Kamerstuk 21501-32-332

Verslag van een algemeen overleg

Landbouw- en Visserijraad


21 501-32
Landbouw- en Visserijraad

nr. 332
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 mei 2009

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 en de vaste commissie voor Europese Zaken2 hebben op 16 april 2009 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 9 april 2009 over geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 23 en 24 april 2009 (21 501-32, nr. 330);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 3 april 2009 over verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 23 maart 2009 (21 501-32, nr. 328);

– de brief van de staatssecretaris voor Europese Zaken d.d. 10 maart 2009 over Fiche Mededeling inzake haaienactieplan (22 112, nr. 824);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 3 april 2009 over toezending van het aangepaste Nederlandse Aalbeheerplan (31 700-XIV, nr. 141);

– het verslag van het werkbezoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan Brussel op 15 en 16 maart 2009 (31 922, nr. 1).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Schreijer-Pierik (Landbouwraad) en Atsma (Visserijraad)

Griffier: Dortmans (Landbouwraad) en Peen (Visserijraad)

LANDBOUWRAAD

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De voorzitter: Ik heet alle aanwezigen van harte welkom bij het AO Landbouw- en Visserijraad van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het eerste uur van dit AO is gereserveerd voor de Landbouwraad. Voor elke spreker geldt een spreektijd van twee minuten. De minister wil vooraf graag een korte mededeling doen.

Minister Verburg: Graag wil ik de commissieleden voor hun eerste termijn melden dat er iets aan de agenda van de Landbouw- en Visserijraad is veranderd. Aan het onderwerp «Diversen» is een punt toegevoegd, namelijk een verzoek van Roemenië om een nationale top-up te mogen betalen boven op de Europese inkomenssteun. Dat heeft ermee te maken dat de Europese inkomenssteun in Roemenië over een lange periode wordt ingefaseerd. Roemenië heeft het niveau van de oude lidstaten nog lang niet bereikt wil daarom graag uit eigen middelen een beperkte top-up betalen. Dit punt staat dus bij «Diversen» op de agenda.

De heer Atsma (CDA): Wat is een top-up?

Minister Verburg: Roemenië legt er iets bovenop.

De heer Atsma (CDA): Geld dus?

Minister Verburg: Ja, we hebben het over geld.

De voorzitter: Ik stel voor dat de leden verdere vragen hierover tijdens hun eigen inbreng stellen.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Wat een top-up is, weet ik ook niet, maar ik denk niet dat we ertegen moeten zijn dat een land ergens uit eigen middelen iets bovenop doet. Ik snap eigenlijk niet goed wat daarvan de impact is.

Het is duidelijk dat de verkiezingen in aantocht zijn. Ook de agenda straalt dat uit, want er staan niet veel onderwerpen meer op. De verkiezingen werpen hun schaduw ook vooruit in de vorm van de beslissing die gisteren in Duitsland viel over het verbieden van genmaïs. Ik ben buitengewoon benieuwd wat onze minister daarvan vindt. Zij spreekt haar Duitse collega natuurlijk regelmatig. Die behoort tot een zusterpartij van het CDA en je moet een oudere zuster natuurlijk volgen, want die heeft altijd gelijk. Ik ben dus benieuwd hoe de minister zich gaat opstellen. De discussie in Duitsland is interessant, omdat er twee interpretaties van het besluit bestaan. Welke interpretatie hangt onze minister aan? De Duitse minister Ilse Aigner noemt het een absoluut technisch besluit op milieugronden: uit wetenschappelijk onderzoek door Duitse instituten blijkt milieuschade en het heeft dus niets te maken met verkiezingen of met electorale overwegingen. In Berlijn beweren boze tongen echter iets anders. Hoe schat onze minister dit in? Als vanuit electorale overwegingen gezegd wordt dat er geen gen-maïs komt omdat een groot deel van de bevolking dat niet wil, dan sluit dat aan bij de discussie die wij de vorige keer hebben gevoerd. Daarin heb ik erop gewezen dat landen in Europa in het kader van het subsidiariteitsbeginsel over hun eigen zaken dienen te gaan. Nu is het al zo ver dat een top-up ook voorgelegd moet worden, begrijp ik. Er is echter een verschil tussen de wetenschap en de politiek. Als landen, om wat voor reden dan ook, vinden dat gmo’s niet in hun land thuishoren, moeten we dat respecteren. Wat gaat het besluit van Duitsland betekenen voor heel Europa? Ik hoor daarover graag de mening van de minister, want ik vind het een opmerkelijk besluit.

Dan een heikel punt dat ook uit het verslag van de vorige Raad naar voren kwam, namelijk de discussie over de zuivelindustrie. Wij zullen daar niet te lang bij stilstaan, omdat we dat gisteren al hebben gedaan. Ik constateer uit dat gesprek van gisteren dat de meningen hierover verdeeld blijven. Wij zullen de discussie van gisteren dus maar niet overdoen.

Over de herziening van het gemeenschappelijke landbouwbeleid is aangekondigd dat het een vereenvoudiging is in het voordeel van iedereen. Daar kan dus niemand tegen zijn, zou je zeggen. Wat het concreet betekent, is echter toch onduidelijk. Wat zijn bijvoorbeeld de financiële aspecten van die vereenvoudiging? Die zijn met het oog op de komende Europese verkiezingen van belang.

Mijn laatste punt betreft de Less Favoured Areas. Je kunt daar op twee manieren tegenaan kijken. Ik heb al eerder gezegd: de situatie in Nederland is vanwege de druk van de verstedelijking enerzijds en van de natuurgebieden anderzijds zodanig dat we heel Nederland zouden moeten aanwijzen als Less Favoured Area. Je kunt echter ook zeggen dat Nederland helemaal niet aan de omschrijving voldoet: de 223 hectares die we nu in Nederland hebben, zijn peanuts; laten we dus ophouden met die flauwekul en gewoon vasthouden aan het principe dat je zelf moet doen wat je als land zelf kunt doen. We moeten vooral ophouden met het rondpompen van geld en niet eerst geld naar Brussel brengen, om dat vervolgens via ingewikkelde procedures weer terug zien te halen naar Nederland. Dat is een verspilling van middelen en daar zijn wij niet voor. Dat is onze insteek op dit punt.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ten aanzien van de Less Favoured Areas wil de CDA-fractie graag weten welke kansen en mogelijkheden zij nu precies bieden voor Nederland. We hebben daar eerder op geduid. Het is ons niet helemaal duidelijk in hoeverre Nederland betrokken is geweest bij de herziening die nu voorligt. Nog interessanter is natuurlijk welke kansen dit zou kunnen bieden.

We hebben deze week een discussie gevoerd over zuivel. Een van de algemene klachten over het Europese zuivelbeleid – daar zijn voor- en tegenstanders het over eens – is dat men ten aanzien van de mededinging, de transparantie en de markt eigenlijk geen antwoord heeft op de vraag hoe de prijsvorming en de markt werken. Wij hebben daarop ook geen antwoord, maar gisteren kwam tijdens de hoorzitting heel nadrukkelijk naar voren dat door «Europa» in het kader van de mededinging beperkingen worden opgelegd die de positie van de Nederlandse melkveehouder in algemene zin geen goed doen. Kan de minister zeggen of de Europese mededingingswetgeving ervoor zorgt dat de marktmacht van de boer minder is dan hij eigenlijk zou moeten zijn?

De minister deed een mededeling over een top-up. Wat het precies is, weet ik niet, maar ik neem aan dat het een soort inkomenstoeslag is. Volgens mij is dit veel meer dan alleen een mededeling. Het is zeker niet iets wat je nationaal zou moeten regelen. Een van de grote knelpunten is namelijk dat wij uit de verslagen van de Raad, maar ook uit de berichten in de media het idee krijgen dat de renationalisatie van het landbouwbeleid in volle gang is. Ik hoef alleen maar te wijzen op hetgeen in Duitsland gebeurt met het melkfonds, op de steun die in Frankrijk wordt gegeven aan de zuivelsector en op de verschillende steunmaatregelen voor varkenssectoren in een aantal landen. Als we die maatregelen prima vinden, moet Nederland voluit meedoen. Als we echter tegen renationalisatie zijn – en dat is de stelling van Nederland tot nu toe – moet er wel voor worden gezorgd dat het level playing field in heel Europa gehandhaafd wordt. Daarom word ik een beetje kriegelig als ik ineens hoor dat er een agendapunt over een top-up wordt toegevoegd. Dat zou er namelijk op kunnen duiden dat er een bredere beweging ontstaat. Als dat zo is, moeten we daar voluit in meedoen en posities innemen. Het kan niet zo zijn dat in andere landen mogelijkheden worden geboden aan de zuivelsector en de varkenssector en in Nederland niet. Gelijke monniken, gelijke kappen. Ik krijg hierop graag een heldere reactie van de minister.

Wij hebben de minister bij de vorige Landbouw- en Visserijraad ook gewezen op de verschillen die bestaan ten aanzien van het verbod op de legbatterij. De minister zou dat aankaarten in de Raad. Heeft ze dat gedaan? Ik kon het niet terugvinden. Wat zijn de consequenties? Wij hebben inmiddels een AMvB gezien met betrekking tot de huisvesting van kippen. Wij komen daarop sowieso terug, maar ook hier geldt: gelijke monniken, gelijke kappen. En als het anders moet dan wij ons hadden voorgenomen, moet er worden betaald aan de sector; dat is heel simpel.

De CDA-fractie heeft de vorige keer al gezegd dat zij veel voelt voor het versneld betalen van toeslagrechten en toeslagen, wellicht zelfs op basis van voorschotten. Dat zou een, weliswaar kleine, stap kunnen zijn om een aantal sectoren te helpen die in acute liquiditeitsproblemen zitten. De minister heeft toegezegd dat ze dit met de Commissaris zou opnemen. Is dat gebeurd? De CDA-fractie wil er voluit voor gaan. Het is ook een van de wensen die deze week uit de zuivelsector kwamen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Laat ik met het laatste punt van de heer Atsma beginnen. Het onderwerp is ook bij de vorige Landbouwraad met de minister gewisseld en de situatie is natuurlijk zeer nijpend. Er bestaan grote liquiditeitsproblemen in de sector. Wij willen ons voorstel handhaven en ik ben heel benieuwd of de minister inmiddels op onderzoek is uitgeweest om de toeslagrechten vervroegd uit te betalen. De VVD-fractie heeft eerder gevraagd om eventueel met voorschotten te werken. We hebben begrepen dat het allemaal mag van «Brussel». Welke actie mogen we dus van de minister verwachten op redelijk korte termijn? Daarover krijgen wij graag duidelijkheid. De sector vraagt daarom; wij hebben die roep gisteren ook weer nadrukkelijk gehoord.

Mijn volgende punt heeft ook te maken met de middelen die uit «Brussel» komen. In het verslag van de minister kunnen we lezen dat er 5,3 mln. uit «Brussel» komt voor zes bestedingsdoelen. Ik zou graag willen weten of de minister nu toch alleen op breedband inzet. Ik kan me in de huidige situatie voorstellen dat zij kiest voor bijvoorbeeld structuurverbetering van de zuivelsector of van klimaat en energie. Dat zou ten goede kunnen komen aan beide sectoren. Welke keuze maakt de minister om de middelen uit «Brussel» uiteindelijk voor goede doelen beschikbaar te stellen?

Ik sluit me aan bij wat de heer Atsma zei over de grote risico’s van de renationalisatie die we nu zien op landbouwgebied. Ook ons bereiken berichten dat Duitsland inmiddels een kleine 300 mln. beschikbaar heeft gesteld voor de zuivelsector en Frankrijk 1 mld., en zo gaan we maar door. Als ik de minister dan hoor zeggen dat er zijdelings ook nog over een top-up in Roemenië wordt gesproken, baart mij dat grote zorgen. Als andere lidstaten namelijk zo soepel omgaan met het ondersteunen van een aantal sectoren, inclusief natuurlijk de varkenssector, moet Nederland daarin ook stappen zetten. Het level playing field kan niet helemaal overboord gegooid worden.

Ten slotte heb ik nog een vraag over de bestrijding van bloedluis. Ik heb begrepen dat daarvoor in een aantal andere lidstaten nog steeds perspectiefvolle middelen zijn, en in Nederland niet. Wat kan de minister daaraan doen? Ook daarbij speelt natuurlijk een level playing field. Laten we de pluimveehouderij ook in die zin helpen om een goede bestrijding voor de bloedluis te vinden. Als dat in andere lidstaten wel kan en in Nederland niet, verbaast mij dat in hoge mate.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. We konden er nauwelijks omheen: de zuiveldiscussie en de melkprijzen. Ik was verbaasd toen ik de minister onder een van de koeien zag hangen die naar de Haagse binnenstad waren getransporteerd en hier twee dagen aangebonden hebben gestaan. Toen ik dat zo bekeek, dacht ik: dit houdt eigenlijk een beetje het midden tussen dieren behandelen als speelgoedbeesten en als publieke vrouwen. Iedereen die dat lollig vond en wel even wilde kijken hoe dat nou ging, een koe melken, kon eronder gaan hangen. Ik vond dat weinig ...

De voorzitter: Ga wel een beetje gepast met uw taal om.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb een zeer zorgvuldige woordkeuze gehanteerd, dacht ik. Ik vraag me eigenlijk af hoe de minister hiertegen aankijkt in het kader van haar pleidooi dat mensen vooral bij zichzelf te rade moeten gaan over de wijze waarop je met dieren omgaat en over een respectvolle omgang. Hoe zit het met het opvoeden van de burger in dat opzicht?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik wil hier toch even een opmerking over maken, want ik vind dat mevrouw Ouwehand wel heel negatief insteekt. Het zijn wel mensen die hier voor de goede zaak waren. Zij hebben me gisteren nog eens verteld hoeveel mensen er op bezoek zijn geweest die nog nooit een koe in het echt en van zo dichtbij hadden gezien. Hun aanwezigheid had ook zeker een heel grote educatieve waarde. Dat wilde ik er nog even naastzetten. Het is niet alleen het beeld van mevrouw Ouwehand.

De heer Polderman (SP): Het is bij de verontwaardiging van de Partij voor de Dieren een beetje alsof de pot de ketel iets verwijt. Ik zag zojuist in het Agrarisch Dagblad een foto van een koe met een mooi spandoek van de Partij voor de Dieren voor de Europese verkiezingen. Als mevrouw Ouwehand het dus heeft over misbruik of gebruik van dieren voor een campagne, moet zij ook naar zichzelf kijken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Die opmerking had ik natuurlijk wel verwacht. Er is een verschil tussen het op transport zetten van dieren uit hun eigen omgeving, in dit geval de stal, en het gebruikmaken van dekjes die regulier wel eens door de betreffende biologisch-dynamische melkveehouder bij koeien worden toegepast, zowel in de winter als bij ziekte. Wij gebruikten die dekjes kortdurend, binnen de leefomgeving van de koe. Ik vind het goed dat de heer Polderman dit punt aansnijdt en wij zijn er heel zorgvuldig in.

De heer Polderman (SP): Nu wilt u zeggen dat de boeren die hun koeien op het Plein hebben gezet, niet zorgvuldig waren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ja, dat denk ik. Dieren van het platteland naar de binnenstad slepen om ze hier tentoon te stellen en om ze door iedereen die dat wel lollig vindt even te laten melken, is iets heel anders dan even gebruikmaken van dekjes die de dieren onder normale omstandigheden ook dragen als de boer dat goed acht. Aan mevrouw Jacobi zou ik willen vragen: welke educatieve waarde gaat er uit van een aangebonden koe in een stedelijk gebied, die je dus niet in haar natuurlijke gedrag kunt observeren? Ik denk dat daar verkeerde signalen van uitgaan.

De voorzitter: Laten we hier niet te uitgebreid op ingaan. Ik vond het wel jammer dat er geen roodbonte koe bij was! Die miste ik een beetje.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Welja, verschillende kleuren en smaken. Ik hoor nu verschillende collega’s zeggen dat ik niet zo zuur moet doen. Nou, de melk was zuur. Ik hoorde de voorzitter van deze commissie nog klagen ook, dat de koeien een beetje droog waren en weinig melk gaven. Ja, hoe haalden ze het in hun hoofd.

Maar nu even goed nieuws: het verbod op transgene maïs in Duitsland. Ik sluit me aan bij de heer Polderman en de vragen die hij daarover heeft gesteld. Het lijkt mij dat we de vlag kunnen uitsteken en ik vraag me af hoe de minister ertegen aankijkt. Ik vraag haar ook om te reageren op het bericht in NRC Handelsblad dat die maïssoort onder andere schadelijk lijkt te zijn voor lieveheersbeestjes.

Ik heb vergeten de minister een vraag te stellen over melkvee. De koppeling tussen de prijzen voor de biologische melk en de gangbare melk is een doorn in het oog van de biologische melkveehouders. Ziet de minister mogelijkheden om een ontkoppeling tot stand te brengen?

Mijn laatste vraag gaat over de aangenomen motie over een importverbod op dons van levend geplukte ganzen. Hoe gaat de minister die uitvoeren? Het verschil tussen levend plukken en oogsten is een semantische kwestie. Oogsten gebeurt nog steeds van levende dieren en volgens mij ligt heel snel een slechte naleving van de regels op de loer, omdat je niet achter elke boom een AID’er kunt zetten om te kijken of het oogsten niet op de verkeerde momenten gebeurt. Hoe valt het onderscheid te maken? Het belangrijkst is dat de motie wordt uitgevoerd. Ik hoor graag van de minister hoe ze dat gaat doen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik wil beginnen met de zorg over de lage melkprijs. Die is lager dan ooit. In aansluiting op mijn collega’s vraag ik de minister welke steun nu precies in welk land wordt gegeven en waarvoor die steun is bedoeld. Zijn het investeringen in het kader van innovatie in de sector als zodanig, of is het inkomenssteun voor de boeren? Zou de minister dat in Europa helder kunnen krijgen, zodat we vanuit het principe van gelijke monniken, gelijke kappen kunnen kijken wat we mogelijk kunnen betekenen voor de boeren om door deze situatie heen te komen?

Over de vereenvoudiging van het gemeenschappelijke landbouwbeleid zou ik willen zeggen: hoe eenvoudiger, hoe beter.

Over de Less Favoured Areas wil ik, net als de CDA-fractie, weten wat nu precies de gevolgen zijn voor Nederland.

Ten slotte wil ik aandacht schenken aan de kievitmoord in Frankrijk. Ik heb daarover vragen gesteld, waarop ik keurig antwoord heb gekregen. Van de drie miljoen kieviten die in Frankrijk overwinteren, wordt zo’n beetje 10% gevangen en dat gebeurt op heel wrede wijze. Ik heb al verwezen naar het filmpje op YouTube. Wij geven in Nederland miljoenen per jaar uit aan goed weidevogelbeheer en proberen de kievitstand, die ook hier daalt, te behouden. We maken ons vreselijk druk over de manier waarop naar eieren wordt gezocht; volgens de heer Atsma moeten we daarvoor zelfs antennes in het weiland zetten. Dit alles staat in heel schril contrast met het gewoon toelaten van wreed vangen van en jagen op deze vogel in Frankrijk. Het gaat overigens niet om enkele vogels. Bij het zoeken van kievitseieren maken we ons druk over 6000 eieren, maar het gaat hier over jaarlijks zo’n 300 000 kieviten. Ik vind die wreedheid in deze tijd gewoon niet meer acceptabel, en ik vraag de minister om er in Europa een meerderheid voor te vinden om deze gang van zaken tot een einde te brengen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik heb nog een aanvullende opmerking over de Less Favoured Areas. De minister schrijft in haar brief dat er nu scherpere criteria komen en dat dit ons voor de toekomst meer beleidsvrijheid zou kunnen geven. Ik kon dat niet plaatsen. Vaak krijg je namelijk juist minder beleidsruimte als je zaken aanscherpt. Het gaat maar om 233 000 hectare, maar wij zouden moeten proberen om er meer hectares onder te komen. Kan de minister het nog eens uitleggen?

De heer Atsma (CDA): Ik ben nog een puntje vergeten; excuses daarvoor. We hebben een brief van de minister gekregen over aanpassing van de destructietarieven. Ook in de Landbouwraad is uitvoerig gesproken over het beperken van administratieve lasten en van kosten voor de primaire sector. Volgende week staat de brief over de aanpassing van de tarieven op de agenda van de procedurevergadering. Of wij hetgeen de minister van plan is willen stuiten, hangt mede af van onze plaats in Europa als het gaat om de destructietarieven. De CDA-fractie heeft sterk het gevoel dat Nederland volledig uit de pas vliegt wat betreft de destructietarieven. Er komt nu globaal weer 20% bij. Kan de minister daar een indicatie van geven?

Antwoord van de minister

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. De agenda voor de Landbouwraad is inderdaad deze keer niet gevuld met heel zware punten. Ik meen dat ook aan de inbreng van de commissie te kunnen merken.

De heer Polderman en mevrouw Ouwehand spraken over het besluit van mijn collega Ilse Aigner in Duitsland. Zij heeft gezegd veiligheidsproblemen te zien bij een speciaal soort genmaïs, en die maïs om die reden niet te willen toelaten. Wij hebben daar spelregels voor. We hebben daar in de Kamer eerder over gesproken. Als dit zo is, zal Duitsland het moeten voorleggen aan de Europese Commissie. Het gaat hier namelijk om een soort maïs die is toegelaten en die is getest door de EFSA, een wetenschappelijk instituut dat gedegen werk doet. Op grond van de tests besluit de Landbouwraad, dan wel de Europese Commissie. Ik heb deze berichten uit de krant, net als de commissieleden. Ik ken de onderbouwing en de argumentatie dus niet goed; alleen op basis van krantenberichten. Ik hecht op dit dossier aan zorgvuldigheid en degelijkheid; dat mag bekend zijn. Daarom zal ik mij volgende week laten informeren door mevrouw Aigner over de precieze onderbouwing van een en ander. Ik ga ervan uit dat zij zich aan de spelregels in de Europese Unie houdt en dus een verzoek zal indienen bij de Europese Commissie om de maïs niet te hoeven toelaten. Zij zal dat zorgvuldig onderbouwd moeten doen en dat vind ik terecht.

Ik heb verschillende leden horen zeggen dat het Europese landbouwbeleid belangrijk is: geen renationalisatie maar een Europees landbouwbeleid omdat dat ons in het verleden veel heeft gebracht en omdat dat ons in de toekomst nog veel moet brengen. Want landbouw is van cruciaal belang voor de toekomst en voor de vraag hoe wij de wereld op een verantwoorde wijze voeden; niet alleen nu, maar ook over 40 jaar. Ook dan zal gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid belangrijk zijn. Ik ga er dus zonder meer van uit dat lidstaten met zo’n grote verantwoordelijkheid als Duitsland zich aan de Europese spelregels houden. Als landen het niet met de spelregels eens zijn, moet je aan de slag gaan om de spelregels te veranderen en daar maak je dan met elkaar weer afspraken over.

Wat heeft dat voor consequenties voor mijzelf, voor onze opstelling? Wij hebben vorige week vrij uitvoerig met elkaar gesproken over genetisch gemodificeerde organismen en biotechnologie. Minister Cramer en ik hebben toen toegezegd om de Kamer een brief te schrijven. De Kamer krijgt die brief en zal ons op grond daarvan ongetwijfeld weer uitnodigen om te overleggen. Mijn inzet is echter: als de spelregels die we nu hebben, niet meer geschikt zijn voor de huidige en de toekomstige ontwikkelingen, dan verander je de spelregels. Dan zeg je niet: ik ga nu maar eventjes buitenspel staan of ik onttrek me er maar even aan. We hebben die spelregels niet voor niets afgesproken. Je houdt je eraan of je zet je ervoor in om ze te wijzigen, maar je gaat niet «alleen buitenspelen».

De heer Polderman (SP): De minister zegt dat er spelregels zijn waar men zich aan moet houden. We moeten echter constateren dat dit besluit door Duitsland is genomen, ondanks de spelregels die in Europa gelden. Vindt de minister dan dat Duitsland dit besluit eigenlijk niet had mogen nemen? Hoe zit het nu? De minister zegt dat ze er verder geen kennis van heeft en het net als wij in de krant heeft gelezen. Na de discussie die de vorige keer in de Raad is gevoerd, kan ik me bijna niet voorstellen dat er van Duitse zijde geen enkel signaal is gegeven dat dit besluit genomen zou gaan worden. Zo’n besluit neem je toch niet zomaar op een namiddag? Daaraan gaat toch vooronderzoek vooraf? Kennelijk werken de spelregels dus niet in Europa. Als het grootste land van Europa dit op eigen initiatief kan doen, betekent dat iets voor Europa.

Minister Verburg: Ik heb hier nooit onder stoelen of banken gestoken dat het gmo-dossier op de Europese agenda een belangrijk punt is. Dat is niet alleen in «Europa» zo, maar ook hier in Nederland en in een aantal andere lidstaten. Ik vind dat terecht, want alle stappen en besluiten die worden genomen, moeten zorgvuldig worden afgewogen. Daarbij komt dat er zich op het gebied van biotechnologie nog het een en ander ontwikkelt en dat er sprake is van nieuwe inzichten, ontwikkelingen en toetsingsmogelijkheden. We hebben niet te maken met stilstaand water. Ik vind het daarom heel normaal dat elke lidstaat hiermee bezig is en hierin een afweging maakt. Dat lijkt nu het geval te zijn in Duitsland en nee, collega Aigner belt mij niet eerst op om te vragen of zij dat wel mag doen, net zo min als ik haar opbel als ik een besluit wil nemen. Zo’n besluit zal echter wel moeten worden voorgelegd aan «Europa», en de Europese Commissie is in tal van zaken in Europa op het gebied van het Europese landbouwbeleid degene die het heeft te beoordelen. Dat is zo op het gebied van de melkprijzen en een eerlijke concurrentie in Europa en het geldt ook hier.

Duitsland is een democratie, dus het plan moet nog aan het parlement worden voorgelegd. Als Duitsland dit echter inderdaad doorzet, zal het dit moeten voorleggen aan de Europese Commissie en op dit punt om een vrijwaring moeten vragen. De Europese Commissie toetst dan, net als bij andere lidstaten die een verzoek om vrijwaring doen, of het klopt, of er sprake is van nieuwe gegevens uit onderzoeken die Duitsland blijkbaar heeft gevonden, en of er sprake is van een deugdelijke onderbouwing. Vervolgens komt er al dan niet een vrijwaring voor Duitsland. Er is dus nog een heel traject te gaan en natuurlijk zal ik me volgende week op de hoogte laten stellen door mijn collega over het hoe en wat. Wij zullen nieuw onderzoek, als dat er is, nadrukkelijk bestuderen. Ik ben bereid om te kijken of daarin nieuwe ontwikkelingen of andere zaken staan en die in de toegezegde brief aan de Kamer mee te nemen.

De heer Polderman, de heer Atsma, mevrouw Snijder en mevrouw Jacobi hebben gesproken over de Less Favoured Areas. Eerlijk gezegd heb ik een hekel aan die term, omdat ik vind dat hij geen recht doet aan de bedoeling ervan. Want waar hebben we het over? We hebben het over maatschappelijk waardevolle gebieden waar wij ook graag boeren en agrarische ondernemers als landschapsbeheerder hebben, die er ook een boterham moeten verdienen, maar waar het waardevolle van het landschap en het voluit verdienen van een boterham via agrarische productie niet altijd hand in hand gaan. Als overheid bekijk je dan hoe je boeren kunt belonen voor hun bijdrage aan het behoud en de ontwikkeling van maatschappelijk waardevolle gebieden. Dat is ook een voornemen van ons in het kader van het nieuwe landbouwbeleid na 2013; het staat in de houtskoolschets. Zo moet de Kamer het zien. De naam is nu nog zo; daar kunnen we niets aan veranderen, maar wat mij betreft gaan we hem wel veranderen voor het nieuwe landbouwbeleid. We moeten onder woorden brengen wat we ermee bedoelen, namelijk dat het mooie, gewaardeerde gebieden zijn.

De Less Favoured Areas vormen een categorie in de regeling. Er zijn verschillende regelingen. In de verordening wordt nu een wijziging aangebracht in de categorie «overige probleemgebieden». Wij maken van die categorie geen gebruik. Wij maken gebruik van de categorie «specifieke handicaps». Dat is de titel waarop wij op dit moment van deze regeling gebruikmaken. De nieuwe criteria voor de categorie «overige probleemgebieden» zijn naar verwachting gericht op fysieke kenmerken die veel duidelijker zijn dan de huidige sociaaleconomische: wat is zichtbaar, wat is tastbaar enzovoorts. Vanzelfsprekend zijn wij, net als andere Europese lidstaten, hierover geconsulteerd. In totaal heeft de Europese Commissie van 500 maatschappelijke organisaties een reactie gehad; het is dus breed gewogen. Na de herziening van de categorie van de Less Favoured Areas is deze categorie wellicht ook interessanter voor Nederland om te gebruiken. We zullen bekijken wat we eruit kunnen benutten en hoe we dat optimaal kunnen doen. De mededeling is er nu nog niet; zij komt op 21 april uit en dan staat ook precies vast wat de inhoud ervan is. Vervolgens zullen wij een kabinetsreactie schrijven, waarin ik een taxatie zal maken van of en zo ja, hoe we van deze categorie eventueel gebruik kunnen maken.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De minister zegt dat de mededeling op 21 april komt en dat zij er een reactie op schrijft. Ik neem aan dat wij er kennis van mogen nemen en dat we bij de discussie voor de volgende Landbouwraad kennis hebben van het standpunt van het kabinet en van het volledige plaatje.

Minister Verburg: Ik was eigenlijk van plan om dit kabinetsbesluit geheim te houden. Nee, natuurlijk krijgt de Kamer het.

De heer Atsma (CDA): Dat zou wel het eerste plan zijn dat geheim blijft!

Minister Verburg: Iets geheimhouden is vaak de manier om het zo snel mogelijk onder ieders aandacht te brengen.

De heer Polderman sprak over de vereenvoudiging van het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Ik heb daarover de vorige keer al gezegd dat ik vind dat de Europese Commissaris daar de mond vol van heeft, maar dat er in de praktijk nog echt te weinig van blijkt. Zij maakte de rekensom voor de besparing van de braaklegregeling enzovoorts. Dat zal allemaal wel, maar het zet wat ons betreft onvoldoende zoden aan de dijk. Dat geldt niet alleen voor Nederland; het geldt voor nog een paar lidstaten. Met die lidstaten vormen wij een groep, een soort «verminder-de-administratieve-regeldrukgroep». Wij spreken van tijd tot tijd met elkaar plannen door om te bekijken hoe we heel concreet de administratieve lasten voor boeren kunnen verminderen. Ik ben dat ook rond deze Europese Landbouw- en Visserijraad weer van plan. Spelregels moeten duidelijk zijn, maar soms kunnen Europese spelregels wel een klein beetje eenvoudiger, ook voor de uitvoering. Denk aan de uitvoering van de bedrijfstoeslagenregeling en wat die ieder jaar aan veel boerenbureaus voor problemen oplevert, die ook weer gevolgen hebben voor de uitbetaling. Wij willen bekijken hoe het eenvoudiger kan. Ik denk daarbij aan de verdere vereenvoudiging van de cross compliance.

Tegelijkertijd denk ik eraan om heel concreet de voorstellen te gaan vormgeven die de directeuren van de nationale betaalorganen opbrengen. Ieder halfjaar vergaderen de directeuren uit de 27 lidstaten van de nationale betaalorganen. Bij ons is dat Dienst Regelingen. Wij hebben de directeuren uitgenodigd om met concrete voorstellen te komen en wij zullen bij deze Raad opnieuw bij de Commissaris benadrukken dat deze voorstellen in behandeling moeten worden genomen en dat we binnen een halfjaar daarna concrete voorstellen voor vereenvoudiging willen hebben. Ik denk echt dat daar nog het nodige te halen is.

De heer Atsma heeft gesproken over de legbatterijen. Ik heb de vorige keer gezegd dat 2012 voor mij 2012 is. Als daar geen aanleiding voor is, breng ik het niet op een agenda op, want dat zou heel vreemd zijn. Als iemand echter een voorstel zou doen om het wat later te doen, zeg ik dat we hier een handtekening onder hebben gezet, dat ondernemers in alle lidstaten hieraan zijn gehouden en dat dit geldt voor alle ondernemers in alle Europese lidstaten; 2012 is 2012 en afspraak is afspraak.

De heer Atsma (CDA): De vaste commissie heeft inmiddels het verslag van het werkbezoek aan Brussel gekregen. Wij doen dat de minister ook graag toekomen. In dat verslag wordt heel expliciet gezegd dat een aantal landen gewoon af wil wijken, af gaat wijken en afwijkt van de afgesproken regel. Als dat zo prominent wordt gemeld door «Brussel» aan onze Kamer, kan ik me voorstellen dat de minister zich gemotiveerd voelt om dit even spontaan tussen hoofdgerecht en toetje op te brengen.

Minister Verburg: Dat zou dan informeel zijn. Wij vergaderen daar gewoon met een glaasje water, omdat we er vaak uren zitten en het er nogal eens warm wil zijn.

De heer Atsma (CDA): Tussen water en borrel is ook best.

Minister Verburg: Ik ben benieuwd naar dat verslag. Ik ben daarin zeer geïnteresseerd. Als de commissie mij het verslag doet toekomen, zal ik eens kijken wat erin staat. Maar 2012 is 2012 en ik vind dat de Europese Commissie, die daarin een verantwoordelijkheid heeft namens alle 27 lidstaten, de handhaving gewoon moet toepassen.

De heer Atsma en mevrouw Snijder vroegen ook naar de top-up van Roemenië. Ik weet niet wat Roemenië precies gaat vragen. Ik wijs er wel op dat Roemenië een van de lidstaten is die aan het infaseren is in het Europese landbouwbeleid en dat een van de grootste klachten van een aantal Centraal-Europese en Oost-Europese landen steeds is dat zij niet gelijkgeschakeld zijn met bijvoorbeeld de bedrijfstoeslagenregeling in het Westen. Wij stellen echter dat die landen moeten gaan voldoen aan alle Europese verplichtingen, en dat het gefaseerd gaat. De fasering gaat duren tot het eind van deze periode, ondanks knarsetanden van een aantal lidstaten. Voor de periode daarna zal stevig onderhandeld worden om op Europees niveau het gelijke speelveld te creëren. Wat het gelijke speelveld betreft, hebben de vijftien «oude» lidstaten nog een betere regeling dan de laatst toegetreden lidstaten, waar sprake is van infasering. Ik ken het voorstel niet, maar het is belangrijk dat Roemenië het voorlegt in de Landbouwraad aan de Europese commissaris, dat dit in alle openheid gebeurt en dat de Europese Commissaris en de Europese Commissie het toetsen aan de afspraken die we hebben gemaakt. Dat is de essentie.

De heer Atsma zegt dat Duitsland een melkfonds heeft en dat Frankrijk ook 1 mld. uitbetaalt aan de boeren, maar dat kan niet zomaar. Dat moet worden voorgelegd in Brussel. De Europese Commissie zal toetsen of het kan binnen de spelregels die we daarvoor hebben afgesproken. Dat geldt ook voor elk voorstel dat wij als Nederland doen. Het moet passen binnen de spelregels, want anders ondergraaf je het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Dat willen wij niet, want Nederland heeft daar geen enkel belang bij. We zijn een grote speler op dat terrein en we willen die positie graag behouden. We hebben er dus alle belang bij dat Europa hier streng maar rechtvaardig in oordeelt. Ik zal de Commissaris daartoe ook aanmoedigen, zo zij die aanmoediging van mij nog nodig zou hebben. Het gelijke speelveld wordt dus door «Europa» gegarandeerd. Als Duitsland het heeft over een melkfonds, kan het niet zo zijn dat het de melkprijs op 3, 4 of 5 cent hoger garandeert. Dat kan niet; dat mag niet in de spelregels. Die worden in Brussel getoetst en dat is maar goed ook. Dat zal ook gebeuren bij het voorstel van Roemenië.

De heer Atsma (CDA): Ik maakte mijn opmerking in een wat bredere context. De Franse minister Barnier heeft van alles geroepen over extra steun voor verschillende sectoren. De Belgen hebben in de laatste landbouwraad gepleit voor extra steun voor de varkenshouderij. Wij vinden dat op zichzelf heel begrijpelijk, omdat het buitengewoon slecht gaat in de sector. Nederland heeft zich er met het Verenigd Koninkrijk tegen verzet, maar verder bleef het stil, althans volgens het verslag dat wij hebben gekregen. Hoe gaat dit nu verder en wat betekent het allemaal? Er worden tientallen miljoenen uitgetrokken voor extra steun, voor particulierenopslag en op andere manieren. Daarom waarschuw ik voor renationalisatie. Dat is wat wij ten principale niet willen, maar als het dan toch gebeurt in Europa, moet het principe van gelijke monniken, gelijke kappen gelden. Dat is het enige waar ik aandacht voor vraag.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Het klinkt allemaal aardig: het moet allemaal getoetst worden aan een aantal Europese regels, maar wij horen alleen dat er extra middelen komen. Ik vind dat vreemd. Je kunt natuurlijk van alles bedenken om toch net binnen de mazen van de wet te blijven; dat weten we allemaal. Dan val je net binnen de regeltjes. Daarmee krijgen we gewoon een verschil in level playing field. Ik vind dat we het met elkaar niet aan de kaak moeten stellen, want dan moeten we in Europees verband breed iets doen. Dat doen we door middel van de interventie. Ik begrijp dus niet dat andere lidstaten hier zo gemakkelijk in kunnen handelen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik heb daar niet meteen een oordeel over, maar ik wil wel heel graag weten waar het geld precies in gaat zitten. Is dat in verduurzaming? Wat voor type steun is het precies? Wij kennen in Nederland in het kader van de crisis- en herstelwetgeving ook steun. Het kan niet zo zijn dat het steun aan bedrijven is, want dan zou andere problematiek ontstaan. Ik vraag me dus af waar het in zit. Heeft de minister daarover een idee?

Minister Verburg: Ik beschouw de opmerking van de heer Atsma over het belang van het Europese gelijke speelveld als ondersteuning van mijn inzet en mijn lijn. Ik deel zeer de opvatting dat we ook voor een nieuwe periode echt moeten voorkomen dat we ook maar iets gaan renationaliseren. Voor je het weet, ben je je hele Europese speelveld en je hele Europese ontwikkeling op dit terrein kwijt. Ik wil daar zeer voor waarschuwen. De heer Polderman heeft in zijn inbreng een paar keer gesproken over de Europese verkiezingen en ik doe dat ook maar in dat licht, want ik houd mijn hart vast voor wat ik daarover in sommige verkiezingsprogramma’s tegenkom. Zorg voor een sterk Europees landbouwbeleid. Dat is in het belang van Europa en in het belang van alle burgers in Europa. Het is ook in het belang van de positie van Europa in de wereld; in de WTO, in ontwikkelingssamenwerking enzovoorts. Dat wil ik bepleiten en ik zet daarop alles in in Brussel.

Wat kunnen landen en wat mogen landen? Ten aanzien van de extra middelen voor de health check moeten alle lidstaten voorstellen indienen. Daar komen voorstellen voor de eerste pijler, artikel 68, en voor de tweede pijler. Die moeten we allemaal voorleggen in Brussel. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik haar de Nederlandse voorstellen voor 1 mei zal toesturen; dan kunnen we erover spreken. Voor 15 juli van dit jaar moeten de voorstellen in Brussel liggen. Dat geldt voor onze voornemens en voor de voornemens van de andere lidstaten. Dan komt daar zicht op. Tegen mevrouw Jacobi zeg ik dat ik de Kamer graag een overzicht toestuur van wat de verschillende lidstaten hebben gevraagd, als dat overzicht ontstaat. Ik beschik daar natuurlijk niet over, maar als er iets wordt uitgereikt, kan de Kamer dat krijgen, om het te bekijken. De voornemens moeten dus passen binnen de spelregels, zowel in de eerste als in de tweede pijler. Zoals de Kamer weet, gelden voor de modulatiegelden een paar andere regels, maar een en ander moet voldoen aan de doelen die ervoor gesteld zijn.

De heer Atsma sprak over beperkingen in de mededinging. Ik moet eerlijk zeggen dat ik zijn opmerking niet begrijp. Als hij er nog een reactie op wil, zou ik die opmerking graag onderbouwd zien. Het enige waar ik op kom, zijn wellicht de fusiebesprekingen en -onderhandelingen van Friesland Foods en Campina. Op het moment dat er in Duitsland, Scandinavië of Frankrijk sprake is van een zuivelfusie, willen wij erg graag dat de Europese Commissaris die erover gaat, heel scherp bekijkt of het eerlijk gaat. Als we dat vinden, en ik ben die opvatting toegedaan, moeten we er ook tegen kunnen bij een Nederlandse fusie. Friesland Foods en Campina hebben hard en goed onderhandeld. Wij hebben daar van tijd tot tijd een bijdrage aan kunnen leveren op het gebied van informatievoorziening; soms op verzoek van de fusiepartners en soms op verzoek van de Europese Commissie. Het resultaat dat daaruit is gekomen, mag er zijn. Dat geeft de leiding van de fusieorganisatie aan en ik heb dat ook gehoord uit kringen rond LTO Nederland. Als je als concurrerende internationale onderneming spelregels wilt hebben, omdat je daarvan profijt kunt hebben, moet je zelf ook bereid zijn om je binnen die spelregels te blijven bewegen. Ik zie dus geen verschil in behandeling.

De voorzitter: De vraag om de Kamer goed te laten kijken naar de kwestie rond de mededingingsautoriteit, is gisteren ook naar voren gebracht door LTO Nederland.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Gisteren is er breed, dus niet alleen door LTO Nederland, op gewezen dat de mededingingregelgeving wel geldt aan de kant van de zuivelindustrie en dat daar nauwlettend naar wordt gekeken, maar dat die aan de kant van de supermarkten, dus bij de verkoop aan de consumenten, schijnbaar helemaal geen rol speelt. De supermarktketens kunnen zich clusteren. Daarop zou – laat ik het zo maar formuleren – de mededingingregelgeving onvoldoende van toepassing zijn. Dat kwam gisteren heel nadrukkelijk aan de orde. Dat veroorzaakt een spanningsveld, omdat de producent in een achtergestelde en ondergeschikte positie zit.

Minister Verburg: Ik moet zeggen dat ik dit niet herken, maar ik neem aan dat LTO Nederland dit aankaart bij de NMa, want blijkbaar heeft LTO Nederland dan een zaak. Dan zeg ik: kaart dit dan aan en kom met je kaarten op tafel. «Europa» is, met onze hartelijke steun, wel bezig met de prijsvorming in de hele keten. Niet voor niets heb ik het Landbouw Economisch Instituut gevraagd om te kijken naar de prijsvorming in de keten. Is er in elke schakel van die keten sprake van een rechtvaardig rendement? Daarover heeft het LEI een rapport uitgebracht. Daar is verschillend op gereageerd, maar dit werkt wel door in de besprekingen tussen de primaire sector, de tussenhandel en andere schakels in die keten. De eerste reactie van sommige schakels in de keten was dat het rapport niet deugt, omdat daaruit blijkt dat hun portie heel behoorlijk was. Dan begin je dus maar even met het aanvechten van het rapport. Hoe dan ook, dat debat is op de wagen. De hele prijsvorming is gebaat en gediend bij transparantie. Laten wij die nastreven. Als LTO Nederland een zaak heeft ten aanzien van de retail, laat LTO Nederland die zaak dan aanhangig maken bij de NMa. Daar hebben wij die instelling voor. Als dat kan helpen en als daar iets uit komt, lijkt mij dat goed. Daar hebben wij al die instellingen voor. Ik ga ervan uit dat LTO Nederland dat zo nodig ook doet.

De heer Atsma heeft gesproken over de destructietarieven. Dat betreft tariefwijzigingen voor de verwerking van slachtbijproducten, dus restmateriaal bij slachthuizen, als gevolg van de sterke schommeling in prijzen van de eindproducten van destructiemateriaal. Rendac bv, dat dit uitvoert, mag uitsluitend de werkelijke kosten voor het ophalen en verwerken van slachtbijproducten in rekening brengen. Doordat een toename van de opbrengsten van de eindproducten van destructiemateriaal werd verwacht, konden de destructietarieven per 1 januari 2009 worden verlaagd ten opzichte van 2008. In tegenstelling tot de verwachtingen zijn de opbrengsten van de eindproducten van destructiemateriaal echter niet toegenomen, maar juist afgenomen. Dat kwam door de sterke en onverwachte daling van de prijzen van eindproducten van destructiemateriaal, met name van dierlijk vet. Daardoor zijn de tarieven voor die verwerking te laag vastgesteld. De nieuwe tarieven die per 1 juli 2009 van kracht worden, komen overeen met de werkelijkheid en zijn dus kostendekkend. Hierdoor worden ook forse fluctuaties in de tarieven voorkomen.

Wij baseren dit destructiebeleid op de Europese Verordening inzake dierlijke bijproducten. Het nummer daarvan is 1774/2002. Het nationale destructiebeleid per lidstaat is moeilijk te vergelijken omdat de marktsituaties verschillend zijn, maar de kosten voor destructie liggen in Nederland onder het Europese gewogen gemiddelde. Wij gaan heel zorgvuldig om met die prijsvorming. Dat is ook noodzakelijk, enerzijds om ervoor te zorgen dat agrarische ondernemers geen onevenredig oplopende kosten hebben en anderzijds omdat kostendekkende tarieven ook in deze tak van sport gerechtvaardigd zijn.

De heer Atsma (CDA): Daarover verschillen wij van mening. De afgelopen jaren heeft de Kamer altijd gezegd dat het mede een publieke verantwoordelijkheid is dat de destructie op een fatsoenlijke, maar vooral ook een betaalbare manier georganiseerd wordt. Die publieke verantwoordelijkheid hoef ik niet verder te duiden, maar die heeft natuurlijk te maken met diergezondheid, volksgezondheid en noem het allemaal maar op. Wij willen er niet toe uitnodigen dat de schapen in kliko’s belanden, zoals wij een paar jaar geleden hebben gezien. Dat is allemaal strikt te verwerpen, maar dan moet je het wel betaalbaar houden. Er wordt nu voor categorie 1 een kostenstijging van 30% voorgesteld en voor categorie 2 een kostenstijging van ruim 20%. Dan moet je natuurlijk ook de vraag stellen in hoeverre beperkingen kunnen worden opgelegd aan deze ongebreidelde tariefstijging. «Europa» schrijft voor wat mag. Ten aanzien van transport is dat volstrekt helder. Dit gaat volgens mij puur om de verwerking. Wij zouden een pas op de plaats willen maken. Vandaar onze vraag hoe dit in «Europa» zit. De oude plaatjes die ik voor ogen heb, zijn helder: Nederland loopt uit de pas, want het is hier duurder.

Mevrouw Snijder-Hazelhof (VVD): De minister zegt heel mooi dat de tarieven voor de eindproducten nu wat lager zijn dan ingeschat. Dat komt natuurlijk ook doordat wij het diermeel nog niet op de agenda hebben. Als de restproducten, die uiteindelijk een hogere waarde hebben, ook een hogere waarde krijgen, zou deze hele aanpassing niet nodig zijn. Ik vind dat de minister hier wel heel soepel overheen loopt. Ik vind dat wij dit opnieuw in «Europa» aan de kaak moeten stellen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter, ik heb een punt van orde. Wij zouden om 11.00 uur stoppen met het landbouwgedeelte om nog anderhalf uur over de vis te kunnen spreken. Ik dring erop aan om genoeg tijd over te houden voor de visserijonderwerpen. Dus graag spoed.

De voorzitter: Dit punt besprak ik net met onze griffier. Ik zal hier goed op letten.

Minister Verburg: Ik heb de heer Atsma aangegeven hoe wij tot deze prijsvorming komen. Wij proberen om de kosten voor ondernemers zo laag mogelijk te houden, maar het moet wel mogelijk zijn, want we moeten naar kostendekkendheid toe werken. Volgens mij is er overigens sprake van een schriftelijk overleg, onder meer over dit punt. Ik geloof ook dat er sprake is van een VSO, zodat wij hierover nog komen te spreken.

De heer Atsma (CDA): Dat gaat over de VWA-tarieven.

Minister Verburg: O, oké.

Het diermeel heb ik in «Europa» op de agenda gezet. Dat staat daar dus op de agenda, maar dat moet natuurlijk wel gepaard gaan met zorgvuldigheid. Ik kan het niet laten om dat te blijven herhalen, want ervaringen die wij daarmee in het verleden hebben opgedaan, moeten wij koste wat kost zien te voorkomen. Dat vraagt dus zorgvuldigheid, maar mede door inzet vanuit Nederland staat dit op de agenda.

De heer Atsma en mevrouw Snijder hebben gevraagd naar het vervroegd uitbetalen van de bedrijfstoeslagenregeling. Ik heb de vorige keer gezegd dat ik begrip heb voor het voorstel, maar dat ik de zorgvuldigheid en de haalbaarheid bovenaan zet. Ik heb toegezegd dat ik hierover zou spreken met de Landbouwcommissaris. Uit dat gesprek is gebleken dat er eventuele mogelijkheden zijn – ik zeg het heel voorzichtig – onder een aantal voorwaarden. Die voorwaarden zijn dat er sprake moet zijn van een uitzonderlijke situatie. Bijvoorbeeld bij ernstige financiële problemen kan een lidstaat om een vervroeging van de betaling voor 1 december verzoeken. Die vervroegde betaling kan alleen in de vorm van een voorschot van maximaal 50%. Een voorschot kan niet voor 16 oktober worden uitbetaald, omdat dat het begin is van het Brusselse boekjaar. Voor elke betaling, dus ook van een voorschot, moeten alle controles op de subsidievoorwaarden zijn uitgevoerd. Alles moet dus passend zijn. Dan krijg je dus wel een breuk, want dan betaal je in twee keer uit, met een voorschot. Ik heb al eerder aangegeven dat ik dat administratief uitermate complex vind, maar ik heb ook gezegd dat zorgvuldigheid bij mij bovenaan staat. Daarom zeg ik dat een dergelijke ingreep op het uitvoeringsproces uitvoerbaar en haalbaar moet zijn en later niet tot onoplosbare problemen moet leiden in de verantwoording, bij de ondernemers of bij de Dienst Regeling. Alles overwegende vind ik dat wij het in tweeën knippen van de betaling, met een voorschot, niet zouden moeten doen, maar volgens mij hebben wij hierover een algemeen overleg.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dat is allemaal interessant en volgende week spreken wij over de Dienst Regeling, maar is de minister bereid om die aanvraag in Brussel neer te leggen? Dat moet dan wel gebeuren.

Minister Verburg: Ik en trouwens ook de Europees Commissaris zijn hiermee bezig. De Europees Commissaris heeft gezegd dat er nog even moet worden gewacht en dat zij wellicht zelf met een voorstel komt, maar dat zij nog even zoekt. Het moet immers datgene opleveren wat wij met elkaar bedoelen. De bedoeling is goed, namelijk dat ondernemers hun recht op bedrijfstoeslag eerder te gelde kunnen maken, maar wij moeten wel het middel kiezen dat daartoe leidt. Wij moeten ons niet, met de beste bedoelingen, een heleboel extra bewegingen, extra bureaucratie, extra administratieve lasten en extra fouten of risico’s op de hals halen. Het idee blijft dus in de aandacht. Wellicht komt de Europees Commissaris volgende week met een voorstel. Dat weet ik niet, maar het heeft haar en ook mijn aandacht. Ik herhaal echter dat het minder eenvoudig uitvoerbaar is dan dat het idee sympathiek is.

Er is gevraagd wat wij met de 5,4 mln. extra doen. Is dat alleen voor breedband of ook voor andere doelen? Die extra middelen volgen uit het economisch herstelplan en komen beschikbaar voor het plattelandbudget, dus voor het POP en ook voor bredere maatregelen op het punt van het klimaat, energie, biodiversiteit, water, innovatie én breedband. Het zit dus in een bredere categorie. Ik zal dat meenemen in de voorstellen voor 1 mei.

Er is ook gevraagd naar bloedluisbestrijding. Waarom is daar elders in Europa wel een middel voor beschikbaar en hier niet? Er bestaat ook in Nederland een geregistreerd middel tegen bloedluis. Dat is Europees goedgekeurd en het heet «Biomite».

Mevrouw Ouwehand vroeg hoe ik aankijk tegen de ontkoppeling van de prijs van biologische melk en die van gewone melk. Dat is een zaak van de markt.

Mevrouw Jacobi vroeg of ik de zaak van de kieviten in Frankrijk wil aankaarten bij mijn Franse collega. Ik zal dit punt volgende week bij collega Barnier aan de orde stellen. Ik weet overigens niet of de verhalen helemaal kloppen, maar ik leg dit bij hem neer. De informatie waarover ik nu beschik, laat zien dat de verhalen niet helemaal kloppen, maar ik stel dit wel bij hem aan de orde. Als we die vogel graag willen houden, zowel daar als hier, moeten wij daar immers ook zorgvuldig in investeren. Ik laat de Kamer daarna in het verslag van de Landbouwraad weten waartoe dit heeft geleid.

De voorzitter: Er is een vraag blijven liggen van mevrouw Ouwehand over het invoerverbod op ganzendons.

Minister Verburg: Ik ben bezig te bekijken hoe ik die motie kan uitvoeren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Het mag ook schriftelijk, maar als de minister kan aangeven wanneer wij daarover worden geïnformeerd, weten wij meer.

Minister Verburg: Het is belangrijk om te bekijken hoe wij daarmee omgaan. Ik ben op dit punt zo zorgvuldig als nodig is en zo voortvarend als mogelijk is.

De voorzitter: Tot zover de Landbouwraad. Nu gaan wij over naar de Visserijraad.

VISSERIJRAAD

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik begin met het meest algemene onderwerp, het Groenboek over hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Hoeveel minuten spreektijd hebben wij trouwens?

De voorzitter: Nou, laten wij maar uitgaan van twee minuten.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Nee.

De voorzitter: Dat deden wij ook in het vorige overleg. Houd het maar op drie minuten.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Oké. De PvdA-fractie steunt de uitgangspunten bij het ontwikkelen van de Nederlandse visie op herstel en duurzaam gebruik van de visbestanden, het perspectief voor een maatschappelijk geaccepteerde duurzame visserijsector, een doeltreffende visserij en een handhaafbaar beheer van de visbestanden. We zouden heel graag zien dat de visie op de toekomst van het Europees visserijbeleid in ieder geval ruim voor de LNV-begroting komt, zodat wij die in samenhang kunnen bekijken.

Ik ben blij dat de minister het Haaienactieplan ondersteunt en heeft bevochten. Wij hebben herhaaldelijk aangedrongen op maatregelen op dit punt. Het verheugt ons dan ook dat dit actieplan er eindelijk is. Wij delen ook de drie uitgangspunten, maar pleiten wel voor een spoedige evaluatie en regelgeving met betrekking tot het ontvinnen. Het EU-verbod op het ontvinnen blijkt op dit moment een van de zwakste schakels ter wereld te zijn.

Ik wil ook graag aandacht voor de duurzame ontwikkeling van de visserijgebieden. Het Europees Visserijfonds heeft een uitnodiging gedaan voor het indienen van lokale projecten voor duurzame ontwikkeling en verbetering. Onder andere in Groningen, Noordoost-Friesland en Noord-Holland zijn actieplannen gemaakt die door LNV moeten worden vastgesteld om in aanmerking te komen voor dit geld. Tot nu toe is dit nog niet gelukt. Het fonds zou opengesteld worden op 1 januari 2009. Het schijnt ook nu nog heel moeizaam te gaan. Wij pleiten er sterk voor dat die actieplannen op 1 juli van start kunnen gaan, zodat die projecten uitgevoerd kunnen worden. Niet alleen voor de duurzaamheiddoelstellingen maar ook in het kader van werkgelegenheid en dergelijke is dit van groot belang.

In het kader van Cites wil ik het Aalbeheerplan aan de orde stellen. Ik ben blij dat de minister zich wil inzetten voor het Europese exportverbod. Wel zou ik graag willen dat zij aandacht besteedt aan de volgende kwestie, die een loyaliteitsconflict kan opleveren. Onze vertegenwoordiger in de adviescommissie voor Europa is dezelfde vertegenwoordiger die in het kader van IMARES in Nederland een ander plan had bepleit, met onder andere een vangstverbod. Hij is geen voorstander van het nu gemaakte Nederlandse Aalbeheerplan. Volgens mij kan het, ook voor die persoon zelf, vervelend zijn om daar in een heel andere hoedanigheid in Europa weer een advies over te moeten geven dat een zeer essentiële rol speelt. Ik zou graag willen weten wat de minister hiervan vindt en of er mogelijkheden zijn om te voorkomen dat deze persoon in een loyaliteitsconflict komt. Er moet sprake blijven van een grote objectiviteit. Hier wordt al veel over gesproken en ik denk dat dit geen goede zaak is.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. In het kader van de Landbouwraad hebben wij even gesproken over de acties van de zuivelsector en van de boeren, hier op het Plein. Ook bij de visserij wordt het debat beïnvloed door acties, dit keer van boze vissers in Frankrijk. Wij hebben dat allemaal op de televisie kunnen zien. De Franse vissers eisen meer quotum voor kabeljauw. Acht de minister het denkbaar dat de standpunten onder die druk opschuiven? Ik hoor nu dat zij dat niet denkbaar acht. Ik ben benieuwd.

De voorzitter: De minister is nog niet aan het woord.

De heer Polderman (SP): Toch hoorde ik dit ergens.

Met betrekking tot de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid zitten wij in de fase van inventariseren van de standpunten. Ik hoop dat ons standpunt in algemeenheid wordt of blijft dat sprake moet zijn van verduurzaming van de visserij. Op zich heb ik geen bezwaar tegen het laten vallen of op de helling zetten van het door de Franse vissers bekritiseerde quotumsysteem. In de praktijk is immers gebleken dat de quota door de bijvangsten meer schade toebrengen dan dat zij de noodzakelijke verduurzaming dichterbij brengen. Het zou mij een lief ding waard zijn als wij van die ellendige bijvangsten afkomen en dat meer vis die gevangen wordt, aangeland wordt en niet als dood materiaal overboord wordt gezet. Op zich kan ik de in de brief geformuleerde uitgangspunten dus onderschrijven. Wij moeten later met de minister discussiëren over de concretisering daarvan, want het is nu nog vrij algemeen.

De aquacultuur is een interessant toekomstperspectief, maar wij moeten voorkomen dat de fouten die tot nu toe in de bio-industrie zijn gemaakt, worden herhaald. Ik hoop dat er voldoende aandacht komt voor de innovaties. Ik denk daarbij aan schelpdierenkweek en andere zoute kweken, van algen, wormen enzovoorts. Als we bij aquacultuur het beeld hebben van paling in betonnen bakken in donkere schuren, weet ik niet of dat het toekomstbeeld is dat wij moeten nastreven.

Door de kweek van de nieuwe meerval is de bestaande meerval uit de markt gedrukt. Dat zit ons niet lekker. Met die zogenaamde claresse is het niet goed gegaan. De zaak in Nederland is wat dat betreft nog lang niet op orde, laat staan dat we al kunnen spreken van een goede Europese aanpak.

De discussie over het Aalherstelplan gaan wij niet herhalen, want daar hebben wij uitvoerig met elkaar over gesproken. Ik ben blij dat de minister inzet op een exportverbod voor glasaal buiten Europa. Ik ben benieuwd naar haar antwoorden op de vragen van mevrouw Jacobi over de ICES-kwestie en de dubbele pet.

Ik steun de minister met betrekking tot de Nederlandse inzet voor de haaien. Ik hoop dat het polsen van de lidstaten over het staand want niet leidt tot uitstel van een voortvarende aanpak op Nederlands grondgebied, want op onze eigen stranden en pieren hebben wij voorlopig genoeg te doen.

De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Naar aanleiding van het verslag van de Visserijraad van 23 maart dank ik de minister voor haar heldere antwoord over ontdooide importvis die als verse vis wordt verkocht. Daarmee ligt er een duidelijke basis voor beleid. Kan de minister aangeven hoe hierop wordt gecontroleerd en gehandhaafd binnen de EU, meer in het bijzonder in Nederland door de Voedsel en Waren Autoriteit? In Nederland hanteert het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel immers een heel andere definitie van «verse vis»: in de ogen van het CBL is iets vers als het niet verhit is geweest. Ligt de grens echter niet bij «gekoeld of bevroren»? Daarop krijg ik graag een reactie van de minister.

De landbouwcommissie van het Europees Parlement heeft een voorstel van de Europese Commissie voor nieuwe handelsnormen voor pluimveevlees verduidelijkt, met als doel dat bevroren pluimveevlees niet mag worden verkocht als vers. Zijn hieruit parallellen te trekken naar vis? Zo ja, wil de minister dit dan aan de orde stellen en op welke wijze kan dan van het pluimveevleestraject worden geleerd?

De CDA-fractie ondersteunt de raadsconclusies en de inzet van de minister op het punt van het Haaienactieplan. Wij kunnen ons ook goed vinden in de wijze waarop de minister het Nederlandse Aalbeheerplan heeft aangepast. Kan zij ons al iets vertellen over haar contacten met de Europese Commissie over de Nederlandse inzet? Wij hebben begrepen dat de minister op 2 april in Zeeland heeft gesproken met Europees Commissaris Borg van Visserij.

Wij gaan ook akkoord met het voorstel van de minister om de Kamer na de zomer te informeren over haar visie op de toekomst van het Europees visserijbeleid, maar ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen van collega Jacobi over dit onderwerp. Dat geldt ook voor haar opmerkingen over het Europees Visserijfonds. Kan de minister ons geruststellen met de mededeling dat de regeling met ingang van 1 juli 2009 wordt opengesteld? Ons bereiken berichten dat men in de provincies al volop klaarstaat voor het indienen van mogelijke aanvragen.

Het volgende onderwerp is misschien een beetje ongebruikelijk bij een overleg over visserij, maar ik wil het toch even hebben over piraterij in Somalische wateren. Daar zou sprake zijn van grootschalige illegale visserij, waarbij ook Europese visserijschepen betrokken zijn, met name uit landen als Italië, Frankrijk en Spanje. Deze illegale acties leiden tot inkomstenderving voor lokale vissers. Een globale schatting is dat het gaat om 220 buitenlandse schepen, met een jaarlijkse visomzet van ongeveer 24 miljoen dollar, alleen al met tonijn en garnalen. Die berichten krijg ik van ngo’s die ter plaatse aanwezig zijn. Dit draagt natuurlijk bepaald niet bij aan het stabiliseren van de situatie, die in die regio al instabiel is. Is de minister bereid om tijdens de Raad van ministers aandacht te vragen voor deze problematiek en voor een gemeenschappelijke aanpak vanuit de Europese landen om deze illegale visserij te bestrijden, te beginnen natuurlijk met de aanpak van de eigen Europese vissers die zich hieraan schuldig zouden maken? Ik zag op de geannoteerde agenda dat dit punt op de agenda is gezet door Spanje.

Hulde voor het initiatief van de minister om een Europees exportverbod voor glasaal op de agenda te zetten. Ik steun ook haar initiatief om aandacht te vragen voor een gezamenlijke aanpak ten aanzien van de regelgeving inzake het gebruik van staand want in de kustzone en de problematiek van gestrande bruinvissen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ten behoeve van de kortheid van mijn inbreng sluit ik mij aan bij de eerste vraag van de heer Koppejan over verse en bevroren vis en het hanteren van de desbetreffende regels.

Volgens mij zitten wij op het punt van het Haaienactieplan redelijk op koers. Ook wij steunen de inzet van de minister. Dat lijkt redelijk de goede kant op te gaan.

De inzet van de minister op het punt van de aal is hartstikke mooi. Wij hebben daar vorige maand al uitvoerig over gedebatteerd. De minister voert in feite uit waar de Kamer om heeft gevraagd. Dat lijkt allemaal de goede kant uit te gaan, in de richting die wij in meerderheid willen. Hoe landt dit in Brussel? Er is al gevraagd of de minister al heeft gesondeerd bij Commissaris Borg hoe het ervoor staat. Wanneer wordt duidelijk of dit Nederlandse initiatief wordt geaccepteerd? De VVD-fractie dankt de minister voor het feit dat zij het exportverbod voor aal, waarvoor wij een motie hebben ingediend en waarvoor wij ons sterk hebben gemaakt, gaat inzetten op Europees niveau en op de agenda heeft gezet.

Ik denk dat wij de volgende keer meer duidelijkheid zullen krijgen over de aquacultuur, omdat er een plan voorligt ter bespreking in de mei- of junivergadering. De minister moet maar even zeggen of ik daar gelijk in heb.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik bestempel mijn collega van de VVD-fractie altijd als kritisch, op een prettige wijze. Ik hoor haar nu echter geen opmerking maken over de vermeende dubbelrol die de IMARES-deskundige bij het Aalbeheerplan speelt. Hij moet in Brussel ook advies geven. Vindt mevrouw Snijder dat geen punt?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Volgens mij is dat in het vorige debat ook al aan de orde geweest. Mijn mening daarover is natuurlijk dezelfde als toen. Ik had nog niet begrepen dat u hierover nu duidelijkere signalen hebt. Ik ben het met u eens. Wij hebben daar de vorige keer ook al kanttekeningen bij geplaatst, ook informeel achter deze tafel. Als er nu een negatief Nederlands advies zou komen en als de dubbelrol van IMARES daarbij inderdaad een rol zou spelen, vind ik dat zeer negatief. Ik hoop dat de minister haar rug dan rechthoudt en dat zij de Commissaris duidelijk kan maken hoe de vork in Nederland in de steel zit.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik verbaas mij over het laatstgenoemde punt. Volgens mij is IMARES een onafhankelijk instituut voor wetenschappelijke adviezen. Als de Kamer de onafhankelijkheid van IMARES in twijfel trekt, ontstaat er een bijzondere situatie. Ik ben dus benieuwd naar het antwoord van de minister op dit punt.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik zeg niet dat mensen of de organisatie niet te vertrouwen zijn, maar dit is een heel vervelende positie voor een van de weinige deskundigen die wij op dit punt hebben. Volgens mij is dit zelfs de enige deskundige die wij op dit punt hebben. Hij is hier in de hoorzitting geweest en heeft een heel expliciet advies gegeven over de wijze waarop wij het Aalbeheerplan zouden moeten uitvoeren. Uiteindelijk is er een alternatief gekomen waarvan eigenlijk op voorhand al duidelijk was dat IMARES daar heel grote twijfels bij heeft en dat niet ziet zitten. Die deskundige is volgens mij ook voor zichzelf in een heel vervelende positie terechtgekomen, omdat hij daarna – als er een negatief advies komt – nooit meer het imago krijgt dat hij objectief is. Het gaat gewoon om dat fenomeen. Je moet, los van de procedure, mensen zelf ertegen beschermen dat zij dat beeld al op voorhand met zich meedragen. Dat is heel vervelend. Ik denk dat wij de minister terecht vragen hoe wij dat beeld gezamenlijk recht kunnen zetten, want dat is ook voor IMARES een heel vervelend beeld. Dat is de opmerking.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Mevrouw Ouwehand, op zich willen wij de onafhankelijkheid van IMARES helemaal niet in twijfel trekken, maar IMARES heeft natuurlijk wel een heel rare dubbelrol. IMARES heeft ons een advies gegeven. Wij zijn van dat advies afgeweken en nu moet men in Brussel de zaken als het ware controleren. Dat lijkt mij een heel rare spagaat voor IMARES. Daar heb ik grote twijfels bij.

De voorzitter: Laten wij vooral de reactie van de minister afwachten. Daar vroeg mevrouw Ouwehand om.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Precies. Ik wil er nog wel iets over zeggen. Ik ben blij dat de collega’s hun verantwoordelijkheid al op voorhand willen nemen en dat zij, als er vanuit «Europa» via IMARES adviezen komen over de Nederlandse beslissingen, het dan dus niet in hun hoofd zullen halen om oneigenlijke verdachtmakingen jegens IMARES te uiten. Ik proef dat natuurlijk wel. Ik begrijp de door mevrouw Jacobi gesignaleerde gevaren wel, maar die liggen vooral in hoe wij straks met die adviezen omgaan. IMARES heeft een wetenschappelijk advies gegeven en daar zijn politieke beslissingen over genomen. IMARES kan hetzelfde wetenschappelijke advies gewoon via «Europa» geven. Dan is het aan ons om niet met steken onder de gordel IMARES verdacht te maken, maar laten wij horen wat de minister daarover zegt.

Wij zijn blij dat er een actieplan voor haaien ligt. Dat heeft even geduurd, maar nu ligt er iets. Wij zijn blij dat de minister dat steunt. Ik heb hier wel een aantal vragen over. Wij hebben een mooi document gekregen van een aantal organisaties die de achtergrond voor ons hebben geschetst. Ik ben zo vrij om daar een aantal punten uit te citeren. Een van de doelstellingen is het verbeteren van de kennis over de soorten en hun rol in het ecosysteem en van de kennis over de visserij op deze dieren. Er zijn al enkele onderzoeken, waar ook ICES mee aan de slag gaat. Ik vraag de minister om erop aan te dringen om de beschikbare gegevens snel te gebruiken en het verbeteren van de kennis niet als een soort doekje voor het bloeden en als uitsteltactiek te laten gebruiken in «Europa».

Een andere doelstelling is het waarborgen van de duurzame visserij en een goede regulering van de bijvangsten. Daarvan zeggen de maatschappelijke organisaties dat onderzoek heeft uitgewezen dat onderscheid moet worden gemaakt tussen gerichte visserij op haaien en visserij waarbij haaien als bijvangst worden gevangen. Het is duidelijk dat gerichte visserij op een duurzame manier eigenlijk niet kan. Daarvoor zouden wij dus een totaal vangstverbod moeten afkondigen. Bij de bijvangst gaat het onder andere ook over de roggenpopulaties in de Noordzee en onze eigen boomkorvisserij. Op dat punt zouden wij dus voor visserijbeperkingen moeten gaan. Ik hoor graag van de minister of zij, nadat de conclusies over het plan op zich zijn aangenomen, in het debat wil aandringen op een goede concretisering van de ambities die er nu liggen, zodat wij niet pas over 15 jaar een concreet voorstel aannemen.

Er moet natuurlijk ook een totaalverbod komen op het ontvinnen van haaien. De minister vindt dit een reële optie. Ik vind dat wij daarop moeten inzetten. Dus graag een stevige inzet. Wij kunnen natuurlijk ook niet wegkijken van onze eigen verantwoordelijkheid. De minister is positief over het actieplan. Dat lag in de lijn der verwachtingen, omdat het onze eigen sector nauwelijks raakt. Toch is ook bij onze eigen boomkorvisserij sprake van bijvangst. Wil de minister ook op dat punt maatregelen treffen?

Er zijn weinig gegevens over de bijvangst bij de pelagische visserij in gebieden buiten Europa, waar ook Nederlandse vissers actief zijn. Kan de minister daar meer over zeggen? Kunnen we een beter zicht krijgen op wat daar precies gebeurt?

We krijgen nog stukken over de Nederlandse visie op het Groenboek. Ik vind de uitgangspunten die de minister nu heeft geschetst, vaag: «herstel en duurzaam gebruik van de visbestanden», «perspectief», «doeltreffend, uitvoerbaar en handhaafbaar», bladibla. Dat kan volgens mij al snel wat concreter: een stevige ecosysteembenadering, onafhankelijke advisering en vaststelling door biologen en drastische reducties van de bijvangsten. De minister kent ook mijn pleidooi voor een aanlanding van alle vangst, een verbod op schadelijke vangsttechnieken enzovoorts. Wij horen graag of de minister snel naar een concretisering toe wil.

Wat Cites en de aal betreft, heb ik met belangstelling gelezen dat de minister Cites-beslissingen onder druk van Spanje en Frankrijk onvoldoende vindt. Ik vind dat intrigerend. Is zij van mening dat Cites ook op andere punten wellicht niet functioneert of gaat het alleen over de paling?

De heer Polderman heeft al iets gezegd over de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur. Ik heb daar een concrete vraag over. De Nederlandse Raad voor Dierenaangelegenheden heeft al een poosje geleden een advies uitgebracht en een toetsingskader voorgelegd aan de hand waarvan je het kweken van nieuwe vissoorten wel of niet zou moeten toestaan. Volgens mij wordt dat toetsingskader in Nederland nog niet gebruikt. Waarom niet? Ik dring er bij de minister heel sterk op aan om dit toetsingskader in te brengen in de discussie. Daarop krijg ik graag een reactie.

De motie-Jacobi over visserij met staand want is aangenomen. Daar zullen wij dus ook nationaal mee aan de slag moeten.

Antwoord van de minister

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in eerste termijn. Ik begin met de onderwerpen die op de agenda voor de Visserijraad staan, allereerst met het Haaienactieplan van de EU. Ik heb gemerkt dat daar brede steun voor is. Dat is zeer terecht. Wij hebben ons sterk ingezet om te komen tot ambitieuze conclusies. Ik zal een aantal van die conclusies noemen, omdat zij recht doen aan opmerkingen die hier zijn gemaakt en die dus in die conclusies worden meegenomen.

Ten eerste moet de Commissie komen met een concrete uitvoeringsagenda. Wij laten het dus niet bij onderzoeken of op een rijtje zetten; er moet een concrete agenda aan gekoppeld worden. Ten tweede: omdat je niet alles tegelijk kunt doen, moet er begonnen worden met de soorten die vanwege hun kritieke status op korte termijn actie en inzet behoeven via maatregelen. Ten derde is er de samenhang met diverse internationale – wereldwijde en Europese – verdragen, zoals Cites, de Convention on Migratory Species (CMS) en OSPAR, waarin ook afspraken worden gemaakt over de handel in of de bescherming van kwetsbare dieren. Vervolgens is het van belang om internationaal goed samen te werken, want een Alleingang heeft geen zin. De Commissie wordt ook verzocht om proactief te zijn in regionale visserijbeheerorganisaties, de zogenaamde RFMO’s. Tegelijkertijd hebben we gevraagd om het ontvinbeleid op korte termijn te evalueren en aan te scherpen; daar vroeg mevrouw Jacobi naar. Zij wordt dus op haar wenken bediend. Het is een terechte vraag en het is terecht dat daar zeer nadrukkelijk direct aandacht aan wordt besteed.

Deze conclusies moeten nog worden vastgesteld in de Visserijraad. Mijn inzet is om aan die conclusies vast te houden en om zo snel mogelijk een vertaalslag te krijgen naar de praktijk. Ik ben graag bereid om met natuurbeschermingsorganiaties en visserijorganisaties te bekijken hoe een en ander zo snel mogelijk handen en voeten kan krijgen in de praktijk, ook in de Nederlandse situatie.

Mevrouw Ouwehand stelde naar aanleiding van dit punt een vraag over de pelagische visserij. Daarbij gaat het om een gebied bij Mauretanië. Daarover hebben de Europese Commissie en het bevoegd gezag van Mauretanië zorgvuldige afspraken gemaakt. Wij hebben daar al eerder over gesproken. Mevrouw Ouwehand zegt dat er weinig zicht is op de bijvangst van deze pelagische visserij. Daar wordt iets aan gedaan. Sinds 2005 loopt een onderzoek naar het gebruik van ontsnappingspanelen om bijvangst te voorkomen. Ik heb nu geen informatie over wanneer de resultaten van dat onderzoek bekend worden, maar ik zeg graag toe om de pelagische visserij te vragen wat de resultaten van dat onderzoek zijn. Wanneer ik die resultaten heb, zal ik die naar de Kamer zenden.

Verschillende woordvoerders hebben gesproken over het Groenboek over hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Dat is een eerste opzet. Je moet een eerste opzet hebben om breed te kunnen discussiëren. Wij doen dat ook. Het gebeurt vanuit «Europa». De Europese Commissie neemt daar zelf initiatieven toe. Ik heb een parallel getrokken met de voorbereiding van het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dat is uitgemond in een houtskoolschets voor de komende periode. Zo willen wij het ook op dit punt doen. Dat betekent dat ik in dit geval geen keukentafelgesprekken voer, maar kajuitgesprekken. Ik voer ook informele rondetafelgesprekken en wij houden een internetconsultatie. Die internetconsultatie en al die gesprekken geven aan hoe er breed gedacht wordt over de ontwikkelingen in de visserijsector. Dat kan allemaal materiaal opleveren om te komen tot een scherpe invulling van hoe wij het gemeenschappelijk visserijbeleid voor de komende periode willen invullen.

De heer Polderman heeft gezegd dat duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt moet zijn voor de volgende periode, iets wat ik zonder meer met hem eens ben. De situatie in de visserij vraagt om duurzaam beheer en om duurzame vangstmethoden. Hij deed de suggestie om ook eens te kijken naar vermindering van bijvangst. Dit is een van mijn prioriteiten. Bijvangst is op dit moment een van de allergrootste problemen in de visserijsector. Daarmee zeg ik overigens niet dat een oplossing daarvoor voor het oprapen ligt, maar de inzet om bijvangst terug te dringen moet Europees bij voorrang worden opgepakt. Alle innovaties die dat grote probleem kunnen verminderen, moeten worden doorgevoerd.

De heer Polderman vindt dat eens moet worden bekeken of de quotumregeling goed werkt. Zoals bekend hebben wij hier van tijd tot tijd gesproken over zeedagen en zee-uren, zaken die ik wil meewegen in de nieuwe periode. Maar dan moet ook worden gekeken naar onze mogelijkheden op het gebied van duurzaam bestandsbeheer. Tegen mevrouw Ouwehand zeg ik dat ik al eerder heb aangegeven dat ik dat niet alleen wil overlaten aan biologen. Ik zie veel in de aanpak van de regionale adviescommissies, de rac’s, waarin biologen, niet-gouvernementele organisaties en visserijorganisaties zijn vertegenwoordigd. Ik heb daarvan enkele voorbeelden gezien die mij aanspreken. Men doet daar met elkaar onderzoek en bespreekt met elkaar de ontwikkelingen, waarna men met elkaar een voorstel formuleert over wat dat zou kunnen betekenen voor de visserij. Dat lijkt mij een zorgvuldige aanpak, aangezien partijen dan weer om tafel zitten. Als het aan één groepering wordt overgelaten, leidt dat altijd tot resultaten die ter discussie worden gesteld, waarmee niemand is gediend. Dit soort zaken wordt mij aangereikt in de kajuitgesprekken en de overige gesprekken.

Er zijn vragen gesteld over de regeling die zou kunnen worden opengesteld voor regionale visserijinitiatieven. Mevrouw Jacobi noemde daarbij een paar provincies die al met concrete plannen zijn gekomen. Mag ik daar mijn teleurstelling naast leggen over de andere provincies? Wij willen daar een leaderachtige aanpak, dus projecten die van onderop worden gedragen, waarop ik van een aantal provincies wel plannen krijg en van andere provincies nog niet. Wat wil ik daarmee doen? Ik wil dat alle provincies in gelijke mate de kans krijgen om te profiteren van die regeling. Ik zal precies bekijken welke provincies al wel iets hebben ingediend en welke nog niet, waarna ik de provincies die nog niets hebben aangeleverd zal aanschrijven, hen daarbij nadrukkelijk wijzend op de aanwezige mogelijkheden. De provincies die wel een plan hebben gemaakt moeten een en ander scherp voorbereiden, waarna de regeling per 1 januari 2010 van start gaat. Iedereen kan daar dan zo snel en effectief mogelijk gebruik van maken. In eigen land houden wij dan wel een gelijk speelveld op dit belangrijke dossier.

Mevrouw Jacobi (PvdA): De vier provincies die al een jaar zitten te wachten met goede plannen laat u hiermee opnieuw wachten, omdat andere provincies niet van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt. Ik begrijp dat u de breedte in wilt, maar zou het ook mogelijk zijn dat u het fonds per 1 juli wel laat starten, voor mijn part voor de helft van het geld, zodat de andere provincies een soort herkansing krijgen?

Minister Verburg: Dat lijkt mij niet erg zorgvuldig. Het is niet zo dat sommige provincies al een jaar voorstellen op de plank hebben liggen. Wij moeten niet overdrijven, maar elkaar heel serieus nemen. Provincies kunnen wel overgaan tot voorfinanciering, maar gelijke monniken, gelijke kappen. Ik vind het jammer dat sommige provincies nog niet gereed zijn. Wij zijn bezig de regeling af te ronden, maar ik wil graag vasthouden aan 2010 als startdatum. Maar nogmaals, als provincies, die vaak een heel behoorlijke vermogenspositie hebben, over willen gaan tot voorfinanciering vind ik dat prima.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Een aantal van die plannen past in de aanpak van de kredietcrisis. Ik kan mij nog voorstellen dat het daarmee wordt versneld, maar dan moeten wij wel zeker weten dat ze in de projectplannen vallen. Anders kan geen sprake zijn van voorfinanciering.

Minister Verburg: Ik kan provincies geen carte blanche geven. Wel wegen wij de ingediende projecten zorgvuldig. Een aantal provincies kan gebruik maken van de zes nieuwe regelingen die dit jaar worden geopend. Ik neem aan dat belangstellend wordt meegeluisterd, en anders is de informatiestroom wel zodanig dat iedereen kan weten wat de mogelijkheden zijn.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Volgens mij komen wij wel in de oplossingsrichting. Het gaat erom dat er geen lange, stroperige procedures komen. Is het mogelijk dat u hierover nog voor het meireces een duidelijke brief aan de regio’s laat uitgaan?

Minister Verburg: Ik zal een brief naar alle provincies sturen, waarin ik verwijs naar onze website.

Mevrouw Snijder vroeg of de Kamer de volgende keer meer informatie krijgt over de strategie voor duurzame ontwikkeling van de aquacultuur. Het antwoord is ja. De heer Polderman vindt dat moet worden geleerd van ervaringen uit het verleden, zodat niet alleen moet worden ingezet op intensieve teelt. Dat vind ik ook belangrijk, zij het dat daarvoor heldere randvoorwaarden aanwezig moeten zijn. Daarbij gaat het ook om integratie met andere sectoren, waarbij ik denk aan het project Zeeuwse tong en aan de teelt in de tuinbouw. Hiervoor is een protocol ontwikkeld. De Kamer krijgt daar volgende keer meer informatie over. Mevrouw Ouwehand vroeg naar nieuwe vissoorten rond de aquacultuur, en het wel of niet toestaan. Zij vroeg of daarvoor een toetsingskader bestaat. Verbreding van soorten in de viskweek is Europees en nationaal beleid. Voor toetsing van nieuwe soorten is er een protocol, dat strikt wordt toegepast.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Mijn vraag betrof rechtstreeks het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden, dat een toetsingskader en een toelatingsprocedure heeft voorgesteld. Voor zover ik het kan overzien zijn is het toetsingskader niet gevolgd als het gaat om het Nederlandse beleid. Hoe ziet het protocol waarover de minister het heeft eruit? Ik druk de minister op het hart om vooral de adviezen van de Raad voor Dierenaangelegenheden in te brengen in het debat en daarop de afwegingsmodellen in Europees verband te baseren.

Minister Verburg: De Raad voor Dierenaangelegenheden heeft een advies uitgebracht, op basis waarvan het protocol is opgesteld. Als wij dat in Nederland doen, willen wij dat dat ook in Europa zo wordt gedaan. Dat is uitgangspunt voor de inzet in Europa.

Ik heb het Aalbeheerplan besproken tijdens een werkbezoek van Commissaris Borg aan Zeeland. Ik heb daarbij aangegeven wat de inzet is van het Nederlandse aangepaste Aalbeheerplan. Wij hadden al eerder een dergelijk plan naar Brussel gezonden, waarbij wij in een begeleidend schrijven het voorbehoud hadden gemaakt dat wij, mochten er nog alternatieven zijn die hetzelfde doel zouden kunnen bereiken maar op een andere manier ingevuld, ons het recht voorbehielden nog een wijziging en/of aanvulling in het Aalbeheerplan aan te brengen. Dat is gebeurd, wat ik heb toegelicht. Ik heb er bij Commissaris Borg op aangedrongen om dit Aalbeheerplan snel en zorgvuldig te beoordelen. Dat plan ligt nu ter beoordeling bij de International Counsil for Exploration of the Sea (ICES). Naar verwachting komt er in juni een oordeel van de Commissie. Dank voor de support rond de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (Cites) en de export van aal en van glasaal. Ik zal mij in Europees verband blijven inzetten voor het totale exportverbod van glasaal. Overigens is dat geen gelopen race, want daarover is hard onderhandeld, en dat zal nog wel een poosje duren. Ik vind dit belangrijk genoeg om voor beide soorten een exportverbod af te spreken.

De heer Koppejan (CDA): Wat de reactie van de heer Borg op de aangepaste inzet van Nederland betreft: ik heb uit de media begrepen dat hij daarop in eerste instantie positief heeft gereageerd. Kunt u dat bevestigen?

Minister Verburg: Hij heeft inhoudelijk geen oordeel gegeven. Dat was ook niet te verwachten, omdat de afspraak is dat ICES hier eerst naar gaat kijken, gevolgd door het uitbrengen van een advies aan de Commissie. Dan is het natuurlijk niet doenlijk om eerst een eigen oordeel te geven dat naar ICES gaat, gevolgd door een nieuw oordeel. De heer Borg is een opgewekt mens: toen ik zei dat het Aalbeheerplan voldoet aan de criteria, heeft hij daarvan met vreugde kennis genomen. Het is namelijk weer een aalbeheerplan van een van de lidstaten. Inhoudelijk heeft hij er nog niets van gezegd, maar wel dat hij het als zijn taak ziet ervoor te zorgen dat de diverse ingediende plannen zorgvuldig en voortvarend langs het wetenschappelijk advies worden geleid.

Er zijn vragen gesteld over de participatie van een Nederlandse deskundige in ICES. Verder is gevraagd hoe ik de eerdere appreciatie van het Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies (IMARES) van het Aalbeheerplan zal begeleiden naar Brussel. IMARES en ICES zijn wetenschappelijke instituten, met wetenschappers uit diverse Europese lidstaten. Ik zou het niet juist vinden om nu met de vertegenwoordiger van IMARES te gaan spreken en ook maar de schijn te wekken dat ik probeer om zijn of haar opvattingen in ICES te beïnvloeden. Wij willen graag dat de aalbeheerplannen van alle lidstaten op een gelijk niveau worden beoordeeld, wat ook moet gelden voor ons Aalbeheerplan. Ik heb geen contact gehad, noch zal ik dat zoeken met de vertegenwoordiger van IMARES die in ICES zit. Overigens is ons nog niet bekend of de vertegenwoordiger van IMARES ook werkelijk deel zal nemen aan de werkzaamheden van ICES. Dat hangt af van de aanpak van de Commissie zelf. Ik zou mij kunnen voorstellen dat een vertegenwoordiger van een lidstaat niet meedoet aan de beoordeling van een plan dat door zijn land is ingediend. Wij weten niet of er een Nederlandse participant meedoet en, zo ja, wie dat dan is.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De vraag is of de vertegenwoordigers in ICES de plannen van de lidstaten zelf hebben getoetst. Zo ja, dan is sprake van een andere aanvliegroute. Het ging ons om die dubbelrol.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb vragen over Cites gesteld. De minister zegt dat zij zich gaat inzetten voor een Europees exportverbod. Als ik het goed heb begrepen staat paling op de Cites-lijsten, zodat je geen aanvullende maatregelen hoeft te nemen. Als het goed is, werkt die lijst zo dat onverantwoorde handel niet leidt tot een vergunning. Waarom is die aanvullende oproep dan nodig?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Natuurlijk is het allemaal wetenschappelijk, maar met cijfers kun je de wereld bespelen. Ik snap dat de minister er zo in zit, maar ik heb er problemen mee dat het hierbij gaat om specifieke deskundigheid. In mijn beleving is er in Nederland maar een echte aaldeskundige, zodat je ook in ICES-verband de wetenschappelijke sturing van die deskundige tegenkomt. Ziet de minister dat als een groot risico?

De heer Koppejan (CDA): Het is wenselijk om iedere schijn van vooringenomenheid te voorkomen. Dat mogen wij toch met zijn allen hier best uitspreken?

Minister Verburg: Cites geeft advies, nationaal en internationaal. Op Europees niveau is daarover geen overeenstemming bereikt, wat ik u de vorige keer heb laten weten. Op nationaal niveau zijn er twee Cites-adviescommissies die vinden dat helemaal moet worden gestopt met de export, namelijk Zweden en Nederland. Daarom moet de Visserijraad zijn verantwoordelijkheid nemen. Daarvoor ga ik mij inzetten, wat mij zeer gerechtvaardigd lijkt, gelet op de bestaande situatie.

Wat de advisering door ICES betreft: wetenschappers hebben de opdracht om zorgvuldig naar zaken te kijken en om naar eer en geweten en beste kunnen en vermogen te adviseren. Dat moet nationaal en internationaal gebeuren. Ik vind het niet wenselijk dat ik ga spreken met een vertegenwoordiger van IMARES over zijn of haar rol in ICES. Alleen al het feit dat ik dat zou doen, zou kunnen worden uitgelegd als mogelijke beïnvloeding. Ik ga uit van de wetenschappelijke beoordeling van ICES. Ik weet niet hoe dat wordt aangepakt. Verder ga ik ervan uit dat ICES op eenzelfde wijze aalbeheerplannen van andere Europese lidstaten streng en rechtvaardig beoordeelt op basis van een aantal wetenschappelijke uitgangspunten, die duidelijk moeten zijn. Zij moeten daarover kunnen en willen communiceren. Dan geeft ICES een advies aan de Commissie, die alles overwegend een besluit neemt.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Het enkele argument dat het zo wetenschappelijk is, neemt niet weg dat sprake is van een dubbelrol. Ik vraag u eens nader stil te staan bij deze door alle partijen niet gewenste ontwikkeling. Je ontkomt niet aan loyaliteitsconflicten.

Minister Verburg: Dit is een gevaarlijke route. Ik begrijp dat u dat niet bedoelt, maar er is in Europees verband een set aan criteria opgesteld waaraan moet worden getoetst. De Commissie vraagt dit aan ICES, waarin wetenschappers zitting hebben. Dat zijn er geen twee of drie die dat ergens in een donker kamertje beoordelen, maar dat zijn vertegenwoordigers uit verschillende Europese lidstaten. Ik denk dat ICES zal komen met een gezaghebbend advies, niet alleen over het Nederlandse Aalbeheerplan, maar over alle aalbeheerplannen. Ik vind ICES een gezaghebbende club. Uiteindelijk besluit de Commissie, die daarin een eigenstandige bevoegdheid heeft. Wij hebben er alles aan gedaan om het bijgewerkte Aalbeheerplan in Brussel te krijgen. Nu moeten wij het resultaat afwachten.

De heer Koppejan stelde een vraag over de verkoop van ontdooide vis. Regelgeving en etiquettering van levensmiddelen zijn een verantwoordelijkheid van de minister van VWS. Ik vind de opmerkingen over pluimveevlees interessant. Ik zal met mijn collega Klink hierover van gedachten wisselen en ik zal kijken wat de Europese verordening ons kan opleveren als het gaat om de handhaving van de verkoop van ontdooide vis als verse vis.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Wat is er mogelijk als je daar andere etiketten op plakt? Als je vis ontdooit en je doet er het etiket «vers gekoeld» op, gevolgd door een verdubbeling van de prijs, is het als vers te verkopen.

De heer Koppejan (CDA): Wil de minister reageren op de definitie van «verse vis» door het Centraal bureau voor de levensmiddelenhandel (CBL)?

Minister Verburg: Het laatste vind ik niet zo interessant, want het gaat erom wat wij definiëren, wat er aan wet- en regelgeving is en hoe wij handhaven. Als ik een kadetje heb en ik noem dat een boterham, maakt dat niets uit zolang ik de regels maar niet overtreed. Als blijkt dat het anders zit en dat het CBL zich daar niets van aantrekt, zal handhavend moeten worden opgetreden. Met de minister van VWS zal ik hier dus naar kijken, en ik zal kijken of en, zo ja, wat wij kunnen leren van de Pluimveevleesverordening. Daarmee heb ik indirect ook de vraag van mevrouw Snijder beantwoord. Als wij helderheid willen krijgen, zal dat grondig moeten gebeuren.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Blijkbaar geeft de regelgeving ruimte om een aantal zaken rondom dit fenomeen breder en gemakkelijker uit te leggen. Dat moeten wij toch aan de kaak stellen.

Minister Verburg: Ik neem dit voor kennisgeving aan, ik heb er zojuist voldoende over gezegd.

Terecht is zorg uitgesproken over de piraterij in de Somalische wateren, reden waarom het onderwerp in Europa op verzoek van Spanje nadrukkelijk op de agenda staat. Het is verstandig hierin een gezamenlijke Europese lijn uit te zetten, met als eerste doel illegale visserij te voorkomen. Europa heeft daarvoor vorig jaar strenge regelgeving afgekondigd, die moet worden ingevuld, voor zover dat nog niet is gebeurd, maar die ook moet worden gehandhaafd. Dat zal mijn inzet zijn tijdens de Visserijraad.

Gisteren heb ik naar het journaal gekeken, en vanmorgen hoorde ik op de radio wat uit het overleg over de kabeljauw is gekomen. Mijn collega Barnier heeft absoluut geen quotumverruiming toegezegd. Hij heeft toegezegd dat hij het probleem in Europa aan de kaak zou gaan stellen. Tegelijkertijd moet hij daarbij zeggen dat er eens per jaar in het najaar per vissoort over de quota wordt onderhandeld. Ik ben niet van zins om nu, in april daar al naar te gaan kijken. Wij moeten af en toe aan onze vissers een moeilijke boodschap brengen, maar dat doen wij in het belang van de visserij over vijf en tien jaar, dus voor de volgende generatie vissers. Wij doen dat ook in het kader van een duurzaam bestandsbeheer, wat nodig maar niet makkelijk is, maar wij zijn het wel verplicht aan deze en toekomstige generaties. Mocht het nodig zijn – ik verwacht het niet, want Michel Barnier is een heel verstandige man– dan zullen wij hem daaraan volgende week herinneren.

Staand want en bruinvis vormen het andere onderwerp waarover ik vorige week heb gesproken met Eurocommissaris Borg. Ik heb hem gevraagd om na te gaan of er op Europees niveau onderzoek bekend is en of er ervaringen zijn met bruinvis die verwondingen oploopt zoals wij die hier tegenkomen. Verder leggen wij het verzoek rond de maten van het staand want in Europa neer. Zowel Europees als nationaal kijken wij wat wij zouden kunnen doen. Wel is er nog steeds onduidelijkheid over de oorzaken van de verwondingen. Wij weten dat de rapporten en onderzoeken elkaar tegenspreken. Het is heel goed om wel eerst scherp de oorzaken te kennen. Pas daarna kun je gerichte maatregelen nemen. Zolang je niet de exacte oorzaken kent, zijn alle maatregelen een slag in de lucht.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Er is Deens onderzoek geweest naar het gebruik van pingers, en ethologisch onderzoek naar de leefgebieden van de dieren. Dat moet zeker worden meegenomen, want die pingers lijken geen goede oplossing, en dat moeten wij weten. Wij moeten erachter komen wat de doodsoorzaak is, of wat de doodsoorzaken zijn. Ik neem aan dat de minister het vooral daarover heeft. Ten aanzien van Cites: het mag duidelijk zijn dat ik voor de exportverboden ben waar de minister voor gaat strijden. Maar mijn vragen gaan over de werking van het Cites-verdrag. Misschien kunnen wij daar op een ander moment op terugkomen. De indruk mag niet ontstaan dat ik de inzet van de minister niet steun: ik vind de inzet wel wat makkelijk omdat wij voor zover ik weet niet naar landen buiten Europa exporteren, maar hoe ziet zij het Cites-verdrag als zij denkt dat zij aanvullend een oproep moet doen voor een exportverbod?

Minister Verburg: Voorzitter. Ja, ook de pingers zullen wij mee beoordelen als het gaat om het staand want. Zij zijn bedoeld om afschrikkend te werken en bruinvis op afstand te houden. Er zijn aanwijzingen – ik zeg het voorzichtig – dat ook het omgekeerde het geval zou zijn: als bruinvissen en andere soorten zo’n pinger horen, komen ze daarop af. Dat wordt bekeken. Natuurlijk is alle onderzoek gericht op de doodsoorzaak, zij het in combinatie met de aard van de verwondingen die worden aangetroffen.

Als het gaat om Cites: daarover is hard onderhandeld. Als daarover geen overeenstemming is bereikt, komt Cites met een advies dat wordt uitgevoerd: geen totaal exportverbod van glasaal naar derde landen, met een afbouwpercentage van 15 dit jaar en ik meen 45 volgend jaar. Ik vind dat dat niet ver genoeg gaat, vanwege de ernst van de situatie. Daarom ga ik in de Visserijraad inzetten op een totaalverbod op de export van schieraal als volwassen aal.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat steun ik, maar ik was benieuwd hoe het werkt met Cites.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Om een tunnelvisie te voorkomen moet je open houden dat er meerdere oorzaken kunnen zijn. Ik vind het prima dat de minister aan de voorkant van het gemeenschappelijk visserijbeleid kajuitgesprekken gaat voeren. Europa moet vooral in gesprek gaan met Noorwegen, als groot land met duidelijke visserijbelangen. Ten slotte vraag ik in de consultatieronde aandacht voor de wetenschappelijke positie van IMARES, niet alleen naar aanleiding van de aaldiscussie. Wij hebben nogal fors bezuinigd op de wetenschappelijke kennis van IMARES als onderzoeksinstituut. Als je kennis wilt vermeerderen, lopen wij tegen die bezuinigingen aan. Kan daarop meer worden ingezet? Wellicht moet ik daarop bij de begroting terugkomen. Daarvoor kunnen wij niet snel een oplossing vinden.

Minister Verburg: Voorzitter. Ook ik wil een tunnelvisie voorkomen, maar wij moeten wel helder hebben wat de doodsoorzaken zijn. Een ding is zeker: eerst moeten wij weten hoe het zit, en vervolgens nemen wij gerichte maatregelen.

Het is mijn vurigste wens om de onderhandelingspositie van Europa ten opzichte van Noorwegen te verbeteren. Wat mij betreft mag Noorwegen zo lid worden van de EU, dat scheelt heel veel onderhandelen in een heel lastige situatie. Noorwegen onderhandelt namelijk heel behoorlijk, daarbij niet schromend om de lidstaten onderling tegen elkaar uit te spelen. Dit heeft mijn nadrukkelijke aandacht.

Ten aanzien van IMARES: op enig moment is er een grens aan wat ik kan en bereid ben om te doen. Ik denk dat ik jaarlijks zo’n 7 à 8 mln. investeer in onderzoek, en dan mag ik van IMARES verwachten dat het daaraan zijn beste krachten en deskundigheid geeft, en dat het doet aan deskundigheidsbevordering. Mij dunkt, dit is een heel behoorlijk budget. Ik geloof niet dat ik degene ben die bezuinigt op deskundigheid bij IMARES, integendeel.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik ben het ermee eens dat wordt gezocht naar de oorzaken van de bruinvisproblematiek. Daarvoor is onze motie in feite bedoeld, en juist niet om de beschuldigende vinger te leggen bij de vissers. De minister deed over de behandeling van de Europese aalbeheerplannen in ICES de suggestie om de landelijke vertegenwoordigers niet aan de vergadering te laten deelnemen, om daarmee strijdigheid van belangen te voorkomen. Ik vind dat een goede suggestie. Zou het mogelijk zijn als dit deel van het verslag aan ICES wordt gezonden?

De voorzitter: De laatste vraag wordt aan de commissie gesteld. Ik zie dat de vraag ook aan de minister wordt gesteld.

Minister Verburg: Ik respecteer de procedures van de Tweede Kamer. Ik meen dat dit een zaak van deze Kamer is.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ben daar niet voor.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Wij moeten die weg niet op gaan.

Toezeggingen

– De minister zegt toe in de brief over de ggo’s van minister Cramer en haarzelf ook te zullen ingaan op het verbod in Duitsland op genmais en eventuele nieuwe ontwikkelingen.

– De minister stuurt de Kamer een kabinetsreactie toe op de mdedeling van de EC over «Less Favoured Areas»t.b.v. het AO Landbouw- en Visserijraad op 19 mei 2009.

– In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad zal de minister ingaan op het gesprek met minister Barnier over het jagen op kieviten.

– De minister zal de resultaten van het onderzoek naar pelagische visserij opvragen en naar de Kamer sturen

– De minister gaat na welke provincies wel en welke niet iets gedaan hebben op het gebied van duurzame ontwikkeling van visserijgebieden en zal de provincies een brief sturen waarin zij hierop aangesproken worden en informatie krijgen. De regeling m.b.t. financiering uit het Europese Visserij Fonds zal per 1 januari 2010 opengesteld worden.

– De minister zal samen met de minister van VWS kijken naar de definitie zoals deze door het CBL gehanteerd wordt m.b.t. «verse vis» en zal kijken wat er uit de definitie van «vers» zoals opgenomen in de verordening pluimveevlees te leren valt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Met bijzondere aandacht voor de opmerkingen van Commissaris Verheugen.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik heb gezegd dat ik met mijn collega van VWS zal spreken over de verse c.q ontdooide vis. Ik zal in de Pluimveevleesverordening bekijken wat wij daarvan qua regelgeving en handhaving kunnen leren.

De voorzitter: Wellicht komt dat op termijn terug in deze commissie.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De minister heeft toegezegd dat zij van de uitbetaling van toeslagen en voorschotten een agendapunt wil maken.

De voorzitter: De minister heeft meer dingen toegezegd die op reguliere wijze naar de Kamer komen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Atsma

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Waalkens

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Dortmans


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Linhard (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Van Dam (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), voorzitter, Van Baalen (VVD), Ormel (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Boekestijn (VVD), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Gill’ard (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vos (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Haverkamp (CDA), Lempens (SP), Schermers (CDA), Knops (CDA), Jacobi (PvdA), Samsom (PvdA), Kuiken (PvdA), Teeven (VVD), Spies (CDA), Roemer (SP), Wilders (PVV), Nicolaï (VVD), Van der Ham (D66), Van der Burg (VVD), Besselink (PvdA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Voordewind (ChristenUnie) en Vendrik (GroenLinks).