Het Trouw-artikel ‘Wat hebben Nederlandse landbouwbedrijven op een beurs in Rusland te zoeken? ‘Voedsel is een mensenrecht’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Marieke Vellinga-Beemsterboer (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat meerdere Nederlandse landbouwbedrijven deelnemen aan een landbouwbeurs in Krasnodar en actief blijven op de Russische markt?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland op elke mogelijke manier zou moeten voorkomen dat Nederlandse bedrijven, direct of indirect, bijdragen aan de economische weerbaarheid van de Russische oorlogsmachine?
Het kabinet zet in het kader van de Russische agressie tegen Oekraïne in op het verder verhogen van de druk op Rusland. De sancties van de Europese Unie en G7-partners zijn erop gericht om de Russische oorlogsmachine zoveel mogelijk te belemmeren. Hierbij weegt het kabinet continu de impact van de sancties af tegen andere zwaarwegende belangen, waaronder het belang van mondiale voedselzekerheid.
Deelt u de mening dat de export van landbouwmachines de Russische landbouwsector versterkt en daarmee de weerbaarheid van het land vergroot?
Het kabinet deelt de mening dat de export van landbouwmachines in bepaalde gevallen kan bijdragen aan de economische weerbaarheid van Rusland. Dit risico moet voortdurend afgewogen worden tegen zwaarwegende humanitaire belangen zoals de mondiale voedselzekerheid. Het kabinet heeft in het verleden voorstellen gedaan om de export van specifieke, hoogwaardige landbouwmachines naar Rusland te verbieden en blijft zich hier in lijn met de motie Teunissen2 voor inspannen.
Hoe duidt u het feit dat de export van landbouwmachines met bijna 10 miljoen is gestegen tussen 2021 en 2023?
De export van landbouwgerelateerde goederen naar Rusland is gestegen van EUR 184 miljoen in 2021 naar EUR 193 miljoen in 2023. De export daalde in 2024 naar EUR 123 miljoen.3 Deze verzamelcategorie bevat naast landbouwmachines ook gewasbeschermingsmiddelen, diervaccins, meststoffen en machines voor de voedingsmiddelenindustrie.
Jaarlijks fluctueren de exportwaardes van deze subcategorieën. Daardoor is niet met zekerheid vast te stellen dat de stijging van de totale exportwaarde van landbouwgerelateerde goederen specifiek toe te schrijven is aan enkel landbouwmachines.4
Hoe beoordeelt u het morele argument van Nederlandse bedrijven dat «voedsel geen wapen mag zijn» richting Rusland, in het licht van recente cijfers van het Verenigde Naties World Food Program (WFP), waaruit blijkt dat als gevolg van de Russische oorlog inmiddels naar schatting vijf miljoen Oekraïners kampen met voedselonzekerheid?2
Het kabinet onderschrijft het standpunt dat voedsel nooit als wapen mag worden ingezet en veroordeelt Russische aanvallen op de Oekraïense landbouwsector ten zeerste. De belangrijkste prioriteiten van het kabinet zijn het financieel ondersteunen van Oekraïne en het verder vergroten van de druk op Rusland. De druk op Rusland voert Nederland onder meer in Europees verband op door het instellen van sancties die gericht zijn op het zo veel mogelijk belemmeren van de Russische oorlogseconomie. Het kabinet weegt hierbij constant diverse belangen tegen elkaar af, zoals de impact van sancties op Rusland zelf en het belang van mondiale voedselzekerheid. Het kabinet blijft zich inspannen voor het verbieden van de export van specifieke, hoogwaardige landbouwmachines naar Rusland. Nederland ondersteunt Oekraïne en andere landen middels ongeoormerkte bijdragen aan het World Food Programme.
Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de op 2 december jl. aangenomen gewijzigde motie van het lid Teunissen over het in kaart brengen van maatregelen om de activiteiten van Nederlandse en andere Europese agrobedrijven in Rusland aan banden te leggen.6
Heeft u in kaart gebracht of Nederlandse landbouwmachines en -technologie vallen binnen de sectoren waarvoor Rusland sterk afhankelijk is van Europa, zoals benoemd in de Europese Unie (EU)-lijst van exportverboden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Nederlandse producenten van landbouwmachines en -technologie zijn gebonden aan specifiek de EU-brede sanctieverordeningen, zoals de EU verordening «betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren»7 en waarin de exportverboden naar Rusland worden beschreven. Deze verboden bevatten uitgebreide lijsten met goederen en technologie die niet mogen worden geëxporteerd naar Rusland, waaronder bijvoorbeeld tractoren en aanhangers. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om verder onderzoek te verrichten, maar blijft streven naar verdere maatregelen. Het kabinet blijft zich in het bijzonder inspannen voor het verbieden van de export van specifieke, hoogwaardige technologie naar Rusland.
Heeft u zicht op de wijze waarop Nederlandse bedrijven opereren op de Russische markt, bijvoorbeeld via lokale dochterondernemingen of distributeurs, en dat via deze constructies wordt bijdragen aan sanctie-ontwijking?
Nederlandse bedrijven zijn wereldwijd actief. In het geval dat bedrijven toch zaken doen met of actief zijn in landen waar sancties gelden, ook mogelijk door dochterondernemingen of distributeurs, is het essentieel dat zij zich aan de sanctieregelgeving houden. Op dit moment is het binnen de geldende sanctieregelgeving nog mogelijk voor (dochter-)ondernemingen van Europese bedrijven om in Rusland voor bepaalde zaken actief te zijn. Het kabinet neemt eventuele signalen over sanctieschending uiterst serieus. Er wordt in die gevallen onderzoek gedaan naar eventuele overtredingen van sanctieregelgeving door de daartoe bevoegde handhavende autoriteiten.
Bent u bereid met de betrokken bedrijven in gesprek te gaan over de morele implicaties van hun aanwezigheid op de Russische markt en hen te verzoeken hun activiteiten te heroverwegen?
Het kabinet moedigt bedrijven actief aan om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te zijn op de Russische markt en wijst bedrijven, ook in de agrosector, op de risico’s van zaken doen in Rusland.
Sinds de intensivering van de sancties tegen Rusland na de inval in Oekraïne geldt dat diverse bedrijven hun activiteiten hebben gestopt, het land hebben verlaten of bezig zijn om zich helemaal terug te trekken uit Rusland. Vanwege Russische tegenmaatregelen is dit niet altijd eenvoudig.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Landbouw- en Visserijraad op 9 december 2025?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het risico van resistente schimmels door het gebruik van landbouwgif |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat het volgende week World Antimicrobial Awareness Week is, een week waarin aandacht wordt gevraagd voor antimicrobiële resistentie en voor het stimuleren van goede praktijken waarmee deze resistentie kan worden voorkomen?1
Ja. World Antimicrobial Awareness Week is een belangrijk jaarlijks (inter)nationaal moment om aandacht te vragen voor antimicrobiële resistentie, bij zowel betrokken professionals als bij burgers. In Nederland vonden verschillende activiteiten plaats, waarbij het belang is benadrukt van juist middelengebruik, preventie van infecties en versterking van monitoring en surveillance, om zo resistentie te voorkomen.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Pointer (KRO-NCRV) van 2 november 2025 over resistente schimmels, in het bijzonder Aspergillus fumigatus, en de grote gevaren voor de volksgezondheid? Wat is uw reactie hierop?
Ja. In de strijd tegen resistente micro-organismen was aanvankelijk vooral aandacht voor infecties met bacteriën die ongevoelig zijn geworden voor antibiotica. Echter, ook bij andere soorten micro-organismen, zoals schimmels, kan resistentie tegen veelgebruikte antimicrobiële middelen ontstaan en zich verspreiden. Resistentie bij schimmels, in het bijzonder Aspergillus fumigatus, vormt een toenemend probleem en bedreigt de behandelbaarheid van schimmelinfecties bij mensen. Dit is een belangrijk argument om het beleid te verbreden naar het tegengaan van resistentie tegen alle soorten antimicrobiële middelen. In het Nederlands Actieplan voor het terugdringen van antimicrobiële resistentie 2024–20302 komt de verbreding van dit beleid terug en zijn acties opgenomen om resistentie tegen antimicrobiële middelen zoveel mogelijk tegen te gaan. De ontwikkeling van resistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Uw Kamer is daarover regelmatig geïnformeerd.3
Bent u ermee bekend dat het gebruik van dezelfde werkzame middelen in én de landbouw én geneesmiddelen (kruis)resistentie tot gevolg kan hebben, waarbij bijvoorbeeld schimmels resistent worden tegen de werkzame stof en de effectiviteit van geneesmiddelen daardoor sterk afneemt?
Ja. Het is bekend dat het gebruik van dezelfde werkzame stoffen in én de landbouw én in geneesmiddelen kruisresistentie tot gevolg kan hebben. Dit mechanisme is onderwerp van meerdere recente studies en beoordelingen van Europese instanties. Ook de Gezondheidsraad benoemt dit in het advies «resistentie ondermijnt de behandeling van schimmelinfecties» uit 2024. Over de aanbevelingen en hoe deze opgevolgd worden, is uw Kamer geïnformeerd.4
Afgelopen januari hebben vijf Europese agentschappen, waaronder de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), een rapport gepubliceerd over de impact van het gebruik van azolen fungiciden buiten humaan gebruik op de ontwikkeling van azolenresistente Aspergillus spp (species).5 Het rapport geeft aan dat op basis van huidige kennis azolenresistente Aspergillus fumigatus vanuit het milieu op mensen kan worden overgedragen. Daarnaast draagt het niet-medische gebruik van azolen zeer waarschijnlijk bij aan het ontstaan van azolenresistentie bij deze schimmel. Het Ministerie van LVVN is in overleg met Wageningen University and Research (WUR) over de mogelijkheid van onderzoek naar alternatieve afvalbeheermethodes die de ontwikkeling en verspreiding van deze resistente schimmel kunnen beperken. Daarnaast heeft het RIVM een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de kruisresistentie in schimmelziekteverwekkers door duaal gebruik van fungiciden en niet-fungiciden. Uw Kamer is op 11 december jl. geïnformeerd over dit onderzoek.6
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer al in 2014 een motie heeft aangenomen waarmee de regering werd opgeroepen om landbouwgif dat resistente schimmels kan veroorzaken van de markt te halen?2
Ja, de motie van het lid Ouwehand (PvdD) uit 2014 is bekend. In 2014 was er nog weinig bekend over de relatie tussen het gebruik van specifieke middelen met triazolen en het ontstaan van resistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus. Daarom is er destijds opvolging aan de motie gegeven door wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren om deze relatie nader te onderzoeken.8
Heeft u voldoende zicht op welke middelen er in landbouw (gaan) worden gebruikt, waarbij dit een risico is? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze middelen?
Kruisresistentie tussen werkzame stoffen die worden gebruikt in de landbouw en geneesmiddelen is geen onderdeel van de huidige risicobeoordeling van stoffen in de EU. Het is dan ook niet mogelijk om een volledig overzicht te geven. In het onderzoek van vijf Europese agentschappen naar kruisresistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus als gevolg van het gebruik van azolen in de landbouw als biocide en als diergeneesmiddel, is een eerste opzet gepresenteerd voor methodiekontwikkeling hoe in de stofbeoordeling kruisresistentie met geneesmiddelen kan worden meegenomen. Het kabinet vindt dit een belangrijke ontwikkeling en heeft dan ook aangedrongen bij de Europese Commissie om de methodiek verder te ontwikkelen.
Bent u ermee bekend dat de Europese Unie (EU) een middel met dezelfde werkzame stof als het beloftevolle geneesmiddel Olorofim op de nominatie heeft staan om te worden toegelaten als landbouwgif?
Nederland is beoordelend lidstaat van de werkzame stof ipflufenoquin met beoogd gebruik als gewasbeschermingsmiddel tegen schimmels. Het betreft een andere werkzame stof dan het geneesmiddel Olorofim, maar heeft wel een vergelijkbaar werkingsmechanisme. De stof ligt nog onder beoordeling en zal daarna een uitgebreid peer review proces, inclusief publieke consultatie, doorlopen bij de EFSA. EFSA stelt vervolgens een concluderend rapport op voor de Europese Commissie. Op basis van dit rapport maakt de Commissie een voorstel over het wel of niet goedkeuren van de werkzame stof en kan hierbij maatregelen voorstellen voor het reduceren van eventuele risico’s. Dit voorstel wordt vervolgens te zijner tijd ter stemming voorgelegd aan de lidstaten via het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over regelgeving voor gewasbescherming. Uw Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over het Nederlandse standpunt via de SCoPAFF brief.
Kunt u bevestigen dat u zich volgens het Nationaal Actieplan AMR 2024–2030 in de EU inzet om dergelijk gebruik te voorkomen en de werking van dit mogelijk levensreddend medicijn veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, diverse acties in het actieplan zijn hierop gericht, zoals de inzet om vanuit Nederland in Europa en internationale fora aandacht te vragen voor de resistentieproblematiek bij schimmels en te bepleiten dat nieuw ontwikkelde schimmelwerende middelen uitsluitend worden gereserveerd voor gebruik als geneesmiddel voor mensen.
Welke stappen onderneemt Nederland binnen de EU en richting de Europese Commissie om de toelating van landbouwgif met deze stof te voorkomen?
Nederland brengt dit onderwerp onder de aandacht in verscheidene Europese gremia, waaronder SCoPAFF gewasbescherming. Nederland heeft naar aanleiding van het EU-rapport over kruisresistentie opgemerkt dat het exclusief reserveren van nieuw ontwikkelde antischimmelstoffen niet als aanbeveling was opgenomen. Nederland erkent daarbij wel dat het een wetenschappelijk rapport is, en dat dit een complexe politieke discussie op EU-niveau is. Nederland pleit voor het exclusief reserveren van antischimmelstoffen en benadrukt dat deze discussie Europees zo snel mogelijk gevoerd moet worden.
In de meest recente SCoPAFF-bijeenkomst over gewasbescherming heeft de Europese Commissie bovendien aangegeven dat zij een vervolgmandaat aan de EFSA overwegen voor de ontwikkeling van een beoordelingsmethode waarmee het risico van het gebruik van azool-fungiciden concreet kan worden ingeschat. Met een methode voor het toetsen van risico’s op kruisresistentie wordt het mogelijk om de discussie over het voorbehouden van antischimmelstoffen voor humaan gebruik voort te zetten.
Bent u van mening dat de maatregelen uit het Nationaal Actieplan voor het terugdringen van antimicrobiële resistentie 2024–2030 voldoende effectief en concreet zijn in het bestrijden van dergelijke dubbeltoepassing in landbouw en geneeskunde? Zo ja, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u dat?
De maatregelen uit het Nederlands Actieplan bieden belangrijke aangrijpingspunten voor het aanpakken en terugdringen van antimicrobiële resistentie. Het beteugelen van dit specifieke probleem is echter een grote uitdaging vanwege het grensoverschrijdende karakter. Dit vergt dat ook bij andere landen de bereidheid bestaat om dubbeltoepassing van antischimmelstoffen in de landbouw en geneeskunde te bestrijden. Nederland zet zich in om dit internationaal te agenderen.
Heeft u gezien dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in Pointer stelt dat het binnen de huidige Europese wetgeving nauwelijks mogelijk is om toelatingen van antischimmelmiddelen te weigeren, ook wanneer nationale volksgezondheidsrisico’s evident zijn? Onderschrijft u dit? Wat vindt u hiervan?
Het Ctgb kwam aan het woord in een uitzending van het programma Focus van de NTR dat was gewijd aan «schadelijke schimmels» in 2025, waarbij werd gesteld dat er geen Europese wettelijke basis is om stoffen die ook voor humaan gebruik zijn ontwikkeld, niet toe te laten voor andere toepassingen. Het kabinet vindt het belangrijk dat een wettelijke basis er wel komt. Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 pleit Nederland voor de reservering van nieuwe antischimmelstoffen voor humaan gebruik in verschillende Europese gremia en is de inzet van Nederland om op Europees niveau te bezien wat de mogelijkheden zijn voor het meewegen van het risico van kruisresistentie bij de Europese goedkeuring van werkzame stoffen en bij de nationale toelating van biociden en gewasbeschermingsmiddelen.
Hoe verklaart u dat in Frankrijk zeer schadelijke pesticiden, die in de EU zijn toegelaten, wel op nationaal niveau werden verboden en dat een poging om het middel Acetamiprid weer toe te laten werd zelfs tegengehouden door de Franse Grondwettelijke Raad?3
In 2018 heeft Frankrijk een nationaal verbod voor acetamiprid ingevoerd vanwege risico’s voor bestuivers. In juli 2025 werd de wet «Duplomb», gericht op het wegnemen van belemmeringen voor het uitoefenen van de landbouw, door het Franse parlement aangenomen. Dit betekende onder andere een gelijkschakeling met een aantal EU-normen, en daarmee de herintroductie van het eerder nationaal verboden gewasbeschermingsmiddel acetamiprid. Een aantal politieke partijen had intussen het Constitutionele Hof gevraagd zich uit te spreken over de Wet Duplomb, waarbij het Hof oordeelde dat de wet in principe grondwettelijk was, behalve de herintroductie van acetamiprid (en een klein aantal andere bepalingen). Herintroductie van acetamiprid, op de voorgestelde manier, was niet in lijn met «Charte de l’Environnement», een Franse wetstekst (handvest) die het milieu moet beschermen. De Wet Duplomb, zonder de bepaling over de toelating van acetamiprid, is uiteindelijk door president Macron ondertekend en is daarmee van kracht geworden.
Heeft u gezien dat een petitie tegen de toelating van dit landbouwgif in een korte tijd miljoenen handtekeningen haalde in Frankrijk? Wat zegt dit volgens u over het maatschappelijke draagvlak voor wetgeving om burgers beter te beschermen tegen landbouwgif?
Ja. Deze petitie die in een korte tijd veel handtekeningen heeft gekregen, toont maatschappelijke betrokkenheid aan van een groep burgers die actief steun toont voor strengere wetgeving ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen, specifiek voor neonicotinoïden, in Frankrijk.
Hoe verklaart u dat Frankrijk dit soort middelen wel verbiedt, maar Nederland niet?
In Frankrijk is de «Charte de l'Environnement», een handvest ter bescherming van het milieu, opgenomen in de Franse Grondwet. Het Constitutionele Hof heeft vastgesteld dat de herintroductie van acetamiprid niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit handvest. In Nederland heeft het Ctgb de betreffende middelen beoordeeld en geconcludeerd dat ze voldoen aan de geldende wettelijke criteria.
Bent u bereid om in de World Antimicrobial Awareness Week met maatregelen te komen om de toelating van landbouwgif dat resistente schimmels kan veroorzaken te verbieden, en daarmee de gezondheid van Nederlanders te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet continueert de huidige inzet en zet zich zowel nationaal als Europees in om kruisresistentie te beperken. De inzet van het kabinet is dat protocollen en testrichtlijnen EU-breed worden toegepast in de risicobeoordeling. Gezien het feit dat stoffentoelating op EU-niveau wordt geregeld, is een EU-brede harmonisatie niet slechts wenselijk maar noodzakelijk om besluitvorming over beperkingen voor niet-medisch gebruik mogelijk te maken.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk gedurende de World Antimicrobial Awareness Week beantwoorden?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Landbouwgif in populaire snoepgroenten voor jonge kinderen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u de uitzending gezien van KASSA over pesticiden in populaire snoepgroenten voor jonge kinderen?1
Ja, deze uitzending heb ik gezien.
Deelt u de bezorgdheid van toxicoloog Scheepers van de Radboud Universiteit over de door Pesticide Action Network Netherlands (PAN-NL) gevonden hormoonverstorende en voor de voorplanting giftige pesticiden in deze producten?
Voor elke combinatie van een product en actieve stof (werkzame bestanddeel van een gewasbeschermingsmiddel), zoals in het rapport van PAN-NL wordt aangegeven, geldt een Maximaal Residu Limiet (MRL). De MRL is de maximale wettelijke hoeveelheid van een actieve stof die in of op levensmiddelen voor mag komen. De residuen die door PAN-NL gevonden zijn, voldoen allen aan deze MRL.
Kunt u bevestigen dat jonge kinderen extra gevoelig zijn voor blootstelling aan gif, omdat hun lichaam (met name hersenen, hormoonstelsel, immuunsysteem en voortplantingsorganen) nog in volle ontwikkeling zijn? Zo nee, op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan?
Kinderen zijn inderdaad extra gevoelig voor de blootstelling aan stoffen zoals gewasbeschermingsmiddelen. Hier wordt rekening mee gehouden in de toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en de vaststelling van de MRLs. Voordat een gewasbeschermingsmiddel mag worden gebruikt op een gewas, wordt onderzocht of de te verwachten residuen van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel een gevaar voor de volksgezondheid vormen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met gevoeligheid van baby's en jonge kinderen en hun hogere blootstelling. Gewasbeschermingsmiddelen worden alleen toegelaten als de risicoschatting aangeeft dat bij de maximum te verwachten residuen per gewas de acceptabele dagelijkse inname (ADI) en de acute referentie dosis (ARfD), niet worden overschreden voor respectievelijk chronische blootstelling en acute blootstelling.
Klopt het dat op basis van twee adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding nog steeds twijfel bestaat over de adequaatheid van de bestaande waarden voor de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) van landbouwgiffen en residuen, met het oog op de bescherming van de gezondheid van zuigelingen en peuters, zoals in de richtlijn 2006/125/EG is vermeld?
Dit klopt niet. De twee adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding stammen uit 1997 en 1998. In de tussentijd is het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen op meerdere punten aangescherpt. Op verzoek van de Europese Commissie heeft de European Food Safety Authority (EFSA) in 2018 de geschiktheid van de toxicologische referentiewaarden (ADI en ARfD) voor gewasbeschermingsmiddelen voor baby's ouder dan 4 maanden en jonge kinderen beoordeeld. EFSA concludeerde dat de huidige aanpak voor het vaststellen van de toxicologische referentiewaarden (ADI en ARfD) geschikt is voor baby's en jonge kinderen.2
Klopt het dat voor een potje voeding voor een peuter van drie jaar een pesticidenorm is gesteld van maximaal 0,01 milligram per kilogram op basis van deze zorgen over pesticiden?
Richtlijn 2006/125/EG van 5 december 2006 schrijft inderdaad voor dat bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding geen residuen van afzonderlijke bestrijdingsmiddelen mogen bevatten met niveaus die hoger liggen dan 0,01 mg/kg.
Klopt het dat op verse snoepgroente, veel gegeten in die leeftijd, tot wel soms 10 milligram per kilogram of meer residu (MRL) van bepaalde pesticiden mag zitten, dus 1000 keer zoveel?
De MRL verschilt per product en per actieve stof. Zowel snoepgroenten als de gewone groenten moeten voldoen aan de betreffende MRL. Veel MRL’s voor tomaten, komkommers, paprika’s en wortelen zijn 0,01 mg/kg. Er zijn echter ook veel MRL’s hoger dan 0,01 mg/kg en dat kan ook 10 mg/kg zijn, bijvoorbeeld tomaten.
Kunt u bevestigen dat het schadelijk effect van een residu op een verse snoeptomaat hetzelfde is als dezelfde hoeveelheid residu op een tomaat in een potje peutervoeding? Zo nee, waarom niet en op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan op?
Ja, dat klopt. Het hangt van de mate van blootstelling aan een schadelijke stof af of er schadelijke effecten optreden. Het maakt niet uit via welke voedingsmiddelen deze blootstelling plaatsvindt.
Bent u bereid wetgeving hierop aan te passen zodat voor specifieke producten die gericht zijn op kinderen altijd deze veilige «babynorm» geldt? Zo nee, waarom niet en op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan op?
Uit de overwegingen van Richtlijn 2006/125/EG blijkt dat destijds een zeer lage (0,01 mg/kg) gemeenschappelijke grenswaarde voor alle bestrijdingsmiddelen in of op levensmiddelen voor bijzondere voedingsdoeleinden, bestemd voor zuigelingen en peuters, is vastgesteld in afwachting van een wetenschappelijke studie over en beoordeling van de specifieke relevante stoffen. Dit werd passend gevonden, omdat op basis van de in vraag 4 aangehaalde adviezen van het Wetenschappelijk Comité twijfel bestond over de adequaatheid van de ADI van bestrijdingsmiddelen en residuen van bestrijdingsmiddelen, met het oog op de bescherming van de gezondheid van zuigelingen en peuters. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is in de tussentijd van de publicatie van de adviezen en nu het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen op meerdere punten aangescherpt. Volgens EFSA is de huidige aanpak voor het vaststellen van de toxicologische referentiewaarden (ADI en ARfD) geschikt voor baby's en jonge kinderen. Hierdoor is het niet nodig de huidige wetgeving aan te passen.
Indien u hier niet toe bereid bent, bent u dan bereid met supermarkten afspraken te maken zodat zij voor deze producten deze veilige norm hanteren bij hun inkoopbeleid? Zo nee, waarom niet?
Producten die in de supermarkt verkocht worden moeten voldoen aan de wettelijk vastgestelde MRLs volgens Verordening (EG) 396/2005. Bij het vaststellen van de MRLs wordt ook rekening gehouden met zwangeren, baby's en jonge kinderen en er worden ruime veiligheidsmarges toegepast. Het is daarom niet nodig om afspraken te maken over bovenwettelijke eisen.
Bent u bereid jonge ouders en zwangere vrouwen te adviseren zoveel mogelijk gebruik te maken van onbespoten of biologische producten? Zo nee, waarom niet en waarom laat u ouders en kinderen bewust extra risico lopen met hun gezondheid?
Nee, ik ben niet bereid dat te adviseren. De huidige manier waarop het Voedingscentrum communiceert over babyvoeding en bestrijdingsmiddelen is voldoende.3 Consumptie van groenten met residugehaltes onder de MRL is ook veilig voor zwangeren, baby’s en jonge kinderen. Verder is het belangrijk om goed te variëren. Hiermee wordt de kans verkleind dat je te veel schadelijke stoffen binnenkrijgt en krijg je daarmee verschillende voedingsstoffen, zoals vitamines en mineralen binnen.
Klopt het dat de Europese Commissie (EC), het Europees parlement en de lidstaten al in 2009 overeenkwamen dat er een uitfasering moest komen op hormoonverstorende pesticiden, behoudens enkele uitzonderingen, gezien hun mogelijke langdurige en onherstelbare schadelijke effecten, zelfs bij een lage blootstelling?
In 2009 is in Verordening (EG) 1107/2009, voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, opgenomen dat actieve stoffen met hormoonontregelende eigenschappen niet worden goedgekeurd, tenzij het gebruik ervan alleen leidt tot verwaarloosbare blootstelling of als er sprake is van een niet op een andere wijze te bestrijden fytosanitair gevaar. In 2018 zijn de wetenschappelijke criteria voor het identificeren van dergelijke stoffen in de Verordening opgenomen.
Kunt u aangeven voor hoeveel van de als hormoonverstorend geclassificeerde pesticiden de toelating sindsdien is ingetrokken en hoeveel nog steeds een toelating hebben in Nederland?
Tot op heden4 is van tien actieve stoffen de goedkeuring niet verleend of niet verlengd vanwege hormoonontregelende eigenschappen. De toelatingen van middelen op basis van deze stoffen zijn inmiddels ingetrokken. Voor de tien middelen op basis van de actieve stof flufenacet geldt nog een respijtperiode tot eind volgend jaar.
Er zijn vooralsnog geen actieve stoffen met hormoonontregelende eigenschappen goedgekeurd onder de twee in het vorige antwoord genoemde derogaties.
Vier stoffen zijn door EFSA aangemerkt als stoffen met hormoonontregelende eigenschappen, maar bevinden zich nog in de Europese besluitvormingsfase. Het betreft 30 middelen. De Europese Commissie is aan zet om een voorstel te doen over het (al dan niet) intrekken van de goedkeuring. Wanneer dit gebeurt trekt het Ctgb vervolgens de toelating van de betreffende middelen in.
Kunt u aangeven wat de meest voorkomende redenen zijn dat bepaalde als hormoonverstorend geclassificeerde stoffen nog steeds een toelating hebben?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze redenen afwegen tegen de risico’s voor de gezondheid voor onder andere jonge kinderen en daarbij aangeven of u het terecht vindt dat deze stoffen nog steeds zijn toegelaten?
Zoals in het antwoord op vraag 12 aangegeven zijn er vier stoffen door EFSA aangemerkt als stoffen met hormoonontregelende eigenschappen, maar bevinden zich nog in de Europese besluitvormingsfase. De Europese Commissie is aan zet om een voorstel te doen over het al dan niet intrekken van de goedkeuring.
Wat vindt u ervan dat er meerdere pesticiden met PFAS in snoepgroenten voor kinderen zijn gevonden?2 3
Er zijn twee PFAS-pesticiden gevonden, pyridalyl op snoeppaprika en fludioxonil op snackkomkommer. Voor zowel de snoeppaprika als de snackkomkommer geldt dat deze stoffen onder de MRL zijn aangetroffen. Bij het bepalen van de MRL wordt rekening gehouden met zwangeren, baby’s en jonge kinderen en is daarom ook voldoende beschermend voor hen.
Kunt u bevestigen dat kinderen een lager lichaamsgewicht hebben, waardoor ze sneller te veel PFAS binnenkrijgen en dit ertoe kan leiden dat het immuunsysteem minder goed werkt?
Kinderen hebben inderdaad gemiddeld een lager lichaamsgewicht dan volwassenen. Bij de risicobeoordeling en de afleiding van MRLs wordt hiermee rekening gehouden. Het systeem is erop gericht om te zorgen dat kinderen en volwassenen geen schadelijke effecten ondervinden van de residuen die zij via de voeding binnenkrijgen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de gezondheid van kinderen in gevaar wordt gebracht doordat ze groenten eten die zijn bespoten met pesticiden met PFAS? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het onwenselijk wanneer de gezondheid van kinderen in gevaar wordt gebracht. Of dat nu door voeding is of door iets anders. Echter zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 wordt bij de risicobeoordeling en de afleiding van MRL rekening gehouden met het lagere lichaamsgewicht van kinderen.
Bent u ermee bekend dat Denemarken onlangs heeft besloten om de toelating van 23 landbouwgiffen in te trekken omdat ze PFAS bevatten?4
Ik ben ermee bekend dat Denemarken de betreffende toelatingen heeft ingetrokken op basis van nieuwe informatie over de vorming van het afbraakproduct trifluorazijnzuur en het risico op vervuiling van het grondwater door deze stof.
Is er verschil in de feitelijke situatie tussen Nederland en Denemarken waarom in Denemarken een verbod op pesticiden met PFAS wel als wenselijk en haalbaar is beoordeeld door de regering en in Nederland (vooralsnog) niet?
Denemarken heeft de Europese Commissie en alle lidstaten geïnformeerd over het besluit om de toelating van deze middelen in te trekken. Er kunnen verschillen zijn tussen de lidstaten in onder andere de agronomische situatie, nationale toetsingskaders en toegelaten middelen. Op basis van de informatie van Denemarken zal elke lidstaat daarom afzonderlijk bepalen wat het Deense onderzoek waarop het besluit is gebaseerd, betekent voor de nationale situatie. In Nederland bestudeert het Ctgb het Deense onderzoek om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie. Het is vervolgens aan het Ctgb om, als aangewezen toelatingsautoriteit, te bepalen of er aanleiding is om de in Nederland toegelaten middelen op basis van deze stoffen tussentijds opnieuw te beoordelen.
Bent u bereid om alsnog op zeer korte termijn het besluit van Denemarken te volgen en de toelating van pesticiden met PFAS zo snel mogelijk in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb bestudeert het Deense onderzoek momenteel zorgvuldig en dat kost tijd. Vanwege de hoeveelheid werk en complexiteit van het dossier kan het Ctgb nog niet aangeven wanneer dit is afgerond. Zodra er een besluit is genomen door het Ctgb zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wat vindt u ervan dat op de Nederlandse snoeppaprika’s van Lidl een verdacht reprotoxische pesticide werd gevonden (spirotetramat) die in Nederland verboden is in de paprikateelt? Hoe verklaart u dit?
Wanneer een stof in de EU verwijderd wordt van de lijst van goedgekeurde stoffen geldt vaak nog een opbruiktermijn van middelen op basis van deze stof. Dat was ook van toepassing voor Spirotetramat, waarvan opbruiktermijnen liepen tot 30-10-2025. Echter was er in Nederland geen toelating (en dus geen opbruiktermijn) voor de teelt van paprika en zouden er dus geen residuen van Spirotetramat te verwachten zijn in paprika’s uit Nederland. In Nederlandse supermarkten worden ook paprika’s uit andere landen verkocht, in dit geval ging het om Portugal. In andere Europese lidstaten gold een opgebruik termijn voor middelen op basis van Spirotetramat, wat de meest voor de hand liggende verklaring is voor het terugvinden van deze stof op de snoeppaprika.
Hoeveel van de duizenden inspecties pesticiden die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) jaarlijks doet, zijn de afgelopen vijf jaren gedaan bij snoepgroenten, welke stoffen zijn gevonden en hoeveel keer werd de «babynorm» van 0,01 milligram per kilogram overschreden, graag per jaar uitgesplitst?5
De NVWA maakt geen onderscheid tussen maatvoeringen (eg: mini, snack, midi, etc). Er kan dus geen exact antwoord op deze vraag gegeven worden. Zowel mini als grote komkommers worden aan dezelfde MRL getoetst. De aanduiding van het product wordt geregistreerd, maar bijvoeglijke naamwoorden als snoep, smaakvolle, gigantische worden niet geregistreerd als deze geen onderdeel van de aanduiding zijn. Onderstaand overzicht moet dus wel met de nodige terughoudendheid worden gezien. Met betrekking tot onderstaand overzicht is één keer een overschrijding van de MRL aangetroffen. Het ging hier om Carbendazim op komkommers, bemonsterd in 2021, met als land van oorsprong Turkije. Het betreffende levensmiddelenbedrijf heeft hiervoor een schriftelijke waarschuwing gekregen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt deze vragen in de gestelde termijn te beantwoorden. Eerder is hierover een uitstelbrief gestuurd.
5
cyprodinil, fludioxonil, cypermethrin, boscalid, fenhexamid, propamocarb, pyraclostrobin, tebuconazool, abamectine, indoxacarb, spiromesifen
10
6
flubendiamide, spinosad, cyprodinil, fludioxonil, carbendazim, chloorantraniliprole, dimethomorf, flonicamid (som), metalaxyl, propamocarb, spinetoram, thiamethoxam, triflumizool, fluopyram, flutriafol, spiromesifen, sulfoxaflor
13
5
cyprodinil, fluopyram, chloorantraniliprole, pyrimethanil, fludioxonil, spiromesifen, trifloxystrobin, acetamiprid, boscalid, pyraclostrobin
8
3
cyprodinil, chloorantraniliprole, flubendiamide, flupyradifurone, spiromesifen, fluopyram, pyrethrinen, thiabendazool, trifloxystrobin
8
6
cyazofamid, flonicamid (som), fludioxonil, propamocarb, pyridalyl, thiabendazool, cyflumetofen, azoxystrobin, cyhalothrin-lambda, difenoconazool, acetamiprid, boscalid, cymoxanil, pyraclostrobin, spirotetramat (som), tebuconazool
12
Toegepaste criteria: zoektermen: snoep snack mini kinder in producten: «komkommers», «paprika», «cherrytomaten», «tomaten», «kerstomaten», «niet-scherpsmakende pepers/paprika’s», «jonge worteltjes»
Het artikel 'Kippenboeren zitten klem door vogelgriep en stikstof. Hoe verder?' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Kippenboeren zitten klem door vogelgriep en stikstof. Hoe verder?»?1
Ja.
In het artikel wordt gesproken over een vaccin tegen het vogelgriepvirus voor kippen dat door de European Medicines Agency (EMA) is goedgekeurd, is dit goedgekeurde vaccin wellicht een «mRNA-vaccin»?
Het in het artikel genoemde vaccin is geen mRNA-vaccin, maar een vectorvaccin, INNOVAX-ND-AI, van MSD Animal Health. Dat is een vaccin dat na een beoordeling door het Europees Medicijnagentschap (EMA), door de Europese Commissie is toegelaten in de Europese Unie, voor gebruik bij kippen. Dit vaccin is door het EMA beoordeeld op werkzaamheid en veiligheid voor dier, mens en milieu.
Betreft dat misschien dit door de EMA goedgekeurde (mRNA-)vaccin, gezien het feit dat er wordt gesproken over één pluimveehouderij in Nederland die zijn kippen heeft gevaccineerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waar worden de eieren van deze pluimveehouderij in Nederland verkocht? Kan de Nederlandse consument op de verpakking zien dat de kippen die deze eieren hebben gelegd met dit (mRNA-)vaccin zijn gevaccineerd? Zo nee, waarom wordt dit voor de Nederlandse consument (bewust?) verborgen gehouden?
De eieren worden sinds eind juli 2025 via de bestaande afzetkanalen op de markt gebracht. Er is geen noodzaak om te melden in welke winkels de producten liggen, aangezien de eieren van gevaccineerde hennen veilig zijn.
Vindt u het belangrijk dat consumenten goed kunnen worden geïnformeerd over het voedsel dat ze eten?
Ja.
Vindt u het belangrijk dat, zeker als consumenten daar prijs op stellen, pluimveehouders, te allen tijde, vrij zijn om aan te geven, op hun pak eieren, of de eieren wel of niet afkomstig zijn van gevaccineerde kippen? Zo nee, waarom niet? Waarom mogen consumenten niet weten of eieren wel of niet afkomstig zijn van gevaccineerde kippen? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen de volgende zin in het genoemde artikel: «Je wit niet, zegt hij, dat in andere landen eieren op de markt worden gebracht van kippen die «ongevaccineerd» zijn, als een soort keurmerk.?»; waarom zou men dat niet willen? Wat is erop tegen om consumenten, die dat graag willen weten, in staat te stellen te achterhalen of de eieren op hun bord wel of niet afkomstig zijn van gevaccineerde kippen? Hoe gaat u deze consumenten beschermen en garanderen dat Nederlandse pluimveehouders, die dat willen, op hun doosje eieren wel degelijk kunnen (blijven) aangeven dat de eieren afkomstig zijn van (on)gevaccineerde kippen?
Consumenten eten al decennia eieren en vlees van gevaccineerde kippen. Kippen worden tegen veel ziekten gevaccineerd, ook met vergelijkbare vaccins. Voorbeelden van ziekten waartegen wordt gevaccineerd zijn infectieuze bronchitis, infectieuze bursitis, infectieuze larynhgotracheitis, Newcastle disease, Salmonella Enteritidis en coccidiose. Dit gebeurt met vaccins die op de markt zijn toegelaten na een beoordeling op werkzaamheid en veiligheid voor mens, dier en omgeving. De eieren en het vlees van gevaccineerde kippen zijn veilig voor humane consumptie. Op verpakkingen van eieren en vlees staat niet welke vaccins zijn toegediend. Dit geldt ook in het geval van de eieren en het vlees van de kippen uit de pilot. Ik wil u er ook op wijzen dat het Voedingscentrum Nederland informatie geeft over voedsel afkomstig van gevaccineerde dieren2.
Nederlandse rol in Europese onderhandelingen over Nieuwe Genomische Technieken (NGT) en uitvoering van motie Kostic en motie Akerboom |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Bent u bekend met het recente artikel van IFOAM Organics Europe van 4 december 2025, waarin wordt gesteld dat het voorlopige politiek akkoord over de Europese regelgeving voor Nieuwe Genomische Technieken (NGT’s) «een groot risico vormt voor Europese voedselsoevereiniteit» en dat het akkoord belangrijke waarborgen voor patenten, traceerbaarheid en etikettering heeft uitgehold, waardoor boeren, veredelaars, consumenten en milieu onvoldoende worden beschermd?1
Bent u bekend met de Argos uitzending waaruit op basis van interne documenten is gebleken dat de Nederlandse regering zich niet heeft ingezet voor keuzevrijheid, transparantie, bescherming van kleine zaadveredelaars en het inperken van de macht van gentech-bedrijven en monopolisering?2
Bent u bekend met het artikel uit De Groene van 9 september jongstleden waaruit blijkt dat de nieuwe Europese regelgeving «grote zaadconcerns nog meer macht zal geven en kleine veredelaars in de problemen zal brengen» en dat Nederlandse ministeries «een sleutelrol bij de lobby voor de versoepeling van gentech-regels» speelden?3
Hoe heeft u de laatste voorstellen voor de nieuwe regelgeving onafhankelijk wetenschappelijk laten toetsen aan de eis van de Kamer uit 2023 middels de motie-Akerboom (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1590) om a) keuzevrijheid van eindconsumenten te garanderen, b) de biologische sector gentechvrij te houden en c) de macht van gentech-bedrijven en monopolisering tegen te gaan? Kunt u wetenschappelijke bronnen en bijbehorende conclusies meesturen?
Kunt u heel precies beschrijven op welke manier Nederland zich tijdens het hele proces voor de volgende onderdelen heeft ingezet in Europa, a) keuzevrijheid voor consumenten garanderen (inclusief consumentenlabeling), b) biologische sector gentechvrij houden, c) macht van gentech-bedrijven en monopolisering tegengaan en wat het resultaat daarvan is, en kunt u daar schriftelijke bewijsstukken van meesturen?
Kunt u een lijst geven van bedrijven (of hun belangenbehartigers) die u tijdens het hele traject van onderhandelingen over NGT’s heeft gesproken en een volledige opsomming geven van de input die u daaruit heeft overgenomen?
Kunt u een lijst geven van maatschappelijke organisaties, biologische sector en consumentenorganisaties die u tijdens het hele traject van onderhandelingen over NGT’s heeft gesproken? Waarom heeft u fundamentele punten van hun zienswijzen niet overgenomen in het BCN fiche, maar wel vooral die van de biotechindustrie?
Gezien de zorgen van burgers over de nieuwe wet, bent u bereid eerst te waarborgen dat het onmogelijk wordt dat bedrijven straks patenten kunnen vastleggen op planten die bewerkt zijn met nieuwe gentechnieken en op bepaalde essentiële eigenschappen van planten? Zo nee, waarom negeert u de wensen van burgers?4
Bent u bekend met het onderzoek uit Environmental Sciences Europe waarin wordt geconcludeerd dat het Europese voorstel ertoe leidt dat veel gewassen die genetisch bewerkt zijn niet langer hoeven te worden onderzocht op risico’s voordat ze geteeld en mogen worden verkocht, wat ingaat tegen het voorzorgsprincipe en gevaren met zich meebrengt?5
Waarom is er niet geluisterd naar zulke onafhankelijke onderzoeken en waarom is toegelaten dat de grens tussen NGT1 en NGT2 gewassen willekeurig en zonder een wetenschappelijke basis is gekozen? Bent u bereid om alsnog eerst zulke onderzoeken mee te nemen voordat u definitief besluit? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om alsnog eerst te waarborgen dat op het voedseletiket wordt vermeld of in een product ingrediënten zitten die met nieuwe gentechnologie bewerkt zijn? Zo nee, waarom negeert u de wens van de Kamer en burgers om transparantie naar consumenten toe te waarborgen?
Welke waarborgen zijn er dat biologische boeren en andere producenten die gentechvrij willen werken niet zelf verantwoordelijk worden gemaakt om vermenging te vermijden, maar bedrijven die gentech gebruiken?
Aangezien studies concluderen dat de nieuwe regelgeving tot extra last en kosten voor de biologische sector kan leiden en dit niet rechtvaardig is, hoe gaat u dat precies uitsluiten?
Aangezien het Europese voorstel duidelijk ten nadele is van de pionier-veredelaars van de duurzame landbouw en keuzevrijheid voor de eindconsument en het tegengaan van de macht van gentech-bedrijven en monopolisering niet is gegarandeerd, bent u bereid om in lijn met de motie-Akerboom nog geen steun te verlenen aan definitieve vaststelling van NGT-wetgeving, totdat er duidelijke en bindende garanties zijn voor etikettering voor de eindconsument, traceerbaarheid en juridisch solide bescherming tegen ongewenste patentering? Zo nee, waarom niet?
Weet u nog dat de Kamer in maart 2024 de motie-Kostić (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 89) heeft aangenomen waarin de regering wordt verzocht niet in te stemmen met het Europese Commissievoorstel voor NGT's voordat een volledig en onafhankelijk onderzoek naar de impact ervan – onder meer op kleine veredelaars, boeren en consumenten – is afgerond en meegewogen in beleid?
Aangezien het onderzoek dat in de motie-Kostić wordt gevraagd niet is uitgevoerd en meegewogen, bent u bereid om bij de aanstaande COREPER-vergadering in lijn met de motie-Kostić nog geen steun te verlenen aan definitieve vaststelling van NGT-wetgeving of zich te onthouden van stemmen, totdat het onderzoek is afgerond en meegewogen? Zo nee, waarom voert u deze belangrijke randvoorwaarde van de Kamer niet uit?
Bent u op zijn minst bereid om iets meer tijd te nemen in de definitieve besluitvorming, zodat betrokkenen eerst het uiteindelijke compromis tussen Raad en het Europees Parlement goed kunnen bestuderen en zodat er tijd is om zienswijzen van Nederlandse stakeholders (zoals biologische boeren, veredelaars en consumenten) op het compromis goed mee te nemen in het definitieve oordeel van het kabinet? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om eerst met de biologische sector, kleine veredelaars en consumentenvertegenwoordigers in gesprek te gaan over de laatste versie van het Europese voorstel? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de vragen één voor één met spoed beantwoorden, in ieder geval vóór de aanstaande COREPER-vergadering?
De behandeling en het transport van zieke en kreupele ‘afgemolken’ koeien. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u de beelden gezien die door dierenrechtenorganisatie Ongehoord zijn gemaakt op vijf verschillende erkende verzamelcentra, waar een deel van de koeien en kalfjes naartoe wordt gebracht voordat zij worden afgevoerd naar het slachthuis?
Heeft u gezien dat op alle gefilmde locaties is waargenomen dat koeien en kalfjes worden geslagen en geschopt, zelfs als deze dieren ziek en kreupel zijn?
Heeft u gezien dat bijna 10 procent van alle erkende Nederlandse verzamelcentra voor koeien en kalfjes is gefilmd? Onderschrijft u dat dit niet kan worden afgedaan als een incident?
Wat vindt u van deze praktijken?
Kunt u bevestigen dat koeien in de melkveehouderij elk jaar zwanger worden gemaakt zodat ze melk blijven geven, het kalfje vrijwel direct na de geboorte wordt weggehaald en dat na een paar jaar, als de moederkoe minder melk begint de geven en daardoor economisch minder interessant wordt, deze wordt afgevoerd naar het slachthuis?
Kunt u bevestigen dat veel van deze zogeheten «afgemolken» melkkoeien te maken hebben met (ernstige) welzijnsproblemen zoals kreupelheid doordat één op de drie melkkoeien niet buitenkomt, maar hun hele leven op harde vloeren staat?1
Kunt u bevestigen dat veel van deze melkkoeien, ook als zij welzijnsproblemen hebben, alsnog worden afgevoerd naar het slachthuis zoals te zien is op de beelden, omdat ze dan nog iets van geld opleveren?
Kunt u bevestigen dat zo’n 25 procent van de melkkoeien niet rechtstreeks naar het slachthuis wordt vervoerd, maar eerst naar een verzamelcentrum wordt gebracht, daar in een andere vrachtwagen wordt geladen om vervolgens alsnog naar het slachthuis te worden vervoerd?
Bent u bekend met de Europese Transportverordening (Verordening (EG) nr. 1/2005) die voorschrijft dat gewonde, zwakke en zieke dieren niet mogen worden vervoerd, in het bijzonder wanneer zij «niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen»?
Kunt u bevestigen dat desondanks jaarlijks ongeveer 16.000 dieren op verzamelcentra worden gedood omdat ze te zwak, gewond of ziek zijn om verder te mogen worden vervoerd (Kamerstuk 36 800 XIV, nr. 8)?
Hoe verklaart u dat deze dieren op transport zijn gezet naar een verzamelcentrum?
Hoe verhoudt dit zich tot de Europese Transportverordening?
Erkent u dat daarnaast veel koeien in verzamelcentra niet in staat zijn om pijnloos te bewegen, zoals koeien die praktisch op drie poten lopen, ernstig hinken, trekken met een of meerdere poten of nauwelijks meer kunnen lopen, zoals te zien is op de beelden? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de richtlijn heeft dat zolang koeien met «verminderde» of «gebrekkige» mobiliteit op vier poten steunen, ze gewoon op transport mogen worden gezet omdat de kreupelheid «niet altijd' gepaard gaat met pijn?
Welke andere redenen kunt u bedenken waarom een koe ernstig zou hinken of met haar poten zou trekken, anders dan dat zij pijn ervaart?
Bent u bekend met de bevindingen van Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (Buro) van de NVWA dat «afgemolken» melkkoeien vaak lichte of ernstige gezondheidsafwijkingen hebben (zoals kreupelheid) en dat het risico groot is dat het lijden tijdens transport toeneemt?2
Bent u bekend met het recente onderzoek van Universiteit Utrecht, Wageningen University & Research en Cornell University over kreupelheid in melkkoeien waarin zij concluderen dat kreupelheid pijn veroorzaakt en een ernstig welzijnsprobleem is?3
Kunt u bevestigen dat melkkoeien met lichte of ernstige gezondheidsafwijkingen op transport worden gezet, wat volgens Buro leidt tot een groot risico dat het lijden hierdoor toeneemt?
Hoe verhoudt dit zich tot de Europese Transportverordening die stelt dat gewonde, zwakke en zieke dieren niet mogen worden vervoerd en dat onnodig lijden moet worden voorkomen?
Bent u bekend met de bevindingen van Buro dat het herhaald in- en uitladen, verblijf op verzamelcentra en herhaald transport ongerief en lijden veroorzaakt?
Kunt u bevestigen dat het volgens de Transportverordening verboden is om dieren te vervoeren op een wijze die onnodig lijden veroorzaakt?
Kunt u bevestigen dat koeien herhaald worden in- en uitgeladen als ze via een verzamelcentrum worden getransporteerd, wat volgens Buro leidt tot een groot risico dat het lijden toeneemt?
Hoe verhoudt dit zich tot de Europese Transportverordening?
Kunt u tevens bevestigen dat de Transportverordening bepaalt dat de duur van diertransporten zoveel mogelijk moet worden beperkt?
Kunt u bevestigen dat het gebruik van verzamelcentra voor binnenlandse slacht leidt tot onnodige vertraging en langere transporten?
Hoe verhoudt dit zich tot de Europese Transportverordening?
Bij hoeveel van de 55 erkende verzamelcentra voor koeien en kalfjes heeft de NVWA de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar jaar, controles uitgevoerd? Hoeveel controles zijn er per verzamelcentrum uitgevoerd? Hoeveel dierenwelzijnsovertredingen zijn er geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
Kunt u bevestigen dat de Europese Transportverordening de ruimte biedt om het gebruik van verzamelcentra voor binnenlands transport en slacht expliciet te verbieden in nationale wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het Landbouwbesluit |
|
André Flach (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Heijnen , Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wiersma, roep uw BBB-collega tot de orde» inzake de wijziging van de regels voor vruchtwisseling in het kader van de landbouwvrijstelling en de grote zorgen over de gevolgen voor de gewenste vruchtwisseling en kringlooplandbouw?1
Kunt u aangeven waarom u na het jarenlang functioneren van de werkafspraak uit 2014 met betrekking tot de beoordeling van vruchtwisseling in het kader van de landbouwvrijstelling niet alleen gekozen hebt voor het vastleggen van de werkafspraak in het Landbouwbesluit, maar ook voor aanscherping van de voorwaarden?2
Komen de voorgestelde aanpassingen voort uit de wens om de landbouwvrijstelling te beperken, of liggen er andere redenen aan de wijziging ten grondslag?
In hoeverre is de wijziging in het Landbouwbesluit in overleg met sectorpartijen opgesteld?
Zijn de uitvoeringsgevolgen vooraf in kaart gebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier meer inzicht in geven?
Is de veronderstelling juist dat het overgangsrecht ook voor mondelinge overeenkomsten geldt?
Is de veronderstelling juist dat zodra een teler zelf een niet uitputtend gewas of rustgewas in de vruchtwisseling heeft opgenomen bij uitgebruikgeving geen beroep meer gedaan kan worden op de landbouwvrijstelling? Zo ja, wat betekent dit dan voor de maatschappelijk gewenste teelt van rustgewassen? Zo nee, kunt u precies aangeven welke ruimte er blijft voor eigen teelt van rustgewassen zonder bij uitgebruikgeving de landbouwvrijstelling te verliezen?
Hoe moeten telers aantonen dat het uit gebruik geven van de grond noodzakelijk is voor de bodemgesteldheid en de verbetering van de grond met als doel de kwaliteit van de daarop te telen gewassen in stand te houden of te verbeteren?
Hoe waardeert u de analyse dat het vastgestelde besluit zal leiden tot aanzienlijke regeldruk? Dit omdat alle uitgebruikgevingen in het kader van vruchtwisseling schriftelijk vastgelegd moeten worden, terwijl dat eerder veel op basis van mondelinge afspraken werd gedaan, en de noodzakelijkheid voor bodemgesteldheid en plantgezondheid aangetoond moet worden?
Deelt u de analyse dat de gevolgen voor telers groot kunnen zijn, zeker ook bij bedrijfsoverdracht, omdat vanwege de economische druk sprake is van forse stijgingen van grondprijzen?
Hoe waardeert u de analyse dat de vastgelegde, aangescherpte voorwaarden negatieve gevolgen zullen hebben voor de gewenste vruchtwisseling, teelt van rustgewassen en kringlooplandbouw, omdat eerder sprake zal zijn van het verliezen van de landbouwvrijstelling bij uitgebruikgevingen?
Deelt u de analyse dat, gelet op de dynamiek in de landbouw en de veelzijdige vormen van samenwerking tussen telers, de aangescherpte voorwaarden in de praktijk voor veel onduidelijkheid zullen zorgen en mogelijk lastig werkbaar zullen blijken te zijn?
Bent u bereid het vastgestelde kader voor vruchtwisseling in het kader van de landbouwvrijstelling in overleg met de sector te heroverwegen?
De tijdige aanbieding van het verbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u bij het plenaire debat over het verbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij hebt aangeven dat het verbod uiterlijk 15 december 2025 moet worden aangeboden aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V), om het per 1 januari 2026 in werking te kunnen laten treden?
Kunt u uiterlijk maandagavond 15 december 2025 laten weten of u het verbod tijdig hebt aangeboden aan het Ministerie van J&V en daarmee hebt voldaan aan de uiterste aanbiedingsdatum?
Kunt u aangeven of u op koers ligt om het verbod per 1 januari 2026 in werking te laten treden, zoals u hebt toegezegd bij het debat?
Het niet verlengen van de pilot mineralenconcentraat |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de zorgen over het niet verlengen van de pilot mineralenconcentraat?1
Vanaf wanneer kunnen Renure-producten worden toegepast?
Deelt u de analyse dat ook de omschakeling naar Renure in bedrijfsprocessen tijd nodig heeft?
Deelt u de analyse dat het niet verlengen van de pilot mineralenconcentraat, terwijl er nog geen Renure-producten kunnen worden toegepast, risico’s met zich meebrengt voor onder meer de bedrijfsprocessen van betrokken bedrijven?
Bent u bereid de pilot mineralenconcentraat te verlengen tot Renure in de praktijk toepasbaar is?
De mogelijkheid niet langer heel Nederland aan te wijzen als kwetsbare zone in het kader van de Nitraatrichtlijn |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat Nederland ervoor heeft gekozen om geen specifieke kwetsbare zones aan te wijzen, maar het gehele grondgebied als kwetsbaar te beschouwen in het kader van de Nitraatrichtlijn?1
Kunt u bevestigen dat de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn, zoals vastgelegd in het Actieprogramma Nitraatrichtlijn, enkel van toepassing zijn op kwetsbare zones?2
Kunt u bevestigen dat ook de maximale hoeveelheid uit te rijden mest van 170 kilogram per hectare per jaar, zoals per 1 januari 2026 geldig vanwege de afschaffing van de derogatie, enkel van toepassing is op kwetsbare zones?
Kunt u bevestigen dat Nederland de lijst van kwetsbare zones kan herzien, zodat niet langer het gehele grondgebied, maar slechts een deel daarvan als kwetsbare zone geldt?3
Kunt u bevestigen dat Nederland dit herzieningsbesluit eenzijdig kan nemen, dit enkel aan de Europese Commissie (EC) hoeft te melden en hiervoor dus geen toestemming nodig heeft van de EC?
Kunt u bevestigen dat Nederland dus de mogelijkheid heeft om de strengere mestnormen die per 1 januari 2026 zullen gelden, evenals andere verplichtingen voortvloeiende uit de Nitraatrichtlijn, van toepassing te laten zijn op een kleiner grondgebied dan momenteel het geval is? Deelt u de mening dat dit de problemen van veel Nederlandse boeren aanzienlijk zou kunnen verlichten?
Klopt het dat u over een eventuele wijziging van de Nederlandse lijst met kwetsbare zones advies heeft gevraagd aan de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM)?
Kunt u dit advies per ommegaande aan de Kamer doen toekomen, indien dit antwoord bevestigend luidt?
Bent u bereid de Nederlandse lijst met kwetsbare zones zo spoedig mogelijk te herzien, om zo de problemen van veel Nederlandse boeren aanzienlijk te verlichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen?
Kunt u deze vragen, gezien het feit dat de nieuwe mestnormen per 1 januari 2026 ingaan, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen één week beantwoorden?
De vogelgriep |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het NRC-artikel van 26 november 2025, waarin wordt beschreven dat er in Europa nog nooit eerder zoveel wilde vogels besmet waren met vogelgriep?1
Kunt u uiteenzetten hoeveel pluimvee Nederland heeft en wat de precieze pluimveedichtheid is? Kunt u daarbij aangeven hoe zich dit verhoudt tot andere landen met een grote pluimveesector, zowel binnen als buiten Europa?
Acht u het verantwoord dat pluimvee in hoge dichtheden wordt gehouden, wetende dat dit het risico vergroot op het ontstaan en de verspreiding van hoog-pathogene vogelgriepvirussen?
Wat zijn de concrete vervolgstappen die u overweegt te nemen gezien deze risicovolle situatie? Is het inkrimpen van de pluimveesector een maatregel die u overweegt te treffen?
Worden er met andere landen gesprekken gevoerd over het wereldwijd inkrimpen van de pluimveesector?
Deelt u de mening dat het bevorderlijk is om het aantal pluimveebedrijven in waterrijke gebieden sterk te verminderen, gezien het feit dat veel pluimveebedrijven in waterrijke gebieden staan, waar veel watervogels leven die het hoog-pathogene virus meedragen?
Gezien het feit dat in voorgaande jaren grote populaties wilde vogels gedecimeerd zijn door hoog-pathogene vogelgriepvarianten en virusexperts aangeven dat het subtype dat nu in allerlei varianten rondwaart niet meer uit te roeien is bij wilde vogels, hoe wilt u voorkomen dat er nieuwe subtypen in de pluimveehouderij ontstaan waarbij dit eveneens gebeurt?
Acht u de eerder aangekondigde maatregelen (Kamerstuk 28 807, nr. 310 en Kamerstuk 28 807, nr. 311) nog steeds voldoende, gezien de recente ontwikkelingen?
Erkent u dat veel vogelpopulaties in een slechte staat van instandhouding zijn, ook vogelsoorten die gevoelig zijn voor vogelgriep? Deelt u de mening dat, boven op de huidige inspanningen, extra inspanningen nodig zijn om de effecten van de vogelgriep op deze soorten op te vangen? Bent u van plan om deze kwetsbare vogelpopulaties verdere bescherming te bieden? Zo ja, hoe?
Gezien het feit dat u in uw Kamerbrief van 1 december 2025 (Kamerstuk 28 807, nr. 311) spreekt over een verhoging van het risiconiveau voor mensen die voor hun werk met besmette dieren in aanraking komen, welke maatregelen, behalve monitoring, bent u bereid te nemen om dit risiconiveau niet verder te verhogen?
Ziet u in dat overdraagbaarheid naar de mens een potentieel nieuwe pandemie kan betekenen? In hoeverre heeft u maatregelen voorbereid om dit te voorkomen?
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden?
Het doodschieten van een wolf. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Wat ging er door u heen toen u kennisnam van het bericht van provincie Utrecht dat op de Utrechtse Heuvelrug een wolf is doodgeschoten?1
Kunt u bevestigen dat de jager op het moment van schieten niet met zekerheid kon vaststellen of het om wolf Bram, het dier waarvoor een afschotvergunning is verleend, ging?
Kunt u bevestigen dat het verboden is om een beschermd dier te doden wanneer op het moment van schieten onduidelijk is of voor dat specifieke dier een afschotvergunning is afgegeven? Zo nee, hoe wordt dan voorkomen dat beschermde dieren onnodig worden gedood?
Welke sancties staan op het doden van beschermde wolven, waarvoor geen afschotvergunning is verleend?
Kunt u bevestigen dat handhavend zal worden opgetreden, omdat op het moment van schieten onduidelijk was of voor de wolf een afschotvergunning is verleend? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat tevens handhavend zal worden opgetreden als blijkt dat niet wolf Bram, maar een andere wolf is doodgeschoten? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt dit met de wet?
Bent u bereid om provincie Gelderland per direct op te roepen om de afschotvergunning voor wolf Hubertus in te trekken om te voorkomen dat meer wolven worden doodgeschoten, terwijl blijkbaar niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het om het juiste dier gaat? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
Het artikel 'Kippenboeren zitten klem door vogelgriep en stikstof. Hoe verder?' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Kippenboeren zitten klem door vogelgriep en stikstof. Hoe verder?»?1
Ja.
In het artikel wordt gesproken over een vaccin tegen het vogelgriepvirus voor kippen dat door de European Medicines Agency (EMA) is goedgekeurd, is dit goedgekeurde vaccin wellicht een «mRNA-vaccin»?
Het in het artikel genoemde vaccin is geen mRNA-vaccin, maar een vectorvaccin, INNOVAX-ND-AI, van MSD Animal Health. Dat is een vaccin dat na een beoordeling door het Europees Medicijnagentschap (EMA), door de Europese Commissie is toegelaten in de Europese Unie, voor gebruik bij kippen. Dit vaccin is door het EMA beoordeeld op werkzaamheid en veiligheid voor dier, mens en milieu.
Betreft dat misschien dit door de EMA goedgekeurde (mRNA-)vaccin, gezien het feit dat er wordt gesproken over één pluimveehouderij in Nederland die zijn kippen heeft gevaccineerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waar worden de eieren van deze pluimveehouderij in Nederland verkocht? Kan de Nederlandse consument op de verpakking zien dat de kippen die deze eieren hebben gelegd met dit (mRNA-)vaccin zijn gevaccineerd? Zo nee, waarom wordt dit voor de Nederlandse consument (bewust?) verborgen gehouden?
De eieren worden sinds eind juli 2025 via de bestaande afzetkanalen op de markt gebracht. Er is geen noodzaak om te melden in welke winkels de producten liggen, aangezien de eieren van gevaccineerde hennen veilig zijn.
Vindt u het belangrijk dat consumenten goed kunnen worden geïnformeerd over het voedsel dat ze eten?
Ja.
Vindt u het belangrijk dat, zeker als consumenten daar prijs op stellen, pluimveehouders, te allen tijde, vrij zijn om aan te geven, op hun pak eieren, of de eieren wel of niet afkomstig zijn van gevaccineerde kippen? Zo nee, waarom niet? Waarom mogen consumenten niet weten of eieren wel of niet afkomstig zijn van gevaccineerde kippen? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen de volgende zin in het genoemde artikel: «Je wit niet, zegt hij, dat in andere landen eieren op de markt worden gebracht van kippen die «ongevaccineerd» zijn, als een soort keurmerk.?»; waarom zou men dat niet willen? Wat is erop tegen om consumenten, die dat graag willen weten, in staat te stellen te achterhalen of de eieren op hun bord wel of niet afkomstig zijn van gevaccineerde kippen? Hoe gaat u deze consumenten beschermen en garanderen dat Nederlandse pluimveehouders, die dat willen, op hun doosje eieren wel degelijk kunnen (blijven) aangeven dat de eieren afkomstig zijn van (on)gevaccineerde kippen?
Consumenten eten al decennia eieren en vlees van gevaccineerde kippen. Kippen worden tegen veel ziekten gevaccineerd, ook met vergelijkbare vaccins. Voorbeelden van ziekten waartegen wordt gevaccineerd zijn infectieuze bronchitis, infectieuze bursitis, infectieuze larynhgotracheitis, Newcastle disease, Salmonella Enteritidis en coccidiose. Dit gebeurt met vaccins die op de markt zijn toegelaten na een beoordeling op werkzaamheid en veiligheid voor mens, dier en omgeving. De eieren en het vlees van gevaccineerde kippen zijn veilig voor humane consumptie. Op verpakkingen van eieren en vlees staat niet welke vaccins zijn toegediend. Dit geldt ook in het geval van de eieren en het vlees van de kippen uit de pilot. Ik wil u er ook op wijzen dat het Voedingscentrum Nederland informatie geeft over voedsel afkomstig van gevaccineerde dieren2.
Het door de Kamer geëiste verbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij, dat de minister nog altijd niet heeft ondertekend, waardoor tijdige inwerkingtreding in gevaar komt. |
|
Sandra Beckerman , Joost Eerdmans (EénNL), Dion Graus (PVV), Laurens Dassen (Volt), Laura Bromet (GL), Anne-Marijke Podt (D66), Esther Ouwehand (PvdD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Klopt het dat u het verbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij nog altijd niet hebt ondertekend, zoals gemeld door RTL, waardoor het onzeker is of het verbod per 1 januari 2026 in werking zal treden, terwijl dit eerder wel is toegezegd?1
De stukken zijn gereed voor de laatste stappen in de besluitvorming. Omdat het kabinet demissionair is, is het standaard gebruik dat het nader rapport en het ontwerpbesluit aan de ministerraad worden voorgelegd waarna deze zullen worden aangeboden aan het Kabinet van de Koning. Binnen het kabinetsbeleid over de vaste verandermomenten zie ik ruimte om gebruik te maken van een uitzonderingsgrond op de vaste invoeringstermijn van twee maanden, waardoor inwerkingtreding op 1 januari 2026 een mogelijkheid blijft.
Gaat u alsnog uitvoering geven aan de heldere opdracht van de Kamer en ervoor zorgen dat het verbod per 1 januari 2026 in werking kan treden? Zo ja, wanneer gaat u het verbod tekenen?
Zoals ik in mijn brief aan de TK van 27 november 2025 heb geschreven (Kamerstuk 2025D48643), is het streven dat inwerkingtreding op 1 januari 2026 zal plaatsvinden. Hiervoor heb ik voortdurend de benodigde stappen gezet.
Kunt u deze vragen uiterlijk maandag 1 december 2025 beantwoorden?
Ja.
Het uitblijven van een verbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Renate den Hollander (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten waarom u tegen de wens van de Kamer in gaat door niet het verbod op de toegezegde datum naar de Kamer te sturen?1
Begin dit jaar is het ontwerpbesluit voor een verbod op het gebruik elektrische veedrijfmiddelen bij dieren in de veehouderij ter notificatie aan de Europese Commissie voorgelegd. Gedurende de stand-still van 3 maanden heb ik geen opmerkingen van de Europese Commissie ontvangen, daarmee is de standstill-periode geëindigd.
Ik heb daarna advies bij de Afdeling advisering van Raad van State aangevraagd. De streefdatum van inwerkingtreding op 1 juli 2025 is helaas niet gehaald, omdat ik nog het advies van de Afdeling advisering van Raad van State afwachtte. Op 28 juli 205 is het advies van de Afdeling advisering openbaar gemaakt2.
Naar aanleiding van het ontvangen advies van de Raad van State heb ik vervolgens nog wijzigingen verwerkt in het ontwerpbesluit en de bijbehorende nota van toelichting. Dit proces heeft enige tijd in beslag genomen.
Omdat het kabinet demissionair is, is het standaard gebruik dat het nader rapport en het ontwerpbesluit aan de ministerraad voor akkoord worden voorgelegd waarna deze zullen worden aangeboden aan het Kabinet van de Koning. Binnen het kabinetsbeleid over de vaste verandermomenten zie ik ruimte om gebruik te maken van een uitzonderingsgrond op de vaste invoeringstermijn van twee maanden, waardoor inwerkingtreding op 1 januari 2026 een mogelijkheid blijft.
Kunt u toelichten waarom er nog steeds geen wetsvoorstel naar de Kamer is gestuurd, ondanks de lang verstreken termijn van 1 juli 2025?
Er is geen wetsvoorstel dat naar de Kamer zal worden verstuurd. Het verbod wordt door middel van een algemene maatregel van bestuur vormgegeven. Het ontwerp van die AMvB is in het kader van de voorhang aan de Kamers voorgelegd. Voor de stappen die daarna hebben plaatsgevonden verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Zijn er op dit moment juridische bezwaren of beperkingen, bijvoorbeeld door de Europese Commissie of andere instanties die de publicatie vertragen? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u toelichten op welke manier het verbod technisch of financieel niet uitvoerbaar is, gezien er verder geen reden is om de wens van de Kamer niet te honoreren?
Er zijn op dit moment geen juridische bezwaren of beperkingen die in de weg staan aan de bekendmaking van het verbod.
Kunt u de Kamer volledig informeren over de stand van zaken met betrekking tot het verbod?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke rol zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben bij toezicht op de naleving van het verbod zodra het van kracht is?
De NVWA is de bevoegde autoriteit voor het toezicht op het gebruik van elektrische veedrijfmiddelen.
Tegelijkertijd ligt de verantwoordelijkheid voor het naleven van wet- en regelgeving in de eerste plaats bij de bedrijven zelf. Voor het welzijn van de dieren is het cruciaal dat medewerkers die met dieren omgaan goed opgeleid zijn en zich bewust zijn van hoe menselijk handelen het dierenwelzijn kan beïnvloeden. Ik verwacht van de sectorpartijen dat zij in deze voorwaarden voorzien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat overtredingen effectief kunnen worden bestraft en dat herhaling wordt voorkomen?
Omdat overtredingen op dit verbod fysiek en op heterdaad vastgesteld moeten worden, heeft de NVWA in haar handhaafbaarheid-, uitvoerbaarheid- en fraudebestendigheidstoets aangegeven dat dit verbod slechts beperkt handhaafbaar is. Daarbij komt dat bij het laden en lossen van dieren bij nationale transporten (waar deze wetswijziging betrekking op heeft), geen toezichthouder van de NVWA aanwezig is, omdat bedrijven niet verplicht zijn deze transporten aan de NVWA te melden. De NVWA heeft daardoor geen zicht op wanneer deze transporten plaatsvinden.
Welke alternatieven voor het gebruik voor stroomstoten, zoals diervriendelijke methoden, ondersteunt uw ministerie en hoe stimuleert u de sector om die alternatieven te implementeren?
Alternatieven voor het voortdrijven van dieren zijn onder meer opdrijframmelaars, drijfschotten, plastic zakken, vlaggen en stokken met plastic linten. Onderzoek van de Amerikaanse professor Temple Grandin heeft aangetoond dat ongewenst stilvallen van dieren zoveel mogelijk kan worden voorkomen, door logische looplijnen en het creëren van een rustige omgeving tijdens het laden. Dit omvat bijvoorbeeld ook het vermijden van afleidingen zoals reflecties, en het voorkomen van geluidsoverlast. Deze hulpmiddelen worden in de praktijk al gebruikt, naast het gangbare elektrische veedrijfmiddel en zijn binnen de sector reeds bekend.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt met transporteurs, veehouders en andere betrokkenen over de overgang naar alternatieven vóór de inwerkingtreding van het verbod?
Sinds 2021 hebben gesprekken met de sector plaatsgevonden over alternatieven voor het elektrisch veedrijfmiddel. Deze gesprekken hebben niet kunnen voorkomen dat nieuwe incidenten met onjuist gebruik van de elektrische veedrijfmiddel geconstateerd werden, die ook het nieuws haalden. Om die reden heeft mijn voorganger het verbod aangekondigd3. De totstandkoming van dit verbod, en het feit dat hieraan gewerkt werd, is al geruime tijd bekend binnen de sector en dit is ook meermaals in gesprekken met de sector langsgekomen. Van de sector verwacht ik dat zij zich actief zullen blijft inzetten om het gebruik van de eerder beschreven alternatieven te stimuleren.
Kunt u uiterlijk binnen drie weken het wetsvoorstel naar de Kamer sturen voor behandeling?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u uiterlijk binnen drie weken deze vragen beantwoorden?
Ja.
Het Trouw-artikel ‘Wat hebben Nederlandse landbouwbedrijven op een beurs in Rusland te zoeken? ‘Voedsel is een mensenrecht’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Marieke Vellinga-Beemsterboer (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat meerdere Nederlandse landbouwbedrijven deelnemen aan een landbouwbeurs in Krasnodar en actief blijven op de Russische markt?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland op elke mogelijke manier zou moeten voorkomen dat Nederlandse bedrijven, direct of indirect, bijdragen aan de economische weerbaarheid van de Russische oorlogsmachine?
Het kabinet zet in het kader van de Russische agressie tegen Oekraïne in op het verder verhogen van de druk op Rusland. De sancties van de Europese Unie en G7-partners zijn erop gericht om de Russische oorlogsmachine zoveel mogelijk te belemmeren. Hierbij weegt het kabinet continu de impact van de sancties af tegen andere zwaarwegende belangen, waaronder het belang van mondiale voedselzekerheid.
Deelt u de mening dat de export van landbouwmachines de Russische landbouwsector versterkt en daarmee de weerbaarheid van het land vergroot?
Het kabinet deelt de mening dat de export van landbouwmachines in bepaalde gevallen kan bijdragen aan de economische weerbaarheid van Rusland. Dit risico moet voortdurend afgewogen worden tegen zwaarwegende humanitaire belangen zoals de mondiale voedselzekerheid. Het kabinet heeft in het verleden voorstellen gedaan om de export van specifieke, hoogwaardige landbouwmachines naar Rusland te verbieden en blijft zich hier in lijn met de motie Teunissen2 voor inspannen.
Hoe duidt u het feit dat de export van landbouwmachines met bijna 10 miljoen is gestegen tussen 2021 en 2023?
De export van landbouwgerelateerde goederen naar Rusland is gestegen van EUR 184 miljoen in 2021 naar EUR 193 miljoen in 2023. De export daalde in 2024 naar EUR 123 miljoen.3 Deze verzamelcategorie bevat naast landbouwmachines ook gewasbeschermingsmiddelen, diervaccins, meststoffen en machines voor de voedingsmiddelenindustrie.
Jaarlijks fluctueren de exportwaardes van deze subcategorieën. Daardoor is niet met zekerheid vast te stellen dat de stijging van de totale exportwaarde van landbouwgerelateerde goederen specifiek toe te schrijven is aan enkel landbouwmachines.4
Hoe beoordeelt u het morele argument van Nederlandse bedrijven dat «voedsel geen wapen mag zijn» richting Rusland, in het licht van recente cijfers van het Verenigde Naties World Food Program (WFP), waaruit blijkt dat als gevolg van de Russische oorlog inmiddels naar schatting vijf miljoen Oekraïners kampen met voedselonzekerheid?2
Het kabinet onderschrijft het standpunt dat voedsel nooit als wapen mag worden ingezet en veroordeelt Russische aanvallen op de Oekraïense landbouwsector ten zeerste. De belangrijkste prioriteiten van het kabinet zijn het financieel ondersteunen van Oekraïne en het verder vergroten van de druk op Rusland. De druk op Rusland voert Nederland onder meer in Europees verband op door het instellen van sancties die gericht zijn op het zo veel mogelijk belemmeren van de Russische oorlogseconomie. Het kabinet weegt hierbij constant diverse belangen tegen elkaar af, zoals de impact van sancties op Rusland zelf en het belang van mondiale voedselzekerheid. Het kabinet blijft zich inspannen voor het verbieden van de export van specifieke, hoogwaardige landbouwmachines naar Rusland. Nederland ondersteunt Oekraïne en andere landen middels ongeoormerkte bijdragen aan het World Food Programme.
Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de op 2 december jl. aangenomen gewijzigde motie van het lid Teunissen over het in kaart brengen van maatregelen om de activiteiten van Nederlandse en andere Europese agrobedrijven in Rusland aan banden te leggen.6
Heeft u in kaart gebracht of Nederlandse landbouwmachines en -technologie vallen binnen de sectoren waarvoor Rusland sterk afhankelijk is van Europa, zoals benoemd in de Europese Unie (EU)-lijst van exportverboden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Nederlandse producenten van landbouwmachines en -technologie zijn gebonden aan specifiek de EU-brede sanctieverordeningen, zoals de EU verordening «betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren»7 en waarin de exportverboden naar Rusland worden beschreven. Deze verboden bevatten uitgebreide lijsten met goederen en technologie die niet mogen worden geëxporteerd naar Rusland, waaronder bijvoorbeeld tractoren en aanhangers. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om verder onderzoek te verrichten, maar blijft streven naar verdere maatregelen. Het kabinet blijft zich in het bijzonder inspannen voor het verbieden van de export van specifieke, hoogwaardige technologie naar Rusland.
Heeft u zicht op de wijze waarop Nederlandse bedrijven opereren op de Russische markt, bijvoorbeeld via lokale dochterondernemingen of distributeurs, en dat via deze constructies wordt bijdragen aan sanctie-ontwijking?
Nederlandse bedrijven zijn wereldwijd actief. In het geval dat bedrijven toch zaken doen met of actief zijn in landen waar sancties gelden, ook mogelijk door dochterondernemingen of distributeurs, is het essentieel dat zij zich aan de sanctieregelgeving houden. Op dit moment is het binnen de geldende sanctieregelgeving nog mogelijk voor (dochter-)ondernemingen van Europese bedrijven om in Rusland voor bepaalde zaken actief te zijn. Het kabinet neemt eventuele signalen over sanctieschending uiterst serieus. Er wordt in die gevallen onderzoek gedaan naar eventuele overtredingen van sanctieregelgeving door de daartoe bevoegde handhavende autoriteiten.
Bent u bereid met de betrokken bedrijven in gesprek te gaan over de morele implicaties van hun aanwezigheid op de Russische markt en hen te verzoeken hun activiteiten te heroverwegen?
Het kabinet moedigt bedrijven actief aan om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te zijn op de Russische markt en wijst bedrijven, ook in de agrosector, op de risico’s van zaken doen in Rusland.
Sinds de intensivering van de sancties tegen Rusland na de inval in Oekraïne geldt dat diverse bedrijven hun activiteiten hebben gestopt, het land hebben verlaten of bezig zijn om zich helemaal terug te trekken uit Rusland. Vanwege Russische tegenmaatregelen is dit niet altijd eenvoudig.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Landbouw- en Visserijraad op 9 december 2025?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het risico van resistente schimmels door het gebruik van landbouwgif |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat het volgende week World Antimicrobial Awareness Week is, een week waarin aandacht wordt gevraagd voor antimicrobiële resistentie en voor het stimuleren van goede praktijken waarmee deze resistentie kan worden voorkomen?1
Ja. World Antimicrobial Awareness Week is een belangrijk jaarlijks (inter)nationaal moment om aandacht te vragen voor antimicrobiële resistentie, bij zowel betrokken professionals als bij burgers. In Nederland vonden verschillende activiteiten plaats, waarbij het belang is benadrukt van juist middelengebruik, preventie van infecties en versterking van monitoring en surveillance, om zo resistentie te voorkomen.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Pointer (KRO-NCRV) van 2 november 2025 over resistente schimmels, in het bijzonder Aspergillus fumigatus, en de grote gevaren voor de volksgezondheid? Wat is uw reactie hierop?
Ja. In de strijd tegen resistente micro-organismen was aanvankelijk vooral aandacht voor infecties met bacteriën die ongevoelig zijn geworden voor antibiotica. Echter, ook bij andere soorten micro-organismen, zoals schimmels, kan resistentie tegen veelgebruikte antimicrobiële middelen ontstaan en zich verspreiden. Resistentie bij schimmels, in het bijzonder Aspergillus fumigatus, vormt een toenemend probleem en bedreigt de behandelbaarheid van schimmelinfecties bij mensen. Dit is een belangrijk argument om het beleid te verbreden naar het tegengaan van resistentie tegen alle soorten antimicrobiële middelen. In het Nederlands Actieplan voor het terugdringen van antimicrobiële resistentie 2024–20302 komt de verbreding van dit beleid terug en zijn acties opgenomen om resistentie tegen antimicrobiële middelen zoveel mogelijk tegen te gaan. De ontwikkeling van resistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Uw Kamer is daarover regelmatig geïnformeerd.3
Bent u ermee bekend dat het gebruik van dezelfde werkzame middelen in én de landbouw én geneesmiddelen (kruis)resistentie tot gevolg kan hebben, waarbij bijvoorbeeld schimmels resistent worden tegen de werkzame stof en de effectiviteit van geneesmiddelen daardoor sterk afneemt?
Ja. Het is bekend dat het gebruik van dezelfde werkzame stoffen in én de landbouw én in geneesmiddelen kruisresistentie tot gevolg kan hebben. Dit mechanisme is onderwerp van meerdere recente studies en beoordelingen van Europese instanties. Ook de Gezondheidsraad benoemt dit in het advies «resistentie ondermijnt de behandeling van schimmelinfecties» uit 2024. Over de aanbevelingen en hoe deze opgevolgd worden, is uw Kamer geïnformeerd.4
Afgelopen januari hebben vijf Europese agentschappen, waaronder de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), een rapport gepubliceerd over de impact van het gebruik van azolen fungiciden buiten humaan gebruik op de ontwikkeling van azolenresistente Aspergillus spp (species).5 Het rapport geeft aan dat op basis van huidige kennis azolenresistente Aspergillus fumigatus vanuit het milieu op mensen kan worden overgedragen. Daarnaast draagt het niet-medische gebruik van azolen zeer waarschijnlijk bij aan het ontstaan van azolenresistentie bij deze schimmel. Het Ministerie van LVVN is in overleg met Wageningen University and Research (WUR) over de mogelijkheid van onderzoek naar alternatieve afvalbeheermethodes die de ontwikkeling en verspreiding van deze resistente schimmel kunnen beperken. Daarnaast heeft het RIVM een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de kruisresistentie in schimmelziekteverwekkers door duaal gebruik van fungiciden en niet-fungiciden. Uw Kamer is op 11 december jl. geïnformeerd over dit onderzoek.6
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer al in 2014 een motie heeft aangenomen waarmee de regering werd opgeroepen om landbouwgif dat resistente schimmels kan veroorzaken van de markt te halen?2
Ja, de motie van het lid Ouwehand (PvdD) uit 2014 is bekend. In 2014 was er nog weinig bekend over de relatie tussen het gebruik van specifieke middelen met triazolen en het ontstaan van resistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus. Daarom is er destijds opvolging aan de motie gegeven door wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren om deze relatie nader te onderzoeken.8
Heeft u voldoende zicht op welke middelen er in landbouw (gaan) worden gebruikt, waarbij dit een risico is? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze middelen?
Kruisresistentie tussen werkzame stoffen die worden gebruikt in de landbouw en geneesmiddelen is geen onderdeel van de huidige risicobeoordeling van stoffen in de EU. Het is dan ook niet mogelijk om een volledig overzicht te geven. In het onderzoek van vijf Europese agentschappen naar kruisresistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus als gevolg van het gebruik van azolen in de landbouw als biocide en als diergeneesmiddel, is een eerste opzet gepresenteerd voor methodiekontwikkeling hoe in de stofbeoordeling kruisresistentie met geneesmiddelen kan worden meegenomen. Het kabinet vindt dit een belangrijke ontwikkeling en heeft dan ook aangedrongen bij de Europese Commissie om de methodiek verder te ontwikkelen.
Bent u ermee bekend dat de Europese Unie (EU) een middel met dezelfde werkzame stof als het beloftevolle geneesmiddel Olorofim op de nominatie heeft staan om te worden toegelaten als landbouwgif?
Nederland is beoordelend lidstaat van de werkzame stof ipflufenoquin met beoogd gebruik als gewasbeschermingsmiddel tegen schimmels. Het betreft een andere werkzame stof dan het geneesmiddel Olorofim, maar heeft wel een vergelijkbaar werkingsmechanisme. De stof ligt nog onder beoordeling en zal daarna een uitgebreid peer review proces, inclusief publieke consultatie, doorlopen bij de EFSA. EFSA stelt vervolgens een concluderend rapport op voor de Europese Commissie. Op basis van dit rapport maakt de Commissie een voorstel over het wel of niet goedkeuren van de werkzame stof en kan hierbij maatregelen voorstellen voor het reduceren van eventuele risico’s. Dit voorstel wordt vervolgens te zijner tijd ter stemming voorgelegd aan de lidstaten via het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over regelgeving voor gewasbescherming. Uw Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over het Nederlandse standpunt via de SCoPAFF brief.
Kunt u bevestigen dat u zich volgens het Nationaal Actieplan AMR 2024–2030 in de EU inzet om dergelijk gebruik te voorkomen en de werking van dit mogelijk levensreddend medicijn veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, diverse acties in het actieplan zijn hierop gericht, zoals de inzet om vanuit Nederland in Europa en internationale fora aandacht te vragen voor de resistentieproblematiek bij schimmels en te bepleiten dat nieuw ontwikkelde schimmelwerende middelen uitsluitend worden gereserveerd voor gebruik als geneesmiddel voor mensen.
Welke stappen onderneemt Nederland binnen de EU en richting de Europese Commissie om de toelating van landbouwgif met deze stof te voorkomen?
Nederland brengt dit onderwerp onder de aandacht in verscheidene Europese gremia, waaronder SCoPAFF gewasbescherming. Nederland heeft naar aanleiding van het EU-rapport over kruisresistentie opgemerkt dat het exclusief reserveren van nieuw ontwikkelde antischimmelstoffen niet als aanbeveling was opgenomen. Nederland erkent daarbij wel dat het een wetenschappelijk rapport is, en dat dit een complexe politieke discussie op EU-niveau is. Nederland pleit voor het exclusief reserveren van antischimmelstoffen en benadrukt dat deze discussie Europees zo snel mogelijk gevoerd moet worden.
In de meest recente SCoPAFF-bijeenkomst over gewasbescherming heeft de Europese Commissie bovendien aangegeven dat zij een vervolgmandaat aan de EFSA overwegen voor de ontwikkeling van een beoordelingsmethode waarmee het risico van het gebruik van azool-fungiciden concreet kan worden ingeschat. Met een methode voor het toetsen van risico’s op kruisresistentie wordt het mogelijk om de discussie over het voorbehouden van antischimmelstoffen voor humaan gebruik voort te zetten.
Bent u van mening dat de maatregelen uit het Nationaal Actieplan voor het terugdringen van antimicrobiële resistentie 2024–2030 voldoende effectief en concreet zijn in het bestrijden van dergelijke dubbeltoepassing in landbouw en geneeskunde? Zo ja, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u dat?
De maatregelen uit het Nederlands Actieplan bieden belangrijke aangrijpingspunten voor het aanpakken en terugdringen van antimicrobiële resistentie. Het beteugelen van dit specifieke probleem is echter een grote uitdaging vanwege het grensoverschrijdende karakter. Dit vergt dat ook bij andere landen de bereidheid bestaat om dubbeltoepassing van antischimmelstoffen in de landbouw en geneeskunde te bestrijden. Nederland zet zich in om dit internationaal te agenderen.
Heeft u gezien dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in Pointer stelt dat het binnen de huidige Europese wetgeving nauwelijks mogelijk is om toelatingen van antischimmelmiddelen te weigeren, ook wanneer nationale volksgezondheidsrisico’s evident zijn? Onderschrijft u dit? Wat vindt u hiervan?
Het Ctgb kwam aan het woord in een uitzending van het programma Focus van de NTR dat was gewijd aan «schadelijke schimmels» in 2025, waarbij werd gesteld dat er geen Europese wettelijke basis is om stoffen die ook voor humaan gebruik zijn ontwikkeld, niet toe te laten voor andere toepassingen. Het kabinet vindt het belangrijk dat een wettelijke basis er wel komt. Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 pleit Nederland voor de reservering van nieuwe antischimmelstoffen voor humaan gebruik in verschillende Europese gremia en is de inzet van Nederland om op Europees niveau te bezien wat de mogelijkheden zijn voor het meewegen van het risico van kruisresistentie bij de Europese goedkeuring van werkzame stoffen en bij de nationale toelating van biociden en gewasbeschermingsmiddelen.
Hoe verklaart u dat in Frankrijk zeer schadelijke pesticiden, die in de EU zijn toegelaten, wel op nationaal niveau werden verboden en dat een poging om het middel Acetamiprid weer toe te laten werd zelfs tegengehouden door de Franse Grondwettelijke Raad?3
In 2018 heeft Frankrijk een nationaal verbod voor acetamiprid ingevoerd vanwege risico’s voor bestuivers. In juli 2025 werd de wet «Duplomb», gericht op het wegnemen van belemmeringen voor het uitoefenen van de landbouw, door het Franse parlement aangenomen. Dit betekende onder andere een gelijkschakeling met een aantal EU-normen, en daarmee de herintroductie van het eerder nationaal verboden gewasbeschermingsmiddel acetamiprid. Een aantal politieke partijen had intussen het Constitutionele Hof gevraagd zich uit te spreken over de Wet Duplomb, waarbij het Hof oordeelde dat de wet in principe grondwettelijk was, behalve de herintroductie van acetamiprid (en een klein aantal andere bepalingen). Herintroductie van acetamiprid, op de voorgestelde manier, was niet in lijn met «Charte de l’Environnement», een Franse wetstekst (handvest) die het milieu moet beschermen. De Wet Duplomb, zonder de bepaling over de toelating van acetamiprid, is uiteindelijk door president Macron ondertekend en is daarmee van kracht geworden.
Heeft u gezien dat een petitie tegen de toelating van dit landbouwgif in een korte tijd miljoenen handtekeningen haalde in Frankrijk? Wat zegt dit volgens u over het maatschappelijke draagvlak voor wetgeving om burgers beter te beschermen tegen landbouwgif?
Ja. Deze petitie die in een korte tijd veel handtekeningen heeft gekregen, toont maatschappelijke betrokkenheid aan van een groep burgers die actief steun toont voor strengere wetgeving ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen, specifiek voor neonicotinoïden, in Frankrijk.
Hoe verklaart u dat Frankrijk dit soort middelen wel verbiedt, maar Nederland niet?
In Frankrijk is de «Charte de l'Environnement», een handvest ter bescherming van het milieu, opgenomen in de Franse Grondwet. Het Constitutionele Hof heeft vastgesteld dat de herintroductie van acetamiprid niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit handvest. In Nederland heeft het Ctgb de betreffende middelen beoordeeld en geconcludeerd dat ze voldoen aan de geldende wettelijke criteria.
Bent u bereid om in de World Antimicrobial Awareness Week met maatregelen te komen om de toelating van landbouwgif dat resistente schimmels kan veroorzaken te verbieden, en daarmee de gezondheid van Nederlanders te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet continueert de huidige inzet en zet zich zowel nationaal als Europees in om kruisresistentie te beperken. De inzet van het kabinet is dat protocollen en testrichtlijnen EU-breed worden toegepast in de risicobeoordeling. Gezien het feit dat stoffentoelating op EU-niveau wordt geregeld, is een EU-brede harmonisatie niet slechts wenselijk maar noodzakelijk om besluitvorming over beperkingen voor niet-medisch gebruik mogelijk te maken.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk gedurende de World Antimicrobial Awareness Week beantwoorden?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
De rondrazende vogelgriep en de grote risico’s voor de volksgezondheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bruijn , Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Maakt u zich ook zorgen over het toenemende aantal uitbraken van vogelgriep en over het feit dat er sinds begin oktober zo’n 450.000 kippen en fazanten in de veehouderij zijn vergast?1
In de wilde vogelpopulatie in Nederland is een toename in besmettingen met hoogpathogene vogelgriep (HPAI) te zien. Ondanks vele preventieve maatregelen is er sprake van een toenemend aantal besmettingen bij gehouden pluimvee. Op 10 november heeft de Deskundigengroep Dierziekten het risico op vogelgriep op pluimveebedrijven beoordeeld als «zeer hoog». Ik vind de situatie zeer zorgwekkend en blijf dit nauwgezet monitoren.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van virologen en hoogleraren die stellen dat «vogelgriep kan zorgen voor een nieuwe pandemie met de omvang van de coronacrisis», maar dan «dodelijker» en dat die pandemie op elk moment zou kunnen uitbreken?2,3
Ja.
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid is van de overheid, en met name de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om risico’s op een nieuwe pandemie zoveel mogelijk in te perken en daarmee de gezondheid van Nederlanders te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Het is een verantwoordelijkheid van de overheid om de volksgezondheid te beschermen en risico’s op het ontstaan en de verspreiding van infectieziekten zoveel mogelijk te beperken. Om de risico’s op een nieuwe pandemie te beperken is het beleidsprogramma pandemische paraatheid opgezet. Onderdeel daarvan is het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid (Kenmerk 2022D29658, 6 juli 2022) dat tot doel heeft risico’s op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen in de toekomst verder te verkleinen en voorbereid te zijn op een eventuele uitbraak. De bezuinigingen op de maatregelen pandemische paraatheid waarvan het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid onderdeel uitmaakt, betekent dat de maatregelen op termijn moeten worden afgebouwd. Om dat te voorkomen maakt de Minister van VWS zich, evenals zijn voorganger, hard voor het vinden van alternatieve middelen. Met betrekking tot vogelgriep werken we vanuit beide ministeries nauw samen binnen het «Intensiveringsplan preventie vogelgriep» (Kamerstuk 28 807, nr. 291, 6 juli 2023) om de risico’s zoveel mogelijk te beperken ten behoeve van de volksgezondheid en de gezondheid van wilde en gehouden dieren.
Kunt u bevestigen dat commissie-Bekedam al 3,5 jaar geleden adviseerde om de risico’s op zoönosen te beperken, maar dat veel van de belangrijkste aanbevelingen nog steeds niet zijn uitgevoerd?
Het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep onder leiding van dhr. Bekedam is het belangrijkste advies geweest om te komen tot het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid. De aanbevelingen van de expertgroep zijn gewogen ten opzichte van al bestaande instrumenten en structuren, om zo te bepalen welke acties in het actieplan daadwerkelijk voor de versterking van het huidige zoönosenbeleid een plek moesten krijgen. Dit actieplan wordt uitgevoerd in de periode 2022–2026. Bij brief is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang. De uitvoering van het actieplan verloopt voortvarend. De aanbevelingen van de expertgroep zijn of worden daarmee grotendeels uitgevoerd. In januari 2026 ontvangt uw Kamer de volgende voortgangsrapportage.
Onderschrijft u de constatering van de commissie-Bekedam dat Nederland extra kwetsbaar is voor vogelgriep door de hoge dichtheid van (pluim)veehouderijen? Zo nee, waarom niet?4
Nederland heeft een intensieve veehouderijsector met veel dieren en bedrijven op een relatief klein oppervlak. Nederland is daardoor kwetsbaar voor dierziekten, waaronder vogelgriep.
Onderschrijft u de constatering van de commissie-Bekedam dat de Nederlandse vee-industrie zelf een belangrijk risico vormt voor het ontstaan en verspreiden van zoönosen, vanwege het enorme aantal dieren dat op een klein oppervlak wordt gehouden en de hoge concentratie van stallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, heeft Nederland een intensieve veehouderijsector met veel dieren en bedrijven op een relatief klein oppervlak, waardoor Nederland kwetsbaar is voor dierziekten, waaronder zoönosen.
Een hoge bedrijfsdichtheid draagt bij aan de kans op tussenbedrijfstransmissie.
Dat betekent dat een ziekteverwekker van een besmet bedrijf zich naar andere bedrijven kan verspreiden. Het kabinet zet in op het verminderen van de risico’s op uitbraken met en de verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers. Dit gebeurt onder meer door monitoring- en surveillanceprogramma’s en vaccinatie tegen bepaalde ziekteverwekkers, als ook door de beleidsmatige uitvoering van het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid en het Intensiveringsplan preventie vogelgriep. Ook veehouders spannen zich in om dit risico te verkleinen. Zo zorgen bioveiligheidsmaatregelen bij veehouderijbedrijven voor vermindering van insleep van (zoönotische) ziekteverwekkers, en zijn houders alert; zij melden verdenkingen van een besmetting met een meldingsplichtige ziekte snel bij de NVWA. Op deze manier beperken we het risico voor de dier- en volksgezondheid.
Herinnert u zich dat de commissie-Bekedam nadrukkelijk adviseerde om het aantal veehouderijen en het aantal dieren in de veehouderij te beperken?
In het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep onder leiding van dhr. Bekedam is aangegeven dat om tot een reductie van het zoönoserisico te komen, de maximale bedrijfsdichtheid en de daarin gehuisveste dieren in een gebied zodanig moet zijn dat uitgebreide spreiding van zoönotische kiemen in zo’n situatie wordt voorkomen.
Kunt u bevestigen dat het toenmalige kabinet aankondigde te willen toewerken naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in pluimveedichte en waterrijke gebieden en een verbod op uitbreiding in die risicogebieden (Kamerstuk 28 807, nr. 291)?
Het toenmalige kabinet heeft in het Intensiveringsplan preventie vogelgriep opgenomen te streven naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveehouderijen in pluimveedichte gebieden en waterrijke gebieden, en de mogelijkheden te verkennen voor een verbod op uitbreiding in deze gebieden (Kamerstuk 28 807, nr. 291).
Klopt het dat was aangekondigd dat er eerst een impactanalyse zou worden gedaan en dat deze eind 2023 naar de Kamer zou komen, maar dat deze er nog altijd niet is? Hoe verklaart u dit?
Ja, dat klopt. In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) is door het vorige kabinet opgenomen dat er een impactanalyse wordt uitgevoerd naar mogelijke structuurmaatregelen: een verbod op nieuwvestiging en/of een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden en in waterrijke gebieden. Experts van Wageningen Social Economic Research (WSER) voeren een analyse uit naar de impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Het rapport hierover is nog niet definitief.
Op basis van het conceptrapport is RIVM gevraagd een inschatting te maken van de verwachte impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid.
RIVM zal deze vraag oppakken samen met experts van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). Voor het analyseren van de impact is het van belang ook de scenario ’s en uitkomsten van het WSER-rapport mee te nemen. De plannen voor de impactanalyse op volks- en diergezondheid worden op dit moment uitgewerkt. Dit is een complex vraagstuk dat tijd vraagt. Ik vind het belangrijk dat deze analyse zorgvuldig wordt uitgevoerd. Dit soort structuurmaatregelen zijn immers ingrijpend. Met deze impactanalyse en een juridische analyse zal een zorgvuldige weging worden gemaakt op basis van proportionaliteit, geschiktheid en noodzaak.
Hoeveel pluimveebedrijven zijn er sinds het advies van de commissie-Bekedam nieuw gevestigd in pluimveedichte en waterrijke gebieden en hoeveel pluimveebedrijven zijn uitgebreid in deze gebieden?
Om een exact antwoord te geven op deze vraag, is informatie over verleende vergunningen voor nieuwvestiging of uitbreiding van pluimveebedrijven nodig. Ik beschik niet over een centrale database met dit soort informatie. Ik kan daarom geen antwoord geven op deze vraag.
Hoeveel kippen, eenden, fazanten, kalkoenen en andere dieren in de veehouderij zijn er sinds het advies van Bekedam vergast?
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het aantal geruimde vogels sinds de publicatie van het rapport «Zoönosen in het Vizier» (6 juli 2021) tot en met 8 december 2025.
590.404
5.497.906
185.510
85.713
1.108.494
31.288
321.516
9.665
0
37.144
0
0
0
0
7.556
48.293
164.995
0
0
24.650
Op de website van de Rijksoverheid wordt een overzicht bijgehouden van alle uitbraken van vogelgriep en het aantal geruimde dieren.5
Deelt u het inzicht dat het uitblijven van maatregelen, in afwachting van een analyse over de impact voor de vee-industrie, heeft geleid tot extra dierenleed én vergrote risico’s voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Ik wil benadrukken dat veel maatregelen uit het Intensiveringsplan preventie vogelgriep al zijn uitgevoerd, of nu worden uitgevoerd, als aanvulling op het eerder bestaande preventie- en bestrijdingsbeleid. Dit doen we ter bescherming van de volksgezondheid en de gezondheid van wilde en gehouden dieren.
De structuurmaatregelen die het vorige kabinet heeft opgenomen in het intensiveringsplan, betreffen maatregelen om het risico op en impact van uitbraken in de toekomst te beperken. De uitwerking hiervan vergt tijd, en deze maatregelen zullen naar verwachting ook pas op langere termijn effect sorteren.
In de impactanalyse die nu wordt uitgevoerd door experts, wordt zowel naar de impact op de sector als naar het effect op de volks- en diergezondheid gekeken. De uitkomsten van de impactanalyse zullen gebruikt worden bij de besluitvorming. In het antwoord op vraag 9 wordt het proces rondom de impactanalyse nader toegelicht.
De risico’s van vogelgriep voor de volksgezondheid wordt periodiek beoordeeld door experts. De risico’s van vogelgriep voor de volksgezondheid zijn nog steeds zeer laag voor de algemene bevolking, ook volgens de laatste inschatting van de risk assessment groep die op 11 november jl. bijeen is gekomen.6
Voor personen die beroepsmatig in contact komen met (mogelijk) besmette dieren, zowel wilde als gehouden dieren, wordt het risico als gemiddeld ingeschat. Dit is iets hoger dan in mei dit jaar, doordat er veel meer mensen worden blootgesteld door de vele uitbraken bij wilde en gehouden vogels op dit moment.
Deelt u de mening dat verder uitstel van deze maatregelen zeer ongewenst is, gezien de grote risico’s van vogelgriep voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Om een besluit te kunnen nemen over deze maatregelen hebben we meer inzicht in de impact van deze maatregelen nodig. Het gaat om een ingrijpende maatregel waarvoor nieuwe wettelijke bevoegdheden en een gedegen onderbouwing nodig zijn. De risico’s van vogelgriep voor de volksgezondheid zijn nog steeds zeer laag voor de algemene bevolking, ook volgens de laatste inschatting van de risk assessment groep die op 11 november jl. bijeen is gekomen.7
De huidige reeks aan uitbraken van vogelgriep doen zich overigens in meerdere provincies voor, ook in gebieden met een lage pluimveedichtheid en gebieden die niet als waterrijk worden beschouwd.
Bent u ervan op de hoogte dat niet alleen de commissie-Bekedam maar ook het Europees Centrum voor Ziektepreventie en Ziektebestrijding (ECDC) en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) hebben aanbevolen om de dichtheid van pluimvee en pluimveehouderijen te verlagen, zowel in waterrijke gebieden als daarbuiten? Wat heeft u met deze aanbeveling gedaan?5
Ja. De aanbevelingen die ECDC/EFSA doet in hun scientific opinion van 29 januari 2025 ondersteunen de structuurmaatregelen zoals geformuleerd in het Intensiveringsplan preventie vogelgriep. Ik heb in het antwoord op vraag 9 geschetst hoe uitvoering wordt gegeven aan het proces rondom de structuurmaatregelen.
Wanneer gaat u de maatregelen die in 2021 zijn geadviseerd en in 2023 zijn aangekondigd eindelijk doorvoeren?
De aanbevelingen uit het rapport «Zoönosen in het vizier» zijn gebruikt bij de totstandkoming van zowel het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid als het Intensiveringsplan preventie vogelgriep. Ik heb in het antwoord op vraag 9 geschetst hoe uitvoering wordt gegeven aan het proces rondom de structuurmaatregelen vogelgriep.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Landbouwgif in populaire snoepgroenten voor jonge kinderen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u de uitzending gezien van KASSA over pesticiden in populaire snoepgroenten voor jonge kinderen?1
Ja, deze uitzending heb ik gezien.
Deelt u de bezorgdheid van toxicoloog Scheepers van de Radboud Universiteit over de door Pesticide Action Network Netherlands (PAN-NL) gevonden hormoonverstorende en voor de voorplanting giftige pesticiden in deze producten?
Voor elke combinatie van een product en actieve stof (werkzame bestanddeel van een gewasbeschermingsmiddel), zoals in het rapport van PAN-NL wordt aangegeven, geldt een Maximaal Residu Limiet (MRL). De MRL is de maximale wettelijke hoeveelheid van een actieve stof die in of op levensmiddelen voor mag komen. De residuen die door PAN-NL gevonden zijn, voldoen allen aan deze MRL.
Kunt u bevestigen dat jonge kinderen extra gevoelig zijn voor blootstelling aan gif, omdat hun lichaam (met name hersenen, hormoonstelsel, immuunsysteem en voortplantingsorganen) nog in volle ontwikkeling zijn? Zo nee, op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan?
Kinderen zijn inderdaad extra gevoelig voor de blootstelling aan stoffen zoals gewasbeschermingsmiddelen. Hier wordt rekening mee gehouden in de toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en de vaststelling van de MRLs. Voordat een gewasbeschermingsmiddel mag worden gebruikt op een gewas, wordt onderzocht of de te verwachten residuen van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel een gevaar voor de volksgezondheid vormen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met gevoeligheid van baby's en jonge kinderen en hun hogere blootstelling. Gewasbeschermingsmiddelen worden alleen toegelaten als de risicoschatting aangeeft dat bij de maximum te verwachten residuen per gewas de acceptabele dagelijkse inname (ADI) en de acute referentie dosis (ARfD), niet worden overschreden voor respectievelijk chronische blootstelling en acute blootstelling.
Klopt het dat op basis van twee adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding nog steeds twijfel bestaat over de adequaatheid van de bestaande waarden voor de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) van landbouwgiffen en residuen, met het oog op de bescherming van de gezondheid van zuigelingen en peuters, zoals in de richtlijn 2006/125/EG is vermeld?
Dit klopt niet. De twee adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding stammen uit 1997 en 1998. In de tussentijd is het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen op meerdere punten aangescherpt. Op verzoek van de Europese Commissie heeft de European Food Safety Authority (EFSA) in 2018 de geschiktheid van de toxicologische referentiewaarden (ADI en ARfD) voor gewasbeschermingsmiddelen voor baby's ouder dan 4 maanden en jonge kinderen beoordeeld. EFSA concludeerde dat de huidige aanpak voor het vaststellen van de toxicologische referentiewaarden (ADI en ARfD) geschikt is voor baby's en jonge kinderen.2
Klopt het dat voor een potje voeding voor een peuter van drie jaar een pesticidenorm is gesteld van maximaal 0,01 milligram per kilogram op basis van deze zorgen over pesticiden?
Richtlijn 2006/125/EG van 5 december 2006 schrijft inderdaad voor dat bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding geen residuen van afzonderlijke bestrijdingsmiddelen mogen bevatten met niveaus die hoger liggen dan 0,01 mg/kg.
Klopt het dat op verse snoepgroente, veel gegeten in die leeftijd, tot wel soms 10 milligram per kilogram of meer residu (MRL) van bepaalde pesticiden mag zitten, dus 1000 keer zoveel?
De MRL verschilt per product en per actieve stof. Zowel snoepgroenten als de gewone groenten moeten voldoen aan de betreffende MRL. Veel MRL’s voor tomaten, komkommers, paprika’s en wortelen zijn 0,01 mg/kg. Er zijn echter ook veel MRL’s hoger dan 0,01 mg/kg en dat kan ook 10 mg/kg zijn, bijvoorbeeld tomaten.
Kunt u bevestigen dat het schadelijk effect van een residu op een verse snoeptomaat hetzelfde is als dezelfde hoeveelheid residu op een tomaat in een potje peutervoeding? Zo nee, waarom niet en op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan op?
Ja, dat klopt. Het hangt van de mate van blootstelling aan een schadelijke stof af of er schadelijke effecten optreden. Het maakt niet uit via welke voedingsmiddelen deze blootstelling plaatsvindt.
Bent u bereid wetgeving hierop aan te passen zodat voor specifieke producten die gericht zijn op kinderen altijd deze veilige «babynorm» geldt? Zo nee, waarom niet en op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan op?
Uit de overwegingen van Richtlijn 2006/125/EG blijkt dat destijds een zeer lage (0,01 mg/kg) gemeenschappelijke grenswaarde voor alle bestrijdingsmiddelen in of op levensmiddelen voor bijzondere voedingsdoeleinden, bestemd voor zuigelingen en peuters, is vastgesteld in afwachting van een wetenschappelijke studie over en beoordeling van de specifieke relevante stoffen. Dit werd passend gevonden, omdat op basis van de in vraag 4 aangehaalde adviezen van het Wetenschappelijk Comité twijfel bestond over de adequaatheid van de ADI van bestrijdingsmiddelen en residuen van bestrijdingsmiddelen, met het oog op de bescherming van de gezondheid van zuigelingen en peuters. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is in de tussentijd van de publicatie van de adviezen en nu het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen op meerdere punten aangescherpt. Volgens EFSA is de huidige aanpak voor het vaststellen van de toxicologische referentiewaarden (ADI en ARfD) geschikt voor baby's en jonge kinderen. Hierdoor is het niet nodig de huidige wetgeving aan te passen.
Indien u hier niet toe bereid bent, bent u dan bereid met supermarkten afspraken te maken zodat zij voor deze producten deze veilige norm hanteren bij hun inkoopbeleid? Zo nee, waarom niet?
Producten die in de supermarkt verkocht worden moeten voldoen aan de wettelijk vastgestelde MRLs volgens Verordening (EG) 396/2005. Bij het vaststellen van de MRLs wordt ook rekening gehouden met zwangeren, baby's en jonge kinderen en er worden ruime veiligheidsmarges toegepast. Het is daarom niet nodig om afspraken te maken over bovenwettelijke eisen.
Bent u bereid jonge ouders en zwangere vrouwen te adviseren zoveel mogelijk gebruik te maken van onbespoten of biologische producten? Zo nee, waarom niet en waarom laat u ouders en kinderen bewust extra risico lopen met hun gezondheid?
Nee, ik ben niet bereid dat te adviseren. De huidige manier waarop het Voedingscentrum communiceert over babyvoeding en bestrijdingsmiddelen is voldoende.3 Consumptie van groenten met residugehaltes onder de MRL is ook veilig voor zwangeren, baby’s en jonge kinderen. Verder is het belangrijk om goed te variëren. Hiermee wordt de kans verkleind dat je te veel schadelijke stoffen binnenkrijgt en krijg je daarmee verschillende voedingsstoffen, zoals vitamines en mineralen binnen.
Klopt het dat de Europese Commissie (EC), het Europees parlement en de lidstaten al in 2009 overeenkwamen dat er een uitfasering moest komen op hormoonverstorende pesticiden, behoudens enkele uitzonderingen, gezien hun mogelijke langdurige en onherstelbare schadelijke effecten, zelfs bij een lage blootstelling?
In 2009 is in Verordening (EG) 1107/2009, voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, opgenomen dat actieve stoffen met hormoonontregelende eigenschappen niet worden goedgekeurd, tenzij het gebruik ervan alleen leidt tot verwaarloosbare blootstelling of als er sprake is van een niet op een andere wijze te bestrijden fytosanitair gevaar. In 2018 zijn de wetenschappelijke criteria voor het identificeren van dergelijke stoffen in de Verordening opgenomen.
Kunt u aangeven voor hoeveel van de als hormoonverstorend geclassificeerde pesticiden de toelating sindsdien is ingetrokken en hoeveel nog steeds een toelating hebben in Nederland?
Tot op heden4 is van tien actieve stoffen de goedkeuring niet verleend of niet verlengd vanwege hormoonontregelende eigenschappen. De toelatingen van middelen op basis van deze stoffen zijn inmiddels ingetrokken. Voor de tien middelen op basis van de actieve stof flufenacet geldt nog een respijtperiode tot eind volgend jaar.
Er zijn vooralsnog geen actieve stoffen met hormoonontregelende eigenschappen goedgekeurd onder de twee in het vorige antwoord genoemde derogaties.
Vier stoffen zijn door EFSA aangemerkt als stoffen met hormoonontregelende eigenschappen, maar bevinden zich nog in de Europese besluitvormingsfase. Het betreft 30 middelen. De Europese Commissie is aan zet om een voorstel te doen over het (al dan niet) intrekken van de goedkeuring. Wanneer dit gebeurt trekt het Ctgb vervolgens de toelating van de betreffende middelen in.
Kunt u aangeven wat de meest voorkomende redenen zijn dat bepaalde als hormoonverstorend geclassificeerde stoffen nog steeds een toelating hebben?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze redenen afwegen tegen de risico’s voor de gezondheid voor onder andere jonge kinderen en daarbij aangeven of u het terecht vindt dat deze stoffen nog steeds zijn toegelaten?
Zoals in het antwoord op vraag 12 aangegeven zijn er vier stoffen door EFSA aangemerkt als stoffen met hormoonontregelende eigenschappen, maar bevinden zich nog in de Europese besluitvormingsfase. De Europese Commissie is aan zet om een voorstel te doen over het al dan niet intrekken van de goedkeuring.
Wat vindt u ervan dat er meerdere pesticiden met PFAS in snoepgroenten voor kinderen zijn gevonden?2 3
Er zijn twee PFAS-pesticiden gevonden, pyridalyl op snoeppaprika en fludioxonil op snackkomkommer. Voor zowel de snoeppaprika als de snackkomkommer geldt dat deze stoffen onder de MRL zijn aangetroffen. Bij het bepalen van de MRL wordt rekening gehouden met zwangeren, baby’s en jonge kinderen en is daarom ook voldoende beschermend voor hen.
Kunt u bevestigen dat kinderen een lager lichaamsgewicht hebben, waardoor ze sneller te veel PFAS binnenkrijgen en dit ertoe kan leiden dat het immuunsysteem minder goed werkt?
Kinderen hebben inderdaad gemiddeld een lager lichaamsgewicht dan volwassenen. Bij de risicobeoordeling en de afleiding van MRLs wordt hiermee rekening gehouden. Het systeem is erop gericht om te zorgen dat kinderen en volwassenen geen schadelijke effecten ondervinden van de residuen die zij via de voeding binnenkrijgen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de gezondheid van kinderen in gevaar wordt gebracht doordat ze groenten eten die zijn bespoten met pesticiden met PFAS? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het onwenselijk wanneer de gezondheid van kinderen in gevaar wordt gebracht. Of dat nu door voeding is of door iets anders. Echter zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 wordt bij de risicobeoordeling en de afleiding van MRL rekening gehouden met het lagere lichaamsgewicht van kinderen.
Bent u ermee bekend dat Denemarken onlangs heeft besloten om de toelating van 23 landbouwgiffen in te trekken omdat ze PFAS bevatten?4
Ik ben ermee bekend dat Denemarken de betreffende toelatingen heeft ingetrokken op basis van nieuwe informatie over de vorming van het afbraakproduct trifluorazijnzuur en het risico op vervuiling van het grondwater door deze stof.
Is er verschil in de feitelijke situatie tussen Nederland en Denemarken waarom in Denemarken een verbod op pesticiden met PFAS wel als wenselijk en haalbaar is beoordeeld door de regering en in Nederland (vooralsnog) niet?
Denemarken heeft de Europese Commissie en alle lidstaten geïnformeerd over het besluit om de toelating van deze middelen in te trekken. Er kunnen verschillen zijn tussen de lidstaten in onder andere de agronomische situatie, nationale toetsingskaders en toegelaten middelen. Op basis van de informatie van Denemarken zal elke lidstaat daarom afzonderlijk bepalen wat het Deense onderzoek waarop het besluit is gebaseerd, betekent voor de nationale situatie. In Nederland bestudeert het Ctgb het Deense onderzoek om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie. Het is vervolgens aan het Ctgb om, als aangewezen toelatingsautoriteit, te bepalen of er aanleiding is om de in Nederland toegelaten middelen op basis van deze stoffen tussentijds opnieuw te beoordelen.
Bent u bereid om alsnog op zeer korte termijn het besluit van Denemarken te volgen en de toelating van pesticiden met PFAS zo snel mogelijk in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb bestudeert het Deense onderzoek momenteel zorgvuldig en dat kost tijd. Vanwege de hoeveelheid werk en complexiteit van het dossier kan het Ctgb nog niet aangeven wanneer dit is afgerond. Zodra er een besluit is genomen door het Ctgb zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wat vindt u ervan dat op de Nederlandse snoeppaprika’s van Lidl een verdacht reprotoxische pesticide werd gevonden (spirotetramat) die in Nederland verboden is in de paprikateelt? Hoe verklaart u dit?
Wanneer een stof in de EU verwijderd wordt van de lijst van goedgekeurde stoffen geldt vaak nog een opbruiktermijn van middelen op basis van deze stof. Dat was ook van toepassing voor Spirotetramat, waarvan opbruiktermijnen liepen tot 30-10-2025. Echter was er in Nederland geen toelating (en dus geen opbruiktermijn) voor de teelt van paprika en zouden er dus geen residuen van Spirotetramat te verwachten zijn in paprika’s uit Nederland. In Nederlandse supermarkten worden ook paprika’s uit andere landen verkocht, in dit geval ging het om Portugal. In andere Europese lidstaten gold een opgebruik termijn voor middelen op basis van Spirotetramat, wat de meest voor de hand liggende verklaring is voor het terugvinden van deze stof op de snoeppaprika.
Hoeveel van de duizenden inspecties pesticiden die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) jaarlijks doet, zijn de afgelopen vijf jaren gedaan bij snoepgroenten, welke stoffen zijn gevonden en hoeveel keer werd de «babynorm» van 0,01 milligram per kilogram overschreden, graag per jaar uitgesplitst?5
De NVWA maakt geen onderscheid tussen maatvoeringen (eg: mini, snack, midi, etc). Er kan dus geen exact antwoord op deze vraag gegeven worden. Zowel mini als grote komkommers worden aan dezelfde MRL getoetst. De aanduiding van het product wordt geregistreerd, maar bijvoeglijke naamwoorden als snoep, smaakvolle, gigantische worden niet geregistreerd als deze geen onderdeel van de aanduiding zijn. Onderstaand overzicht moet dus wel met de nodige terughoudendheid worden gezien. Met betrekking tot onderstaand overzicht is één keer een overschrijding van de MRL aangetroffen. Het ging hier om Carbendazim op komkommers, bemonsterd in 2021, met als land van oorsprong Turkije. Het betreffende levensmiddelenbedrijf heeft hiervoor een schriftelijke waarschuwing gekregen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt deze vragen in de gestelde termijn te beantwoorden. Eerder is hierover een uitstelbrief gestuurd.
5
cyprodinil, fludioxonil, cypermethrin, boscalid, fenhexamid, propamocarb, pyraclostrobin, tebuconazool, abamectine, indoxacarb, spiromesifen
10
6
flubendiamide, spinosad, cyprodinil, fludioxonil, carbendazim, chloorantraniliprole, dimethomorf, flonicamid (som), metalaxyl, propamocarb, spinetoram, thiamethoxam, triflumizool, fluopyram, flutriafol, spiromesifen, sulfoxaflor
13
5
cyprodinil, fluopyram, chloorantraniliprole, pyrimethanil, fludioxonil, spiromesifen, trifloxystrobin, acetamiprid, boscalid, pyraclostrobin
8
3
cyprodinil, chloorantraniliprole, flubendiamide, flupyradifurone, spiromesifen, fluopyram, pyrethrinen, thiabendazool, trifloxystrobin
8
6
cyazofamid, flonicamid (som), fludioxonil, propamocarb, pyridalyl, thiabendazool, cyflumetofen, azoxystrobin, cyhalothrin-lambda, difenoconazool, acetamiprid, boscalid, cymoxanil, pyraclostrobin, spirotetramat (som), tebuconazool
12
Toegepaste criteria: zoektermen: snoep snack mini kinder in producten: «komkommers», «paprika», «cherrytomaten», «tomaten», «kerstomaten», «niet-scherpsmakende pepers/paprika’s», «jonge worteltjes»
Ernstig dierenleed bij transporten van honderdduizenden zieke en kwetsbare biggetjes naar Zuid-Europa |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u de uitzending van Nieuwsuur gezien en de beelden die zijn gemaakt door Stichting Eyes on Animals, waarin transporten van zieke en kwetsbare biggetjes van Nederland naar Zuid-Europa zijn gevolgd – een lot dat jaarlijks honderdduizenden biggetjes moeten ondergaan alleen maar omdat het goedkoper is om de dieren daar te slachten?1
Hoe beoordeelt u deze beelden?
Wat vindt u ervan dat kwetsbare biggetjes met afwijkingen, zoals breuken, groeiproblemen, aangebeten oren of abcessen, vanwege economische belangen op jonge leeftijd op transport worden gezet naar slachthuizen in Kroatië, Italië en Spanje?
Bent u ermee bekend dat deze transporten 18 tot 24 uur duren, de zieke en kwetsbare biggetjes gedurende de hele reis in overvolle vrachtwagens verblijven en geen toegang hebben tot voedsel en geen of zeer beperkte toegang tot water?
Heeft u ervan kennisgenomen dat de onderzoekers van Eyes on Animals hebben waargenomen dat biggetjes in de vrachtwagens wanhopig naar water zoeken, zoveel honger hebben dat ze het zaagsel eten en over elkaar heen lopen? Wat vindt u hiervan?
Bent u ermee bekend dat de voorzitter van de Productenorganisatie Varkenshouderij (POV) in reactie op de beelden liet weten «niets schokkends» te hebben gezien?
Heeft u kennisgenomen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) juist stelt dat op de beelden overtredingen te zien zijn, zoals dat varkens met grote abcessen in overvolle transportwagens worden getransporteerd, met het risico dat andere varkens op deze abcessen trappen of liggen, wat voor het dier zelf zeer pijnlijk is?
Hoe verklaart u dat de varkenssector zelf zegt niets schokkends op de beelden te zien en daarmee aangeeft dat de praktijken op deze beelden normaal zijn, terwijl de NVWA juist aangeeft dat er sprake is van overtredingen van de transportwetgeving?
Bent u bereid om de varkenssector te corrigeren en erop te wijzen dat er wel degelijk schokkende en onacceptabele praktijken te zien zijn op de beelden? Zo nee, waarom niet?
Heeft u gezien dat de NVWA, vanwege gebrek aan capaciteit, de varkenssector zelf heeft gevraagd om een goede voorselectie te doen van de biggen die op transport worden gezet?
Vindt u dit een verstandig besluit, aangezien de sector zelf aangeeft van mening te zijn dat dit dierenleed niet schokkend is, en dit weinig vertrouwen schept dat zij zelf streng zullen toezien op dierenwelzijn?
Kunt u aangeven welke sancties of maatregelen de NVWA heeft opgelegd aan de transportbedrijven en varkenshouderijen naar aanleiding van de overtredingen die in beeld zijn gebracht door Eyes on Animals?
Hoe verklaart u dat ondanks het toezicht en de regelmatige berichtgeving over het structurele dierenleed bij diertransporten, ernstige overtredingen blijven plaatsvinden?
Bent u bereid om de omvang van de varkenssector aan te passen op de toezichtcapaciteit van de NVWA, zodat de NVWA wel ordentelijk toezicht kan houden op het welzijn van dieren en daarmee kan voorkomen dat dit ernstige lijden blijft plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat Nederland actief een systeem in stand houdt waarin jonge dieren die ziek en kwetsbaar zijn honderden of zelfs duizenden kilometers worden vervoerd om te worden geslacht in andere landen omdat dit daar iets goedkoper is, met grote gevolgen voor het welzijn van de dieren zelf?
Kunt u bevestigen dat de Kamer de regering al jarenlang oproept om diertransporten drastisch in te perken, waaronder een verbod op transporten die langer dan zes uur duren, een forse daling van het aantal diertransporten, geen diertransporten naar landen buiten Europa, een verlaging van de maximumtemperatuur en een einde aan transporten op zee (Kamerstuk 36 755, nr. 31, Kamerstuk 28 286, nr. 1348, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1507)?
Klopt het dat het hoogst onzeker is dat de herziening van de Europese Transportverordening gaat voldoen aan de kaders die zijn gesteld door de Kamer, zoals verwoord in deze verschillende aangenomen moties, en dieren op transport naar verwachting ernstig zullen blijven lijden?
Bent u bereid om deze beelden persoonlijk aan de Europese Commissie en de landbouwministers van andere lidstaten te laten zien met daarbij de klemmende oproep om dergelijke transporten te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het de taak is van de Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn om maatregelen te treffen als blijkt dat dieren in de veehouderij structureel lijden en de huidige wetgeving en handhaving onvoldoende is om hier een einde aan te maken? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u zelf op de korte termijn doen om een einde te maken aan het lijden van deze biggetjes, aangezien we weten dat wachten op wetgeving vanuit de Europese Unie naar alle waarschijnlijkheid niet gaat leiden tot een fatsoenlijke bescherming van dieren en een einde aan dit structurele leed?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het artikel 'Sleutelrol voor Nederland in Europese lobby voor versoepeling regels gentech-voedsel' |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sleutelrol voor Nederland in Europese lobby voor versoepeling regels gentech-voedsel» van Argos en de bijbehorende documentaire «Stille strijd om ons zaad»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel en de uitzending van Argos over het NGT-voorstel.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Hertzberger c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 81), waarin de regering wordt verzocht zich in te zetten voor een interpretatie van de nieuwe genomische technieken (NGT)-verordening die voorkomt dat er patenten kunnen worden verleend op zowel conventioneel als genetisch geïntroduceerde eigenschappen?
Ja, ik ben bekend met deze aangenomen motie. De Minister van EZ heeft deze motie overeenkomstig de toezegging2 uitgevoerd en heeft u geïnformeerd over zijn inzet op deze motie3.
Hoe beoordeelt u de in het artikel beschreven actieve Nederlandse lobby voor versoepeling van NGT-regels, inclusief het weglaten van risicobeoordeling en etikettering bij NGT-gewassen, in het licht van deze en andere aangenomen moties die juist pleiten voor strikte kaders en bescherming van publieke belangen?
Het Ministerie van LVVN heeft voorafgaand aan de publicatie van het artikel en de uitzending van Argos van 7 september 2025 antwoord gegeven op de door Argos gestelde vragen. Argos heeft de antwoorden op die vragen niet inhoudelijk in het artikel verwerkt of deze behandeld in de uitzending. De antwoorden zijn bij het artikel als een weerwoord van het Ministerie van LVVN opgenomen. In die antwoorden licht ik toe dat de beleidsinzet in Brussel door mijn ambtenaren plaatsvindt conform het BNC-fiche en aangenomen moties over het NGT-voorstel.
Kunt u toelichten hoe uw ministerie en andere betrokken ministeries de uitvoering van deze Kameruitspraken hebben gewaarborgd in de Nederlandse inzet binnen de besloten triloog op 14 oktober 2025? Kunt u daarbij specifiek aangeven welke inzet is gepleegd om patenteerbaarheid van NGT-eigenschappen te voorkomen?
Het Nederlandse kabinet is niet direct betrokken bij de trilogen voor het NGT-voorstel. Deze worden gevoerd door het voorzitterschap van de Raad, op dit moment Denemarken. Wel zorgt het voorzitterschap voor terugkoppeling van de uitkomsten van de trilogen naar de Raad met alle lidstaten. Het kabinet heeft zich voorafgaand aan het bereiken van het Raadsakkoord ingezet conform het antwoord op de motie om in het NGT-voorstel een oplossing te bereiken dat octrooirechten geen blokkade zijn voor toegang tot genetische eigenschappen voor veredelaars en transparantie voor veredelaars te bieden in het octrooilandschap binnen de veredeling.
Hoe verhoudt het resultaat zich tot het Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid (ENVI)-compromis van het Europees Parlement, dat octrooien op NGT-planten en -producten uitsluit? Steunt Nederland dit standpunt nog steeds actief in de onderhandelingen?
Het onderwerp octrooien is alleen nog verkennend besproken in de trilogen. Er zijn nog geen nieuwe voorstellen gedaan om een compromis te sluiten.
Is het waar dat zorgen van kleinere veredelaars en maatschappelijke organisaties structureel minder prioriteit kregen in de Nederlandse onderhandelingsinzet, zoals wordt gesuggereerd in het artikel? Zo nee, kunt u dat onderbouwen met concrete voorbeelden van hoe deze belangen zijn meegenomen?
Het vorige kabinet heeft een brede consultatie van stakeholders uitgevoerd over dit onderwerp en heeft een belangenafweging gemaakt in het BNC-fiche4. Hierin beschrijft het kabinet dat met het NGT-voorstel wordt beoogd om NGTs juist toegankelijk te maken voor alle veredelaars. Daarnaast respecteert het kabinet de wens van de biologische sector om vrij te blijven van NGT-planten. Ook is de inzet van het kabinet, mede door inbreng van maatschappelijke organisaties zoals de Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en IUCN-NL, dat voor NGT-planten waarvan het niet waarschijnlijk is dat deze met conventionele veredeling tot stand kunnen komen (NGT-categorie 2 planten), een proportionele risicobeoordeling uitgevoerd moet worden.
Erkent u dat een toename van patenten op NGT-gewassen het risico met zich meebrengt van belemmering van veredelingsvrijheid, juridisering van de sector en machtsconcentratie bij enkele grote zadenbedrijven, zoals in het artikel wordt beschreven? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om een octrooi aan te vragen op een NGT-gewas of plantenras. Wel is het mogelijk om een octrooi aan te vragen op een technisch proces om een planteneigenschap in te brengen. Sinds 2017 geldt dat octrooien die worden aangevraagd voor eigenschappen die met behulp van genetische technieken worden geïntroduceerd, uitsluitend bescherming bieden voor eigenschappen die met behulp van die genetische technieken worden geïntroduceerd en niet voor dezelfde eigenschap die via traditionele veredeling tot stand is gekomen. Ik erken dat er zorgen leven over een mogelijke toename van octrooien en de gevolgen daarvan voor veredelingsvrijheid en concurrentie, en ik kijk ook kritisch naar het gebruik van octrooirecht in de plantenveredeling. Echter gaat het op dit moment om veronderstellingen en zijn duidelijke gevolgen van octrooien in de plantenveredeling niet aangetoond. Ik wacht de in 2026 geplande publicatie van de studie van de Europese Commissie over intellectueel eigendom in de plantenveredeling af. Deze studie zal een basis vormen voor het verdere gesprek over dit onderwerp.
Gezien de grote meerderheden die moties zoals de motie-Hertzberger c.s. hebben gekregen houdt u er rekening mee dat de Kamer u mogelijk per motie zal verzoeken om tegen een resultaat te stemmen waarin de oproepen tot heldere etikettering, voor keuzevrijheid en tegen octrooien van eigenschappen niet voldoende zijn gewaarborgd? Kunt u toezeggen gehoor te geven aan een dergelijk verzoek?
Ik zie het Raadsakkoord als een mooi compromis waarin heldere etikettering, keuzevrijheid en octrooien in de plantenveredeling op een proportionele manier worden gewaarborgd. Uiteraard zal ik eventuele nieuwe wensen van de Kamer zorgvuldig wegen, rekening houdend met de proportionaliteit en (juridische) uitvoerbaarheid van een dergelijke motie en in het licht van internationale verplichtingen van Nederland.
Kunt u toezeggen de Kamer tijdig te informeren over aankomende stemmingen zodat er voldoende gelegenheid is om uw inzet in Europa in lijn te brengen met de wens van een democratische meerderheid?
Ik informeer uw Kamer altijd over stemmingen in de Landbouw- en Visserij Raad middels de geannoteerde agenda, dit zal ik blijven doen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voordat er nieuwe overleggen plaatsvinden?
Ik heb uw vragen één voor één en met spoed beantwoord. Echter loopt het Europese proces altijd door, ik kan daarom niet garanderen dat er geen overleggen plaatsvinden in een bepaalde periode. In deze periode is het onderwerp Nieuwe Genomische Technieken niet besproken in de Landbouw- en Visserij Raad.
Het massaal doden van straathonden in Marokko voor het WK voetbal |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Rummenie , Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Door het WK voetbal van 2030 zijn de straathonden van Marokko nu al vogelvrij»?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het krantenartikel waar u op doelt.
Was u ermee bekend dat straathonden in Marokko massaal worden gedood voor het WK voetbal, onder andere door vergiftiging via voedsel of injecties, door doodschieten, doodknuppelen, verbranden of dumpen in massagraven, soms zelfs nog levend?2
Het kabinet heeft dit gelezen in de berichtgeving van de NRC.
Wat ging er door u heen toen u las dat honden bloedend worden achtergelaten, «spartelend en schreeuwen van de pijn, waarna ze wegrotten in de brandende zon»?
Uiteraard vindt het kabinet dat moet worden voorkomen dat dieren gewond raken en pijn lijden.
Heeft u ervan kennisgenomen dat dierenorganisaties alternatieve hulp hebben aangeboden, zoals sterilisatie en vaccinatie, maar dat dit wordt geweigerd door de Marokkaanse regering? Wat vindt u hiervan?
Het staat voorop dat het kabinet vindt dat waar mogelijk diervriendelijke oplossingen moeten worden gezocht voor zwerfdieren. De behandeling van zwerfdieren in Marokko betreft een interne Marokkaanse aangelegenheid. Het kabinet heeft begrepen dat de Marokkaanse autoriteiten vasthouden aan het officiële beleid van vangen-steriliseren-vaccineren en terugzetten.
Heeft u gezien dat de Marokkaanse regering in plaats daarvan werkt aan een nieuwe wet die het strafbaar maakt om voedsel, onderdak of zorg te bieden aan straathonden? Deelt u de mening dat dit volledig ingaat tegen de intrinsieke waarde van dieren? Zo nee, waarom niet?3
Als dat inderdaad het geval is dan zou dat haaks staan op de intrinsieke waarde van dieren zoals we die in Nederland kennen.
Onderschrijft u de conclusie van de World Organisation for Animal Health dat het op grote schaal doden van honden ineffectief is en mogelijk zelfs contraproductief, hetgeen bovendien is bevestigd door de Eurocommissaris voor dierenwelzijn?4, 5
Het op grote schaal ruimen van zwerfhonden kan inderdaad de prevalentie van rabiës/hondsdolheid in de hand werken, omdat het de vaccinatiegraad kan verlagen (doordat gevaccineerde dieren uit de populatie verdwijnen). De WOAH stelt ook dat euthanasie als enige maatregel geen effect heeft, maar dat de zwerfhondenproblematiek alleen kan worden aangepakt door een combinatie van maatregelen gericht op het borgen van diergezondheid, – welzijn en verantwoord houderschap. Het kabinet onderschrijft deze aanpak. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van Kamervragen over straathonden in Turkije (Kamerstuk 2024Z12225) heeft deze gecombineerde aanpak er (waarschijnlijk) toe geleid dat Nederland momenteel vrij is van zwerfhonden.
Bent u bereid om hierover op korte termijn met Marokko, bilateraal of in Europese Unie (EU)-verband, in gesprek te gaan en daarbij het doden van straathonden nadrukkelijk ter discussie te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een interne Marokkaanse aangelegenheid. Het kabinet werd geïnformeerd dat in Marokko onlangs nationale wetgeving werd aangenomen rondom de behandeling en opvang van zwerfhonden en dat er o.a. plannen zouden zijn om vóór het einde van 2025 het aantal opvangcentra voor zwerfhonden uit te breiden.
Bent u bereid om bij de Marokkaanse regering onder de aandacht te brengen hoe de Nederlandse zorgplicht voor dieren is ingericht en daarbij duidelijk te maken dat deze aanpak juist leidt tot minder problemen met straatdieren dan het massaal doden van honden en het criminaliseren van hulp aan deze dieren? Zo nee, waarom niet?
De indruk bestaat bij het kabinet dat de Marokkaanse autoriteiten reeds bekend zijn met de diverse methoden om de overlast van zwerfhonden aan te pakken, waaronder diervriendelijker methoden. Daarnaast is het feit dat Nederland momenteel vrij is van zwerfhonden lastig terug te leiden naar een enkele maatregel als de zorgplicht. Zoals aangegeven bij Vraag 6 is dit waarschijnlijk het gevolg van een combinatie van maatregelen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen en het Deense verbod daarop |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Deense onderzoek waaruit blijkt dat de PFAS-verbinding TFA (trifluorazijnzuur) makkelijk uitspoelt naar het milieu en daarmee drinkwaterbronnen bedreigt? Hoe kijkt u naar die conclusies?1
Denemarken heeft de Europese Commissie en alle lidstaten geïnformeerd over het besluit om de toelating van deze middelen in te trekken. Het Ctgb bestudeert het onderzoek waarop dit besluit is gebaseerd om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie. Het is vervolgens aan het Ctgb om, als aangewezen toelatingsautoriteit, te bepalen of er aanleiding is om de in Nederland toegelaten middelen op basis van deze stoffen tussentijds opnieuw te beoordelen.
Hoe kijkt u naar het besluit dat door Denemarken is genomen om 23 bestrijdingsmiddelen, die het schadelijke afbraakproduct TFA vormen, per direct te verbieden vanwege de risico’s voor het grondwater en de drinkwatervoorziening?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang duurt het voordat het College voor de toelating van gewasbeschermingingsmiddelen en biociden (Ctgb) het genoemde onderzoek en het daaropvolgende besluit in Denemarken heeft bestudeerd, zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat Gewasbeschermingsmiddelen op 3 september jongstleden?
Het Ctgb bestudeert het Deense onderzoek momenteel zorgvuldig en dat kost tijd. Vanwege de hoeveelheid werk en complexiteit van het dossier kan het Ctgb nog niet aangeven wanneer dit is afgerond. Zodra er een besluit is genomen door het Ctgb zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wanneer gaat u de Kamer verder informeren over de analyse van het Ctgb en het mogelijke besluit dat daaruit volgt?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zijn al deze middelen in Nederland nog steeds toegestaan terwijl het Ctgb al eerder om een snelle Europese herbeoordeling vroeg?
Het Ctgb heeft aangedrongen op een snelle Europese herbeoordeling van de betreffende werkzame stoffen omdat nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar is over het afbraakproduct TFA. Deze nieuwe informatie zorgt voor een strengere norm voor TFA bij de beoordeling van risico’s voor het grondwater. Om vervolgens te bepalen of nog aan deze norm voldaan wordt is aanvullende informatie nodig of werkzame stoffen inderdaad TFA produceren en hoeveel TFA dan wordt gevormd en uitspoelt naar het grondwater. Deze informatie wordt gegenereerd in de Europese stofbeoordeling.
Het Deense onderzoek levert voor 6 stoffen aanvullende informatie op over de vorming van TFA. Het Ctgb bestudeert deze informatie om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie en de in Nederland toegelaten middelen. Voor overige stoffen die mogelijk TFA produceren moet de benodigde informatie over TFA nog worden gegenereerd door middel van onderzoek. Een brede Europese aanpak op stofniveau heeft de voorkeur boven een nationale aanpak op middelniveau, omdat alle werkzame stoffen die mogelijk TFA produceren hiermee zo snel mogelijk met Europees geharmoniseerde methodes kunnen worden beoordeeld. De Europese Commissie is van mening dat de beoordeling van het afbraakproduct TFA in de lopende herbeoordelingen moet worden geadresseerd en maant lidstaten die een stof beoordelen die mogelijk TFA produceert tot een snelle afronding van de (her)beoordeling
Waarom wordt het middel «Luna Sensation» van Bayer, dat fluopyram bevat, wel verboden wegens risico’s voor boeren, bijen en vogels, maar mogen negen andere fluopyram-houdende middelen nog steeds worden toegepast?
Het middel Luna Sensation bevat twee werkzame stoffen: fluopyram en trifloxystrobin. De aanleiding van de herbeoordeling van het middel Luna Sensation was de herbeoordeling van de stof trifloxystrobin. De werkzame stof fluopyram wordt momenteel Europees herbeoordeeld. Wanneer deze herbeoordeling is afgerond, start het Ctgb met de herbeoordeling van toegelaten middelen op basis van fluopyram.
Dringt u er bij het Ctgb op aan dat de herbeoordelingen van deze negen middelen op zeer korte termijn worden uitgevoerd, zodat deze schadelijke stoffen niet langer in het milieu terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Zodra de Europese herbeoordeling van fluopyram is afgerond zal het Ctgb, conform toelatingsprocedure, starten met de herbeoordeling van de betreffende middelen. De werkzame stof fluopyram is daarnaast één van de stoffen uit het Deense onderzoek over TFA. Op dit moment bestudeert het Ctgb wat deze informatie betekent voor de Nederlandse situatie. Ik heb hierbij vertrouwen in de deskundigheid van het Ctgb als Nederlandse toelatingsautoriteit.
Waarom mogen bestaande voorraden van «Luna Sensation» nog worden opgebruikt tot juli 2026 terwijl dit besluit is genomen vanwege de risico’s voor mens en natuur? Deelt u de opvatting dat het gebruik ervan dan per direct moet worden gestopt?
Het Ctgb stelt de aflever- en opgebruiktermijnen van gewasbeschermingsmiddelen vast conform het besluit beleidsregel respijttermijnen voor gewasbeschermingsmiddelen2. Deze termijnen geven de sector de mogelijkheid om naar alternatieven te zoeken en eventuele voorraden kunnen worden afgeleverd en opgemaakt. De duur van de respijttermijn is afhankelijk van de ernst van de risico’s, omvang van de voorraad, het gebruiksseizoen en de mate waarin de keten is verrast en de mogelijkheden om de gevolgen van de intrekking op te vangen. De wettelijke vastgestelde maximum duur van respijttermijnen is 6 maanden voor afleveren en 12 maanden daarbovenop voor opgebruik (totaal maximaal 18 maanden). Het Ctgb heeft voor Luna Sensation beperkt respijt gegeven van in totaal 12 maanden (aflever- en opgebruiktermijn beide 6 maanden).
Heeft u gesprekken met de drinkwaterbedrijven en milieuorganisaties die al veel langer waarschuwen voor de milieu en gezondheidsrisico’s van PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen?
Ja, ik heb gesprekken gevoerd met de vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) over PFAS-houdende gewasbeschermingsmiddelen.
Deelt u de opvatting dat er voldoende wetenschappelijk onderzoek is over de risico’s van PFAS om PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen van de markt te halen? Zo ja, per wanneer kan de Kamer een verbod verwachten? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Ik heb vertrouwen in het toelatingssysteem waarbij alle toegelaten middelen zijn beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. Hierbij zijn de stoffen Europees beoordeeld aan de hand van Europees geharmoniseerde beoordelingskaders en worden middelen nationaal toegelaten waarbij gekeken wordt naar de specifieke toepassing en naar de nationale omstandigheden. Een middel mag pas op de markt komen als wetenschappelijk is aangetoond dat dit veilig kan worden toegepast. Op het moment dat nieuwe relevante wetenschappelijk informatie beschikbaar komt over een stof zal worden bekeken of een eerdere beoordeling van een stof of middel moet worden herzien.
Naar aanleiding van het genoemde onderzoek van Denemarken is nieuwe informatie beschikbaar gekomen over de afbraak van zes werkzame stoffen tot TFA en de uitspoeling hiervan naar grondwater. Het Ctgb bestudeert momenteel het onderzoek waarop het besluit is gebaseerd om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie en of er aanleiding is om de in Nederland toegelaten middelen op basis van deze stoffen tussentijds opnieuw te beoordelen. Het is aan het Ctgb om, als aangewezen toelatingsautoriteit, eventueel vervolgstappen te bepalen.
Het toevoegen van agri-PV aan landbouwgrond. |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Heijnen |
|
|
|
|
Bent u van mening dat de landelijke overheid agri-PV, een techniek die landbouwgrond combineert met zonnepanelen om zowel duurzame energie op te wekken als voedsel te produceren, dient te stimuleren?
Agri-PV is een combinatie van landbouw en het opwekken van zonne-energie waarbij een zonnepark wordt aangelegd op de aanwezige cultuurgrond. Agri-pv kan bijdragen om de doelen op het gebied van energietransitie te behalen. Daarbij is volgens het kabinet van belang dat hiervoor de meest passende beleidsinstrumenten ingezet worden, zoals bijvoorbeeld subsidieregelingen.
Klopt het dat de Belastingdienst bij het toekennen van de landbouwvrijstelling een interpretatie hanteert waarbij enkel landbouwgrond die voor 90% dienstbaar is aan het eigen landbouwbedrijf in aanmerking komt voor de landbouwvrijstelling?
Ja, dat klopt. De waardeverandering van landbouwgrond die geheel of nagenoeg geheel dienstbaar is aan het eigen landbouwbedrijf komt in aanmerking voor de landbouwvrijstelling.1 Dat de grond geheel of nagenoeg geheel dienstbaar moet zijn aan het eigen landbouwbedrijf volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad.2 In percentages uitgedrukt betekent dit dat de grond voor minimaal 90% wordt aangewend in het kader van het landbouwbedrijf.
Voor de toepassing van de landbouwvrijstelling wordt onder landbouwbedrijf verstaan een bedrijf dat is gericht op – kort gezegd – het voortbrengen van producten van akkerbouw, van weidebouw of van tuinbouw, of op het in het kader van de veehouderij fokken, mesten of houden van dieren.3
Klopt het dat alleen grond die nimmer ten behoeve van zonnepanelen gebruikt wordt in aanmerking komt voor de landbouwvrijstelling?
Het is afhankelijk van de feitelijke situatie of de landbouwvrijstelling kan worden toegepast. Zoals in antwoord 2 aangegeven, komt de waardeverandering van landbouwgrond die geheel of nagenoeg geheel (dus voor ten minste 90%) wordt aangewend in het kader van het eigen landbouwbedrijf in aanmerking voor de landbouwvrijstelling. Het opwekken van energie valt niet onder de wettelijke definitie van het landbouwbedrijf.
Voor grond in gemengd gebruik – bijvoorbeeld wanneer op het gehele perceel zonnepanelen zijn geplaatst waar schapen onder de panelen door kunnen lopen – geldt dat deze grond niet in aanmerking komt voor toepassing van de landbouwvrijstelling. In deze situatie kan namelijk niet worden voldaan aan de voorwaarde dat de landbouwgrond geheel of nagenoeg geheel wordt aangewend in het kader van het landbouwbedrijf. Als de funderingspalen en de zonnepanelen bijvoorbeeld op een (aparte) strook van het perceel zijn geplaatst, dan wordt, voor de bepaling of de grond geheel of nagenoeg geheel in het eigen landbouwbedrijf wordt gebruikt, gekeken naar het feitelijke gebruik per vierkante meter en niet naar het perceel in het geheel. In de regel zal gekeken worden naar de oppervlakte van het perceel dat in gebruik is voor agrarische doeleinden en de oppervlakte van het perceel dat niet in gebruik is voor agrarische doeleinden. De grond waarop funderingspalen en zonnepanelen zijn geplaatst komen niet in aanmerking voor de landbouwvrijstelling, omdat de productie van energie niet onder de wettelijke definitie van landbouwbedrijf valt. Het laten grazen van dieren onder de panelen doet daar – zoals hiervoor aangegeven – niet aan af. De grond wordt dan gemengd gebruikt en daarmee kan niet meer worden voldaan aan de voorwaarde dat de grond geheel of nagenoeg geheel wordt aangewend in het kader van het eigen landbouwbedrijf.
Afhankelijk van de situatie is het mogelijk dat een deel van het perceel in aanmerking komt voor de landbouwvrijstelling, wanneer voor dat deel wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de wet. Zo komt de cultuurgrond die niet ten behoeve van de zonnepanelen wordt gebruikt normaliter in aanmerking voor de toepassing van de landbouwvrijstelling (mits ook wordt voldaan aan de overige wettelijke voorwaarden). De eigenaar van de grond, de agrarische ondernemer, beschikt over de gegevens die kunnen dienen om vast te stellen of de grond geheel of nagenoeg geheel dienstbaar is aan het eigen landbouwbedrijf. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beschikt over gegevens die zijn aangeleverd door de agrarische ondernemers zelf. Deze gegevens worden ingevoerd voor de gecombineerde opgave, de zogenoemde meitelling, ten behoeve van onder andere subsidieaanvragen. De agrarische ondernemer geeft hiermee aan hoeveel grond hij in gebruik heeft voor agrarische doeleinden. Een van de vragen in dit formulier is of er energieproductie plaatsvindt op zijn landbouwgrond. Als de agrariër funderingspalen en zonnepanelen op het perceel heeft, dient hij hiermee rekening te houden bij het aanleveren van gegevens bij RVO. Deze gegevens zijn ook bij de Belastingdienst bekend.
Hoe wordt überhaupt vastgesteld welk percentage van het perceel agrarisch wordt benut?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de ruimte onder eventuele zonnepanelen meegenomen als grond dienstbaar aan het eigen landbouwbedrijf/hoofdactiviteit van de agro-ondernemer?
Zoals in de antwoorden 3 en 4 aangegeven is het afhankelijk van de feitelijke situatie of kan worden voldaan aan de voorwaarde dat de grond geheel of nagenoeg geheel gebruikt wordt in het kader van het landbouwbedrijf. Voor de grond waarop de funderingspalen en de zonnepanelen zijn geplaatst geldt dat deze niet wordt gebruikt in het kader van het landbouwbedrijf, maar dat de grond dient voor de productie van energie. Dat geldt in beginsel ook voor de ruimte onder de zonnepanelen, daarbij wordt de feitelijke situatie beoordeeld.
Zo nee, waarom kan voor de vrije grond onder de zonnepanelen geen beroep worden gedaan op de landbouwvrijstelling?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de vrije grond onder de zonnepanelen en funderingspalen bij een aanvraag voor toekenning van de landbouwvrijstelling?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het toevoegen van agri-PV aan landbouwgrond, als waardevolle bijdrage in de energietransitie, voortaan geen negatieve fiscale effecten meer heeft voor boeren?
Het ligt niet voor de hand om de reikwijdte van de landbouwvrijstelling te verbreden waardoor naast de waardeverandering van de grond bij voorzetting van de aanwending ervan in een landbouwbedrijf ook de waardeverandering als gevolg van de exploitatie van een zonnepark is vrijgesteld. Een verruiming past niet bij het doel van de landbouwvrijstelling, draagt bij aan een verdere complexiteit van het belastingstelsel (afbakeningsproblematiek) en heeft budgettaire consequenties. Bovendien vergt een verruiming een wetswijziging en dit is op korte termijn niet te realiseren. De landbouwvrijstelling is vorig jaar geëvalueerd als niet doeltreffend en niet doelmatig. Het ligt in dat kader niet voor de hand om deze regeling verder uit te breiden naar andere activiteiten, waar deze regeling vanuit zijn oorsprong niet voor is bedoeld. Tot slot zal bij verruiming van de regeling afstemming met de Europese Commissie noodzakelijk zijn over de vraag of een dergelijke verruiming van de landbouwvrijstelling tot (ongeoorloofde) staatssteun leidt.