Een vullingstoets |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Klopt het dat u voornemens bent om bij het plaatsen van stikstofdepositieruimte in het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) op voorhand de additionaliteit wilt onderbouwen middels een zogenoemde vullingstoets?
Ja. Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Dit maakt het lastig om voor uitgifte van stikstofdepositieruimte te voldoen aan het additionaliteitsvereiste wat een voorwaarde is voor een houdbare vergunning (staande jurisprudentie). Ik ben met de rijkspartners en provincies in gesprek om te bezien hoe we economische en maatschappelijke activiteiten mogelijk kunnen maken en tegelijk zoveel mogelijk zekerheid in kunnen bouwen dat stikstofdepositieruimte gebruikt kan worden voor toestemmingverlening.
Waarop baseert u de noodzaak van deze vullingstoets gezien het feit dat noch artikel 5.5a, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb), noch artikel 6.1 en 6.2 van de Habitatrichtlijn hiertoe aanleiding geven? Waarom wenst u een strengere additionaliteitstoets dan wettelijk is vereist of uit jurisprudentie blijkt?
Het voornemen om, naast uitgifte, ook voorafgaand aan het vullen van stikstofbanken een toets op additionaliteit te doen is een beleidsmatige keuze en betekent geen verzwaring van de inhoud van de provinciale toets achteraf. De keuze voor een vullingstoets leidt ertoe dat er meer zekerheid is over de inzetbaarheid van de stikstofdepositieruimte in de stikstofbanken. Ik vind het belangrijk dat er voor gebruikers een grotere mate van zekerheid bestaat dat stikstofdepositieruimte die geregistreerd staat in een stikstofbank daadwerkelijk gebruikt kan worden ten behoeve van toestemmingverlening.
Bent u zich ervan bewust dat de vullingstoets mogelijk niets meer toevoegt of tenminste is achterhaald ten aanzien van wettelijk verplichte additionaliteitstoets op het moment van toestemmingsverlening? Hoe wilt u hiermee omgaan? Wat gebeurt er met stikstofdepositieruimte die achteraf onterecht niet in het SSRS is geplaatst en waardoor Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders nog steeds niet in aanmerking komen voor legalisatie?
Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Dit beperkt de mogelijkheden om nieuwe economische en maatschappelijke initiatieven mogelijk te maken en PAS-melders te legaliseren. Gelet op het additionaliteitsvereiste, vind ik het een uiting van betrouwbaarheid van de overheid dat alleen stikstofdepositieruimte in de banken wordt opgenomen die gebruikt kan worden voor toestemmingverlening. Een additionaliteitstoets bij vulling borgt deze betrouwbaarheid waardoor de waarde van de stikstofbanken wordt verhoogd. Stikstofdepositieruimte die nu nog niet-additioneel is, wordt bewaard zodat het op een later moment ingezet kan worden ten behoeve van toestemmingverlening zodra additionaliteit onderbouwd kan worden. Door een additionaliteitstoets bij vulling te hanteren, kan een toets bij uitgifte eenvoudiger worden door na te gaan of er wezenlijk nieuwe inzichten zijn.
Tegelijk ben ik nog met rijkspartners en provincies in gesprek over hoe deze vullingstoets er inhoudelijk precies uit komt te zien.
Waarom bent u voornemens de (voorlopige) resultaten van de natuurdoelanalyses (NDA’s) te gebruiken om de additionaliteit te onderbouwen en daarmee te bepalen of ruimte voldoet aan de vullingstoets voor het SSRS?
Bij de behandeling van aanvragen om een natuurvergunning moet bij het inzetten van depositieruimte uit een stikstofbank rekening worden gehouden met de meeste actuele inzichten over de staat van de natuur. Hier geven de NDA’s ook informatie over. Er kan uit ander onderzoek blijken dat depositieruimte wel inzetbaar is en in de stikstofbanken beschikbaar kan worden gemaakt, ook die inzichten worden meegenomen in de onderbouwing van additionaliteit.
Hoe voorkomen we dat de stikstofdepositieruimte die later uit Instrument-X in SSRS wordt geplaatst (langdurig) beschikbaar komt voor andere project in plaats van de PAS-melders, waardoor voor de PAS-melders weer minder mogelijkheden tot legalisatie overblijven?
Met de wijziging van de Regeling natuurbescherming in oktober 2023 zijn ook de afspraken over prioritering van de doelen voor de uitgifte van depositieruimte uit het SSRS gewijzigd. De nieuwe afspraken houden in dat, na pre-reservering voor de exacte benodigde ruimte voor woningbouwprojecten, de beschikbare ruimte in het SSRS als eerste voor PAS-meldingen beschikbaar is. Dat geldt ook voor depositieruimte die later bruikbaar is en in het SSRS beschikbaar komt.
Hoe verantwoordt u dat onderaan de streep dit jaar slechts een zeer beperkt aantal PAS-melders zal worden geholpen middels een legalisatie van de stikstofdepositie uit hun (terechte) melding door uw voorgenomen besluit, met name gelet op het feit dat er geen (juridische) aanleiding is voor de voorgestelde vullingstoets?
Het moment waarop een additionaliteitstoets wordt gedaan (zoals een toets bij vulling) doet mijns inziens geen afbreuk aan de hoeveelheid stikstofdepositieruimte die uit het SSRS kan worden ingezet voor vergunningverlening. Het borgt juist een mate van zekerheid dat ruimte dat geregistreerd staat, daadwerkelijk gebruikt kan worden voor toestemmingverlening. Het uitvoeren van bronmaatregelen voor stikstofreductie is essentieel voor natuurherstel en randvoorwaardelijk voor een houdbare vergunningverlening in verband met het additionaliteitsvereiste.
Ik ben van mening dat de PAS-melders moeten kunnen vertrouwen op een betrouwbare overheid die zich inzet om al het mogelijke te doen, waarbij juridische zekerheid voor juist deze groep, heel belangrijk is. Als een van de instrumenten die vergunningverlening mogelijk moet (blijven) maken, wil het Rijk dit instrument met zoveel mogelijk waarborgen omgeven. Tegelijk ben ik nog met rijkspartners en provincies in gesprek over hoe deze vullingstoets er inhoudelijk precies uit komt te zien.
De verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het Blauwtongvirus type 3 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten in de media over de verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het blauwtongvirus type 3 dat momenteel in Nederland heerst?1
Ja.
Klopt het dat op 3 maart 2023 aan afvalverwerker AEB Exploitatie B.V. (AEB Amsterdam) een vergunning is verleend voor het ontvangen van afval uit de gemeente Rome per trein in balen?
Bedrijven met een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) opereren onder een omgevingsvergunning milieu, afgegeven door hun bevoegd gezag. Hierin is onder meer vastgelegd welk type en hoeveel afval de AVI mag ontvangen. Import van afval valt onder de regels van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA). Hiervoor moeten door het ontvangende bedrijf kennisgevingen worden gedaan bij de Inspectie Leefomgeving en Transport. AEB Amsterdam heeft een kennisgeving ingediend bij de ILT voor de ontvangst van gemengd stedelijk afval uit Italië. Uit gegevens van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat de toestemming voor de EVOA-kennisgeving om het afval uit de gemeente Rome te mogen ontvangen is verleend op 24 februari 2023.
Klopt het dat er meerdere bezwaren tegen de vergunning zijn ingediend door burgers?
Als u doelt op de kennisgeving waarnaar in het antwoord op vraag 3 wordt gerefereerd dan staat daar voor burgers geen mogelijkheid voor bezwaar tegen open. Als u doelt op de omgevingsvergunning dan verwijs ik uw vraag door naar het bevoegde gezag daarvoor; in dit geval de provincie Noord-Holland.
Heeft u inzicht in deze bezwaren gehad en zo ja, waren daar bezwaren bij die verwijzen naar ecologische risico’s van de import van Romeins huisvuil?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of er destijds opdracht is gegeven voor het opstellen van een risico-analyse omtrent ecologische risico’s, zoals de insleep van (onbehandelbare) ziektes, waarvan het blauwtongvirus serotype 3 er één is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was daarvan de uitslag?
Nee dat is niet gebeurd. Dat is geen onderdeel van de kennisgevingsprocedure. Deze procedure richt zich met name op vragen omtrent herkomst en samenstelling van afvalstoffen, of een bedrijf deze mag ontvangen en of in de juiste verwerkingsmethode is voorzien.
Klopt het dat sinds 2019 de Nederlandse overheid investeert in het «muggenlaboratorium» via het One Health PACT onder leiding van Marion Koopmans dat onderzoek doet naar muggen en de overdracht van virussen?
Het One Health PACT2 is een onderzoeksconsortium bestaande uit diverse academische onderzoeksinstituten en publieke organisaties, waaronder het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maar ook opleidingsinstituten, dat onderzoek doet naar hoe Nederland beter voorbereid kan zijn op infectieziekten die overgedragen worden door steekmuggen. Het One Health PACT doet onderzoek naar humaan overdraagbare virussen en hoe de epidemiologie en transmissie daarvan beïnvloed worden door klimaat en sociale veranderingen. Het consortium wordt gefinancierd vanuit de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en deels door de consortiumpartners zelf.
Is het One Health Pact geraadpleegd voordat de vergunning werd verleend voor het treintransport van 900 ton Romeins huisvuil per week naar Amsterdam? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u het One Health Pact, wat specifiek voor het onderzoek van overdracht van virussen door muggen werd opgericht en door de overheid financieel wordt ondersteund, niet vooraf hebben geraadpleegd? Kunt u, indien dit wel is gebeurd, aangeven wat het advies was van het One Health Pact?
Nee, het One Health PACT is niet geraadpleegd. Het One Health PACT is een academisch samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met onderzoeksprojecten, dus het ligt niet voor de hand om hen te raadplegen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Gaat, of heeft, u opdracht geven aan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) om monsters te nemen van het afval uit Rome, zowel in Rome als bij AEB te Amsterdam? Worden, of zijn, er vangvallen opgehangen bij zowel AEB Amsterdam als de vuilverzamelaar in Rome? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is daar of wordt daar mee begonnen?
Nee, dat is niet gebeurd want er is daar geen aanleiding toe. Het BTV serotype 3 dat op de Italiaanse eilanden Sardinië en Sicilië voorkomt (en dus niet op het vaste land van Italië, dat zijn de serotypen 1 en 4) is vergeleken met het BTV serotype 3 dat op dit moment in Nederland tot besmettingen leidt. Hoewel beide dus tot serotype 3 behoren, betreft het verschillende varianten. Dat maakt het zeer onwaarschijnlijk dat we te maken hebben met een besmetting vanuit Italië.
Welke maatregelen neemt u wanneer uit die monsters blijkt dat er inderdaad sprake is van door muggen overdraagbare (onbehandelbare) ziektes?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u uitsluiten dat het (trein)vervoer van huisafval van Rome naar AEB Amsterdam de bron is van de huidige blauwtongvirus serotype 3 in Nederland? Zo ja, waarom weet u dat? Zo nee, wat gaat u op korte termijn doen om daarover uitsluitsel te krijgen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat op de site van de Wageningen University & Research (WUR) staat: «Vanaf 2007 werden nieuwe BTV-serotypen ontdekt door verbeterde en intensievere monitoringprogramma’s. Zo werd serotype 25 in Zwitserland ontdekt, serotype 26 in Kuwait en serotype 27 op Corsica (Frankrijk). Nog meer nieuwe serotypen werden ontdekt in Z-Afrika, Mongolië en Israël/Jordanië. Het serotype van deze nieuwe virussen wordt in het algemeen bepaald op basis van de genetische verwantschap en niet, zoals voor serotypen 1–24 werd gedaan, op basis van VNTs met standaard sera. Op basis van genetische verwantschap zijn er meer dan 35 BTV-serotypen bekend»?
Ja, dat staat op de website van WUR op 24 oktober 20233.
Waarom wordt het in Nederland voorkomende blauwtongvirus geschaard onder serotype 3 wanneer men in publicaties gelijktijdig beweert dat het in Nederland heersende blauwtongvirus serotype 3 slechts flarden van het Italiaanse blauwtongvirus type 3 bevat?
Binnen serotypes komen verschillende varianten voor, wat kan worden vastgesteld door Whole Genome Sequencing. Het genotyperen van serotypen gebeurt op het deel van het genoom dat codeert voor het serotype-bepalende viruseiwit. Het serotype wordt bepaald door 1 van de 10 segmenten van het genoom dat codeert voor het serotype-bepalende viruseiwit. De genotypering van dit segment is uitgebreid vergeleken met beschikbare sequenties van andere BTV serotype 3-varianten; de variant in Nederland wordt overduidelijk ingedeeld bij deze groep van BTV serotype 3-varianten.
Had dit Nederlandse type blauwtongvirus dan geen eigen serotype moeten krijgen?
Nee, het gaat in Nederland over BTV serotype 3.
Hoe is vastgesteld dat de beschikbare vaccins niet werken?
In Europa is een aantal vaccins toegelaten voor andere BTV serotypes dan serotype 3. Farmaceuten en wetenschappers geven aan dat deze vaccins geen tot nauwelijks kruisimmuniteit geven voor BTV serotype 3. Dat betekent dat de vaccins die zijn toegelaten niet effectief zijn in het voorkómen van verschijnselen ten gevolge van een infectie met BTV serotype 3.
Welke gegevens heeft u omtrent het blauwtongvirus serotype 3 in Italië en in Nederland? Kunnen de Ministers deze gegevens met de Kamer delen?
Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) is het nationaal referentielaboratorium voor dierziekten in Nederland. Zij hebben virussequenties opgevraagd bij hun collega’s in onder andere Italië om het Nederlandse BTV serotype 3 mee te kunnen vergelijken. WBVR heeft vastgesteld dat de kenmerken van het BTV serotype 3 uit Nederland en Italië niet verwant zijn. De gegevens over de karakteristieken van het virus worden gedeeld met vele partijen, zoals andere kennisinstellingen en het Europees referentielaboratorium voor BTV in Madrid. De sequenties zijn ook gedeponeerd in een internationale, vrij toegankelijke databank (NCBI genbank). Ik beschik niet over de onderliggende, zeer complexe, data. Ik vertrouw op de deskundigheid van de referentielaboratoria.
Zijn er hygiëne- en ontsmettingsreglementen opgenomen in de vergunning voor het verbranden van Romeins afval? Zo ja, wat zijn deze voorschriften en hoe wordt er op gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend niet. Het afval uit Rome is «gemengd stedelijk» afval en dat is qua samenstelling te vergelijken met bijvoorbeeld het Amsterdamse stedelijk afval dat bij AEB Amsterdam wordt verwerkt.
Klopt het dat bij import van vee naar Nederland deze dieren in quarantaine moeten? Zo ja, waarop worden deze dieren gecontroleerd? Worden er bloedmonsters genomen die onderzocht worden op aanwezigheid van blauwtongvirussen?
Voor het vervoeren van herkauwers vanuit landen of gebieden waar BTV voorkomt, dus ook Italië, naar Nederland gelden handelsvoorwaarden, vastgelegd in de EU-diergezondheidsverordening (Verordening (EU) 2016/429) en de onderliggende regelgeving. Deze verordening is bedoeld om te voorkomen dat dierziekten door verplaatsingen van dieren binnen de EU worden verspreid. Dit is een belangrijk uitgangspunt in het EU-dierziektebeleid en alle lidstaten zijn hieraan gebonden. Voorwaarden voor BTV zijn onder andere quarantaine, testen op aanwezigheid van virus, beschermen tegen knutten en (indien mogelijk) vaccinatie.
Is er vee-import mogelijk vanuit Italië naar Nederland? Zo ja, waarop worden deze dieren gecontroleerd? Worden er bloedmonsters genomen die onderzocht worden op aanwezigheid van blauwtongvirussen zoals het serotype 3?
Ja, er is vervoer van herkauwers vanuit Italië naar Nederland mogelijk. Daarbij gelden de EU-diergezondheidsvoorwaarden. Zie ook mijn antwoord op vraag 17.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen vanwege de enorme schade die er is ontstaan de vragen binnen twee weken beantwoorden?
Nee, dat is niet gelukt. Er is voor gekozen deze antwoorden samen met de vragen uit het schriftelijk overleg te versturen.
Bent u bereid de afvaltransporten stop te zetten totdat duidelijk is of deze Romaanse afvaltransporten de oorzaak zijn van de uitbraak van het Blauwtongvirus?
Nee, zie antwoorden op voorgaande vragen.
Het negeren van de wens van de Kamer om de maximumtemperatuur voor diertransporten spoedig te verlagen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het deze week tropisch heet wordt met temperaturen bovenin de 20 graden Celsius en op sommige plekken zelfs meer dan 30 graden Celsius?1
Ja.
Maakt u zich zorgen over de gevolgen van deze temperaturen voor het welzijn van dieren op transport? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u genomen om dieren deze week te beschermen tegen de hoge temperaturen? Zo nee, waarom niet?
Hittestress bij dieren is verschrikkelijk en moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Daartoe hebben zowel de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de sector als ik al verschillende stappen gezet. Voorbeeld hiervan is het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen, en de hitteprotocollen van de sectoren die van kracht gaan bij temperaturen boven de 27 graden Celsius. Ook voert de NVWA extra controles uit tijdens hete dagen en treedt op tegen hittestress (ook op dagen dat het minder warm is).
Kunt u bevestigen dat de Kamer u meermaals heeft verzocht om de maximale temperatuur voor diertransporten te verlagen, maar dat u dit niet heeft gedaan omdat u wacht op een impactanalyse van de sector?
Dat klopt. Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk dat dieren tijdens transport beschermd worden tegen hittestress. Ik ga de maximumtemperatuur voor diertransport, conform de wens van de Kamer, dan ook verlagen. Ik streef ernaar dit voor de zomer van 2024 gerealiseerd te hebben.
Heeft u deze impactanalyse al ontvangen? Zo ja, kunt u deze analyse per ommegaande naar de Kamer toesturen? Zo nee, wanneer verwacht u deze analyse te ontvangen?
Ik heb inmiddels een impactanalyse ontvangen van twee sectorpartijen. Van de andere sectorpartijen heb ik – ondanks meermalig aandringen – geen impactanalyse ontvangen. Ik heb dus helaas geen breed beeld van wat het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport voor de gehele sector en keten betekent. Omdat het mijn verantwoordelijkheid is om rekening te houden met uitvoerbaarheid van regelgeving, wil ik dit brede beeld nog wel verkrijgen. Daarom heb ik de overige sectorpartijen nogmaals gevraagd om een impactanalyse aan te leveren. Omdat ik ook veel waarde hecht aan dierenwelzijn en het voorkomen van hittestress, start ik binnenkort ook alvast de internetconsultatie. Het opstellen en aanleveren van de impactanalyse kan dan parallel verlopen aan de internetconsultatie.
Hoe zwaar weegt u een impactanalyse van de vee-industrie ten opzichte van uitgebreid onafhankelijk onderzoek van de European Food Safety Authority (EFSA), die concludeert dat de meeste dieren bij de huidige toegestane maximumtemperatuur ernstig kunnen lijden?
Ik hecht veel waarde aan de wetenschappelijke rapporten van EFSA, zoals ik ook eerder heb aangegeven in mijn eerdere beantwoording van Kamervragen2 en Kamerbrief3. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is het ook mijn verantwoordelijkheid als Minister dat regelgeving uitvoerbaar is. Daarom heb ik de sector gevraagd om parallel met de internetconsultatie een impactanalyse aan te leveren zodat deze input meegenomen kan worden bij de aanpassing van de regelgeving.
Hoe zwaar weegt u een impactanalyse van de vee-industrie ten opzichte van de oproep van de Kamer om de maximumtemperatuur te verlagen, met hierbij zelfs de expliciete wens dat dit uiterlijk in het voorjaar van 2023 zou zijn gebeurd?
Ik hecht zeker waarde aan de oproep van de Kamer om de maximumtemperatuur te verlagen, en zet mij hier ook voor in. Echter, zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vragen 4 en 5, is het ook mijn verantwoordelijkheid als Minister dat regelgeving uitvoerbaar is. Daarom heb ik de sector gevraagd om parallel met de internetconsultatie een impactanalyse aan te leveren zodat deze input meegenomen kan worden bij de aanpassing van de regelgeving.
Wanneer gaat u de maximumtemperatuur voor diertransporten verlagen?
Het is mijn inzet de maximumtemperatuur voor de zomer 2024 verlaagd te hebben.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk deze week beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
73 biggen die zijn verdronken in hun eigen mest nadat een verouderde roostervloer het begaf |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat afgelopen week bij twee varkenshouderijen dieren door de roostervloeren zijn gezakt, waarbij 73 biggen in hun eigen mest zijn verdronken?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Bent u ermee bekend dat twee weken terug vijf koeien in een gierput zijn beland, waarbij ook het vermoeden bestaat dat deze door een rooster zijn gezakt? Zo ja, kunt u bevestigen of dit inderdaad de ware toedracht van de val in de gierput was?2
Ja. De brandweer (Veiligheidsregio Utrecht) heeft bevestigd dat de koeien door het bezwijken van de betonnen vloer in de gierput zijn terecht gekomen.
Bent u ermee bekend dat afgelopen zondag nog vijf kalfjes door de brandweer uit een mestput zijn gehaald?3
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Deelt u de mening dat verdrinken in de eigen mest een gruwelijke dood is voor de getroffen dieren?
Ja, die mening deel ik.
Bent u bekend met de uitspraak in het Algemeen Dagblad van de varkenshouder van het bedrijf waar de 73 biggen omkwamen dat «Dat stalen deel is verouderd», over de stalen constructie die het kunststof rooster draagt? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Ja, ik heb het bericht gelezen. Het laten verouderen van een stalvloer waardoor deze niet meer voldoet aan het minimumniveau voor constructieve veiligheid uit Bouwbesluit 2012 is niet toegestaan. Kennelijk was deze varkenshouder hiervan op de hoogte en hij had zorg moeten dragen voor het uitvoeren van vervolgacties, zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van de benodigde reparaties en herplaatsing van de dieren.
Wordt er nader onderzoek ingesteld naar beide varkenshouders en de koeienhouder om te beoordelen of deze vóór het bezwijken van de roosters al kennis hadden kunnen hebben van de mogelijk door ouderdom versleten en daardoor levensgevaarlijke constructies en het hebben nagelaten hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend heeft de brandweer (Veiligheidsregio) bij deze incidenten geen melding gedaan bij het gemeentelijke bouwtoezicht of bij de NWWA. Het is daarmee geheel aan de staleigenaar gelaten om vervolgacties te nemen, zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van de benodigde reparaties en herplaatsing van de dieren. Dit geldt ook voor onderzoek naar de oorzaak, waarbij aannemelijk is dat ook een rol bij de verzekeraar van de staleigenaar ligt. Het is uiteindelijk ook primair de verantwoordelijkheid van de staleigenaar om vervolgacties te nemen en niet die van het gemeentelijk bouwtoezicht of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Uit oogpunt van dierenwelzijn vind ik het echter toch wenselijk dat het gemeentelijke bouwtoezicht en de NVWA na een stalincident geïnformeerd worden, zodat zij een afweging kunnen maken om de betreffende stal te controleren. Ik ga daarom samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in overleg met Brandweer Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de NVWA om te zorgen dat bij dit soort incidenten systematisch melding wordt gedaan door de brandweer aan het gemeentelijke bouwtoezicht en in geval van risico’s voor het welzijn van nog aanwezige dieren bij de NVWA.
Staan er nu op genoemde bedrijven nog dieren op mogelijk ondeugdelijke vloeren? Zo ja, hoeveel en waarom wordt dat risico genomen? Zo nee, wat is er dan gebeurd met deze dieren?
Dat is mij niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zijn voor zover bekend geen melding gedaan bij de genoemde incidenten bij het gemeentelijk bouwtoezicht of de NVWA.
Bent u bekend met de uitspraken van veeroosterproducent Gerben Nooyen in het Algemeen Dagblad dat de omstandigheden in de varkensstal bepalend zijn voor de levensduur van roosters en dat dat van vele factoren, zoals diepte van de put, luchtstromen, mestplek, type mest en voerresten, afhankelijk is? Wat vindt u daarvan?
Ik heb deze uitspraken gelezen. Dat vele factoren effect hebben op de levensduur van roostervloeren maakt dat met regelmaat beoordelen van de kwaliteit van de vloer van evident belang is.
Welke richtlijnen bestaan er voor het beoordelen van de levensduur van een roostervloer in een specifieke stal en hoe wordt dit per stal bepaald?
In het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan de constructieve veiligheid van bouwconstructies. Dit geldt ook voor stalvloeren en mestkelders. Het Bouwbesluit 2012 stelt minimum prestatie-eisen aan de sterkte van bouwconstructies en wijst daarvoor NEN-normen aan. Uit deze normen volgt dat stalvloeren bij nieuwbouw gedurende een ontwerplevensduur van 15 jaar niet mogen bezwijken. De roostervloeren moeten daartoe ook voldoende bestand zijn tegen aantasting door het sterk agressieve milieu van mest- en mestdampen. Hoewel bij nieuwbouw van een ontwerplevensduur van 15 jaar wordt uitgegaan, betekent dit niet dat de roostervloeren in de praktijk ook maar 15 jaar meegaan of gebruikt mogen worden. Na de bouw van een stal is het aan de eigenaar van de stal te zorgen dat de roostervloeren blijvend voldoen aan minimumveiligheidsniveau voor bestaande gebouwen. Het ligt daarbij in de rede dat de staleigenaar regelmatig nagaat of de roostervloeren geen tekenen van schade, roest of veroudering vertonen. En dat als hiervan sprake is dat de staleigenaar de roostervloeren vervangt of (indien mogelijk) repareert. Bij de hiervoor beschreven incidenten lijkt het erop dat sprake was van oudere roostervloeren met mogelijk gebreken. Ook breder is mijn beeld dat de problematiek van instortende roostervloeren vooral speelt bij oudere roostervloeren.
Herinnert u zich dat uit onderzoek van Varkens in Nood bleek dat de brandweer in 2019 maar liefst 240 keer moest uitrukken om dieren uit mestputten te redden, bijna vijf keer per week?4
Ja.
Wat heeft u sindsdien gedaan om het risico hierop te verminderen?
Mijn voorganger heeft hierover gesproken met de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) en heeft aandacht gevraagd voor de gevaren van verouderde roostervloeren. De POV heeft dit punt onder de aandacht gebracht bij haar leden.
Heeft u, gezien het feit dat er nu in zeer korte tijd opnieuw al zeker drie ongelukken met roostervloeren zijn gebeurd, er voldoende vertrouwen in dat de sector genoeg verantwoordelijkheid neemt om de deugdelijkheid van deze vloeren te waarborgen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 9 is mijn beeld dat de problematiek van instortende roostervloeren vooral speelt bij oudere roostervloeren.
Ik ga hierover samen met mijn collega van BZK in gesprek met de sector, Brandweer NL, VNG en de NVWA.
In de rede ligt dat er een informatieblad wordt opgesteld om staleigenaren te wijzen op de gevaren van verouderde roostervloeren voor zowel mens als dier en het belang van het uitvoeren van regelmatige controles in relatie tot veiligheid en het tijdig nemen van (herstel)maatregelen.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nog steeds geen handhavingstaak heeft op bouwtechnische zaken zoals roostervloeren, zoals uw voorganger schreef in antwoord op schriftelijke vragen van de Partij voor de Dieren in 2018?5
Ja, dat klopt. Zoals eerder aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Futselaar (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2553) is de constructieve veiligheid van gebouwen geregeld in het Bouwbesluit 2012 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit besluit is ook van toepassing op stallen en daarin toegepaste stalvloeren. Er gelden zowel eisen voor nieuwe als bestaande gebouwen. Bij nieuwbouw is de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen verantwoordelijk dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit. De gemeente is daarbij bevoegd gezag en beoordeelt de vergunning en kan toezicht houden op de bouw. Bij bestaande bouw is de eigenaar verantwoordelijk dat de stalvloeren voldoen. Er geldt daartoe een algemene zorgplicht voor de eigenaar. De gemeente kan hierop toezicht houden en handhaven, zij zijn bevoegd gezag. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij invulling geven aan toezicht en handhaving.
Klopt het dat er nog steeds geen sanctie staat op het hebben van ondeugdelijke roostervloeren? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat is die?
Als geconstateerd wordt dat een roostervloer niet voldoet aan het Bouwbesluit dan kan een gemeente handhavend optreden. Dit kan met bestuursdwang of een dwangsom.
Bent u zich ervan bewust dat varkens zeer zindelijke dieren zijn die van nature ver van hun lig- en eetplek hun uitwerpselen deponeren?
Ja.
Wat vindt u ervan dat we in Nederland tienduizenden varkens houden op onbetrouwbare constructies boven diepe, open gierputten waarmee het ene na het andere ongeluk gebeurt, zonder, uitgaande van de antwoorden op de vragen in 2018, enige richtlijnen, vorm van toezicht of handhaving hierop?
Ik vind het belangrijk dat in het kader van dierenwelzijn de vloerconstructies boven mestkelders veilig zijn. Daarbij speelt ook het belang van een veilige werkomgeving voor veehouders en medewerkers. In antwoorden op de voorgaande vragen ben ik ingegaan op deze veiligheid en acties die ik ga nemen om ongelukken door het instorten van vloeren zo veel mogelijk te voorkomen.
Vindt u het dierwaardig om zindelijke dieren gedwongen te houden in hun eigen uitwerpselen en mestdampen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
In mijn beleid ga ik uit van positief welzijn voor dieren. Dat betekent dat dieren recht hebben op kwaliteit van leven. Om dat te bereiken dient er een omslag plaats te vinden naar uitsluitend gebruik van diergericht ontworpen houderijsystemen. Dat zijn systemen waarbij de dieren onder andere hun eigen gedragsbehoeftes kunnen tonen (waaronder de behoefte om als zindelijk dier de eigen lig- en eetplaats zo schoon mogelijk te houden), die een comfortabele en veilige omgeving voor de dieren bieden en waarbij hun gezondheid gewaarborgd is.
Bent u bereid een plan op te stellen voor de snelle uitfasering van diepe mestkelders onder de stal, aangezien mestkelders waarin mest en urine samen komen onder de stal zorgen voor giftige staldampen en kans op explosies, stalbranden en instorting?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 en vraag 12 is het beeld dat de problematiek van instortende roostervloeren vooral speelt bij oudere roostervloeren. Ik ga hierover samen met mijn collega van BZK in gesprek met de sector, Brandweer NL, VNG en de NVWA. In de rede ligt dat er een informatieblad wordt opgesteld om staleigenaren te wijzen op de gevaren van verouderde roostervloeren voor zowel mens als dier en het belang van het uitvoeren van regelmatige controles in relatie tot veiligheid en het tijdig nemen van (herstel)maatregelen.
Wat gaat u verder doen om te voorkomen dat nog meer dieren in de Nederlandse veehouderij het droeve lot ten deel valt om in gierkelders te belanden en te verdrinken (of bijna te verdrinken) in hun eigen uitwerpselen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 18. Naast de gesprekken die mijn ministerie hier over aangaat, is het ook aan het volgende kabinet om te bezien of aanvullend andere maatregelen nodig zijn.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor geldende termijn beantwoorden?
Vanwege de benodigde (interdepartementale) afstemming heeft beantwoording helaas meer tijd gekost dan de gebruikelijke termijn van drie weken. Ik heb de Kamer hierover geïnformeerd op 12 september 2023.
Het bericht 'Garnalenvissers in Zuidwesten ten einde raad om dreigende sluiting visgebied' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de wanhoop van 25 garnalen- en mesheftenvissers, zoals geuit in het nieuwsartikel «Garnalenvissers in Zuidwesten ten einde raad om dreigende sluiting visgebied»?1
Waarom heeft u de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het verbod op bodemberoerende visserij in de Voordelta uitstellen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1572) niet uitgevoerd, aangezien daar nadrukkelijk in is gevraagd om uitstel van het verbod op bodemberoerende visserij «totdat uit metingen is gebleken dat de maatregel bijdraagt aan het herstel van de natuurwaarden»?
Hoe rijmt u de dreiging om alsnog 24.550 hectare visgrond te sluiten in de Voordelta met de toezegging aan de Kamer om overeenstemming te zoeken over een alternatief compensatiepakket met maatregelen (Kamerstuk 29 664, nr. 208)?
Deelt u de mening dat een compromis met zo’n harde dreiging geen «overeenstemming» kan worden genoemd, maar eerder chantage?
Hoe verantwoordt u de dreiging van het sluiten van deze visgronden met de toezegging aan de vissers dat er zou mogen blijven worden gezien, die is gedaan bij het aanwijzen van de Voordelta als compensatiegebied voor de Tweede Maasvlakte? In hoeverre acht u het rechtvaardig dat de visserij alsnog moet opdraaien voor de uitbreiding van de Rotterdamse Haven? Hoe schat u de gevolgen van dit besluit in voor het vertrouwen in de overheid door vissers en de gemeenschappen om hen heen?
Bent u bereid alsnog naar een dialoog te zoeken met de visserijsector, zonder dreigementen van sluiting van visgronden, waar wordt gezocht naar echt alternatieve oplossingen voor het sluiten van visgronden?
De voorgenomen gebiedssluiting voor de visserij in de Voordelta |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat visserijbedrijven zich in een wurgtang voelen zitten in het overleg over mogelijke gebiedssluiting in de Voordelta1?
Deelt u de analyse dat het sluiten van belangrijke visgebieden voor zuidwestelijke visserijbedrijven grote gevolgen zal hebben voor het voortbestaan van deze bedrijven, zoals ook aangegeven door verschillende gemeenten en de provincie Zeeland?
Klopt de weergegeven gang van zaken waarbij de vissers min of meer gedwongen worden akkoord te gaan met 70 procent gebiedssluiting, omdat anders de compensatie zou worden verlaagd?
Acht u dit een redelijke werkwijze, mede in het licht van het feit dat visserijbedrijven part noch deel hebben aan de aanleg van de Tweede Maasvlakte?
Is de veronderstelling juist dat eventuele nadeelcompensatie moet worden verdeeld over alle Nederlandse visserijbedrijven met een vergunning om in de Voordelta te vissen, terwijl een deel van deze bedrijven amper in de Voordelta komt en dit ten koste gaat van de zuidwestelijke visserijbedrijven die juist vaak in de Voordelta vissen?
Waarom bent u juridisch gezien nog steeds aansprakelijk voor de natuurcompensatieopgave van het Havenbedrijf Rotterdam, terwijl de afgesproken inspanningsverplichting al is gerealiseerd?
Wat gaat u doen om recht te doen aan de wens van de Kamer (motie Van der Plas, Kamerstuknummer 21 501-32, nr. 1572) om het verbod op bodemberoerende visserij in de Voordelta uit te stellen totdat uit metingen is gebleken dat de maatregel daadwerkelijk bijdraagt aan herstel van de natuurwaarden?
Deelt u de mening dat als sprake is van natuurcompensatie voor economische ontwikkeling van het Havenbedrijf Rotterdam, er tenminste sprake moet zijn van ruimhartige nadeelcompensatie?
Komen de kosten voor de nadeelcompensatie voor rekening van het Havenbedrijf Rotterdam?
Hoe kan een eventueel besluit gebaseerd worden op artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming – waarmee het ingezet wordt als instandhoudingsmaatregel (artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn) – en tegelijkertijd dienen als compenserende maatregel (artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn), terwijl de Europese kaders het verbieden om maatregelen zowel als instandhoudingsmaatregel en als compenserende maatregel in te zetten? Klopt het dat de verplichte compensatie voor de havenaanleg dus moet voortvloeien uit de vergunning (artikel 2.8, zevende lid, Wet natuurbescherming) en niet gebaseerd kan worden op artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming?
Is de veronderstelling juist dat EU richtsnoeren aangeven dat de doeltreffendheid van compenserende maatregelen op wetenschappelijke basis aangetoond moet worden?
Hoe kan de doeltreffendheid van gebiedssluiting de Voordelta worden aangetoond als in het eerdere ontwerpbesluit juist wordt aangegeven dat de Voordelta een heel dynamisch gebied is met jaar op jaar wisselende populaties flora en fauna, waarbij het zeer moeilijk wetenschappelijk vast te stellen is of een kwaliteitsverbetering van tien procent wordt gerealiseerd, gerelateerd aan de situatie voor 2008? Hoe groot is het risico dat over een aantal jaar opnieuw blijkt dat het effect van genomen maatregelen onvoldoende duidelijk is en nieuwe maatregelen worden afgedwongen?
Is de veronderstelling juist dat gebiedssluiting voor bodemberoerende visserij niet nodig is voor het realiseren van de behoudsdoelstelling voor habitattype H1110?
Welke alternatieven voorstellen hebben op tafel gelegen of liggen op tafel? Hoe kijkt u tegen deze alternatieve voorstellen aan?
Gaat u tenminste de mesheftenvisserij uitzonderen van het bodembeschermingsgebied, aangezien de effecten van deze visserij minimaal zijn, zoals aangegeven in het Natura2000-beheerplan Noordzeekustzone?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zo min mogelijk gebieden worden gesloten voor de visserij en dat het voortbestaan van zuidwestelijke visserijbedrijven wordt niet bedreigd?
De herkomst van het Blauwtongvirus in Nederland. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente perspublicatie «Adema: schade blauwtong te klein voor compensatie»?1
Deelt u de mening dat uw uitingen in de perspublicatie onhoudbaar en meedogenloos zijn in het licht van de ongeveer 30.000 schapenlevens die blijkens het BVNL-onderzoeksrapport reeds verloren zijn gegaan door de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over de verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het blauwtongvirus serotype 3?2
Heeft u kennisgenomen van het bij de onderhavige Kamervragen gevoegd onderzoeksrapport met als titel «Blauwtong uitbraak in Nederland 2023»? Is er aanleiding voor onafhankelijk onderzoek? Of voor een eerste oriëntatie?
Vindt u ook dat het ter gelegenheid van de eerdere schriftelijke vragen genoemd onderzoeksrapport van de Wageningen University & Rearch (WUR) «Emergence of bluetongue virus serotype 3 in the Netherlands in September 2023», waaraan uw antwoorden op de eerdere Kamervragen in overwegende mate lijken te zijn ontleend, op heden niet is peer reviewed, zodat het gelet op de aard en ernst van de betrokken materie onverantwoord is om daaraan stellige conclusies te ontlenen? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Vindt u ook dat, gelet op het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, aan de hand van de in het WUR-onderzoeksrapport aangehaalde genetische informatie niet de stellige conclusie gerechtvaardigd is dat de afvalbalen uit Italië niet de bron kunnen zijn van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland, omdat een vergelijking is gemaakt met oude genomen waarvan de geografische oorsprong lastig is vast te stellen, terwijl een recent genoom afkomstig uit Rome (Italië) ten onrechte niet in het WUR-onderzoeksrapport is meegenomen en zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Bent u ermee bekend dat de verplaatsing van (sperma en embryo’s van) herkauwers strikt is gereguleerd en voorzien van maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van blauwtongvirus serotype-3, zodat nagenoeg is uitgesloten dat blauwtongvirus serotype-3 in Nederland is geïntroduceerd door de ontvangst of verwerking van (sperma of embryo’s van) herkauwers uit Italië?3
Vindt u ook dat het handelsverkeer tussen Nederland en Italië enerzijds en andere Europese landen en Italië anderzijds (op grote schaal) slechts in zoverre verschillend is dat in Nederland afval wordt ontvangen en verwerkt dat afkomstig is uit Italië, terwijl (i) de afvalbalen uit Italië voor een groot deel bestaan uit organisch materiaal (nat en groen), (ii) knutten die reeds zijn besmet met blauwtongvirus serotype-3 dat virus kunnen overdragen op hun eitjes, (iii) een knut zich in ongeveer één maand tijd ontwikkelt van eitje tot larve en volwassene, (iv) de eitjes onder meer worden gelegd in aarde, mest en organisch materiaal, zodat (v) de conclusie is gerechtvaardigd dat de eitjes en larven van besmette knutten, met de afvalbalen uit Italië in Nederland zijn gekomen, waarna (vi) de eitjes en larven zich zullen hebben ontpopt tot knutten die blauwtongvirus serotype-3 (verder) hebben verspreid door zelfstandig te vliegen naar andere locaties of zich met de wind te laten meedragen en zo ja, waarom of, zo nee, waarom niet?4 5 6 7
Vindt u ook dat het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden in de zevende en achtste vragen, ten minste met zich meebrengt dat allesbehalve kan worden uitgesloten de afvalbalen uit Italië de bron kunnen zijn van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland en zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Vindt u ook dat het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden in de zevende en achtste vragen, bovendien met zich meebrengt dat aanvullend (wetenschappelijk) onderzoek behoort te worden verricht naar de bron van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland en zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Vindt u ook dat het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u is zojuist voorgehouden in de zevende en achtste vragen, ten slotte met zich meebrengt dat (i) door de ontvangst van de afvalbalen uit Italië sprake is van een situatie die voor anderen gevaarlijk is, zodat (ii) de publiekrechtelijke rechtsperso(o)n(en) Staat der Nederlanden, Provincie Noord-Holland of gemeente Amsterdam is/zijn gehouden om relatief eenvoudige en economisch behapbare veiligheidsmaatregelen te treffen door bijvoorbeeld monsters te (doen) nemen van de afvalbalen uit Italië, bij gebreke waarvan (iii) de genoemde publiekrechtelijke rechtsperso(o)n(en) mogelijk onrechtmatig handelt/handelen jegens de betrokken risicogroep(en)? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?8
Vindt u ook dat de dichtheid van knuttenpopulaties in natte teeltgebieden zonder doorstromend water (10.000/m2), in vergelijking tot de dichtheid van knuttenpopulaties in regulier slootwater (100/m2), in het licht van het daarmee onlosmakelijk verknoopt gevaar van ziekteverspreiding ten minste met zich meebrengt dat nationale en internationale afspraken om meer natte natuur- en teeltgebieden te creëren moeten worden heroverwogen en zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Vindt u ook dat uw antwoorden op de eerdere Kamervragen, in het bijzonder de achtste, negende en tiende vragen, gelet op het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden, ontoereikend zijn en heroverweging behoeven? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Kunt u uitleggen waarom in de opdracht voor het fylogenetisch onderzoek aan de WUR niet is opgenomen dat men monsters uit Italië en Rome niet heeft onderzocht?
Een vullingstoets |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Klopt het dat u voornemens bent om bij het plaatsen van stikstofdepositieruimte in het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) op voorhand de additionaliteit wilt onderbouwen middels een zogenoemde vullingstoets?
Ja. Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Dit maakt het lastig om voor uitgifte van stikstofdepositieruimte te voldoen aan het additionaliteitsvereiste wat een voorwaarde is voor een houdbare vergunning (staande jurisprudentie). Ik ben met de rijkspartners en provincies in gesprek om te bezien hoe we economische en maatschappelijke activiteiten mogelijk kunnen maken en tegelijk zoveel mogelijk zekerheid in kunnen bouwen dat stikstofdepositieruimte gebruikt kan worden voor toestemmingverlening.
Waarop baseert u de noodzaak van deze vullingstoets gezien het feit dat noch artikel 5.5a, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb), noch artikel 6.1 en 6.2 van de Habitatrichtlijn hiertoe aanleiding geven? Waarom wenst u een strengere additionaliteitstoets dan wettelijk is vereist of uit jurisprudentie blijkt?
Het voornemen om, naast uitgifte, ook voorafgaand aan het vullen van stikstofbanken een toets op additionaliteit te doen is een beleidsmatige keuze en betekent geen verzwaring van de inhoud van de provinciale toets achteraf. De keuze voor een vullingstoets leidt ertoe dat er meer zekerheid is over de inzetbaarheid van de stikstofdepositieruimte in de stikstofbanken. Ik vind het belangrijk dat er voor gebruikers een grotere mate van zekerheid bestaat dat stikstofdepositieruimte die geregistreerd staat in een stikstofbank daadwerkelijk gebruikt kan worden ten behoeve van toestemmingverlening.
Bent u zich ervan bewust dat de vullingstoets mogelijk niets meer toevoegt of tenminste is achterhaald ten aanzien van wettelijk verplichte additionaliteitstoets op het moment van toestemmingsverlening? Hoe wilt u hiermee omgaan? Wat gebeurt er met stikstofdepositieruimte die achteraf onterecht niet in het SSRS is geplaatst en waardoor Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders nog steeds niet in aanmerking komen voor legalisatie?
Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Dit beperkt de mogelijkheden om nieuwe economische en maatschappelijke initiatieven mogelijk te maken en PAS-melders te legaliseren. Gelet op het additionaliteitsvereiste, vind ik het een uiting van betrouwbaarheid van de overheid dat alleen stikstofdepositieruimte in de banken wordt opgenomen die gebruikt kan worden voor toestemmingverlening. Een additionaliteitstoets bij vulling borgt deze betrouwbaarheid waardoor de waarde van de stikstofbanken wordt verhoogd. Stikstofdepositieruimte die nu nog niet-additioneel is, wordt bewaard zodat het op een later moment ingezet kan worden ten behoeve van toestemmingverlening zodra additionaliteit onderbouwd kan worden. Door een additionaliteitstoets bij vulling te hanteren, kan een toets bij uitgifte eenvoudiger worden door na te gaan of er wezenlijk nieuwe inzichten zijn.
Tegelijk ben ik nog met rijkspartners en provincies in gesprek over hoe deze vullingstoets er inhoudelijk precies uit komt te zien.
Waarom bent u voornemens de (voorlopige) resultaten van de natuurdoelanalyses (NDA’s) te gebruiken om de additionaliteit te onderbouwen en daarmee te bepalen of ruimte voldoet aan de vullingstoets voor het SSRS?
Bij de behandeling van aanvragen om een natuurvergunning moet bij het inzetten van depositieruimte uit een stikstofbank rekening worden gehouden met de meeste actuele inzichten over de staat van de natuur. Hier geven de NDA’s ook informatie over. Er kan uit ander onderzoek blijken dat depositieruimte wel inzetbaar is en in de stikstofbanken beschikbaar kan worden gemaakt, ook die inzichten worden meegenomen in de onderbouwing van additionaliteit.
Hoe voorkomen we dat de stikstofdepositieruimte die later uit Instrument-X in SSRS wordt geplaatst (langdurig) beschikbaar komt voor andere project in plaats van de PAS-melders, waardoor voor de PAS-melders weer minder mogelijkheden tot legalisatie overblijven?
Met de wijziging van de Regeling natuurbescherming in oktober 2023 zijn ook de afspraken over prioritering van de doelen voor de uitgifte van depositieruimte uit het SSRS gewijzigd. De nieuwe afspraken houden in dat, na pre-reservering voor de exacte benodigde ruimte voor woningbouwprojecten, de beschikbare ruimte in het SSRS als eerste voor PAS-meldingen beschikbaar is. Dat geldt ook voor depositieruimte die later bruikbaar is en in het SSRS beschikbaar komt.
Hoe verantwoordt u dat onderaan de streep dit jaar slechts een zeer beperkt aantal PAS-melders zal worden geholpen middels een legalisatie van de stikstofdepositie uit hun (terechte) melding door uw voorgenomen besluit, met name gelet op het feit dat er geen (juridische) aanleiding is voor de voorgestelde vullingstoets?
Het moment waarop een additionaliteitstoets wordt gedaan (zoals een toets bij vulling) doet mijns inziens geen afbreuk aan de hoeveelheid stikstofdepositieruimte die uit het SSRS kan worden ingezet voor vergunningverlening. Het borgt juist een mate van zekerheid dat ruimte dat geregistreerd staat, daadwerkelijk gebruikt kan worden voor toestemmingverlening. Het uitvoeren van bronmaatregelen voor stikstofreductie is essentieel voor natuurherstel en randvoorwaardelijk voor een houdbare vergunningverlening in verband met het additionaliteitsvereiste.
Ik ben van mening dat de PAS-melders moeten kunnen vertrouwen op een betrouwbare overheid die zich inzet om al het mogelijke te doen, waarbij juridische zekerheid voor juist deze groep, heel belangrijk is. Als een van de instrumenten die vergunningverlening mogelijk moet (blijven) maken, wil het Rijk dit instrument met zoveel mogelijk waarborgen omgeven. Tegelijk ben ik nog met rijkspartners en provincies in gesprek over hoe deze vullingstoets er inhoudelijk precies uit komt te zien.
Het oprichten van een brievenbusfirma in Nederland door het grootste vleesbedrijf ter wereld |
|
Eva Akerboom (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten in internationale media dat JBS SA, het grootste vleesbedrijf ter wereld, geld wil ophalen met een beursgang in de VS om verder te kunnen groeien?1
In hoeverre bent u bekend met de omvang van uitstoot van broeikasgassen door JBS SA, geschat op 288 miljoen ton CO2eq, meer dan de uitstoot van heel Spanje2 en met dat het bedrijf al meerdere keren op de vingers is getikt voor onterechte claims dat ze in 2040 CO2-neutraal zouden kunnen zijn3? Zo ja, wat vindt u van het faciliteren van groei van een bedrijf met een dusdanig grote uitstoot? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij grootschalige ontbossing in de Amazone – uit onderzoek van de Braziliaanse overheid blijkt dat JBS bewezen tienduizenden tot honderdduizenden stuks vee heeft gekocht van boerderijen die handelen in strijd met regelgeving omtrent het voorkomen van illegale ontbossing4? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij het veroorzaken van ernstig dierenleed, waar dieren die naar het slachthuis worden gereden vele uren in extreme hitte zitten opgesloten in vrachtwagens5 en waar vastgelegd is hoe arbeiders onder meer dieren in het gezicht schopten en sloegen, biggetjes zeer gewelddadig werden gedood, en testikels werden uitgerukt6? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij corruptie – bijvoorbeeld in 2020 gaf de moedermaatschappij van JBS in de Verenigde Staten toe in 2017 ongeveer 150 miljoen dollar aan steekpenningen te hebben betaald aan Braziliaanse politici om goedkope overheidsfinanciering veilig te stellen7? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij kinderarbeid waarbij JBS in de Verenigde Staten tenminste 27 kinderen tussen 13 en 17 jaar aan het werk waren in vleesverwerkingsfabrieken en daar werkten met gevaarlijke chemicaliën en vleesverwerkingsapparatuur schoonmaakten, waarbij dit gezien werd als systemisch probleem en dus geen incidentele misstap8? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij schendingen van mensenrechten waarbij werknemers op boerderijen die aan JBS leveren naar verluid acht dollar per dag kregen en waren gehuisvest in hutten zonder toiletten of stromend water, waarbij condities deden denken aan slavernij9? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij belastingontwijking – ingeschat werd dat het Verenigd Koninkrijk meer dan 160 miljoen pond heeft misgelopen door agressieve vormen van belastingontwijking10? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij dood door schuld – families van meerdere werknemers van slachterijen van JBS in de Verenigde Staten zijn omgekomen door COVID-19 hebben rechtszaken aangespannen voor dood door schuld omdat JBS de veiligheid van werknemers doelbewust heeft genegeerd door de slachterij open te houden tijdens de pandemie11? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Bent u bekend met het feit dat dit controversiële bedrijf als onderdeel van deze beursgang een nieuwe houdstermaatschappij (ultimate holding) in Nederland wil vestigen?12
Is er contact geweest tussen de overheid en JBS over de vestiging van deze houdstermaatschappij in Nederland? Zo ja, hoe en waarover?
Op welke manier is de Nederlandse overheid actief betrokken bij grote multinationale bedrijven die hier brievenbusfirma’s willen vestigen?
In hoeverre is voor deze steun over het algemeen voorwaardelijk dat deze bedrijven een effectief en realistisch beleid hebben voor het terugdringen van broeikasgassenuitstoot op korte termijn en niet betrokken zijn bij ontbossing, dierenleed, corruptie, kinderarbeid, mensenrechtenschendingen, belastingontwijking, dood door schuld?
Kunt u uitsluiten dat JBS de Nederlandse holding zal gebruiken om hun activiteiten met hele hoge CO2-uitstoot, die flink bijdragen aan ontbossing en andere illegale activiteiten, verder uit te breiden?
Bent u ervan op de hoogte dat de Rabobank in de top drie wereldwijd een belangrijke financier is van JBS13? Wat is uw mening over deze steun, ook met het oog op de aangenomen motie-Van Raan (Kamerstuk 35 300, nr. 58) waardoor toezichthouders aangemoedigd zouden worden de financiële stabiliteitsrisico’s van stranded assets te identificeren en aan te pakken, en de Kamer hierover terug te koppelen?
Welke mogelijkheden heeft de overheid met de huidige wettelijke instrumenten om vestiging van dergelijke brievenbusfirma’s te voorkomen die de onlangs gewijzigde OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen schenden? Als voorkomen niet mogelijk is, hoe kan dit sterk worden ontmoedigd?
Het JBS-management wenst een Nederlandse moederhoudstermaatschappij voor het bedrijf om het hele bedrijf op papier te herstructureren en verder expliciet alles verder bij het oude te laten14?; hoe verhoudt het vestigen van een dergelijke brievenbusmaatschappij zich tot het Nederlandse beleid om dit soort constructies te ontmoedigen?
Bent u bekend met de motivatie van dit vleesbedrijf om alle financiële stromen voortaan door een Nederlandse nv te laten lopen, zonder dat er verder iets verandert aan hun bedrijfsvoering? Zo ja, welke is dat en wat is uw mening hierover? Zo nee, deelt u de mening dat het relevant is om te achterhalen waarom JBS hiervoor zou willen kiezen?
De gruwelijke jacht op kangoeroes in Australië die nog altijd wordt gesteund in Nederland door kangoeroeproducten te importeren |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u, net als uw voorganger, de Australische documentaire «Kangaroo – A love-hate story» bekeken, waarin de gruwelijkheden in beeld zijn gebracht die verscholen gaan achter de jacht op kangoeroes, zoals het doodslaan of hulpeloos achterlaten van jonge kangoeroes na het doodschieten van hun moeder en het gewond achterlaten van kangoeroes die niet in het hoofd maar elders in het lichaam zijn geraakt, omdat hun vlees niet geschikt wordt geacht voor humane consumptie? Zo ja, wat vond u hiervan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?1
Kunt u bevestigen dat uit het parlementaire onderzoek in New South Wales naar de commerciële jacht op kangoeroes is gebleken dat de zogenaamde gedragscode (National Code of Practice for the Humane Shooting of Kangaroos and Wallabies for Commercial Purposes) stelselmatig wordt overtreden en dat er geen enkel toezicht is, waardoor de gedragscode vrijwel volledig vrijwillig is?2
Heeft u ook de indruk dat er (nagenoeg) niets is gedaan met de aanbevelingen uit dit onderzoek? Zo niet, waar baseert u dit op?
Bent u op de hoogte van het feit dat de laatste organisaties die de kangoeroe-industrie op het gebied van dierenwelzijn steunden, zich officieel hebben teruggetrokken en hebben verzocht om van hun website te worden verwijderd en dat alle grote dierenbeschermingsorganisaties in Australië tegen de commerciële slacht zijn? Neemt u de zorgen van deze organisaties serieus?
Kunt u bevestigen dat Nederland binnen Europa nog altijd één van de grootste importeurs is van kangoeroeproducten uit Australië en dat er in 2022 minstens 153 ton kangoeroevlees is geïmporteerd, bestemd voor Nederland? Hoeveel dieren zijn dit?
Hoeveel kangoeroevlees is er in 2023 tot nu toe geïmporteerd? Hoeveel kangoeroeleer en producten van kangoeroeleer zijn er in 2022 en 2023 geïmporteerd?
Bent u bekend met recent onderzoek waaruit blijkt dat het overgrote deel van de Australiërs de commerciële kangoeroejacht als inhumaan beschouwt en deze niet steunt?3
Heeft u gezien dat driekwart van de Australiërs het onacceptabel en inhumaan vindt dat jaarlijks 400.000 gezonde, pasgeboren wilde kangoeroejongen als nevenschade van de commerciële kangoeroeslacht worden doodgeslagen tegen de motorkap of aan hun lot worden overgelaten nadat hun moeder is doodgeschoten? Deelt u deze zorgen?
Heeft u gezien dat twee op de drie Australiërs willen dat andere landen hun verantwoordelijkheid nemen en stoppen met het aanjagen van de wrede commerciële slachting van wilde kangoeroes, zoals eerder werd gedaan bij het instellen van het verbod op de import van bont van Canadese zeehonden?
Kunt u het voor zichzelf verantwoorden dat Nederland actief bijdraagt aan deze wreedheid? Kunt u dit toelichten?
Deelt u de opvatting dat Nederland, als één van de grootste importeurs in Europa, de verantwoordelijkheid heeft om de wens van de Australische samenleving te respecteren en een voortrekkersrol te spelen door te stoppen met de import van kangoeroeproducten, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor een Europees verbod? Zo nee, waarom niet?
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de verkenning van de juridische mogelijkheden om producten waarin bont, angorawol, dons van levend geplukte dieren of kangoeroeleer is verwerkt te weren uit Nederlandse winkels, naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Van Esch (Kamerstuk 36 254, nr. 16) (Kamerstuk 32 852, nr. 266)?
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het Blauwtongvirus type 3 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten in de media over de verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het blauwtongvirus type 3 dat momenteel in Nederland heerst?1
Ja.
Klopt het dat op 3 maart 2023 aan afvalverwerker AEB Exploitatie B.V. (AEB Amsterdam) een vergunning is verleend voor het ontvangen van afval uit de gemeente Rome per trein in balen?
Bedrijven met een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) opereren onder een omgevingsvergunning milieu, afgegeven door hun bevoegd gezag. Hierin is onder meer vastgelegd welk type en hoeveel afval de AVI mag ontvangen. Import van afval valt onder de regels van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA). Hiervoor moeten door het ontvangende bedrijf kennisgevingen worden gedaan bij de Inspectie Leefomgeving en Transport. AEB Amsterdam heeft een kennisgeving ingediend bij de ILT voor de ontvangst van gemengd stedelijk afval uit Italië. Uit gegevens van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat de toestemming voor de EVOA-kennisgeving om het afval uit de gemeente Rome te mogen ontvangen is verleend op 24 februari 2023.
Klopt het dat er meerdere bezwaren tegen de vergunning zijn ingediend door burgers?
Als u doelt op de kennisgeving waarnaar in het antwoord op vraag 3 wordt gerefereerd dan staat daar voor burgers geen mogelijkheid voor bezwaar tegen open. Als u doelt op de omgevingsvergunning dan verwijs ik uw vraag door naar het bevoegde gezag daarvoor; in dit geval de provincie Noord-Holland.
Heeft u inzicht in deze bezwaren gehad en zo ja, waren daar bezwaren bij die verwijzen naar ecologische risico’s van de import van Romeins huisvuil?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of er destijds opdracht is gegeven voor het opstellen van een risico-analyse omtrent ecologische risico’s, zoals de insleep van (onbehandelbare) ziektes, waarvan het blauwtongvirus serotype 3 er één is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was daarvan de uitslag?
Nee dat is niet gebeurd. Dat is geen onderdeel van de kennisgevingsprocedure. Deze procedure richt zich met name op vragen omtrent herkomst en samenstelling van afvalstoffen, of een bedrijf deze mag ontvangen en of in de juiste verwerkingsmethode is voorzien.
Klopt het dat sinds 2019 de Nederlandse overheid investeert in het «muggenlaboratorium» via het One Health PACT onder leiding van Marion Koopmans dat onderzoek doet naar muggen en de overdracht van virussen?
Het One Health PACT2 is een onderzoeksconsortium bestaande uit diverse academische onderzoeksinstituten en publieke organisaties, waaronder het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maar ook opleidingsinstituten, dat onderzoek doet naar hoe Nederland beter voorbereid kan zijn op infectieziekten die overgedragen worden door steekmuggen. Het One Health PACT doet onderzoek naar humaan overdraagbare virussen en hoe de epidemiologie en transmissie daarvan beïnvloed worden door klimaat en sociale veranderingen. Het consortium wordt gefinancierd vanuit de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en deels door de consortiumpartners zelf.
Is het One Health Pact geraadpleegd voordat de vergunning werd verleend voor het treintransport van 900 ton Romeins huisvuil per week naar Amsterdam? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u het One Health Pact, wat specifiek voor het onderzoek van overdracht van virussen door muggen werd opgericht en door de overheid financieel wordt ondersteund, niet vooraf hebben geraadpleegd? Kunt u, indien dit wel is gebeurd, aangeven wat het advies was van het One Health Pact?
Nee, het One Health PACT is niet geraadpleegd. Het One Health PACT is een academisch samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met onderzoeksprojecten, dus het ligt niet voor de hand om hen te raadplegen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Gaat, of heeft, u opdracht geven aan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) om monsters te nemen van het afval uit Rome, zowel in Rome als bij AEB te Amsterdam? Worden, of zijn, er vangvallen opgehangen bij zowel AEB Amsterdam als de vuilverzamelaar in Rome? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is daar of wordt daar mee begonnen?
Nee, dat is niet gebeurd want er is daar geen aanleiding toe. Het BTV serotype 3 dat op de Italiaanse eilanden Sardinië en Sicilië voorkomt (en dus niet op het vaste land van Italië, dat zijn de serotypen 1 en 4) is vergeleken met het BTV serotype 3 dat op dit moment in Nederland tot besmettingen leidt. Hoewel beide dus tot serotype 3 behoren, betreft het verschillende varianten. Dat maakt het zeer onwaarschijnlijk dat we te maken hebben met een besmetting vanuit Italië.
Welke maatregelen neemt u wanneer uit die monsters blijkt dat er inderdaad sprake is van door muggen overdraagbare (onbehandelbare) ziektes?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u uitsluiten dat het (trein)vervoer van huisafval van Rome naar AEB Amsterdam de bron is van de huidige blauwtongvirus serotype 3 in Nederland? Zo ja, waarom weet u dat? Zo nee, wat gaat u op korte termijn doen om daarover uitsluitsel te krijgen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat op de site van de Wageningen University & Research (WUR) staat: «Vanaf 2007 werden nieuwe BTV-serotypen ontdekt door verbeterde en intensievere monitoringprogramma’s. Zo werd serotype 25 in Zwitserland ontdekt, serotype 26 in Kuwait en serotype 27 op Corsica (Frankrijk). Nog meer nieuwe serotypen werden ontdekt in Z-Afrika, Mongolië en Israël/Jordanië. Het serotype van deze nieuwe virussen wordt in het algemeen bepaald op basis van de genetische verwantschap en niet, zoals voor serotypen 1–24 werd gedaan, op basis van VNTs met standaard sera. Op basis van genetische verwantschap zijn er meer dan 35 BTV-serotypen bekend»?
Ja, dat staat op de website van WUR op 24 oktober 20233.
Waarom wordt het in Nederland voorkomende blauwtongvirus geschaard onder serotype 3 wanneer men in publicaties gelijktijdig beweert dat het in Nederland heersende blauwtongvirus serotype 3 slechts flarden van het Italiaanse blauwtongvirus type 3 bevat?
Binnen serotypes komen verschillende varianten voor, wat kan worden vastgesteld door Whole Genome Sequencing. Het genotyperen van serotypen gebeurt op het deel van het genoom dat codeert voor het serotype-bepalende viruseiwit. Het serotype wordt bepaald door 1 van de 10 segmenten van het genoom dat codeert voor het serotype-bepalende viruseiwit. De genotypering van dit segment is uitgebreid vergeleken met beschikbare sequenties van andere BTV serotype 3-varianten; de variant in Nederland wordt overduidelijk ingedeeld bij deze groep van BTV serotype 3-varianten.
Had dit Nederlandse type blauwtongvirus dan geen eigen serotype moeten krijgen?
Nee, het gaat in Nederland over BTV serotype 3.
Hoe is vastgesteld dat de beschikbare vaccins niet werken?
In Europa is een aantal vaccins toegelaten voor andere BTV serotypes dan serotype 3. Farmaceuten en wetenschappers geven aan dat deze vaccins geen tot nauwelijks kruisimmuniteit geven voor BTV serotype 3. Dat betekent dat de vaccins die zijn toegelaten niet effectief zijn in het voorkómen van verschijnselen ten gevolge van een infectie met BTV serotype 3.
Welke gegevens heeft u omtrent het blauwtongvirus serotype 3 in Italië en in Nederland? Kunnen de Ministers deze gegevens met de Kamer delen?
Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) is het nationaal referentielaboratorium voor dierziekten in Nederland. Zij hebben virussequenties opgevraagd bij hun collega’s in onder andere Italië om het Nederlandse BTV serotype 3 mee te kunnen vergelijken. WBVR heeft vastgesteld dat de kenmerken van het BTV serotype 3 uit Nederland en Italië niet verwant zijn. De gegevens over de karakteristieken van het virus worden gedeeld met vele partijen, zoals andere kennisinstellingen en het Europees referentielaboratorium voor BTV in Madrid. De sequenties zijn ook gedeponeerd in een internationale, vrij toegankelijke databank (NCBI genbank). Ik beschik niet over de onderliggende, zeer complexe, data. Ik vertrouw op de deskundigheid van de referentielaboratoria.
Zijn er hygiëne- en ontsmettingsreglementen opgenomen in de vergunning voor het verbranden van Romeins afval? Zo ja, wat zijn deze voorschriften en hoe wordt er op gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend niet. Het afval uit Rome is «gemengd stedelijk» afval en dat is qua samenstelling te vergelijken met bijvoorbeeld het Amsterdamse stedelijk afval dat bij AEB Amsterdam wordt verwerkt.
Klopt het dat bij import van vee naar Nederland deze dieren in quarantaine moeten? Zo ja, waarop worden deze dieren gecontroleerd? Worden er bloedmonsters genomen die onderzocht worden op aanwezigheid van blauwtongvirussen?
Voor het vervoeren van herkauwers vanuit landen of gebieden waar BTV voorkomt, dus ook Italië, naar Nederland gelden handelsvoorwaarden, vastgelegd in de EU-diergezondheidsverordening (Verordening (EU) 2016/429) en de onderliggende regelgeving. Deze verordening is bedoeld om te voorkomen dat dierziekten door verplaatsingen van dieren binnen de EU worden verspreid. Dit is een belangrijk uitgangspunt in het EU-dierziektebeleid en alle lidstaten zijn hieraan gebonden. Voorwaarden voor BTV zijn onder andere quarantaine, testen op aanwezigheid van virus, beschermen tegen knutten en (indien mogelijk) vaccinatie.
Is er vee-import mogelijk vanuit Italië naar Nederland? Zo ja, waarop worden deze dieren gecontroleerd? Worden er bloedmonsters genomen die onderzocht worden op aanwezigheid van blauwtongvirussen zoals het serotype 3?
Ja, er is vervoer van herkauwers vanuit Italië naar Nederland mogelijk. Daarbij gelden de EU-diergezondheidsvoorwaarden. Zie ook mijn antwoord op vraag 17.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen vanwege de enorme schade die er is ontstaan de vragen binnen twee weken beantwoorden?
Nee, dat is niet gelukt. Er is voor gekozen deze antwoorden samen met de vragen uit het schriftelijk overleg te versturen.
Bent u bereid de afvaltransporten stop te zetten totdat duidelijk is of deze Romaanse afvaltransporten de oorzaak zijn van de uitbraak van het Blauwtongvirus?
Nee, zie antwoorden op voorgaande vragen.
Het bericht 'Achttien boeren willen Veluwse boerderij kopen, maar horen al ruim een jaar niks na bod' |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «boeren willen Veluwse boerderij kopen, maar horen al ruim een jaar niks na bod»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de provincie een jaar na dato nog steeds geen uitsluitsel heeft gegeven aan geïnteresseerden voor de desbetreffende boerderij en het bijbehorende gezamenlijke initiatief?
In het algemeen vind ik het wenselijk dat er zowel snel en doortastend wordt gewerkt aan de transitie van het landelijk gebied, als ook zorgvuldig wordt omgegaan met betrokken agrariërs en met juridische en financiële procedures. In dit geval is de provincie Gelderland verantwoordelijk voor de aanbestedingsprocedure van dit bedrijf. Het past mij daarom niet om nu mijn mening te geven.
Vindt u dat aankoop van deze desbetreffende boerderij en de daaropvolgende herverkaveling en met de plannen van de achttien agrariërs die nu dichtbij kwetsbare natuurgebieden zitten, met betrekking tot een bedrijfsvorm met agrarisch natuurbeheer een goede stap is voor extensivering van deze huidige bedrijven? Waarom wel of waarom niet?
De provincie is de regisseur van gebiedsaanpak. Daarin wordt bepaald wat de beste manier is om in een gebied aan de gestelde opgaven te voldoen. Extensiveren is zeker één van de mogelijkheden, maar het is niet aan mij om op voorhand een voorkeur te geven voor een gebied of voor een ondernemer en de vraag of het voorstel van deze 18 boeren het beste voorstel is in deze provinciale aanbesteding.
Deelt u de mening dat dergelijke initiatieven juist in een tijd waarin stikstofruimte hard nodig is voor legalisatie van Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders en natuurherstel voortvarend moeten worden opgepakt?
Ja.
Over welke instrumenten en mogelijkheden beschikken provincies op dit moment om zelf aan de slag te gaan met innovatie-, extensiverings-, verplaatsings- en omschakelingsmogelijkheden?
Ik beschik niet over een overzicht van alle instrumenten en mogelijkheden waarover provincies zelf beschikken om zelf aan de slag te gaan met innovatie-, extensiverings-, verplaatsings- en omschakelmogelijkheden.
Momenteel ben ik samen met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen bezig om een instrumentenkoffer te ontwikkelen bestaande uit reeds beschikbare instrumenten van en voor de decentrale overheden voor de uitvoering van de gebiedsprogramma’s. De instrumentenkoffer moet inzicht bieden in de belangrijkste instrumenten van het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten en hoe die toegepast kunnen worden. De instrumentenkoffer gaat niet in op de instrumenten van specifieke provincies, waterschappen en gemeenten. Begin 2024 verwacht ik de instrumentenkoffer te kunnen delen met de decentrale overheden.
En ondertussen zijn er natuurlijk genoeg instrumenten en mogelijkheden voor provincies om aan de slag te gaan. In 2022 heeft het kabinet versnellingsmaatregelen bekostigd, zodat provincies direct aan de slag konden. Enkele voorbeelden zijn:
Bij de eerste maatregelpakketten die de provincies bij de indiening van hun gebiedsprogramma’s op 1 juli hebben aangeleverd, hebben ze aangegeven op korte termijn te kunnen starten met maatregelen die extensivering, innovatie, omschakeling, en verplaatsing tot doel hebben.
Ik heb Wageningen Economic Research (WEcR) en Deltares gevraagd om te adviseren over maatregelen waarmee in 2024 gestart zou kunnen worden. Oplevering van dit advies verwacht ik medio december. Op basis van een positief advies van de kennisinstellingen over de eerste maatregelpakketten is het kabinet voornemens een nota van wijziging op de LNV-begroting bij uw Kamer in te dienen uitgaande van de begrotingsbehandeling eind januari. Zodat daarmee middelen beschikbaar kunnen komen voor deze maatregelpakketten.
Hoe zorgt u ervoor dat provincies in het kader van hun regieverantwoordelijkheid goed zijn toegerust om hun rol te pakken in de gebiedsgerichte aanpak?
De provincies nemen nu al de regie bij het opstellen van de gebiedsprogramma’s en de uitvoering van maatregelen. De in antwoord 5 genoemde instrumentenkoffer zal meehelpen om die regierol in te vullen in de gebiedsgerichte aanpak. Daarnaast heb ik ook direct contact met de provincies en IPO, als daaruit blijkt dat de regierol versterkt moet worden, dan zal ik daar zeker naar kijken.
Wanneer komt u met een duidelijke instructie waarin komt te staan aan welke ingrediënten de passende beoordeling moet voldoen om vergunningverlening op gang te brengen en een alternatief voor de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)-lijst te bieden, zodat onder meer emissiearme stalsystemen volwaardig onderdeel kunnen vormen van de oplossing voor de stikstofproblematiek?
Om de ondernemers en bevoegde gezagen te ondersteunen bij het opstellen van een passende beoordeling bij het aanvragen van een natuurvergunning, werk ik op dit moment samen met de provincies aan een handreiking. Dit is toegezegd in de Porthosbrief van 25 november jl.2 Deze handreiking moet de agrarische ondernemer in staat stellen een passende beoordeling op te stellen die een onderbouwing bevat voor het aanvragen van een natuurvergunning. In de passende beoordeling wordt onderbouwd dat een project niet leidt tot significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van één of meer Natura 2000-gebieden. Deze handreiking moet de ondernemers handvatten bieden bij het opstellen van zo’n passende beoordeling (zoals bijvoorbeeld het doorlopen van bepaalde stappen en het aanreiken van tools die gebruikt kunnen worden) en hen de zekerheid bieden dat deze ook juridisch houdbaar is.
Bij het opstellen van de handreiking is het van belang om tot een consistente lijn te komen voor de verschillende staltypes. Daarbij zullen eerst de eenvoudigere staltypes worden uitgewerkt, om zo op een korte termijn (eind 2023) al resultaat op te kunnen leveren. Uiteraard worden ook ondernemers en andere belanghebbenden betrokken in het proces.
Ik wil hierbij vermelden dat de passende beoordeling ontzettend belangrijk is, maar geen oplossing biedt voor de beperkte werking van de emissiearme stalsystemen. Daarin zit nog een grote onzekerheid, die mede wordt veroorzaakt doordat de capaciteitsvergroting weer wordt benut als er wordt geïnvesteerd in innovatie.
Bovendien wordt nagedacht over een alternatief voor de RAV factoren vergunningverlening, bijvoorbeeld op basis van doelvoorschriften of real time meten. Voor alle alternatieven geldt dat ze juridisch houdbaar moeten zijn.
Herkent u de tijdens het rondetafelgesprek op 26 september 2023 geuite zorg van de Gelderse gedeputeerde over de beperkingen op het gebied van bestedingsmogelijkheden van budget voor legalisering van PAS-melders?
Ja.
Is het juist dat de besteding van rijksmiddelen voor deze legalisering alleen mag worden ingezet wanneer de provincies verplichtingen hiertoe zijn aangegaan in de periode van 4 augustus 2022 tot en 31 augustus 2023 ten behoeve van maatregelen die uiterlijk 28 februari 2025 zijn afgerond?
Om provinciale maatwerkmaatregelen mogelijk te maken en van de mogelijkheid gebruik te maken om het legalisatieprogramma tijdelijk te versnellen is de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders (Rpmp) als specifieke uitkering aan de provincies beschikbaar gesteld. Om dit te kunnen realiseren is budget naar voren gehaald uit de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv). Omdat de Rpmp als een tijdelijke versnellingsmaatregel is ingezet, zijn er in overleg met de provincies inderdaad specifieke voorwaarden gesteld. Provincies konden onder deze regeling alleen middelen aanvragen voor verplichtingen die hiertoe zijn aangegaan in de periode van 4 augustus 2022 tot en 31 augustus 2023 ten behoeve van maatregelen die uiterlijk 28 februari 2025 zijn afgerond. Het overgebleven budget wordt ingezet voor de Lbv. Met die maatregel wordt ook stikstofruimte gerealiseerd die onder voorwaarden voor PAS-melders beschikbaar is.
Zo ja, deelt u de inschatting dat de periode voor legalisering van PAS-melders helaas aanzienlijk langer zal duren dan deze periode en dat de eerdergenoemde periode waarin provincies verplichtingen aangaan voor legalisering van PAS-melders moet worden opgerekt? Bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
De legalisatieopgave is nog niet afgerond. Ik heb vernomen dat de provincies met een voorstel komen voor een vervolg op de Rpmp, waardoor zij ook later maatwerkmaatregelen kunnen treffen. Als ik dat voorstel heb ontvangen, zal ik daar welwillend naar kijken. Ik waardeer het zeer dat de provincies bereid zijn om proactief maatregelen te nemen om problemen voor PAS-melders op te lossen.
Kunt u deze vragen één voor één en voor de aanvang van het verkiezingsreces beantwoorden?
Ja.
Het vaccin voor blauwtong |
|
Caroline van der Plas (BBB), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Hoever is de ontwikkeling onderweg van een vaccin voor blauwtong? Kunt u daarvan een tijdspad geven?
De blauwtong situatie gaat mij aan het hart, het is vreselijk om te zien hoeveel dieren ziek worden en sterven en hoe snel het virus zich door Nederland verspreidt. We hebben te maken met een nieuwe variant van het blauwtongvirus voor Nederland (serotype 3), waarvoor momenteel geen vaccin in Nederland of de EU toegelaten is. Het is belangrijk dat er wel zo snel mogelijk een veilig en goed werkend vaccin tegen serotype 3 komt. Ik voer gesprekken met farmaceutische bedrijven die al ervaring hebben met het maken van vaccins tegen blauwtongvirussen. Overigens kost de reguliere ontwikkeling en productie van een vaccin tijd. Wanneer een farmaceut besluit een vaccin te ontwikkelen zal dit waarschijnlijk niet meer beschikbaar zijn voordat de knutten-activiteit dit jaar afneemt door de dalende temperatuur richting de winter. De uiteindelijke beslissing ligt bij de farmaceutische bedrijven zelf of ze zich zullen inzetten voor de productie van een blauwtongvaccin type 3. Mijn inzet in de gesprekken is dat er voor de volgende knuttenperiode volgend jaar een werkzaam vaccin voorhanden zal zijn. Hier dring ik bij de farmaceuten op aan.
Bent u op de hoogte dat Zuid-Afrika een nieuw vaccin voor blauwtong heeft ontwikkeld? Zo ja, wordt dit vaccin al voldoende effectief en kwalitatief geacht om de Nederlandse veedieren te beschermen tegen de nieuwe varianten van blauwtong of zijn er experimenten gaande om een poging te doen dit vaccin in te zetten voor Nederland?1
Ik ben op de hoogte van deze situatie. Het betreffende vaccin heeft momenteel slechts een voorlopige registratie in Zuid-Afrika voor gebruik bij schapen. De producent heeft informatie over het vaccin met ons gedeeld. Ik heb het nationale medicijnbeoordelingsagentschap; het agentschap van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (aCBG)/Bureau diergeneesmiddelen (BD) verzocht deze documentatie met spoed te beoordelen. In Nederland moeten gebruikte vaccins volgens de diergeneesmiddelenverordening 2019/6, voldoen aan strikte eisen op het gebied van werkzaamheid, kwaliteit en met name veiligheid. In een uitzonderlijke situatie, zoals die waar we ons nu in bevinden, kan volgens deze verordening een uitzondering worden gemaakt op de normale toelatingsprocedure en kan toestemming worden verleend voor gebruik van een vaccin uit een land van buiten de EU. Een toestemming zal alleen gegeven worden als de veiligheid en de werkzaamheid van dit vaccin voldoende zijn. Het aCBG/BD adviseert geen vrijstelling te verlenen voor het gebruik van het Zuid-Afrikaanse Blauwtong vaccin Blu-Vax. Er zijn veiligheidsrisico’s vanwege ontbrekende informatie; er is een klein risico op de aanwezigheid van vreemde virussen en daarnaast is er een klein risico op de aanwezigheid van niet-geïnactiveerd blauwtongvirus. Verder ontbreekt de accreditatie voor een goede manier van produceren (Good Manufacturing Practice). Tenslotte is er gerede twijfel over de werkzaamheid van Blu-Vax tegen BTV serotype-3 in Nederland. De Commissie toelating diergeneesmiddelen (Ctd) steunt dit advies.
Het aCBG/BD heeft om aanvullende informatie gevraagd aan de producent. Als deze daar aanleiding voor geeft zal het aCBG/BD de beoordeling herzien.
Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk een veilig en goed werkend vaccin tegen serotype 3 beschikbaar komt. Daarom was mijn hoop in eerste instantie gevestigd op het vaccin uit Zuid-Afrika, maar gezien het negatieve advies van aCBG/BD en de risico’s die kleven aan dit vaccin en de conclusie van de deskundigengroep dierziekten, dat vaccinatie op dit moment weinig meer kan toevoegen aan een daling van het aantal infecties, besluit ik om op dit moment geen vrijstelling te verlenen dit vaccin in Nederland toe te staan.
Is er een wetenschappelijke link te leggen aan dat de toename van stilstaand water en hoogwater in Nederland en de daarmee mogelijk gelinkte toename van knutten (kleine muggen), hebben bijgedragen aan de blauwtong-epidemie? Zo ja, bent u dan van mening dat er mogelijk wijzigingen nodig zijn in het huidige natuur- en waterbeleid?
Ik begrijp uw vraag over de relatie water en knutten, want knutten hebben water nodig om zich te vermenigvuldigen. Deze vraag wordt mij dan ook vanuit diverse kanten gesteld. We hebben helaas in Nederland nu te maken met de introductie van het BTV in de knuttenpopulatie. In het algemeen worden hoge aantallen knutten gezien in gebieden met veel dieren. Vrouwelijke knutten hebben een bloedmaaltijd nodig (van bv. zoogdieren) om te kunnen overleven. En in zomers met veel regenval worden meer knutten gezien. Uit landelijke tellingen blijkt dat 2023, wat betreft aantallen, geen uitzonderlijk knuttenjaar is, vergeleken met voorgaande jaren. Er lijkt de afgelopen jaren ook geen sprake te zijn geweest van een stijgende trend in aantal. Er is mij op dit moment geen één op één relatie bekend tussen (de ontwikkeling van) natte natuur en aantallen knutten. De temperatuur speelt wel een belangrijke rol in het vóórkomen van knutten. Het aantal knutten zal de komende maanden afnemen als de temperatuur daalt.
Is de uitbreiding van natuurgebieden met veel stilstaand water en hoogwater een potentieel risico voor mens- en dierengezond?
Ik verwijs u nar het antwoord op vraag 3.
Bent u, gelet op het feit dat circa tien procent, of bij sommige bedrijven zelfs tientallen procenten, van de besmette dieren overlijdt aan blauwtong en dat veehouders te kampen hebben met een exportstop van levende dieren, bereid in kaart te brengen in hoeverre veehouders door deze epidemie financieel in de knel komen? Zo ja, ziet u aanleiding en mogelijkheden om binnen uw begroting en borgstellingsregelingen de meest getroffen veehouders te redden van een potentieel faillissement mede gezien de onverzekerbaarheid voor dergelijke dierziekten?2
Er is op bedrijven sprake van een gevarieerd beeld, in percentage zieke dieren, in de ernst van de ziekte, in het percentage dieren dat doodgaat als gevolg van de infectie en in de daling van de (melk)productie. LNV laat door de Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD) het klinisch beeld dat tot nu toe is gerapporteerd in beeld brengen. Dat biedt voor houders en dierenartsen meer inzicht in deze ziekte. Ook kan het dierenartsen mogelijk helpen om adviezen te formuleren en ondersteunende behandeling in te zetten. Dit onderzoek is net gestart.
Blauwtong (BT) is geen bestrijdingsplichtige dierziekte; het is een zogenaamde categorie-C ziekte volgens de Europese Diergezondheidsverordening (Verordening (EU)2016/429). Besmette dieren worden dus niet geruimd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een ziekte als vogelgriep, die bestrijdingsplichtig is.
De verantwoordelijkheid voor de zorg voor dieren ligt primair bij de veehouder en schade door iedere dierziekte (bijvoorbeeld vogelgriep, maar ook een ziekte als blauwtong) door sterfte, behandeling of productieverlies, is onderdeel van het bedrijfsrisico. De financiële gevolgen zijn dus ook voor de veehouder.
Is er al een farmaceut op het oog die de blauwtong-vaccins gaat produceren? Zo nee, waarom niet en zo ja, kunt u, indien noodzakelijk door een vertrouwelijke bijlage ter inzage te leggen voor Kamerleden, delen welke farmaceut u op het oog heeft om het nieuwe vaccin te produceren?
Ik voer momenteel gesprekken met Europese farmaceuten die reeds blauwtongvaccins tegen andere serotypen op de markt hebben. Er melden zich ook andere bedrijven bij ons met mogelijkheden voor de ontwikkeling van vaccins. Ik ga die gesprekken ipro-actief aan. Ik kan echter geen bedrijf selecteren, zij moeten op eigen initiatief bepalen het vaccin te willen ontwikkelen en op de markt te willen zetten.
Wat wordt, gelet op de verwachting dat de Nederlandse variant van blauwtong ook mogelijk in andere lidstaten kan overwaaien, de inzet van het kabinet om voldoende vaccins te produceren voor Nederlandse veehouders en mogelijk ook andere buurlanden die bij Nederland zullen aankloppen?
Mijn inzet is gericht op het motiveren van de Europese producenten en het benadrukken van het belang van een veilig en goedwerkend vaccin. Het is echter aan de producenten om op eigen initiatief het vaccin te ontwikkelen en produceren. Daarbij kan ik niet actief sturen op de productie. Het is gebruikelijk in de veterinaire vaccinproductie om grote aantallen vaccins te kunnen produceren. Ik ben in overleg met onze buurlanden om gezamenlijk op te trekken naar de vaccinproducenten.
Wordt er in het vaccinonderzoek voldoende gekeken naar niet alleen de effectiviteit van het vaccin op schapen, maar ook andere dieren die in Nederland gehouden worden, waaronder niet alleen rundvee, geiten maar ook exotischere dieren als dromedarissen, buffels en wilde grazers?
Het vaccin uit Zuid-Afrika is alleen beoordeeld en voorlopig toegelaten in Zuid-Afrika voor schapen. Er is geen data van dit vaccin bekend voor andere diersoorten. In de gesprekken met farmaceuten over nieuwe potentiële vaccins neem ik alle gevoelige diersoorten mee.
Zijn er recentelijk aanwijzingen binnengekomen, bijvoorbeeld observaties van boswachters van Staatsbosbeheer of van jagersverenigingen, dat blauwtong ook een significant negatief effect heeft op de populaties wilde grazers in Nederland? Maakt u zich ook zorgen om populaties wilde grazers die potentieel last kunnen hebben van blauwtong?
Mij zijn geen signalen bekend dat blauwtong nu een significant effect heeft op populaties grote grazers.
Is de veronderstelling juist dat blauwtong zich verder heeft verspreid dan de cijfers laten zien, omdat een deel van de veehouders de dieren niet laat onderzoeken door de dierenarts om kosten te besparen?
De meldingsplicht bij bepaalde dierziekten start altijd bij de bereidheid van houder of dierenarts om melding te maken van een verdenking. Ervaring in Nederland is dat die bereidheid zeer hoog is, ook nu bij de uitbraken met blauwtongvirus kan geconcludeerd worden dat de ziekte nog niet wijd verspreid aanwezig was in Nederland toen op 4 september de eerste verdenkingen gemeld werden bij de NVWA.
De meldingsplicht bij een verdenking van blauwtong is nog steeds van kracht. Dat betekent dat een verdenking gemeld moet worden bij NVWA. Dit kan op twee manieren. De eigen dierenarts kan via het insturen van bloedmonsters naar Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) de melding vormgeven. Daarnaast mag ook gekozen worden om geen bloedmonster in te sturen, in dat geval moet de klinische verdenking wel telefonisch gemeld worden bij de NVWA. Er is dus geen verplichting tot onderzoek door een dierenarts of tot het insturen van monsters, dat is facultatief. Inmiddels worden in grote delen van Nederland besmettingen aangetoond. Om alle verdenkingen op te volgen met bloedonderzoek biedt voor het beeld van de verspreiding geen aanvullende waarde. Wél kan een positieve uitslag waardevol zijn voor de houder zelf.
NVWA maakt nu onderscheid in de typen meldingen: een bevestigde besmetting na monstername of een melding gemaakt op basis van klinische verschijnselen passend bij blauwtong.
Beide typen meldingen worden door NVWA bijgehouden op de website.
Inmiddels zijn er ruim 1000 bevestigde positieve gevallen en ruim 700 meldingen van verdachte verschijnselen. Dit laat zien dat houders wel gewoon blijven melden bij NVWA.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om verspreiding van en besmetting met het blauwtongvirus door knutten binnen een veestapel en tussen veestapels te beperken middels hygiënemaatregelen?
Deskundigen geven aan dat veehouders een besmetting van hun dieren helaas moeilijk kunnen voorkomen. Veehouders kunnen het risico op besmetting proberen te verminderen door contact met knutten te minimaliseren. Maatregelen die het contact van dieren met knutten kunnen verminderen, betreft het binnenhalen van dieren voor de schemering en dieren op te stallen in luchtige, goed geventileerde stallen. In de epidemie van 2006/2008 is hier enig preventief effect van gezien bij runderen. Insectenwerende middelen zijn beperkt effectief en kortdurend werkzaam. Om enige bijdrage te leveren, zullen deze producten veel en vaak moeten worden ingezet. De te verwachten effectiviteit hiervan is zeer beperkt.
Voor concrete adviezen kunnen houders zich het beste wenden tot hun dierenarts.
Het artikel ‘Rekenfout in groengas-subsidie absurd: honderd Overijsselse boeren missen nu smak geld’ |
|
Thom van Campen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Hoe heeft deze fout kunnen ontstaan, waarbij de voorgespiegelde subsidiebedragen voor groengas-projecten in werkelijkheid 20% tot 25% lager uitvallen dan voorgesteld in het PBL-advies;
PBL heeft zijn advies aangepast. In het Erratum dat het daartoe heeft uitgebracht geeft PBL aan dat de elektriciteitskosten voor groengasopwaarderings-installaties verkeerd zijn verwerkt, waardoor er een significante afwijking zit in de basisbedragen bij 4 categorieën monomestvergisting. De basisbedragen zijn wel hoger dan voorgaande jaren, ook na de aanpassing.
Met hoeveel aanvragen hield u aanvankelijk rekening en hoeveel aanvragen en projecten gaan hierdoor mogelijk niet door?
De SDE++ is een generieke regeling voor de reductie van CO2 waar ook andere technieken onder vallen. Ik heb hierbij geen specifieke verwachting voor de jaarlijkse groen gas aanvragen. Het kabinet heeft uiteraard een groen gas ambitie in 2030, maar daar zit niet een verwachting aan SDE++-aanvragen per jaar aan gekoppeld.
Hoeveel kubieke meter groen gas beoogde u hiermee op te wekken en hoeveel kubieke meter groengas-opbrengst dreigt hierdoor verloren te gaan?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen ter zake van de jaarlijkse groen gas aanvragen en daarmee het aantal kuub groen gas per jaar dat met de SDE++ wordt gestimuleerd.
Hoeveel CO2-reductie beoogde u hiermee te behalen en hoeveel reductieresultaat valt hier nu mee weg?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen voor het jaarlijkse groen gas aanvragen en verwachte bijbehorende CO2-reductie per jaar.
Hoeveel kubieke meter mest beoogde u hiermee te verwerken en hoeveel kubieke meter dreigt hierdoor nu niet te kunnen worden omgezet in groen gas, waardoor boeren geconfronteerd worden met extra kosten voor mestafzet?
In het verlengde van de antwoorden op vraag 3 en 5 is er geen specifieke hoeveelheid mest die beoogd wordt om te verwerken met SDE++-projecten. Het vergisten van mest wijzigt niet de nutriëntengehaltes en leidt daarmee niet tot andere mestafzetkosten.
Deelt u de mening dat dit extra zuur is, aangezien boeren ook al worden geconfronteerd met extra kosten door de afbouw van de derogatie?
Over de (afbouw) van de derogatie en de gevolgen hiervan voor de landbouwsector bent u door de Minister van LNV geïnformeerd. Ik ben me er zeer van bewust dat de derogatiebeschikking grote impact heeft voor individuele bedrijven en de agrarische sector. De wijziging van de SDE++-basisbedragen op het laatste moment is vervelend voor de ondernemers die het betreft. Zij kunnen echter nog steeds intekenen met hun project, en ik hoop dat zij dat ook doen.
Hoeveel mol ammoniakvermindering beoogde u met deze groengas-projecten te behalen en hoeveel mol stikstofdaling dreigt hierdoor nu niet te worden gehaald?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen voor het aantal kuub groen gas aanvragen per jaar in de SDE++ en hiermee ook niet met betrekking tot de mogelijke bijbehorende ammoniakvermindering.
Wat betekent dit voor het halen van de wettelijke doelen voor bijmengverplichting groen gas die u recent naar de Kamer heeft gestuurd?
Het kabinet beziet doorlopend of er markt- en/of beleidsontwikkelingen zijn, die aanpassing van het wetsvoorstel jaarverplichting groen gas nodig maken. Het kabinet verwacht dat een deel van de groengas-projecten die mogelijk nu niet tot realisatie kunnen komen op basis van de aangepaste SDE++-bedragen, later alsnog tot ontwikkeling kunnen komen. Het kabinet zal PBL voor de SDE++ 2024 vragen te kijken naar kleinschalige monomestvergisting. Ook de bijmengverplichting groen gas biedt vanaf 2025 kansen voor ontwikkeling. De aangepaste bedragen geven daarom geen directe aanleiding tot het aanpassen van de hoogte van de bijmengverplichting.
Deelt u de mening dat dit onuitlegbare verschil tussen planvorming en realiteit onwenselijk is voor het halen van klimaatdoelen enerzijds én draagvlak bij ondernemers anderzijds om de doelen te halen?
Ik deel uw mening dat het draagvlak onder ondernemers belangrijk is en betreur daarom ook dat ik de basisbedragen voor monomestvergisting in zo’n laat stadium nog aan heb moeten passen.
Bent u bereid om de subsidiebedragen voor groengas-projecten weer in lijn te brengen met de bedragen waarmee ondernemers gerekend hebben, indien ja per wanneer?
Nee, dit kan ik niet doen, mede vanwege overstimulering en staatssteunafspraken in Europa. Het hanteren van te hoge basisbedragen kan leiden tot terugvordering. Bovendien staat de SDE++ 2023-ronde al open. De regeling nu nog aanpassen heeft grote consequenties voor alle partijen (in eerdere jaren enkele duizenden) die in deze ronde in aanmerking willen komen voor SDE++-subsidie. Ik heb wel PBL gevraagd om advies uit te brengen voor kleinschalige vergisters, zodat ze in de SDE++ 2024 passend gestimuleerd kunnen worden. Dit met de verwachting dat een positief advies van PBL en vervolgens een eventuele openstelling van deze categorie perspectief biedt voor de groengas-projecten.
Indien nee, bent u bereid om ondernemers te compenseren voor de reeds gemaakte projectkosten aangezien zij de hele aanvraag al voorbereid hebben en nu mogelijk helemaal opnieuw moeten doen?
Nee, ik vind het niet passend om voorbereidingskosten te vergoeden. Ook als projecten afgewezen worden (bijvoorbeeld door budgetoverschrijding) worden voorbereidingskosten niet vergoed. Daarnaast kunnen projecten ook in de komende jaren mogelijk nog gebruik maken van de SDE++ of de bijmengverplichting.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden, voor 27 september aanstaande – aangezien de brieven over de SDE++ geagendeerd zijn bij het commissiedebat klimaat en energie?
Dit is zoals toegelicht in het Commissiedebat helaas niet gelukt. Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord. Hierbij heb ik de uitspraak van het relevante kort geding afgewacht.
Het gebrek aan landelijke registratie van bijtincidenten door honden en het gebrek aan landelijk beleid om die bijtincidenten terug te brengen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de ernstige bijtincidenten die recent hebben plaatsgevonden, waarbij meerdere kinderen gewond zijn geraakt1, een eigenaar is omgekomen2, en zelfs een baby is overleden3?
Deelt u de mening dat om bijtincidenten beter te kunnen voorkomen het belangrijk is om inzicht te hebben in het totale aantal bijtincidenten, de ernst van de incidenten, de oorzaken, de achtergronden van de incidenten, de plek waar deze hebben plaatsgevonden en de risicofactoren, waaronder de rol die de eigenaar speelt of heeft gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat er geen complete, eenduidige registratie is van bijtincidenten door honden?
Deelt u de mening dat er hierdoor nog veel onduidelijk is over bijtincidenten, zoals in 2018 al is geconcludeerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid4?
Kunt u bevestigen dat u heeft aangegeven graag in gesprek te gaan met plastisch chirurgen om van hen te horen hoe vaak bijtincidenten voorkomen5?
Kunt u bevestigen dat ook de cijfers van plastisch chirurgen incompleet zijn, aangezien niet iedereen na een ernstig bijtincident naar de plastisch chirurg gaat en dat het hier dus om minder dan het topje van de ijsberg gaat?
Is het juist dat door minder dan 15 procent van de Nederlandse gemeenten (50 van de 342 gemeenten) bijtincidenten worden gerapporteerd aan het Landelijk Honden Dossier?6
Bent u bereid een landelijke en centrale registratie van alle bijtincidenten door honden in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Bent u voornemens om de incidenten uit het Landelijk Honden Dossier te analyseren en hieruit lessen te trekken? Zo nee, waarom niet?
Bent u voornemens om de cijfers uit het Landelijk Honden Dossier met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat de houders van honden «de belangrijkste risicofactor» vormen bij bijtincidenten en dat dit risico niet altijd te relateren is aan hondenrassen7?
Bent u bereid te onderzoeken hoe de eigenaar-gerelateerde risicofactoren kunnen worden verminderd en hierbij in te gaan op mogelijke oplossingen, zoals een verplichte cursus voor nieuwe hondeneigenaren of meer capaciteit voor de dierenpolitie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de pilot naar een huisvestings- en behandelprotocol voor honden die na bijtincidenten in beslag zijn genomen?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het aantal illegaal gehouden dieren in de veehouderij en de daarbij horende stikstofuitstoot |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Behalve de 2.500 al bekende boeren stoten mogelijk duizenden andere agrarische bedrijven óók illegaal stikstof uit»1?
Ja.
Hoeveel veehouders werken momenteel zonder natuurvergunning of met een ontoereikende natuurvergunning, die dat wel nodig hebben? Kunt u dit uitsplitsen naar geverifieerde PAS-melders, onjuiste PAS-melders2, interimmers en eventueel een overige categorie?
Er zijn 2488 PAS-melders die gegevens hebben ingediend zodat ze gelegaliseerd kunnen worden. Die zijn echter nog niet allemaal beoordeeld. Per 1 september waren 2367 dossiers van de 2488 in behandeling, en daarvan is bij 690 verzoeken tot legalisatie is vastgesteld of ze een oplossing krijgen. Voor de overige bedrijven die behoren tot de groep van 2367 vindt de beoordeling op dit moment plaats of is aanvullende informatie nodig om de verificatie te kunnen afronden. Van de 690 meldingen waar is vastgesteld of ze een oplossing krijgen, hebben 317 een negatieve verficatie gekregen. Dat lijkt een relatief hoog aandeel. Maar dat geeft geen goed beeld van de verhoudingen meldingen die wel/niet aan de criteria voldoen. Het is immers sneller te zien of meldingen niet voldoen aan de criteria dan als ze wel voldoen, en de dossiers die niet aan de criteria voldoen, zijn dan ook sneller afgehandeld. Bijvoorbeeld: het is snel te zien als de oorspronkelijke melding meer dan 1 mol betrof, en daarmee meteen niet in aanmerking komt voor legalisatie. Terwijl álle criteria gecheckt moeten zijn om vast te stellen dat een melding wél in aanmerking komt voor legalisatie. 317 van de 2367 bedrijven die zijn gecontroleerd door het betreffend bevoegd gezag, is een aandeel van 13% die niet voldoen aan de criteria. Tot slot hecht ik eraan te benadrukken dat niet gesproken kan worden over onjuiste PAS-meldingen, maar over PAS-meldingen met een negatieve verificatie. In sommige van deze gevallen is toestemmingverlening niet meer nodig, bijvoorbeeld omdat al een vergunning is verleend.
Er is geen lijst van overige activiteiten die geen passende vergunning hebben. Zodoende kan ik u die informatie niet verstrekken.
Indien u hier geen precieze cijfers van kunt geven, waarom niet? Kunt u in dat geval dan een nauwkeurige schatting maken?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 is toegelicht, is het enkel mogelijk om cijfers te verstrekken over de PAS-melders, en niet van overige categorieën bedrijven zonder passende natuurvergunning. Ook niet op basis van een schatting.
Bent u voornemens om, gezien de rijksbrede omvang van de stikstofcrisis, een landelijk systeem op te zetten dat de benodigde en uitgegeven natuurvergunningen registreert? Zo nee, waarom wilt u, als eindverantwoordelijke voor de staat van de natuur, dat overzicht niet hebben?
Ik vind het van belang om een goed overzicht te hebben over waar stikstof neerslaat, van welke bron die stikstof afkomstig is en welke toestemming daarvoor aanwezig is. De eerste twee aspecten zijn op dit moment al goed inzichtelijk door gebruik van het AERIUS-instrumentarium. De provincies geven mij aan dat ze de informatie van het derde aspect – geregistreerde natuurvergunningen – op dit moment niet kunnen verstrekken. Ik deel de zorgen van Kamerlid Vestering over het huidige inzicht in uitgegeven natuurvergunningen. Een beter inzicht in uitgegeven natuurvergunningen zal namelijk bijdragen aan het vinden van effectieve oplossingen. Daarom ben ik in overleg met de provincies over de mogelijkheden om beter zicht te krijgen op uitgegeven natuurvergunningen.
Hoeveel dieren worden er in de Nederlandse veehouderij gehouden zonder dat daar een (juiste) natuurvergunning voor is afgegeven en die dus feitelijk illegaal worden gehouden?
De provincies geven mij aan dat ze deze informatie op dit moment niet kunnen verstrekken aangezien het op dit moment moeilijk te achterhalen is of geregistreerde dieren gehouden worden met een juiste natuurvergunning. Ik ben in overleg met de provincies over de mogelijkheden om beter inzicht te krijgen in het aantal illegaal gehouden dieren zonder een passende natuurvergunning.
Indien u hier geen precieze cijfers van kunt geven, waarom niet? Kunt u in dat geval onderzoek doen om hier wel een antwoord op te geven?
Ik kan u deze cijfers niet verstrekken omdat provincies mij aangeven dat ze deze informatie op dit moment niet kunnen verstrekken. Ik ben in overleg met de provincies over de mogelijkheden om beter inzicht te krijgen in het aantal illegaal gehouden dieren zonder een passende natuurvergunning.
Hoeveel stikstofuitstoot veroorzaken deze illegaal gehouden dieren in de veehouderij in totaal? Welk percentage van de totale uitstoot is dat?
De provincies geven mij aan dat ze deze informatie op dit moment niet kunnen verstrekken aangezien niet vergunde dieren (en dus de bijbehorende uitstoot) per definitie niet geregistreerd zijn. Ik ben in overleg met de provincies over de mogelijkheden om beter inzicht te krijgen in de stikstofuitstoot van illegaal gehouden dieren zonder een passende natuurvergunning.
Indien u hier geen precieze cijfers van kunt geven, waarom niet? Kunt u in dat geval dan een nauwkeurige schatting maken?
Het RIVM heeft in beeld gebracht wat de geschatte depositie is van de interimmers3. De gemiddelde depositie van deze bedrijven bedraagt naar schatting tussen enkele tientallen en enkele honderden molen.
Hoeveel van de PAS-melders en interim-mers zijn tevens stikstof-piekbelasters? Indien u hier geen precies antwoord op kunt geven, kunt u dit dan uitzoeken?
Er is geen lijst beschikbaar van ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel van de ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde, PAS-melder of interimmer zijn.
Deelt u het inzicht dat er voor een illegaal opererende veehouderij, die vervolgens ook één van de belangrijkste vervuilers blijkt te zijn op een kwetsbaar natuurgebied, geen toekomst is? Wilt u eerlijk zijn naar veehouders en hen geen beloftes doen voor legalisatie als daar helemaal geen ruimte voor is?
Het is niet mogelijk om generieke uitspraken te doen over het toekomstperspectief van specifieke bedrijven. Als de gebiedsprocessen zijn gestart, nemen alle al dan niet gelegaliseerde bedrijven (waaronder PAS-meldingen) deel aan het gebiedsproces waar bepaald moet worden welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden. Op basis van de kennis en inzichten die ik heb, schets ik het toekomstperspectief voor de verschillende sectoren zo reëel mogelijk.
Deelt u het inzicht dat handhaven op de vergunning van dergelijke veehouderijen (waarbij ze moeten stoppen of krimpen tot een omvang die past binnen de verleende vergunning) een zeer kosteneffectieve maatregel is om de natuur te beschermen? Bent u voornemens dit te doen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 10 heb toegelicht, wordt in de gebiedsprocessen vastgesteld welke activiteiten op welke manier kunnen plaatsvinden. Daarop vooruitlopen door actief te handhaven doet geen recht aan de complexiteit in de gebieden, zeker niet waar het ondernemers betreft die te goeder trouw hebben gehandeld en door toedoen van de overheid nu geen passende vergunning hebben.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur?
Ik heb gepoogd u zo goed mogelijk te informeren, maar helaas kan ik u minder informatie verstrekken dan gehoopt. Desalniettemin heb ik de vragen één voor één beantwoord. Het is helaas niet gelukt de beantwoording voor het genoemde commissiedebat te verzenden.
Het negeren van de wens van de Kamer om de maximumtemperatuur voor diertransporten spoedig te verlagen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het deze week tropisch heet wordt met temperaturen bovenin de 20 graden Celsius en op sommige plekken zelfs meer dan 30 graden Celsius?1
Ja.
Maakt u zich zorgen over de gevolgen van deze temperaturen voor het welzijn van dieren op transport? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u genomen om dieren deze week te beschermen tegen de hoge temperaturen? Zo nee, waarom niet?
Hittestress bij dieren is verschrikkelijk en moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Daartoe hebben zowel de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de sector als ik al verschillende stappen gezet. Voorbeeld hiervan is het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen, en de hitteprotocollen van de sectoren die van kracht gaan bij temperaturen boven de 27 graden Celsius. Ook voert de NVWA extra controles uit tijdens hete dagen en treedt op tegen hittestress (ook op dagen dat het minder warm is).
Kunt u bevestigen dat de Kamer u meermaals heeft verzocht om de maximale temperatuur voor diertransporten te verlagen, maar dat u dit niet heeft gedaan omdat u wacht op een impactanalyse van de sector?
Dat klopt. Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk dat dieren tijdens transport beschermd worden tegen hittestress. Ik ga de maximumtemperatuur voor diertransport, conform de wens van de Kamer, dan ook verlagen. Ik streef ernaar dit voor de zomer van 2024 gerealiseerd te hebben.
Heeft u deze impactanalyse al ontvangen? Zo ja, kunt u deze analyse per ommegaande naar de Kamer toesturen? Zo nee, wanneer verwacht u deze analyse te ontvangen?
Ik heb inmiddels een impactanalyse ontvangen van twee sectorpartijen. Van de andere sectorpartijen heb ik – ondanks meermalig aandringen – geen impactanalyse ontvangen. Ik heb dus helaas geen breed beeld van wat het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport voor de gehele sector en keten betekent. Omdat het mijn verantwoordelijkheid is om rekening te houden met uitvoerbaarheid van regelgeving, wil ik dit brede beeld nog wel verkrijgen. Daarom heb ik de overige sectorpartijen nogmaals gevraagd om een impactanalyse aan te leveren. Omdat ik ook veel waarde hecht aan dierenwelzijn en het voorkomen van hittestress, start ik binnenkort ook alvast de internetconsultatie. Het opstellen en aanleveren van de impactanalyse kan dan parallel verlopen aan de internetconsultatie.
Hoe zwaar weegt u een impactanalyse van de vee-industrie ten opzichte van uitgebreid onafhankelijk onderzoek van de European Food Safety Authority (EFSA), die concludeert dat de meeste dieren bij de huidige toegestane maximumtemperatuur ernstig kunnen lijden?
Ik hecht veel waarde aan de wetenschappelijke rapporten van EFSA, zoals ik ook eerder heb aangegeven in mijn eerdere beantwoording van Kamervragen2 en Kamerbrief3. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is het ook mijn verantwoordelijkheid als Minister dat regelgeving uitvoerbaar is. Daarom heb ik de sector gevraagd om parallel met de internetconsultatie een impactanalyse aan te leveren zodat deze input meegenomen kan worden bij de aanpassing van de regelgeving.
Hoe zwaar weegt u een impactanalyse van de vee-industrie ten opzichte van de oproep van de Kamer om de maximumtemperatuur te verlagen, met hierbij zelfs de expliciete wens dat dit uiterlijk in het voorjaar van 2023 zou zijn gebeurd?
Ik hecht zeker waarde aan de oproep van de Kamer om de maximumtemperatuur te verlagen, en zet mij hier ook voor in. Echter, zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vragen 4 en 5, is het ook mijn verantwoordelijkheid als Minister dat regelgeving uitvoerbaar is. Daarom heb ik de sector gevraagd om parallel met de internetconsultatie een impactanalyse aan te leveren zodat deze input meegenomen kan worden bij de aanpassing van de regelgeving.
Wanneer gaat u de maximumtemperatuur voor diertransporten verlagen?
Het is mijn inzet de maximumtemperatuur voor de zomer 2024 verlaagd te hebben.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk deze week beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
73 biggen die zijn verdronken in hun eigen mest nadat een verouderde roostervloer het begaf |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat afgelopen week bij twee varkenshouderijen dieren door de roostervloeren zijn gezakt, waarbij 73 biggen in hun eigen mest zijn verdronken?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Bent u ermee bekend dat twee weken terug vijf koeien in een gierput zijn beland, waarbij ook het vermoeden bestaat dat deze door een rooster zijn gezakt? Zo ja, kunt u bevestigen of dit inderdaad de ware toedracht van de val in de gierput was?2
Ja. De brandweer (Veiligheidsregio Utrecht) heeft bevestigd dat de koeien door het bezwijken van de betonnen vloer in de gierput zijn terecht gekomen.
Bent u ermee bekend dat afgelopen zondag nog vijf kalfjes door de brandweer uit een mestput zijn gehaald?3
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Deelt u de mening dat verdrinken in de eigen mest een gruwelijke dood is voor de getroffen dieren?
Ja, die mening deel ik.
Bent u bekend met de uitspraak in het Algemeen Dagblad van de varkenshouder van het bedrijf waar de 73 biggen omkwamen dat «Dat stalen deel is verouderd», over de stalen constructie die het kunststof rooster draagt? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Ja, ik heb het bericht gelezen. Het laten verouderen van een stalvloer waardoor deze niet meer voldoet aan het minimumniveau voor constructieve veiligheid uit Bouwbesluit 2012 is niet toegestaan. Kennelijk was deze varkenshouder hiervan op de hoogte en hij had zorg moeten dragen voor het uitvoeren van vervolgacties, zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van de benodigde reparaties en herplaatsing van de dieren.
Wordt er nader onderzoek ingesteld naar beide varkenshouders en de koeienhouder om te beoordelen of deze vóór het bezwijken van de roosters al kennis hadden kunnen hebben van de mogelijk door ouderdom versleten en daardoor levensgevaarlijke constructies en het hebben nagelaten hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend heeft de brandweer (Veiligheidsregio) bij deze incidenten geen melding gedaan bij het gemeentelijke bouwtoezicht of bij de NWWA. Het is daarmee geheel aan de staleigenaar gelaten om vervolgacties te nemen, zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van de benodigde reparaties en herplaatsing van de dieren. Dit geldt ook voor onderzoek naar de oorzaak, waarbij aannemelijk is dat ook een rol bij de verzekeraar van de staleigenaar ligt. Het is uiteindelijk ook primair de verantwoordelijkheid van de staleigenaar om vervolgacties te nemen en niet die van het gemeentelijk bouwtoezicht of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Uit oogpunt van dierenwelzijn vind ik het echter toch wenselijk dat het gemeentelijke bouwtoezicht en de NVWA na een stalincident geïnformeerd worden, zodat zij een afweging kunnen maken om de betreffende stal te controleren. Ik ga daarom samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in overleg met Brandweer Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de NVWA om te zorgen dat bij dit soort incidenten systematisch melding wordt gedaan door de brandweer aan het gemeentelijke bouwtoezicht en in geval van risico’s voor het welzijn van nog aanwezige dieren bij de NVWA.
Staan er nu op genoemde bedrijven nog dieren op mogelijk ondeugdelijke vloeren? Zo ja, hoeveel en waarom wordt dat risico genomen? Zo nee, wat is er dan gebeurd met deze dieren?
Dat is mij niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zijn voor zover bekend geen melding gedaan bij de genoemde incidenten bij het gemeentelijk bouwtoezicht of de NVWA.
Bent u bekend met de uitspraken van veeroosterproducent Gerben Nooyen in het Algemeen Dagblad dat de omstandigheden in de varkensstal bepalend zijn voor de levensduur van roosters en dat dat van vele factoren, zoals diepte van de put, luchtstromen, mestplek, type mest en voerresten, afhankelijk is? Wat vindt u daarvan?
Ik heb deze uitspraken gelezen. Dat vele factoren effect hebben op de levensduur van roostervloeren maakt dat met regelmaat beoordelen van de kwaliteit van de vloer van evident belang is.
Welke richtlijnen bestaan er voor het beoordelen van de levensduur van een roostervloer in een specifieke stal en hoe wordt dit per stal bepaald?
In het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan de constructieve veiligheid van bouwconstructies. Dit geldt ook voor stalvloeren en mestkelders. Het Bouwbesluit 2012 stelt minimum prestatie-eisen aan de sterkte van bouwconstructies en wijst daarvoor NEN-normen aan. Uit deze normen volgt dat stalvloeren bij nieuwbouw gedurende een ontwerplevensduur van 15 jaar niet mogen bezwijken. De roostervloeren moeten daartoe ook voldoende bestand zijn tegen aantasting door het sterk agressieve milieu van mest- en mestdampen. Hoewel bij nieuwbouw van een ontwerplevensduur van 15 jaar wordt uitgegaan, betekent dit niet dat de roostervloeren in de praktijk ook maar 15 jaar meegaan of gebruikt mogen worden. Na de bouw van een stal is het aan de eigenaar van de stal te zorgen dat de roostervloeren blijvend voldoen aan minimumveiligheidsniveau voor bestaande gebouwen. Het ligt daarbij in de rede dat de staleigenaar regelmatig nagaat of de roostervloeren geen tekenen van schade, roest of veroudering vertonen. En dat als hiervan sprake is dat de staleigenaar de roostervloeren vervangt of (indien mogelijk) repareert. Bij de hiervoor beschreven incidenten lijkt het erop dat sprake was van oudere roostervloeren met mogelijk gebreken. Ook breder is mijn beeld dat de problematiek van instortende roostervloeren vooral speelt bij oudere roostervloeren.
Herinnert u zich dat uit onderzoek van Varkens in Nood bleek dat de brandweer in 2019 maar liefst 240 keer moest uitrukken om dieren uit mestputten te redden, bijna vijf keer per week?4
Ja.
Wat heeft u sindsdien gedaan om het risico hierop te verminderen?
Mijn voorganger heeft hierover gesproken met de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) en heeft aandacht gevraagd voor de gevaren van verouderde roostervloeren. De POV heeft dit punt onder de aandacht gebracht bij haar leden.
Heeft u, gezien het feit dat er nu in zeer korte tijd opnieuw al zeker drie ongelukken met roostervloeren zijn gebeurd, er voldoende vertrouwen in dat de sector genoeg verantwoordelijkheid neemt om de deugdelijkheid van deze vloeren te waarborgen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 9 is mijn beeld dat de problematiek van instortende roostervloeren vooral speelt bij oudere roostervloeren.
Ik ga hierover samen met mijn collega van BZK in gesprek met de sector, Brandweer NL, VNG en de NVWA.
In de rede ligt dat er een informatieblad wordt opgesteld om staleigenaren te wijzen op de gevaren van verouderde roostervloeren voor zowel mens als dier en het belang van het uitvoeren van regelmatige controles in relatie tot veiligheid en het tijdig nemen van (herstel)maatregelen.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nog steeds geen handhavingstaak heeft op bouwtechnische zaken zoals roostervloeren, zoals uw voorganger schreef in antwoord op schriftelijke vragen van de Partij voor de Dieren in 2018?5
Ja, dat klopt. Zoals eerder aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Futselaar (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2553) is de constructieve veiligheid van gebouwen geregeld in het Bouwbesluit 2012 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit besluit is ook van toepassing op stallen en daarin toegepaste stalvloeren. Er gelden zowel eisen voor nieuwe als bestaande gebouwen. Bij nieuwbouw is de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen verantwoordelijk dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit. De gemeente is daarbij bevoegd gezag en beoordeelt de vergunning en kan toezicht houden op de bouw. Bij bestaande bouw is de eigenaar verantwoordelijk dat de stalvloeren voldoen. Er geldt daartoe een algemene zorgplicht voor de eigenaar. De gemeente kan hierop toezicht houden en handhaven, zij zijn bevoegd gezag. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij invulling geven aan toezicht en handhaving.
Klopt het dat er nog steeds geen sanctie staat op het hebben van ondeugdelijke roostervloeren? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat is die?
Als geconstateerd wordt dat een roostervloer niet voldoet aan het Bouwbesluit dan kan een gemeente handhavend optreden. Dit kan met bestuursdwang of een dwangsom.
Bent u zich ervan bewust dat varkens zeer zindelijke dieren zijn die van nature ver van hun lig- en eetplek hun uitwerpselen deponeren?
Ja.
Wat vindt u ervan dat we in Nederland tienduizenden varkens houden op onbetrouwbare constructies boven diepe, open gierputten waarmee het ene na het andere ongeluk gebeurt, zonder, uitgaande van de antwoorden op de vragen in 2018, enige richtlijnen, vorm van toezicht of handhaving hierop?
Ik vind het belangrijk dat in het kader van dierenwelzijn de vloerconstructies boven mestkelders veilig zijn. Daarbij speelt ook het belang van een veilige werkomgeving voor veehouders en medewerkers. In antwoorden op de voorgaande vragen ben ik ingegaan op deze veiligheid en acties die ik ga nemen om ongelukken door het instorten van vloeren zo veel mogelijk te voorkomen.
Vindt u het dierwaardig om zindelijke dieren gedwongen te houden in hun eigen uitwerpselen en mestdampen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
In mijn beleid ga ik uit van positief welzijn voor dieren. Dat betekent dat dieren recht hebben op kwaliteit van leven. Om dat te bereiken dient er een omslag plaats te vinden naar uitsluitend gebruik van diergericht ontworpen houderijsystemen. Dat zijn systemen waarbij de dieren onder andere hun eigen gedragsbehoeftes kunnen tonen (waaronder de behoefte om als zindelijk dier de eigen lig- en eetplaats zo schoon mogelijk te houden), die een comfortabele en veilige omgeving voor de dieren bieden en waarbij hun gezondheid gewaarborgd is.
Bent u bereid een plan op te stellen voor de snelle uitfasering van diepe mestkelders onder de stal, aangezien mestkelders waarin mest en urine samen komen onder de stal zorgen voor giftige staldampen en kans op explosies, stalbranden en instorting?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 en vraag 12 is het beeld dat de problematiek van instortende roostervloeren vooral speelt bij oudere roostervloeren. Ik ga hierover samen met mijn collega van BZK in gesprek met de sector, Brandweer NL, VNG en de NVWA. In de rede ligt dat er een informatieblad wordt opgesteld om staleigenaren te wijzen op de gevaren van verouderde roostervloeren voor zowel mens als dier en het belang van het uitvoeren van regelmatige controles in relatie tot veiligheid en het tijdig nemen van (herstel)maatregelen.
Wat gaat u verder doen om te voorkomen dat nog meer dieren in de Nederlandse veehouderij het droeve lot ten deel valt om in gierkelders te belanden en te verdrinken (of bijna te verdrinken) in hun eigen uitwerpselen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 18. Naast de gesprekken die mijn ministerie hier over aangaat, is het ook aan het volgende kabinet om te bezien of aanvullend andere maatregelen nodig zijn.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor geldende termijn beantwoorden?
Vanwege de benodigde (interdepartementale) afstemming heeft beantwoording helaas meer tijd gekost dan de gebruikelijke termijn van drie weken. Ik heb de Kamer hierover geïnformeerd op 12 september 2023.
Het bericht ‘Boerin Anje is piekbelaster en vreest toekomst’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boerin Anje is piekbelaster en vreest toekomst»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat u met het afpakken van vergunningen zowel gezonde boerenbedrijven als mensenlevens verwoest? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden en meenemen dat bedrijven door uw toedoen niks meer kunnen, aangezien overname en of investering niet meer kan, want de bankt werkt daar niet aan mee?
Ondernemers die onder de aanpak piekbelasting vallen, kunnen vrijwillig door middel van (een combinatie van) extensiveren, innoveren, omschakelen en verplaatsen hun stikstofuitstoot reduceren. Ook kunnen deze ondernemers gebruik maken van een vrijwillige beëindigingsregeling. Onderdeel van de beëindigingsregeling betreft het (laten) doorhalen van de vigerende vergunningen. Ondernemers die onder de aanpak vallen, staan voor grote keuzes ten aanzien van de toekomst van hun bedrijf. Ik snap dat dit zorgen en vragen oproept. Door middel van gesprekken met zaakbegeleiders, kunnen deze zorgen geadresseerd worden. Ik hecht eraan te benadrukken dat deelname aan de aanpak piekbelasting vrijwillig is. Tegelijkertijd snap ik dat dit voor ondernemers niet altijd zo voelt. Ten aanzien van banken geldt dat in zijn algemeenheid niet geconstateerd kan worden dat zij niet meewerken. Desalniettemin herken en deel ik de zorgen op dit punt. Vanuit het team Uitvoering Aanpak Piekbelasting vinden er gesprekken plaats met banken.
Waarom beloont u bedrijven, zoals die van boerin Anje niet, in hun keuze om een duurzaamheidsslag te maken via bijvoorbeeld innovatie en toekomstbestendig te worden? Kunt u in uw antwoord meenemen waarom u niet ziet dat bedrijven onder andere speciale vloeren en machines hebben aangeschaft, die de stikstofuitstoot reduceren en het label groen hebben gekregen, maar door een onbetrouwbare overheid alsnog het mes op de keel krijgen?
Het kan voorkomen dat boeren hun bedrijf (in enige mate) hebben verduurzaamd en toch nog zoveel stikstofdepositie veroorzaken dat voldaan wordt aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Ondernemers kunnen vrijwillig een afweging maken in de verschillende mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting, zoals geschetst in antwoord op vraag 2. Ondernemers kunnen in dit proces begeleid worden door een zaakbegeleider. Een ondernemer kan onderzoeken hoe verdere verduurzaming mogelijk is. In gesprekken die gevoerd worden met deze ondernemers zal gezocht worden naar passende oplossingen indachtig de motie-Thijssen en Bromet.2
Waarom wilt u een bedrijf sluiten dat enige tijd geleden door de Koning en Koningin via filmbeelden is meegenomen om in het buitenland te laten zien als een bedrijf dat klaar is voor de toekomst? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
De aanpak piekbelasting werkt met een drempelwaarde. Het al dan niet voldoen aan die drempelwaarde bepaalt of een ondernemer onder de vrijwillige aanpak valt of niet. Ondernemers die onder de aanpak piekbelasting vallen, kunnen vrijwillig door middel van (een combinatie van) extensiveren, innoveren, omschakelen en verplaatsen hun stikstofuitstoot reduceren. Ook kunnen deze ondernemers gebruik maken van een vrijwillige beëindigingsregeling. Het is aan een ondernemer zelf om deze afweging te maken.
Bent u het eens dat het stikstofbeleid controversieel moet worden verklaard? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Het al dan niet controversieel verklaren van (onderdelen van) het stikstofbeleid is aan de Tweede Kamer. Ik vind het niet gepast om me uit te laten over de vraag welke dossiers controversieel zouden moeten worden verklaard.
Bent u bekend met het feit dat Professor-emeritus Han Lindeboom via een tweet op 13 augustus 2023 stelde: «Het RIVM heeft intern toegegeven dat ze een factor 200 te hoog zitten, maar dat de overheid maar moet beslissen of dat geïmplementeerd moet worden. Vervolgens blijkt in de Tweede Kamer dat ze de Minister niet van de juiste informatie voorzien. Wie houdt wie voor de gek?»?
Ja. In het bericht wordt gedoeld op het onderzoek naar het verschil tussen de berekende en gemeten hoeveelheid ammoniak in de duingebieden, het zogenoemde «duinengat». Hierover heb ik de Tweede Kamer op 27 juni 2023 geinformeerd.3
Wordt u voor de gek gehouden door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief is de huidige methodiek internationaal toonaangevend en wordt gebruik gemaakt van de best beschikbare wetenschappelijke kennis. Om deze reden handhaaft het RIVM de huidige methodiek en hou ik daar ook aan vast. Nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen worden wel gevolgd en, als er aanleiding voor is, doorvertaald naar nieuw beleid.
Welke stappen zijn er ondernomen tegen het RIVM nu u niet van de juiste informatie bent voorzien en welke gevolgen heeft dat voor de status van de AERIUS-berekening?
Zie antwoord vraag 7.
Als er sprake is van een factor 200 afwijking bij berekeningen volgens het AERIUS-model, hoe wilt u dan rechtvaardigen dat een bedrijf, zoals die van Anje Grin, die als piekbelasters is aangemerkt ook daadwerkelijk een piekbelaster is? Wanneer deze afwijking in AERIUS van een factor 200 wordt erkend, bent u dan ook van mening dat u met uw regeling bedrijven opzettelijk onherstelbare schade berokkent? Kunt u in uw antwoord het feit betrekken dat de banken zich terug trekken en agrarische ondernemers met de rug tegen de muur worden gezet door het label «piekbelasters»?
Het RIVM-onderzoek naar het «duinengat» gaat over de bepaling van de totale (jaarlijkse) depositie op de natuur. Dit is iets anders dan individuele projectberekeningen die worden uitgevoerd bij bijvoorbeeld de aanpak piekbelasting. Zoals aangegeven wordt uitgegaan van de best beschikbare wetenschappelijke kennis en methodieken.
Vindt u, ondanks het feit dat AERIUS er met een factor 200 naast kan zitten, dat het bedrijf van Anje Grin mag worden gesloten en afgebroken op basis van een rammelende berekening in AERIUS(-check)? Zo ja, waarom bent u die mening toegedaan? Zo nee, welke stappen worden er dan ondernomen om de daadwerkelijke depositie van bedrijven (ook niet-agrarische!) vast te stellen om de zogenaamde «piekbelasters» gemeten en wetenschappelijk onafhankelijk vast te stellen?
Zoals eerder aangegeven wordt bij de berekeningen uitgegaan van actuele wetenschappelijke kennis en de best beschikbaar methodieken. Ik zie geen aanleiding om aan die methodiek te twijfelen of het te herzien.
Uiteraard is het wel van belang om de methodiek en modellen continu door te blijven ontwikkelen. Hier werkt het RIVM dagelijks aan.
Bent u bekend met het feit dat zowel uit persoonlijke gesprekken van ons met Anje Grin als uit de berichten over haar zaak in de media, naar voren komt dat de indruk door een ambtenaar van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is gewekt dat Anje Grin in aanmerking zou kunnen komen voor de «woest aantrekkelijke opkoopregeling» van de Europese Commissie en van u? Echter, wanneer we de tekst van de Europese regeling lezen staat daarin de volgende passage: «The schemes, which can run until 27 February 2028, are open to small and medium-sized livestock farmers in the Netherlands that voluntary close their breeding sites, provided that their current nitrogen deposition load exceed certain minimum levels.» Bent u van mening, aangezien het bedrijf van Anje Grin geen kleine of middelgrote veehouderij is, maar een veehouderij die in de categorie «groot» valt, met 250 melkkoeien, dat het bedrijf wel in de door de Europese Commissie aangegeven categorie valt?
Zowel de Landelijke Beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv) als de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) zijn door de Europese Commissie aangemerkt als geoorloofde staatssteun. In de goedkeuringsbeschikkingen die door de Europese Commissie zijn afgegeven staat dat deze regelingen openstaan voor kleine en middelgrote ondernemingen. De Europese Commissie definieert kleine en middelgrote ondernemingen niet op basis van het aantal gehouden dieren op een bedrijf of een veehouderijlocatie, maar op basis van het aantal werkzame personen en op financiële drempels (jaaromzet of balanstotaal). Tot de categorie kleine en middelgrote ondernemingen behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt4.
Veehouderijlocaties die voldoen aan de voorwaarden van de Lbv of de Lbv-plus kunnen in aanmerking komen voor subsidieverlening. Een voorwaarde is dat de veehouderijlocatie een stikstofdepositie op overbelaste en voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden moet veroorzaken die gelijk of hoger is dan de in de Lbv of Lbv-plus opgenomen drempelwaarde. Of de melkveehouderij van mevrouw Grin aan de drempelwaarde van de Lbv of Lbv-plus voldoet, moet blijken uit een berekening met de daarvoor speciaal ontwikkelde tool, AERIUS Check. Of de melkveehouderij van mevrouw Grin aan de overige voorwaarden van de Lbv of Lbv-plus voldoet wordt getoetst op het moment dat daadwerkelijk een subsidieaanvraag is ingediend.
Zo ja, waarom vindt u dat? Zo nee, kunt u dan verklaren waarom door ambtenaren van het Ministerie van LNV die indruk wel wordt gewekt? Kunnen we zelfs stellen dat Anje Grin mogelijk wordt misleid door ambtenaren van het Ministerie van LNV – zoals boeren die een Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melding hebben gedaan ook misleid zijn door de overheid – en in de toekomst mogelijk de subsidie weer terug moet betalen?
Voor het antwoord op het eerste deel van de vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 11. Ondernemers die vallen onder de aanpak piekbelasting kunnen gebruik maken van een zaakbegeleider. Deze kan ondersteunen en faciliteren in het proces van de ondernemer in het maken van een vrijwillige keuze.
Welke – in beton gegoten – garantie geeft u aan boeren die mee willen doen aan de Europese opkoopregeling, dat ze in de (nabije) toekomst niet alsnog de door hen ontvangen Europese subsidie voor opkoop, terug moeten storten in verband met het verkeerd uitvoeren van de Europese subsidieregeling door u? Kunt u een gedetailleerd en juridisch verantwoord antwoord geven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zijn zowel de Lbv als de Lbv-plus aangemerkt als geoorloofde staatssteun. Dit betekent dat subsidie voor de definitieve en onherroepelijke beëindiging van de productie op veehouderijlocaties, die aan de voorwaarden van deze regelingen voldoen, is toegestaan. Om voor subsidieverlening in aanmerking te komen moet de veehouder die de aanvraag indient en de veehouderijlocatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd voldoen aan de voorwaarden van de subsidieregeling. Na de subsidieverlening moet een veehouder, om in aanmerking te komen voor subsidieverstrekking (uitbetaling), voldoen aan de vereisten uit de regeling. Indien een veehouder niet aan de vereisten voldoet of heeft voldaan, kan dit aanleiding geven om de subsidie gedeeltelijk of geheel terug te vorderen. Zolang een veehouder voldoet aan de voorwaarden en vereisten van de subsidieregeling, zal er geen aanleiding zijn om tot terugvordering over te gaan.
Wanneer u volhoudt dat het bedrijf van Anje Grin als zogenaamde piekbelaster moet verdwijnen, aan welke activiteiten wordt de daardoor open vallende stikstofruimte – naast natuur – daarna toegedeeld? Worden er andere agrarische PAS-melders mee gelegaliseerd? Kunt u een antwoord geven met daarin specifiek de naam en locatie van alle bevoordeelden waar de stikstofruimte terecht komt?
Indien een ondernemer besluit om zijn of haar bedrijf te beëindigen, zal de vrijgekomen stikstofruimte in eerste instantie ingezet worden om de natuur de kans te geven om te herstellen. De ruimte die ook gebruikt kan worden voor toestemmingverlening, zal met prioriteit worden benut om PAS-melders te legaliseren en vervolgens urgente maatschappelijke en economische ontwikkelingen mogelijk te maken.
Bezorgdheid en onzekerheid bij de inbeslagname van een bejaarde pony |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Na maanden is inbeslaggenomen bejaarde merrie plots weer thuis: «Dacht dat ze dood was»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht in het AD.
Kunt u bevestigen dat de betreffende pony op 12 mei jl. in beslag is genomen door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)?
De betreffende pony is op 12 mei jl. niet door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming in beslag genomen, maar door de politie in beslag genomen.
Op welke wijze en binnen welk termijn is de eigenaar op de hoogte gebracht over de inbeslagname van de pony?
Het openbaar ministerie heeft mij laten weten dat het een lopende individuele zaak betreft. In het belang van het lopende onderzoek en teneinde beïnvloeding van het openbaar ministerie en/of de rechterlijke macht te voorkomen, kan ik over lopende zaken, zoals gebruikelijk, geen inhoudelijke mededelingen doen of oordelen daarover uitspreken
Op 4 juli jl. heeft de rechter beslist tot teruggave van de pony aan de beslagene. Hiervan is het OM op 13 juli jl. schriftelijk in kennis gesteld.
Kunt u bevestigen dat de rechter begin juli jl. oordeelde dat het Openbaar Ministerie (OM) de pony zo snel mogelijk moest teruggeven aan de eigenaar?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe heeft het OM invulling gegeven aan het vonnis van de rechter?
Zoals reeds aangegeven betreft dit een lopende zaak en daarom kan hier niet verder op worden ingegaan. In het algemeen kan worden opgemerkt dat het wenselijk is dat spoedig gevolg wordt gegeven aan een rechterlijke uitspraak waarin de rechter oordeelt dat een beslag moet worden opgeheven.
Kunt u bevestigen dat er ongeveer een maand tussen het vonnis van de rechter en het terugbrengen van de pony naar de eigenaar zat? Waarom duurde dit zo lang?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het verschillende weken duurt voordat een dier wordt teruggebracht naar de eigenaar, nadat de rechter hiertoe heeft geoordeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het OM of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) naar aanleiding van het vonnis contact opgenomen met de eigenaar van de pony om hem te informeren over de gevolgen van de uitspraak?
Zoals reeds aangegeven kan ik over lopende zaken, zoals gebruikelijk, geen inhoudelijke mededelingen doen of oordelen daarover uitspreken.
In het algemeen kan ik opmerken dat ik me ervan bewust ben dat het in beslag nemen van dieren impact kan hebben op zowel mens als dier. Er wordt daarom ook niet lichtvaardig tot de beslissing overgegaan om een dier in beslag te nemen. Indien er beslag wordt gelegd op zaken, waaronder ook dieren, ontvangt de beslagene hiervan een bericht van ontvangst. Desgevraagd informeert het
OM de beslagene over de welstand van zijn inbeslaggenomen dier(en). Wanneer een rechter oordeelt tot teruggave aan de beslagene, geeft het OM zo spoedig mogelijk gevolg aan deze uitspraak en neemt het – al dan niet door tussenkomst van de opsporingsinstantie – contact op met de beslagene. In het geval van dieren dient ook rekening te worden gehouden met de verplichtingen die gelden rondom het vervoeren van dieren.
In zijn algemeenheid dient de overheid bij beslag zich als goed bewaarder te gedragen. In het geval van een inbeslagname van (verwaarloosde) dieren houdt dat in dat de dieren worden opgevangen in opslaglocaties waar de dieren kunnen herstellen en goede zorg krijgen.
Klopt het dat de eigenaar niet op de hoogte is gebracht over de toestand en het welzijn van de pony gedurende de periode van inbeslagname, ook niet na het vonnis van de rechter?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de eigenaar niet op de hoogte is gebracht over wanneer de pony thuis zou worden gebracht?
Zie antwoord vraag 8.
Begrijpt u dat deze gebrekkige informatie leidt tot veel onduidelijkheid en onzekerheid bij de eigenaar, waaronder bezorgdheid over het welzijn van de pony en of de pony mogelijk zou zijn geëuthanaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de eigenaar dat de pony vermagerd is teruggebracht?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de eigenaar van een inbeslaggenomen dier voortaan beter op de hoogte wordt gehouden over het welzijn van het dier en de gang van zaken omtrent de bezwaarprocedure en de gevolgen van een rechtelijke uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid met het OM en de RVO in gesprek te treden over dit voorval met als doel om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister om te treden in de zelfstandige en onafhankelijke beoordeling door het OM en de RVO van individuele zaken. Om die reden zal ik niet met het OM en de RVO in gesprek treden over deze individuele zaak.
Ziet u, mede door dit voorval en eerdere vergelijkbare voorvallen, voldoende reden om aparte regels op te stellen voor de inbeslagname van dieren, zodat ze niet meer als voorwerp worden behandeld (zoals geformuleerd in de aangehouden motie 35 892, nr. 25)? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
De Aanwijzing inbeslagneming (2014A006) van het OM bevat reeds een aparte paragraaf met handvatten voor de «afdoening van levende dieren».2 Daarin staat onder meer vervat dat – in verband met dierenwelzijn – het onwenselijk is om een dier lang in opslag te houden. Verwaarloosde dieren worden opgevangen in locaties waar zij kunnen herstellen. Dieren worden niet als voorwerpen behandeld, maar zoals ook in de Wet Dieren artikel 1.3 staat erkennen de we eigenwaarde van dieren zijnde wezens met gevoel.
Ik ben, zoals toegezegd aan uw Kamer, in gesprek met het OM over deze motie. Over de uitkomsten van dit overleg wordt uw Kamer te zijner tijd nader geïnformeerd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Een deel van de vragen heb ik samengevoegd omdat ze zien op de individuele casuïstiek, waar ik gezien het gegeven dat het een lopende zaak betreft niet op in kan gaan. Het is helaas niet gelukt om dit binnen de gestelde termijn te beantwoorden vanwege het overleg dat met meerdere partijen moest plaatsvinden.
De onwenselijke inzet en dieronvriendelijke training van politiehonden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiehond Rebel mag alleen nog maar bijten als het moet»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er sinds 1 april 2023 een nieuwe richtlijn geldt voor de inzet en training van politiehonden om zo het aantal ongewilde bijtincidenten te verminderen?
Sinds 1 april 2023 geldt inderdaad een nieuwe richtlijn voor de inzet van surveillancehonden. De hond werkt voortaan in principe aangelijnd, tenzij een dringende situatie erom vraagt het dier los te laten. Bijvoorbeeld om een vluchtende verdachte van een ernstig misdrijf aan te houden, waarbij de snelheid van de hond van doorslaggevend belang kan zijn. De nieuwe richtlijn is onder andere opgesteld om de kans op onbedoelde bijtincidenten zo gering mogelijk te maken.
Overigens wil ik opmerken dat ook surveillancehonden het meest worden ingezet om te zoeken en niet om te bijten. Bijvoorbeeld als een verdachte zich verstopt of bij het zoeken van een vermiste persoon.
Klopt het dat een onderdeel van deze nieuwe richtlijn is dat alle oefeningen met stroomstoten uit de certificeringseisen zijn verwijderd?2 Zo ja, waarom is dit nu pas gebeurd en niet bij de inwerkingtreding van het verbod op 1 januari 2022? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van stroomstoten is nooit onderdeel geweest van certificeringseisen bij de training van politiehonden.
Sinds 1 januari 2022 is het verboden om stroomhalsbanden en andere stroomstootapparatuur bij honden te gebruiken. Hier zijn enkele uitzonderingen op, waaronder trainingen en inzet voor de overheid op het gebied van veiligheid en openbare orde door de politie en de Koninklijke marechaussee. Deze uitzonderingen zijn alleen van toepassing wanneer het beoogde doel het gebruik van stroomstootapparatuur rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.
Om een zorgvuldige afweging te maken bij het gebruiken van die uitzonderingsmogelijkheid bij de politie, wordt een uitgebreid beschreven afwegingskader doorlopen en wordt elk gebruik van de stroomband (van iedere individuele hond) geregistreerd, gemonitord en geëvalueerd.
De politie heeft de afgelopen jaren fors ingezet op het verminderen van het gebruik van de stroomband bij trainingen en inzet.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat oefeningen met stokslagen wel onderdeel blijven van de certificeringseisen, ondanks de negatieve gevolgen voor het welzijn van de honden en het risico van het creëren van een gevaarlijke hond? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 juni 2023 maakt het gebruik van een stok geen deel meer uit van de certificeringseisen. De honden die de politie inzet worden getraind op het kunnen omgaan en weerstaan van soms gewelddadig of onvoorspelbaar gedrag van personen. Hierbij werd o.a. gebruik gemaakt van een droge dunne (pink-dikke) «stok» die bij het raken van de hond breekt. Er zijn inmiddels andere methoden om dit te trainen. De «stok» wordt dus niet meer gebruikt.
Kunt u bevestigen dat verschillende politieagenten kritisch zijn over de inzet van honden van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV), omdat deze «tijdens de training door deze vereniging fysiek en mentaal te zwaar belast worden, met als gevolg dat als ze ouder worden er problemen ontstaan» en «hebben geleerd om te bijten» in plaats van rustig te zitten?3 Deelt u deze zorgen?
De Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) is een zelfstandige, private vereniging waar ruim 300 verenigingen bij zijn aangesloten en die niet gelieerd is aan de politie. De leden van deze verenigingen trainen honden. Sommigen van hen doen dit ook om deze geschikt te maken voor de verkoop aan onder andere overheidsdiensten in binnen- en buitenland. Als de politie honden aankoopt, doet ze geen zaken met de KNPV, maar met particuliere verkopers.
De verenigingen die aangesloten zijn bij de KNPV trainen volgens de KNPV-standaarden. Het toezicht op de trainingspraktijk en de huisregels is als eerste aan de betreffende vereniging en de KNPV. Indien politieambtenaren informatie hebben dat er sprake is van misstanden bij verenigingen, kunnen zij hiervan proces-verbaal opmaken. Indien er voldoende concrete aanwijzingen zijn om strafbare feiten aannemelijk te maken, kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek naar mogelijke dierenmishandeling starten.
Het hoofdbestuur van de KNPV maakt zich hard voor het verbeteren van het dierenwelzijn binnen de aangesloten verenigingen.
Kunt u bevestigen dat ondanks dat de certificeringseisen van de politie deels zijn aangepast, dergelijke dieronvriendelijke oefeningen gewoon nog onderdeel blijven van de keuringseisen van de KNPV en dat honden die afgenomen worden van de KNPV dus nog steeds met zeer dieronvriendelijke methoden zullen zijn getraind?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 gezegd, heeft de KNPV 300 aangesloten verenigingen met ieder vele aangesloten hondentrainers en bijbehorende getrainde honden. De politie vereist dat de honden die via particuliere hondentrainers worden afgenomen middels diervriendelijke methoden zijn afgericht en getraind.
Binnen de politie is er de afgelopen jaren veel aandacht voor het aankoopbeleid. Een groot aantal honden wordt op jongere leeftijd aangekocht (enkele maanden) dan voorheen (2,5 jaar), zodat de politie ze langer zelf kan trainen. Hiermee kunnen de honden gerichter worden getraind op dat wat voor de taak bij de politie van belang is en hoeft gedrag dat niet nodig/wenselijk is niet meer te worden afgeleerd. Dit leidt ook tot een «socialere» hond.
Die opleiding/opvoeding gebeurt vaak door een politiemedewerker zelf, maar ook door particulieren waarmee afspraken worden gemaakt over die gerichtere opleiding/opvoeding en dit ook wordt gemonitord.
Het voornemen van de politie is om steeds meer honden jonger aan te kopen.
Bent u bereid om alle oefeningen waarbij stokslagen worden toegepast te verwijderen uit de certificeringseisen van de politie? Zo nee, waarom niet?
Deze oefeningen maken sinds 1 juni 2023 geen deel meer uit van de certificeringseisen.
Hoe gaat u voorkomen dat honden die de politie koopt van de KNPV, maar ook van hondentrainers die niet (meer) verbonden zijn aan de KNPV, met dieronvriendelijke methoden waaronder stroomstoten, stokslagen en schoppen, zijn getraind?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier wordt «positieve training», waarbij geen straffen worden toegepast, onderdeel van de nieuwe Koers Politiehonden?
Aandacht voor dierenwelzijn is één van de drie pijlers van de Koers Politiehonden. Dit thema komt integraal terug in de onderwerpen verwerving van honden, selectie van geleiders en binnen het nieuwe leerlandschap voor hondengeleiders. Binnen de Koers Politiehonden wordt ingezet op een omslag in het werken met honden. Het gebruik van positieve trainingsmethoden is één van de thema’s in het nieuw te ontwikkelen leerlandschap voor geleiders en instructeurs. Uitgangspunt bij die trainingen is om gebruik te maken van positieve trainingsmethoden.
Binnen de politie is onder instructeurs en geleiders veel aandacht voor nieuwe, positieve trainingsmethoden en worden onderlinge ervaringen uitgewisseld om die methoden steeds verder te verbeteren.
Politiehonden zijn onmisbaar voor de politietaak en zijn breed inzetbaar. Ik ben onder de indruk van de band die ik zie tussen geleider en de hond en de zorgvuldigheid waarop met de honden wordt omgegaan.
Kunt u toezeggen dat voortaan alle honden bij de politie via positieve trainingsmethoden zullen worden getraind? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over de zorgen van politiesocioloog Jaap Timmer over de onwenselijkheid van het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen en bij niet-geweldsdelicten, en de zorgen over het gebrek aan regels hieromtrent?
De zorgen over het gebrek aan regels deel ik niet. Allereerst benadruk ik graag dat het uitgangspunt van ieder politieoptreden de-escalatie is. Het gebruik van geweld is een ultimum remedium. Dit neemt niet weg dat zich situaties voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen. De politie gaat pas over tot het gebruik van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk, is gewaarschuwd. Bij het gebruik van geweld moeten de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijk en gematigdheid in acht worden genomen. De artikelen 15 en 15a van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en ander opsporingsambtenaren zien op de inzetcriteria van honden. Met de combinatie van de vier altijd geldende beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, redelijkheid en gematigdheid en de inzetcriteria in Ambtsinstructie is sprake van voldoende regulering voor de politie om haar taak goed en veilig uit te kunnen voeren.
Het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen die vanwege hun postuur en voorkomen als meerderjarig worden ingeschat en bij niet-geweldsdelicten zoals een inbraak, vergen extra zorgvuldigheid bij het toetsen aan de hiervoor genoemde beginselen en wijze waarop de hond wordt ingezet. Van hondengeleiders wordt verwacht dat zij in alle gevallen een zorgvuldige afweging maken, alvorens de hond rechtmatig in te zetten. Het is daarbij niet nodig en voor de operatie niet wenselijk om in de wet aparte categorieën te benoemen.
Bent u bereid om de politie alleen nog honden te laten afnemen van trainers die eenzelfde dierenwelzijnsstandaard hebben als binnen de politie wordt gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
De politie wil geen honden afnemen van trainers en verenigingen die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. De politie kijkt bij de aanschaf van een hond naar het gedrag en gaat zo goed als mogelijk na of er aanwijzingen zijn dat een hond met dieronvriendelijke methoden is getraind. Desondanks is dit helaas niet altijd op voorhand met 100 procent zekerheid uit te sluiten. Indien de politie op basis van het gedrag vermoedt dat bij het africhten en trainen geen diervriendelijke methoden zijn gebruikt, wordt de hond niet afgenomen. Mocht de politie ontdekken dat een trainer waarvan honden worden gekocht de dieren tijdens het africhten en trainen mishandelt, wordt de relatie met de betreffende trainer direct beëindigd en maakt de politie daar een proces-verbaal van op.
Bent u bereid om alle banden van de politie met hondentrainers en -verenigingen die honden aantoonbaar hebben mishandeld of dat nog steeds doen te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om met strengere eisen voor de inzet van politiehonden te komen, waaronder een verbod op het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen en bij niet-geweldsdelicten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
De politiehond wordt breed ingezet. Naast de speurhond wordt ook de surveillancehond het meest ingezet voor het zoeken (bijvoorbeeld naar mensen).
In het kader van de Koers voor Politiehonden wordt daarom ingezet op een zoekhond die ook kan bijten in plaats van een bijthond die ook kan zoeken.
De surveillancehond wordt als geweldsmiddel in het overgrote deel van de incidenten gebruikt zonder deze te laten bijten met het oog op de-escalatie en is hierin ook effectief.
Er wordt gewerkt aan landelijke professionele standaarden voor die gevallen waarin de hond daadwerkelijk wordt ingezet om te bijten, zodat hier meer uniformiteit en voorspelbaarheid in komt. De richtlijn «aangelijnd werken» zal leiden tot het terugdringen van ongewilde bijtincidenten. Ook in training en opleiding is veel aandacht voor intervisie en het uitwisselen en leren van ervaringen.
Zowel het dierenwelzijn als de veiligheid van betrokkenen heeft veel aandacht in de Koers. De hond heeft bijzondere kwaliteiten die vooralsnog onmisbaar zijn voor uitvoering van de politietaak.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
In verband met de leesbaarheid zijn sommige vragen samengevoegd.
De uitspraak van de Raad van State dat ecologisch onderzoek nodig bij het isoleren van spouwmuren |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State1 van 2 augustus jl. waarin wordt gesteld dat als een eigenaar van een bestaande woning de spouwmuren wil isoleren, hij eerst voldoende ecologisch onderzoek moet laten doen om vast te stellen of er vleermuizen in deze muren kunnen zitten?
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van deze uitspraak voor o.a. de snelheid en de kosten (voor de overheid en voor particulieren) van de verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugbrengen van de energiearmoede in Nederland?
De meeste particuliere woningeigenaren zijn niet op de hoogte van de plichten uit de Wnb, al is dit door de toegenomen berichtgeving in diversie media sinds de RvS uitspraak gedeeltelijk wel veranderd. Het is voorstelbaar dat sommige woningbezitters het isoleren hierdoor uitstellen, of dat zij eerst voor andere vormen van isolatie kiezen, waar geen plichten uit de wet natuurbescherming voor gelden, of voor andere manieren om hun huis te verduurzamen. In de Kamerbrief: «aanpak natuurinclusief isoleren: handvatten en vervolgstappen» (hierna Kamerbrief), heb ik samen met de Minister voor Natuur en Stikstof het handelingsperspectief voor de huiseigenaar, zowel op korte termijn als op (middel)lange termijn, verhelderd.
Voor (sociale) huurwoningen geldt dat de meeste woningcorporaties en grotere verhuurders nu al handelen conform de Wnb. We zien dat het merendeel van de (sociale) verhuurders het doen van ecologisch onderzoek en het aanvragen van ontheffingen in hun werkproces heeft opgenomen.
Om de particuliere woning- en gebouweigenaren te ontzorgen zet ik in op een landelijke uitrol van het gebiedsgerichte Soortenmanagement plan (SMP). Dit betreft de oplossing voor de middellange termijn. Met deze SMP’s kunnen gemeenten op gebiedsniveau (bijvoorbeeld per gemeente of in sommige gevallen een regio die meerdere gemeenten dekt) onderzoek doen en maatregelen nemen, waardoor er geen individuele aanpak per woning benodigd is. Het gebiedsgerichte SMP licht ik verder toe onder vraag 3.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat deze uitspraak betekent dat energiearmoede langer zal blijven bestaan en dat de verduurzaming van de gebouwde omgeving vertraging oploopt en veel meer gaat kosten?
De meeste mensen in energiearmoede wonen in huurwoningen: 75% in corporatiewoningen en 12% in particuliere huurwoningen. Zoals hierboven reeds toegelicht, zien we dat de meeste woningcorporaties en grotere particuliere verhuurders goed op de hoogte zijn van de zorgplicht uit de Wnb en handelen hiernaar.
Voor de kleinere particuliere verhuurders en voor woningeigenaren is het doen van ecologisch onderzoek daarentegen tijdrovend, ingewikkeld en buitenproportioneel kostbaar. Precies om deze reden werk ik samen met onder andere het Ministerie van LNV, de provincies en gemeenten aan de uitrol van een middellange termijn oplossing: de soortenmanagementplannen (SMP’s). Met een SMP kan een gemeente op gebiedsniveau ecologisch onderzoek doen en waar nodig maatregelen nemen. Gemeenten kunnen op basis van een SMP een gebiedsgerichte ontheffing van het bevoegd gezag (de provincie) krijgen tot 10 jaar.
Voor 2023 heb ik uit het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) € 44 mln. beschikbaar gesteld voor een landelijke uitrol van het SMP. De middelen worden middels een specifieke uitkering (SPUK) toebedeeld aan gemeenten en provincies. Onder voorbehoud van parlementaire besluitvorming wordt de regeling uiterlijk dit jaar opengesteld.
Gemeenten krijgen met de middelen een bijdrage voor het opstellen, monitoren en uitvoeren van een SMP. Provincies krijgen ook een bijdrage voor het ondersteunen van de uitrol van SMP’s bij gemeenten.
In de SPUK is het uitgangspunt dat provincies als bevoegd gezag een rol hebben om te prioriteren welke gemeenten alvast aan de slag zijn of kunnen met hun SMP-aanpak. In gezamenlijk overleg met gemeenten kan een gezamenlijke aanpak (meerdere gemeenten samen bijvoorbeeld) worden bekostigd. Hierin kan voorrang geboden worden aan gemeenten en wijken met de slechtste energielabels.
Het streven is om in 2024 een tweede tranche open te stellen. Hierover moet nog financiële besluitvorming plaatsvinden, naar verwachting in het voorjaar van 2024. In de tussentijd kunnen gemeenten ook van andere potjes gebruik maken om de kosten te dekken, zoals de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid (CDOKE), en de middelen uit de lokale aanpak van het NIP.
Daarnaast bied ik in de eerdergenoemde Kamerbrief handelingsperspectief voor zowel huiseigenaren als isolatiebedrijven waar zij in afwachting van de soortenmanagementplannen al mee verder kunnen.
Voor het ondersteunend beleid dat nodig is om er voor te zorgen dat de soortenmanagementplannen goed en snel van de grond komen, heb ik recent de «Taskforce natuurinclusief isoleren» opgezet waar o.a. IPO, VNG, Aedes, BZK, LNV, natuurorganisaties, ecologen en andere belanghebbende partijen onderdeel van zijn. In de taskforce wordt aan de hand van een actieplan gewerkt aan meerdere actiepunten zoals de beschikbaarheid van voldoende ecologen, standaardisatie in de werkwijze met isolatiebedrijven, en een landelijk informatiepunt.
Samen met de Minister voor Natuur en Stikstof werk ik ten slotte aan het ontwikkelen van innovatieve oplossingen met betrekking tot de onderzoekstechnieken voor het opsporen van vleermuizen. Deze ontwikkelingen dragen onder andere bij aan het efficiënter tot stand laten komen van een SMP.
Welke aanpassingen in de huidige wet- en regelgeving zijn er mogelijk om ervoor te zorgen dat een individueel ecologisch onderzoek voor de aanwezigheid vleermuizen per woning niet nodig is?
Zie de Kamerbrief.
Welke rol zou het faciliteren van ecologisch onderzoek door provincies en gemeenten kunnen spelen in het voorkomen dat individueel ecologisch onderzoek per woning nodig is?
Een gemeentelijk soortenmanagementplan kan individueel ecologisch onderzoek door woning- en gebouweigenaren vervangen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 2 en 3.
Gaat u in gesprek met provincies, gemeenten en bijvoorbeeld woningcoöperaties over mogelijke maatregelen? Zo ja, op welke wijze zult u de Kamer hierover terugkoppelen?
In de taskforce natuurinclusief isoleren ben ik doorlopend in gesprek met belanghebbende partijen, waaronder provincies en gemeenten, om samen de nodige maatregelen vast te stellen en uit te voeren.
In de eerdergenoemde Kamerbrief geef ik aan welk handelingsperspectief er is op de korte termijn voor huiseigenaren en isolatiebedrijven, totdat de SMP’s zijn ingevoerd. Er worden afspraken hierover verkend met het Ministerie van LNV, de isolatiebranche, IPO en VNG. Corporaties werken momenteel al volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode.
Wat zijn de gemiddelde kosten voor een particulier indien deze toch ecologisch onderzoek moet laten uitvoeren, voordat een bestaande woning kan worden geïsoleerd? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat dit ecologisch onderzoek is uitgevoerd (inclusief eventuele wachttijd)?
In de Kamerbrief licht ik toe aan welke tussentijdse methodiek wordt gedacht als handelingsperspectief voor huiseigenaren en bedrijven.»
Welke mogelijkheden bestaan er ter ondersteuning van particulieren waarvoor een ecologisch onderzoek te duur is of die vertraging oplopen bij het isoleren van hun huis door een verplicht ecologisch onderzoek? Welke mogelijkheden ziet u om, indien nodig, aanvullende maatregelen te nemen ter ondersteuning van particulieren?
Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief.
Het bericht dat asiels een explosieve toename zien van het aantal gedumpte huisdieren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hokken in de vergaderruimte en extra vrijwilligers gevraagd: «asiels zien explosie van gedumpte huisdieren»» en hebt u de reportage van EenVandaag van 1 augustus gezien?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het water veel asiels aan de lippen staat, omdat ze geconfronteerd worden met «een explosie van gedumpte huisdieren»?
Ik heb respect voor het werk wat de asiels doen. Ik vind het heel vervelend als een asiel geconfronteerd wordt met een forse toename van dieren die zij moeten opvangen. Zij verzorgen immers de dieren waar een eigenaar niet meer voor kan of wil zorgen.
Wat vindt u ervan dat asiels aangeven dat veel huisdieren die ze binnenkrijgen door hun baasjes gekocht zijn in coronatijd, toen de baasjes veel thuis waren en zij om de eenzaamheid te verdrijven een huisdier kochten, die nu massaal gedumpt worden?
De aanschaf van een huisdier moet niet lichtzinnig gedaan worden, hierbij zou een koper ook rekening moeten houden met veranderende omstandigheden in de toekomst. Helaas kun je niet altijd alles voorzien, soms is het dan voor zowel eigenaar als dier beter om afscheid te nemen; Dit moet dan wel op een nette manier gebeuren. Het dumpen van een dier is nooit een goede oplossing. Een dierhouder die een dier achterlaat, is strafbaar op grond van het Besluit houders van dieren.
Vindt u het wenselijk dat consumenten in een impuls, zonder over de consequenties na te denken, een huisdier kopen? Zo ja, waarom?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Een koper moet zich bij de aanschaf van een gezelschapsdier vooraf goed informeren over de specifieke behoeftes van het dier en daarbij de consequenties van het houden van dat dier voor zover mogelijk overzien. Er is veel informatie beschikbaar, onder andere op de website van het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG). Bedrijfsmatige verkopers van gezelschapsdieren zijn ook verplicht om deze informatie bij de verkoop te verstrekken. Ook de NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een huisdier te vergroten.
Kent u de aangenomen motie Wassenberg over onderzoek naar het terugdringen van impulsaankopen van dieren?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het dictum van deze motie de regering verzoekt om te onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze onderzoeksvraag niet is uitgezet, maar dat in plaats daarvan opdracht is gegeven tot een onderzoek naar mogelijke beweegredenen van mensen om een platsnuitige hond aan te schaffen?
Ik kan bevestigen dat er opdracht is gegeven tot een onderzoek dat als doel heeft om inzicht te krijgen in het gedrag van mensen bij de aanschaf en het houden van kortsnuitige honden. De onderzoeksvraag uit het dictum van de motie wordt hierin meegenomen: er wordt specifiek gekeken naar impulsaankopen en de informatie die is ingewonnen tijdens de aanschaf van het dier, zodat duidelijk wordt of een bedenktijd bij het aanschaffen van een huisdier gaat helpen en op welke manier dat ingevuld zou kunnen worden.
Kunt u bevestigen dat onderzoek naar of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren niet hetzelfde is als een onderzoek naar mogelijke beweegredenen van mensen om een platsnuitige hond aan te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgezette onderzoek is inderdaad niet hetzelfde als een onderzoek dat zich beperkt tot de vraag naar de bijdrage die een verplichte bedenktijd bij kan dragen aan het terugdringen van impulsaankopen. Ik heb het onderzoek breder ingezet, omdat ik een compleet beeld wil krijgen van de motivatie van mensen als ze een dier aanschaffen. Ik ben begonnen met een specifieke doelgroep, omdat er veel gezondheid- en welzijnsproblemen spelen bij kortsnuitige honden. Ik wil bijvoorbeeld weten welke overtuigingen er spelen als mensen een huisdier aanschaffen. Immers, veel mensen zien het houden als een huisdier als een verworven recht. Door in het onderzoek bijvoorbeeld ook mee te nemen waar mensen hun dier aanschaffen, geeft dat een beter beeld. Zeker in deze tijd waar online makkelijk dieren aan te schaffen zijn. Die informatie vind ik ook noodzakelijk om iets te kunnen zeggen over impulsaankopen en of een maatregel zoals bedenktijd hierbij zou helpen.
Deelt u de opvatting dat met een onderzoek naar beweegredenen om een platsnuitige hond aan te schaffen geen goede uitvoering wordt gegeven aan de motie? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze opvatting deel ik niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag acht, verwacht ik namelijk dat het onderzoek de noodzakelijke informatie zal geven waarmee de eventuele toegevoegde waarde van een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren kan worden beoordeeld. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe vaak impulsaankopen voorkomen en hoe vaak dit leidt tot verminderd dierenwelzijn (in verhouding tot weloverwogen aankopen). Een impulsaankoop hoeft niet direct te leiden tot minder dierenwelzijn. Er kan sprake zijn van een «onsuccesvolle weloverwogen aankoop», of een «succesvolle impulsaankoop» waarbij geen sprake is van slechte verzorging of desinteresse bij de houder. Daarom is het belangrijk om breder te kijken naar het proces van aanschaffen van een dier.
Bent u van plan om op korte termijn te onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, zoals de aangenomen motie vraagt?
Ja, dit doe ik binnen het onderzoek naar het gedrag van mensen bij het aanschaffen van kortsnuitige honden, waarin deze onderzoeksvraag wordt meegenomen. Onderzoeksbureau Inspire to Act is al gestart met de uitvoering van dit onderzoek. Het rapport wordt in het tweede kwartaal van 2024 verwacht.
Hoe gaat u de asiels, die het water aan de lippen staat door de explosie van gedumpte huisdieren, waardoor zelfs vergaderruimten moeten worden gebruikt als opvangplek, bijstaan?
Voor de Rijksoverheid zie ik hier geen rol weggelegd. De opvang van gezelschapsdieren is een verantwoordelijkheid van gemeenten. In het geval van eventuele problemen op gemeentelijk niveau bij de opvang van gezelschapsdieren, is het aan de betreffende gemeente om deze problemen te adresseren.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de chipplicht van katten, die u voornemens bent in te voeren? Kunt u ook het tijdpad schetsen met betrekking tot de invoering van die chipplicht?3
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 juli 2023 wordt momenteel gekeken naar specifieke uitvoeringsaspecten, waarbij ik in gesprek ben met overheidsinstanties en sectorpartijen. Op dit moment kan nog geen inschatting worden gegeven over een concreet tijdspad. Zodra ik dat weet, zal ik de Kamer daarover informeren.
Het vergassen van ganzen |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ruim duizend ganzen gevangen en vergast in Kinderdijk»?1
Ja
Is het u bekend hoeveel leed de ganzen ervaren tijdens het vergassen, aangezien ze als watervogel lang hun adem in kunnen houden en wel 120 seconden lang een doodsstrijd voeren, terwijl ze elkaar in blinde paniek in de gaskar vertrappen? Zo ja, wat vindt u van deze manier van doden van ganzen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer wordt voldaan aan specifieke redenen, voorwaarden en vereisten uit de Wet natuurbescherming (en Vogelrichtlijn) is het in sommige gevallen toegestaan om ganzen te doden. Wanneer hiertoe wordt besloten zijn er verschillende dodingsmethoden mogelijk, één hiervan is het vangen en doden van ganzen tijdens de rui (ruivangsten). Ganzen zijn tijdens de rui relatief eenvoudig en met minimale verstoring van overige natuurwaarden te vangen, waarna ze met CO2 kunnen worden gedood.
Het doden van ruiende ganzen is een methode waarbij met een eenmalige inspanning een groot aantal ganzen uit de populatie kan worden weggenomen. In een zienswijze over het doden van ganzen heeft de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) in 20122 in hun Richtsnoer Ganzendoden een voorkeur uitgesproken voor ruivangsten, vanwege een lagere welzijnsaantasting dan bij afschot. Ook in een recente zienswijze3 van de RDA over het doden van dieren wordt dit standpunt herhaald. In het Richtsnoer Ganzendoden staan concrete randvoorwaarden over wanneer en hoe het middel ingezet kan worden. Wel is uit onderzoek4 gebleken dat het doden met oplopende CO2-concentraties meer stress veroorzaakt bij de individuele gans dan een goed geplaatst schot, en daarmee – op het niveau van het individuele dier – minder diervriendelijk is. Vanuit de opgaven ten aanzien van schadebeperking en vliegveiligheid is het echter nodig om ganzenaantallen terug te dringen, wat via de methode afschot netto meer stress oplevert.
Is het u bekend hoeveel mensen een klacht hebben ingediend of op een andere wijze hebben gecommuniceerd met de provincie over het vergassen van ganzen, omdat het zien van deze actie als choquerend kan worden ervaren? Zo nee, waarom niet?
Ja. De activiteiten bij Kinderdijk hebben niet geresulteerd in klachten bij de provincie, de stichting Faunabeheereenheid Zuid-Holland of de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.
Bent u bereid om bij de provincies na te vragen hoeveel ganzen er per jaar op bovenstaande wijze worden vergast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ja. In 2022 zijn er in totaal 14.350 ganzen gevangen met ruivangsten. Het gaat om 13.283 grauwe ganzen, 870 Canadese ganzen, 24 brandganzen en 173 hybride/verwilderde ganzen5.
De gedeputeerde staten van Noord-Holland, Utrecht, Zeeland en Zuid-Holland hebben in hun beleid vastgesteld hoe ze de schade die in hun provincie wordt veroorzaakt door ganzen willen beperken. Ook het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) heeft beleid opgesteld voor het verbeteren van de vliegveiligheid op en rondom Schiphol. Het terugbrengen van de populatie ganzen door middel van ruivangsten wordt in alle vier de provincies uitgevoerd, incl. de Schipholzone. Een samenwerkingscollectief – bestaand uit de vier Faunabeheereenheden van elke provincie en het Ministerie van I&W – coördineert de uitvoering van dit beleid. Dit collectief produceert jaarlijks een Ruivangsten Rapportage, met onder andere de aantallen ganzen gedood met ruivangsten, welke wordt gepubliceerd op de website van Faunabeheereenheid Noord-Holland.
Bent u het ermee eens dat het vergassen van ganzen niet werkt, gezien onderzoek aantoont dat er net zoveel ganzen worden grootgebracht als nodig om de jaarlijkse sterfte te compenseren en dat dus afschot of vergassen zinloos is? Zo nee, waarom niet?2
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Gezien de populatieomvang van veel ganzensoorten is het internationale en provinciale beleid deels gericht op het reduceren van specifieke ganzenpopulaties om schade aan landbouw en natuur te voorkomen, en vliegveiligheid7 te bevorderen. Voor de Grauwe Gans en de Brandgans is dit beleid ingebed in een internationale context, in de vorm van het Europees Ganzenplatform van het Afrikaans-Euraziatisch Watervogelverdrag (AEWA).
Ruivangsten zijn in vergelijking met andere methodieken een efficiënte manier van populatiereductie door de relatief geringe inzet die nodig is tegenover de hoge aantallen ganzen die per actie uit de populatie onttrokken kunnen worden5“ 8 9 10. Hierdoor wordt de populatie snel teruggebracht en hoeven er over langere tijd netto minder ganzen te worden gedood. Tijdens de rui zijn ganzen relatief eenvoudig en met minimale verstoring van overige natuurwaarden te vangen. Bovendien worden vooral lokale ganzenpopulaties op die manier gereguleerd en wordt vermeden dat trekvogels worden gedood. Bij ruivangsten worden bovendien verhoudingsgewijs veel volwassen vogels aan de populatie onttrokken, wat effectiever is dan ingrijpen in het broedsucces6,7,8.
Effectief populatiebeheer vraagt naast het beperken van aantallen evenwel ook om andere maatregelen, zoals verstoring en het beperken van broedgelegenheid. Via combinaties van maatregelen werken provincies aan duurzaam ganzenbeheer voor de lange termijn, waarbij schade – binnen de mogelijkheden geboden vanuit (inter)nationale en provinciale kaders – wordt teruggebracht naar een maatschappelijk aanvaardbaar niveau.
De door U aangehaalde bron uit het tijdschrift Limosa van 2010 doet overigens geen uitspraken over effecten van het doden van ganzen. Het laat resultaten zien van slaapplaatstellingen in de winter, die voornamelijk betrekking hebben op trekvogels (welke voornamelijk worden verjaagd), en het bediscussieert deze onder andere in samenhang met gebiedsbeleid voor Natura 2000-gebieden en het toenmalige beleid voor schadebeheersing met speciale ganzenfoerageergebieden.
Bent u het ermee eens dat er ingezet moet worden op innovatie en preventie, in plaats van continu dieren te doden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik ben het ermee eens dat er ingezet moet worden op preventie en innovatie. Dit gebeurt ook al. Voorafgaand en parallel aan dodelijke maatregelen dienen altijd preventieve maatregelen te worden ingezet.
De provincies zijn samen met de faunabeheereenheden verantwoordelijk voor de aanpak van ganzenschade en vliegveiligheid. Er zijn verschillende methodes voorhanden waarmee ganzen kunnen worden beheerd. Dodelijke maatregelen worden ingezet voor het verkleinen van de populatie (van met name broedvogels) om schade te voorkomen, en niet-dodelijke maatregelen – zoals verjaging – worden ingezet om schade (van met name winter- en trekvogels) te verplaatsen of concentreren. Omdat niet-dodelijke alternatieven in veel gevallen niet effectief genoeg zijn in het bewerkstelligen van vliegveiligheid en het beperken van schade en tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau, worden populaties ook via dodelijke maatregelen beheerd.
Bent u het ermee eens dat er betere alternatieve methoden zijn om ganzen te verjagen, zoals lasers? Zo nee, wat vindt u ervan om alternatieve methoden te onderzoeken? Zo ja, wanneer gaat u deze methoden in laten zetten?
Het verjagen van ganzen is niet in alle situaties een geschikt alternatief voor het doden van ganzen, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 6.
Het effectief verjagen van ganzen vraagt om innovatie en ontwikkeling. BIJ12 en andere partijen doen regelmatig onderzoek naar innovatieve verjagingsmethoden. Voorbeelden hiervan zijn onderzoek naar de effectiviteit van lasers, Bird Alert en andere systemen, 11 12. Via de Faunaschade Preventie Kit Ganzen geeft BIJ12 de provincies inzicht in hoe en welke preventieve middelen ingezet kunnen worden om ganzenschade te voorkomen.
De effectiviteit van alternatieve methoden zoals lasers en Bird Alert is beperkt (o.a. door gewenning). Onderzoek wijst uit dat lasers erg krachtig moeten zijn om effectief te zijn, zeker bij zonnig weer. Dit brengt risico’s met zich mee voor mensen (m.n. oogletsel). Momenteel worden deze en andere nieuwe verjagingsmethoden al op kleine schaal toegepast, waarbij de technologie steeds verder wordt ontwikkeld. Innovatieve methoden kunnen samen met andere vormen van verjaging bijdragen aan het verminderen van schade aan landbouwpercelen, wanneer er elders voldoende foerageeralternatieven zijn.
Vindt u het vergassen van dieren, zoals ganzen, nog van deze tijd, of bent u bereid deze dodingsmethode te verbieden?
Het doden van ganzen is nodig om tot maatschappelijk aanvaardbare niveaus van schade te komen. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 heeft de RDA een voorkeur uitgesproken voor ruivangsten, vanwege een lagere welzijnsaantasting dan bij afschot. Ik ben niet bereid deze dodingsmethode te verbieden. Raad van State heeft namelijk in 2019 (Uitspraak 201803550/1/A3) reeds geoordeeld dat ruivangsten mogen worden uitgevoerd ten behoeve van de in Wet natuurbescherming genoemde belangen, waaronder openbare veiligheid (luchtvaartveiligheid), voorkoming van schade aan gewassen (landbouwschade) of schade aan flora en fauna.