Het lot van de witoorpenseelapen in het apenproefdiercentrum |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het apenproefdiercentrum, het Biomedical Primate Research Centre (BPRC), vijftig witoorpenseelapen weg gaat doen en ervoor heeft gekozen om ze naar een andere proefdierinstelling te verplaatsen in plaats van ze een fijn leven te gunnen in een opvangcentrum?1
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 11 april jl. heb laten weten, heeft het BPRC besloten om de kolonie witoorpenseelapen in zijn geheel af te bouwen. Het gaat om een groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen waar dit jaar een bestemming voor wordt gezocht. Het streven van het BPRC is om de witoorpenseelapen een bestemming te geven bij een onderzoeksinstelling in het buitenland waar het BPRC mee samenwerkt. Het toekomstig verblijf van de witoorpenseelapen voldoet minimaal aan de Europese welzijnsstandaarden en aan de richtlijnen van het Britse 3R Centre. In het antwoord op vraag 6 zal ik ingaan op waarom de dieren niet naar een opvangcentrum gaan.
Kunt u bevestigen dat de apen naar alle waarschijnlijkheid in een proefdierinstelling in het buitenland zullen belanden?
Ja.
Kunt u aangeven welke proefdierinstelling dit zal zijn en voor welke onderzoeken de apen daar gebruikt zullen worden? Zo nee, kunt u de Kamer hier zo snel mogelijk van op de hoogte brengen, gezien de politieke en maatschappelijke aandacht voor apenproeven?
Nee, het is nog niet bekend waar de witoorpenseelapen naartoe gaan en voor welke onderzoeken ze daar gebruikt gaan worden. Het BPRC is gevraagd mij, met in achtneming van geldende regelgeving zoals de AVG, te informeren zodra het BPRC tot een overeenkomst met een organisatie of instelling is gekomen en de apen daar naartoe zijn verplaatst.
Kunt u beschrijven in wat voor verblijven de apen zullen worden gehouden in het nieuwe proefdiercentrum, zowel gedurende een proef als wanneer ze niet worden ingezet voor een proef?
De verzorging en huisvesting van de apen voldoet minimaal aan de Europese welzijnsstandaarden en aan de richtlijnen van het Britse 3R Centre, die het BPRC ook zelf stelt aan de verblijven.
Kunt u aangeven en precies beschrijven welke dierproeven en handelingen deze apen al hebben moeten ondergaan in het BPRC?
De groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen, waar dit jaar een bestemming voor wordt gezocht, hebben geen dierproeven ondergaan. De witoorpenseelapen verblijven momenteel in de kolonie en in voorbereiding op toekomstige experimenten worden ze wel getraind. Gebruikmakend van hun nieuwsgierigheid worden ze vertrouwd gemaakt met experimentele situaties. Hierbij kan gedacht worden aan bloedafname of het wegen van de apen.
Wat vindt u ervan dat de apen – die al hun hele leven in een proefdierinstelling worden gehouden – de rest van hun leven in een ander proefdiercentrum moeten slijten, terwijl ze daar allerlei verschrikkelijke proeven moeten ondergaan?
Ik snap heel goed de weerstand die er is tegen dierproeven vanwege de ethische dilemma’s die eraan verbonden zijn. Een onafhankelijke commissie met experts heeft daarom onderzocht of en hoe proeven met niet-humane primaten (NHP) kunnen worden afgebouwd. De commissie constateert dat alternatieve (proefdiervrije) modellen nog niet het volledige inzicht bieden in de complexe menselijke biologie en ziekteprocessen. Onderzoek met NHP zal daarom voorlopig nog noodzakelijk blijven voor de bestrijding van levensbedreigende ziektes en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
Vervolgens spelen er twee zaken:
Gezien deze overwegingen acht ik het passend dat het BPRC de apen een bestemming bij een andere onderzoeksinstelling geeft. Het streven naar gezamenlijke (internationale) afbouw van dierproeven betekent namelijk ook verantwoord gebruik van de huidige proefdierpopulatie en het niet onnodig fokken van nieuwe proefdieren. De witoorpenseelapen blijven beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen en de oplossing is kosteneffectief.
Kunt u herinneren dat u in uw Kamerbrief, gebaseerd op het rapport van de Commissie Bijker, waarschuwt dat dierproeven zullen verplaatsen naar het buitenland en dat u dit als argument gebruikt om apenproeven niet af te bouwen?2
In mijn Kamerbrief, waarin ik inga op de bevindingen uit het rapport van de «Commissie onderzoek NHP», geef ik verschillende argumenten waarom het kabinet het belangrijk vindt dat Nederland de beschikking houdt over een onafhankelijk primatencentrum en het aantal (proeven met) NHP niet verder afbouwt. Argumenten betreffen de geopolitieke ontwikkelingen en het belang van pandemische paraatheid; dat Nederland een bijdrage blijft leveren aan wereldwijd onderzoek voor de bestrijding van ernstige (infectie)ziekten en dat New Approach Methodologies (NAM) hierin nog niet volledig volstaan; dat de huidige fokkolonie bij het BPRC al relatief kleinschalig is en niet veel verder kan worden teruggebracht zonder het risico op inteelt; en dat afbouw van de publieke financiering van het BPRC waarschijnlijk tot gevolg heeft dat onderzoek met NHP in het buitenland wordt voortgezet, waar Nederland niet meer zelf de kwaliteit van NHP-faciliteiten kan monitoren.
Tegelijkertijd heeft het BPRC zich gecommitteerd aan de zorgvuldige verkleining van de kolonie naar ongeveer 1.000 NHP, zoals eerder afgesproken in het «Ambitieplan 2019–2025». Omdat er per apensoort een genetisch voldoende diverse groep van apen beschikbaar moet zijn om inteelt te voorkomen, heeft het BPRC ervoor gekozen om de kolonie witoorpenseelapen in zijn geheel af te bouwen en de groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen uit te plaatsen. Het BPRC kiest ervoor om de groep bij een ander onderzoekscentrum onder te brengen, zodat ze behouden blijft voor wetenschappelijk onderzoek voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Het BPRC heeft mij verzekerd dat de apen terecht komen op een plek die voldoet aan de Europese welzijnsstandaarden en aan de richtlijnen van het Britse 3R Centre. Ook met het uitplaatsen van de groep witoorpenseelapen blijft het BPRC een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van ernstige (infectie)ziekten.
Hoe rijmt u deze argumentatie met het feit dat het BPRC er nu, met uw instemming, zélf voor zorgt dat apenproeven worden verplaatst naar het buitenland?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het opvangen van deze apen en ze een rustige oude dag gunnen de voorkeur heeft boven het verplaatsen van de apen naar een andere proefdierinstelling waar ze de rest van hun leven ingezet zullen blijven worden voor dierproeven? Zo nee, waarom vindt u dat deze apen het verdienen dat ze de rest van hun leven opzettelijk ziek worden gemaakt en uiteindelijk van ellende zullen sterven gedurende een dierproef of na afloop van een proef zullen worden gedood?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om het BPRC op te roepen om hun apen niet te verplaatsen naar een ander proefdiercentrum, maar om een andere opvanglocatie te zoeken waar ze niet meer zullen worden gebruikt voor dierproeven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is niet aan het kabinet, maar aan het BPRC om een geschikte bestemming te vinden voor de groep witoorpenseelapen. In de afgelopen jaren heeft het BRPC vaker NHP, waaronder witoorpenseelapen, uitgeplaatst naar onderzoeksinstellingen in het buitenland. Door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wordt toestemming gegeven voor de uitplaatsing en wordt gecontroleerd of wordt voldaan aan de strenge regels die gelden bij een uitplaatsing. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 vind ik het begrijpelijk dat de groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen behouden blijft voor wetenschappelijk onderzoek voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval vóórdat de Tweede Kamer de recent door u gestuurde Kamerbrief gaat behandelen?
Ja.
De oplossing van natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte en de gevolgen daarvan voor vissers in Noord-Holland. |
|
Eline Vedder (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Alternatieve oplossing Natuurcompensatie Maasvlakte is geen oplossing»?1
Ja.
Herkent u het in dit artikel beschreven alternatief voor natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte?
Ja.
Kunt u aangeven wat de status van dit voorstel is? Wanneer verwacht u een definitief besluit te nemen?
Het voorstel betreft een suggestie voor een alternatieve natuurcompensatie dat ter bespreking is gedeeld met de vertegenwoordigers van de visserijorganisaties, de natuur- en milieuorganisaties, Havenbedrijf Rotterdam en de bij de Noordzee betrokken departementen.
Naar aanleiding van de ontvangen reacties op dit voorstel en op verzoek van de visserij- en natuur- en milieuorganisaties heb ik besloten om de belanghebbenden nog een laatste kans te geven om, in een kort proces tot medio mei, samen te komen tot een gedragen alternatief.
Over de uitkomst daarvan zal ook afstemming met de andere departementen nodig zijn, voordat ik met instemming van het kabinet een voorgenomen besluit over de alternatieve natuurcompensatie aan de Commissie stuur. Ik streef ernaar om dat voor het zomerreces te doen. Pas als de Commissie instemt met het voorgenomen besluit, kan ik een definitief besluit nemen.
Is er naar uw mening voor de vissers wel of geen «waterbedeffect» als de beperkende maatregelen voor de Zuidwestelijke viswateren worden vervangen door maatregelen in de Noord-Hollandse wateren?
De moties van het lid Flach c.s. (Kamerstukken 30 252, nr. 137 en 36 410 XIV, nr. 88) vragen mij om, indien mogelijk, de belangrijkste visgebieden in de Voordelta uit te zonderen van sluiting in het kader van de natuurcompensatie. In het commissiedebat Tuinbouw, visserij en biotechnologie van 3 oktober 2024 heeft het lid Flach mij aanvullend gevraagd om ook buiten de Voordelta te kijken. Anderen, waaronder het lid Vedder, sloten aan bij deze vraag.
Het te compenseren habitattype H1110B komt alleen voor in de ondiepe kustzee, tot een diepte van 20 meter.
Welke verklaring en onderbouwing zijn er om een extra Natura 2000-gebied op basis van de Habitatrichtlijn ten zuiden van het Natura 2000-gebied «Noordzee Kustzone» nodig te maken en/of om dat gebied in zuidelijke richting uit te moeten breiden?
In algemene zin geldt het volgende. Compenserende maatregelen kunnen worden getroffen buiten het door het project van groot openbaar belang geraakte Natura 2000-gebied, namelijk in een ander Natura 2000-gebied of geheel buiten het Natura 2000-netwerk. Als een compenserende maatregel voorziet in de ontwikkeling of verbetering van habitats in een ander Natura 2000-gebied, dan zorgt de Staatssecretaris van LVVN er voor dat het aanwijzingsbesluit van dat gebied wordt aangepast, zodat het resultaat van de compenserende maatregel wordt beschermd. Als de maatregel wordt genomen buiten het Natura 2000-netwerk, moet het betreffende gebied worden aangewezen als nieuw Natura 2000-gebied. Dit is voorgeschreven in artikel 3.61 Besluit kwaliteit leefomgeving, op basis van de Europese juridische kaders.
Kunt u de ecologische onderbouwing geven voor die eventuele uitbreiding van het bestaande Natura 2000-gebied of voor aanwijzing van een nieuw Natura 2000-gebied, uitgaande van het Habitattype 1110?
Allereerst verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 5 voor de juridische basis voor de aanwijzing van een nieuw Natura 2000-gebied.
De keuze voor een nieuw Natura 2000-gebied op die locatie is deels op grond van ecologie, deels op grond van pragmatisme. Uit recent onderzoek van Wageningen Marien Research is gebleken dat het betreffende gebied relatief hoge natuurwaarden bevat.2 Bijvoorbeeld door het voorkomen van schelpdieren in grote dichtheden, die als voedsel dienen voor daar voorkomende schelpdieretende duikeenden. Verder sluit het gebied aan op reeds gesloten VIBEG-gebieden in Natura 2000-gebied Noordzeekustzone3, waardoor positieve effecten elkaar kunnen versterken.
Kunt u aangeven of u voornemens bent de mogelijk gedupeerde Noord-Hollandse vissers te compenseren en op welke wijze dat zal gebeuren?
Het is nu te vroeg om al over compensatie te spreken, er ligt immers nog geen besluit. Op het moment dat er een onherroepelijk besluit tot sluiting van bepaalde gebieden ligt, kan een visser overeenkomstig de daarvoor geldende kaders een beroep doen op nadeelcompensatie. Ik heb hiervoor middelen gereserveerd.
Kunt u aangeven wat de status is van uitbetaalde compensatiegelden in de Zuidwestelijke regio als daar niet langer meer sprake is van beperkende maatregelen?
Er zijn geen compensatiegelden betaald. Hiervoor geldt hetzelfde als bij vraag 7: er kan pas sprake zijn van nadeelcompensatie op het moment dat er een definitief besluit ligt.
Kunt u aangeven waarom u op deze wijze invulling geeft aan de motie van het lid Flach c.s. (Kamerstuk 30 252, nr. 137), door wel de vissers in de regio Zuidwest te ontzien maar de Noord-Hollandse vissers te beperken en de visserij daarmee per saldo met evenveel of zelfs meer beperkingen te confronteren?
Inhoudelijk heb ik met mijn antwoord op vraag 4 ook deze vraag beantwoord. Aanvullend verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3, waarin ik aangeef dat ik de visserijorganisaties en de natuur- en milieuorganisaties nog een laatste kans bied om er samen uit te komen.
Bent u bereid om geen onomkeerbare besluiten te nemen, waaronder het informeren van of notificeren bij de Europese Commissie, totdat u met de visserijsector langs de hele kust (van Cadzand tot Delfzijl) overeenstemming heeft bereikt over mogelijk alternatieve maatregelen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 geef ik de stakeholders nog een laatste kans om gezamenlijk tot een gedragen alternatieve natuurcompensatie te komen. Ik nodig daarvoor dezelfde partijen uit als die betrokken waren bij de gesprekken in 2023, aangevuld met de vertegenwoordigers van de Noordelijke Visserij Alliantie en vertegenwoordigers van de kleinschalige visserij in de Voordelta. Met instemming van het kabinet zal ik het gedragen alternatief aan uw Kamer sturen en ter instemming voorleggen aan de Europese Commissie. Pas als ook die daarmee akkoord is neem ik een definitief besluit.
Het vaccineren van pluimvee tegen vogelgriep |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Hoe bent u tot het besluit gekomen om te starten met een pilot tegen vogelgriep? Welke belangen heeft u hierbij afgewogen? Welke personen of organisaties hebben de besluitvorming hieromtrent beïnvloed of daartoe pogingen ondernomen? Kunt u een overzicht van deze personen of organisaties, de belangen die zij behartigen, hun zienswijzen en de uitkomst van uw belangenafweging met de Kamer delen?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep is uiteengezet hoe ik stapsgewijs werk aan grootschalige vaccinatie van pluimvee in Nederland om de kans op uitbraken met vogelgriep in de toekomst nog verder te verkleinen ten behoeve van dier- en volksgezondheid. De laatste update van de voortgang is januari 2025 met de Tweede Kamer gedeeld.
Ik voer dit stappenplan uit in nauwe samenwerking met AVINED, de brancheorganisatie voor pluimvee. Zij staan achter dit plan van aanpak en hebben de afgelopen jaren veel werk verricht om deze pilot mogelijk te maken. Op basis van de gesprekken met hen en andere stakeholders zal ik ook de volgende stappen richting grootschalige vaccinatie bepalen. (Kamerstukken 28 807, nrs. 291, 296, 306). Ook het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is vanaf het begin betrokken.
Overigens is het al jaren gangbare praktijk om pluimvee te vaccineren, ook met dit type vectorvaccin, zoals tegen Newcastle disease.
Op welk pluimveebedrijf is de pilot gestart en welke pluimveebedrijven zullen hier mogelijk op een later moment aan deelnemen? Hoe is de keuze op dit of deze pluimveebedrijven gevallen?
De pilot is gestart op de broederij, omdat het vaccin wordt toegediend aan eendagskuikens. Na uitkomst worden de kuikens de eerste 18 weken gehuisvest op een opfoklegbedrijf, en gaan daarna naar een legbedrijf waar de hennen eieren leggen gedurende een reguliere legperiode. Daarna worden de dieren geslacht.
AVINED heeft in de voorbereiding op de pilot pluimveehouders gevraagd of zij bereid waren deel te nemen aan de pilot. Dat heeft geresulteerd in deze drie deelnemers in de keten: de broederij, het opfokbedrijf en het legbedrijf.
Afhankelijk van het verloop van de pilot en de reacties van onder andere handelspartners zal ik samen met de sectoren en andere stakeholders bepalen welke volgende stappen we kunnen zetten om te komen tot grootschalige vaccinatie.
Welke vaccins worden in de pilot precies gebruikt? Welke andere vaccins heeft u overwogen? Hoe is uw keuze gevallen op de vaccins die in de pilot worden gebruikt? Wat zijn de verwachte kosten van de vaccins?
In de pilot wordt een vectorvaccin gebruikt, INNOVAX-ND-AI, van MSD Animal Health. Dat is een vaccin dat na een beoordeling door het Europees Medicijnagentschap (EMA), door de Europese Commissie is toegelaten in de Europese Unie, voor gebruik bij kippen. Dit vaccin is door het EMA beoordeeld op werkzaamheid en veiligheid voor dier, mens en milieu. Dat geldt dus ook voor de producten van gevaccineerde hennen, te weten de eieren en het vlees. Het is eenzelfde type vaccin als de twee vectorvaccins die in de veldproef worden onderzocht op effectiviteit. Die hebben echter geen Europese toelating. De kosten van het vaccin dat in de pilot is gebruikt zijn beperkt.
Op basis van welke (wetenschappelijke) onderzoeken en praktijkervaringen heeft u geconcludeerd dat de gebruikte vaccins effectief zullen zijn in het voorkomen van vogelgriep en de verspreiding ervan?
Er is een transmissieproef gedaan met vier vaccins, waaronder twee vectorvaccins. Daaruit bleek dat deze vectorvaccins effectief zijn tegen een besmetting met vogelgriep. Deze twee vaccins worden in een veldproef getest op effectiviteit. Uit twee transmissieproeven die tot nu toe in het kader van die veldproef zijn uitgevoerd bleek dat deze vaccins ook onder veldomstandigheden effectief zijn. Het eindrapport van deze veldproef verschijnt in 2026. De rapporten van de drie bovengenoemde transmissieproeven zijn naar de Tweede Kamer gestuurd. (Kamerstukken 28 807 nrs. 286, 300, 306). In de pilot die 10 maart jl. is gestart wordt een vergelijkbaar vectorvaccin gebruikt. Dit vaccin heeft een Europese markttoelating, na een beoordeling van het Europees Geneesmiddelenbureau.
Bent u bekend met het bericht «Britten wijzen vaccinatie tegen vogelgriep af»?1 Bent u bekend met de uitkomsten van het onderzoek van de Britse taskforce? Hoe beoordeelt u deze uitkomsten?
Ja. Ik ken het bericht en ben bekend met de opvatting van het Verenigd Koninkrijk (VK) en de sectoren. De Britse overheid sluit vaccinatie niet uit, maar wil eerst meer informatie hebben, over bijvoorbeeld de kosten en baten en handelsgevolgen. Dat is herkenbaar en begrijpelijk. Juist vanwege dit soort aspecten vraagt vaccinatie een zorgvuldige voorbereiding. Daarom volg ik een stapsgewijze aanpak. Na de veldproef was de pilot de volgende stap, onder andere om te kijken naar de gevolgen voor de handel, en ook om ervaring op te doen met de implementatie. Frankrijk vaccineert ook tegen hoogpathogene vogelgriep en dit verloopt succesvol. De importbeperkingen die de Verenigde Staten en Canada hadden opgeworpen voor vlees van niet-gevaccineerd pluimvee zijn inmiddels gedeeltelijk weggenomen.
Ik ben van mening dat vaccinatie een goede bijdrage kan leveren aan het verder terugdringen van de risico’s. Die opvatting wordt ook gedeeld door de Europese Commissie en de landen die zijn aangesloten bij de Wereldorganisatie voor diergezondheid (WOAH), die daarover een statement heeft opgesteld (https://www.woah.org/en/avian-influenza-vaccination-why-it-should-not-be-a- barrier-to-safe-trade). Ik ga bij het invoeren van grootschalige vaccinatie echter niet over één nacht ijs. Gezien de risico’s voor de handel, en de inzet voor de implementatie van het surveillanceprogramma volg ik een stapsgewijze aanpak.
Deelt u de opvatting dat het vogelgriepvaccin een vals gevoel van veiligheid creëert, omdat gevaccineerde dieren nog steeds geïnfecteerd kunnen raken, het virus kunnen vasthouden en verspreiden naar andere gevaccineerde of niet-gevaccineerde dieren? Zo nee, waarop baseert u het tegendeel?
Nee die opvatting deel ik niet. Het is bekend dat kippen mogelijk nog besmet kunnen raken. Met het intensieve surveillanceprogramma zoals voorgeschreven in de Europese regelgeving (verordening (EU) 2023/361) kunnen besmettingen bij inspecties snel worden opgespoord. De wetenschappelijke resultaten wijzen erop dat mocht er toch een infectie zijn de infectiviteit (besmettelijkheid) van een gevaccineerd koppel veel geringer is dan van een ongevaccineerd koppel, en dat de gevoeligheid van gevaccineerde kippen die nog niet besmet zijn een stuk lager is. Initiële besmettingen lopen dus gemakkelijker dood, en spreiding is minder uitgebreid. Gelet op voorgaande verwacht ik dat een eventueel besmet gevaccineerd koppel geen nieuw bedrijf besmet, voordat de besmetting op het bedrijf in kwestie is gevonden en er maatregelen worden getroffen.
Kunt u uitsluiten dat de vaccins negatieve effecten hebben op de gezondheid van de gevaccineerde dieren zelf, bijvoorbeeld door verminderde weerstand of andere bijwerkingen?
Het dossier horend bij de toelating is beoordeeld door EMA. De bijwerkingen, de werkzaamheid en de veiligheid zijn beoordeeld. De EMA is een onafhankelijk Europees instituut met grote deskundigheid. Vergelijkbare vaccins tegen andere pluimveeziekten worden al jaren in de pluimveehouderij ingezet. Er is geen reden om te twijfelen aan de veiligheid van het vaccin of de veiligheid van de producten van gevaccineerde kippen.
Heeft u onderzoek laten uitvoeren naar mogelijke effecten van het vaccin op de veiligheid van de eieren en het vlees van gevaccineerde kippen voor menselijke consumptie? Zo ja, kunt u deze onderzoeksresultaten met de Kamer delen?
Het EMA heeft het vaccin beoordeeld op werkzaamheid en veiligheid voor dier, mens en milieu. De beoordeling is openbaar gemaakt op de website van het EMA (Innovax-ND-H5 | European Medicines Agency (EMA). De onderzoeksresultaten van de fabrikant, die vallen onder het beoordeelde dossier, zijn niet openbaar.
Kunt u garanderen dat er géén sporen van het vaccin, of van door het vaccin geïnduceerde stoffen, aanwezig zullen zijn in de eieren of het vlees van gevaccineerde kippen?
Het EMA heeft het dossier beoordeeld en aangegeven dat het vaccin veilig is voor dier en mens. De wachttijd voor eieren en vlees van deze kippen is nul dagen (Innovax-ND-H5 | European Medicines Agency (EMA)).
Deelt u de mening dat het, met het oog op consumentenvoorlichting en keuzevrijheid, noodzakelijk is dat consumenten expliciet worden geïnformeerd wanneer zij eieren of kippenvlees van gevaccineerde dieren kopen of consumeren? Zo ja, bent u bereid ervoor zorg te dragen dat op de verpakkingen van producten die eieren of vlees van gevaccineerde kippen bevatten, dit duidelijk staat aangegeven? Zo nee, waarom niet?
Consumenten eten al decennia eieren en vlees van gevaccineerde kippen. Kippen worden tegen veel ziekten gevaccineerd, ook met vergelijkbare vaccins.
Voorbeelden van ziekten waartegen wordt gevaccineerd zijn infectieuze bronchitis, infectieuze bursitis, infectieuze larynhgotracheitis, Newcastle disease, Salmonella Enteritidis en coccidiose.
De eieren en het vlees van gevaccineerde kippen zijn veilig voor humane consumptie. Op verpakkingen van eieren en vlees staat niet welke vaccins zijn toegediend. Dit geldt ook in het geval van de eieren en het vlees van de kippen uit de pilot. Ik wil u er ook op wijzen dat het Voedingscentrum Nederland informatie geeft over voedsel afkomstig van gevaccineerde dieren (Vaccinaties bij dierziekten| Voedingscentrum).
Heeft u geïnventariseerd wat de mogelijke directe en indirecte (economische) gevolgen zullen zijn voor de bedrijfsvoering van pluimveehouders die hun kippen laten vaccineren? In hoeverre bestaat het risico dat Nederlandse pluimveehouders, indien wordt overgegaan tot grootschalige vaccinatie, te maken krijgen met handelsbelemmeringen in binnen- en buitenland?
Ja die inventarisatie is uitgevoerd. Daarover heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstukken 28 807, nrs. 291, 296, 306). AVINED staat achter mijn aanpak, heeft daaraan meegewerkt en steunt de aanpak om te komen tot grootschalige vaccinatie. Ik onderken de risico’s voor de handel in pluimvee en hun producten als we in Nederland op grote schaal gaan vaccineren. Daarom volg ik een stapsgewijze aanpak, samen met AVINED.
Kunt u bovenstaande vraag eveneens beantwoorden voor de overige bedrijven in de gehele kipproductieketen – van verhandeling tot verwerking van kipproducten als ingrediënt, halffabrikaat of eindproduct? In hoeverre worden de betrokken bedrijven op de hoogte gesteld van de vaccinatiestatus van kipproducten die zij afnemen of verwerken?
De consumptie-eieren komen in doosjes of trays in de winkel. De courante eieren worden niet verwerkt in producten. De eieren worden alleen in Nederland afgezet. De eieren zijn gestempeld, dus het herkomstbedrijf kan worden getraceerd. Op de eieren komt niet te staan met welke vaccins de kippen allemaal zijn gevaccineerd. De eieren die niet bestemd zijn als tafelei worden verwerkt in producten. Ook deze producten worden alleen in Nederland afgezet. De afnemer van deze eieren is op de hoogte van de vaccinatiestatus.
Kunt u bovenstaande vraag eveneens beantwoorden voor andere sectoren, zoals horeca en detailhandel?
De consumptie-eieren komen in doosjes in de winkel. De eieren zijn gestempeld, dus het herkomstbedrijf kan worden getraceerd. Op de eieren komt niet te staan met welke vaccins de kippen zijn gevaccineerd. Ook de producten waarin de eieren zijn verwerkt worden niet apart gemerkt.
Welke gevolgen verwacht u voor de kostprijs van producten die ingrediënten afkomstig van gevaccineerd (of juist niet-gevaccineerd) pluimvee bevatten voor consumenten?
Er is nu geen effect van deze vaccinatie op de kostprijs. Het vaccin en het surveillanceprogramma bijvoorbeeld worden gefinancierd vanuit overheidsbudget. De eieren zijn niet anders dan eieren van kippen die niet zijn gevaccineerd met dit vaccin. De kostprijs voor deze houder verandert dus niet. Onderzoeken hoe dat zich ontwikkelt bij een grootschalige vaccinatiecampagne is onderdeel van mijn stappenplan.
Welke gevolgen verwacht u ten aanzien van de acceptatie van gevaccineerd pluimvee, eieren van gevaccineerd pluimvee en producten (bestemd voor menselijke of dierlijke consumptie) die ingrediënten afkomstig van gevaccineerd pluimvee bevatten?
Ik ga ervan uit dat consumenten en handelspartners het nut van vaccinatie onderkennen. Tenslotte wordt vaccinatie al decennia succesvol ingezet ter voorkoming van infectieziekten of om de ziektelast te verminderen. Levensmiddelen afkomstig uit gevaccineerde kippen worden al decennia geconsumeerd. De eieren en het vlees van deze tegen vogelgriep gevaccineerde kippen zijn veilig voor humane consumptie.
Met deze vaccinatie kunnen we de risico’s van een vogelgriepbesmetting voor de dier- en volksgezondheid verlagen, omdat het aantal uitbraken naar verwachting lager wordt en daarmee ook de hoeveelheid virus in de omgeving en dus blootstelling of kans op mutaties. Ik zet mij nationaal en internationaal in om het draagvlak voor vaccinatie tegen vogelgriep te vergroten om zo de kans op uitbraken en de gevolgen ervan te verkleinen. Dit draagt bij aan een betere dier- en volksgezondheid.
Kunt u uitsluiten dat deze pilot uiteindelijk zal leiden tot een verplichte vaccinatie voor alle pluimveehouders in Nederland? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de keuzevrijheid van boeren en consumenten?
Ik werk nu, samen met AVINED, aan een vervolg, om te komen tot een grootschalige vaccinatie. Ik doe dit stapsgewijs. Over een vaccinatieprogramma te zijner tijd, een scenario, kan ik nu geen informatie geven. Dat ga ik uitwerken op basis van de eerste resultaten van de pilot. Zodra ik meer zicht heb op een concreet scenario informeer ik de Kamer hierover. Ik verwacht dat ik voor het einde van dit jaar daar meer informatie over heb.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De onafhankelijkheid en transparantie van de review op het VGO-III-onderzoek |
|
Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Wiersma , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk «Onafhankelijk VGO-review blijkt vriendendienst», gepubliceerd in Food+Agri Business en wat is uw reactie op de zorgen die hierin worden geuit over de onafhankelijkheid en transparantie van de review op het VGO-III-onderzoek?
Ja.
Deelt u de mening dat een wetenschappelijk geaccepteerde peer review noodzakelijk is om de validiteit van het VGO-III-onderzoek te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Ten algemene geldt dat een wetenschappelijke peer review bijdraagt om de validiteit van wetenschappelijk onderzoek te beoordelen.
Het VGO-III onderzoek bestaat uit een serie deelrapporten en een integraal eindrapport. Naast deze rapporten zijn er 33 internationale wetenschappelijke publicaties verschenen over of gerelateerd aan VGO-I, VGO-II en VGO-III. Deze staan allemaal gepubliceerd op de website van het RIVM.1 Daarnaast zijn de onderzoekers bezig met het schrijven van internationale wetenschappelijke publicaties over de eindresultaten van VGO-III. In totaal worden er 7 à 8 publicaties voorzien. Elke publicatie in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift gaat gepaard met een onafhankelijke peer review. De VGO-(deel)onderzoeken zijn derhalve meermaals peer reviewed en positief beoordeeld.
Daarnaast heeft de stuurgroep VGO begin 2020, bij wijze van extra intercollegiale toetsing, twee onafhankelijke wetenschappers gevraagd om een review uit te voeren. Ook deze uitkomsten waren positief.
Zoals in de Kamerbrief bij het eindrapport VGO-III is aangegeven, is de Gezondheidsraad gevraagd om een nadere duiding te geven van de bewijslast met betrekking tot gezondheidseffecten voor omwonenden van geitenhouderijen, waaronder de VGO-III onderzoeksresultaten, in het licht van de huidige stand van de wetenschap (Kamerstuk 28 973 nr. 259). De Gezondheidsraad zal daarbij het VGO-rapport in een bredere wetenschappelijke context plaatsen. Dit advies wordt in november 2025 verwacht.
Kunt u toelichten hoe is gewaarborgd dat de review op het VGO-III-onderzoek onafhankelijk en transparant is uitgevoerd?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn er peer reviews uitgevoerd op VGO-publicaties in wetenschappelijke tijdschriften, conform de richtlijnen en standaarden van de betreffende tijdschriften.
Daarnaast heeft de stuurgroep VGO begin 2020, bij wijze van extra intercollegiale toetsing, twee onafhankelijke wetenschappers gevraagd een review uit te voeren op het onderzoek. Hiervoor zijn twee onafhankelijke hoogleraren epidemiologie gevraagd zonder binding met het VGO-consortium. De stuurgroep heeft deze review op eigen initiatief laten uitvoeren, maar heeft een terugkoppeling van de resultaten gestuurd naar de opdrachtgevers. In januari 2025 zijn de externe reviews vrijgegeven aan de ministeries en deze zullen binnenkort ook gepubliceerd worden in het kader van een Woo-verzoek.
Klopt het dat voor de bestaande peer reviews van het VGO-III-onderzoek niet is voldaan aan geldende wetenschappelijke standaarden, zoals in het artikel wordt aangegeven? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
De peer reviews die zijn uitgevoerd ten behoeve van wetenschappelijke publicaties over of gerelateerd aan VGO-I, VGO-II en VGO-III, zijn uitgevoerd conform de standaarden en richtlijnen van de betreffende tijdschriften. Er is geen reden om aan te nemen dat daarbij niet is voldaan aan geldende wetenschappelijke standaarden.
Daarnaast is in 2020 een review uitgevoerd door twee onafhankelijke wetenschappers. De VGO-stuurgroep heeft beide reviewers een verzoek gestuurd met een vijftal specifieke vragen. Drie van deze vragen kwamen voort uit een eerder gevoerde wetenschappelijke discussie binnen het VGO-consortium, waarbij bleek dat er bij één van de leden van het consortium twijfels bestonden over de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken. Over deze wetenschappelijke discussie is uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 28 973, nr. 237). Beide reviewers kregen alle verschenen rapporten en verschenen peer reviewed wetenschappelijke publicaties en hebben binnen drie weken hun bevindingen aan de stuurgroep gestuurd. Een dergelijke externe review op initiatief van een onderzoeksgroep kan verschillende vormen hebben, daar zijn geen standaarden voor; het is aanvullend op bovengenoemde peer reviews die worden gedaan ten behoeve van publicatie in wetenschappelijke tijdschriften.
Bent u bereid een nieuwe, onafhankelijke, wetenschappelijk verantwoorde, internationale peer review van het VGO-III-onderzoek te laten uitvoeren door erkende wetenschappers van wie de naam bekend gemaakt mag worden? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad is gevraagd om de resultaten van het VGO-III onderzoek nader te duiden. Dit advies wordt in november 2025 verwacht. De Gezondheidsraad zal onder meer ingaan op wat er nu wel en niet is vast te stellen op basis van de wetenschappelijke literatuur over het verband tussen de nabijheid van geitenhouderijen en het risico op longontsteking.
Zoals in het antwoord op vraag 2 en vraag 3 is vermeld, zijn er al diverse internationale peer reviews uitgevoerd op de (deel)onderzoeken van het VGO-onderzoeksprogramma die zijn gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. Deze peer reviews zijn uitgevoerd conform de richtlijnen en standaarden behorend bij de betreffende tijdschriften. Daarnaast is er begin 2020 een review uitgevoerd door twee onafhankelijke hoogleraren epidemiologie, die overwegend positief zijn.
Ook worden er nog 7 à 8 wetenschappelijke publicaties voorzien over VGO-III. Deze wetenschappelijke publicaties zullen gepaard gaan met onafhankelijke, wetenschappelijke, internationale peer reviews. Als opdrachtgevers zien wij geen aanleiding om daarnaast nog een nieuwe onafhankelijke review uit te laten voeren.
Bent u bereid deze peer review (zoals bedoeld in vraag 5), evenals de volledige opdrachtomschrijving en communicatie met de reviewers, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zien wij als opdrachtgevers voor het VGO-III onderzoek geen aanleiding om een onafhankelijke review uit te laten voeren.
Hoe wordt (het gebrek aan) de validiteit van het VGO-III-onderzoek momenteel meegewogen in het beleid rondom veehouderij en volksgezondheid?
Zoals in de Kamerbrief bij het eindrapport VGO-III is aangegeven, is de Gezondheidsraad gevraagd om een nadere duiding te geven van de huidige stand van de wetenschap met betrekking tot gezondheidsrisico’s rondom geitenhouderijen (Kamerstuk 28 973 nr. 259). De Gezondheidsraad is inmiddels begonnen met het in kaart brengen van de beschikbare wetenschappelijke literatuur. Daarin wordt ook VGO-III betrokken. Een deel van het advies gaat om de vraag wat er nu wel en niet is vast te stellen op basis van de wetenschappelijke literatuur over het verband tussen de nabijheid van geitenhouderijen en het risico op longontsteking. Commissies worden zorgvuldig samengesteld met wetenschappelijke experts uit verschillende disciplines. Zodra de commissie is geïnstalleerd wordt de samenstelling van de commissie gepubliceerd op de website van de Gezondheidsraad.2
Wordt er bij beleidsbeslissingen rekening gehouden met de bestaande kritiek op de methodologie en de reviewprocedure van VGO-III? Zo ja, op welke wijze?
Voor zover ons bekend is, is er geen sprake van breed gedragen wetenschappelijke kritiek op de methodologie en reviewprocedure van VGO-III.
De ministeries van VWS en LVVN zijn in 2019 op de hoogte gebracht van een wetenschappelijke discussie binnen het VGO-consortium. Eén organisatie binnen het consortium, waar de auteur van het opiniestuk waar in deze Kamervragen aan wordt gerefereerd destijds werkzaam was, had kritiek op en vragen over de gehanteerde onderzoeksmethoden en -technieken en de interpretatie van de resultaten. Er is begin 2020 een wetenschappelijke discussie gevoerd tussen deze organisatie en de stuurgroep VGO-III. De ministeries zijn na afloop geïnformeerd over de uitkomsten van deze discussie. De stuurgroep heeft vervolgens op eigen initiatief een onafhankelijke review laten uitvoeren.
De toenmalige bewindspersonen hebben als opdrachtgevers destijds besloten om de publicatie van het deelrapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» (Kamerstuk 28 973, nr. 237) aan te houden tot na de afronding van de wetenschappelijke discussie. Hiertoe werd besloten omdat de wetenschappelijke discussie mogelijk tot aanpassingen aan het rapport zou leiden. Uiteindelijk bleek de discussie daar geen aanleiding toe te geven.
Ten algemene geldt dat het kabinet zich bewust is van het maatschappelijk belang en de ernst van het VGO-III onderzoek. Het is begrijpelijk dat zowel omwonenden als geitenhouders behoefte hebben aan duidelijkheid. Het is daarom van belang dat de vervolgstappen zorgvuldig worden gezet. Op basis van de resultaten van het VGO-III onderzoek en het advies van de Gezondheidsraad gaat het kabinet zich beraden op verdere stappen, in nauwe samenwerking met relevante betrokken partijen.
Kunt u deze vragen voor het Tweeminutendebat Zoönosen en dierziekten(CD6/2), dat in week 13 verwacht wordt, beantwoorden?
Ja.
Inmiddels wordt dit Tweeminutendebat verwacht in week 17.
Het opiniestuk ‘Er is geen verband tussen geitenboerderijen en longontstekingen bij omwonenden’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opiniestuk van dierenarts Piet Vellema in De Stentor van 7 mei 2025, waarin hij stelt dat er geen consistent en aantoonbaar verband is tussen geitenhouderijen en longontstekingen bij omwonenden?
Hoe reageert u op de bewering dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waarheidsvinding frustreren door het niet verstrekken van de in het debat door de BBB gevraagde gegevens?
Hoe kan het dat in een dergelijk groot onderzoeksgebied slechts 108 patiënten zijn geïdentificeerd die voldeden aan de gestelde criteria? Acht u dit aantal representatief genoeg om daar verstrekkende conclusies aan te verbinden?
Kunt u, in aanvulling op de eerdere schriftelijke vragen van deze leden over de onafhankelijkheid van de review op het VGO-III onderzoek (kenmerk 2024Z04493), toezeggen dat niet alleen de afzonderlijke deelrapportages, maar ook het integrale eindrapport door een transparant en onafhankelijk peer review-proces zal worden beoordeeld, aangezien uiteindelijk het rapport als één geheel beleidsmatig wordt gewogen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat Zoönosen en dierziekten?
De toekomst van de Nederlandse garnalenvisserij |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat vijftig garnalenkotters, een kwart van de gehele vloot, overweegt te stoppen?1
Wat vindt u ervan dat de krimp van de garnalenvissersvloot in het kader van het VisWad-traject destijds door het ministerie is aangegrepen om het totaal aantal visuren voor garnalenvissers te verlagen?2
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat u de huidige krimp van de garnalenvissersvloot opnieuw zal aangrijpen om het totaal aantal visuren voor garnalenvissers terug te dringen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het niet beboeten van ernstig dierenleed door botbreuken, bloedingen en ontwrichtingen bij miljoenen kippen, eenden en kalkoenen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , Wiersma |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waarin zij grote zorgen uiten omdat ze niet kunnen handhaven bij het ernstige dierenleed dat ontstaat doordat kippen, eenden en kalkoenen hardhandig worden gevangen en in kratten worden gepropt?1
Onderschrijft u de uitspraak van de NVWA dat miljoenen dieren per jaar gewond raken en pijn lijden als ze worden gevangen en op transport naar het slachthuis worden gezet? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke rapporten baseert u dat precies?
Kunt u bevestigen dat er tot dusverre alleen handhavend werd opgetreden als bij meer dan 1% van de dieren vangletsel is geconstateerd?2 Kunt u bevestigen dat hiermee wordt gedoogd dat jaarlijks meer dan vijf miljoen dieren (ernstige) verwondingen oplopen? Zo nee, waar baseert u dat dan op?
Wat vindt u ervan dat er een veehouderijsysteem is opgetuigd waarin het normaal wordt gevonden dat binnen één sector meer dan vijf miljoen dieren per jaar ernstige verwondingen oplopen?
Deelt u de zorgen dat nu de NVWA niet meer handhavend kan optreden, het aantal dieren dat gewond raakt flink kan gaan oplopen? Zo nee, waarom niet?
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer schande spreekt over de structurele dierenmishandeling bij het vangen van pluimvee?3 Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat pluimveehouderijen en vangploegen zonder gevolgen ernstig dierenleed veroorzaken?
Deelt u de mening dat nu de NVWA vangletsel niet meer kan beboeten vanuit slachthuizen, het noodzakelijk is dat er ook structureel toezicht komt bij het vangen van dieren in stallen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om op zeer korte termijn te zorgen voor structureel toezicht bij het vangen van dieren in stallen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat – als de NVWA niet structureel bij het vangen van pluimvee in stallen aanwezig kan zijn, en vangletsel niet meer beboet mag worden door controles in slachthuizen – pluimveehouders en vangploegen kunnen wegkomen met dierenmishandeling? Wat vindt u hiervan?
Bent u bereid om via fokbeperkingen het aantal kippen, eenden en kalkoenen in Nederland op zeer korte termijn te verlagen, zodat er genoeg toezichtcapaciteit is om deze dierenmishandeling te constateren en te kunnen handhaven? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan op korte termijn voorkomen dat dit dierenleed structureel blijft optreden?
Indien u hier niet toe bereid bent, bent u dan bereid om in het kader van transparantie op zeer korte termijn bij de consument van vlees en eieren bekend te maken dat er niet kan worden opgetreden tegen ernstige dierenmishandeling van pluimvee, waardoor de kans zeer groot is dat het stukje vlees of het ei op hun bord afkomstig is van een dier dat ernstig heeft geleden door botbreuken, bloedingen en/of ontwrichtingen? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit breed in de samenleving bekend wordt? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in juni 2024 oordeelde dat het vangen van kippen aan de poten verboden is op grond van Europese wetgeving, en de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vervolgens liet weten dat er per augustus 2024 zou worden opgetreden?4
Kunt u bevestigen dat dit zou moeten betekenen dat inmiddels alle pluimveebedrijven en vangploegen zijn gestopt met het vangen van dieren aan hun poten? Kunt aangeven of dit inmiddels ook het geval is? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat de NVWA, op basis van de uitspraak van het CBb, inmiddels dan ook handhavend optreedt tegen het vangen aan poten? Zo ja, hoe vaak wordt er gecontroleerd, hoeveel overtredingen van het verbod zijn geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer wil dat deze afschuwelijke vangpraktijk verboden blijft?5 Kunt u toezeggen dat u zich er conform deze aangenomen motie actief voor inzet dat deze praktijk verboden blijft? Zo ja, op welke manier doet u dit?
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed, binnen een week, beantwoorden?
Het lot van de witoorpenseelapen in het apenproefdiercentrum |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het apenproefdiercentrum, het Biomedical Primate Research Centre (BPRC), vijftig witoorpenseelapen weg gaat doen en ervoor heeft gekozen om ze naar een andere proefdierinstelling te verplaatsen in plaats van ze een fijn leven te gunnen in een opvangcentrum?1
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 11 april jl. heb laten weten, heeft het BPRC besloten om de kolonie witoorpenseelapen in zijn geheel af te bouwen. Het gaat om een groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen waar dit jaar een bestemming voor wordt gezocht. Het streven van het BPRC is om de witoorpenseelapen een bestemming te geven bij een onderzoeksinstelling in het buitenland waar het BPRC mee samenwerkt. Het toekomstig verblijf van de witoorpenseelapen voldoet minimaal aan de Europese welzijnsstandaarden en aan de richtlijnen van het Britse 3R Centre. In het antwoord op vraag 6 zal ik ingaan op waarom de dieren niet naar een opvangcentrum gaan.
Kunt u bevestigen dat de apen naar alle waarschijnlijkheid in een proefdierinstelling in het buitenland zullen belanden?
Ja.
Kunt u aangeven welke proefdierinstelling dit zal zijn en voor welke onderzoeken de apen daar gebruikt zullen worden? Zo nee, kunt u de Kamer hier zo snel mogelijk van op de hoogte brengen, gezien de politieke en maatschappelijke aandacht voor apenproeven?
Nee, het is nog niet bekend waar de witoorpenseelapen naartoe gaan en voor welke onderzoeken ze daar gebruikt gaan worden. Het BPRC is gevraagd mij, met in achtneming van geldende regelgeving zoals de AVG, te informeren zodra het BPRC tot een overeenkomst met een organisatie of instelling is gekomen en de apen daar naartoe zijn verplaatst.
Kunt u beschrijven in wat voor verblijven de apen zullen worden gehouden in het nieuwe proefdiercentrum, zowel gedurende een proef als wanneer ze niet worden ingezet voor een proef?
De verzorging en huisvesting van de apen voldoet minimaal aan de Europese welzijnsstandaarden en aan de richtlijnen van het Britse 3R Centre, die het BPRC ook zelf stelt aan de verblijven.
Kunt u aangeven en precies beschrijven welke dierproeven en handelingen deze apen al hebben moeten ondergaan in het BPRC?
De groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen, waar dit jaar een bestemming voor wordt gezocht, hebben geen dierproeven ondergaan. De witoorpenseelapen verblijven momenteel in de kolonie en in voorbereiding op toekomstige experimenten worden ze wel getraind. Gebruikmakend van hun nieuwsgierigheid worden ze vertrouwd gemaakt met experimentele situaties. Hierbij kan gedacht worden aan bloedafname of het wegen van de apen.
Wat vindt u ervan dat de apen – die al hun hele leven in een proefdierinstelling worden gehouden – de rest van hun leven in een ander proefdiercentrum moeten slijten, terwijl ze daar allerlei verschrikkelijke proeven moeten ondergaan?
Ik snap heel goed de weerstand die er is tegen dierproeven vanwege de ethische dilemma’s die eraan verbonden zijn. Een onafhankelijke commissie met experts heeft daarom onderzocht of en hoe proeven met niet-humane primaten (NHP) kunnen worden afgebouwd. De commissie constateert dat alternatieve (proefdiervrije) modellen nog niet het volledige inzicht bieden in de complexe menselijke biologie en ziekteprocessen. Onderzoek met NHP zal daarom voorlopig nog noodzakelijk blijven voor de bestrijding van levensbedreigende ziektes en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
Vervolgens spelen er twee zaken:
Gezien deze overwegingen acht ik het passend dat het BPRC de apen een bestemming bij een andere onderzoeksinstelling geeft. Het streven naar gezamenlijke (internationale) afbouw van dierproeven betekent namelijk ook verantwoord gebruik van de huidige proefdierpopulatie en het niet onnodig fokken van nieuwe proefdieren. De witoorpenseelapen blijven beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen en de oplossing is kosteneffectief.
Kunt u herinneren dat u in uw Kamerbrief, gebaseerd op het rapport van de Commissie Bijker, waarschuwt dat dierproeven zullen verplaatsen naar het buitenland en dat u dit als argument gebruikt om apenproeven niet af te bouwen?2
In mijn Kamerbrief, waarin ik inga op de bevindingen uit het rapport van de «Commissie onderzoek NHP», geef ik verschillende argumenten waarom het kabinet het belangrijk vindt dat Nederland de beschikking houdt over een onafhankelijk primatencentrum en het aantal (proeven met) NHP niet verder afbouwt. Argumenten betreffen de geopolitieke ontwikkelingen en het belang van pandemische paraatheid; dat Nederland een bijdrage blijft leveren aan wereldwijd onderzoek voor de bestrijding van ernstige (infectie)ziekten en dat New Approach Methodologies (NAM) hierin nog niet volledig volstaan; dat de huidige fokkolonie bij het BPRC al relatief kleinschalig is en niet veel verder kan worden teruggebracht zonder het risico op inteelt; en dat afbouw van de publieke financiering van het BPRC waarschijnlijk tot gevolg heeft dat onderzoek met NHP in het buitenland wordt voortgezet, waar Nederland niet meer zelf de kwaliteit van NHP-faciliteiten kan monitoren.
Tegelijkertijd heeft het BPRC zich gecommitteerd aan de zorgvuldige verkleining van de kolonie naar ongeveer 1.000 NHP, zoals eerder afgesproken in het «Ambitieplan 2019–2025». Omdat er per apensoort een genetisch voldoende diverse groep van apen beschikbaar moet zijn om inteelt te voorkomen, heeft het BPRC ervoor gekozen om de kolonie witoorpenseelapen in zijn geheel af te bouwen en de groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen uit te plaatsen. Het BPRC kiest ervoor om de groep bij een ander onderzoekscentrum onder te brengen, zodat ze behouden blijft voor wetenschappelijk onderzoek voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Het BPRC heeft mij verzekerd dat de apen terecht komen op een plek die voldoet aan de Europese welzijnsstandaarden en aan de richtlijnen van het Britse 3R Centre. Ook met het uitplaatsen van de groep witoorpenseelapen blijft het BPRC een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van ernstige (infectie)ziekten.
Hoe rijmt u deze argumentatie met het feit dat het BPRC er nu, met uw instemming, zélf voor zorgt dat apenproeven worden verplaatst naar het buitenland?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het opvangen van deze apen en ze een rustige oude dag gunnen de voorkeur heeft boven het verplaatsen van de apen naar een andere proefdierinstelling waar ze de rest van hun leven ingezet zullen blijven worden voor dierproeven? Zo nee, waarom vindt u dat deze apen het verdienen dat ze de rest van hun leven opzettelijk ziek worden gemaakt en uiteindelijk van ellende zullen sterven gedurende een dierproef of na afloop van een proef zullen worden gedood?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om het BPRC op te roepen om hun apen niet te verplaatsen naar een ander proefdiercentrum, maar om een andere opvanglocatie te zoeken waar ze niet meer zullen worden gebruikt voor dierproeven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is niet aan het kabinet, maar aan het BPRC om een geschikte bestemming te vinden voor de groep witoorpenseelapen. In de afgelopen jaren heeft het BRPC vaker NHP, waaronder witoorpenseelapen, uitgeplaatst naar onderzoeksinstellingen in het buitenland. Door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wordt toestemming gegeven voor de uitplaatsing en wordt gecontroleerd of wordt voldaan aan de strenge regels die gelden bij een uitplaatsing. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 vind ik het begrijpelijk dat de groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen behouden blijft voor wetenschappelijk onderzoek voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval vóórdat de Tweede Kamer de recent door u gestuurde Kamerbrief gaat behandelen?
Ja.
De noodzaak van het stellen van een concrete maximumnorm om varkens te beschermen tegen ziekmakende giftige staldampen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u heeft erkend dat ammoniakconcentraties in stallen schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van varkens, dat wetgeving voorschrijft dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn, dat effectief toezicht op dit moment nog altijd niet mogelijk is, dat hier al heel lang onderzoek naar wordt gedaan en dat ook de hoogste baas van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) al vier jaar geleden heeft opgeroepen om met een concrete kwantitatieve norm te komen?1
Herinnert u zich nog dat u in het antwoord op de vragen heeft gesteld dat naast schade voor het dier ook andere factoren, zoals aansluiting bij internationale standaarden, meetbaarheid, handhaafbaarheid, en praktische haalbaarheid, moeten worden meegewogen?
Bedoelt u hiermee te zeggen dat u serieus overweegt om dierenwelzijn af te wegen tegen economische en praktische factoren, terwijl de wet (artikel 2.5, lid 4 Besluit houders van dieren) niet voorziet in deze afwegingsmogelijkheid?
Heeft u het meest recente rapport van de Wageningen Livestock Research met betrekking tot een schadelijk stalklimaat gezien?2
Kunt u bevestigen dat de conclusie van dit rapport is dat er schadelijke gevolgen voor varkens zijn zodra ammoniak (NH3)-concentraties boven 15 tot 20 parts per million (ppm) zitten, zelfs als dit kortstondig is?
Kunt u bevestigen dat de aanbeveling van dit rapport is dat de maximum NH3-concentratie in een varkensstal niet hoger zou mogen liggen dan 15 tot 20 ppm?
Kunt u bevestigen dat later in het rapport (boven Tabel 1) er zelfs wordt gesproken over aanbevolen grenswaarde («recommended thresholds») van vijf tot 10 ppm?
Kunt u bevestigen dat in Tabel 1 van het rapport meerdere studies schadelijke effecten als gevolg van NH3 aantonen bij concentraties lager dan 20 ppm?
Kunt u bevestigen dat Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), een toonaangevend wetenschappelijk instituut van de Europese Commissie, als aanbeveling een maximum norm van 10 tot 15 ppm gaf (op basis van een hele rits aan onderzoeken en expertopinie van vooraanstaande onderzoekers naar welzijn van varkens)?3
Kunt u bevestigen dat het Klimaatplatform Varkenshouderij al in 2021 als richtlijn gaf dat de ammoniakconcentratie lager dient te zijn dan 20 ppm?4
Is u bekend dat de organisatie Landbrug & Fodevarer – Sektor for Gris (de hoofdorganisatie ter ondersteuning van de Deense varkenshouderij) op hun website in het belang va de dieren en de mensen die in de stallen werken stelt dat een grenswaarde van 25 ppm NH3 geldt?5
Is u bekend dat in Duitse wetgeving de open norm voor ammoniakconcentratie zodanig is ingevuld dat in de leefruimte van varkens de ammoniakwaarde niet hoger mag liggen dan 20 ppm?6
Is u bekend dat in Frankrijk het Ministère de l’Agriculture et de la Souveraineté alimentaire (Ministerie van landbouw en voedselzekerheid) de open norm van punt 10 uit de bijlage van Richtlijn 98/58/EG wat betreft ammoniak zodanig heeft ingevuld dat de concentratie lager moet zijn dan 20 ppm?7
Bent u nog steeds van plan om nóg meer onderzoek te gaan doen, gezien de enorme hoeveelheid aan voorbeelden (waarvan hierboven een klein aantal) waarin wetenschappers, andere lidstaten, en agrarische experts een norm van rond de 20 ppm adviseren en handhaven?
Zo ja, kunt u toelichten wat er volgens u nog onduidelijk is, waar u dat op baseert, en waarom u denkt dat Frankrijk en Duitsland hier wel een knoop over hebben kunnen doorhakken door de open norm te specificeren met een limiet van 20 ppm?
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het gebruik van lijmvallen voor ratten en muizen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het gebruik van lijmvallen voor ratten en muizen in Vlaanderen sinds 1 januari 2025 verboden is en dat er ook wordt gewerkt aan een verkoop- en reclameverbod van deze middelen?1
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat lijmvallen extreem veel leed veroorzaken bij de dieren die erop vast komen te zitten? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich dan?234
Deelt u de stelling van Vlaams Minister Weyts dat er «weinig verbeeldingskracht nodig [is] om zich de doodstrijd in te beelden van een dier dat vastgelijmd geraakt»?5
Deelt u de mening dat lijmvallen bovendien onnodig dierenleed veroorzaken, omdat er andere manieren zijn om overlast door ratten en muizen op te lossen, onder andere door het treffen van preventieve maatregelen? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich dan?
Deelt u de mening dat lijmvallen, buiten de negatieve effecten op ratten en muizen, een risico vormen voor andere (beschermde) diersoorten die regelmatig op deze vallen vast komen te zitten? Zo nee, waarom niet?6
Kunt u aangeven of het gebruik van lijmvallen in Nederland al verboden is op grond van de Wet dieren en/of de Omgevingswet? Wordt hier dan ook op gehandhaafd, door wie en hoeveel overtredingen van dit verbod worden er per jaar geconstateerd en beboet, indien dat het geval is?
Bent u bereid om, net als in Vlaanderen, over te gaan tot een verbod op het gebruik van lijmvallen, indien het gebruik van lijmvallen in Nederland nog niet verboden is? Zo ja, wanneer bent u voornemens hiermee te komen? Zo nee, waarom niet?
Bent u ermee bekend dat lijmvallen voor ratten en muizen nog op grote schaal worden verkocht via Nederlandse webshops?78910
Bent u, net als in Vlaanderen, bereid over te gaan tot een verbod op de verkoop, het in bezit hebben en het (online) adverteren van lijmvallen? Zo ja, wanneer bent u voornemens hiermee te komen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om zich ook in de Europese context, eventueel samen met Belgische collega’s, in te zetten voor een verbod op het gebruik van lijmvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en termijn gaat u hier uitvoering aan geven?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het onderzoek waaruit blijkt dat minstens 25 rashondenverenigingen de wet overtreden |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat minstens 25 rashondenverenigingen de wet overtreden?1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van dierenarts Joyce Hofman die stelt dat bij zo’n 60 procent van de zieke dieren die zij aantrof in haar praktijk een zeer sterk vermoeden bestaat dat het om een erfelijke afwijking gaat? Heeft u gezien dat universitair hoofddocent diergeneeskunde Hille Fieten stelt dat meer dan de helft van de diagnoses die ze in hun kliniek zien een erfelijke oorzaak heeft?
Kunt u bevestigen dat het wettelijk verboden is om dieren te fokken op een manier waarop het welzijn en de gezondheid van de dieren wordt benadeeld, waaronder het fokken met ernstige erfelijke afwijkingen, ziekten en uiterlijke kenmerken die schadelijke gevolgen hebben voor de dieren?
Hoe verklaart u het dat, ondanks dat het wettelijk verboden is om met zieke dieren te fokken, een extreemhoog percentage van rashonden lijdt aan erfelijke aandoeningen?
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gezegd dat de fokreglementen van 25 rashondenverenigingen niet voldoen aan de wet? Kunt u een lijst naar de Kamer sturen van de hondenrassen waarvoor dit geldt?2
Onderschrijft u de uitspraak van de NVWA dat dit «zeer ernstig» is? Zo nee, waarom niet?
Hoe verklaart u het dat rashondenverenigingen fokreglementen hebben waarin wordt toegestaan dat fokkers met ongezonde honden fokken terwijl dit wettelijk verboden is?
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen drie jaar, voorafgaand aan de uitzending van Zembla, aan deze 25 rashondenverenigingen waarschuwingen zijn afgegeven of boetes zijn uitgedeeld omdat zij fokpraktijken toepassen die in strijd zijn met de wet?
Kunt u aangeven welke stappen er door de NVWA en/of het ministerie zijn ondernomen sinds de uitzending van Zembla?
Bent u van plan om op korte termijn bij deze 25 rashondenverenigingen te handhaven, aangezien ze in strijd met de wet handelen? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de directeur van de Raad van Beheer die stelt dat de stamboomhond «gezonder is dan die misschien ooit wel was»? Kunt u bevestigen dat deze claim aantoonbaar onjuist is, gezien de uitspraak van veterinair neuroloog Paul Mandigers, die zegt dat hij hier «geen moer» van gelooft en de uitspraak van dierenarts Joyce Hofman die stelt dat bij vrijwel alle rashonden erfelijke en rasgebonden aandoeningen worden geconstateerd en dat dit niet minder is dan 15 jaar geleden?
Bent u bekend met de reactie van de Raad van Beheer op de uitzending van Zembla, waarin ze stelt dat de uitzending een «eenzijdig en onvolledig beeld geeft» en waarin ze alle verantwoordelijkheden afschuiven op de individuele fokker en de NVWA?3
Wat vindt u van de opstelling van de Raad van Beheer?
Deelt u de mening dat uit de uitzending van Zembla blijkt dat de Raad van Beheer geen enkele verantwoordelijkheid neemt om geen stambomen meer af te geven aan zieke honden die in strijd met de wet zijn gefokt, gezien de uitspraken van de directeur van de Raad van Beheer waarin ze kritiek telkens afschuift op de rashondenverenigingen en benadrukt dat de Raad van Beheer er niet is om de wet te handhaven? Zo nee, waarom niet?
Heeft u in de Zembla-uitzending gezien dat de Raad van Beheer het volgende op hun website heeft staan: «Het is wenselijk om alleen met HD-vrije honden te fokken, omdat dan de kans op HD bij de nakomelingen het kleinst is. Zijn er binnen een ras maar weinig honden beschikbaar om mee te fokken, dan is dat helaas niet altijd mogelijk. Dat geldt ook voor rassen waarin HD vaak voorkomt.»? Kunt u bevestigen dat het in strijd is met de wet om met honden met heupdysplasie (HD) te fokken, vanwege artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren?
Wat vindt u ervan dat de Raad van Beheer niet alleen geen enkele verantwoordelijkheid neemt, maar ook nog een fokpraktijk voorschrijft die in strijd is met de wet?
Wat vindt u ervan dat de Raad van Beheer stambomen afgeeft aan honden die niet volgens de wet zijn gefokt?
Welke maatregelen gaat u treffen om de Raad van Beheer te verplichten dat er alleen nog maar stambomen worden afgegeven aan honden die volgens de wet zijn gefokt?
Kunt u zich voorstellen dat veel hondenhouders, net zoals een houder in de uitzending van Zembla, denken dat als je een gezonde hond wilt, je naar een rasvereniging moet gaan omdat je ervan uitgaat dat er dan op wordt gelet dat een gezonde hond wordt gefokt?
Kunt u bevestigen dat het hebben van een stamboom niks zegt over de gezondheid van een dier, omdat de Raad van Beheer op geen enkele manier controleert of hun leden gezonde honden fokken, zoals wordt bevestigd door de directeur van de Raad van Beheer? Zo nee, op welke manier biedt een stamboom dan gezondheidsgaranties die niet aanwezig zijn bij honden zonder stamboom, gezien stambomen gewoon worden afgegeven aan honden met erfelijke, ziekmakende kenmerken, die ook nog eens in strijd met de wet zijn gefokt?
Wat gaat u doen om hondenkopers ervan bewust te maken dat een stamboom niks zegt over de gezondheid van een hond?
Deelt u de uitspraak van Hille Fieten die stelt dat er bepaalde rassen zijn die zoveel ernstige ziekten hebben dat je daar vanuit een gezondheidsperspectief niet meer verantwoord mee kunt fokken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om door onafhankelijke experts, zoals van Universiteit Utrecht, een lijst te laten opstellen van de rassen die dit betreft en over te gaan tot handhaving bij de fokkers van deze honden, gezien het fokken met deze honden feitelijk in strijd is met de wet? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het bericht ‘Shows Dolfinarium vol met overtredingen: ‘Walrus schudt op commando zijn vet’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Kunt u bevestigen dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft geconstateerd dat het Dolfinarium op zeker twintig punten de wet overtreedt?
Indien ja, kunt u deze twintig overtredingen puntsgewijs benoemen en wat vindt u ervan dat het Dolfinarium strijdig handelt met het convenant afsprakenkader Dolfinarium door dieren onnatuurlijk gedrag zonder educatieve boodschap te laten vertonen?
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn dat het Dolfinarium afspraken opnieuw zou schenden, ook nadat afgelopen zomer al overtredingen zijn geconstateerd door RVO?
Is de bewering van het Dolfinarium juist dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft vastgesteld dat er juist geen sprake was van onnatuurlijk gedrag of ongewenste gedragingen tijdens de voorstellingen en educatieve programma’s?
Zo ja, hoe verklaart u de tegenstrijdigheid tussen de vermeende bevindingen van RVO enerzijds en de NVWA anderzijds? Indien nee, hoe luidde de bevindingen van de NVWA dan wel?
Vinden er op dit moment fokprogramma’s plaats met dolfijnen, walrussen, zeeleeuwen en verschillende haaien en vissen? Zo ja, waar en door wie? Zo nee, vindt er dan wel import van deze diersoorten plaats?
Wat vindt u ervan dat onder andere Frankrijk (2017) en België (2019) zijn overgegaan tot het instellen van een fok- en importverbod voor zeezoogdieren om zo het einde van dolfinaria te bewerkstelligen?
Bent u bekend met het voornemen van uw ambtsvoorganger om de mogelijkheid van een verbod op publieksinteracties in dierentuinen te onderzoeken en bent u voornemens dit voorstel verder te brengen? Indien ja, hoe staat het hiermee? Indien nee, waarom niet?
Hoe handelt u, indachtig uw eerdere uitspraak over het Dolfinarium dat «Als verbetering herhaaldelijk uitblijft, kan de vergunning geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.», wanneer inderdaad overtredingen zijn geconstateerd? (Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 8, blz. 12)
Vindt u dat het schenden van wet- en regelgeving en afspraken over dierenwelzijn door instellingen zoals het dolfinarium uiteindelijk de bijl aan de wortel is voor het draagvlak voor dierenparken?
Het bericht waaruit blijkt dat het Dolfinarium met twintig showonderdelen de wet overtreedt. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTL Nieuws naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Stichting Bite Back waaruit blijkt dat het Dolfinarium met twintig showonderdelen de Wet dieren en het Besluit houders van dieren overtreedt?1
Deelt u de constatering van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) dat het Dolfinarium dolfijnen, zeeleeuwen, walrussen en zeehonden onnatuurlijke gedragingen laat vertonen, waar ook nog eens geen educatieve boodschap aan is verbonden? Zo nee, op welke deskundigen baseert u zich dan?
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat dolfijnen in het Dolfinarium onnatuurlijk gedrag moeten vertonen, zoals dolfijnen die met hun neus trainers moeten voortduwen, over de trainers heen moeten springen, op de kant moeten springen, de staart boven het water uit moeten steken, met een trainer in het water moeten ronddraaien, op commando over een waterstraal moeten springen, hun neus in de nek van een trainer moeten plaatsen, op de rug moeten zwemmen terwijl ze een trainer voortduwen, bewegingloos op hun rug in het water moeten liggen en geluid moeten maken? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat zeeleeuwen moeten zwaaien met hun vinnen, moeten bewegen op commando van vin naar vin en moeten zwaaien naar bezoekers? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat walrussen op commando moeten omrollen, klappen en zwaaien met de vinnen, schudden en bezoekers moeten natspuiten met water? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat zeehonden hun tong moeten uitsteken ter vermaak van de bezoekers? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Kunt u zich herinneren dat u vorig jaar aan de Kamer hebt laten weten dat bij het Dolfinarium recent één keer een overtreding van de vergunning is geconstateerd, waarna RVO handhavend heeft opgetreden? (Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 8, blz. 12)
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium niet op één, maar op twintig showonderdelen de wet en de afspraken overtreedt?
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium tot eind februari 2024 de tijd had om hun shows aan te passen en dat vlak daarna zou worden bekeken of de afspraken die het Dolfinarium zegt te zijn nagekomen, ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd? (Kamerstuk 28 286, nr. 1324)
Hoe kan het dat uit de inspectie van RVO niet is gebleken dat het Dolfinarium op twintig showonderdelen de afspraken overtreedt, maar dat dit aan het licht moet komen door een handhavingsverzoek, inclusief videomateriaal, van een dierenrechtenorganisatie?
Hoe verklaart u het dat het Dolfinarium nog steeds de afspraken overtreedt, vier jaar nadat de afspraken met het Dolfinarium zijn gemaakt?
Deelt u de mening dat het op een gegeven moment klaar is en een dergelijk bedrijf moet worden gesloten als een bedrijf stelselmatig de wet en de gemaakte afspraken overtreedt en hiermee het welzijn van dieren in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om naar aanleiding van deze aantoonbare wetsovertredingen de dierentuinvergunning van het Dolfinarium in te trekken? Zo nee, hoe vaak mag het Dolfinarium dan nog de wet en de gemaakte afspraken overtreden voordat hun dierentuinvergunning wordt ingetrokken?
Deelt u het inzicht dat, gezien de forse kritiek van RVO, het Dolfinarium geen significante educatieve waarde heeft? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke experts baseert u zich dan?
Deelt u de mening dat het Dolfinarium geen maatschappelijke functie meer vervult die opweegt tegen het feit dat de intelligente en gevoelige dieren trucjes moeten uithalen, opgesloten zitten in betonnen bakken en allerlei onnatuurlijke gedragingen moeten vertonen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om het voorbeeld van vele andere landen, zoals Ierland, Canada, India, Oostenrijk en Frankrijk te volgen en met een verbod te komen op het fokken, in gevangenschap houden en tentoonstellen van dolfijnen voor het vermaak van mensen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of het Dolfinarium nog steeds van plan is om acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen te verkopen aan een Chinees pretpark?
Bent u ermee bekend dat de Kamer bijna unaniem heeft uitgesproken dat deze verkoop onwenselijk is? (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 73)
Kunt u, gezien de politieke en maatschappelijke aandacht voor dit onderwerp, de Kamer proactief en tijdig informeren zodra het ministerie of RVO aanvullende informatie vanuit het Dolfinarium heeft gekregen over een eventuele verhuizing van dieren vanuit het Dolfinarium naar China of een ander land, zodat de Kamer zich hierover kan uitspreken voordat een onomkeerbaar besluit is genomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het bericht 'Fokreglementen rashonden in strijd met wet' |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat fokreglementen van zeker 25 rashondverenigingen in strijd met de wet zijn door toe te staan dat er wordt gefokt met honden met erfelijke afwijkingen en ziektes, zoals aandoeningen aan de heup- en ellebooggewrichten en epilepsie?1
Hoe beoordeelt u dit bericht? Klopt het dat de fokreglementen in strijd zijn met de wet? Zo ja, op welke punten? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gaat handhaven? Zo ja, waarom is dat niet eerder gebeurd?
Wat vindt u van de constatering van veterinair neuroloog Paul Mandigers dat het probleem mogelijk veel groter is dan uit de steekproef van 25 verenigingen blijkt?
Hoe beoordeelt u de rol van de Raad van Beheer, de koepelorganisatie voor rashondenfokkers, in de kwestie rondom de fokreglementen? Heeft u contact gehad met de Raad van Beheer over dit onderwerp? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet en gaat u dit alsnog doen?
Herinnert u zich mijn eerdere oproep tijdens het commissiedebat Dieren buiten de veehouderij op 23 oktober 2024 om kwaliteitscriteria voor fokkers in te stellen, om doorgefokte huisdieren zoals kortsnuitige honden te voorkomen, bijvoorbeeld via de Stichting Fairdog, en erkent u dat dergelijke criteria ook geschikt kunnen zijn om het fokken van erfelijke afwijkingen tegen te gaan?
Bent u op basis van bovenstaand bericht voornemens om maatregelen te nemen om te voorkomen dat erfelijke afwijkingen en ziektes worden doorgegeven bij de fok van rashonden?
De uitvoer van honden door defensie |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Levert het Ministerie van Defensie diensthonden aan buitenlandse strijdkrachten? Zo ja, hoeveel en aan welke strijdkrachten?
Nee. Defensie levert geen honden aan derden. Honden die uit dienst treden worden met een contract onder strikte voorwaarden overgedragen: ze mogen niet commercieel worden ingezet of worden ingezet als werkhond. De hond komt bij een geleider terecht of bij een particulier met een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). De hond komt niet bij een bedrijf terecht.
Heeft het Ministerie van Defensie in het verleden honden aan buitenlandse strijdkrachten geleverd? Zo ja, hoeveel en aan welke strijdkrachten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Ministerie van Defensie sinds 7 oktober 2023 honden geleverd aan Israël?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Ministerie van Defensie sinds 7 oktober 2023 honden geleverd aan Israëlische partijen, zoals de Israel Defense Forces (IDF), de Israëlische politie, grenspolitie, Israel Prison Service (IPS) of private partijen in Israël?
Zie antwoord vraag 1.
Als het antwoord op vragen 3 en/of 4 ja is, kunt u aanduiden over wat voor honden het gaat en hoe deze honden door Israël werden of worden ingezet?
Zie antwoord vraag 1.
Maakt het werken met honden onderdeel uit van trainingen, kennisuitwisseling of andere activiteiten binnen de militaire samenwerking tussen het Nederlandse en Israëlische leger? Zo ja, op wat voor manier?
Nee. De inzet van werkhonden is beperkt tot eigen inzet of in samenwerking met partnerlanden, veelal in NAVO-verband. Hierin is geen samenwerking tussen Nederland en Israël. Dat geldt ook voor trainingen, kennisuitwisseling of andere activiteiten.
Bent u bekend met de berichtgeving over het gebruik van honden door het Israëlische leger en Israëlische veiligheidsdiensten onder andere tegen onschuldige burgers en kinderen?1, 2, 3, 4
Ja.
Is het uitgesloten dat het Ministerie van Defensie honden levert aan Israël, of Israëlische partijen of dat honden onderdeel zijn van militaire samenwerking tussen het Nederlandse en Israëlische leger, onder de huidige omstandigheden waarin de kans groot is dat de inzet van zulke honden leiden tot schendingen van het oorlogsrecht? Waarom niet of waarom wel?
Het Ministerie van Defensie levert geen honden aan derden, zie het antwoord op de vragen 1–5.
Deelt u de mening dat Nederland medeplichtig zou kunnen zijn bij oorlogsmisdaden als Nederland honden zou leveren aan Israël, en Israël die honden onschuldige burgers zou laten aanvallen?
Zoals in antwoord op de vragen 1–5 is aangegeven, levert Defensie geen honden aan Israël.
Het vaccineren van pluimvee tegen vogelgriep |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Hoe bent u tot het besluit gekomen om te starten met een pilot tegen vogelgriep? Welke belangen heeft u hierbij afgewogen? Welke personen of organisaties hebben de besluitvorming hieromtrent beïnvloed of daartoe pogingen ondernomen? Kunt u een overzicht van deze personen of organisaties, de belangen die zij behartigen, hun zienswijzen en de uitkomst van uw belangenafweging met de Kamer delen?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep is uiteengezet hoe ik stapsgewijs werk aan grootschalige vaccinatie van pluimvee in Nederland om de kans op uitbraken met vogelgriep in de toekomst nog verder te verkleinen ten behoeve van dier- en volksgezondheid. De laatste update van de voortgang is januari 2025 met de Tweede Kamer gedeeld.
Ik voer dit stappenplan uit in nauwe samenwerking met AVINED, de brancheorganisatie voor pluimvee. Zij staan achter dit plan van aanpak en hebben de afgelopen jaren veel werk verricht om deze pilot mogelijk te maken. Op basis van de gesprekken met hen en andere stakeholders zal ik ook de volgende stappen richting grootschalige vaccinatie bepalen. (Kamerstukken 28 807, nrs. 291, 296, 306). Ook het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is vanaf het begin betrokken.
Overigens is het al jaren gangbare praktijk om pluimvee te vaccineren, ook met dit type vectorvaccin, zoals tegen Newcastle disease.
Op welk pluimveebedrijf is de pilot gestart en welke pluimveebedrijven zullen hier mogelijk op een later moment aan deelnemen? Hoe is de keuze op dit of deze pluimveebedrijven gevallen?
De pilot is gestart op de broederij, omdat het vaccin wordt toegediend aan eendagskuikens. Na uitkomst worden de kuikens de eerste 18 weken gehuisvest op een opfoklegbedrijf, en gaan daarna naar een legbedrijf waar de hennen eieren leggen gedurende een reguliere legperiode. Daarna worden de dieren geslacht.
AVINED heeft in de voorbereiding op de pilot pluimveehouders gevraagd of zij bereid waren deel te nemen aan de pilot. Dat heeft geresulteerd in deze drie deelnemers in de keten: de broederij, het opfokbedrijf en het legbedrijf.
Afhankelijk van het verloop van de pilot en de reacties van onder andere handelspartners zal ik samen met de sectoren en andere stakeholders bepalen welke volgende stappen we kunnen zetten om te komen tot grootschalige vaccinatie.
Welke vaccins worden in de pilot precies gebruikt? Welke andere vaccins heeft u overwogen? Hoe is uw keuze gevallen op de vaccins die in de pilot worden gebruikt? Wat zijn de verwachte kosten van de vaccins?
In de pilot wordt een vectorvaccin gebruikt, INNOVAX-ND-AI, van MSD Animal Health. Dat is een vaccin dat na een beoordeling door het Europees Medicijnagentschap (EMA), door de Europese Commissie is toegelaten in de Europese Unie, voor gebruik bij kippen. Dit vaccin is door het EMA beoordeeld op werkzaamheid en veiligheid voor dier, mens en milieu. Dat geldt dus ook voor de producten van gevaccineerde hennen, te weten de eieren en het vlees. Het is eenzelfde type vaccin als de twee vectorvaccins die in de veldproef worden onderzocht op effectiviteit. Die hebben echter geen Europese toelating. De kosten van het vaccin dat in de pilot is gebruikt zijn beperkt.
Op basis van welke (wetenschappelijke) onderzoeken en praktijkervaringen heeft u geconcludeerd dat de gebruikte vaccins effectief zullen zijn in het voorkomen van vogelgriep en de verspreiding ervan?
Er is een transmissieproef gedaan met vier vaccins, waaronder twee vectorvaccins. Daaruit bleek dat deze vectorvaccins effectief zijn tegen een besmetting met vogelgriep. Deze twee vaccins worden in een veldproef getest op effectiviteit. Uit twee transmissieproeven die tot nu toe in het kader van die veldproef zijn uitgevoerd bleek dat deze vaccins ook onder veldomstandigheden effectief zijn. Het eindrapport van deze veldproef verschijnt in 2026. De rapporten van de drie bovengenoemde transmissieproeven zijn naar de Tweede Kamer gestuurd. (Kamerstukken 28 807 nrs. 286, 300, 306). In de pilot die 10 maart jl. is gestart wordt een vergelijkbaar vectorvaccin gebruikt. Dit vaccin heeft een Europese markttoelating, na een beoordeling van het Europees Geneesmiddelenbureau.
Bent u bekend met het bericht «Britten wijzen vaccinatie tegen vogelgriep af»?1 Bent u bekend met de uitkomsten van het onderzoek van de Britse taskforce? Hoe beoordeelt u deze uitkomsten?
Ja. Ik ken het bericht en ben bekend met de opvatting van het Verenigd Koninkrijk (VK) en de sectoren. De Britse overheid sluit vaccinatie niet uit, maar wil eerst meer informatie hebben, over bijvoorbeeld de kosten en baten en handelsgevolgen. Dat is herkenbaar en begrijpelijk. Juist vanwege dit soort aspecten vraagt vaccinatie een zorgvuldige voorbereiding. Daarom volg ik een stapsgewijze aanpak. Na de veldproef was de pilot de volgende stap, onder andere om te kijken naar de gevolgen voor de handel, en ook om ervaring op te doen met de implementatie. Frankrijk vaccineert ook tegen hoogpathogene vogelgriep en dit verloopt succesvol. De importbeperkingen die de Verenigde Staten en Canada hadden opgeworpen voor vlees van niet-gevaccineerd pluimvee zijn inmiddels gedeeltelijk weggenomen.
Ik ben van mening dat vaccinatie een goede bijdrage kan leveren aan het verder terugdringen van de risico’s. Die opvatting wordt ook gedeeld door de Europese Commissie en de landen die zijn aangesloten bij de Wereldorganisatie voor diergezondheid (WOAH), die daarover een statement heeft opgesteld (https://www.woah.org/en/avian-influenza-vaccination-why-it-should-not-be-a- barrier-to-safe-trade). Ik ga bij het invoeren van grootschalige vaccinatie echter niet over één nacht ijs. Gezien de risico’s voor de handel, en de inzet voor de implementatie van het surveillanceprogramma volg ik een stapsgewijze aanpak.
Deelt u de opvatting dat het vogelgriepvaccin een vals gevoel van veiligheid creëert, omdat gevaccineerde dieren nog steeds geïnfecteerd kunnen raken, het virus kunnen vasthouden en verspreiden naar andere gevaccineerde of niet-gevaccineerde dieren? Zo nee, waarop baseert u het tegendeel?
Nee die opvatting deel ik niet. Het is bekend dat kippen mogelijk nog besmet kunnen raken. Met het intensieve surveillanceprogramma zoals voorgeschreven in de Europese regelgeving (verordening (EU) 2023/361) kunnen besmettingen bij inspecties snel worden opgespoord. De wetenschappelijke resultaten wijzen erop dat mocht er toch een infectie zijn de infectiviteit (besmettelijkheid) van een gevaccineerd koppel veel geringer is dan van een ongevaccineerd koppel, en dat de gevoeligheid van gevaccineerde kippen die nog niet besmet zijn een stuk lager is. Initiële besmettingen lopen dus gemakkelijker dood, en spreiding is minder uitgebreid. Gelet op voorgaande verwacht ik dat een eventueel besmet gevaccineerd koppel geen nieuw bedrijf besmet, voordat de besmetting op het bedrijf in kwestie is gevonden en er maatregelen worden getroffen.
Kunt u uitsluiten dat de vaccins negatieve effecten hebben op de gezondheid van de gevaccineerde dieren zelf, bijvoorbeeld door verminderde weerstand of andere bijwerkingen?
Het dossier horend bij de toelating is beoordeeld door EMA. De bijwerkingen, de werkzaamheid en de veiligheid zijn beoordeeld. De EMA is een onafhankelijk Europees instituut met grote deskundigheid. Vergelijkbare vaccins tegen andere pluimveeziekten worden al jaren in de pluimveehouderij ingezet. Er is geen reden om te twijfelen aan de veiligheid van het vaccin of de veiligheid van de producten van gevaccineerde kippen.
Heeft u onderzoek laten uitvoeren naar mogelijke effecten van het vaccin op de veiligheid van de eieren en het vlees van gevaccineerde kippen voor menselijke consumptie? Zo ja, kunt u deze onderzoeksresultaten met de Kamer delen?
Het EMA heeft het vaccin beoordeeld op werkzaamheid en veiligheid voor dier, mens en milieu. De beoordeling is openbaar gemaakt op de website van het EMA (Innovax-ND-H5 | European Medicines Agency (EMA). De onderzoeksresultaten van de fabrikant, die vallen onder het beoordeelde dossier, zijn niet openbaar.
Kunt u garanderen dat er géén sporen van het vaccin, of van door het vaccin geïnduceerde stoffen, aanwezig zullen zijn in de eieren of het vlees van gevaccineerde kippen?
Het EMA heeft het dossier beoordeeld en aangegeven dat het vaccin veilig is voor dier en mens. De wachttijd voor eieren en vlees van deze kippen is nul dagen (Innovax-ND-H5 | European Medicines Agency (EMA)).
Deelt u de mening dat het, met het oog op consumentenvoorlichting en keuzevrijheid, noodzakelijk is dat consumenten expliciet worden geïnformeerd wanneer zij eieren of kippenvlees van gevaccineerde dieren kopen of consumeren? Zo ja, bent u bereid ervoor zorg te dragen dat op de verpakkingen van producten die eieren of vlees van gevaccineerde kippen bevatten, dit duidelijk staat aangegeven? Zo nee, waarom niet?
Consumenten eten al decennia eieren en vlees van gevaccineerde kippen. Kippen worden tegen veel ziekten gevaccineerd, ook met vergelijkbare vaccins.
Voorbeelden van ziekten waartegen wordt gevaccineerd zijn infectieuze bronchitis, infectieuze bursitis, infectieuze larynhgotracheitis, Newcastle disease, Salmonella Enteritidis en coccidiose.
De eieren en het vlees van gevaccineerde kippen zijn veilig voor humane consumptie. Op verpakkingen van eieren en vlees staat niet welke vaccins zijn toegediend. Dit geldt ook in het geval van de eieren en het vlees van de kippen uit de pilot. Ik wil u er ook op wijzen dat het Voedingscentrum Nederland informatie geeft over voedsel afkomstig van gevaccineerde dieren (Vaccinaties bij dierziekten| Voedingscentrum).
Heeft u geïnventariseerd wat de mogelijke directe en indirecte (economische) gevolgen zullen zijn voor de bedrijfsvoering van pluimveehouders die hun kippen laten vaccineren? In hoeverre bestaat het risico dat Nederlandse pluimveehouders, indien wordt overgegaan tot grootschalige vaccinatie, te maken krijgen met handelsbelemmeringen in binnen- en buitenland?
Ja die inventarisatie is uitgevoerd. Daarover heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstukken 28 807, nrs. 291, 296, 306). AVINED staat achter mijn aanpak, heeft daaraan meegewerkt en steunt de aanpak om te komen tot grootschalige vaccinatie. Ik onderken de risico’s voor de handel in pluimvee en hun producten als we in Nederland op grote schaal gaan vaccineren. Daarom volg ik een stapsgewijze aanpak, samen met AVINED.
Kunt u bovenstaande vraag eveneens beantwoorden voor de overige bedrijven in de gehele kipproductieketen – van verhandeling tot verwerking van kipproducten als ingrediënt, halffabrikaat of eindproduct? In hoeverre worden de betrokken bedrijven op de hoogte gesteld van de vaccinatiestatus van kipproducten die zij afnemen of verwerken?
De consumptie-eieren komen in doosjes of trays in de winkel. De courante eieren worden niet verwerkt in producten. De eieren worden alleen in Nederland afgezet. De eieren zijn gestempeld, dus het herkomstbedrijf kan worden getraceerd. Op de eieren komt niet te staan met welke vaccins de kippen allemaal zijn gevaccineerd. De eieren die niet bestemd zijn als tafelei worden verwerkt in producten. Ook deze producten worden alleen in Nederland afgezet. De afnemer van deze eieren is op de hoogte van de vaccinatiestatus.
Kunt u bovenstaande vraag eveneens beantwoorden voor andere sectoren, zoals horeca en detailhandel?
De consumptie-eieren komen in doosjes in de winkel. De eieren zijn gestempeld, dus het herkomstbedrijf kan worden getraceerd. Op de eieren komt niet te staan met welke vaccins de kippen zijn gevaccineerd. Ook de producten waarin de eieren zijn verwerkt worden niet apart gemerkt.
Welke gevolgen verwacht u voor de kostprijs van producten die ingrediënten afkomstig van gevaccineerd (of juist niet-gevaccineerd) pluimvee bevatten voor consumenten?
Er is nu geen effect van deze vaccinatie op de kostprijs. Het vaccin en het surveillanceprogramma bijvoorbeeld worden gefinancierd vanuit overheidsbudget. De eieren zijn niet anders dan eieren van kippen die niet zijn gevaccineerd met dit vaccin. De kostprijs voor deze houder verandert dus niet. Onderzoeken hoe dat zich ontwikkelt bij een grootschalige vaccinatiecampagne is onderdeel van mijn stappenplan.
Welke gevolgen verwacht u ten aanzien van de acceptatie van gevaccineerd pluimvee, eieren van gevaccineerd pluimvee en producten (bestemd voor menselijke of dierlijke consumptie) die ingrediënten afkomstig van gevaccineerd pluimvee bevatten?
Ik ga ervan uit dat consumenten en handelspartners het nut van vaccinatie onderkennen. Tenslotte wordt vaccinatie al decennia succesvol ingezet ter voorkoming van infectieziekten of om de ziektelast te verminderen. Levensmiddelen afkomstig uit gevaccineerde kippen worden al decennia geconsumeerd. De eieren en het vlees van deze tegen vogelgriep gevaccineerde kippen zijn veilig voor humane consumptie.
Met deze vaccinatie kunnen we de risico’s van een vogelgriepbesmetting voor de dier- en volksgezondheid verlagen, omdat het aantal uitbraken naar verwachting lager wordt en daarmee ook de hoeveelheid virus in de omgeving en dus blootstelling of kans op mutaties. Ik zet mij nationaal en internationaal in om het draagvlak voor vaccinatie tegen vogelgriep te vergroten om zo de kans op uitbraken en de gevolgen ervan te verkleinen. Dit draagt bij aan een betere dier- en volksgezondheid.
Kunt u uitsluiten dat deze pilot uiteindelijk zal leiden tot een verplichte vaccinatie voor alle pluimveehouders in Nederland? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de keuzevrijheid van boeren en consumenten?
Ik werk nu, samen met AVINED, aan een vervolg, om te komen tot een grootschalige vaccinatie. Ik doe dit stapsgewijs. Over een vaccinatieprogramma te zijner tijd, een scenario, kan ik nu geen informatie geven. Dat ga ik uitwerken op basis van de eerste resultaten van de pilot. Zodra ik meer zicht heb op een concreet scenario informeer ik de Kamer hierover. Ik verwacht dat ik voor het einde van dit jaar daar meer informatie over heb.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De onafhankelijkheid en transparantie van de review op het VGO-III-onderzoek |
|
Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Wiersma , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk «Onafhankelijk VGO-review blijkt vriendendienst», gepubliceerd in Food+Agri Business en wat is uw reactie op de zorgen die hierin worden geuit over de onafhankelijkheid en transparantie van de review op het VGO-III-onderzoek?
Ja.
Deelt u de mening dat een wetenschappelijk geaccepteerde peer review noodzakelijk is om de validiteit van het VGO-III-onderzoek te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Ten algemene geldt dat een wetenschappelijke peer review bijdraagt om de validiteit van wetenschappelijk onderzoek te beoordelen.
Het VGO-III onderzoek bestaat uit een serie deelrapporten en een integraal eindrapport. Naast deze rapporten zijn er 33 internationale wetenschappelijke publicaties verschenen over of gerelateerd aan VGO-I, VGO-II en VGO-III. Deze staan allemaal gepubliceerd op de website van het RIVM.1 Daarnaast zijn de onderzoekers bezig met het schrijven van internationale wetenschappelijke publicaties over de eindresultaten van VGO-III. In totaal worden er 7 à 8 publicaties voorzien. Elke publicatie in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift gaat gepaard met een onafhankelijke peer review. De VGO-(deel)onderzoeken zijn derhalve meermaals peer reviewed en positief beoordeeld.
Daarnaast heeft de stuurgroep VGO begin 2020, bij wijze van extra intercollegiale toetsing, twee onafhankelijke wetenschappers gevraagd om een review uit te voeren. Ook deze uitkomsten waren positief.
Zoals in de Kamerbrief bij het eindrapport VGO-III is aangegeven, is de Gezondheidsraad gevraagd om een nadere duiding te geven van de bewijslast met betrekking tot gezondheidseffecten voor omwonenden van geitenhouderijen, waaronder de VGO-III onderzoeksresultaten, in het licht van de huidige stand van de wetenschap (Kamerstuk 28 973 nr. 259). De Gezondheidsraad zal daarbij het VGO-rapport in een bredere wetenschappelijke context plaatsen. Dit advies wordt in november 2025 verwacht.
Kunt u toelichten hoe is gewaarborgd dat de review op het VGO-III-onderzoek onafhankelijk en transparant is uitgevoerd?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn er peer reviews uitgevoerd op VGO-publicaties in wetenschappelijke tijdschriften, conform de richtlijnen en standaarden van de betreffende tijdschriften.
Daarnaast heeft de stuurgroep VGO begin 2020, bij wijze van extra intercollegiale toetsing, twee onafhankelijke wetenschappers gevraagd een review uit te voeren op het onderzoek. Hiervoor zijn twee onafhankelijke hoogleraren epidemiologie gevraagd zonder binding met het VGO-consortium. De stuurgroep heeft deze review op eigen initiatief laten uitvoeren, maar heeft een terugkoppeling van de resultaten gestuurd naar de opdrachtgevers. In januari 2025 zijn de externe reviews vrijgegeven aan de ministeries en deze zullen binnenkort ook gepubliceerd worden in het kader van een Woo-verzoek.
Klopt het dat voor de bestaande peer reviews van het VGO-III-onderzoek niet is voldaan aan geldende wetenschappelijke standaarden, zoals in het artikel wordt aangegeven? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
De peer reviews die zijn uitgevoerd ten behoeve van wetenschappelijke publicaties over of gerelateerd aan VGO-I, VGO-II en VGO-III, zijn uitgevoerd conform de standaarden en richtlijnen van de betreffende tijdschriften. Er is geen reden om aan te nemen dat daarbij niet is voldaan aan geldende wetenschappelijke standaarden.
Daarnaast is in 2020 een review uitgevoerd door twee onafhankelijke wetenschappers. De VGO-stuurgroep heeft beide reviewers een verzoek gestuurd met een vijftal specifieke vragen. Drie van deze vragen kwamen voort uit een eerder gevoerde wetenschappelijke discussie binnen het VGO-consortium, waarbij bleek dat er bij één van de leden van het consortium twijfels bestonden over de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken. Over deze wetenschappelijke discussie is uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 28 973, nr. 237). Beide reviewers kregen alle verschenen rapporten en verschenen peer reviewed wetenschappelijke publicaties en hebben binnen drie weken hun bevindingen aan de stuurgroep gestuurd. Een dergelijke externe review op initiatief van een onderzoeksgroep kan verschillende vormen hebben, daar zijn geen standaarden voor; het is aanvullend op bovengenoemde peer reviews die worden gedaan ten behoeve van publicatie in wetenschappelijke tijdschriften.
Bent u bereid een nieuwe, onafhankelijke, wetenschappelijk verantwoorde, internationale peer review van het VGO-III-onderzoek te laten uitvoeren door erkende wetenschappers van wie de naam bekend gemaakt mag worden? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad is gevraagd om de resultaten van het VGO-III onderzoek nader te duiden. Dit advies wordt in november 2025 verwacht. De Gezondheidsraad zal onder meer ingaan op wat er nu wel en niet is vast te stellen op basis van de wetenschappelijke literatuur over het verband tussen de nabijheid van geitenhouderijen en het risico op longontsteking.
Zoals in het antwoord op vraag 2 en vraag 3 is vermeld, zijn er al diverse internationale peer reviews uitgevoerd op de (deel)onderzoeken van het VGO-onderzoeksprogramma die zijn gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. Deze peer reviews zijn uitgevoerd conform de richtlijnen en standaarden behorend bij de betreffende tijdschriften. Daarnaast is er begin 2020 een review uitgevoerd door twee onafhankelijke hoogleraren epidemiologie, die overwegend positief zijn.
Ook worden er nog 7 à 8 wetenschappelijke publicaties voorzien over VGO-III. Deze wetenschappelijke publicaties zullen gepaard gaan met onafhankelijke, wetenschappelijke, internationale peer reviews. Als opdrachtgevers zien wij geen aanleiding om daarnaast nog een nieuwe onafhankelijke review uit te laten voeren.
Bent u bereid deze peer review (zoals bedoeld in vraag 5), evenals de volledige opdrachtomschrijving en communicatie met de reviewers, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zien wij als opdrachtgevers voor het VGO-III onderzoek geen aanleiding om een onafhankelijke review uit te laten voeren.
Hoe wordt (het gebrek aan) de validiteit van het VGO-III-onderzoek momenteel meegewogen in het beleid rondom veehouderij en volksgezondheid?
Zoals in de Kamerbrief bij het eindrapport VGO-III is aangegeven, is de Gezondheidsraad gevraagd om een nadere duiding te geven van de huidige stand van de wetenschap met betrekking tot gezondheidsrisico’s rondom geitenhouderijen (Kamerstuk 28 973 nr. 259). De Gezondheidsraad is inmiddels begonnen met het in kaart brengen van de beschikbare wetenschappelijke literatuur. Daarin wordt ook VGO-III betrokken. Een deel van het advies gaat om de vraag wat er nu wel en niet is vast te stellen op basis van de wetenschappelijke literatuur over het verband tussen de nabijheid van geitenhouderijen en het risico op longontsteking. Commissies worden zorgvuldig samengesteld met wetenschappelijke experts uit verschillende disciplines. Zodra de commissie is geïnstalleerd wordt de samenstelling van de commissie gepubliceerd op de website van de Gezondheidsraad.2
Wordt er bij beleidsbeslissingen rekening gehouden met de bestaande kritiek op de methodologie en de reviewprocedure van VGO-III? Zo ja, op welke wijze?
Voor zover ons bekend is, is er geen sprake van breed gedragen wetenschappelijke kritiek op de methodologie en reviewprocedure van VGO-III.
De ministeries van VWS en LVVN zijn in 2019 op de hoogte gebracht van een wetenschappelijke discussie binnen het VGO-consortium. Eén organisatie binnen het consortium, waar de auteur van het opiniestuk waar in deze Kamervragen aan wordt gerefereerd destijds werkzaam was, had kritiek op en vragen over de gehanteerde onderzoeksmethoden en -technieken en de interpretatie van de resultaten. Er is begin 2020 een wetenschappelijke discussie gevoerd tussen deze organisatie en de stuurgroep VGO-III. De ministeries zijn na afloop geïnformeerd over de uitkomsten van deze discussie. De stuurgroep heeft vervolgens op eigen initiatief een onafhankelijke review laten uitvoeren.
De toenmalige bewindspersonen hebben als opdrachtgevers destijds besloten om de publicatie van het deelrapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» (Kamerstuk 28 973, nr. 237) aan te houden tot na de afronding van de wetenschappelijke discussie. Hiertoe werd besloten omdat de wetenschappelijke discussie mogelijk tot aanpassingen aan het rapport zou leiden. Uiteindelijk bleek de discussie daar geen aanleiding toe te geven.
Ten algemene geldt dat het kabinet zich bewust is van het maatschappelijk belang en de ernst van het VGO-III onderzoek. Het is begrijpelijk dat zowel omwonenden als geitenhouders behoefte hebben aan duidelijkheid. Het is daarom van belang dat de vervolgstappen zorgvuldig worden gezet. Op basis van de resultaten van het VGO-III onderzoek en het advies van de Gezondheidsraad gaat het kabinet zich beraden op verdere stappen, in nauwe samenwerking met relevante betrokken partijen.
Kunt u deze vragen voor het Tweeminutendebat Zoönosen en dierziekten(CD6/2), dat in week 13 verwacht wordt, beantwoorden?
Ja.
Inmiddels wordt dit Tweeminutendebat verwacht in week 17.
De oplossing van natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte en de gevolgen daarvan voor vissers in Noord-Holland. |
|
Eline Vedder (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Alternatieve oplossing Natuurcompensatie Maasvlakte is geen oplossing»?1
Ja.
Herkent u het in dit artikel beschreven alternatief voor natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte?
Ja.
Kunt u aangeven wat de status van dit voorstel is? Wanneer verwacht u een definitief besluit te nemen?
Het voorstel betreft een suggestie voor een alternatieve natuurcompensatie dat ter bespreking is gedeeld met de vertegenwoordigers van de visserijorganisaties, de natuur- en milieuorganisaties, Havenbedrijf Rotterdam en de bij de Noordzee betrokken departementen.
Naar aanleiding van de ontvangen reacties op dit voorstel en op verzoek van de visserij- en natuur- en milieuorganisaties heb ik besloten om de belanghebbenden nog een laatste kans te geven om, in een kort proces tot medio mei, samen te komen tot een gedragen alternatief.
Over de uitkomst daarvan zal ook afstemming met de andere departementen nodig zijn, voordat ik met instemming van het kabinet een voorgenomen besluit over de alternatieve natuurcompensatie aan de Commissie stuur. Ik streef ernaar om dat voor het zomerreces te doen. Pas als de Commissie instemt met het voorgenomen besluit, kan ik een definitief besluit nemen.
Is er naar uw mening voor de vissers wel of geen «waterbedeffect» als de beperkende maatregelen voor de Zuidwestelijke viswateren worden vervangen door maatregelen in de Noord-Hollandse wateren?
De moties van het lid Flach c.s. (Kamerstukken 30 252, nr. 137 en 36 410 XIV, nr. 88) vragen mij om, indien mogelijk, de belangrijkste visgebieden in de Voordelta uit te zonderen van sluiting in het kader van de natuurcompensatie. In het commissiedebat Tuinbouw, visserij en biotechnologie van 3 oktober 2024 heeft het lid Flach mij aanvullend gevraagd om ook buiten de Voordelta te kijken. Anderen, waaronder het lid Vedder, sloten aan bij deze vraag.
Het te compenseren habitattype H1110B komt alleen voor in de ondiepe kustzee, tot een diepte van 20 meter.
Welke verklaring en onderbouwing zijn er om een extra Natura 2000-gebied op basis van de Habitatrichtlijn ten zuiden van het Natura 2000-gebied «Noordzee Kustzone» nodig te maken en/of om dat gebied in zuidelijke richting uit te moeten breiden?
In algemene zin geldt het volgende. Compenserende maatregelen kunnen worden getroffen buiten het door het project van groot openbaar belang geraakte Natura 2000-gebied, namelijk in een ander Natura 2000-gebied of geheel buiten het Natura 2000-netwerk. Als een compenserende maatregel voorziet in de ontwikkeling of verbetering van habitats in een ander Natura 2000-gebied, dan zorgt de Staatssecretaris van LVVN er voor dat het aanwijzingsbesluit van dat gebied wordt aangepast, zodat het resultaat van de compenserende maatregel wordt beschermd. Als de maatregel wordt genomen buiten het Natura 2000-netwerk, moet het betreffende gebied worden aangewezen als nieuw Natura 2000-gebied. Dit is voorgeschreven in artikel 3.61 Besluit kwaliteit leefomgeving, op basis van de Europese juridische kaders.
Kunt u de ecologische onderbouwing geven voor die eventuele uitbreiding van het bestaande Natura 2000-gebied of voor aanwijzing van een nieuw Natura 2000-gebied, uitgaande van het Habitattype 1110?
Allereerst verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 5 voor de juridische basis voor de aanwijzing van een nieuw Natura 2000-gebied.
De keuze voor een nieuw Natura 2000-gebied op die locatie is deels op grond van ecologie, deels op grond van pragmatisme. Uit recent onderzoek van Wageningen Marien Research is gebleken dat het betreffende gebied relatief hoge natuurwaarden bevat.2 Bijvoorbeeld door het voorkomen van schelpdieren in grote dichtheden, die als voedsel dienen voor daar voorkomende schelpdieretende duikeenden. Verder sluit het gebied aan op reeds gesloten VIBEG-gebieden in Natura 2000-gebied Noordzeekustzone3, waardoor positieve effecten elkaar kunnen versterken.
Kunt u aangeven of u voornemens bent de mogelijk gedupeerde Noord-Hollandse vissers te compenseren en op welke wijze dat zal gebeuren?
Het is nu te vroeg om al over compensatie te spreken, er ligt immers nog geen besluit. Op het moment dat er een onherroepelijk besluit tot sluiting van bepaalde gebieden ligt, kan een visser overeenkomstig de daarvoor geldende kaders een beroep doen op nadeelcompensatie. Ik heb hiervoor middelen gereserveerd.
Kunt u aangeven wat de status is van uitbetaalde compensatiegelden in de Zuidwestelijke regio als daar niet langer meer sprake is van beperkende maatregelen?
Er zijn geen compensatiegelden betaald. Hiervoor geldt hetzelfde als bij vraag 7: er kan pas sprake zijn van nadeelcompensatie op het moment dat er een definitief besluit ligt.
Kunt u aangeven waarom u op deze wijze invulling geeft aan de motie van het lid Flach c.s. (Kamerstuk 30 252, nr. 137), door wel de vissers in de regio Zuidwest te ontzien maar de Noord-Hollandse vissers te beperken en de visserij daarmee per saldo met evenveel of zelfs meer beperkingen te confronteren?
Inhoudelijk heb ik met mijn antwoord op vraag 4 ook deze vraag beantwoord. Aanvullend verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3, waarin ik aangeef dat ik de visserijorganisaties en de natuur- en milieuorganisaties nog een laatste kans bied om er samen uit te komen.
Bent u bereid om geen onomkeerbare besluiten te nemen, waaronder het informeren van of notificeren bij de Europese Commissie, totdat u met de visserijsector langs de hele kust (van Cadzand tot Delfzijl) overeenstemming heeft bereikt over mogelijk alternatieve maatregelen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 geef ik de stakeholders nog een laatste kans om gezamenlijk tot een gedragen alternatieve natuurcompensatie te komen. Ik nodig daarvoor dezelfde partijen uit als die betrokken waren bij de gesprekken in 2023, aangevuld met de vertegenwoordigers van de Noordelijke Visserij Alliantie en vertegenwoordigers van de kleinschalige visserij in de Voordelta. Met instemming van het kabinet zal ik het gedragen alternatief aan uw Kamer sturen en ter instemming voorleggen aan de Europese Commissie. Pas als ook die daarmee akkoord is neem ik een definitief besluit.
De ernstige vogelgriep-situatie |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag en de noodoproep van wildopvangcentra en dierenambulances over het toenemende aantal vogelgriepbesmettingen bij wilde dieren?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat experts spreken over een pandemie bij dieren?2
Ja. Men spreekt van een pandemie als een epidemie wereldwijd veel mensen, of zoals in dit geval, dieren treft.
Bent u ermee bekend dat vogelgriep in de Verenigde Staten op grote schaal rondgaat zowel bij wilde dieren als in de veehouderij en dat daar meer dan 60 mensen vogelgriep hebben opgelopen in het afgelopen jaar, waarvan één persoon is overleden?3
Ja, de situatie in de Verenigde Staten (VS) is zorgelijk. Ik heb uw Kamer daarover op 31 januari jl. geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 306). Inmiddels zijn meer dan 900 melkveebedrijven besmet en 70 mensen. Het sterfgeval in de VS betrof een persoon in Louisiana die besmet raakte na contact met hobbyvogels in zijn tuin. De Minister van VWS en ik volgen de situatie nauwgezet en zullen aan de hand van nieuwe informatie bepalen of verdere acties nodig zijn.
Bent u ermee bekend dat ook in Nederland vogelgriep flink om zich heen grijpt en er veel dode vogels worden aangetroffen?4
Sinds december is er een toename in het aantal wilde vogels met vogelgriep. In Nederland wordt vogelgriep bij levende wilde vogels gemonitord door het Erasmus MC en bij dode wilde vogels door het Dutch Wild Life Health Centre en Wageningen Bioveterinary Research. De resultaten van deze monitoring ontvang ik op regelmatige basis. De aantallen besmette wilde vogels met vogelgriep zijn vooralsnog lager dan in 2021 tot en met 2023.
Kunt u zich herinneren dat u bij het commissiedebat Zoönosen en dierziekten van donderdag 6 februari 2025 hebt gesteld dat op dit moment het zoönotisch risico vanwege vogelgriep laag is en u daarom geen noodzaak ziet voor financiële ondersteuning van dierenhulporganisaties?
Ja, het klopt dat het risico voor de volksgezondheid laag is. Er is specifiek voor Nederland een risicobeoordeling van de vogelgriep situatie gemaakt, door een, op advies van het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) ingestelde, multidisciplinaire expertgroep. De expertgroep heeft het actuele risico van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) voor de volksgezondheid in Nederland in hun laatste risicobeoordeling van 16 december jl. voor de algemene bevolking ingeschat op zeer laag en voor personen die beroepsmatig worden blootgesteld laag tot matig (Kamerstuk 28 807, nr. 306).
Dierenhulporganisaties hebben geen formele taak bij het opruimen van dode wilde vogels. Dit is een aangelegenheid van de terreineigenaar zoals aangegeven in de Kamerbrief van 15 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 303) en staat uitgewerkt in de Leidraad omgang met wilde dieren met vogelgriep5. In deze Kamerbrief heb ik ook aangegeven dat op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert en weer om substantiële inzet vraagt van dierenhulporganisaties, ik opnieuw zal beoordelen of financiële ondersteuning nodig is. In het Commissiedebat Zoönosen en dierziekten heb ik gezegd dat de situatie nu geen financiële ondersteuning aan dierenhulporganisaties vergt.
Hoe rijmt u deze uitspraak met alle berichten uit binnen- en buitenland over de ernstige vogelgriepsituatie?
Het risiconiveau voor de personen die beroepsmatig worden blootgesteld aan het vogelgriepvirus is laag tot matig. Dit is in lijn met het de risico-inschatting door het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Daarnaast hebben dierenhulporganisaties geen formele taak bij het opruimen van dode wilde vogels en zijn zij zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij maken bij het ophalen en laten euthanaseren van zieke wilde vogels met vogelgriep.
Financiële ondersteuning acht ik op dit moment niet noodzakelijk. De aantallen besmette wilde vogels met vogelgriep zijn vooralsnog lager dan in 2021 tot en met 2023. Ik beoordeel de situatie opnieuw op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert, bijvoorbeeld doordat het virus muteert naar een meer zoönotische variant, en substantiële inzet vraagt van dierenhulporganisaties. Ik blijf in goed overleg met de dierenhulporganisaties en volg de situatie op de voet.
Deelt u de mening dat de inzet van dierenhulporganisaties onmisbaar is, niet alleen vanwege de zorg voor wilde dieren en het voldoen aan de zorgplicht, maar ook vanwege het voorkomen van de verspreiding van vogelgriep en het beschermen van de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik ten aanzien van de aangehaalde zorgplicht een nuance plaatsen. Weliswaar bepaalt artikel 2.1, zesde lid, van de Wet dieren dat eenieder hulpbehoeve dieren de nodige zorg verleent, en is die bepaling ook van toepassing ten aanzien van in het wild levende dieren, maar tegelijkertijd gelden ook de regels ter bescherming van de natuur (Omgevingswet). Die gaan er juist van uit dat het niet is toegestaan om een wild dier te vangen, met welk doel dan ook, zonder een omgevingsvergunning. Dat vergt dus een afweging tussen het belang van het individuele dier en de ecologische belangen. Die afweging kan het best door een deskundige worden gemaakt. In sommige gevallen kan het oordeel zijn dat zorg wel wordt verleend, en andere gevallen niet (zie hiervoor de zienswijze van de Raad voor de Dierenaangelegenheden «Dilemma’s in de wildopvang6»). Het is, concluderend, dus niet zo dat er te allen tijde aan individuele in het wild levende, hulpbehoevende dieren zorg moet worden verleend.
Vervoer en verzorging van zieke vogels met vogelgriep kan risico’s met zich meebrengen voor de dier- en volksgezondheid als er niet voldoende aandacht is voor hygiëne, persoonlijke beschermingsmiddelen en/of als de vogels niet in een quarantaine ruimte worden verzorgd. Om verspreiding van en besmetting met vogelgriep te voorkomen is het belangrijk dat alle betrokken partijen zich houden aan de voorschriften voor het hanteren van zieke en dode dieren, zoals beschreven in de Leidraad.7 Gezien deze risico’s onderzoek ik de mogelijkheden om zieke wilde dieren met vogelgriep op locatie te kunnen euthanaseren. Momenteel wordt door het Centre for Sustainable Animal Stewardship (CenSAS, Faculteit Diergeneeskunde Utrecht) onderzocht welke euthanasiemethoden toepasbaar zijn op wilde dieren door niet-veterinairen in de wildopvanglocaties. Zodra dit onderzoek gereed is, zal ik samen met het Landelijk platform vogelgriep in wilde dieren bespreken of deze methoden geschikt en toepasbaar zijn in het veld. Het rapport verwacht ik op korte termijn en ik zal de Kamer hier vervolgens over informeren.
Bent u bekend met het verzoek van de Kamer om te komen tot een structurele financiële strategie voor het opruimen van de kadavers van wilde vogels en de opvang van mogelijk besmette dieren, en de toezegging van de oud-minister om in gesprek te gaan met dierenhulporganisaties?5
Ja, deze motie (Kamerstuk 29 683, nr. 300) heb ik in de Kamerbrief van 15 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 303) afgedaan en voer ik uit. Recent heeft in dit kader op beleidsniveau een gesprek plaatsgevonden met Stichting Dierenlot. De Minister van VWS en ik hebben geconcludeerd dat de vogelgriepsituatie nu nog niet zo erg is als in 2021 tot en met 2023.
Door mijn ambtsvoorganger is in 2021 eenmalig 50.000 euro vrijgemaakt voor steun aan dierenhulporganisaties en in 2023, samen met de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, eenmalig 100.000 euro. Daartoe is destijds besloten vanwege de vogelgriepsituatie op dat moment, met grote aantallen dode en zieke wilde vogels. Ook speelde dierenhulporganisaties destijds een rol bij het opruimen van dode wilde vogels. Inmiddels zijn de rollen en verantwoordelijkheden uitgewerkt in de Leidraad omgang met wilde dieren met vogelgriep9. Het opruimen van dode wilde vogels is een aangelegenheid van de terreineigenaar. Verschillende gemeentes in de provincie Friesland zijn hierin een voorbeeld. Zij zorgen zelf voor het opruimen van dode wilde vogels op hun eigen terreinen.
De Minister van VWS en ik blijven de situatie nauwgezet volgen en spreken de dierenhulporganisaties op zeer regelmatige basis.
Hoe vaak bent u persoonlijk in gesprek gegaan met dierenhulporganisaties over vogelgriep en over het gebrek aan financiële ondersteuning sinds u bent aangetreden als Minister?
Beleidsmedewerkers van LVVN en VWS hebben recent gesproken met Stichting Dierenlot en er is vaak contact met vertegenwoordigers van dierenhulporganisaties, onder andere via het Landelijk Platform vogelgriep wilde dieren.
Bent u ermee bekend dat de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur in antwoorden op eerdere Kamervragen heeft gesteld dat het ministerie op de hoogte is van de financiële problemen waar veel dierenhulporganisaties mee kampen?6 Kunt u dit bevestigen?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat dierenhulporganisaties op dit moment zelf moeten opdraaien voor de extra kosten die ze maken vanwege vogelgriep?
Dierenhulporganisaties maken extra kosten in tijden van vogelgriep als zij zieke vogels met vogelgriep ophalen en naar een dierenarts brengen om te euthanaseren. Voor deze kosten zijn zij zelf verantwoordelijk.
Klopt het dat dierenhulporganisaties niet eens door de Rijksoverheid worden gecompenseerd voor de kosten die gemaakt worden voor de griepprik en de beschermingsmiddelen, terwijl dit noodzakelijk is voor het beschermen van de gezondheid van de medewerkers en van de volksgezondheid?
Werkgevers van mensen die voor hun werk in contact komen met wilde, besmette dieren zijn (o.b.v. Arbowetgeving) verantwoordelijk voor het verschaffen van persoonlijke beschermingsmiddelen. Dit geldt ook voor vrijwilligers van dierenhulporganisaties.
Vindt u het gerechtvaardigd dat uw ministerie geen enkele financiële bijdrage levert, terwijl dierenhulporganisaties onmisbaar werk doen en kampen met financiële problemen?
Op dit moment, waarin de aantallen wilde vogels met vogelgriep niet vergelijkbaar zijn met de jaren 2021 tot en met 2023 en de expertgroep het risico voor personen die beroepsmatig worden blootgesteld ingeschat als laag tot matig, acht ik dit niet noodzakelijk. Vanuit de rijksoverheid zijn we in gesprek met de dierenhulporganisaties en ondersteunt het Ministerie van LVVN de sector op andere vlakken, zoals met onderzoek of het faciliteren van gesprekken met andere ministeries en partijen. Daarnaast zet ik mij in voor een basisopleiding voor medewerkers van dierenambulances en onderzoek ik de mogelijkheden om dit te financieren, mede naar aanleiding van een aangenomen motie hierover (Kamerstuk 28 286, nr. 1368).
Kunt u begrijpen dat uw opmerking bij het commissiedebat over dat de overheid geen pinpas is, pijn kan doen bij veel hardwerkende vrijwilligers en medewerkers bij wildopvangcentra en de dierenambulance, vanwege de ernstige financiële problemen bij deze organisaties, wat gevolgen kan hebben voor hun eigen veiligheid, het kunnen vervullen van de wettelijke zorgplicht en het beschermen van de volksgezondheid?
Ik heb bewondering voor het werk van wildopvangcentra, dierenambulances en dierenhulporganisaties en de dierenliefde die daaruit spreekt en ben op de hoogte van de financiële problemen waar veel van deze organisaties mee kampen. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om aan te geven dat dierenhulporganisaties primair geen rol hebben in het opruimen van dode wilde vogels en zijn zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij maken voor het ophalen en laten euthanaseren van zieke wilde vogels met vogelgriep.
Hoeveel dieren met vogelgriep moet de dierenambulance per week ophalen voordat u overgaat tot financiële ondersteuning? Hoe rijmt u dit met de aangenomen motie die vraagt om een structurele financiële strategie?7
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 8 zal ik de situatie opnieuw beoordelen op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert, bijvoorbeeld doordat het virus muteert naar een meer zoönotische variant, en weer om substantiële inzet vraagt van dierenhulporganisaties.
Bent u bereid om alsnog uitvoering te geven aan de aangenomen motie door over te gaan tot een structurele financiële strategie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 15 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 303) voer ik de motie (Kamerstuk 29 683, nr. 300) uit door de situatie opnieuw te beoordelen op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert en opnieuw om substantiële inzet vraagt. In de beantwoording op vraag 5, 8 en 13 heb ik aangegeven dat ik hier nu geen aanleiding voor zie. Dierenhulporganisaties hebben primair geen rol in het opruimen van dode wilde vogels en zijn zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij maken voor het ophalen en laten euthanaseren van zieke wilde vogels met vogelgriep. Ik beoordeel de situatie opnieuw op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert, bijvoorbeeld doordat het virus muteert naar een meer zoönotische variant, en om substantiële inzet van dierenhulporganisaties vraagt.
Bent u bereid om aanvullend te kijken of u kunt bijdragen aan het beschermen van de gezondheid van de medewerkers en vrijwilligers bij dierenhulporganisaties, door het leveren van de griepprikken en beschermingsmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Persoonlijke beschermingsmiddelen vallen onder de verantwoordelijkheid van de werkgever, die heeft een zorgplicht voor de werknemers en vrijwilligers. Ook in de reguliere gezondheidszorg staat hiervoor geen overheidsbijdrage ter beschikking.
Voor de seizoensgriepvaccinatie worden werkgevers opgeroepen om de vaccinatie te verstrekken via hun Arbodienst. Als de werkgever dit niet regelt, kunnen werknemers en vrijwilligers de vaccinatie op eigen initiatief halen bij de huisarts. Het advies van het DB-Z en Gezondheidsraad om de seizoensgriepvaccinatie laagdrempelig aan te bieden aan personen die betrokken zijn bij het opruimen van dode wilde vogels en zoogdieren is en blijft ingewikkeld in de praktische uitvoering. Het is lastig om de doelgroep te identificeren en daarmee mensen gericht uit te nodigen voor vaccinatie. Ook is er weinig bekend over de vaccinatiebereidheid van deze groep. De Minister van VWS wacht op resultaten van onderzoek hiernaar en komt dan met een besluit over of, en zo ja hoe, seizoensgriepvaccinatie laagdrempelig kan worden aangeboden. De resultaten worden voor de zomer verwacht.
Deelt u het inzicht dat we er daarnaast alles aan moeten doen om te voorkomen dat vogelgriep zich verder verspreidt, muteert en overspringt op de mens en we voldoende preventieve maatregelen moeten treffen om de verspreiding van vogelgriep tegen te gaan?
Ten algemene geldt dat het niet mogelijk is om verspreiding van vogelgriep onder wilde vogels te voorkomen. Het beleid is erop gericht om de kans op uitbraken bij gehouden vogels te verlagen en de risico’s voor de dier- en volksgezondheid te beperken. Het vorige kabinet heeft hiertoe het Intensiveringsplan preventie vogelgriep opgesteld, waarin maatregelen staan ten behoeve van de volksgezondheid en de gezondheid van wilde en gehouden dieren (Kamerstuk 28 807, nr. 291).
31 januari jl. is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 306). Daarin is aangegeven dat de maatregelen ten behoeve van preventie van het humane risico van een meer zoönotische variant van vogelgriep voor de volksgezondheid in het intensiveringsplan, vrijwel allemaal opgepakt en geïmplementeerd of lopende zijn. Ook is onder andere de voortgang beschreven met betrekking tot vaccinatie van pluimvee, structuurmaatregelen en de uitrol van het bioveiligheidsplan voor pluimveehouderijen.
De mondiale ontwikkelingen laten zien dat het virus kan muteren, en dat we ons moeten blijven voorbereiden op nieuwe varianten van het virus, die mogelijk ook besmettelijker kunnen zijn dan de huidige variant. Daarom zetten de Minister van VWS en ik in op de uitvoering van de maatregelen uit het Intensiveringsplan, zowel voor de korte als de lange termijn.
Daarnaast wordt snel gehandeld bij verdenkingen van vogelgriep. Pluimveehouders zijn zich erg bewust van de risico’s op vogelgriep, zeker in gebieden met een hoge concentratie van bedrijven. Het algemene beeld is dat pluimveehouders en dierenartsen alert zijn en verdenkingen snel melden. Bij een besmetting wordt direct geruimd door de NVWA. Dit beperkt de risico’s op verspreiding van vogelgriep tussen bedrijven aanzienlijk.
Gaat u invulling geven aan het advies van het Europees Centrum voor Ziektepreventie en Ziektebestrijding (ECDC) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) om de dichtheid van pluimvee en pluimveebedrijven, zowel in waterrijke gebieden, als daarbuiten, te verlagen?8 Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) is door het vorige kabinet opgenomen dat een impactanalyse wordt uitgevoerd naar mogelijke structuurmaatregelen: een verbod op nieuwvestiging en/of een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden en in waterrijke gebieden. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) voeren momenteel een analyse uit naar de impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Daarna zullen andere experts een inschatting maken van de verwachte impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Dit soort structuurmaatregelen zijn ingrijpend. Met deze impactanalyse en een juridisch- beleidsmatige analyse zal een zorgvuldige weging worden gemaakt op basis van proportionaliteit, geschiktheid en noodzaak.
Daarnaast hebben 245 pluimveehouders zich aangemeld voor de landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging (Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv en de Lbv-plus)).13 Dit kan ertoe leiden dat het aantal pluimveebedrijven in deze gebieden afneemt, wat er weer toe kan leiden dat de kans op uitbraken met en verspreiding van vogelgriep afneemt. Het is op voorhand moeilijk te voorspellen hoe groot het effect hiervan zal zijn; dat hangt onder meer af van aan hoeveel en welke pluimveehouders de subsidie wordt verleend.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn individueel beantwoord. De afstemming van deze antwoorden vroeg meer tijd, zoals ik uw Kamer heb laten weten.
Het bericht dat er wolven in Nederland verdwijnen en dat experts aanwijzingen voor stroperij zien. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
van Weel , Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat een kwart van de geregistreerde wolvenpopulatie in Nederland zonder natuurlijke verklaring is verdwenen?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat het een taak van de overheid is om elke (beschermde) diersoort te beschermen tegen illegale praktijken zoals stroperij?
Ik keur stroperij ten zeerste af en zet me in voor de bescherming van de natuur en de daarin levende soorten. Het tegengaan van stroperij is onderdeel van het toezicht op faunabeleid. Dit is een provinciale taak. Daarnaast maak ik mij ook ernstige zorgen over de incidenten met wolven en de overlast en angst die burgers en boeren ervaren door de aanwezigheid van de wolf. Ik leef met hen mee en werk aan passende maatregelen om wolvenaanvallen op mensen, huisdieren en vee te voorkomen en om in die gevallen dat desondanks toch aanvallen plaatsvinden, effectief te kunnen optreden. Deze acties staan verwoord in de Landelijke Aanpak Wolven (Kamerstuk 33 576, nr. 405).
Welke concrete stappen gaat u ondernemen en wanneer om vast te stellen of de genoemde verdwijningen van wolven het gevolg zijn van illegale praktijken zoals stroperij?
Stroperij is een bekend fenomeen dat van tijd tot tijd op verschillende locaties de kop op steekt. Na het ontvangen van meldingen over stroperij start de politie na analyse van de informatie een onderzoek. Prioritering van de inzet van de politie wordt bepaald in de lokale driehoek. Indien extra inzet van de politie op dit terrein gewenst is, kan dit in de driehoek tussen burgemeester, politiechef en officier van justitie besproken worden.
Deelt u de mening dat het feit dat sommige mensen openlijk vieren en aanmoedigen dat wolven worden gedood bijdraagt aan ophitsing en de kans verhoogt dat mensen op jacht gaan naar wolven? Zo nee, waarop baseert u zich dan?
Het staat eenieder vrij om zich te uiten over wolven. Er zijn mij geen gevallen bekend waarin de meningsuiting van een persoon heeft geleid tot het doden van een wolf.
Kunt u een overzicht geven van het aantal preventieve maatregelen dat is genomen tegen stroperij, waaronder specifiek op de Veluwe en in Zeeland, gezien daar opvallend veel wolven lijken te verdwijnen?
Uit navraag bij BIJ12 is niet gebleken dat er sprake is van een opvallende situatie rond verdwenen wolven. BIJ12 monitort de Nederlandse wolvenpopulatie, maar telt niet alle individuele wolven in Nederland. Er is dus altijd fluctuatie in het aantal gemonitorde dieren. BIJ12 heeft aangegeven dat zij de beweringen over illegale wolvenstroperij niet herkennen. Wolven kunnen om meerdere redenen van de radar verdwijnen. Bijvoorbeeld doordat ze over de grens naar andere landen trekken of doordat ze zich schuilhouden en daardoor niet zichtbaar zijn voor mensen. Ook zijn er bij de politie geen concrete meldingen van stroperij van wolven bekend. Ik zie dan ook geen aanleiding voor het nemen van preventieve maatregelen. Voor de handelwijze bij gevallen van stroperij verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
Welke maatregelen gaat u vragen van Nationaal Park De Hoge Veluwe, gezien het feit dat er daar opvallend veel wolven lijken te verdwijnen? Welke maatregelen gaat Nationaal Park De Hoge Veluwe treffen om de wolf te beschermen?
Met betrekking tot de stelling over het verdwijnen van wolven, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5. Voor het beschermen van wolven binnen nationale parken zijn provincies het bevoegd gezag. Ik zal om die reden geen maatregelen vragen aan Nationaal Park De Hoge Veluwe.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen, waaronder wildlife-crime specialist Pauline Verheij, zich zorgen maken over de rol van jagers in de stroperij in Nederland en daarbuiten?
Ik heb geen aanwijzingen om deze zorgen te delen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoe beoordeelt u het feit dat sommige ecologen niet met naam in de krant willen uit angst voor de gevolgen van hun uitspraken over hun bevindingen?
Ik vind het spijtig dat gevoelens van angst bij sommigen aanwezig zijn. Vrijheid van meningsuiting is een groot goed en het moet een ieder vrij staan zich te uiten over wolven in Nederland.
Welke stappen gaan de Staatssecretaris en Minister zetten om ervoor te zorgen dat ecologen zich veilig voelen om hun werk te kunnen doen en te delen?
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik vinden het belangrijk dat ecologen zich veilig voelen om hun werk te doen. De werkgever heeft een belangrijke rol in het bieden van veiligheid voor hun medewerkers. De primaire verantwoordelijkheid voor preventie en nazorg ligt bij de werkgevers. Ook kan de werknemer elke vorm van agressie en geweld altijd melden bij de eigen werkgever en dient de werkgever de juiste expertise in huis te hebben om hier een goede opvolging aan te geven en de juiste ondersteuning te bieden.
Als ecologen te maken hebben met onveiligheid bijvoorbeeld door intimidatie, bedreiging, doxing of mishandeling, kan ook melding of aangifte worden gedaan bij de politie. Tussen de politie en het Openbaar Ministerie zijn afspraken gemaakt als het gaat om de opsporing en vervolging van geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak, de Eenduidig Landelijke Afspraken. Ook wetenschappers vallen onder deze groep. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie specifiek beleid voor de strafrechtelijke vervolging van geweld of agressie tegen werknemers met een publieke taak. Dit is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen. Een vertrekpunt in deze aanwijzing is dat de sanctie in de richtlijn van een specifiek delict (zoals mishandeling) met 200% wordt verhoogd, wanneer het delict is gepleegd tegen een werknemer met een publieke taak.
Welke stappen gaat u concreet zetten om stroperij te voorkomen en wanneer?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe kan volgens u de overheid haar rol als hoeder van de rechtsstaat versterken door samen te werken met lokale gemeenschappen, natuurorganisaties en internationale partners om signalen van stroperij tijdig te detecteren en te voorkomen?
De politie werkt op basis van feiten en omstandigheden. Zij ontvangt informatie van groene boa’s, wildbeheereenheden en betrokken burgers. Observaties van betrokken burgers zijn essentieel in de meeste politieonderzoeken. Met andere historische gegevens uit politiesystemen draagt het bij tot daderindicatie. Daar waar landelijke betekenisvolle fenomenen ontstaan, zal de politie hierin acteren. Weging van het politiewerk vindt altijd plaats in afstemming en in overleg met het bevoegde gezag. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke boodschap geeft u af, en wat doet het met het vertrouwen in de overheid, als de burgers de indruk krijgen dat illegale praktijken, zoals stroperij, niet effectief worden aangepakt?
In het geval van geconstateerde stroperij treedt de politie op. Er zijn op dit moment geen concrete meldingen van stroperij van wolven en ik zie dan ook geen reden voor een gebrek aan vertrouwen in de overheid. Ik neem ook afstand van de suggestie dat de overheid niet effectief inzet pleegt op het tegengaan en voorkomen van stropen.
De Kamerbrief wijziging ontwikkelkader windenergie op zee |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Waarom wordt in het Ontwikkelkader windenergie op zee geen aandacht besteed aan de impact op de visserijsector, terwijl in het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma deze sector expliciet als prioriteit wordt genoemd?
Het Ontwikkelkader windenergie op zee is een document waarin het kabinet enerzijds de technische kaders geeft voor het net op zee en anderzijds de volgorde van de ontwikkeling van windenergiegebieden op zee bepaalt. Dit laatste deel betreft de routekaart windenergie op zee. De laatste wijzigingen in de routekaart heeft het kabinet toegelicht in een brief van 21 november 20241 waarin is ingegaan op de mogelijkheden voor visserij in en rond windparken. Deze mogelijkheden onderzoekt het kabinet in aanloop naar de volgende tenderprocedures. De beleidsmatige afweging tussen visserij en windenergie op zee wordt gemaakt in het Programma Noordzee, niet in het Ontwikkelkader. Bij het inpassen van nieuwe windenergiegebieden in de Partiële Herziening van het Programma Noordzee, eind 2025 voorzien, kijkt het kabinet eerst naar ruimte voor de visserij. Ook zorgt het kabinet samen met de partijen van het Noordzeeoverleg voor een zorgvuldige balans met andere activiteiten op de Noordzee, waaronder naast visserij ook mijnbouw, scheepvaart en defensie, met oog voor de natuur, kustverdediging, zandwinning en maritiem erfgoed. De uitkomsten van wijzigingen van het Programma Noordzee zullen, waar nodig, wel verwerkt worden in het Ontwikkelkader.
De huidige wijzigingen betreffen het deel van het Ontwikkelkader dat gaat over het net op zee. Deze wijzigingen zijn technisch van aard en hebben geen betrekking op de visserij.
Met de wijziging van het Ontwikkelkader in december 2024 zijn de volgende wijzigingen gemaakt:
Hoe wordt geborgd dat windenergieprojecten niet ten koste gaan van de toekomst en economische positie van de visserij, zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord?
Op verschillende momenten wordt er geborgd dat windenergieprojecten zo min mogelijk gevolgen hebben voor de visserij. Dit doet het kabinet allereerst door het betrekken van de visserij bij het aanwijzen van windenergiegebieden op zee, zoals momenteel plaatsvindt in een Partiële Herziening van het Programma Noordzee 2022–2027. Daarbij zoekt het kabinet nieuwe windenergiegebieden zoveel mogelijk buiten waardevolle visgronden. Ook heeft het kabinet in het Programma Noordzee 2022–2027 twee eerder aangewezen windenergiegebieden3 op waardevolle visgronden geschrapt. Zo heeft het kabinet ruimte behouden op het voor de visserij meest waardevolle, zuidelijke deel van de Nederlandse Noordzee.
Verder is er in het Programma Noordzee 2022–2027 afgesproken om windparken op zee zo compact mogelijk te bouwen, door de windturbines relatief dicht op elkaar te plaatsen, namelijk met een dichtheid van 10 megawatt per vierkante kilometer. Op die manier blijft er zoveel mogelijk ruimte buiten de windparken beschikbaar voor o.a. visserij. In vergelijking met het eerste grootschalige windpark Borssele wordt vanaf de windparken in IJmuiden Ver bijna 2,5 keer zoveel productiecapaciteit per vierkante kilometer gerealiseerd en heeft dit windpark daarmee een 60% kleinere omvang dan in het geval de uitgangspunten van windpark Borssele zouden zijn gebruikt. Nog compactere windparken zouden leiden tot te veel productieverlies doordat de windturbines dan in te sterke mate elkaars wind afvangen.
Ook wordt economische impact verminderd door het faciliteren van passieve visserij binnen bepaalde windparken. Zo is er ruimte aangewezen voor passieve visserij in de gebiedspaspoorten van al gerealiseerde windparken – in Borssele en in Hollandse Kust (zuid) en (noord).
Tot slot onderzoekt de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur óf en zo ja onder welke voorwaarden vormen van actieve visserij op termijn in windparken toegestaan kunnen worden, rekening houdend met ecologie en ander gebruik. Dit ook ter invulling van de gewijzigde motie Van der Plas4 (BBB). Als deze onderzoeken aanleiding geven tot het aanpassen van het beleid voor medegebruik kan dit opgenomen in het volgende Programma Noordzee 2028–2033.
Wordt de visserijsector structureel betrokken bij de planning van wind op zee, volgens de toezegging om stakeholders vroegtijdig te betrekken?
Ja. Het kabinet betrekt de visserijsector structureel bij de planning van windenergie op zee. Dat gebeurt via bilaterale gesprekken met sectorvertegenwoordigers en via het Noordzeeoverleg, waaraan de visserijorganisaties deelnemen. Over de Partiële Herziening van het Programma Noordzee heeft het Noordzeeoverleg zijn aanbevelingen gegeven aan het kabinet. Die worden meegenomen bij besluitvorming.
Welke stappen zet u om de cumulatieve effecten van windenergie op visserij en mariene ecosystemen in kaart te brengen, in lijn met de uitgangspunten van duurzaam beleid uit het regeerprogramma?
Zowel bij het aanwijzen van windenergiegebieden in (een Partiële Herziening van) het Programma Noordzee 2022–2027 als bij de kavelbesluiten voor de individuele windparken onderzoekt het kabinet de milieueffecten van windenergie op zee. De gevolgen voor de natuur en andere gebruikers op zee, waaronder visserij, staan samengevat in milieueffectrapportages die voor deze besluiten worden opgesteld. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de best beschikbare en meest recente informatie die onder andere voortkomt uit gerichte onderzoeksopdrachten uitgevoerd door onafhankelijke expertise- of onderzoeksbureaus en uit langjarige onderzoeksprogramma’s, zoals het Wind op zee ecologisch onderzoeksprogramma (Wozep), dat in mijn opdracht de cumulatieve ecologische effecten van windparken op zee onderzoekt. Ook werkt het Rijk aan het in kaart brengen van de stapeling van effecten door verschillende ruimtelijke ontwikkelingen op de visserij. Daarnaast wordt in de Partiële Herziening van het Programma Noordzee 2022–2027 ook vastgelegd dat er onder andere aandacht moet zijn voor de cumulatieve effecten van voorgestelde en geplande gebiedssluitingen en -beperkingen voor visserij op de primaire Nederlandse aanvoersector en de visserijketen en -gemeenschappen.
Is compensatie of ondersteuning voor getroffen vissers voorzien, zoals overeengekomen om sectoren een duurzame toekomst te bieden?
Bij de vaststelling van het Programma Noordzee 2022–2027 heeft het kabinet middelen gereserveerd voor de inpassing van windenergie op zee in relatie tot andere gebruikers van de Noordzee. Hierin is er ook geld gereserveerd voor de visserijsector. Een budget van 199 miljoen euro is vanuit het Klimaatfonds beschikbaar gesteld voor de aanpassing en verdere verduurzaming van de visserij en deels reeds ingezet voor subsidieregelingen voor verduurzaming van de visserij. Daarnaast is hiervan 30 miljoen ter beschikking gesteld voor de landzijdige keten en visserijgemeenschappen om zich aan te passen aan de gevolgen van de krimp van de visserij. In 2024 zijn daartoe afspraken gemaakt tussen het Rijk en het Bestuurlijk Platform Visserij over de besteding van deze middelen via het Visserij Ontwikkel Plan5.
Daarnaast zijn er in het Noordzeeakkoord door het Rijk afspraken gemaakt over de balans tussen de transities van energie, visserij/voedsel en natuur op zee. Tevens is een budget beschikbaar gesteld van 45 miljoen euro (10 miljoen nationale middelen die op de begroting staan bij de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, 35 miljoen EMFAF gelden) voor de verduurzaming van de kottervisserijsector. Ook deze middelen zijn deels via subsidieregelingen reeds ter beschikking van de sector gesteld.
In hoeverre is visserij binnen bestaande en/of nieuwe windmolenparken mogelijk?
In het Noordzeeakkoord en in het Programma Noordzee 2022–2027 is de mogelijkheid van medegebruik in windparken opgenomen. Er zijn momenteel vier vormen van medegebruik toegestaan, waaronder passieve visserij en aquacultuur. Ruimte voor deze vormen van voedselwinning uit zee wordt aangewezen in de gebiedspaspoorten die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vaststelt. Daarin wordt een afweging gemaakt tussen alle vormen van medegebruik. Niet alle vormen van medegebruik kunnen in combinatie met elkaar plaatsvinden.
Andere vormen van visserij zijn vooralsnog niet toegestaan vanuit veiligheidsoogpunt en om schade aan windparken en bekabeling te voorkomen. In 2019 hebben er drie studies6 plaatsgevonden naar de mogelijkheden voor actieve visserij binnen windparken op zee. Op basis van de resultaten van deze studies is indertijd in het Noordzeeakkoord vastgelegd actieve visserij in windparken niet toe te staan. Dit had vooral te maken met de meerkosten voor de inrichting van het windpark en hoogte van verzekeringspremies voor de vissers.
Door de toegenomen druk op de ruimte en naar aanleiding van de gewijzigde motie Van der Plas (BBB)7 acht het Kabinet een nadere overweging van dit beleid noodzakelijk. De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur onderzoekt om die reden wederom óf en zo ja onder welke voorwaarden toch vormen van actieve visserij op termijn in windparken toegestaan kunnen worden, rekening houdend met haalbaarheid, uitvoerbaarheid en veiligheid. Als deze onderzoeken aanleiding geven tot het aanpassen van het beleid voor medegebruik, kan dit worden opgenomen in het volgende Programma Noordzee 2028–2033.
Is het mogelijk om natuurcompensatie voor windmolens op zee te realiseren binnenin de kavel van het te bouwen windmolenpark op zee? Zo ja, wat zijn de richtlijnen en vereisten voor natuurcompensatie bij dit type projecten?
Er zijn tot op heden, anders dan de wettelijke kaders zoals die volgen uit de Omgevingswet, geen vereisten of voorschriften voor actief natuurherstel of natuurcompensatie binnen windparken.
Het kavelbesluit, dat bepaalt waar en onder welke voorwaarden een windpark op zee aangelegd wordt en in bedrijf genomen mag worden, wordt getoetst aan de wettelijke kaders uit de Omgevingswet. Op grond van die toets kunnen mitigerende maatregelen noodzakelijk blijken, die de negatieve effecten op de Noordzeenatuur verminderen. Voor de noodzakelijke mitigerende maatregelen bevatten de kavelbesluiten verplichtende voorschriften.
De noodzaak voor, en aard van mitigerende maatregelen wordt bepaald op basis van de milieueffectrapportage en een Passende beoordeling die voor elk kavelbesluit worden opgesteld. De noodzaak en aard hangen af van de specifieke locatie van het kavel en de daar voorkomende soorten en habitat(s). Daarbij worden ook alle fasen van een windpark beschouwd: zo is er een geluidsbelasting voor zeezoogdieren bij de aanleg en ontstaat een aanvaringsrisico voor vogels in de operationele fase.
Wanneer met natuurcompensatie compensatie wordt bedoeld in de zin van Natura 2000 wetgeving, dan gaat dat specifiek om de zogenoemde ADC-toets. Het gaat hier om de effecten op eventueel naast gelegen Natura 2000-gebieden, windparken worden namelijk niet in deze gebieden gebouwd. Deze ADC-toets is de laatste stap die genomen kan worden wanneer een Passende beoordeling significant negatieve effecten niet op voorhand kan uitsluiten. Voor de betreffende activiteit mogen er dan geen reële alternatieven zijn, moet er sprake zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang en moet natuurcompensatie plaatsvinden. Voor deze vorm van natuurcompensatie gelden strenge juridische voorwaarden. In het geval de ADC-toets succesvol wordt doorlopen, zijn de compenserende maatregelen onderdeel van de voorwaarde waaronder de vergunning wordt verleend. Tot nu toe is voor windparken op zee geen gebruik gemaakt van de ADC-toets.
Bovenop de mitigerende maatregelen bevatten recente kavelbesluiten ook voorschriften voor natuur-inclusief bouwen, dat wil zeggen een zo natuurvriendelijk mogelijke aanleg van windparken, die kansen voor natuurontwikkeling stimuleert. Daarmee dragen de windparken bij aan herstel en versterking van de Noordzeenatuur en daarmee aan het vergroten van de ecologische draagkracht.
Een andere manier waarop nu al wordt ingezet op versterking en herstel van de Noordzeenatuur vindt plaats via de criteria van de procedures (tenders) waarmee de vergunningen voor de windparken op zee worden verstrekt. Die criteria dagen de biedende partijen uit tot het toepassen van nieuwe innovatieve maatregelen.
Ten slotte kunnen er ook kansen zijn voor natuurherstel en -versterking in de ruimte tussen de windturbines, die niet tot het windpark behoort. Het gaat dan om een vorm van medegebruik. Via een gebiedspaspoort wordt aangegeven welke vorm van medegebruik waar binnen een windpark kan plaatsvinden. Dit gebiedspaspoort wordt door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat opgesteld. Actief natuurherstel is één van de vormen van medegebruik.
In hoeverre zijn de mogelijke negatieve effecten van de bouw en exploitatie van windmolenparken op zee op de natuur goed in kaart gebracht? Zijn er specifieke studies of rapporten die hierover zijn opgeleverd?
De effecten van windparken op de Noordzeenatuur behoren tot de meest grondig in kaart gebrachte effecten van alle menselijke activiteiten op zee. Toch zijn er ook nog kennislacunes, mede doordat meten en monitoren op zee kostbaar en tijdrovend is. Het Rijk werkt samen met veel partijen om de kennisbasis zo snel mogelijk te vergroten en de impact op natuur zo te minimaliseren. Dit vindt voornamelijk plaats via het langjarige Wind op zee ecologisch onderzoeksprogramma (Wozep), dat in mijn opdracht de cumulatieve ecologische effecten van windparken op zee onderzoekt. Daarnaast is er het bredere programma Monitoring-Onderzoek-Natuurversterking-Soortbescherming (MONS), dat als doel heeft de vraag te beantwoorden of en hoe het veranderende gebruik van de Noordzee past binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee. De meest recente wetenschappelijke kennis van Wozep en MONS wordt verzameld op het Noordzeeloket8.
Ten behoeve van besluitvorming voor windenergie op zee wordt steeds de meest recente kennis gebruikt. Voor de analyse van de effecten van windenergie op de Noordzeenatuur wordt gebruik gemaakt van het speciaal ontwikkelde Kader ecologie en cumulatie (KEC), dat de impact van alle windparken op de Noordzee tezamen op o.a. zeezoogdieren, vogels en vleermuizen in kaart brengt. Voor andere menselijke activiteiten op zee is een dergelijke cumulatieve aanpak nog niet gemeengoed. Ook het in kaart brengen van de cumulatieve effecten van alle drukfactoren, zoals wind op zee, scheepvaart en visserij, tezamen op de Noordzeenatuur vergt nog aanvullend onderzoek, dat nu onder andere via het Greater North Sea Basin Initiative samen met de andere Noordzeeladen in gang is gezet.
Alle kennis wordt verwerkt in de milieueffectrapportages die ten grondslag liggen aan de besluitvorming voor windenergie op zee. Voor het aanwijzen van windenergiegebieden in het Programma Noordzee stelt de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verplicht een plan-milieueffectrapport en Passende beoordeling op. Deze gaan – op hoog abstractieniveau – ook in op de effecten op natuur. Voor ieder afzonderlijk kavelbesluit wordt vervolgens verplicht een gedetailleerd project-milieueffectrapport, Passende beoordeling en soortenbeschermingstoets opgesteld. Deze rapporten worden tezamen met de kavelbesluiten gepubliceerd.
Is het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) betrokken bij de planning of/en evaluatie van de effecten van windmolenparken op zee op de natuur?
Ja, de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur is verantwoordelijk voor toetsing van projecten op natuurwetgeving. In een vroegtijdig stadium is de Staatssecretaris betrokken bij de aanwijzing van windenergiegebieden op zee in het Programma Noordzee. Daarnaast worden kavelbesluiten in overeenstemming met deze Staatssecretaris genomen. Het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur is ook betrokken bij de stuurgroep Wozep.
In hoeverre is het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) «Schipperen met ruimte» meegenomen in de wijziging ontwikkelkader windenergie op zee?
De recente wijziging van het Ontwikkelkader windenergie op zee betreft technische wijzigingen voor het net op zee. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor de scheepvaartveiligheid.
Met hoeveel schepen moet de Kustwacht uitbreiden voor de bewaking van de veiligheid op zee door het toenemende aantal windmolenparken op zee?
De Kustwacht heeft opdracht gegeven tot het verwerven van een extra 24/7 handhavingsvaartuig. Dat betekent extra capaciteit voor het handhaven van wet- en regelgeving in- en rondom windparken op zee. Binnen het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur wordt er ook gekeken naar de capaciteiten van de Kustwacht om een grotere rol, in het beschermen van de infrastructuur op de Noordzee, te kunnen spelen. Overigens heeft de Koninklijke Marine hierin ook een actieve betrokkenheid en een samenwerking met de Kustwacht. Over het Actieplan ter bescherming van de infrastructuur is de Kamer geïnformeerd op 10 juli 20249. In deze brief is de Kamer ook geïnformeerd over de incidentele middelen die voor 2024 en 2025 zijn vrijgemaakt om dit Actieplan te kunnen gaan uitvoeren. Van deze incidentele middelen zijn ook investeringen gedaan in de middelen voor de Kustwacht. Over welke dit zijn wordt de Kamer in het tweede kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd. Hierin zal de Kamer ook worden geïnformeerd welke middelen structureel nodig zijn om vanaf 2026 de Noordzee te kunnen beschermen.
Wordt de Kustwacht betrokken bij de bescherming van windmolenparken op zee?
Ja, de Kustwacht is intensief betrokken bij de bescherming van windmolenparken op zee.
Hoe wordt er samengewerkt met de Kustwacht en andere schepen om de veiligheid en het beheer van de parken te waarborgen?
Er wordt samengewerkt met zes opdrachtgevende departementen en de beheerder binnen de Raad voor de Kustwacht.
Wordt er in de plannen voor de aanleg van onderzeese kabels voor windmolenparken op zee rekening gehouden met de toegenomen dreigingen vanuit Rusland, zoals schade aan kabels?
Ja, TenneT heeft hierin als netbeheerder van het net op zee een eigen verantwoordelijkheid om de integriteit en veiligheid van het net op zee te waarborgen. Zie ook antwoord vraag 15.
Zijn er specifieke maatregelen getroffen om de kabels te beveiligen?
Nederland heeft groot belang bij de aansluiting van windparken op zee. Incidenten, zoals de sabotage van de Nord-Streamleidingen in september 2022 en recentere sabotage in de Oostzee, laten het belang zien van de beveiliging van infrastructuur. Sabotage, manipulatie of spionage zou de energievoorziening kunnen verstoren en daarmee een grote economische en sociale impact kunnen hebben.
Voor de beveiliging van energie-infrastructuur werkt de Rijksoverheid nauw samen met TenneT en Gasunie en de veiligheidsdiensten om te zorgen dat securityintegraal wordt meegewogen bij de aanleg van de onderzeese infrastructuur. Ook nemen TenneT en Gasunie conform hun wettelijke taak zelf verantwoordelijkheid om de weerbaarheid van kabels en leidingen te verhogen.
Momenteel worden de European Critical Entities Resilience (CER), de Network and Information Security directive (NIS2) omgezet in de Nederlandse Wet weerbaarheid kritieke entiteiten en de Cyber beveiligingswet. Deze wetgevingen leiden tot een verdere versterking van de digitale en fysieke weerbaarheid van de vitale infrastructuur. Entiteiten die onder deze wetgevingen komen te vallen moeten aanvullend passende en evenredige weerbaarheidsverhogende maatregelen nemen. Daarnaast is op 13 juni 2024 de Netcode Cybersecurity (NCCS) in werking getreden. Deze sectorspecifieke Europese wetgeving over grensoverschrijdende cybersecurity in de elektriciteitssector stelt aanvullend op de NIS2 concretere en bindende grensoverschrijdende cybersecurityeisen vast voor elektriciteitsentiteiten.
Daarnaast zet het kabinet in op een robuuste aanpak om de bescherming van de infrastructuur op de Noordzee te kunnen borgen en waar nodig te verbeteren. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat coördineert het Programma Bescherming Noordzee infrastructuur (PBNI). Over de strategie en het Actieplan ter bescherming van de infrastructuur is de Kamer geïnformeerd op 10 juli 202410. Mijn departement, inclusief de programma’s voor wind op zee en netten op zee, is op het PBNI aangesloten.
Is er een plan voor het vervangen van verouderde windmolens op zee en voor het efficiënter plaatsen van nieuwe windmolens, bijvoorbeeld door betere technologie of optimalisatie van de locaties of dichter op elkaar zetten op een kavel?
Aan het eind van de vergunningsduur moet een windpark op zee in z’n geheel worden verwijderd. Dit is bepaald in de Omgevingswet. Voor oudere windparken, die destijds onder de Waterwet zijn vergund, kan de vergunninghouder een verlenging van de vergunning aanvragen. Het initiatief daarvoor ligt bij de vergunninghouder.
Voor de recentere windparken die zijn vergund onder de Wet windenergie op zee bepaalt die wet dat de maximale vergunningsduur 40 jaar bedraagt. Dit is inclusief de bouw- en verwijdertijd.
De ontwikkeling van windturbines laat nog steeds vooruitgang zien. Turbines worden nog steeds groter en efficiënter, waardoor er meer energie tegen lagere kosten is te produceren. Grotere windturbines zijn daarnaast ook gunstiger voor het beperken van aanvaringsslachtoffers van vogels en vleermuizen.
De ontwikkeling naar grotere windturbines en de resultaten van de in antwoord 6 vermelde studies naar de mogelijkheden voor actieve visserij binnen windparken op zee hebben er toe geleid dat windparken op zee steeds «compacter» zijn geworden, in de zin dat er meer productievermogen (uitgedrukt in megawatt, MW) per oppervlakte-eenheid (uitgedrukt in vierkante kilometer (km2)) wordt gerealiseerd. Waar er bij de windparken in het windenergiegebied Borssele nog ongeveer 4 MW/km2 staat is er in het Programma Noordzee 2022–2027 bepaald dat 10 MW/km2 voortaan het uitgangspunt is. De meest recent vergunde windparken in windenergiegebieden Hollandse Kust (west) en IJmuiden Ver hanteren al dit uitgangspunt. Oftewel voor hetzelfde productievermogen wordt nog maar 40% van de oorspronkelijke ruimte gebruikt. Daarmee blijft er meer ruimte over voor andere activiteiten buiten het windpark. Keerzijde is wel dat de businesscase van de windparken nadelig wordt beïnvloed, doordat de windturbines in grotere mate elkaar wind afvangen, en dat ruimte-intensief medegebruik, zoals actieve visserij, binnen windparken uitdagend(er) is.
Wat zijn de verwachte kosten voor de bouw en exploitatie van windmolenparken op zee? Hoe worden deze kosten gedekt?
De geschatte investeringskosten voor een windpark op zee zijn 2 tot 2,5 miljard euro per gigawatt geïnstalleerd windvermogen. De geschatte operationele kosten voor een windpark op zee bedragen ongeveer 120 miljoen euro per jaar per gigawatt geïnstalleerd windvermogen. Dit zijn private kosten, die door de windparkontwikkelaar worden betaald.
Is het mogelijk om subsidie te verkrijgen voor de bouw van windmolenparken op zee op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Op basis van het huidige Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie is het niet mogelijk om subsidie te verlenen aan windparken op zee. In het verleden hebben windparken wel subsidiebeschikkingen verkregen op basis van dit Besluit, maar de laatste jaren zijn windparken op zee zonder subsidie verleend en is deze mogelijkheid er niet meer.
Gaat het Rijk de toegenomen kosten voor de bouw en exploitatie van windmolenparken compenseren door middel van subsidies?
De toegenomen kosten zullen niet worden gecompenseerd zolang deze kosten passen binnen de businesscase van de windparkontwikkelaar. Indien blijkt dat de bouw van een windpark op zee niet meer uit kan zonder subsidie, dan zal het kabinet verschillende maatregelen overwegen die de businesscase kunnen verbeteren.
Wat zijn de plannen voor het beheer van windmolenparken na het einde van hun levensduur?
Aan het eind van de vergunningsduur moet een windpark op zee op grond van de Omgevingswet in z’n geheel worden verwijderd. Onder de Wet windenergie op zee is de vergunninghouder van het windpark verplicht de kosten voor verwijdering te dragen. Hiertoe dient zij een bankgarantie te overleggen.
Het bericht 'Zeekoeten onder de parafine aangespoeld aan de kust: 'Zelf gaan ze het niet redden'' |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zeekoeten onder de paraffine aangespoeld aan de kust: «Zelf gaan ze het niet redden»»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel zeekoeten en andere dieren er zijn overleden en hoeveel dieren er zijn er opgevangen?
Vogelopvang De Wulp heeft in totaal 66 vogels opgevangen, waaronder 57 zeekoeten. Van de 66 dieren zijn er 7 overleden.
Kunt u bevestigen dat eenieder wettelijk verplicht is om een hulpbehoevend dier de nodige zorg te verlenen (artikel 2.1 lid 6 en lid 7 van de Wet dieren)?
Dat klopt.
Erkent u dat de betreffende dierenambulance en vogelopvang het in dit geval mogelijk hebben gemaakt dat aan deze zorgplicht is voldaan? Erkent u dat als deze organisaties vanwege financiële problemen hun werk niet meer zouden kunnen doen, het steeds lastiger of zelfs onmogelijk wordt om aan deze zorgplicht te voldoen?
De dierenambulance en wildopvang hebben een rol gepakt in het uitvoeren van de zorgplicht. Hier is het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (hierna: Ministerie van LVVN) deze organisaties dankbaar voor. Het Ministerie van LVVN is op de hoogte van de financiële problemen waar veel van deze organisaties mee kampen en zich ervan bewust dat dit gevolgen kan hebben voor de bijdrage die ze kunnen leveren aan het vervullen van de zorgplicht.
Bent u bereid om te inventariseren of de betreffende organisaties gecompenseerd kunnen worden voor het opvangen en verzorgen van deze dieren? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat vanuit het Rijk geen compensatieregeling voor individuele reddingsacties van dierenambulances of wildopvangcentra. Wel is het Ministerie van LVVN met de organisaties in gesprek om knelpunten waar ze in brede zin tegenaanlopen te inventariseren en weg te nemen waar mogelijk. Hierdoor kan de sector als geheel hun werk beter uitvoeren. Dit is volgens het Ministerie van LVVN de meeste effectieve manier om bij te dragen aan het werk dat de organisaties doen.
Bent u bereid om te kijken of er structurele financiering vanuit de rijksoverheid kan komen om wildopvangcentra en dierenambulances te ondersteunen bij het uitvoeren van de wettelijke zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
De grote verschillen tussen wildopvangcentra vragen om maatwerk als het gaat om structurele financiële ondersteuning. Het ligt daarom meer voor de hand dat gemeenten en provincies hierin voorzien. Vanuit het Rijk ondersteunt het Ministerie van LVVN de wildopvangsector op andere vlakken, bijvoorbeeld met de herziening van de beleidsregels zodat deze duidelijker en beter uitvoerbaar zijn, het uitzetten van onderzoek naar werkbare euthanasiemethoden binnen de wildopvang en het faciliteren van gesprekken met andere ministeries en partijen. Voor de dierenambulances onderzoekt het Ministerie van LVVN daarnaast de mogelijkheden om een basisopleiding voor medewerkers te vergoeden. Hiermee wordt de kwaliteit van het werk van dierenambulances verhoogd, wat ook weer positief doorwerkt in de (kwaliteit van) aanmeldingen bij wildopvangcentra.
Kunt u zich herinneren dat in de beantwoording van eerdere vragen van de Partij voor de Dieren werd aangegeven dat «Sinds het ingaan van deze afspraken wordt er bijna geen paraffine meer aangetroffen op Nederlandse stranden.»?2
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u aangaf dat: «Alle schepen die hun lading hebben gelost in een Europese haven tussen Gibraltar en Noord-Noorwegen moeten vanaf 1 januari 2021 het waswater met persistente stollende ladingrestanten afgeven aan de wal.»?
Ja.
Is het – nu blijkt dat paraffine nog altijd geloosd wordt en dieren daardoor overlijden – mogelijk om na te gaan of er schepen na het lossen van hun paraffine het waswater niet aan de wal hebben afgegeven (en dus op zee hebben geloosd)? Zo nee, waarom niet?
Na afgifte van waswater in de haven ontvangen schepen een afgiftebewijs waarmee ze kunnen aantonen dat het waswater is afgegeven. De ILT en havenbedrijf Rotterdam en Amsterdam houden hier toezicht op. Er zijn geen aanwijzingen dat het waswater niet wordt afgegeven in de havens.
Rijkswaterstaat heeft na analyse aangegeven dat er geen aantoonbare aanwezigheid is van paraffine of andere plantaardig vetten op de genomen monsters van de veren van de zeekoeten.
Zijn de destijds gemaakte vrijwillige afspraken nog van toepassing of zijn deze vervangen door IMO-regelgeving (International Maritime Organization)? Ziet u ruimte deze regels aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
De vrijwillig gemaakte afspraken zijn nog steeds van toepassing. Dit betekent dat Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam de uitvoering van een strengere Nederlandse voorwasprocedure in de haven van Rotterdam voor schepen die paraffinelading in Rotterdam lossen vergoeden. De intentie is dat dit in stand blijft totdat deze voorwasprocedure in de internationale (IMO) wetgeving wordt opgenomen voor persistent stollende ladingresiduen. De verwachting is dat de IMO hier in 2026 een definitief besluit over neemt.
Klopt het bijvoorbeeld dat alleen een «voorwas» vereist is? Is er een inschatting hoeveel kilo er jaarlijks ondanks de voorwasprocedure achterblijft en later alsnog geloosd mag worden?
Na het lossen van persistent stollende lading is het verplicht om de ladingtank te wassen(voorwas), en om het waswater af te geven aan wal. Er is geen jaarlijkse inschatting bekend van hoe veel kilo er ondanks de voorwasprocedure achterblijft, maar de internationale wetgeving in Bijlage II van Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (vanaf nu: MARPOL) schrijft voor dat er na het lossen van de lading maximaal 75 liter in de tank zou moeten overblijven. Hierna wordt de verplichte voorwasprocedure uitgevoerd wat zou moeten leiden tot een restant lager dan 75 liter.
Is het op dit moment mogelijk paraffine-achtige stoffen te lossen zonder ook aan te kunnen tonen hoe het ruim vervolgens «gewassen» gaat worden?
Voor het lozen van ladingresiduen gelden de volgende regels voor de verschillende X, Y, en Z stoffen, uiteengezet in Bijlage II van MARPOL:
Voor persistent stollende lading uit categorie Y van MARPOL Bijlage II, waar paraffine onder valt, is het in alle Europese havens tussen Gibraltar en Noord-Noorwegen verplicht om na het lossen van de lading een voorwasprocedure uit te voeren en het waswater hiervan af te geven alvorens de haven te verlaten. Er zijn ook typen paraffine die vallen in categorie X. Voor stoffen uit categorie X zijn de ILT en havenbedrijven altijd aanwezig om de uitvoering van de voorwas te controleren, bij categorie Y stoffen is dit niet verplicht. Havenbedrijf Rotterdam en Amsterdam controleren de voorwasprocedures van categorie Y stoffen op risico-gestuurde basis.
Geeft Rijkswaterstaat – ondanks de IMO-verplichting – op dit moment nog vergoedingen voor de voorwasprocedure?
Ja, zie beantwoording van vraag 10.
In 2018 schreef u «In de IMO bleek er algemene steun om de regels voor het lozen van paraffineachtige stoffen aan te scherpen. Een technische werkgroep heeft in februari 2018 een voorstel hierover uitgewerkt. De Milieucommissie van de IMO zal in oktober 2018 een besluit nemen over dit voorstel.» Klopt het dat dit voorstel uiteindelijk alleen van toepassing is verklaard voor grofweg de Europese wateren? Waarom is het niet gelukt dat breder te verplichten?
Besluiten worden in de IMO genomen op basis van consensus. In de IMO bestond er niet voldoende draagvlak voor het wereldwijd aanscherpen van de eisen. Om te voorkomen dat er helemaal geen aanscherping zou komen is daarom voorgesteld om de wetgeving tenminste regionaal toe te passen, wat kon rekenen op brede steun.
Wat is de inzet van Nederland binnen de IMO ten aanzien van het verder beperken van lozingen? Kunt u die inzet uitsplitsen voor de X, Y, en Z stoffen conform de MARPOL II classificatie?
De Nederlandse inzet richt zich op de reductie van uitstoot van ladingresiduen van persistent stollende lading uit categorie Y van MARPOL Bijlage II, binnen de internationale wetgevende kaders. Daarom heeft Nederland, samen met andere Europese landen en Noorwegen, in de IMO opgeroepen tot een herziening van de internationale wetgeving gericht op het verder verbeteren van de procedures rondom het laden en lossen van schadelijke vloeibare bulklading. In dat kader wordt momenteel besproken hoe de Nederlandse strengere voorwasprocedure voor persistent stollende lading in de internationale MARPOL wetgeving kan worden opgenomen, zie ook beantwoording van vraag 10. Daarmee zou de internationale voorwasprocedure worden aangescherpt in lijn met de Nederlandse praktijk waardoor tanks beter worden gewassen met als gevolg een reductie van ladingresiduen die in zee terecht komen. Nederland wordt hierin gesteund door andere Europese landen.
Naast een strengere voorwasprocedure pleit Nederland in de IMO actief voor het aanscherpen van de ladingeisen voor categorie Y stoffen die kenmerken hebben van persistent stollende lading maar op dit moment nog niet als zodanig zijn aangemerkt. Door deze stoffen als zodanig aan te merken zullen het aantal stoffen waarbij voldaan moet worden aan een verplichte voorwas en waswater afgifte kunnen worden uitgebreid. Zo heeft Nederland dergelijke voorstellen ingediend voor verschillende stoffen (Oleic Acid, Fatty Acid C16, FAME3). Deze zijn positief ontvangen en de nodige aanpassingen in de wetgeving4 worden momenteel verder uitgewerkt.
Voor meer informatie over dit onderwerp verwijs ik u ook naar een de Kamerbrief over zeezwaaien, verzonden op 17 juni jongstleden5.
Kunt u een gedetailleerde update geven over de inzet (conform motie Laçin c.s.) op het beperken van lozingen van potentieel zeer zorgwekkende stoffen?3
Een reactie op de motie Lacin heeft u ontvangen in de Kamerbrief Reactie op verzoek commissie over het artikel Smerige praktijken van de scheepvaart op 14 juni 2018. Sindsdien heeft Nederland nationale en internationale afspraken gemaakt over het voorwassen en afgeven van persistent stollende lading om te voorkomen dat dit in het mariene milieu terecht komt. Voor een verdere toelichting van de Nederlandse inzet verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 15.
Het overtreden van het verbod op het doden van aal met een zoutbad. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Kent u de uitzending van 7 januari 2025 van het televisieprogramma «Urk!», waarin te zien is hoe levende palingen zonder bedwelming worden blootgesteld aan een zoutbad om te worden ontslijmd en gedood?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Kamer al in 2011 een motie heeft aangenomen waarmee de regering wordt verzocht om met een verbod op het doden van paling middels een zoutbad te komen (Kamerstuk 32 658, nr. 14)?
Ja.
Bent u bekend met de regeling die naar aanleiding van deze motie is opgesteld en ingevoerd waardoor het verplicht is om aal voorafgaand aan het doden te bedwelmen?2
Ja.
Erkent u dat het zoutbad resulteert «in een langdurige doodsstrijd voor de aal, die het dier veel pijn en stress oplevert», zoals is vastgesteld in de regeling? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs u naar bladzijde 16 van de nota van toelichting bij het besluit van 6 april 2018, houdende wijziging van het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit houders van dieren in verband met diverse wijzigingen op het gebied van dierenwelzijn (Stb. 2018, 146).
Kunt u bevestigen dat de praktijk, zoals te zien is op de videobeelden, in overtreding is met de wet die voorschrijft dat palingen verplicht moeten worden bedwelmd voor de slacht?
Laat ik voorop stellen dat ik vind dat iedereen dieren met respect moet behandelen ongeacht de setting waarin dit plaatsvindt.
Het klopt dat alle palingen die in een bedrijfsmatige setting worden gedood bedwelmd moeten worden voor de slacht (artikel 5.11, eerste lid, van het Besluit houders van dieren), volgens een daartoe voorgeschreven methode (artikelen 5.10 en 5.11 van de Regeling houders van dieren). Om hieraan te kunnen voldoen moeten deze bedrijven beschikken over een specifiek bedwelmingsapparaat.
Deze verplichting is niet van toepassing wanneer het doden plaatsvindt door de eigenaar voor particulier huishoudelijk gebruik (artikel 5.10 van het Besluit houders van dieren). In de aangehaalde videobeelden is hiervan sprake. Er is dus geen sprake van een overtreding van artikel 5.11, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. Dat neemt niet weg dat het blootstellen van palingen aan een zoutbad onmiskenbaar veel pijn en stress oplevert bij deze dieren. Dit kan gezien worden als dierenmishandeling en is daarmee in overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Dieren.
Heeft u gezien dat in de uitzending wordt gesteld dat deze vorm van doding wekelijks plaatsvindt in Urk?
Ja.
Hoe verklaart u dat deze illegale praktijken nog steeds wekelijks voorkomen?
Of dit wekelijks plaatsvindt kan ik niet zeggen. Maar klaarblijkelijk gebeurt dit helaas wel. Mogelijk gaat men ervan uit dat voor particulier huishoudelijk gebruik veel geoorloofd is, omdat in dat geval bedwelmen voor doden niet verplicht is. Dat is ten onrechte, omdat dierenmishandeling verboden is. In het geval dierenmishandeling wordt geconstateerd door de NVWA zal er worden opgetreden.
Kunt u duidelijk maken dat deze wetsovertreding, met ernstig dierenleed als gevolg, niet wordt gedoogd en dat er zal worden opgetreden als mensen dit verbod overtreden?
Indien, in bedrijfsmatig verband, paling zonder te bedwelmen geslacht wordt is dit een overtreding van artikel 5.11, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. Hier wordt nadrukkelijk op gehandhaafd. De NVWA voert hiervoor inspecties uit op het bedwelmen van de paling voorafgaand aan de slacht met het oog op productie. Indien paling voor eigen consumptie wordt gedood dan is de toepassing van een bedwelmingsapparaat niet verplicht. Wel geldt dan nog altijd het verbod op dierenmishandeling. In het geval dierenmishandeling wordt geconstateerd door de NVWA zal er worden opgetreden. Dit betekent dat er een proces verbaal wordt opgemaakt. Uiteindelijk oordeelt een rechter of het om dierenmishandeling gaat.
Bent u voornemens om de regels te handhaven en een einde te maken aan het gebruik van de zoutbadmethode bij palingen zonder bedwelming in Urk (en daarbuiten)? Zo ja, wanneer en op welke wijze zal er worden gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 8.
Wat is uw reactie op de brief van dierenbeschermingsorganisaties Compassion in World Farming Nederland, Dierenbescherming, Wakker Dier, Dierencoalitie en Vissenbescherming met het verzoek om per direct een einde te maken aan dit palingleed in Urk?3
Ik heb de brief van deze dierenbeschermingsorganisaties ontvangen. De brief zal ik na beantwoording van deze Kamervragen en in lijn hiermee beantwoorden.
Kunt u bevestigen dat de controles op bedwelming bij bedrijven waar palingen worden geslacht na een onderbreking van drie jaar in 2024 weer zijn opgepakt?
Dat kan ik bevestigen. In 2024 heeft de NVWA 13 bedrijven gecontroleerd op het verbod op onbedwelmd slachten van paling. In één geval heeft dit geleid tot het opmaken van een proces verbaal voor een overtreding van de Regeling houders van dieren t.a.v. het verbod op onbedwelmd slachten van paling. Ook in 2025 en daarna zullen inspecties door de NVWA plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven er sinds die onderbreking zijn gecontroleerd, hoeveel bedrijven daarvan effectief bedwelmden en hoeveel bedrijven niet bedwelmden?
Zie vraag 11.
Hoeveel bedrijven zullen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of andere handhavende instanties in 2025 worden gecontroleerd op effectieve bedwelming van palingen voor de slacht?
De controles uit 2024 worden binnenkort door de NVWA geëvalueerd. Op basis van de evaluatie worden de controles voor 2025 ingepland. Het hiervoor beschikbare budget is daarbij ongewijzigd ten opzichte van 2024.
Welke sancties staan op het overtreden van het verbod van het niet of niet effectief bedwelmen van aal voorafgaand aan de slacht?
Op dit moment is overtreding strafrechtelijk handhaafbaar en wordt bij een geconstateerde overtreding een officiële waarschuwing of een proces verbaal opgemaakt. Daarnaast kan er een bestuurlijke maatregel, zoals een last onder dwangsom, worden opgelegd.
Herkent u de signalen dat het Nederlandse verbod door enkele palingkwekers wordt omzeild door de dieren niet in Nederland te slachten, maar naar andere landen zoals België te transporteren, waar ze vervolgens onverdoofd worden geslacht? Hoeveel levende palingen worden per jaar naar het buitenland getransporteerd? Hoeveel naar België?
Paling die naar een erkend levensmiddelenbedrijf wordt getransporteerd voor de productie van levensmiddelen in een andere lidstaat hoeft niet gemeld te worden in het volgsysteem TRACES. Het is dus niet bekend hoeveel paling naar het buitenland wordt getransporteerd voor de slacht.
Paling die naar een aquacultuur bedrijf gaat, of wordt vrijgelaten, in een andere lidstaat moet wel worden gemeld in TRACES. Sinds augustus 2021 heeft de NVWA in totaal 206 TRACES meldingen verwerkt voor zendingen die naar Frankrijk, Spanje, Polen en Duitsland zijn gegaan. Er zijn geen meldingen voor transport naar België in TRACES geregistreerd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege de benodigde afstemming heeft de beantwoording van de vragen meer tijd nodig gehad dan de gestelde termijn. Daarvan heb ik u al op de hoogte gesteld.
De noodzaak van het stellen van een concrete maximumnorm om varkens te beschermen tegen ziekmakende giftige staldampen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat een hoge ammoniakconcentratie in varkensstallen betekent dat miljoenen varkens en biggetjes een groot risico lopen op, onder andere, longaandoeningen, borstvliesontstekingen, ontstoken ogen en meer gevallen van staartbijten?
Ammoniak kan bij hoge concentraties schadelijk zijn voor de gezondheid van varkens. De mate van schadelijkheid is naast de concentratie ook afhankelijk van de blootstellingsduur. De directe relatie tussen blootstelling aan ammoniak en ontstaan van gezondheidsproblemen is moeilijk vast te stellen, omdat vaak meerdere stalfactoren tegelijkertijd van invloed zijn op de gezondheid van de dieren.
Kunt u bevestigen dat de luchtkwaliteit in stallen volgens de wet niet schadelijk mag zijn voor varkens, maar dat de open norm effectief toezicht in de weg staat?
Het klopt dat de wetgeving voorschrijft dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn voor het varken. Dat volgt uit de algemene huisvestingsnorm (voor het houden van dieren voor de productie van dierlijke producten) van artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd (Kamerstuk 2023D09940) klopt het ook dat deze regelgeving niet vastlegt wanneer dit het geval is en daarmee een open norm bevat.
Kunt u bevestigen dat er al tenminste tien jaar aan de hand van onderzoek wordt geprobeerd om de handhaving van deze open norm te verbeteren?1
Er wordt inderdaad al lange tijd gewerkt aan het verder verbeteren van het dierenwelzijn voor varkens. In 2015 heeft de WUR in opdracht van het Ministerie van LNV onderzoek gedaan naar indicatoren die gebruikt kunnen worden door de varkenshouders en handhavers om inzicht te krijgen in situaties waarbij het stalklimaat onvoldoende gewaarborgd is en er mogelijk sprake is van verminderd dierenwelzijn en verminderde diergezondheid. Deze indicatoren zijn door de NVWA in 2018 opgenomen in het handhavingsprotocol dat gebruikt wordt om te bepalen of stalklimaat schadelijk is.
De praktijk heeft uitgewezen dat dit handhavingsprotocol onvoldoende houvast biedt voor effectief toezicht. Daarom heeft het Ministerie van LNV in 2022 in overleg met de NVWA aan Wageningen UR de opdracht gegeven om de mogelijkheden te onderzoeken om het huidige protocol aan te scherpen en te verduidelijken. Zodat NVWA-inspecteurs duidelijk kunnen vaststellen of het stalklimaat al dan niet schadelijk is. Dit onderzoek is eind december 2024 afgerond. De uitkomsten van dit onderzoek weeg ik mee in het traject om te komen tot een nog meer dierwaardige veehouderij.
Kunt u bevestigen dat een eerder opgesteld protocol voor het beoordelen van het klimaat in varkensstallen, onvoldoende bleek bij te dragen aan effectief toezicht?2
Ja, zoals reeds in het antwoord op vraag 3 is aangegeven heeft de praktijk uitgewezen dat het door de NVWA gehanteerde handhavingsprotocol onvoldoende houvast biedt voor effectief toezicht.
Kunt u bevestigen dat de Inspecteur-Generaal (IG) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2021 uw voorganger heeft geadviseerd om kwantitatieve doelvoorschriften in de wet- en regelgeving op te nemen, met tenminste een limiet voor ammoniak- en kooldioxideconcentraties, wat aanleiding is geweest voor de start van een werkgroep van de NVWA en uw ministerie om deze norm nader in te vullen zodat deze eindelijk handhaafbaar is? Kunt u bevestigen dat het uitgangspunt hierbij is geweest om te komen tot kwantitatieve normen voor gasconcentraties in de stal en deze wettelijk vast te leggen?3
Het klopt dat de Inspecteur-Generaal van de NVWA dit aan mijn voorganger heeft gevraagd. Naar aanleiding van dit verzoek hebben het Ministerie van LNV en de NVWA destijds samen besloten een werkgroep te starten om invulling te geven aan de open norm. Het uitgangspunt was om tot een kwantitatieve invulling van de open norm te komen.
Bent u op de hoogte van alle herhaalde toezeggingen sinds 2021 van uw voorganger(s) om tot invulling van deze open norm te komen, meest recent nog in 2023 (Kamerstuk 33 835, nr. 215)?
Ja.
Herinnert u zich dat de inzet was om vóór de zomer van 2023 eindelijk de open norm te hebben ingevuld?
Ja. Om tot invulling van deze open norm te kunnen komen is een nader onderzoek uitgezet. Helaas heeft dit onderzoek vertraging opgelopen. Het onderzoek is, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3, eind december 2024 opgeleverd.
Heeft u gezien dat het daarvoor uitgezette onderzoek door Wageningen University & Research (WUR) inmiddels is afgerond en dat het rapport «Effecten van ammoniak (NH3) op gezondheid en welzijn van varkens» eind december 2024 is gepubliceerd?4
Ja.
Deelt u de interpretatie dat de WUR concludeert dat het protocol dat de NVWA tot nu toe heeft gehandhaafd, ontoereikend is om ervoor de zorgen dat varkens niet in een schadelijk stalklimaat leven?
In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de praktijk heeft uitgewezen dat dit handhavingsprotocol, dat gebaseerd is om omgevingsgerichte (ammoniak en CO2 gehaltes in de stallucht) en diergerichte indicatoren onvoldoende houvast biedt voor effectief toezicht. Wageningen UR stelt eveneens in het rapport dat de praktijk leert dat een handhavingsprotocol dat uitgaat van de combinatie van diergerichte en omgevingsgerichte indicatoren lastig is, en concludeert dat het gebruikte protocol met grenswaarden voor omgevings- en diergerichte waarnemingen aanpassing behoeft. Wageningen UR geeft in het onderzoek aan op welke punten het protocol verbeterd zou kunnen worden.
Deelt u de interpretatie dat het WUR-rapport concludeert dat een dergelijk handhavingsprotocol met een combinatie van diergerichte en omgevingsgerichte indicatoren lastig is?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat op basis van dit onderzoek niet anders kan worden geconcludeerd dan dat varkens binnen dit systeem ernstige gezondheidsrisico's blijven lopen zolang er niet wordt overgegaan tot het wettelijk vastleggen van een maximale kwantitatieve norm voor ammoniakconcentraties in varkensstallen?
Nee, die mening deel ik niet. Op grond van artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren mogen de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier. Daarmee is het niet per se nodig een maximale kwantitatieve norm voor ammoniakconcentraties in varkensstallen wettelijk vast te leggen.
Vindt u het «dierwaardig» als varkens in stallen moeten leven met ammoniakconcentraties waarbij ze ernstige gezondheidsrisico’s lopen?
Op grond van artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren mogen de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier. Dat geldt ook voor de ammoniakconcentratie in de stal.
Erkent u dat dit onderzoek (opnieuw) laat zien dat een ammoniakconcentratie boven 20 parts per million (ppm) schadelijk is voor varkens?
Wageningen UR concludeert dat er naar verwachting tot circa 20 ppm (parts per million) ammoniak amper of geen sprake is van schade, maar dan is de leefomgeving mogelijk wel minder aantrekkelijk voor de varkens. Zij stelt echter ook dat in de range van waarden waar de normstelling zou kunnen plaatsvinden, ook andere factoren redelijkerwijs relevant zijn. Zoals aansluiting bij internationale standaarden, meetbaarheid en handhaafbaarheid en mogelijk ook de praktische haalbaarheid.
Erkent u dat een norm van 20 ppm dan ook het maximum zou moeten zijn als je varkens wil beschermen tegen dreigende gezondheidsschade?
Uit het onderzoek van Wageningen UR blijkt dat een concentratie van ammoniak die hoger ligt dan 20 ppm, mede afhankelijk van de blootstellingsduur, een effect kan hebben op de in het onderzoek bestudeerde gebieden gezondheid & afweer, gedrag & stressfysiologie en productiviteit. Zoals vermeld in antwoord 13 zijn ook andere factoren redelijkerwijs relevant, zoals aansluiting bij internationale standaarden, meetbaarheid, handhaafbaarheid en mogelijk ook de praktische haalbaarheid. Ik neem dit alles mee in mijn overwegingen in het traject om te komen tot een nog meer dierwaardige veehouderij.
Bent u voornemens om, in lijn met het advies van het WUR-rapport, een kwantitatieve norm van maximaal 20 ppm voor varkensstallen vast te stellen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 14 aangegeven neem ik dit mee in mijn overwegingen in het traject om te komen tot een nog meer dierwaardige veehouderij.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de vragen tijdig te beantwoorden.