaat het nu niet van start? Middelen die zomaar blijven liggen, dat kan toch niet?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik zal er een beetje staccato doorheen gaan. In het verslag van de vergadering van 23 en 24 april geeft de minister aan dat zij in september de visie over het toekomstige visserijbeleid zal voorleggen aan het Nederlandse parlement. Daar zien wij naar uit. Wij zijn wel benieuwd naar de invulling van het begrip «maatschappelijk geaccepteerd». Dat is een beetje vreemd eigenlijk. Is het een extra toevoeging aan de definitie van «duurzaam»? Mag er alleen maar duurzame visserij zijn als er maatschappelijk draagvlak voor is? Ik zou daar graag wat duidelijkheid over krijgen.

In het verslag wordt ook de glasaalexport genoemd. De minister schrijft dat uitvoer van glasaal slechts kan als er een gedegen aalbeheerplan aan ten grondslag ligt, dat de handel aan voorwaarden is gebonden en dat de nationale export zal moeten verminderen. Wij hebben gepleit voor een verbod op glasaalexport. Zijn deze zaken in de praktijk even efficiënt als een verbod?

Ik kom nu op de geannoteerde agenda voor de vergadering van 31 mei tot en met 2 juni. Terugkomende bezorgdheid van de lidstaten is steeds ter sprake als het gaat om bijvangsten en de noodzaak om selectieve visserij te verbeteren. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Snijder hierover.

Een volgend onderwerp betreft de beschermde gebieden en natuurgebieden op zee. Er wordt opgemerkt dat regelingen voor visserij en natuur op verschillende terreinen en met verschillende snelheden lastig in elkaar zijn te passen. Wat vindt de minister van het voorstel van de ngo’s zoals Stichting De Noordzee en het Wereldnatuurfonds om het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) te integreren met de Kaderrichtlijn mariene strategie en Natura 2000?

Mijn volgende punt betreft controle en handhaving. Een optie is om binnen het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid een mechanisme in te bouwen waarmee de lidstaten die de Europese regels overtreden, worden ontmoedigd door bijvoorbeeld het intrekken van visrechten. Aan de andere kant zou je good practices kunnen belonen met voorrang voor vangstrechten voor visserijeenheden die voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Wat is de reactie van de minster daarop?

Wij moeten als de hazen visstandbeheercommissies (VBC’s) in het leven roepen. Dat zouden wij al doen vanaf november 2008. Deze commissies zijn van essentieel belang bij het Nationaal aalbeheerplan. Ik zou heel graag willen dat dit wordt opgenomen in de Visserijwet. In haar reactie zegt de minister dat er veel juridische problemen zijn met de vergunningen. Bed het dan in in de Visserijwet. Dat lijkt mij de meest eenvoudige en de meest logische oplossing. Kan de minister een plan maken waarin staat hoe dit wordt ingericht en waarin de zaken goed worden geborgd? Ik denk dat de visserijsector er recht op heeft dat dit niet blijft voortduren.

De voorzitter: De Visserijraad vindt overigens op 25 en 26 mei plaats. De week daarna vindt slechts een Landbouwraad plaats.

De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen van collega Jacobi over de VBC’s en de visplannen. Uiteindelijk vormen deze de pijlers van de uitvoering van het aalbeheerplan en de door de CDA-fractie bepleite decentrale aanpak. Ons bereiken berichten dat het momenteel niet zo heel erg opschiet met die VBC’s en visplannen. De minister heeft toegezegd voor 1 september met een evaluatie te komen, alsmede om de pro’s en contra’s van een wettelijke verankering op een rijtje te zetten. Gezien de afspraken over het aalbeheerplan vindt mijn fractie het van belang om zo snel mogelijk helderheid over en eventueel vaart in het realiseren van die VBC’s en visplannen proberen te krijgen. Als het inderdaad niet via het vergunningsstelsel kan, moet naar een wettelijke verankering worden gekeken. Graag een reactie van de minister.

Mijn fractie vindt het heel positief dat de minister heeft ingezet op een maatschappelijk consultatietraject over het Groenboek gemeenschappelijk visserijbeleid. Wat is de stand van zaken? Hoe zijn de contacten met de verschillende maatschappelijke organisaties, zowel milieu- en natuurorganisaties als visserijbelangengroeperingen, wetenschappers, handel, et cetera? Hoe verloopt het proces? Ik neem aan dat de minister op basis van dat consultatietraject haar visie opmaakt en die voor september naar de Kamer stuurt.

Wat moet de Kamer zich nu precies voorstellen bij dat publieksonderzoek? Wat voor type vragen wordt daarin gesteld? Wat mogen wij daarvan verwachten?

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Voor de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldt eigenlijk dat er zeer veel staat te gebeuren, maar dat er op dit ogenblik eigenlijk een beetje een stilte voor de storm is in verband met de verkiezingen voor het Europees Parlement. Volgens mij is iedereen het er wel over eens dat het gemeenschappelijk visserijbeleid drastisch moet worden herzien. Dat zeg ik met een vraagteken, want dat idee heb ik. Kan de minister dat bevestigen?

De Europese Commissie zegt met zoveel woorden dat de doelen voor hervormingen uit 2002 niet zijn gehaald, zo lees ik op bladzijde 2 van de agenda. Dat is een vrij duidelijke en opmerkelijke conclusie. Welke rol spelen handel en markt in het streven om het visserijbeheer te verbeteren? De minister geeft aan in te zetten op de keten. Kan zij daar nader op ingaan?

Op bladzijde 3 van de agenda staat dat de minister ook aandacht vraagt voor de wateren buiten de EU. Wat betekent dit? Doelt zij daarmee op bijvoorbeeld Somalië, waarnaar toe wij onze visserij hebben geëxporteerd, met alle ellende van dien?

Wat is de toezegging dat gekeken zal worden naar het aalbeheerplan en CITES waard? Op bladzijde 7 van het verslag staat: «Tevens is de handel aan voorwaarden gebonden.» Welke voorwaarden zijn dat?

Wat is de Nederlandse inzet bij de discards? Mevrouw Snijder hield een pleidooi om de discards aan te landen. De Kamer heeft daar eerder voor gepleit. Volgens mij doet Noorwegen dit ook. Volgen wij het Noorse voorbeeld?

Is de minister het eens met de SP-fractie en met ngo’s dat wij bij de herziening van het GVB naar een zo integraal mogelijke aanpak moeten streven? Dat houdt onzes inziens onder andere een koppeling met de Kaderrichtlijn mariene strategie in, om te voorkomen dat de richtlijn straks leidt tot strubbelingen bij de inpassing en uitvoering van het vernieuwde GVB. Kan de minister hierop reageren?

Bij de vaststelling van de taksen moet de SP-fractie helaas concluderen dat dit op dit moment toch het resultaat van politieke onderhandelingen is, zowel tussen de EU-lidstaten onderling als tussen Europa en Noorwegen en/of andere niet-lidstaten. Is de minister het met mijn fractie eens dat de best beschikbare wetenschappelijke adviezen voor vaststelling van die vangsthoeveelheden bindend zouden moeten zijn? Is de minister in het verlengde daarvan bereid om vervolgens in Nederland en de EU te gaan voor verbetering van die wetenschappelijke onderzoeken en adviezen? Deze kunnen pas een basis voor beleid vormen als zij van een hoge en betrouwbare kwaliteit zijn. De wetenschap blijft hierover nog steeds verdeeld. Graag zie ik dus een inzet van de minister op verbetering van de wetenschappelijke adviezen.

Ten slotte kom ik bij de VISwijzer en de kennis van de consument over vis. De consument wil namelijk graag weten of wat hij koopt ecologisch verantwoord is. Gestreefd moet worden naar volledige traceerbaarheid en transparantie in de hele keten, ook om verwarrende discussies te voorkomen of iets nou vriesvers of echt vers is. De consument moet ervan op aankunnen dat als hij zijn visje vers koopt, die is ingevroren of niet. Als het is ingevroren, moet duidelijk zijn waarom dat is gebeurd. Nieuwe haring bijvoorbeeld wordt ingevroren, maar dat heeft te maken met het goed in de handel zetten ervan; dat is dus heel iets anders dan het invriezen van goedkope tilapia- en tanganziafilet, die in Nederland worden verkocht als scholfilets. De consument wil graag weten wat hij koopt; hij wil het graag goed doen. De informatievoorziening is toch gebrekkig. Is de minister het met mij eens dat hier een schone taak voor de overheid ligt?

De voorzitter: Ik had u bijna bevroren. Het woord is aan mevrouw Sap. Pardon, ik bedoel mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik had nog wel willen beginnen met de opmerking dat de minister geluk heeft met het feit dat de Kamer zo weinig spreektijd heeft. Ik had werkelijk een litanie over het failliet van het Europees visserijbeleid voorbereid. Dat blijft haar echter bespaard, want anders houd ik geen tijd over voor mijn vragen. Ik zou dus tegen de minister willen zeggen: steek hem in uw zak! Kort gezegd: ik zit me hier eigenlijk wel een beetje te schamen. De Europese Commissie heeft nota bene bevestigd dat 25 jaar Europees visserijbeleid ons niets heeft opgeleverd behalve vissers in een beroerde economische positie, een lege zee en een bodem die alles wegheeft van een dode moddervlakte in plaats van eentje met biodiversiteit. Er is dus weinig reden om de vlag uit te steken. Er is al helemaal geen reden om te doen alsof Nederland geen rol in het Europees visserijbeleid zou spelen, zoals de minister in de media heeft gezegd. «Wij moeten om met het visserijbeleid, maar natuurlijk niet in Nederland. Wij zijn natuurlijk niet een van de vijf grootste visserijlanden van de Europese Unie. Wij vissen natuurlijk niet al de vissen ten onrechte weg, met veel te hoge vangstquota. Nee hoor, wij hoeven niks te doen.» Ik herinner de minister nog maar even aan het rapport van de Algemene Rekenkamer, die heel duidelijk een ander signaal afgeeft. In reactie op de kritiek van de Rekenkamer, gaf de minister aan «Tja; maar ja, visserijbeleid is eigenlijk geen Nederlandse verantwoordelijkheid; dat bepalen wij Europees.» Nu ligt er een Europese oproep om gezamenlijk het visserijbeleid te veranderen, maar zegt de minister weer «maar niet in Nederland».

De minister heeft aangevoerd dat al is begonnen met sanering van de visserijvloot, dat Nederland dus al het een en ander doet om de overcapaciteit tegen te gaan en volop bezig is met verduurzaming. De Algemene Rekenkamer had nu juist kritiek op dat punt. Wat probeert de minister hier nu eigenlijk vol te houden? Het is helemaal niet zo duidelijk hoe effectief de sanering is. De minister legt geen rechtstreeks verband tussen de afgesproken vangstquota en een daarbij passende vlootomvang. Kortom, wat levert die sanering ons op?

Volgens de minister betekent het innovatiebeleid dat het al iets oplevert als een boomkorkotter vier metertjes van zijn kor van 24 meter afhaalt. Dat werkt natuurlijk niet als je ziet met welke uitdagingen wij worden geconfronteerd. Er komt een Nederlandse visie. In de brief lees ik echter uiterst vage begrippen daarover. De minister moet echter inzetten op wat echt nodig is: 40% van de zee moet worden beschermd met zeereservaten; de visserijvloot moet worden gehalveerd, te beginnen met de schepen die het meest schade aanrichten aan milieu- en ecosystemen; de visserijinspanningen moeten drastisch worden verminderd, evenals uiteraard op korte termijn de bijvangsten en wetenschappelijke adviezen over verantwoorde vangsten moeten bindend zijn. Ook een heel belangrijk punt is het dierenwelzijn. De minister gaat daar echter in de stukken niet op in en in het hele visserijbeleid blijft het tot nu toe buiten beschouwing. Kan de minister daarop reageren? Volgens mij hoeft zij helemaal niet zo vaag te blijven over de ontwikkeling van de Nederlandse visie, want wij weten al lang wat nodig is. Ik verzoek haar om veel concreter en duidelijker te zijn op dit punt.

Ik heb de minister al eerder gevraagd wat nu de randvoorwaarden voor aquacultuur zijn – dat sluit ook aan bij dierenwelzijn – en waarvoor de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) heeft geadviseerd een toetsingskader te ontwikkelen. De minister heeft mij verwezen naar het protocol dat zij heeft opgesteld. Ik heb dat er eens bijgenomen: het stelt helemaal niets voor. Ik vraag de minister om haar standpunt op dit punt te herzien, om de Kamer een voorstel te sturen voor een duidelijk afwegingskader en om in Europa te bepleiten dat op te nemen in het visserijbeleid. Je kunt namelijk niet een aquacultuur ontwikkelen met grote problemen met dierenwelzijn en voor de biodiversiteit als dieren uit de kweekcultuur ontsnappen en in contact komen de wilde soorten. Wildvang voor aquacultuur zou natuurlijk uit den boze moeten zijn.

De voorzitter: Dan is nu het woord aan mevrouw Sap, voor haar eerste optreden over de visserij in deze commissie.

Mevrouw Sap (GroenLinks): Voorzitter. Alweer een primeur. Nu voor het echie.

De voorzitter: Daar houden wij van. Wij zijn er gek op.

Mevrouw Sap (GroenLinks: Dank u wel.

Voorzitter. De visserijproblematiek komt mij, als financieel woordvoerder van mijn fractie, eigenlijk opmerkelijk bekend voor. De visserijsector en de bankensector hebben met elkaar gemeen dat het beide sectoren zijn die in een crisis verkeren. Als je kijkt naar de achtergronden voor die problematiek, zie je eigenlijk ook een aantal opvallende parallellen, namelijk een gebrek aan doeltreffende regulering van de sector – een van de belangrijke oorzaken van de crisis – en het onverantwoorde, teveel op de korte termijn gerichte gedrag van de sector. Het zijn bijzondere parallellen.

Het is goed dat het groenboek er ligt en dat echt fundamenteel wordt nagedacht over de toekomst van het Europees visserijbeleid. De fractie van GroenLinks kan zich volledig vinden in de door de minister genoemde uitgangspunten voor de Nederlandse visie. Het doet ons deugd dat daarin twee keer gewezen wordt op duurzaamheid. Die uitgangspunten zijn natuurlijk wel zo algemeen geformuleerd, dat het nog zeer veel kanten op kan. Gedurende mijn korte spreektijd zal ik enkele voorzetten geven, zodat de minister een beeld krijgt hoe mijn fractie deze uitgangspunten graag verder ingevuld en uitgewerkt zou zien.

Bij het eerste uitgangspunt gaat het dan om drie punten. Cruciaal voor herstel en duurzaam gebruik van de visbestanden zijn zeereservaten. Willen wij in de toekomst nog kunnen vissen, zullen vissen zich moeten kunnen voortplanten. Het is bijna een open deur. Die voortplanting van vissoorten staat echter steeds meer onder druk, omdat de vis al wordt opgevist voordat deze zich überhaupt heeft kunnen voortplanten.

De fractie van GroenLinks vindt het heel belangrijk dat wij ons echt aan de opgelegde quota gaan houden en dat daarbij het advies van de wetenschappers wordt opgevolgd. Er liggen op zich goede wetenschappelijke adviezen voor, maar vervolgens vindt in de Raad van Ministers een wonderbaarlijke vermenigvuldiging van quota plaats. Helaas zien wij zo’n zelfde wonderbaarlijke vermenigvuldiging niet terug in de visstand. Dat kan natuurlijk nooit goed gaan.

De aquacultuursector vormt een groeiend probleem. Om die vissen te kunnen kweken, hebben wij wel de eitjes uit het wild nodig. Sommige vissoorten planten zich echter niet voort als ze worden gekweekt. Zo’n proces loopt dan natuurlijk snel af. Het is absoluut niet duurzaam.

Daarbij kom ik bij het tweede uitgangspunt. Een maatschappelijk geaccepteerde duurzame visserijsector is heel belangrijk. Daarvoor moet een grondige sanering plaatsvinden, waarbij een alternatief wordt geboden. Bij het vervolg van het groenboek moet dus voldoende aandacht aan werkgelegenheid en omscholing in de sector worden gegeven en middelen worden vrijgemaakt. Als dat niet gebeurt, kunnen wij een succesvolle sanering natuurlijk wel vergeten.

De fractie van GroenLinks vindt het vissenwelzijn ook heel belangrijk. In het kader van het groenboek zou meer onderzoek moeten worden gedaan naar diervriendelijker vangstmethoden, zodat hopelijk de bijvangsten aanzienlijk wordt beperkt.

In het kader van doeltreffend, uitvoerbaar en handhaafbaar beleid maakt mijn fractie zich wel zorgen over de passage in het groenboek over nog meer verantwoordelijkheid voor de sector zelf. Wij vinden eigen verantwoordelijkheid heel belangrijk; deze moet je echter wel verdienen. Tot nu toe heeft de sector op dit punt niet veel goeds laten zien. Juist hier is dus een verdere regulering van groot belang. Op het juiste niveau – voor een deel is dat op Europees niveau – moet goed worden toegezien op de handhaving van beleid en quota.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik sluit me aan bij de woorden van de collega’s over de bijvangstproblematiek en de export van glasaal en de VBC’s, vooropgesteld dat zij daarmee instemmen. Dan hoef ik het tenminste niet te herhalen. Hun zorg is de mijne; hun inzet is de onze.

Eurocommissaris Borg heeft een stevige aanzet voor de herziening van het GVB na 2012 op tafel gelegd. Hij heeft de lidstaten en de visserijsector niet gespaard; op zich is dat terecht, want overbevissing, overcapaciteit, gebrekkige handhaving en controle moeten natuurlijk onder ogen worden gezien. Een herziening van het visserijbeleid is volgens de SGP-fractie dan ook onontkoombaar.

Tegenover de sombere visie van mevrouw Ouwehand, heb ik een positieve visie over de Nederlandse visserijsector. Wij hoeven ons daar niet voor te generen. De positieve voorbeelden zijn het waard om in Brussel te worden uitgedragen, zoals de meerjarenplannen voor het beheer van de schol- en tongbestanden in de Noordzee, waarmee wordt toegewerkt naar een maximaal duurzame oogst. Er is bereidheid om te investeren in duurzame visserijmethoden. Er is een handtekening gezet onder het Maatschappelijk convenant Noordzeevisserij «Duurzaam Vissen» en er wordt meegewerkt aan een Meerjarenplan Verantwoorde Vis. Voorwaar stappen in de goede, door de SGP-fractie gesteunde richting. Dat moeten wij ook eens weten te honoreren. Middels een aanzienlijke, warme sanering van de visserijvloot is overcapaciteit deels teruggedrongen. Nederland heeft – laten we wel zijn – controle en handhaving van het visserijbeleid relatief goed op orde. Dat verdient dus navolging. Dat zijn evenzeer checkpoints in het groenboek en in de ontwikkeling van de GVB.

Er zijn echter nog steeds verbeterpunten, zowel voor Brussel als voor de nationale doorvertaling van het Europees beleid. Ik doel dan bijvoorbeeld op de betrokkenheid van de visserijsector bij het wetenschappelijk visserijonderzoek. Dat zou sterker moeten worden verankerd in de documenten. Tevens zou een bonus-malussysteem moeten worden ingesteld; mevrouw Jacobi sprak daar al over. Overtredingen moeten worden afgestraft en een aantoonbaar effectieve inzet op verduurzaming moet worden aangemoedigd. Is het niet denkbaar dat in de quota of het zeedagensysteem een haakje wordt gemaakt om door te sleutelen naar visuren? Zo’n impuls kan immers een positieve uitwerking hebben.

De vereenvoudiging van de visserijregelgeving is altijd een issue. De bereidheid van de sector om te investeren in duurzaamheid zou kunnen worden vergroot door een vereenvoudiging van de regelgeving. Er is nog steeds een wirwar aan keurmerken en labels. Voor een eerlijke, effectieve marketing is een eenduidig systeem van certificering en labelling nodig. Ik hoop dat onze minister zich daarvoor blijft inzetten.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik bedank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Zij hebben allen gesproken over het Groenboek Hervorming Visserijbeleid. Ik vind het belangrijk om daar met elkaar van gedachten te wisselen. De leden Koppejan, Jacobi en Van der Vlies, maar ook andere hebben gevraagd hoe ver het staat met de ontwikkeling van de visie.

Vorige keer heb ik al aangegeven dat ik bij de ontwikkeling van de kabinetsvisie kies voor een zorgvuldige aanpak, net als bij de ontwikkeling van de Houtskoolschets. Ik moest dus de suggestie van mevrouw Ouwehand en in iets mindere mate mevrouw Sap alsof ik al een panklare visie heb, tegenspreken. Deze visie is in ontwikkeling en daarom is het heel goed dat wij in de Europese Visserijraad daarover van tijd tot tijd spreken. Eurocommissaris Borg heeft tijdens de vorige raad het groenboek gepresenteerd. Punt uit; verder niet. Toen was er geen eerste gedachtewisseling geweest; deze zal tijdens de komende raad wel plaatsvinden. Het is goed om van elkaar, als 27 lidstaten, te horen waaraan wij denken. De Kamer weet dat ik heb toegezegd dat het kabinet probeert om in september aanstaande met zijn visie over het GVB te komen. Tegen mevrouw Sap zeg ik dat duurzaamheid daarin met hoofdletters is geschreven. Ik vind ook dat dit moet. De leden Jacobi, Koppejan en Polderman hebben er ook op gewezen. Duurzaamheid is cruciaal, anders vissen wij onze zeeën leeg en hebben we straks niks meer. Met elkaar moeten wij daarvoor een vorm zien te vinden.

Eurocommissaris Borg heeft groot gelijk als hij heel kritisch is over het huidige visserijbeleid en als hij zegt dat wij op deze manier de doelen niet halen. De afgelopen jaren hebben wij ons heel sterk gericht op controle, regelgeving, nalevingseisen, et cetera. Het is echter de vraag of dat wel de wezenlijke oplossing biedt. Dat betekent dat ik in zowel de gevoerde kajuitgesprekken en de informele rondetafelgesprekken bij mij aan tafel als in het publieksonderzoek probeer te uit vissen hoe de Kamer ernaar kijkt. Is er geen andere manier te vinden, bijvoorbeeld door een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor bestandsbeheer, waarop niet alleen biologen of wetenschappers worden losgelaten? Mevrouw Ouwehand weet net zo goed als ik dat je kunt kiezen uit een keur van wetenschappers. Twee wetenschappers die hetzelfde hebben gestudeerd, zijn in staat om ieder met een totaal ander advies te komen. Daar worden wij dus wijzer noch blijer van, wat toch wel de bedoeling is.

Ik voel dus eigenlijk veel meer voor een meerjarige beheersaanpak met een veel meer tripartiete karakter, waarbij wetenschap, ngo’s, maatschappelijke organisaties en de visserijsector met elkaar op een duurzame manier het gebiedsbeheer aanpakken. Dat moet een meerjarig karakter hebben. Wij kunnen niet het ene jaar dit doen en het ander jaar dat en vervolgens maar kijken waar het schip strandt. Als wij het met elkaar eens worden, geeft dat in de praktijk prachtige resultaten. Als partijen tot elkaar veroordeeld zijn – ze moeten er met elkaar uitkomen, want anders komt de Commissie met een voorstel waarover de Visserijraad gaat onderhandelen – dan weet ik één ding zeker, namelijk dat de verantwoordelijkheid in zo’n regionale adviescommissie (RAC) om er met elkaar uit komen, heel groot is doordat dan die directe betrokkenheid en verantwoordelijkheid heel groot is.

De heer Koppejan stelde een vraag over het publieksonderzoek en de kajuitgesprekken. Grofweg vinden de Nederlanders dat de visserijsector in het parlement goed wordt vertegenwoordigd. Zowel Tweede als Eerste Kamer is dus een goede volksvertegenwoordiging, omdat de visserijsector op een grote maatschappelijke sympathie kan rekenen. Daar houdt de vergelijking dan wel een beetje op. Het publiek ziet grote problemen – een ander deel van de Kamer ziet dat dan weer – zoals overbevissing, schadelijke visserijtechnieken en ongewenste bijvangsten. Daar gaat die vertegenwoordiging dan natuurlijk wel weer op.

De kajuitgesprekken resulteren in het besef dat er verschillende inzichten zijn, maar dat het wel buitengewoon wordt gewaardeerd dat alle stakeholders aan die kajuittafel aanschuiven. Ze leren dat vissers een sterk bakkie koffie zetten. De keus uit verschillende soorten thee is er niet bij; gewoon drinken wat de pot schenkt.

De heer Van der Vlies (SGP): Verschillende soorten water?

Minister Verburg: Er zijn inderdaad verschillende soorten water, maar die zijn niet allemaal geschikt voor consumptie.

In de kajuitgesprekken zie je wel dat op enig moment met elkaar wordt gezocht naar de vraag hoe je nu zo’n nieuw GVB vorm zou kunnen geven, omdat iedereen wel aanvoelt dat doorgaan op de ingeslagen weg niet het gewenste perspectief biedt.

Ik vind de vraag – deze werd hier ook gesteld – hoe de ketenpartners kunnen worden ingeschakeld, een heel belangrijke. Hoe kunnen zij mede verantwoordelijk worden gemaakt? Hierover spreek ik over in mijn eigen rondetafelgesprekken, waarvoor ik uit zeer verschillende hoeken van het land en delen van de keten mensen uitnodig en hen vraag wat wij nu voor elkaar kunnen betekenen op het gebied van de duurzaamheid en toekomstperspectief voor vis en de visserijsector en natuurlijk uiteindelijk ook voor de consumenten. Uit het gesprek met opinieleiders blijkt dat men de keten, de markt – de vraag is wat de markt kan doen voor productwaardering – en certificering belangrijk vindt voor verduurzaming van de visserij.

Ik hanteer zelf drie sleutelbegrippen: «duurzaam gebruik en instandhouding», «perspectief voor een maatschappelijk geaccepteerde duurzame visserijsector» en «doeltreffend, uitvoerbaar en handhaafbaar». Wij werken nog aan de precieze vormgeving daarvan. De Kamer weet heel goed dat ik haar van de vorderingen op de hoogte houd. Zodra de kabinetsvisie beschikbaar is, zal ik deze aan de Kamer sturen. Ik wil het hier even bij laten. Het moet eenvoudiger, beter en duurzamer. Er moet dus gekeken worden hoe wij dat gaan doen. Volgende week voeren wij daarover in de Visserijraad een eerste gesprek.

De leden Snijder, Sap en Polderman hebben de discards aangesneden. Deze zijn erg belangrijk. Wij kijken hoe Noorwegen, ook al is het geen EU-lidstaat, dat doet en wat wij daarvan zouden kunnen leren. Het is niet zo gemakkelijk als de Kamer doet voorkomen. Mevrouw Snijder vroeg waarom de bijvangst niet kan worden aangeland. Wij moeten ons daarbij wel realiseren dat de bijvangst wel meetelt voor de quota. Sommige visserijsectoren vragen zich af zij of die aanlanding wel willen, want vaak is de bijvangst ondermaats. Het is een buitengewoon belangrijk vraagstuk. Als het probleem van de discards is opgelost, hebben wij absoluut een zevenmijlsstap gezet in de richting van verduurzaming. Helaas bestaan hier geen toverstokjes offormules. Het vormt echter een absolute prioriteit. Als wij iets van Noorwegen kunnen leren, moeten wij dat niet laten. Ik zeg wel: alle hens aan dek voor het bestrijden van de discards.

De Kamer heeft ook gesproken over de As 4-gelden. Daarover hebben wij met elkaar al eerder gesproken. Het gaat namelijk ook om de plannen die provincies kunnen indienen. Ik heb toen gezegd dat sommige provincies hun plannen zo goed als klaar hebben liggen, Andere echter nog niet; deze dreigen de boot te missen. Ik herhaal graag mijn oproep van het vorig overleg aan alle provincies: kom op met je plannen, zodat wij de regeling per 1 januari langs de lijn «gelijke monniken, gelijke kappen» openstellen. Het is niet zo dat wij nu al geld dreigen te verspelen, maar mede gelet op het belang van de inzet van de As 4-gelden zou het ongelooflijk jammer zijn als provincies hun kansen laten liggen. Als iemand meeluistert met dit overleg, dan roep ik hem of haar op zijn of haar gedeputeerde te waarschuwen om plannen te maken of in te dienen. De provincies hebben daarvoor nog bijna een half jaar de tijd.

De leden Koppejan en Jacobi vroegen of de VBC’s voldoende van de grond komen en of ze wel straks voldoende en op tijd zijn toegerust om niet alleen de aalbeheerplannen uit te voeren of vorm te geven, maar ook voor andere taken. Ik ben in overleg met de Combinatie van Beroepsvissers over de uitvoering van het aalherstelplan, zijnde het over de dijk zetten van die 157 ton. De combinatie moet dat regelen; het moet in orde zijn. Wij voeren daarover een intensief overleg over. Wij zijn nog steeds bezig met de evaluatie van de VBC’s. De nota daarover wordt in september aan de Kamer gezonden. Ik wil hier al wel vast aankondigen dat ik nadenk over het verlenen van een wettelijke basis aan de VBC’s. Vrijwilligheid heeft altijd mijn voorkeur, maar wil je snel en doelmatig zijn, dan moet je het soms via wetgeving doen. Dan heb je het in één keer geregeld en weet iedereen waar hij aan toe is. Hoe wij dat precies gaan doen, weet ik nog niet. Ik vraag de Kamer nog even te wachten, maar wij proberen dat wel snel en slagvaardig te doen.

De leden Jacobi en Polderman vroegen om het GVB te integreren in de Kaderrichtlijn mariene strategie. Mevrouw Jacobi noemde in dat verband ook Natura 2000. Ik wil heel goed kijken naar de samenhang, want dat moet zorgvuldig gebeuren. Ik ben niet overtuigd van de noodzaak tot integratie van een en ander. Ik vind dat namelijk te statisch. Het GVB bestaat uit een aantal verordeningen die je van tijd tot tijd moet kunnen bijstellen. Een kaderrichtlijn moet daarentegen eerst worden geëvalueerd. De wendbaarheid wordt daarmee dus niet gediend. Je moet kunnen anticiperen en inspelen. Ik prefereer daarbij samenhang boven integratie. Wel zie ik het punt van de Kamer; volgens mij streven wij hetzelfde doel na.

Dan kom ik op het punt van het aalbeheerplan en CITES. Wij moeten daar heel helder zijn. De Nederlandse CITES-afdeling heeft geadviseerd om de aalexport stop te zetten. Ik heb de vorige keer aangegeven dat een goed advies te vinden, maar dat ik ook heb geconstateerd dat daarop in de verschillende EU-lidstaten anders wordt geopereerd. In Europa moet bij de glasaal gelden dat alle lidstaten een aalbeheerplan moeten hebben dat wordt gewogen. Bij de aalexport moet gelden: gelijke monniken, gelijke kappen, zoals ik tijdens de vorige Visserijraad ook heb ingebracht. Eurocommissaris Borg heeft aangegeven dat hij ernaar wil kijken, maar daaraan moet ik wel toevoegen dat ik bij andere lidstaten nog niet veel enthousiasme en steun heb bespeurd. Dat betekent dat daar nog wel een stap overheen zal gaan. Het houdt mijn nadrukkelijke aandacht.

De heer Polderman heeft gevraagd wat wij bedoelen met «water binnen en buiten de EU». Daarbij doel ik op de relatie met derde landen, waarmee visserijpartnerschapsakkoorden zijn gesloten, alsmede op de samenwerking in de regionale beheerorganisaties. Dat betekent dus niet specifiek Somalië, maar het bredere verband, vooral de partnerschaps- en beheerorganisaties.

Ik heb de discards besproken. In het kader van de quota en de wetenschap heb ik de leden Polderman en Ouwehand gezegd dat ik de wetenschap van groot belang vind, maar dat ik die tripartiete aandacht in de vorm van de RAC’s nog belangrijker vind. Ze mogen een andere naam krijgen, maar die tripartiete aanpak en de meerjarige aanpak zijn toch toekomstgerichte elementen.

De leden Ouwehand en Sap hebben het nodige gezegd over aquacultuur. Mevrouw Ouwehand heeft een beoordeling gegeven over het protocol dat zij heeft bekeken. Ik laat die beoordeling even voor haar rekening, maar ik zeg wel dat dit punt nadrukkelijk op de agenda van de Commissie en de Visserijraad staat. De ontwikkeling van de aquacultuur staat nog in de kinderschoenen. De vraag is hoe je dit op een duurzame wijze doet en hoe je daarbij ook rekening houdt met dierenwelzijn. Dat betekent dat veel onderzoek moet worden verricht. Met alle respect zeg ik tegen mevrouw Ouwehand dat ik haar eis begrijp en herken – zij stelt deze wel vaker – en dat ik haar opvatting ken. Hoe kun je echter aan het dierenwelzijn van kweekvissen werken als je geen idee hebt op grond waarvan je dat doet, welke doelen je wilt realiseren en hoe je dat moet doen? Onderzoek, liefst in Europees verband gedeeld, kan dus een heel waardevolle stap in de goede richting zijn.

De leden Polderman en Sap hebben gevraagd naar het belang van de keten. Daarover heb ik al het nodige gezegd. De keten kan een veel grotere rol spelen, evenals de markt. Wij moeten het dan echter wel hebben over heldere afspraken omtrent certificering, zoals de heer Van der Vlies al zei, en tracering van vis. Dat laatste punt wordt ook regelmatig in de Kamer geagendeerd. Het is dus een element dat wij zullen meewegen.

De voorzitter: De heer Polderman wilde eerst een dringende vraag stellen. Alle collega’s stellen alleen nog dringende vragen waarop de minister een finaal antwoord kan geven. Ik begin met de heer Polderman, want hij stak al enkele keren zijn hand op.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik kom nog even terug op de niet-Europese landen. De minister sprak over de landen waarmee de EU een overeenkomst heeft gesloten, zoals met Mauritanië. Het probleem is echter dat nu juist de problemen ontstaan met de landen die in anarchie leven, zoals Somalië. Misschien is het toch handig als de minister ingaat op de vraag hoe wij dat moeten oplossen. Er worden schepen gekaapt, omdat de mensen daar gewoon geen bron van inkomsten hebben. Met Somalië kunnen wij weinig afsluiten, want het land bestaat niet eens als zodanig. Kan de minister daar nog eens op ingaan?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik heb nog twee korte opmerkingen over de discards. In haar brief stelt de minister dat andere specifieke voorstellen voor op de aanpak van teruggooi bij de Commissie moeten worden ingediend. Er kan dus breder worden gekeken. Vanuit de visserijsector wordt gevraagd of wij niet kunnen kijken of die geïntegreerde visserij daarbij een rol kan spelen. Ik zou zeggen: gooi het op een hoop, dan komt alles bij elkaar en kunnen wij in die zin kijken of wij de verschillende quota vol krijgen, zodat er niets teruggegooid hoeft te worden.

Het is heel aardig dat de minister zegt «kom op met je plannen voor de As 4-gelden», maar ik heb inmiddels begrepen dat zowel Groningen als Noord-Holland zijn plannen al heeft ingediend, dat het plan van Friesland eraan komt en dat de provincies verbaasd zijn dat de boel nu niet wordt opengesteld. Ik vind dit dus toch een beetje raar.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Om met dat laatste te beginnen, daar hebben wij de vorige keer ook al over gesproken. Het is dus een herhaling van zetten. Indien volgens de minister provincies tussentijds toch al met de projecten kunnen beginnen, dan pleit ik er heel erg voor dat dit financieel mogelijk wordt gemaakt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): U sluit zich dus in die zin bij mij aan?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Vorige keer ben ik zelf met dit punt gekomen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Het blijft nu maar wachten op ...

De voorzitter: Dames. Wij gaan hier niet vechten wie het eerst kwam.

Mevrouw Jacobi vervolgt.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik had gevraagd naar een korte reactie op het draagvlak. Wat verstaat de minister daar nu precies onder?

Ik ben tevreden met de reactie van de minister op de verschillende vragen, vooral op die over de VBC’s.

De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Ik wil me aansluiten bij de laatste opmerking van mevrouw Jacobi. Ik ben tevreden met de antwoorden van de minister. Ik vind dat zij goed bezig is met de maatschappelijke consultatie.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Mijn dringende vraag ging over die maatschappelijke consultatie, maar u stond mij geen interruptie toe. Wel heb ik nog een heel korte vraag, want de minister geeft aan voor het tripartiete overleg tussen de wetenschap, de visserij en de ngo’s te gaan. Prima, maar welke input heeft de overheid daarbij? Is de minister bereid de Kaderrichtlijn mariene strategie daarbij als voorwaarde in te brengen? Zij zegt wel de samenhang te zien, maar het niet te willen integreren. Ik denk echter dat het onverstandig is om het aan de drie partijen over te laten en om als overheid de resultaten van het overleg af te wachten, juist om te voorkomen dat een en ander elkaar in de toekomst gaat bijten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Het toetsingskader van de RDA over aquacultuur is heel helder. Het protocol van de minister is echter een brij van lijstjes en wat informatievoorziening. De RDA adviseert dat in het toetsingskader geen onaanvaardbare welzijnsproblemen voorkomen. In het protocol wordt daarover echter niet gerept. De Europese Commissie heeft onlangs een nota voor een duurzame aquacultuur uit 2002 aangepast, waar dierenwelzijn wel een aandachtspunt is, maar verder niet is uitgewerkt. Kijk, zo gaat het natuurlijk niet. Wij kunnen niet allerlei notaatjes schrijven en zeggen «we kijken hier en we kijken daar», maar intussen iedere keer nieuwe vissoorten in een aquacultuur stoppen en kijken wat ervan komt. De minister geeft zelf aan dat wij er nog te weinig van af weten. Ik zou dus willen zeggen: een moratorium op de toelating van nieuwe vissoorten en een beter protocol. Kan de minister een betere toezegging doen?

Tot slot wil ik het hebben over de uitgangspunten van de minister bij de ontwikkeling van de Nederlandse visie op het GLB. Duurzaam gebruik van de visbestanden vormde al uitgangspunt van het GVB. Kan de minister dus wat concreter zijn en bijvoorbeeld gewoon te kiezen voor de ecosysteembenadering? Dat zou namelijk al een stukje helpen.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik bedank de minister voor haar antwoorden. Het is iedereen die de visserijsector kent, duidelijk dat er veel spanning is, evenals het feit dat er iets moet gebeuren. Er moet draagvlak bestaan. De maatschappelijke consultatie is daarvoor heel belangrijk. Ik ben het met de heer Koppejan eens dat dit goed gebeurt. Ik ben de minister daarvoor erkentelijk.

Ik zou er echter een gloeiende hekel aan hebben dat als – ik zeg niet dat dit gebeurt – de sector al in duurzaamheid heeft geïnvesteerd, dat eigenlijk moet worden beloond en niet als er straks weer aanscherpende generieke bepalingen komen, deze worden uitgerold over de hele sector, waarbij het niet kan schelen om welke ondernemer het gaat. Dat systeem zou wat fijnmaziger moeten worden opgezet. Ik daag daarom de minister uit daarop wat te bedenken.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik moet de uitdaging van de heer Van der Vlies even opschrijven; eens even kijken of ik hem nog kan uitdagen.

Voorzitter. Ik bedank de Kamer voor haar inbreng in tweede termijn. De heer Polderman vroeg hoe het zit met de afspraken binnen en buiten Europa. Dat gaat natuurlijk breder. Hij focust voortdurend op Somalië, maar het betreft een breed pakket Europese maatregelen die gezamenlijk effect moeten sorteren. Daarbij gaat het onder meer om het politieke Djibouti-proces, om steun voor humanitaire hulp en voor economische opbouw, voor opbouw van veiligheid op het land en van regionale capaciteit voor bestrijding van piraterij, waarbij de associatie met Somalië natuurlijk wel weer voor de hand ligt. Bij de economische opbouw wordt ook gekeken naar de visserijsector.

Mevrouw Snijder kwam terug op de bijvangst. Ze vroeg of niet gekeken kon worden naar de geïntegreerde visserij. Ik ben bereid om overal naar te kijken, maar ik roep mevrouw Snijder wel op geen illusies te koesteren. Er zijn geen eenvoudige oplossingen, want als iedereen alles aanlandt, dan zijn vissers heel snel door hun quotum heen of hebben zij ergens geen quotum. Het is minder eenvoudig dan het lijkt. Ik kan mij dan ook niet voorstellen dat dit een voorstel is dat serieus uit de brede visserijsector komt. Ik kan mij daarentegen wel voorstellen dat iemand dit heeft gesuggereerd. Aan suggesties alleen hebben wij echter onvoldoende om tot een zorgvuldig beleid te komen. Zoals gezegd ben ik bereid alles te onderzoeken als het een bijdrage aan de oplossing van dit gigantisch probleem kan leveren.

Tegen de provincies zeg ik: dien de projecten in. Ze kunnen natuurlijk alvast met projecten beginnen op basis van voorfinanciering. Ik heb echter eerder al gezegd: laat elke provincie een aanvraag doen, dan kan iedereen de As 4-gelden vanaf 2 januari aanstaande benutten. Ik roep daar nog maar eens toe op, zoals ik – mevrouw Jacobi gaf dat terecht aan – dat de vorige keer ook heb gedaan.

Tegen mevrouw Jacobi zeg ik dat ik op het punt van het draagvlak wil verwijzen naar de waardering van de leden Koppejan en Van der Vlies over de maatschappelijke consultatie rond een nieuw visserijbeleid. Bij draagvlak en duurzaamheid hebben wij het natuurlijk over een duurzaam visserijbeleid in het kader van de 3 P’s, namelijk people, planet, profit. Bij de combinatie duurzaamheid en maatschappelijk hebben wij het bovendien over de maatschappelijke acceptatie van het beleid. Daarover heb ik aangegeven dat de sector op een grote sympathie vanuit de maatschappij kan rekenen, maar dat deze ook heel goed in de gaten heeft dat er grote problemen zijn met bevissing en overbevissing.

De heer Polderman vroeg nog naar de Kaderrichtlijn mariene strategie. Ik heb aangegeven dat het in combinatie moet met Natura 2000. Daar moeten wij rekening mee houden. Ik zei in eerste termijn al dat dit samenhang en niet zozeer integratie inhoudt.

Mevrouw Ouwehand pleit voor een moratorium, zolang wij niet hebben uitgezocht hoe wij precies handen en voeten moeten geven aan dierenwelzijn. Dat lijkt mij echter enigszins tegenstrijdig met elkaar, want soms moet je zaken in de praktijk onderzoeken. Hoe kun je er nu achterkomen hoe het zit met dierenwelzijn in aquacultuur als je deze niet toepast? Mevrouw Ouwehand is het zeer met mij eens dat er nog het nodige moet worden ontwikkeld, maar dan heb je dan ook wel de ontwikkeling in de praktijk voor nodig. Ik zie dus niets in een moratorium.

De heer Van der Vlies vroeg hoe innovatie kan worden beloond. Ik wijs er nog maar eens op dat ik innovatie geweldig stimuleer, ook financieel. De investeringen in innovatie en verduurzaming staan voor mij absoluut op nummer 1, ook voor de visserijsector. Ik ben er namelijk van overtuigd dat daar grote kansen liggen. Dat betekent dat ik bij alle stappen zal beoordelen hoe ik koplopers en initiatiefnemers zo veel mogelijk kan steunen en hoe ik mogelijke belemmeringen buiten schot kan houden. Ik zie koplopers en initiatiefnemers namelijk graag als trendsetter die het hele peloton met zich meetrekken. Het zit mij dus eigenlijk beleidsmatig in de genen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik kom toch nog even terug op de provincies, in navolging op wat tijdens het vorige debat ook al is besproken. Ik vind het namelijk raar. Op welke provincies zit de minister bij de verdeling van de As 4-gelden nog te wachten? Ik ga ervan uit dat het betrekking heeft op drie of vier provincies. Zij hebben hun plannen ingediend. Waarop is dan nog het wachten? Het geld ligt op de plank en dat het al vanaf 1 januari 2009 kunnen worden uitbetaald. Een grote groep vissers zit hierop te wachten, maar de minister zegt gewoon: ja, ga het maar voorfinancieren en ik kijk op 1 januari 2010 wel weer. Dat is toch niet de manier waarop wij hier met elkaar zouden moeten werken?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik heb de minister voorgesteld om de uitgangspunten voor de visie iets te concretiseren, door uit te gaan van de ecosysteembenadering. Daarmee wordt een concretere invulling gegeven aan het begrip «duurzaamheid» dan zij nu doet. In de Nederlandse visie voor hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid staat namelijk twee keer het woordje «duurzaamheid», maar dat was al het uitgangspunt van het GVB. Ik zou de ecosysteembenadering een mooie inzet voor de discussie vinden.

Minister Verburg: Voorzitter. Dit is in ieder geval een herkenbare inbreng van de PvdD. Echter, al stond er drie keer «duurzaamheid», dan nog zou ik dat gewoon laten staan. Het feit dat wij de duurzaamheid op dit moment onvoldoende bereiken, betekent niet dat je je inzet daarop maar moet verlaten. Ik vind dat in ieder geval niet. Ik ben het volstrekt eens met mevrouw Ouwehand dat wij de ecosystemen in de gaten moeten houden, maar daarnaast moeten wij ook nog wat andere duurzaamheidselementen in de gaten houden; vandaar de 3P-benadering.

Tegen mevrouw Snijder zeg ik dat ik zal inventariseren welke provincies al wel hun plannen klaar hebben liggen. Ik zal dat officieel doen. Zij kunnen de Kamer en mij immers van alles vertellen. Op het moment dat ik vraag hoe ver ze ermee staan, wordt het echter wat anders want dan moet men het kunnen aantonen. Ik zeg toe dat ik dit verzoek voor Pinksteren aan de provincies zal doen en zal vragen om mij binnen één maand te berichten. Dan hebben wij het inzicht en het overzicht en dan kunnen wij vervolgens bezien waar we staan.

Toezeggingen onderdeel Landbouwraad

– De minister zal de Kamer informeren over de uitkomsten van de 17de VN-commissie voor duurzame ontwikkeling en hierbij de speech van de Prins van Oranje opnemen.

– De minister zal de Kamer een brief sturen na de informele Landbouwraad van 2 juni 2009 over de mogelijkheden van vervroegde uitbetaling van toeslagrechten.

– De minister zal de Kamer informeren over het eventuele bestaan van nationale koppen op EU-subsidieregelingen op LNV-gebied.

Toezeggingen onderdeel Visserijraad

– De minister zal in september 2009 een kabinetsvisie op het Gemeenschappelijk Visserijbeleid aan de Kamer sturen.

– In september 2009 zal de Kamer de evaluatie van de visstandbeheercommissies (VBC’s) ontvangen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Linhard (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Van Dam (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), voorzitter, Van Baalen (VVD), Ormel (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Boekestijn (VVD), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Gill’ard (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vos (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Haverkamp (CDA), Lempens (SP), Schermers (CDA), Knops (CDA), Jacobi (PvdA), Samsom (PvdA), Kuiken (PvdA), Teeven (VVD), Spies (CDA), Roemer (SP), Wilders (PVV), Nicolaï (VVD), Van der Ham (D66), Van der Burg (VVD), Besselink (PvdA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Voordewind (ChristenUnie) en Vendrik (GroenLinks).