Ongevraagde voorlopige aanslagen. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst ongevraagd voorlopige aanslagen over het jaar 2021 naar belastingplichtigen heeft gestuurd?
Ja, ik ben bekend met dit feit.
Om hoeveel ongevraagde voorlopige aanslagen gaat het?
Van 4 januari tot uiterlijk 29 januari 2021 hebben bijna 1,3 miljoen belastingplichtigen op initiatief van de Belastingdienst een ongevraagde positieve (door de belastingplichtige te betalen) voorlopige aanslag ontvangen.
Hoe verhoudt het aantal ongevraagde voorlopige aanslagen over 2021 zich tot het aantal ongevraagde voorlopige aanslagen in eerdere jaren?
Het volgende overzicht geeft een weergave van de totale populatie ongevraagde positieve voorlopige aanslagen over de jaren 2019 tot en met 2021.
Jaar
Totaal aantal ongevraagde positieve voorlopige aanslagen
2019
1.464.000
2020
1.438.000
2021
1.299.000
Aantal opgelegde voorlopige aanslagen
Dit jaar (voorlopige aanslag 2021) zijn er bijna 1,3 miljoen te betalen voorlopige aanslagen opgelegd. Dat zijn er iets minder dan voorgaande jaren omdat er een wijziging in de selectie is doorgevoerd waardoor deze is verbeterd.
Hoe en waarom is besloten tot het versturen van deze (extra) ongevraagde voorlopige aanslagen?
Het opleggen van ongevraagde voorlopige aanslagen vindt al vele jaren plaats. Vanaf eind jaren 80 van de vorige eeuw is gestart met het automatiseren van dit destijds nog handmatige proces. Doel is de belastingheffing zo goed mogelijk aan te laten aansluiten bij het moment waarop de te belasten inkomsten ook worden genoten. Daarom is er het systeem van voorheffingen, zoals inhouding van loonheffing op loon en uitkeringen, en dat van voorlopige aanslagen, in gevallen waarin geen sprake is van inhouding van voorheffingen of de voorheffingen niet juist berekend kunnen worden. De belasting wordt dan betaald op het moment waarop het inkomen wordt verdiend. Dit geeft duidelijkheid aan belastingplichtigen (‘Hoeveel houd ik netto over?’) en voorkomt ook onverwachte aanslagen achteraf.
Bij (onverwachte) aanslagen achteraf, een jaar nadat het inkomen is genoten en soms langer dan een jaar, bestaat het risico dat de belastingplichtige onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschuldigde belasting op het eerder genoten inkomen. Hierdoor kunnen betalingsproblemen ontstaan. Dit speelt vooral als de inkomenspositie van de belastingplichtige op dat moment veranderd is. In dat geval sluit de belastingheffing niet (meer) aan bij de inkomsten van dat moment. De Belastingdienst beoogt om zoveel als mogelijk in de actualiteit belasting te heffen, in het belang van de belastingplichtige. Voor het voorlopige aanslagen-proces betekent dit dat er voortdurend wordt gestreefd naar verbeteringen in het voorlopige aanslagenproces. Door voorlopige aanslagen gerichter op te leggen en daarmee aan te sluiten bij de actuele situatie van belastingplichtigen vindt belastingheffing meer in de actualiteit plaats. Met een voorlopige aanslag bieden we mensen de gelegenheid om gespreid (maandelijks) te betalen, om zo een te betalen bedrag in één keer te voorkomen, wat mogelijk met belastingrente gepaard gaat. Het is echter ook mogelijk om in één keer betalen, als men dat wil.
De Belastingdienst beschikt over steeds meer gegevens en mogelijkheden om dit heffen in de actualiteit voor burgers mogelijk te maken. Voorlopige aanslagen kunnen steeds gerichter en kwalitatief beter worden opgelegd. Een belangrijk signaal om voor de eerste keer een voorlopige aanslag op te leggen is de situatie waarin een belastingplichtige voor de eerste keer een relatief hoge definitieve aanslag heeft gekregen. Deze belastingplichtige krijgt dan een voorlopige aanslag.
Welke voor- en nadelen hebben deze ongevraagde voorlopige aanslagen voor belastingplichtigen?
De te betalen voorlopige aanslag leidt ertoe dat de belastingplichtige in de actualiteit, op het moment dat hij de inkomsten geniet, in meerdere termijnen de aanslag kan betalen. Door de systematiek van de voorlopige aanslag mag deze in maandelijkse termijnen worden betaald. Dit kan een voordeel voor de belastingplichtige zijn.
Ik begrijp echter dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de termijnen niet overeenkomen met het moment waarop de belastingplichtige de inkomsten geniet, bijvoorbeeld omdat het merendeel van de inkomsten in een bepaalde periode van het jaar wordt genoten.
Ik vind het belangrijk dat daarop ingespeeld kan worden. Voor belastingplichtigen die met een te betalen voorlopige aanslag worden geconfronteerd kan de situatie ontstaan dat zij binnen enkele maanden zowel een voorlopige aanslag over het actuele belastingjaar als de definitieve aanslag over het voorgaande belastingjaar ontvangen. In dergelijke gevallen kan de voorlopige aanslag tot liquiditeitsproblemen leiden bij de belastingplichtigen. De belastingplichtige kan dan met de Belastingdienst een betalingsregeling afspreken.
Omdat de definitieve aanslag steeds meer overeenkomt met de voorlopige aanslag, zal bovenstaand probleem zich vooral voordoen bij de eerste keer dat een belastingplichtige een voorlopige aanslag krijgt. In die situaties waarbij de belastingplichtige voor het eerst wordt geconfronteerd met een voorlopige aanslag kan ik me voorstellen dat het voor sommige mensen een vervelende gebeurtenis is als zij geconfronteerd worden met een voorlopige aanslag.
De voorlopige aanslag kan ook tot een teruggaaf leiden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de geschatte ingehouden loonheffing hoger is dan de geschatte verschuldigde inkomstenbelasting. Een voorlopige aanslag met een terug te geven bedrag wordt alleen opgelegd wanneer de belastingplichtige hierom op enig moment heeft verzocht. Doet belastingplichtige dit verzoek niet, dan krijgt hij het totale bedrag uitgekeerd op basis van de definitieve aanslag. Wanneer een belastingplichtige een verzoek om een voorlopige teruggaaf heeft gedaan, wordt jaarlijks geautomatiseerd een voorlopige aanslag opgelegd op basis van de bij de Belastingdienst bekende gegevens.
Klopt het dat belastingplichtigen tenminste voor 1 maart (een deel van) de voorlopige aanslag moeten betalen?
Ja, dat klopt. De te betalen voorlopige aanslagen worden in het algemeen in januari van het belastingjaar opgelegd. De belastingplichtige kan ervoor kiezen om deze in maximaal 11 termijnen te betalen of het gehele bedrag van de aanslag in één keer te betalen. De eerste termijn, of indien de belastingplichtige daarvoor kiest het gehele bedrag van de aanslag, dient vóór 1 maart van het belastingjaar betaald te worden.
Herkent u dat de samenloop tussen het betalen van eerdere aanslagen en de ongevraagde voorlopige aanslag over 2021 tot problemen kan leiden voor belastingplichtigen, bijvoorbeeld omdat ze op deze korte termijn niet kunnen voldoen aan beide belastingaanslagen?
Ja, ik herken deze samenloop ingeval de belastingplichtige voor de eerste keer een te betalen voorlopige aanslag ontvangt. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5. Het is natuurlijk bijzonder vervelend als belastingplichtigen hierdoor in de problemen komen. In dat geval kunnen zij de Belastingdienst vragen om uitstel van betaling.
Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling kan de Belastingdienst verder rekening houden met alle relevante omstandigheden. Ieder verzoek wordt daarom ook zorgvuldig beoordeeld.
Herkent u dat belastingplichtigen de (ongevraagde) voorlopige aanslag dan niet als dienstverlening ervaren, maar juist als extra last?
Ja, dit is mij bekend. Ik ben echter van mening dat de voorlopige aanslag mogelijke betalingsproblemen kan voorkomen ten opzichte van de situatie als het bedrag bij de definitieve aanslag een kalenderjaar later in één keer betaald moet worden. In die zin – het opleggen van een voorlopige aanslag in combinatie met de mogelijkheid om over 11 maanden te betalen – is het dienstverlenend richting belastingplichtigen.
Ik wil kijken hoe de communicatie rond de voorlopige aanslag verder verbeterd kan worden omdat ik me realiseer dat vooral wanneer belastingplichtigen deze voor de eerste keer ontvangen dit vragen oproept. Dit signaal neem ik ter harte en neem ik mee in de voorbereiding van de communicatie campagne voorlopige aanslag 2022.
In hoeverre en hoe ver van tevoren worden belastingplichtigen op de hoogte gesteld dat zij een ongevraagde voorlopige aanslag zullen ontvangen, zodat zij waar mogelijk ook rekening kunnen houden met een dubbele belastingaanslag?
De belastingplichtige ontvangt de voorlopige aanslag in januari van het belastingjaar. De eerste termijn moet vóór 1 maart worden betaald. Zoals bij vraag 8 is aangegeven wordt bekeken hoe de communicatie op dit vlak verbeterd kan worden.
Welke mogelijkheden hebben belastingplichtigen om, bijvoorbeeld als de samenloop van de definitieve aanslag van 2020 en voorlopige aanslag voor 2021 tot problemen leidt, de voorlopige aanslag later te voldoen en bijvoorbeeld te kiezen voor het voldoen als de definitieve aanslag over 2021 bekend is?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Vindt u deze mogelijkheden voldoende ruim of bent u voornemens om belastingplichtigen die moeite hebben met het voldoen van eerdere aanslagen en de ongevraagde voorlopige aanslagen verder tegemoet te komen?
Ik vind de mogelijkheden zoals beschreven bij vraag 7 voldoende ruim. De Belastingdienst zal in het belastingjaar waarin dit probleem zich eenmalig voordoet in overleg met de belastingplichtige tot een oplossing komen waarmee wordt bereikt dat de aanslagen door de belastingplichtige kunnen worden betaald. Het belastingjaar daaropvolgend lopen de voorlopige aanslagen synchroon met de genoten inkomsten en doet zich dit probleem niet meer voor.
Kunt u, gezien de betalingstermijn voor de ongevraagde voorlopige aanslag, deze vragen uiterlijk 25 februari 2021 beantwoorden?
De beantwoording heeft tot mijn spijt langer geduurd.
Werkzaamheden onder Europese aanbestedingsregels bij Schiphol |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de beveiliging op Schiphol voor ten minste vier jaar wordt aanbesteed en er per december 2020 van aanbieder is gewisseld?1
Schiphol heeft aangegeven dat er tot december 2020 4 beveiligingsbedrijven werkzaam op Schiphol waren: G4S, CTSN,I-SEC, Securitas en SDBV. Vanaf december zijn er 5 beveiligingsbedrijven werkzaam op Schiphol: G4S, Securitas, Trigion, I-sec en CTSN. De minimale duur van deze contracten is 4 jaar.
Klopt het dat de werkzaamheden bij Schiphol op het gebied van beveiliging sterk zijn teruggelopen door de coronacrisis?
Schiphol geeft aan dat alle beveiligingswerkzaamheden gerelateerd aan passagiers sterk zijn teruggelopen.
Wanneer hebben de partijen zich in moeten schrijven voor deze aanbesteding en hoeveel tijd hebben zij om voldoende mensen te werven als de aanbesteding wordt gegund?
Schiphol geeft aan dat de inschrijving op 6-6-2019 opende en de gunning vond plaats op 9-11-2019. Na de gunning werd via het mechanisme van minicompetities het beveiligingswerk verdeeld over de partijen. Het streven was om deze verdeling in juni 2020 af te ronden. Door de sterk afgenomen vraag van de aan passagiers gerelateerde beveiligingswerkzaamheden is deze verdeling uitgesteld en in september 2020 afgerond. Indien noodzakelijk hadden partijen 2,5 maand de tijd om te werven. In september 2020 was het aantal beveiligingsmedewerkers in dienst van de zittende partijen op het niveau van voor de COVID-19 pandemie. Grootschalige werving was daardoor niet aan de orde.
Klopt het dat het risico voor de teruglopende vraag naar beveiligingsdiensten nu volledig wordt neergelegd bij deze beveiligingsbedrijven?
Schiphol geeft aan dat dit voor het grootste gedeelte het geval is. Daarnaast geeft Schiphol aan dat beveiligingsbedrijven voor een gedeelte worden gecompenseerd voor de teruggelopen vraag. De verschillen tussen de bedrijven, betreffende de teruglopende vraag zijn erg groot. Bedrijven werkzaam bij doorlaatposten of surveillance hebben niet te maken gekregen met teruglopende vraag. Bedrijven werkzaam bij passagierscontrole zijn echter wel geraakt door de teruglopende vraag.
Vindt u de teruglopende vraag horen bij regulier bedrijfsrisico als de aanbesteding van deze diensten al voor de start van de coronacrisis rond was?
Schiphol geeft aan dat de partijen tijdens de verdeling van de werkzaamheden in de zomer van 2020 de gelegenheid hebben gehad zich terug te trekken. Dit was zoals eerder beschreven de voornaamste reden om de verdeling uit te stellen tot september 2020. Tijdens de periode van uitstel tot september 2020 konden de partijen de (nieuwe) bedrijfsrisico’s inschatten. Geen van de partijen heeft uiteindelijk besloten om zich terug te trekken.
Klopt het dat deze beveiligingsbedrijven dan geen gebruik kunnen maken van de Tijdelijke noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) voor hun personeel, omdat er geen goede vergelijking te maken is met het voorgaande jaar?
Bedrijven kunnen aanspraak maken op de NOW-regeling als ze aan de voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn onder andere dat er een omzetverlies is van ten minste 20% ten opzichte van de referentiemaand, geldend voor de tranche NOW die wordt aangevraagd. Daarnaast heeft de NOW als doel om werkgelegenheid te behouden. Om dat te bereiken is er in de NOW-1 en -2 een korting op de subsidie als er bedrijfseconomisch ontslag wordt aangevraagd. Het uitgangspunt is uiteraard dat zo veel mogelijk bedrijven, zo veel mogelijk werknemers in dienst houden. Binnen de NOW-3 is er iets meer ruimte voor werkgevers om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid. Als een bedrijf niet aan deze voorwaarden voldoet, kan zij geen aanspraak maken op NOW-subsidie.
Zou Schiphol voor het minder gebruikmaken van de beveiligingsdiensten wel van de NOW gebruik kunnen maken?
Nee, Schiphol heeft de beveiligingsmedewerkers niet op de loonlijst staan. De NOW is een subsidie op de loonsom. Werkgevers kunnen loonsomsubsidie aanvragen voor alle werknemers die op de loonlijst staan en voor wie ze sociale premies betalen. Hieronder vallen werknemers met een vast contract en werknemers met een flexibel contract, zoals een oproep- of nul-urencontract. Voor werknemers die niet op de loonlijst staan, zoals uitzendkrachten, kan geen tegemoetkoming aangevraagd worden. De werkgever die hen in dienst heeft, kan uiteraard wel voor deze werknemers NOW subsidie aanvragen.
Zou het mogelijk zijn om bedrijven met zulke grote nieuwe aanbestedingen aan te merken als «startend» en zo wel in aanmerking te laten komen voor de NOW?
Startende ondernemers kunnen aanspraak maken op de NOW, mits zij voor 1 maart 2020 minstens een maand omzet hebben gedraaid. Voor bedrijven die zijn gestart na 1 januari 2019 geldt een andere meetperiode voor omzetberekening dan bedrijven die heel 2019 al bestonden. De voorwaarden voor deze startende bedrijven staan verder gespecificeerd in de regeling. Voor bedrijven die voor 1 januari 2019 zijn begonnen gelden de algemene voorwaarden zoals die in de regeling staan beschreven.
Ondernemingen die een andere onderneming hebben overgenomen kunnen gebruik maken van dezelfde afwijking van de standaardregel voor omzetbepaling van startende ondernemingen als de overname is geweest voor 2 februari 2020. Net als voor startende ondernemingen geldt dat de overname minimaal een kalendermaand voor 29 februari 2020 ligt; er moet immers een relevante referentiemaand overblijven.
Vormt het niet (gedeeltelijk) doorbetalen van de beveiliging niet een risico op termijn voor Schiphol, aangezien de tekorten in de beveiliging groot zijn?2
Schiphol geeft aan dat de beveiliging voldoende is gewaarborgd. Indien de bedrijven bij toenemende passagiersaantallen niet evenredig kunnen meegroeien zou dit logistieke problemen kunnen geven. Schiphol werkt nauw samen met beveiligingsbedrijven en luchtvaartmaatschappijen om dit risico te minimaliseren.
Deelt u de mening dat Schiphol hier verantwoordelijkheid zou moeten nemen, zeker gezien het feit dat het een staatsdeelneming betreft?
Schiphol besteedt de werkzaamheden aan via de Europese aanbestedingsregels en neemt daarmee de verantwoordelijkheid voor het juist aanbesteden van de beveiligingswerkzaamheden op Schiphol zoals van een staatsdeelneming mag worden verwacht. Zoals in voorgaande antwoorden is aangegeven, heeft Schiphol eveneens ruimte gegeven aan bedrijven om zich terug te trekken en om zich aan te passen aan de veranderende capaciteitsvraag. Daarnaast werkt Schiphol nauw samen met de beveiligingsbedrijven en luchtvaartmaatschappijen om eventuele risico’s van een gebrek aan capaciteit van beveiliging te minimaliseren.
De onbelaste vaste reiskostenvergoeding. |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hilde Palland (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat de maatregel over de onbelaste vaste reiskostenvergoeding per 1 april 2021 afloopt?
De maatregel voor de onbelaste vaste reiskostenvergoeding is in januari 2021 verlengd tot 1 april 2021.1 Het kabinet verlengt deze maatregel tot 1 juli 2021. Dat houdt in dat tot 1 juli 2021 de bestaande vaste reiskostenvergoedingen onbelast door de werkgever kunnen worden vergoed ook al worden deze reiskosten als gevolg van het thuiswerken niet meer (volledig) gemaakt. Een voorwaarde is dat het vaste vergoedingen betreft die al voor 13 maart 2020 door de werkgever werden toegekend.
Wat zijn voor het kabinet afwegingen om de maatregel wel of niet te verlengen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 verlengt het kabinet de maatregel voor de onbelaste vaste reiskostenvergoeding tot 1 juli 2021. Er zijn argumenten die voor verlenging pleiten en argumenten die tegen verlenging pleiten. Voorop staat dat werkgevers te allen tijde de mogelijkheid hebben en houden om daadwerkelijk gemaakte reiskosten (woon-werkverkeer en andere zakelijk reizen) onbelast te vergoeden (de daadwerkelijke OV-kosten, dan wel € 0,19 per woon-werkkilometer). Als er geen reiskosten meer zijn, ligt het voor de hand dat niet langer een onbelaste vaste reiskostenvergoeding kan worden verstrekt door werkgevers. Daar staat tegenover dat er nog steeds werknemers zijn die reisgerelateerde kosten maken ondanks dat feitelijk niet of minder wordt gereisd. Denk hierbij aan werknemers die vaste kosten hebben van de eigen (of private lease) auto die voorheen werd gebruikt voor woon-werkverkeer of werknemers die ervoor hebben gekozen hun OV-abonnement te verlengen.
Hoe staan werkgevers tegenover het laten aflopen dan wel verlengen van de maatregel? Verschillen kleine en grote werkgevers hierin van standpunt, omdat zij mogelijk andere kostenstructuren hebben?
Uit gesprekken maken wij op dat werkgevers de mogelijkheid willen hebben om bepaalde thuiswerkkosten onbelast te vergoeden, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt in kleine en grote werkgevers. De reiskostenvergoeding wordt door sommige werkgevers ook gebruikt als vergoeding voor thuiswerkkosten. Het is heel goed mogelijk dat thuiswerken in de toekomst meer dan voorheen gemeengoed zal worden. Het kabinet onderzoekt daarom momenteel de mogelijkheden van een aanvullende regeling waarbinnen het voor de werkgever mogelijk wordt om onbelast ook thuiswerkkosten te vergoeden waarvoor nu nog geen gerichte vrijstelling geldt. Deze regeling zou een aanvulling zijn op de reeds bestaande mogelijkheden om specifieke thuiswerkkosten, zijnde arbovoorzieningen en ICT-middelen, onbelast te vergoeden. Een eventuele aanvullende regeling die ook na de coronacrisis doorwerkt moet uitvoerbaar zijn en moet daarnaast ook budgettair gedekt worden in het lastenkader. Deze aanvullende regeling zal naar verwachting niet voor het einde van het jaar kunnen worden ingevoerd. Voor het jaar 2021 is de vrije ruimte (werkkostenregeling) tijdelijk verruimd. Werkgevers kunnen deze (verruiming van de) vrije ruimte ook benutten om thuiswerkkosten onbelast te vergoeden.
Uiterlijk wanneer geeft het kabinet werkgevers hierover duidelijkheid?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is bekend hoeveel werkgevers de reiskostenvergoeding niet hebben aangepast en dat ook niet willen doen?
De onbelaste vaste reiskostenvergoeding blijkt niet uit de aangifte loonheffingen. De Belastingdienst beschikt daardoor niet over informatie hoeveel werkgevers de reiskostenvergoeding niet hebben aangepast ondanks dat er geen daadwerkelijk gemaakte reiskosten tegenover staan. De Belastingdienst kan wel informatie opvragen bij individuele werkgevers. Dat gebeurt bijvoorbeeld tijdens een boekenonderzoek.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Helaas was het omwille van de zorgvuldigheid niet mogelijk deze vragen binnen de gestelde termijn van drie weken te beantwoorden.
Het bericht dat de Belastingdienst weer op zijn kop werd gezet |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat «de Belastingdienst weer op zijn kop werd gezet»?1
Wij zijn bekend met dit bericht.
Waarom heeft u als Minister van Financiën in januari 2020 besloten om «hard in te grijpen en de Belastingdienst opnieuw op zijn kop te zetten»?
Het kabinet heeft besloten om Douane en Toeslagen zelfstandig te positioneren naast de Belastingdienst. De organisaties Douane, Toeslagen en Belastingdienst hebben eigen taken, eigen doelgroepen en eigen opgaves. Voorheen lagen deze taken allemaal binnen één Belastingdienst. Om deze reden heeft het kabinet ertoe besloten de span of control van de Belastingdienst te verkleinen zodat signalen van de werkvloer eerder bij de ambtelijke top terecht komen, en de bestuurlijke focus op de eigen opgaven te versterken. Zo kon de Douane zich richten op de gevolgen van de Brexit, Toeslagen op de hersteloperatie voor de gedupeerde ouders, en de Belastingdienst kon de onverminderde aandacht richten op het uitvoeren van Coronamaatregelen voor bedrijven. Verder werken de organisaties een eigen visie op dienstverlening uit die past bij de doelgroepen die zij bedienen. Wij begrijpen dat dit op de korte termijn tot onrust en onduidelijkheid kan leiden binnen de organisaties. Tegelijk zijn er ook signalen van medewerkers binnen de organisaties die graag mee willen denken over hoe zij hun organisatievorm kunnen geven. Daarom geven we dit traject zoveel mogelijk met de inspraak van medewerkers vorm.
Op basis van welke informatie, memo’s en adviezen heeft u besloten om de Belastingdienst op te knippen?
De gedachte dat de Belastingdienst een te omvangrijke organisatie is geworden is niet nieuw. In 2017 onderzochten Borstlap en Joustra de vertrekregeling van de Belastingdienst en publiceerden het rapport «Commissie Onderzoek Belastingdienst». Hier spraken zij van een «span of control» vraagstuk vanwege de omvang van de Belastingdienst en vroegen zij aandacht voor een meer zelfstandige positie van de Douane om de span of control te verkleinen. Er is door de Belastingdienst onverminderd hard gewerkt om de bestaande problematiek op te lossen. Helaas zijn de problemen hardnekkig gebleken mede gelet op de omvang en complexiteit van de Belastingdienst. Daarom heeft het kabinet begin 2020 besloten in te zetten op het versterken van de besturing van de Belastingdienst om de problematiek het hoofd te kunnen bieden. De tussentijdse bevindingen van het rapport van ABD TOPConsult «Tussenbalans onderzoek structuur en besturing Belastingdienst» is hier behulpzaam in geweest.
Kunt u deze informatie, memo’s, adviezen en andere relevante documenten uiterlijk 22 februari a.s. naar de Kamer sturen?
Op 20 januari 2020 is aan uw Kamer het rapport van ABDTOPConsult «Tussenbalans Onderzoek Structuur en Besturing Belastingdienst» aangeboden.2 Het eerdergenoemde rapport van de Commissie Onderzoek Belastingdienst is destijds ook met uw Kamer gedeeld. Ook is uw Kamer op 11 januari 2020 een brief gestuurd met daarin de beweegredenen van het kabinet om over te gaan tot dit besluit.
Waarom heeft u niet vastgehouden aan de inzet op beheerst vernieuwen en het advies om de Belastingdienst stabiel te houden, in rustiger vaarwater te brengen en te laten herstellen niet omarmd?
Er is hard gewerkt aan oplossingen voor de complexe en omvangrijke problematiek op het gebied van bijvoorbeeld ICT en managementinformatie. De ingezette verbetertrajecten vinden daarom onverminderd doorgang. Juist door het verkleinen van de span of control (de flessenhals) van de DG Belastingdienst is er meer bestuurlijke aandacht en focus op de verbeteropgave voor de Belastingdienst. Door het zelfstandig positioneren van Toeslagen en Douane naast de Belastingdienst kan er gelijktijdig aan de eigen specifieke opgaven van deze organisaties gewerkt worden.
In hoeverre en op welke wijze heeft u werknemers van de Belastingdienst betrokken bij uw besluit om de Belastingdienst op te knippen?
Het is voor de medewerkers van de Belastingdienst van groot belang dat er een open en veilig klimaat wordt gecreëerd waar hun expertise gewaardeerd en gebruikt wordt. In 2020 is met de komst van twee Staatssecretarissen en drie directeuren-generaal de politieke en bestuurlijke versterking vormgegeven. De ontvlechting wordt georganiseerd via het programma Continuïteit en Ontvlechting met daarbinnen een stuurgroep en een groot aantal inhoudelijke werkgroepen die zich buigen over verschillende inhoudelijke thema’s. In deze werkgroepen nemen meer dan 200 medewerkers op verschillende niveaus vanuit hun professie en ervaring deel. Zowel het kerndepartement als de organisatieonderdelen Belastingdienst, Toeslagen, en Douane zijn in deze werkgroepen vertegenwoordigd. De komende tijd zullen verdere keuzes gemaakt worden in het daadwerkelijke ontvlechten en vormgeven van de organisaties, waarbij wij medewerkers nadrukkelijk mee laten werken en denken. Zij weten immers het beste welke cultuur en werkwijze bij hun organisatie past.
Welke reacties en signalen heeft u van medewerkers van de Belastingdienst ontvangen sinds uw aankondiging in januari 2020 om de Belastingdienst te ontvlechten?
Medewerkers reageren zeer divers mede afhankelijk van de organisatie en hun plek hierin. Deze variëren van «fijn dat we ontvlechten en goed dat we meer kunnen focussen op onze kerntaak» tot «ontvlechting heeft geen meerwaarde we kunnen beter een grote organisatie blijven». We nemen beide signalen serieus en blijven met medewerkers in gesprek over hoe we de ontvlechting zo goed mogelijk vorm kunnen geven zodat er een veilig en prettig werkklimaat ontstaat. In het kader van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» is aangekondigd dat de Belastingdienst jaarlijks een stand van de uitvoering zal uitbrengen en daarmee dit jaar een start maakt. In deze stand van de uitvoering wordt uitgebreid ingegaan over signalen van medewerkers inclusief signalen over de ontvlechting.
Hoe kijkt u nu terug op de aankondiging om de Belastingdienst te ontvlechten?
De opgaven waar de organisaties voor staan sterken ons in de overtuiging dat het kabinet een juist besluit heeft genomen. De hersteloperatie en het opvolgen van de aanbevelingen in het rapport «Ongekend onrecht» verdienen onverdeelde bestuurlijke aandacht. Door de ontvlechting is deze focus mogelijk terwijl de focus op de Brexit en aanpakken van de problematiek van de Belastingdienst daar niet onder lijdt. Het is van groot belang dat we zorgvuldig te werk gaan in de ontvlechting, en medewerkers bij elke stap betrekken waarbij we steeds het doel de verbetering van de dienstverlening aan burgers en bedrijven in het oog houden.
Wanneer stuurt u de in januari 2020 verzochte haalbaarheidstoets op de voorgenomen ontvlechting, conform motie Bruins c.s.2, naar de Kamer?
In de Kamerbrief Continuïteit en Ontvlechting kondigen wij aan in het tweede kwartaal van dit jaar te beginnen met haalbaarheidstoetsen voor in ieder geval de organisatieonderdelen IV, KI&S en CAP. Wij kiezen voor deze gerichte aanpak waarbij wij voor elk specifiek onderdeel bekijken of, en zo ja waar, ontvlechten toegevoegde waarde heeft voor burgers en bedrijven, de medewerkers en de wendbaarheid van de organisaties.
Deelt u dat het goed is om deze haalbaarheidstoets naar de Kamer te sturen voordat de ontvlechting wordt ingezet?
Uitgangspunt is dat we ontvlechten daar waar dit meerwaarde heeft voor burgers en bedrijven, en voor de medewerkers van de organisatie. Om hier goed zicht op de krijgen zijn haalbaarheidstoetsen of impactanalyses nodig. Zodra de haalbaarheidstoetsen voor de verschillende organisatieonderdelen zijn afgerond, zullen wij deze aan de Kamer toesturen.
Kunt u alle informatie, memo’s, adviezen en andere relevante documenten die ten grondslag liggen aan de haalbaarheidstoets naar de Kamer sturen?
Wanneer de haalbaarheidstoetsen zijn uitgevoerd zullen wij uw Kamer over de resultaten van deze toetsen informeren en de toetsen aan de Kamer toesturen.
Wat is volgens u het verschil tussen een ontvlechting en een reorganisatie?
De hoofdstructuur van het ministerie is in 2020 aangepast door twee nieuwe directoraten-generaal toe te voegen, het directoraat-generaal Douane en het directoraat-generaal Toeslagen. Over deze wijziging van de organisatie heeft de departementale ondernemingsraad advies uitgebracht. Er is noch sprake van formatieve krimp noch van boventalligheid. De rechtpositie van medewerkers is met de ontvlechting niet gewijzigd.
Wat vindt u van het bericht dat er geen sprake is van samenwerking tussen het kerndepartement en de Belastingdienst?
Om het traject van de ontvlechting vorm te geven is er een programmateam en een stuurgroep ingesteld. In beide gremia zijn zowel het kerndepartement, Douane, Toeslagen en de Belastingdienst vertegenwoordigd. Besluiten vinden daarmee in gezamenlijkheid plaats. Tussen Toeslagen, Douane en de Belastingdienst zijn samenwerkingsafspraken opgesteld om de continuïteit van de uitvoering te borgen.
Waarom maakte u bij het verhoor van de Parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag zo duidelijk onderscheid tussen het kerndepartement en de Belastingdienst?
De Minister maakte in zijn verhoor het onderscheid tussen het kerndepartement en de Belastingdienst om helderheid te scheppen in ieders rol. Hij heeft hierbij onder meer het volgende gezegd:
Het onderscheid tussen beleid en uitvoering is een werkwijze die binnen alle departementen wordt gemaakt. Dit vindt haar oorsprong in de Regeling agentschappen waarin de eigenaar (SG), opdrachtgever (beleidsdirectie) en de opdrachtnemer (uitvoeringsorganisaties) elk hun eigen rol en verantwoordelijkheid hebben. Het kerndepartement formuleert de opdracht voor de uitvoeringsorganisatie, terwijl de eigenaar de lange termijn sturing en continuïteit bewaakt. Door verantwoordelijkheden duidelijk te beleggen en verschillende rollen te onderscheiden is de versturing versterkt, zo oordeelt ook de Algemene Rekenkamer in haar Verantwoordingsonderzoek 2019.
Wat is als Minister van Financiën uw formele verantwoordelijkheid ten aanzien van de Belastingdienst?
Staatssecretarissen hebben een eigenstandige politieke verantwoordelijkheid voor de onderwerpen die binnen hun portefeuille vallen. Dit geldt ook voor de verantwoordelijkheid ten aanzien van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. Hierbij leggen de verantwoordelijk Staatssecretarissen zelf over deze beleidsterreinen verantwoording af aan de Tweede en Eerste Kamer. Tevens kunnen zij ook zelf naar de ministerraad komen op het moment dat er een dossier speelt dat raakt aan deze portefeuilles. Deze eigenstandige politieke verantwoordelijkheid valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister, in lijn met hoe deze verhouding is vastgelegd in artikel 46 van de Grondwet: «Een Staatssecretaris treedt in de gevallen waarin de Minister het nodig acht en met inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn plaats als Minister op. De Staatssecretaris is uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van de Minister.»
Kunt u bevestigen dat de Belastingdienst onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën valt en u als Minister van Financiën eindverantwoordelijk bent voor het ministerie?
Zie antwoord op vraag 15.
Welke reacties en signalen heeft u van medewerkers van de Belastingdienst ontvangen op het feit dat u zo stellig afstand heeft genomen van de Belastingdienst?
Wij hebben gesproken met de groepsondernemingsraad Belastingdienst, OR Douane en OR Toeslagen. Gezamenlijk is het de opdracht de organisaties en medewerkers beter op de kaart te krijgen en signalen van de werkvloer beter te laten doorklinken. De ambtelijke leiding is daarnaast actief in gesprek met de medewerkers, en benadrukken in communicatie uitingen bewust ook de goede resultaten van de Belastingdienst. Dit alles biedt een basis om verder met elkaar vanuit vertrouwen te bouwen aan «de beste Belastingdienst voor Nederland».
Herkent u het beeld dat het mediaperspectief de strategie heeft bepaald? Zo nee, waarom niet?
Dit beeld herkennen wij niet. Het besluit tot ontvlechting is gebaseerd op meerdere rapporten, en de uitwerking vindt stapsgewijs plaats met zorgvuldige besluitvorming door een Stuurgroep en organisatiebreed programmateam.
Kunt u reageren op het bericht dat signalen van de Belastingdienst actief uit de communicatie met de buitenwereld en de Tweede Kamer wordt gefilterd?
In zowel het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag als in de kabinetsreactie op dat rapport, is uitgebreid stilgestaan bij het feit dat signalen van medewerkers, burgers, bedrijven, rechtspraak, de advocatuur en hun vertegenwoordigers onvoldoende terecht zijn gekomen bij de top van Belastingdienst en Toeslagen, beleid en politiek. Het kabinet heeft maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat signalen wel terecht komen bij top, beleid en politiek en ook dat verbeteringen worden doorgevoerd op basis van die signalen. Zo zal er jaarlijks een stand van de uitvoering uitgebracht worden door de Belastingdienst en Toeslagen en jaarlijks een staat van de uitvoering door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als het gaat om de problematiek waar de uitvoering mee kampt. Nog dit jaar wordt gestart met de totstandkoming van deze producten. Deze documenten zullen ook aangeboden worden aan uw Kamer.
Herkent u de conclusie dat cultuurverandering op Financiën wordt beperkt tot de Belastingdienst? Bent u van plan om dit te verbreden?
Sinds begin vorig jaar wordt intensief door het gehele ministerie, inclusief de Belastingdienst, Toeslagen en Douane, gezamenlijk gewerkt aan de richting en opgaves. Zo spreekt de ambtelijke leiding met grote regelmaat over de richting en koers van het ministerie en de onderlinge samenwerking en cultuur. Met deze initiatieven wordt een stevige collectieve basis gecreëerd voor een sterker Financiën. Vanuit onder meer de cultuurprogramma’s voor Toeslagen, Douane en Belastingdienst wordt daar verder opvolging aangegeven en wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij specifieke uitdagingen en opgaves van de onderdelen zelf.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voor 22 februari 2021 naar de Kamer sturen?
Uw Kamer is door een uitstelbrief geïnformeerd over latere verzending van de antwoorden op uw vragen.
De postcoderoosregeling |
|
Steven van Weyenberg (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat bij de omzetting van de postcoderoosregeling in een postcoderoossubsidie geen versobering is beoogd?
De omzetting van de fiscale postcoderoosregeling naar een subsidieregeling had meerdere doelen. Zo kan hiermee de complexiteit worden verminderd, is de stimulering van postcoderoosprojecten niet meer afhankelijk van veranderingen in de energiebelasting en kan (de hoogte van) de stimulering beter worden gericht. Versobering is niet het doel. De omzetting is ook tot stand gekomen na overleg met de energiecoöperatiesector waarbij geconcludeerd is dat coöperaties en VvE’s (hierna steeds: coöperaties) in de toekomst beter gestimuleerd kunnen worden met een subsidie dan met een verlaagd tarief in energiebelasting.
Met de omzetting naar de subsidieregeling treedt ook overgangsrecht voor de fiscale postcoderoosregeling in werking. Dit overgangsrecht is in 2014 in de fiscale wetgeving opgenomen om investeringszekerheid te bieden aan bestaande leden van energiecoöperaties. In de praktijk blijkt dit overgangsrecht echter in gevallen zo uit te pakken dat dit doel mogelijk niet wordt bereikt. Daarom laten wij uitzoeken of het mogelijk is om aanvullend overgangsrecht te introduceren in het komende Belastingplanpakket. In de antwoorden hieronder wordt dit nog verder toegelicht.
Klopt het dat voor de postcoderoosregeling een overgangstermijn is beoogd waarbinnen de onder deze regeling reeds aangewezen postcodeprojecten gedurende de looptijd van die projecten (15 jaar) nog gebruik kunnen maken van deze regeling (artikel 59c van de Wet belastingen op milieugrondslag)?
Bij de introductie van de Postcoderoosregeling in 2014 is in de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) een overgangsregeling opgenomen die gaat gelden wanneer de Postcoderoosregeling zou komen te vervallen. In het Belastingplan 2021 is geregeld dat de Postcoderoosregeling vervalt per 1 april 2021. De overgangsregeling regelt dat de leden van een door de Belastingdienst aangewezen coöperatie bij wie op 31 maart 2021 de Postcoderoosregeling wordt toegepast, gedurende 15 jaren na het tijdstip waarop de coöperatie is aangewezen nog kunnen profiteren van het belastingvoordeel van de Postcoderoosregeling. De overgangsregeling is in 2014 per amendement aan de postcoderoosregeling toegevoegd en is vanaf het begin zo vormgegeven dat deze alleen geldt voor bestaande leden van een coöperatie. Het is uit de toelichting niet af te leiden wat de exacte gedachte was achter die vormgeving. De letterlijke tekst van de regeling laat echter duidelijk geen andere lezing toe dan dat alleen bestaande leden nog 15 jaar vanaf het tijdstip waarop de coöperatie is aangewezen onder de regeling vallen.
Bent u bekend met het feit dat de materiële overgangstermijn van de postcoderoosregeling veel korter is?
Uit gespreken met de sector is naar voren gekomen dat het verhuizen of overlijden van leden ook de achterblijvende leden of de gehele coöperatie kan raken. Dit houdt onder meer verband met de terugkoopverplichting die in statuten is opgenomen. De prijs die de coöperatie op grond hiervan aan het vertrekkende lid moet betalen zal naar verwachting hoger liggen dan de prijs die een nieuw lid hiervoor zal betalen. De waarde van de certificaten is voor nieuwe leden namelijk zeer beperkt omdat het nieuwe lid geen belastingvoordeel kan genieten. Ook kunnen financieringsconstructies ervoor zorgen dat in geval van vertrekkende leden de kosten van de financiering door minder leden moet worden gedragen. Dit heeft een negatief gevolg voor het rendement van de achterblijvende leden. De sector geeft aan dat dit ook kan leiden tot faillissementen van de coöperaties.
Kunt u toelichten waarom de postcoderoosregeling niet kan worden toegepast binnen die overgangsgregeling van vijftien jaar met betrekking tot nieuwe leden die toetreden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de systematiek waarbij een lid bij verhuizing zijn deelname terugverkoopt aan een coöperatie welke weer wordt verkocht aan het inkomende lid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat als gevolg van de beperkte overgangsregeling coöperaties de teruggekochte deelnemingen niet meer kunnen verkopen en daardoor failliet zullen gaan en geïnvesteerde bedragen verloren gaan?
De energiecoöperaties dragen bij aan de noodzakelijke energietransitie en aan het halen van de klimaatdoelen. Het is belangrijk dat de overheid groene initiatieven stimuleert. Dat is natuurlijk ook het doel van zowel de huidige fiscale postcoderoosregeling en de overgangsregeling, als de nieuwe subsidieregeling coöperatieve energieopwekking. Bij de huidige overgangsregeling is altijd sprake geweest van een kenbaar wettelijk kader – de regeling stond per 2014 in de wet. Echter de materiële uitwerking van het overgangsrecht blijkt zo uit te kunnen pakken dat de investeringen van achterblijvende leden hun waarde kunnen verliezen doordat anderen vertrekken. Dat past in onze ogen niet bij het doel van de overgangsregeling om investeringszekerheid te bieden voor bestaande leden en lijkt daarom ook niet aan te sluiten bij het doel van de initiatiefnemer van het amendement. Om deze reden wordt uitgezocht of aanvullend overgangsrecht kan worden opgesteld en in komend belastingplanpakket kan worden meegenomen.
Bent u het ermee eens dat groene initiatieven gestimuleerd zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het bijdraagt aan de rechtsonzekerheid wanneer een investering die wordt gedaan met oog op een op dat moment geldende investeringsfaciliteit eerbiedigende werking zou moeten kennen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat wanneer hier afbreuk aan wordt gedaan dit een belemmerende factor is voor nieuwe groene investeringen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat groene investeringen essentieel zijn voor de energietransitie en de klimaatdoelen? Bent u het ermee eens dat we om die reden groene investeringen zouden moeten blijven stimuleren en bestaande groene initiatieven niet de nek om moeten draaien?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de toetredingsbeperking voor nieuwe leden aan te passen teneinde te voorkomen dat energiesamenwerkingsverbanden failliet gaan en vertrouwen te geven over (toekomstige) faciliteiten voor groene investeringen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 6 t/m 10 wordt uitgezocht of het mogelijk is om aanvullend overgangsrecht te introduceren in het komende Belastingplanpakket. Dit overgangsrecht zou het mogelijk maken dat ook nieuwe leden van een bestaande coöperatie nog gebruik kunnen maken van de postcoderoosregeling als er plek is vrijgekomen door het vertrek van een bestaand lid. Hierbij moet uiteraard ook rekening worden gehouden met de eventuele budgettaire consequenties en de gevolgen voor de uitvoering.
De versoepeling van het urencriterium in 2020 als fiscale coronasteunmaatregel |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u toelichten wat de versoepeling van het urencriterium in 2020 als fiscale coronasteunmaatregel inhoudt?
Ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op verschillende ondernemersfaciliteiten. Op sommige van deze ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve, kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt als aan het zogenoemde urencriterium wordt voldaan. Aan dit urencriterium wordt in het algemeen voldaan wanneer de ondernemer ten minste 1.225 uren per kalenderjaar besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Het is denkbaar dat ondernemers door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming(en) kunnen verrichten. Hierdoor is het denkbaar dat ondernemers die andere jaren aan het urencriterium hebben voldaan, in 2020 niet voldoende uren aan hun onderneming kunnen besteden, waardoor niet wordt voldaan aan het urencriterium.
Het feit dat ondernemers als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, vind ik onwenselijk. Daarom heb ik goedgekeurd dat in 2020 voor de periode van 1 maart tot 1 oktober de ondernemer geacht wordt ten minste 24 uur per week (en voor de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid 16 uur) aan de onderneming(en) te hebben besteed, ongeacht het aantal werkelijk aan de onderneming(en) bestede uren. Voor ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 maart tot 1 oktober een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming(en), wordt geacht een gelijk aantal uren te zijn besteed in dezelfde periode in 2020 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van zijn administratie bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019.
Kunt u toelichten wat de achtergrond is geweest van deze versoepeling?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten waarom deze versoepeling niet meer van toepassing is in het laatste kwartaal van 2020?
In 2020 gold de versoepeling van het urencriterium in de periode van 1 maart tot 1 oktober. Zoals hiervoor aangegeven vind ik het feit dat ondernemers als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, onwenselijk. Door deze versoepeling hoeven ondernemers gedurende een aanzienlijk deel van de crisis slechts beperkte tijd aan hun onderneming te besteden om aanspraak te maken op fiscale ondernemersfaciliteiten. Met de versoepeling is echter niet bedoeld dat ondernemers die onder normale omstandigheden (geen coronacrisis) onvoldoende uren aan hun onderneming(en) besteden profijt hebben van deze versoepeling en aanspraak zouden kunnen maken op bepaalde ondernemersfaciliteiten.
Voor het urencriterium wordt aangesloten bij het kalenderjaar. Door de versoepeling in 2020 tevens van toepassing te laten zijn in het laatste kwartaal van 2020, zou de versoepeling tot gevolg hebben dat ook ondernemers aan het urencriterium zullen gaan voldoen, die daar in andere jaren niet aan hebben voldaan. Immers, zo zou bijvoorbeeld een ondernemer aan het urencriterium voldoen wanneer hij in januari en februari 2020 circa 170 uren aan zijn onderneming heeft besteed, maar overigens normaliter niet op jaarbasis 1.225 uur aan zijn onderneming besteedt. Ik acht het derhalve niet gewenst de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020.
De versoepeling van het urencriterium in 2021 geldt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021. Op basis van de reeds uiteengezette redenen ten aanzien van de versoepeling van het urencriterium in de periode 1 maart 2020 tot en met 1 oktober 2020, acht ik de versoepeling in het eerste half jaar van 2021 gewenst.
Kunt u toelichten waarom in de zomer de versoepeling wel gold en waarom u ervoor heeft gekozen dit niet meer te continueren in het laatste kwartaal van 2020? Kunt u toelichten waarom u het gepast vindt de versoepeling toe te passen in het eerste half jaar van 2021? Deelt u de mening dat het zeer terecht is de versoepeling toe te passen in het eerste half jaar van 2021? Waarom is dat laatste kwartaal van 2020 zo afwijkend?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat er nog steeds ondernemers in bepaalde sectoren zijn die niet of nauwelijks kunnen werken? En dat dit ook het geval is geweest in het laatste kwartaal van 2020?
Ik erken dat er door de coronacrisis ondernemers zijn die momenteel in bepaalde sectoren niet of nauwelijks kunnen werken. Overigens is het goed mogelijk dat ondernemers tijdens een lockdown nog veel tijd besteden aan de onderneming, al zijn de werkzaamheden die ze verrichten mogelijk anders van aard (zoals onderhouds- en verbeteringswerkzaamheden, ontwikkelen/verbeteren website, het treffen van maatregelen waardoor aan de coronavoorwaarden wordt voldaan of administratieve werkzaamheden). Dit geldt tevens voor het laatste kwartaal van 2020. Daarnaast erken ik dat lockdownmaatregelen van kracht zijn geweest in het laatste kwartaal van 2020. Of een ondernemer in het jaar 2020 aan het urencriterium voldoet, hangt af van de feiten en omstandigheden van een specifiek geval. Er is geen inzicht in hoeveel ondernemers, die onder normale omstandigheden in 2020 aan het urencriterium zouden voldoen, van een uitbreiding van een versoepeling naar het laatste kwartaal van 2020 zouden hebben geprofiteerd.
Erkent u dat deze ondernemers vanwege de lockdownmaatregelen niet in aanmerking komen voor de fiscale faciliteiten die zij wel hadden kunnen gebruiken wanneer er geen sprake zou zijn van een lockdown? Erkent u dat er ook lockdownmaatregelen van kracht zijn geweest in het laatste kwartaal van 2020?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u hoeveel ondernemers getroffen zijn door het terugdraaien van de versoepeling per oktober 2020?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te overwegen de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020?
Zie antwoord vraag 3.
Instroom in de WIA van mensen met ME/CVS |
|
Steven van Weyenberg (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Klopt het dat mensen die overduidelijk in het geheel niet kunnen werken door Myalgische Encefalomyelitis/Chronisch Vermoeidheid Syndroom (ME/CVS) op dit moment niet worden aangemerkt als volledig arbeidsongeschikt?
Nee. UWV moet bij de WIA-claimbeoordeling vaststellen of en zo ja, in welke mate betrokkene verdienvermogen heeft, gegeven de door UWV vastgestelde arbeidsbeperkingen als gevolg van een achterliggende ziekte of gebrek. Dit geldt ook voor verzekerde werknemers met de ziekte ME/CVS met een aanvraag voor een WIA-claimbeoordeling. Als UWV vaststelt dat betrokkene verdienmogelijkheden heeft op een niveau lager dan 20% van zijn maatmaninkomen, dan is betrokkene volledig arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA.
Klopt het dat een aantal mensen die vanuit de ziektewet op dit moment de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) in stromen, niet opnieuw gezien worden door een verzekeringsarts? Klop het dat op basis van een beoordeling van meer dan een jaar geleden wordt gekeken naar het arbeidsvermogen, wat bepalend is voor de hoogte van de uitkering?
Nee, dat is niet juist. Voor elke Ziektewetgerechtigde geldt dat hij of zij de mogelijkheid heeft om bij einde WIA-wachttijd (twee jaar) een aanvraag voor een WIA-claimbeoordeling in te dienen bij UWV. UWV verricht vervolgens de WIA-claimbeoordeling op exact dezelfde wijze als voor verzekerden die tijdens de twee ziektejaren vielen onder de verplichte loondoorbetaling bij ziekte op grond van het Burgerlijk Wetboek. Bij de WIA-claimbeoordeling is altijd een verzekeringsarts betrokken voor het verrichten van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
Wordt er bij deze beoordeling ook informatie uitgevraagd bij de medisch specialist als deze wel de patiënt nog fysiek heeft gezien?
UWV betrekt alle informatie die men nodig acht voor het kunnen verrichten van het verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Als de benodigde informatie van de medisch specialist niet is meegestuurd en als de verzekeringsarts bij UWV van mening is dat deze informatie relevant is of kan zijn voor de beoordeling, dan heeft UWV de mogelijkheid om, met toestemming van de verzekerde, deze informatie bij de medisch specialist op te vragen. Dit conform de richtlijn «Beheer gegevens vallend onder het medisch beroepsgeheim van de verzekeringsarts» (2010).
Deelt u de mening dat het niet juist worden beoordeeld op arbeidsvermogen veel stress kan veroorzaken bij mensen?
Dat kan ik mij voorstellen. Daarom is er een zorgvuldig proces waarin UWV uitvoering geeft aan zijn wettelijke taak om claimbeoordelingen te verrichten in lijn met alle voor dat doel opgestelde richtlijnen en standaarden. Daarnaast staat voor elke verzekerde de mogelijkheid open van bezwaar en beroep in die situaties waarin de verzekerde van mening is dat de beslissing onjuist en/of op onjuiste gronden is getroffen.
Ik realiseer mij dat een perceptie van een door UWV onjuist getroffen beslissing en/of het bewandelen van een bezwaar- en/of beroepstraject voor betrokkene stressvol kan zijn.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de motie-Raemakers c.s. die vraagt om ME/CVS-patiënten bij wie de aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering is afgewezen, actief te informeren over hun mogelijkheden om zich opnieuw bij het UWV te laten beoordelen?1
De motie Raemakers stelt dat klanten met het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) zich in bepaalde gevallen opnieuw bij UWV moeten kunnen melden voor een sociaal-medische beoordeling. Het betreft hier ME/CVS-patiënten bij wie de aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering is afgewezen vanwege het feit dat zij geen cognitieve gedragstherapie (CGT) dan wel graded exercise therapie (GET) hadden gevolgd.
UWV voert op dit moment de motie Raemakers uit. Concreet betekent dit dat elke verzekerde die door een verzekeringsarts van UWV is beoordeeld voor een WIA-, Wajong-, WAZ- of WAO-uitkering vanwege ME/CVS, zich kan melden bij UWV aan de hand van een voor dat doel opgesteld formulier. Dat formulier is te vinden op de website van UWV.2 Een verzekerde met ME/CVS komt mogelijk in aanmerking voor een herbeoordeling indien de verzekeringsarts bij de vorige beoordeling heeft vastgesteld dat de verzekerde niet voldoende gedaan had aan zijn herstel, met de door de verzekeringsarts opgevoerde reden dat de verzekerde geen CGT of GET had gevolgd.
Kunt u aangeven hoe vaak mensen in bezwaar gaan tegen een beoordeling van een verzekeringsarts bij een WIA-aanvraag?
In 2020 zijn bijna 82.500 beslissingen genomen door UWV op een WIA-aanvraag of herbeoordeling en zijn 12.637 verzekerden in bezwaar gegaan tegen een beslissing van UWV op een WIA-beoordeling. Deze bezwaren richten zich tegen het besluit van UWV betreffende de uitkeringsclaim; de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de arbeidsdeskundige beoordeling maken hier onderdeel van uit.
Kunt u aangeven hoe vaak dat tot een andere uitkomst leidt en hoe vaak het bezwaar tot een beroepszaak leidt?
Van de hierboven genoemde 12.637 bezwaren hebben 3.577 zaken geleid tot een wijziging van een beslissing van UWV.
In 2020 hebben 2.083 verzekerden beroep aangetekend tegen een beslissing WIA-bezwaar. Gezien de termijnen voor het indienen van een beroepszaak (6 weken), kunnen deze aantallen niet exact gerelateerd worden aan de 12.637 bezwaarbeslissingen in 2020, maar geven ze een goede indicatie van de verhouding.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van bezwaar en beroep bij een WIA-beoordeling?
De gemiddelde doorlooptijd van een bezwaarzaak bij een WIA-beoordeling is 129 dagen.
Wat is het aandeel mensen per regio dat instroomt in de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en het aandeel mensen dat instroomt in de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80–100 en WGA 35–80?
Onderstaand is een verdeling van de instroom WIA in 2019 naar provincie weergegeven3. De totale instroom bedroeg 45.810 mensen, waarvan 10.132 mensen een WGA 35–80 uitkering, 23.945 mensen een WGA 80–100 uitkering en 11.733 een IVA-uitkering kregen. Een uitsplitsing van de instroom naar WGA 35–80, WGA 80–100 en IVA per provincie of gemeente is op korte termijn niet voorhanden. Wel is in de Atlas SV (2019)4 een uitsplitsing van het lopende bestand naar gedeeltelijk arbeidsgeschikt (WGA 35–80) en volledig arbeidsongeschikt (WGA 80–100 en IVA) per gemeente terug te vinden.
In de tabel is de totale WIA-instroom per provincie weergegeven, het percentage van de totale instroom in de WIA per provincie en het percentage van de beroepsbevolking in een bepaalde provincie dat de WIA in is gestroomd in 2019. In de rij met het totaal is ook het gemiddelde instroompercentage van de beroepsbevolking in de WIA weergegeven voor Nederland.
Instroom WIA
% van instroom
% van beroepsbevolking
Groningen
1.506
3,3%
0,39%
Friesland
1.270
2,8%
0,31%
Drenthe
1.366
3,0%
0,45%
Overijssel
3.040
6,6%
0,41%
Gelderland
5.257
11,5%
0,40%
Utrecht
3.361
7,3%
0,38%
Noord-Holland
7.039
15,4%
0,37%
Zuid-Holland
8.621
18,8%
0,36%
Zeeland
962
2,1%
0,41%
Noord-Brabant
6.635
14,5%
0,40%
Limburg
3.940
8,6%
0,55%
Flevoland
1.208
2,6%
0,43%
Onbekend
1.605
3,5%
Totaal
45.810
0,41%
Als deze cijfers verschillen laten zien, hoe zou dat kunnen worden verklaard?
Het is niet eenvoudig om verschillen in instroompercentages te verklaren. Verschillen kunnen te maken hebben met een veelvoud aan redenen. Factoren die een rol kunnen spelen zijn demografische factoren (leeftijdsopbouw en geslacht), opleidingsniveau van de beroepsbevolking en de soorten arbeid die in een regio veel voorkomen (bijvoorbeeld kenniswerk of fysieke arbeid).
Kinderopvang voor alleenstaande ouders tijdens de lockdown |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat kinderopvang en scholen op dit moment alleen maar geopend zijn voor ouders met cruciale beroepen of kinderen in kwetsbare situaties?
Ja, dat klopt.
Is er bij de afweging rekening gehouden met alleenstaande ouders?
Ja, dat is meegenomen in de afweging. Het is een uitdagende tijd voor alle ouders, nu kinderopvang en scholen gesloten zijn. Dit geldt in meerdere mate voor alleenstaande ouders, omdat zij er regelmatig alleen voor zullen staan. Mede daarom is de noodopvang in de kinderopvang en het primair onderwijs beschikbaar als één van de ouders in een cruciale beroepsgroep of vitale sector werkzaam is.
Erkent u dat er een extra groot beroep wordt gedaan op alleenstaande ouders met kinderen thuis?
Met de geldende maatregelen in deze lockdown wordt een groot beroep gedaan op álle ouders met kinderen en in het bijzonder op alleenstaande ouders met kinderen thuis. Voor alleenstaande ouders die zzp’er zijn of een eigen onderneming hebben zal dit een zware opgave zijn. We zitten in een uitzonderlijke situatie waarin veel van iedereen wordt gevraagd. Het doel van de sluiting van kinderopvang en scholen is om zoveel als mogelijk de contacten en niet-essentiële reisbewegingen van volwassenen terug te dringen, zodat het aantal besmettingen daalt en kinderopvang en onderwijs weer verantwoord open kunnen.
Het beroep op de noodopvang tijdens deze tweede sluiting is hoog, hoger dan tijdens de eerste sluiting in het voorjaar. Scholen geven al aan dat het geven van thuisonderwijs in het gedrang komt door het hoge aantal leerlingen in de noodopvang1. Het toevoegen van een extra doelgroep aan de noodopvang kan er toe leiden dat er teveel kinderen aanwezig zijn, waardoor er niet meer verantwoord noodopvang kan worden geboden. Daarom wil ik de uitgangspunten voor de noodopvang niet aanpassen zodat alleenstaande ouders hier ook een beroep op kunnen doen.
Erkent u dat dit voor zzp’ers/ondernemers die alleenstaande ouders zijn extra ingewikkeld is, omdat zij zowel de zorg van het kind en het runnen van een bedrijf moeten combineren, terwijl zij minder gebruik kunnen maken van oppas gezien de coronamaatregelen en de kwetsbaarheid van grootouders?
Zie antwoord vraag 3.
Wie maakt de uiteindelijke afweging of ouders hun kind naar de kinderopvang of school mogen brengen?
De rijksoverheid heeft in de Wet publieke gezondheid artikel 58r en in de Regeling tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met een verzwaring van de maatregelen artikel 6.11 de vereisten opgenomen over het gebruik van de noodopvang. De kinderopvangorganisatie of de school maakt, in overleg met de ouders, uiteindelijk de afweging welke kinderen van de noodopvang gebruik kunnen maken. De richtlijn is dat de noodopvang beschikbaar is voor reguliere klanten van het kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang of de gastouder voor kinderen van ouder(s) die werken in cruciale beroepen of vitale processen of leerlingen/kinderen in een kwetsbare positie. De kinderopvang of school kan in uitzonderlijke gevallen maatwerk bieden.
Mag de kinderopvang of de school noodopvang bieden aan alleenstaande ouders die geen cruciaal beroep hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat alleenstaande ouders, bijvoorbeeld vanwege hun onderneming, ook in aanmerking zouden moeten kunnen komen voor kinderopvang of opvang op school?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen uiterlijk woensdag 13 januari beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De Tozo voor grensondernemers |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hilde Palland (CDA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat er nog steeds geen perspectief is voor grensondernemers die in Duitsland of België wonen en in Nederland hun bedrijf voeren, maar niet in aanmerking komen voor Tozo levensonderhoud of een vergelijkbare uitkering in het woonland?
Het klopt dat de groep zelfstandig ondernemers die in België of Duitsland of elders in de Europese Unie woont en in Nederland het bedrijf heeft, niet in aanmerking komt voor bijstand voor levensonderhoud (Tozo) in Nederland en zich voor bijstand voor levensonderhoud of een vergelijkbare uitkering moet wenden tot haar/zijn woonland.
De Tozo betreft immers sociale bijstand die alleen wordt verstrekt aan personen die in Nederland woonachtig zijn. Het feit dat de Tozo voor een specifieke groep personen (te weten zelfstandig ondernemers) geldt, brengt daar geen verandering in. Voor de door u bedoelde ondernemers bestaat derhalve geen ander perspectief op Nederlandse bijstand.
Wel komen zij in aanmerking voor andere voorzieningen in het Nederlandse noodpakket.
Zo kunnen deze ondernemers onder dezelfde voorwaarden als de zelfstandigen die wonen en werken in Nederland in aanmerking komen voor een lening voor bedrijfskapitaal van maximaal € 10.157 tegen een verlaagd rentepercentage.
Daarnaast kunnen zij – indien zij aan de voorwaarden voldoen – in aanmerking komen voor de onlangs uitgebreide regeling Tegemoetkoming Vaste lasten (TVL), en begeleiding bij een tijdelijke stop van de onderneming (TOA). Ondernemers die mensen in dienst hebben die in Nederland sociaal verzekerd zijn, kunnen een beroep doen op tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid(NOW). Ten slotte zijn er maatregelen getroffen voor ondernemers met betrekking tot extra kredietfaciliteiten, zoals Qredits, en in de belastingsfeer (zoals uitstel van betaling van belastingschulden).
Alle Nederlandse steun voor ondernemers is toegelicht op de website van de Kamer van Koophandel1. Ondernemers kunnen op de website van de KvK ook de «Regelingencheck2» doen. Voor informatie over steun uit onze buurlanden kunnen ze ook terecht bij de SVB-afdelingen Duitse en Belgische zaken en bij een van de GrensInfoPunten.
Wat is de status van de correspondentie tussen de Nederlandse regering en Europese Commissie over deze problematiek? Verwacht u voor deze groep ondernemers alsnog een regeling te kunnen treffen voor toegang tot de Tozo of anderszins?
Het overleg tussen de Nederlandse regering en de Europese Commissie over deze problematiek is nog gaande. Voor de groep ondernemers die in Nederland woonachtig is en die het bedrijf in de EU, EER of in Zwitserland heeft, is er inmiddels een regeling getroffen. De groep ondernemers die woonachtig is in Duitsland, België en de rest van de Europese Unie en die het bedrijf in Nederland voert, dient in het woonland aan te kloppen voor een sociale bijstandsuitkering, zoals dat geldt in alle lidstaten.
Bent u bereid na te gaan wat de tijdelijke winkelsluiting in het kader van de huidige lockdown betekent voor ondernemers in het grensgebied, specifiek voor die ondernemers die geen aanspraak kunnen maken op Tozo levensonderhoud en nu dus dubbel hard getroffen worden? Wilt u kijken welke (extra) ondersteuning, bijvoorbeeld de TONK, deze ondernemers nodig hebben om door de coronawinter te komen?
Ik ben mij bewust dat de situatie voor ondernemers in heel Europa precair is als gevolg van de coronacrisis. Voor de TONK geldt echter dat deze evenals de Tozo sociale bijstand is. Ook deze uitkering wordt dus niet geëxporteerd.
Het is vanwege het gelijkheidsbeginsel niet mogelijk om enkel Nederlandse (of niet-Nederlandse) zelfstandigen die in Duitsland of België wonen en een bedrijf in Nederland voeren voor een uitkering voor levensonderhoud in aanmerking te laten komen. Als Nederland sociale bijstand zou moeten exporteren, heeft dit verstrekkende consequenties, niet alleen voor Nederland, maar voor álle EU-lidstaten. Voor Nederland zou het met betrekking tot de Tozo betekenen dat zelfstandig ondernemers binnen de hele EU, de EER en Zwitserland een beroep zouden kunnen doen op de Tozo uitkering als zij een onderneming in Nederland hebben.
Export van sociale bijstand zou dan mutatis mutandis ook gelden voor de andere Nederlandse sociale bijstandsuitkeringen en de sociale bijstandsuitkeringen in andere lidstaten. Het Nederlandse sociale bijstandsstelsel, maar ook dat van andere lidstaten zou onevenredig worden belast. Het is dan voor lidstaten niet meer mogelijk om zorg te dragen voor de eigen inwoners. Daarnaast stuit dit op grote praktische bezwaren, nu er Europeesrechtelijk geen coördinatieregels gelden, zoals bijvoorbeeld voor sociale zekerheid. Dat is ook niet nodig, omdat sociale bijstand alleen aan ingezetenen wordt verstrekt.
Wanneer ontvangt de Kamer de kwartaalrapportage Q4 2020 over de situatie van grensondernemers, overeenkomstig de aangenomen motie van het lid Palland c.s. over de situatie van grensondernemers monitoren?1
Het ministerie voert momenteel de motie uit. Zo is aan de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel informatie gevraagd. Ook is gesproken met de Euregio’s en is er eind vorig jaar in samenspraak met de Euregio’s een vragenlijst opgesteld die is uitgegaan naar de diverse GrensInfoPunten. De enquête is bedoeld om de belangrijkste knelpunten met betrekking tot de situatie van grensondernemers in beeld te brengen. Zodra de informatie binnen is, zal een rapportage worden opgemaakt die naar de Kamer wordt verstuurd.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, met in achtneming van het kerstreces.
De TOZO |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat gemeenten maatwerk kunnen en moeten bieden in toekenning van de TOZO wanneer iemand op basis van de letter van de wet buiten de regeling valt, maar op basis van de geest van de wet niet?
Wie niet aan de voorwaarden voor ondersteuning op basis van de Tozo voldoet kan bij een inkomen onder de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet. Als sprake is van «zeer dringende redenen» zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, kan iemand die in principe niet in aanmerking komt voor Tozo/bijstand toch bijstand toegekend krijgen. Dit is ter beoordeling van het College van burgemeester en wethouders.
Klopt het dat alleen ondernemers die op 17 maart 2020 ingeschreven staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel een beroep kunnen doen op de TOZO?
Ja, op basis van artikel 2 van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (Tozo) is de kring van rechthebbende beperkt tot de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Bent u bekend met het gegeven dat ondernemers die niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting conform de Handelregisterwet in de regel door de Belastingdienst in de gelegenheid worden gesteld om alsnog, met terugwerkende kracht aan deze verplichting te voldoen? En bent u bekend met het gegeven dat deze fout doorgaans niet met een boete wordt bestraft?
Als de Belastingdienst constateert dat een ondernemer die zich aanmeldt nog niet is ingeschreven in het handelsregister terwijl dit wel had gemoeten, wordt deze ondernemer door de Belastingdienst daarop geattendeerd. Door dit signaal wordt de ondernemer in de gelegenheid gesteld om alsnog aan de inschrijvingsverplichting te voldoen. Het is niet zo dat de Belastingdienst de ondernemer in de gelegenheid stelt om met terugwerkende kracht aan deze inschrijvingsverplichting te voldoen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 is de wijze waarop een ondernemer wordt ingeschreven in het Handelsregister de verantwoordelijkheid van de Kamer van Koophandel.
Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten). Inschrijving met terugwerkende kracht in de zin van artikel 20 Handelsregisterwet 2007 levert derhalve geen economisch delict op.
Bent u bekend met het gegeven dat de Kamer van Koophandel als uitvoerende instantie van de Handelregisterwet een ondernemer de mogelijkheid biedt om zich met terugwerkende kracht in te schrijven in het handelsregister? En is het u bekend dat dit gebeurt wanneer de ondernemer aannemelijk kan maken dat de onderneming eerder is gestart?
Het klopt dat inschrijvingen met terugwerkende kracht kunnen worden doorgegeven, dat wil zeggen met een datum ingang in het verleden. Volgens de Handelsregisterwet moet een ondernemer de eerste inschrijving van een onderneming doen binnen een periode van twee weken, die begint een week vóór en eindigt een week ná de aanvang van de bedrijfsuitoefening (art. 20 lid 1 Hrw).
De datum registratie wijkt dan af van de datum ingang van de aanvang van de bedrijfsuitoefening. KVK kan om bewijs vragen bij inschrijvingen met terugwerkende kracht, maar dit is situationeel te bepalen.
Bent u het ermee eens dat voor ondernemers waarbij sprake is van een inschrijving met terugwerkende kracht in het handelsregister op of voor 17 maart 2020 ook de TOZO van toepassing zou moeten kunnen zijn, omdat deze ondernemer heeft kunnen aantonen dat deze de onderneming al eerder is gestart? Klopt het dat dit op dit moment niet het geval is?
Nee, blijkens de toelichting op artikel 2 is de zelfstandige die zich na 17 maart 2020 alsnog met terugwerkende kracht heeft ingeschreven in het handelsregister van een beroep op de Tozo uitgesloten.
Bent u het ermee eens dat de toepassing van de inschrijvingsdatum 17 maart 2020 als hard criterium voor de toekenning van de TOZO niet in lijn ligt met het gangbare overheidsbeleid met betrekking tot de uitvoering van de Handelregisterwet zoals hierboven geschetst? Bent u het ermee eens dat het stellen van deze datum als hard criterium niet in lijn is met de bedoelde ruimhartige toepassing van de TOZO en dat ondernemers die met terugwerkende kracht aan die verplichting voldoen ook de TOZO zouden moeten kunnen toepassen?
Het stellen van de datum van inschrijving als hard criterium voor toekenning van de Tozo is in overeenstemming met de bedoelde toepassing van de Tozo. De bedoeling van de Tozo is alleen zelfstandigen die op de dag van de aankondiging van de maatregel, 17 maart 2020, als zodanig werkzaam waren, in aanmerking te laten komen voor ondersteuning op basis van de Tozo. Om eenvoudige verificatie mogelijk te maken is, dit criterium geformaliseerd in de eis dat de zelfstandige op 17 maart 2020 ingeschreven moet staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In de toelichting op de regeling is de mogelijkheid om een beroep te doen op de Tozo bij inschrijving bij de KvK met terugwerkende kracht uitgesloten.
Bent u het tevens ermee eens dat gemeenten juist maatwerk moeten leveren in toekenning van de TOZO wanneer een ondernemer feitelijk nog niet op 17 maart stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar wel al voor die datum aantoonbaar aan het ondernemen was?
Nee, een persoon die met zijn onderneming niet uiterlijk met ingang van 17 maart stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is naar de definitie van de Tozo geen zelfstandige, omdat deze persoon niet heeft voldaan aan alle wettelijke vereisten voor de uitoefening van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep (artikel 1, onderdeel a, van de Tozo).
Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten). In de Tozo is voor de datum van 17 maart 2020 gekozen omdat daarmee de feitelijke situatie eenvoudig verifieerbaar is voor gemeenten en het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik wordt verminderd. Een aanpassing van deze datum met als doel inschrijvingen met terugwerkende kracht toe te staan, leidt tot uitvoeringsproblemen en verhoogt het risico op misbruik van de Tozo uitkering.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dat maatwerk geboden kan worden?
Zie de reactie bij antwoord 1.
Het pensioenakkoord |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat in de uitwerking van het transitiekader voor het pensioenakkoord voor bestaande premieregelingen met een in leeftijd oplopend premiepercentage wordt gekozen voor een langere uitfasering in de tijd? Kunt u nogmaals toelichten welke motivering daaraan ten grondslag ligt?
In het Pensioenakkoord is afgesproken dat eventuele nadelen voor het te verwachten pensioen van de overstap naar een nieuwe pensioenovereenkomst en een andere manier van pensioenopbouw adequaat en kostenneutraal worden gecompenseerd. Bij de uitwerking van het Pensioenakkoord bleek dat het niet mogelijk is om de overstap vanuit een bestaande premieregeling met in leeftijd oplopende (progressieve) premies naar een premieregeling met leeftijdsonafhankelijke premies voor bestaande deelnemers adequaat en kostenneutraal te compenseren. In de Hoofdlijnennotitie uitwerking Pensioenakkoord is daarom gekozen voor een langere uitfasering in de tijd.
Een werkgever die op 31 december 2021 een premieregeling met progressieve premies toepast, heeft de keuze om voor bestaande deelnemers progressieve premies te blijven toepassen. Deze overgangsregeling wordt opgenomen in het wetsvoorstel waarin het Pensioenakkoord en de hoofdlijnennotitie wettelijk worden verankerd.
Deelt u de mening dat de overgangsproblematiek van rechtstreeks verzekerde premieregelingen vergelijkbaar is met die van rechtstreeks verzekerde middelloonregelingen?
Ja.
Bent u bereid om het overgangsrecht, dat is voorzien voor de bedoelde bestaande premieregelingen, eveneens open te stellen voor rechtstreeks verzekerde uitkeringsovereenkomsten?
Ja. Voor de duidelijkheid, het overgangsrecht ziet alleen op de toepassing van progressieve premies, niet op de aard van de pensioenovereenkomst. Vanaf 2026 is nieuwe pensioenopbouw in een uitkeringsovereenkomst niet langer mogelijk.
Kunt u bevestigen dat met dit overgangsrecht is beoogd om werkgevers en werknemers, ook bij rechtstreeks verzekerde uitkeringsovereenkomsten, tot uiterlijk 1 januari 2026 de tijd te geven om een keuze te maken tussen voortzetting van een progressieve premie of de overstap naar een leeftijdsonafhankelijke premie?
Ja.
Het bericht 'Ophef over lokale quota voor huisvesting arbeidsmigranten' |
|
Steven van Weyenberg (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ophef over lokale quota voor huisvesting arbeidsmigranten»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat gemeenten eigen regels maken, waaronder het instellen van quota, om de huisvesting van arbeidsmigranten te beperken? Wat vindt u van de lezing van jurist en immigratierecht onderzoeker Gerrie Lodder en hoogleraar Europees Migratierecht Tesseltje de Lange van de Radboud Universiteit dat dit in strijd is met Europees recht, omdat volgens de Europese Verordening voor het vrije verkeer van werknemers «alle rechten en voordelen van nationale werknemers inzake huisvesting» voor alle werknemers in de EU gelden», en specifiek beleid gericht op de beperking van huisvesting van arbeidsmigranten daarmee dus in strijd is? Kunt u in uw antwoord toelichten waarom u het hiermee eens of oneens bent? Gaat u de gemeenten aanspreken op hun beleid? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten mogen hun eigen beleid maken en eigen regels formuleren. Vanzelfsprekend moeten ook gemeenten zich houden aan de Europeesrechtelijke kaders. De huisvesting van arbeidsmigranten beperken door middel van het instellen van quota die specifiek op deze groep gericht zijn, staat op gespannen voet met het vrij verkeer van Unieburgers dat geen onderscheid naar nationaliteit toestaat. Daarnaast geniet een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en die op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld, alle rechten en alle voordelen die aan de nationale werknemers inzake huisvesting zijn toegekend2. Vanuit de ministeries van SZW en BZK zal contact opgenomen worden met de VNG.
Hoe verhoudt dit lokale beleid zich in bredere zin tot het Europese recht op gelijke behandeling van alle werknemers en zelfstandigen in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de problemen omtrent de huisvesting van arbeidsmigranten die wel degelijk bestaan, op deze manier niet fatsoenlijk worden opgelost en een andere manier hiervoor gevonden moet worden? Wat kan u nog meer doen om bestaande problemen op te lossen, zonder de mogelijkheden voor arbeidsmigranten en hun werkgevers onnodig te beperken wanneer zij zich netjes aan de regels houden?
Ik ben van mening dat de door gemeente gebruikte vorm van een quotum voor arbeidsmigranten niet de oplossing biedt voor de problematiek rondom de huisvesting. Deze aanpak zal een tekort daarin alleen maar in hand werken en kan bovendien ook zorgen voor waterbedeffecten.
Om het tekort in huisvesting aan te pakken, zet de Minister van BZK in op regionale afspraken en regionaal beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Met provincies wordt samen gekeken hoe zij hun coördinerende rol kunnen pakken. Hiernaast zet de Minister van BZK in op het realiseren en stimuleren van meer huisvesting voor arbeidsmigranten via de woondeals en regiodeals, de stimuleringsaanpak flexwonen, korting op de verhuurderheffing voor tijdelijke woningen en de 50 miljoen euro voor de huisvesting van kwetsbare doelgroepen die deze zomer beschikbaar is gesteld in het kader van het doorbouwplan. Voor arbeidsmigranten worden met de 50 miljoen euro ca. 4.700 woningen/woonplekken gerealiseerd.3 Voor 2021 wordt opnieuw 50 miljoen euro vrijgemaakt.4
Welke rol kan de Commissie Roemer, die advies geeft over de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten, nog spelen om de bestaande problematiek op een verstandige manier op te lossen, zonder de mensen die zich aan de regels houden te belemmeren?
Het advies van het Aanjaagteam van 30 oktober jl. geeft ook een aantal aanbevelingen voor meer en betere huisvesting voor arbeidsmigranten. Daarbij worden ook een aantal partijen aangesproken. Ook in het eerste advies van het Aanjaagteam zijn op dit punt een aantal aanbevelingen gedaan. Het kabinet is hiermee aan de slag en zal medio december daarover de TK informeren.
Incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames |
|
Antje Diertens (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aantal opnames coronapatiënten blijkt ineens dubbel zo hoog» van 15 oktober jl.?1
Ja.
Kunt u in een feitenrelaas (inclusief gedetailleerde tijdlijn) aangeven wanneer en door wie het ministerie op de hoogte is gebracht van het feit dat er sprake was van een te lage weergave van de ziekenhuisopnames op het coronadashboard?
Het Coronadashboard wordt continu verbeterd, uitgebreid en verfijnd. Dat heb ik bij de lancering van het dashboard begin juni ook aangegeven. Elke twee weken zijn er nieuwe verbeteringen en uitbreidingen. Het coronadashboard toonde tot 13 oktober de ziekenhuiscijfers van de GGD (Osiris). Deze GGD-cijfers werden ook in de maanden daarvoor gebruikt voor de monitoring van het verloop van de pandemie. Daarnaast monitort Stichting NICE sinds begin maart parallel aan de GGD het aantal IC-opnamen en het aantal ziekenhuisopnamen op de verpleegafdeling. In de eerste maanden rapporteerde Stichting NICE echter lagere aantallen ziekenhuisopnamen dan Osiris. Een belangrijke reden hiervoor was dat toen nog niet alle ziekenhuizen hun gegevens deelden met Stichting NICE.
Vanaf begin juni leken de cijfers van Osiris en NICE ongeveer op hetzelfde niveau te liggen. Gedurende de hele zomer tot aan begin september waren de cijfers uit beide bronnen redelijk vergelijkbaar. In deze periode was het aantal ziekenhuisopnamen ook laag.
Begin september begonnen de aantallen ziekenhuisopnames op te lopen vanwege het oplopend aantal besmettingen. Vanaf dat moment begonnen echter de cijfers van Osiris en NICE uit elkaar te lopen. We zijn dit nader gaan onderzoeken. In eerste instantie leek de oorzaak te zijn dat de GGD te maken had met vertraging in de rapportage. Echter, de belangrijkste reden bleek te zijn dat vanwege het verruimde testbeleid aan de GGD veel minder ziekenhuisopnamen gerapporteerd werden. Dit komt doordat sinds 1 juni een infectie met het coronavirus meestal in de teststraat wordt vastgesteld, dus meestal vóór een ziekenhuisopname.
Ik zal dit nader uitleggen: tijdens de eerste golf werd er weinig getest. Een besmetting werd toen meestal in het ziekenhuis bevestigd en daar is deze dan meldingsplichting. Door de verruiming van het testbeleid worden sindsdien de meeste infecties al vóór ziekenhuisopname vastgesteld en dus aan de GGD gemeld vóór ziekenhuisopname. Dat betekent dat de GGD dus minder ziekenhuisopnames ontvangen, omdat veel besmettingen al in de GGD-teststraat worden vastgesteld. De ziekenhuizen hebben weliswaar zicht op welke patiënten besmet zijn en geven dat ook door aan NICE, maar dus lang niet meer in alle gevallen aan de GGD. Bij de toename in besmettingen en het verruimde testbeleid werd het verschil tussen NICE en Osiris daarom ook groter.
Zodra we hier achter kwamen, hebben we alles in het werk gesteld om op het dashboard zo snel mogelijk over te kunnen stappen van de Osiris-gegevens naar NICE. Sinds 13 oktober toont het dashboard op landelijk niveau daarom de NICE-ziekenhuiscijfers en niet meer die van Osiris. Die overstap vergde enige tijd, omdat de systemen hierop ingericht moesten worden. De overstap naar NICE op regionaal niveau was op dat moment nog niet mogelijk vanwege juridische goedkeuring. Dat proces is inmiddels bijna afgerond en we verwachten binnenkort ook de regionale ziekenhuiscijfers te kunnen tonen. Zoals op het coronadashboard vermeld, zijn de regionale GGD-ziekenhuiscijfers tijdelijk uitgezet, omdat deze gegevens niet meer volledig waren en niet meer bijdroegen aan goede informatievoorziening. Dit zal van korte duur zijn, totdat de regionale NICE-ziekenhuiscijfers beschikbaar zijn.
Heeft u toen u hoorde dat er sprake was van een te lage weergave van ziekenhuisopnames in het dashboard meteen de Kamer geïnformeerd? Zo ja, wanneer was dat? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 zagen we begin september dat er verschillen tussen beide databronnen waren in aantallen cijfers. Daaropvolgend zijn we eerst gaan uitzoeken waar het verschil vandaan kwam. Deze verschillen heb ik in het antwoord op vraag 2 benoemd. Vervolgens hebben we alles in het werk gesteld om op het coronadashboard zo snel mogelijk over te stappen op de cijfers van NICE. Deze overstap is op 13 oktober gerealiseerd. Dit heb ik ook gecommuniceerd via:
de voortgangsbrief aan uw Kamer op 13 oktober jl.;
de cijferverantwoording op het dashboard per 13 oktober;
de tweet van woensdagochtend 14 oktober.
de expert-meeting met tegensprekers van 8 oktober;
Het RIVM is voor haar modellering begin oktober overgestapt op de NICE-cijfers. Dit hebben zij tevens gecommuniceerd in hun wekelijkse update: https://www.rivm.nl/nieuws/stijging-zet-door
Wat was de datum dat de signaalwaarde van veertig ziekenhuisopnames per dag werd overschreden en wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze overschrijding?
Op 30 september is de signaalwaarde van veertig ziekenhuisopnames per dag (uitgaande van een 3-daags gemiddelde per dag) overschreden conform de ziekenhuisgegevens van de GGD, die toen nog op het dashboard werden getoond.
Met terugwerkende kracht laten de ziekenhuisgegevens van Stichting NICE een overschrijding zien op op 17 september (uitgaande van een 3-daagsgemiddelde per dag). Op 17 en 18 september hebben wij niet het signaal ontvangen dat dit het geval was. De gegevens van Stichting NICE zijn namelijk nooit direct compleet en worden altijd met terugwerkende kracht verder aangevuld. Wel zagen we natuurlijk dat de ziekenhuisopnamen aan het oplopen waren en dat de verschillen tussen NICE en Osiris groter werden. Daarom zijn we, zoals aangegeven onder vraag 2, begin oktober ook overgestapt op NICE.
Was de overschrijding van de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames voor of na de persconferentie van 18 september jl. waarin de Minister-President aangaf dat het aantal ziekenhuisopnames nog relatief meeviel?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt u naast het zelf raadplegen van het coronadashboard ook apart geïnformeerd over de status van het aantal ziekenhuisopnames? Zo ja, kunt u voor de periode van 1 september tot 15 oktober jl. een tijdlijn maken met wanneer u hierover apart bent geïnformeerd?
Ja, ik word dagelijks geïnformeerd over de cijfers, zodra deze beschikbaar zijn. Onderdeel daarvan zijn bedbezetting en ziekenhuisinstroom.
Kunt u in één grafiek het aantal ziekenhuisopnames per dag weergeven zoals deze gepubliceerd zijn op de website van de Stichting Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE), het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) en het coronadashboard in de periode van 1 juli tot en met 15 oktober?2 3
Het is niet mogelijk om de gegevens van NICE, LCPS en Osiris in één grafiek weer te geven. Het LCPS toont namelijk het totaal aantal bedden dat bezet is en niet het aantal ziekenhuisopnames per dag. (Dat doen ze pas sinds 14 oktober).2 3
Het kan wel in 2 grafieken, die ik hieronder heb weergegeven. In Figuur 1 wordt de instroom (aantal nieuwe ziekenhuisopnames op de verpleegafdeling) van Osiris en Stichting NICE weergegeven. Deze figuur laat zien dat de gegevens van Osiris en NICE in de loop van september steeds verder uit elkaar gingen lopen.
Figuur 2 toont het totaal aantal mensen op de verpleegafdeling (bedbezetting) door NICE en LCPS. Daarbij is van belang op te merken dat er een aantal verschillen tussen deze weergegeven data kan bestaan. Beide bronnen hanteren niet hetzelfde moment op de dag voor uitvraag van gegevens. Als patiënten inmiddels COVID-vrij zijn, wordt daar in de verschillende registraties bij deze dataleveranciers anders mee omgegaan. In de data van stichting NICE blijft dat een COVID-patiënt, terwijl dit in LCPS niet meer het geval is, omdat deze patiënt geen COVID-bed meer nodig heeft. Ook leveren enkele ziekenhuizen nog niet aan stichting NICE gegevens, omdat ze niet dubbel willen registreren. De automatische extractie uit het elektronisch patiëntendossier vergt bovendien een handmatige controle waar niet overal prioriteit aan wordt gegeven, omdat dit als een dubbelregistratie ervaren wordt. Hierdoor lopen status updates en ontslagdata soms achter.
Figuur 1: Met terugwerkende kracht totaal aantal ziekenhuisopnamen op verpleegafdelingen tot 15 oktober op basis van Osiris en Stichting NICE
Figuur 2: Definitieve aantallen bedden bezet op verpleegafdelingen tot 15 oktober 2020
Heeft u in de periode van 1 september tot 15 oktober jl. overleggen gevoerd met partijen over het aantal ziekenhuisopnames? Zo ja, kunt u de verslagen van deze overleggen de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
De Minister van Medische Zorg en Sport heeft in de periode 1 september tot 15 oktober jl. geregeld overleggen gehad met de NVZ, NFU, FMS, V&VN, LNAZ, LHV, IGJ en NZa. Met deze zorgpartijen spreekt Minister van Ark over de ontwikkelingen in de ziekenhuizen en de voor- en nazorgketen, waarbij elk overleg wordt begonnen met het beeld in de ziekenhuizen. Op basis van LCPS data wordt besproken hoeveel patiënten er de afgelopen week zijn opgenomen op de kliniek
en op de IC, wat de delta is en hoeveel patiënten er zijn verplaatst tussen de ziekenhuizen. De schriftelijke verslagen van deze overleggen worden ter informatie rondgestuurd aan de deelnemers, voor eigen gebruik, en worden niet formeel vastgesteld. Derhalve stuur ik deze verslagen niet aan de Kamer.
Daarnaast zijn er op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd met Stichting NICE, LCPS en RIVM over het overstappen van de GGD-ziekenhuiscijfers naar de cijfers van Stichting NICE en LCPS. Hier zijn geen verslagen van gemaakt. Alleen van het laatste concluderende overleg is er wel een verslag. Het verslag hiervan is bijgevoegd bij deze beantwoording.
In welk Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) is er voor het eerst gesproken over de dreiging van het overschrijden van de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames? Kunt u het verslag van dat BOA aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Er worden geen notulen gemaakt van het BAO. Tijdens het overleg worden de bevindingen door de voorzitter en als standpunt of advies van het BAO geconcludeerd. Dit wordt vervolgende vastgelegd in een korte tekstpassage als reactie op het OMT advies en zo opgenomen in de stand van zaken brief die uw kamer ontvangt. Er zijn geen (gespreks)verslagen van het BAO openbaar, en het is daarmee niet mogelijk aan te geven wanneer het BAO voor het eerst sprak over dreiging van het overschrijden van de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames.
In het BAO-advies van 18 september wordt niet gesproken van een dreiging van het overschrijden van de signaalwaarde, maar wel over de zorgen over de oplopende cijfers.
BAO 18 sep: BAO-advies
Kunt u alle adviezen en verslagen van de overleggen van het BAO in de periode van 1 september en 15 oktober delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 9, geeft het BAO wel een advies m.b.t. de OMT-adviezen. Deze zijn in de COVID stand van zaken brieven aan uw Kamer gestuurd. Ook zijn BAO-adviezen in enkele kamerbrieven over uitleg van de landelijke maatregelen opgenomen.
Voor de volledigheid en transparantie voeg ik de adviezen bij deze beantwoording bij.
Zijn er in het overleg van het Outbreak Managementteam (OMT) van 14 september jl. zorgen geuit over het stijgend aantal ziekenhuisopnames? Zo nee, wanneer werden deze zorgen voor het eerst geuit?
In het OMT-advies van 14 september staat het volgende vermeld over de ziekenhuisbedden: «Hoewel het aantal nieuwe meldingen toeneemt zien we nog geen sterke stijging in het aantal ziekenhuisopnames en overlijdens.»
In het OMT-advies van 28 september wordt aangegeven dat de epidemische situatie in heel Nederland zorgelijk is, dat het aantal besmettingen snel oploopt en de druk op zorg en ziekenhuizen toeneemt.
Kunt u de verslagen van de OMT-overleggen op 14 en 28 september jl. de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Alle OMT-adviezen worden aan uw Kamer gestuurd met een brief. Deze adviezen heeft uw kamer daarom al ontvangen. Net als alle andere OMT-adviezen van de afgelopen maanden. De weerslag van de OMT-besprekingen is terug te lezen in de adviezen. OMT-verslagen heb ik niet beschikbaar en zijn niet openbaar. Het OMT is een gemengd samengestelde adviescommissie van RIVM-deskundigen en experts die ad hoc en zonder last of ruggenspraak worden uitgenodigd. Voor een goed werkend OMT is het noodzakelijk dat de deskundigen vrijelijk vanuit inhoudelijk perspectief kunnen discussiëren. Wanneer de bereidheid tot deelname aan het OMT afneemt (wat een reëel risico is als de notulen in strijd met de toegezegde vertrouwelijkheid openbaar zouden worden gemaakt), komt het hele systeem van uitbraak- en epidemiebestrijding op losse schroeven te staan. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor de volksgezondheid en veiligheid van burgers bij deze of volgende infectieziektecrises. De garantie van vertrouwelijkheid van de beraadslagingen en notulen weegt dan ook vanuit dat perspectief zwaar. Dit is in lijn met artikel 68 Grondwet. Op 15 juni 2020 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State ongevraagd advies uitgebracht over de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarin is ook ingegaan op de betekenis van artikel 68 Grondwet. Ik verwijs u in dit verband naar de reactie van het kabinet in het Nader rapport van 29 september 2020 over dit advies.
Wordt het openbare coronadashboard door u gebruikt als bron voor de afweging of extra maatregelen ten behoeve van het indammen van het coronavirus nodig zijn?4 Zo ja, welke consequenties zijn er aan verbonden indien informatie op dit dashboard incorrect is? Zo nee, kunt u een lijst met bronnen geven die u wel gebruikt en kunt u per bron aangeven of deze openbaar is?
Via het coronadashboard kan het kabinet in de gaten houden hoe het coronavirus zich ontwikkelt en ingrijpen om het virus in te dammen als dat nodig is. Op basis van het dashboard ontvang ik dagelijks een uitgebreid beeld met extra toelichting op de cijfers. Of er ingegrepen moet worden, en waar ingegrepen moet worden, is echter nooit een automatisme op basis van één of enkele getallen. Dat zal altijd een analyse van de cijfers vragen en een bestuurlijke weging. Het gaat om trends, en minder om de dagcijfers. De signaalwaarden spelen daarin een belangrijke rol, als functie van alarmbel. Op basis van deze alarmbellen vindt er een inschalingsoverleg plaats met veiligheidsregio’s, GGD en RIVM. De cijfers worden in samenhang met elkaar, de overige monitoringsgegevens en de plaatselijke situatie bekeken en geduid door het RIVM en de GGD, die zicht heeft op o.a. het bron- en contact onderzoek. Ook is van belang in hoeverre de adviezen van het RIVM goed opgevolgd worden en de regels worden nageleefd. Het gaat dus altijd om een totaalbeeld. Bij oplopende cijfers wordt de routekaart als leidraad gevolgd, met bijbehorende maatregelen. Bij langdurig dalende cijfers vindt maatwerk plaats op de weg terug naar risiconiveau waakzaam. Het coronadashboard wordt continu verbeterd en verfijnd. Dat heb ik bij de start begin juni ook gemeld. Elke twee weken zijn er nieuwe verbeteringen en uitbreidingen.
Kunt u een uitputtende lijst geven van de bronnen van de andere cijfers in het openbare dashboard en kunt u garanderen dat deze cijfers accuraat zijn en te allen tijde accuraat zijn geweest sinds het dashboard online is?
Het dashboard toont de bronvermelding per onderwerp, inclusief de link naar het exacte bronbestand indien openbaar. Dit is opgenomen onder de cijferverantwoording op: https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/verantwoording.
Op dit moment worden de volgende bronnen in het dashboard weergegeven:
RIVM: wordt grotendeels openbaar aangeleverd, waar dit nog niet zo is wordt hier samen met het RIVM eraan gewerkt het openbaar beschikbaar te maken op https://data.rivm.nl/
NICE: wordt openbaar aangeleverd.
LCPS: wordt openbaar aangeleverd.
Nivel: wordt niet openbaar aangeleverd.
Het dashboard is een visualisatie- en communicatie-instrument dat de data van andere partijen (RIVM, NICE, LCPS etc) inleest. Uiteraard is het van het grootste belang dat al deze partijen hun kwaliteitsprocessen op orde hebben zodat alle data betrouwbaar zijn. Wanneer er desondanks toch fouten ontdekt worden, wordt dit gecorrigeerd en via het dashboard gecommuniceerd onder de cijferverantwoording. Daarbij wil ik benadrukken dat de GGD-cijfers wel correct zijn. Zoals ik hierboven heb aangegeven, is er deels sprake van narapportage en ligt er voor een belangrijk deel een andere oorzaak ten grondslag aan het verschil in cijfers, namelijk de verruiming van het testbeleid.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en vóór de behandeling van de VWS-begroting van 2021 beantwoorden?
Nee, deze vragen heb ik helaas niet vóór de begrotingsbehandeling aan uw Kamer kunnen doen toekomen.
Het voldoen aan artikel 68 van de Grondwet |
|
Steven van Weyenberg (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u bij uw installatie tot Minister de eed (of gelofte) heeft afgelegd, waarvan een deel luidt: «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan het Statuut voor het Koninkrijk en aan de Grondwet»?
Ja
Bent u op de hoogte van artikel 68 van de Grondwet, dat luidt: «De Ministers en de Staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat»?
Herinnert u zich dat de Kamer op 20 februari 2020 unaniem de motie Omtzigt c.s.1 heeft aangenomen, waarvan het dictum luidt: «verzoekt de regering te bevestigen dat op grond van artikel 68 een individueel Kamerlid specifieke documenten binnen een redelijke termijn moet kunnen ontvangen, tenzij het belang van de Staat zich hiertegen verzet»?
Ja.
Wat is de voornaamste reden dat de verslagen van de OMT (Outbreak Management Team)-overleggen vertrouwelijk zijn?
Het OMT is een gemengd samengestelde adviescommissie van RIVM-deskundigen en top-experts uit de samenleving die ad hoc en zonder last of ruggenspraak worden uitgenodigd. Voor een goed werkend OMT is het noodzakelijk dat de deskundigen vrijelijk vanuit inhoudelijk perspectief kunnen discussiëren, en soms controversiële standpunten naar voren kunnen brengen, zonder daarop elders aangesproken te (kunnen) worden. Wanneer de bereidheid tot deelname aan het OMT afneemt (wat een reëel risico is als de notulen in strijd met de toegezegde vertrouwelijkheid openbaar zouden worden gemaakt), komt het hele systeem van uitbraak- en epidemiebestrijding op losse schroeven te staan. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor de volksgezondheid en veiligheid van burgers bij deze of volgende infectieziektecrises. De garantie van vertrouwelijkheid van de beraadslagingen en notulen weegt dan ook vanuit dat perspectief zwaar.
Bent u het eens met de stelling dat media-uitingen van verscheidene leden van het OMT over de OMT-overleggen en de daar spelende meningsverschillen bijdragen aan de transparantie van de wetenschappelijke adviezen van het OMT? Zo nee, waarom niet?
Uitspraken die afzonderlijke leden van het OMT, in welke hoedanigheid ook, doen in de media, komen voor hun verantwoordelijkheid. Als er verschillen van inzicht zouden blijven binnen het OMT, dan worden de verschillende zienswijzen weergegeven in het advies en op deze wijze wordt door middel van de adviezen al bijgedragen aan de transparantie van de adviezen van het OMT. Het zijn uiteindelijk de adviezen die de basis vormen voor besluitvorming.
Kunt het verslag van het tweede OMT-overleg de Kamer doen toekomen, aangezien op 27 februari jl., op dezelfde dag dat de eerste besmetting met het coronavirus gemeld werd, dit tweede OMT-overleg omtrent het coronavirus plaatsvond, waarin specifiek de persoonlijke beschermingsmiddelen werden besproken? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 GW?
De desbetreffende OMT-notulen worden niet verstrekt om redenen vermeld in het antwoord op vraag 4. Dat is in lijn met artikel 68 Grondwet. Op 15 juni 2020 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State ongevraagd advies uitgebracht over de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarin is ook ingegaan op de betekenis van artikel 68 Grondwet. Ik verwijs u in dit verband naar de reactie van het kabinet in het Nader rapport van 29 september 2020 over dit advies.
Bent u bereid alle verslagen van de vergaderingen van het OMT te delen met de Kamer zodat de transparantie van de wetenschappelijke adviezen nog verder wordt vergroot? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 GW?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 6.
Waarop was het advies aan het kabinet gebaseerd van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO van 28 januari jl.2 – waarvan het verslag beschikbaar is gekomen naar aanleiding van een Wob-verzoek – om de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de verschillende beroepsgroepen te inventariseren?
Dit advies is gebaseerd op het advies van het OMT van 27 januari.
Kunt u het verslag van het daaropvolgende BAO, dat plaatsvond op 28 februari jl. en waarin wederom werd geadviseerd om de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen te inventariseren en om de eerstelijnszorg hierin te versterken, de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 GW?
Er worden geen notulen gemaakt van het BAO. Aan de hand van persoonlijke aantekeningen van een medewerker wordt een advies opgesteld. Dit advies is naar aanleiding van het desbetreffende Wob-verzoek ook openbaar gemaakt. Voor de volledigheid is het ook bijgevoegd.
Kunt u het verslag van het BAO van 28 januari jl., dat leidde tot dit advies, de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 GW? Bent u bereid alle verslagen en alle adviezen van het BAO sinds januari 2020 te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 GW?
Er worden geen verslagen gemaakt van het BAO. Aan de hand van persoonlijke aantekeningen van een medewerker wordt een advies opgesteld. Alle BAO-adviezen zijn al openbaar gemaakt.
Kunt u in een tijdlijn per dag aangeven welke acties u tussen 27 januari en 28 februari 2020 heeft ondernomen ten aanzien van (1) de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen en (2) de inventarisatie van persoonlijke beschermingsmiddelen in de intra- en extramurale setting?
Voorop gesteld: zorginstellingen in Nederland zijn verantwoordelijk voor hun eigen inkoop, soms werken ze daarvoor samen met de verzekeraars. Omdat er in aanloop naar de Brexit zorgen ontstonden over de continuïteit van die inkoop, kreeg VWS meer contacten met leveranciers dan voorheen.
VWS heeft op 30 januari nog geen signalen dat er sprake is van een tekort. Er zijn dan nog geen COVID-19 patiënten in Nederland. Op advies van het Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) start VWS toch met een inventarisatie van beschikbare persoonlijke beschermingsmiddelen, samen met het landelijk netwerk acute zorg (LNAZ) en de veiligheidsregio. Op 30 januari belt VWS met de brancheorganisaties van fabrikanten om te vragen of zij tekorten zien. Die zijn er volgens de brancheorganisaties niet.
Wel komen er af en toe signalen binnen uit de zorg dat er tekorten dreigen. Op 5 februari meldt NFU dat de eerste ziekenhuizen uit hun voorraden FFP maskers lopen, 3M (leverancier van mondmaskers) coördineert alle bestellingen en blokkeert pogingen tot het aanleggen van extra voorraad van beschermingsmiddelen door ziekenhuizen, om beschikbare voorraden evenredig te verdelen. De producent geeft aan hard te werken aan het opschalen van productie en die eerlijk over de landen te verdelen, al naar gelang het aantal COVID-patiënten.
VWS blijft gebruik maken van de contacten die zijn opgebouwd met inkoopafdelingen van ziekenhuizen en met de verschillende koepelorganisaties in de zorg. Op 12 februari komt het eerste signaal binnen dat er een tekort aan mondkapjes zou zijn bij een verpleeghuis. Het is nog steeds mogelijk om de individuele problemen van tekorten op te lossen. Brancheorganisaties FME, FHI en Nefemed geven aan dat de vraag naar beschermingsmateriaal zich nu wereldwijd richt op China en dat die vraag zal stijgen.
22 februari In Italië ontstaat een run op mondmaskers. Op 25 februari zijn er signalen dat een acuut tekort aan wondmateriaal is, omdat de productie hiervan in Wuhan stil is gevallen. VWS vraagt opnieuw aan de brancheorganisaties (FME, Nefemed en FHI) of er tekorten van andere medische hulpmiddelen die in China geproduceerd worden, te verwachten zijn. Minister Bruins schrijft aan de Kamer dat leveranciers de sterk toegenomen vraag nog aankunnen en dat de productie in Europa al wordt uitgebreid. «In totaal bezien is er nog geen sprake van een acuut tekort».
Op 27 februari wordt de eerste besmetting in Nederland vastgesteld. De Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) meldt diezelfde dag dat het steeds moeilijker is aan mondmaskers te komen. VWS inventariseert welke tekorten mogelijk kunnen ontstaan: zuurstof, gazen, mondkapjes worden gemeld. Fabrikanten verzekeren VWS dat ze kunnen opschalen. Het OMT stelt dezelfde dag (dus 27 februari) een werkgroep in die zich buigt over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Ze zijn schaars en moeten dus niet onnodig gebruikt worden, media-aandacht voor juist gebruik kan helpen, aldus de werkgroep.
Op 28 februari (OMT-advies) adviseert het BAO een verdelingsstructuur van persoonlijke beschermingsmiddelen in te richten via de Regionaal Overleg Acute Zorgnetwerken – de Directeur Publieke Gezondheid coördineert vanuit zijn wettelijke taak om de continuïteit van zorg te borgen. Door het verdeelmechanisme moeten beschikbare persoonlijke beschermingsmiddelen beter verdeeld worden en is het minder ieder voor zich. De VVT-sector is in principe aangesloten op de ROAZ, maar de betrokkenheid verschilt per regio.
Kunt u voor de periode van 27 januari tot 28 februari 2020 een overzicht geven van de overleggen aangaande de inkoop en inventarisatie van persoonlijke beschermingsmiddelen waarbij uw ministerie betrokken was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bij welke van deze overleggen was u zelf ook aanwezig?
In deze periode is er veel contact met diverse instanties en personen zoals hierboven beschreven. In deze periode zijn de overleggen niet structureel. Vanaf begin maart is er meer regulier overleg op ambtelijk niveau en spreekt mijn voorganger ook met diverse betrokken partijen.
Heeft u in de periode van 27 januari tot 28 februari 2020 ook overleggen gevoerd met brancheorganisaties binnen de verpleeghuiszorg en thuiszorg aangaande het coronavirus en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen? Zo ja, wanneer vonden deze overleggen plaats? Zo nee, waarom niet?
Er hebben in deze periode geen overleggen plaatsgevonden met de brancheorganisaties binnen de verpleeghuiszorg en thuiszorg over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Er was in die periode van beide zijden geen aanleiding om dit onderwerp te agenderen. Wel is de sector net als de andere sectoren op 27 februari informeel geïnformeerd over de op 3 maart verzonden informatiesheet over de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen met de boodschap dat zorgaanbieders zich bij schaarste kunnen melden bij de ROAZ of DPG in hun regio. Als er onderlinge schaarste is maakt de ROAZ of DPG een verdeling.
Wat is de reden dat het OMT en het BAO tussen 27 januari en 27 februari 2020 niet bijeen zijn gekomen?
Het OMT zag geen reden om bijeen te komen, een BAO komt alleen bijeen na een OMT.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van de eerste besmetting in België, die door de media op 3 februari jl. gemeld werd, en welke acties heeft u ingezet nadat u hiervan op de hoogte was gesteld?
Op 3 februari hebben de Belgische gezondheidsautoriteiten gemeld dat een persoon die in hetzelfde vliegtuig zat als de teruggehaalde Nederlanders positief is bevonden op de aanwezigheid van het nieuwe coronavirus. Omdat het quarantaineprotocol rekening hield met deze mogelijkheid zijn er geen extra maatregelen in gezet.
Waarom was de eerste coronabesmetting in België geen aanleiding voor u om direct van het OMT en het BAO een nieuw advies te vragen omtrent het coronavirus?
Omdat het ging om iemand die in quarantaine zat omdat deze teruggehaald was uit China, was dit geen onverwachtse besmetting en was er geen reden om een nieuw advies te vragen.
Kunt deze vragen ieder afzonderlijk en vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2021 beantwoorden?
Ja
Het bericht 'Nederland moet ondernemers in buitenland mogelijk toch TOZO-uitkering geven' |
|
Steven van Weyenberg (D66), Harry van der Molen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland moet ondernemers in buitenland mogelijk toch TOZO-uitkering geven?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Europese Commissie dat de Tozo-regeling niet louter een bijstandsuitkering is, maar eigenschappen bevat van een «bijzondere non-contributieve uitkering» die over de grens moet worden uitbetaald? Hoe duidt u deze uitspraak?
Bijzondere non-contributieve uitkeringen zijn uitkeringen die kenmerken vertonen van zowel een socialezekerheidsuitkering als van de bijstand en vallen onder de werkingssfeer van de coördinatieverordening betreffende sociale zekerheid (Verordening (EG) 883/2004).2
Naar aanleiding van vragen van het Europees parlement heeft de Europese Commissie op 1 september per brief verzocht om haar te informeren of de Tozo, naar onze zienswijze, een uitkering is die onder de reikwijdte van de coördinatieverordening valt (de Europese Commissie heeft in afwachting van onze reactie nog geen definitief standpunt ingenomen). Om onder deze verordening te vallen moet een uitkering verbonden zijn met één van de sociale zekerheidsrisico’s genoemd in artikel 3, eerste lid, van de coördinatieverordening (zoals ziekte, invaliditeit of werkloosheid).
Voor de kwalificatie van een uitkering moet worden gekeken naar het doel en de toekenningsvoorwaarden van de regeling. De Tozo betreft een algemene voorziening die tijdelijk bescherming biedt tegen financiële problemen als gevolg van de coronacrisis. De uitkering wordt betaald aan zelfstandig ondernemers woonachtig in Nederland zonder voldoende bestaansmiddelen, als een aanvulling tot het sociaal minimum, om hen in staat te stellen deze crisis te overbruggen.
Deze financiële problemen kunnen verschillende oorzaken hebben. Het kan bijvoorbeeld gaan om zelfstandigen die hun activiteit als gevolg van de coronacrisis volledig of gedeeltelijk hebben onderbroken: door quarantaine, ziekenhuisopname, vermindering van opdrachten of om andere redenen van economische, organisatorische of persoonlijke aard. Het kan ook gaan om zelfstandigen die de activiteiten niet (volledig) onderbroken hebben, maar als gevolg van de coronacrisis wel te maken hebben met een inkomstenderving die heeft geleid tot een financieel probleem. Er gelden voor de Tozo geen eisen met betrekking tot tijdvakken van arbeid, bijdragebetalingen, of aansluiting bij een socialezekerheidsregeling. Wel is er een urencriterium waaraan moet zijn voldaan.
Per saldo is het kabinet is van mening dat de toekenning van de Tozo geen verband houdt met de risico’s zoals genoemd in artikel 3 van de coördinatieverordening. Het kabinet verwacht met het aanleveren van aanvullende informatie de Europese Commissie ervan te overtuigen dat de Tozo geen bijzondere non-contributieve uitkering is.
Hoezeer bent u van mening dat er Europeesrechtelijk een onderscheid dient te worden gemaakt tussen Tozo 1 (zonder partnertoets) en Tozo 2 (met partnertoets)?
Zoals hiervoor aangegeven ben ik van mening dat de Tozo kwalificeert als een bijstandsuitkering. Dat geldt zowel voor de Tozo 1 als voor de Tozo 2.
Vindt u dat de uitspraak van de Europese Commissie een nieuwe grondslag creëert om ondernemers die geraakt zijn door de coronacrisis, met een bedrijf in Nederland en woonachtig in het buitenland, in aanmerking te laten komen voor Tozo levensonderhoud?2 Bent u het met hoogleraar Verschueren van de Universiteit Antwerpen eens dat inschrijving bij de Nederlandse Kamer van Koophandel zorgt voor een voldoende band met Nederland? Zo nee, waarom niet?
Onder vraag 2 heb ik u mijn beoordeling van de Tozo gegeven. De Tozo is een bijstandsuitkering en kan niet gezien worden als een bijzondere non-contributieve uitkering. De Tozo valt niet onder de materiële werkingssfeer van de coördinatieverordening en kan dus ook niet met een beroep op deze verordening geëxporteerd worden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn wanneer in het licht van de uitspraak van de Europese Commissie ondernemers zelf naar de rechter moeten stappen of de Europese Commissie een procedure tegen Nederland moet beginnen? Bent u bereid om, gegeven de uitspraak van de Europese Commissie, uw eerdere standpunt om ondernemers wier bedrijf in Nederland is gevestigd en die in het buitenland wonen, bijvoorbeeld in de Belgisch-Duitse grenstreek, uit te sluiten van Tozo-levensonderhoud te herzien en op korte termijn te onderzoeken hoe deze steunmaatregel alsnog voor hen kan worden opengesteld, met terugwerkende kracht en/of als onderdeel van een volgend steunpakket? Zo nee, waarom niet? Kunt in dat kader in kaart brengen hoe groot de groep ondernemers is die het hier betreft?
Onder vraag 2 heb ik u mijn beoordeling van de Tozo gegeven. De Tozo betreft een bijstandsuitkering en valt niet onder de materiële werkingssfeer van de coördinatieverordening. In mijn Kamerbrief van 1 juli 2020 heeft mijn voorganger reeds toegelicht waarom export van de Tozo-uitkering voor levensonderhoud niet in lijn is met het karakter van een dergelijke bijstandsuitkering. De Tozo is een tijdelijke crisismaatregel, geënt op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en vindt zijn grondslag in de Participatiewet. Het basisprincipe is het territorialiteitsbeginsel. Alleen personen die rechtmatig in Nederland woonachtig zijn, kunnen aanspraak maken op sociale bijstand en dus op de Tozo-uitkering van levensonderhoud.
Deze argumenten heeft mijn voorganger afgelopen juni bij brief gedeeld met de Minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO’s, Landbouw en Maatschappelijke Integratie van België. Naar aanleiding daarvan zal ik gemeenten in de grensregio’s vragen om mij te informeren over het aantal buitenlandse grensondernemers die bij hen aankloppen en welke problematiek zich daarbij voordoet.
De groep zelfstandig ondernemers die in België of Duitsland woont en in Nederland het bedrijf heeft, komt weliswaar niet in aanmerking voor bijstand voor levensonderhoud (Tozo), maar zij kan wel in aanmerking komen voor andere voorzieningen in het Nederlandse steunpakket. In voornoemde brief van 1 juli jl. is aangegeven hoe groot deze groep ongeveer is.
Er zijn naar schatting ongeveer 2,5 duizend ondernemers die wonen in België, een bedrijf hebben in Nederland én aan het urencriterium voldoen en er zijn ongeveer 1.000 ondernemers die wonen in Duitsland en een bedrijf hebben in Nederland én tevens aan het urencriterium voldoen. Het is daarbij niet mogelijk alleen aan deze groep grensondernemers woonachtig in België en Duitsland en het bedrijf in Nederland, toegang te bieden tot de Tozo. Daar is geen objectieve rechtvaardiging voor. Dan zouden zelfstandigen die woonachtig zijn in andere EU-landen, de EER en Zwitserland en het bedrijf in Nederland hebben, ook toegang moeten krijgen.
De groep zelfstandig ondernemers die woonachtig is in België, Duitsland of een andere EU-lidstaat en het bedrijf heeft in Nederland, zal zich voor bijstand voor levensonderhoud moeten wenden tot haar/zijn woonland. Als gevolg van de eerdere verruiming van de doelgroep kan zij wel onder dezelfde voorwaarden als de zelfstandig ondernemers die wonen en werken in Nederland in aanmerking komen voor een lening voor bedrijfskapitaal van maximaal € 10.157,– tegen een verlaagd rentepercentage.
Daarnaast komen deze zelfstandig ondernemers mogelijk in aanmerking voor de regeling «Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS) COVID-19 en de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB (TVL). Ondernemers die mensen in dienst hebben, kunnen een beroep doen op de vergoeding voor arbeidstijdverkorting (NOW). Ten slotte zijn er maatregelen getroffen voor ondernemers met betrekking tot extra kredietfaciliteiten en in de belastingsfeer (uitstel van betalingen van belastingschulden).
Kunt u deze vragen voor het afronden van de augustusbesluitvorming, uiterlijk vóór 1 september 2020, beantwoorden?
Bij brief van 28 augustus is de Kamer geïnformeerd over het Steun- en herstelpakket (augustusbesluitvorming). De antwoorden op de vragen zijn op 8 september verzonden. Eerder lukte niet vanwege de noodzakelijke afstemming met de permanente vertegenwoordiger van mijn ministerie in Brussel.
Het bericht ‘Storing Belastingdienst: ondernemers krijgen week extra voor btw-aangifte’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Steven van Weyenberg (D66), Helma Lodders (VVD), Eppo Bruins (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met bericht «Storing Belastingdienst: ondernemers krijgen week extra voor btw-aangifte?»1
Ja.
Klopt het dat het portaal voor ondernemers het grootste deel van 31 juli 2020 onbereikbaar was en dat dit net de laatste dag was waarop ondernemers btw aangifte konden doen over het tweede kwartaal van 2020?
Dat klopt, tussen 30 juli 23:35 uur en 31 juli 14:15 uur was het niet mogelijk btw-aangiften in te dienen via internet omdat het betreffende portaal MijnBelastingdienst/Zakelijk onbereikbaar was. Dat gold ook voor de aangifte Loonheffingen.
Klopt het dat u alle ondernemers generiek uitstel verleend heeft tot 7 augustus voor het doen van btw aangifte over het tweede kwartaal van 2020 en dat u voor een na 31 juli gedane btw-aangifte geen boete op zal leggen?
Dat klopt, de Belastingdienst heeft uitstel verleend tot en met 7 augustus jl. voor het doen van de btw-aangifte over het tweede kwartaal 2020 c.q. de maand juni 2020 en voor de aangifte loonheffingen over de maand juni 2020. Dit is via de social-mediakanalen en op de website van de Belastingdienst naar ondernemers gecommuniceerd. In het boetebeleid van de Belastingdienst is opgenomen dat geen verzuimboete wordt opgelegd als de aangifte wordt ingediend binnen zeven dagen na afloop van de wettelijke aangiftetermijn2.
Kunt u aangeven of dit uitstel ook geldt voor de betalingsverplichting? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Belastingdienst heeft uitstel verleend tot het doen van aangifte tot en met 7 augustus, daarmee geldt ook een uitstel van de betalingsverplichting met diezelfde termijn.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat ondernemers, die te laat aangifte doen, ook uitstel krijgen van de betalingsverpichting tot 7 augustus en geen boete op te leggen dan wel kwijt te schelden indien de betalingen geheel of gedeeltelijk niet voor 7 augustus hebben plaatsgevonden? Of gaat het kabinet dan op andere wijze voorkomen dat deze ondernemers gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven geldt uitstel van de betalingsverplichting tot en met 7 augustus.
Op grond van het boetebeleid krijgen ondernemers die de verschuldigde belasting binnen een week na afloop van de betalingstermijn betalen geen betaalverzuimboete opgelegd, tenzij in het voorafgaande tijdvak eenzelfde verzuim heeft plaatsgevonden3. Bij ondernemers die de verschuldigde belasting later hebben betaald maar uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekening van de naheffingsaanslag zal de boete worden vernietigd gelet op het Besluit noodmaatregelen coronacrisis4.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk of uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Het beantwoorden van deze vragen heeft helaas langer geduurd.
Het bericht ‘Angstcultuur in vleessector: slachterijwerkers zwijgen opgelegd’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Angstcultuur in vleessector: slachterijwerkers zwijgen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat medewerkers een «constante dreiging» voelen om ontslagen te worden, bijvoorbeeld wanneer zij zich ziek melden?
Als een werknemer ziek is, dan dient deze onder de huidige omstandigheden, waarbij het beleid gericht is op het voorkomen van verspreiding van het coronavirus, thuis te blijven. Het is een onwenselijke situatie als een arbeidsmigrant besmet is met het coronavirus en daardoor zijn baan verliest. De vrees voor ontslag wordt bij arbeidsmigranten extra gevoed door het feit dat zij vaak ook voor hun huisvesting en zorgverzekering afhankelijk zijn van hun baan bij het uitzendbureau. Verlies van werk kan dan ook leiden tot verlies aan huisvesting en zorgverzekering. Het kabinet heeft het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten gevraagd voorstellen te doen om deze afhankelijkheid van de arbeidsmigrant van het uitzendbureau te verminderen.
Hoe gaat u intimidatie van chefs aanpakken op de werkvloer?
Intimidatie op de werkvloer is niet acceptabel. Werkgevers hebben de plicht om te zorgen voor veilige werkomstandigheden en mogen hun machtspositie niet misbruiken. Zij moeten op grond van de Arbowet een beleid voeren tegen psychosociale arbeidsbelasting, waaronder intimidatie. Gevallen waarin sprake is van intimidatie door leidinggevenden die misbruik maken van de afhankelijkheid van arbeidsmigranten, kunnen bijvoorbeeld gemeld worden bij bedrijfsmaatschappelijk werk, een vertrouwenspersoon, een klachtenorgaan of bij de bedrijfsarts. Soms is ook aangifte bij de politie mogelijk. Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onderkent de kwetsbare positie van arbeidsmigranten op de werkvloer. In het tweede advies van het Aanjaagteam zullen daarom voorstellen worden gedaan om de afhankelijkheidspositie van arbeidsmigranten op het gebied van werk, huisvesting en zorgverzekering te verminderen.
Hoe denkt u de zwijgcultuur binnen deze sector te doorbreken?
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten heeft d.d. 11 juni 20202 onder meer geadviseerd om een centraal informatieknooppunt op te zetten dat kan uitgroeien tot een centraal meldpunt waar arbeidsmigranten (en hun belangenbehartigers) bij voorkeur in hun eigen taal terecht kunnen. In haar reactie van 3 juli 20203 heeft het kabinet deze aanbeveling overgenomen. Onderkend wordt dat arbeidsmigranten beter moeten worden geïnformeerd over hun rechten. Onderzocht zal worden op wat voor manier arbeidsmigranten het beste kunnen worden voorgelicht over arbeidsvoorwaarden en veilig en gezond werken in de sector waarin zij werkzaam zijn en geactiveerd kunnen worden om hun rechten te effectueren. Daarnaast zullen in het tweede advies van het Aanjaagteam voorstellen worden gedaan om de afhankelijkheidspositie van arbeidsmigranten op het gebied van werk, huisvestiging, vervoer en zorgverzekering te verminderen. Ook kan de aandacht die het Aanjaagteam momenteel genereert er mogelijk toe bijdragen dat het zwijgen wordt doorbroken en dat arbeidsmigranten onveilige omstandigheden wel melden binnen het bedrijf, bij de Inspectie SZW of bij de politie.
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat werknemers maar om de drie dagen kunnen douchen, zeker wanneer je werkt op een plek waar hygiëne essentieel is om voedselveiligheid te waarborgen?
De hygiëne van de werknemers die essentieel is voor de voedselveiligheid wordt geborgd door de protocollen in de slachterijen en is niet afhankelijk van de hygiëne in de thuissituatie van de medewerkers. Medewerkers dragen bijvoorbeeld beschermende kleding en waar nodig worden handen en schoeisel ontsmet. De exploitant van het slachthuis ziet toe op de naleving van deze hygiënevoorwaarden en de NVWA houdt daar toezicht op.
Kunt u met zekerheid stellen dat voedselveiligheid en dierenwelzijn momenteel niet in het geding zijn als gevolg van de problematiek in de sector? Zo nee, welke stappen – naast het verlagen van de bandsnelheid – zet u om dit zo snel mogelijk te waarborgen?
De NVWA keurt het vlees en houdt toezicht in de slachterijen; onverminderd zoals gebruikelijk. Indien er niet wordt voldaan aan de voorschriften wordt handhavend opgetreden.
Waarom is in Nederland de keuze om te testen overgelaten aan de lokale GGD en veiligheidsregio, terwijl in Duitsland al het slachterijpersoneel volop is getest?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio om in het kader van infectieziektebestrijding per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. De voorzitter van de veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Indien er in een slachterij een situatie ontstaat die een bedreiging vormt voor de gezondheid van medewerkers of voor de volksgezondheid zal daar onmiddellijk actie op worden ondernomen door NVWA, en/of ISZW en/of Veiligheidsregio en GGD. Dat kan een tijdelijke sluiting van een slachterij zijn, zoals is gebeurd bij Van Rooi Meat of het opleggen van maatregelen, zoals het doen van een health check aan de poort en het meewerken aan steekproeven onder de medewerkers. De te nemen maatregelen hangen altijd af van de situatie die wordt aangetroffen en zullen dan ook per geval kunnen verschillen.
Bent u van mening dat de aanpak van de GGD door het testen van medewerkers van slachthuizen op basis van steekproeven effectief is gebleken?
Ja. Op dit moment zijn er namelijk geen signalen dat er nog brandhaarden zijn in slachthuizen.
Hoe beoordeelt u het feit dat slachterijen in de buurt van besmette slachterijen niet zijn gecontroleerd?
De Inspectie SZW inspecteert regelmatig, onaangekondigd, slachterijen. De NVWA houdt op dagelijkse basis toezicht op het slachtproces. Ook de Veiligheidsregio controleert, bijvoorbeeld ten aanzien van het vervoer van arbeidsmigranten naar slachterijen.
Bent u toch bereid alle medewerkers in de vleessector te laten testen, zoals eerder werd toegezegd door het kabinet?
Zoals in de brief van 3 juni 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 386 1) is aangegeven zullen de slachthuizen per regio steekproefsgewijs worden getest. De reden daarvoor is dat het gaat om een grote beroepsgroep van bijna 25.000 personen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van burgemeester Ulrich Knickrehn van het Duitse stadje Goch, die stelt dat huur en vervoer van arbeidsmigranten een verdienmodel is geworden?2
Er zijn werkgevers, met name uitzendbureaus, die ook de huisvesting en het vervoer regelen voor arbeidsmigranten. Dit kan in het voordeel zijn van de arbeidsmigranten, omdat ze dit in een nieuw land dan niet zelf hoeven te regelen. Het kan echter ook leiden tot een onwenselijke afhankelijkheid van de arbeidsmigrant tot de werkgever. De Inspectie SZW heeft in de «Staat van Eerlijk Werk»5 ook aangegeven dat de Inspectie ziet dat sommige uitzendbureaus van huisvesting een verdienmodel hebben gemaakt en inspelen op de grote krapte op de woningmarkt. Het kabinet heeft het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten gevraagd om met aanbevelingen voor de lange termijn te komen om deze afhankelijkheid te doorbreken en de huisvestingssituatie voor de arbeidsmigranten te verbeteren.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een team van vakbond FNV zich niet meer laat zien in woningen van specifieke uitzenders, omdat de veiligheid van mensen daar niet kan worden gegarandeerd?
Het is zeer onwenselijk en zorgwekkend dat de FNV op bepaalde plekken niet komt vanwege veiligheidsredenen. Als er sprake is van een onveilige situatie op de werkvloer of op een huisvestingslocatie is het goed om een melding te maken bij de Inspectie SZW respectievelijk om hierbij de desbetreffende gemeente te betrekken. In sommige gevallen kunnen er gezamenlijk inspecties of interventies worden opgezet bij huisvestingslocaties binnen de samenwerkingsverbanden van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI)6 of de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Dennis Vereggen van FNV, dat «sommige bureaus niet eens malafide maar bijna crimineel» zijn?3
Er zijn veel goede uitzendbureaus in Nederland, maar er zijn ook uitzendbureaus die het niet zo nauw nemen met de wet- en regelgeving en deze overtreden. Hierbij wordt o.a. verwezen naar de Programmarapportage Uitzendbureaus 2016–2019 van de Inspectie SZW8 die op 17 juli 2020 aan uw Kamer is aangeboden. Deze uitzendbureaus moeten uit de markt geweerd worden. Zo zet het kabinet in op het aanpakken van malafide uitzendbureaus door het opwerpen van extra drempels voor nieuwe en bestaande uitzendbureaus.
De Inspectie SZW werkt met UWV, de Belastingdienst en gemeenten samen in het samenwerkingsverband Aanpak Malafide Uitzendbureaus. Zij pakken gezamenlijk complexe zaken aan waarbij vaak verscheidene problemen een rol spelen, zoals onderbetaling, belastingontduiking en uitkeringsfraude.
Voorts werkt de Inspectie SZW mee aan LSI-projecten en aan casussen van de RIEC’s, deze richten zich op de bestrijding van ondermijnende criminaliteit.
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is gevraagd om in het tweede advies te komen met aanbevelingen die zorgen voor een verbetering van de regulering van uitzendbureaus en versterking van de aanpak van malafide uitzendbureaus.
Op welke termijn kan de Kamer de realisatie van een landelijk samenwerkingsplatform verwachten, welke is aangekondigd in de Kabinetsreactie aanbevelingen Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (2020Z13487)?
Het samenwerkingsplatform is vanaf 1 september volledig operationeel. Terwijl het platform wordt gerealiseerd wordt al actief en met alle relevante partijen opgetreden wanneer er signalen ontstaan over mogelijke besmettingshaarden.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het heropenen van de sekswerksector |
|
Steven van Weyenberg (D66), Achraf Bouali (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u toelichten of de Nederlandse sekswerksector ook kan worden heropend met een soortgelijk protocol als in België, waar het uitoefenen van sekswerk weer mogelijk is onder voorwaarden van een met de sector opgesteld hygiëneprotocol? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit in België wel mogelijk zou zijn en in Nederland niet?
De sekswerksector mag per 1 juli weer open. Het OMT oordeelt in het advies van 23 juni dat het risico in deze sector niet geheel kan worden weggenomen, maar acht het risico voor opening van de sector beperkt. Het kabinet heeft er door de huidige gezondheidssituatie en met door de sector opgestelde protocollen vertrouwen in dat opening op een zo veilig mogelijke manier kan plaatsvinden.
In de protocollen wordt stilgestaan bij de volgende elementen: algemene hygiënemaatregelen, hoe om te gaan met ziekteverschijnselen bij sekswerkers, voor de dienstverlening te nemen maatregelen, schoonmaak en handen wassen. Hiermee is aangesloten bij de algemene adviezen en richtlijnen van het RIVM (zoals de hygiënerichtlijn voor seksbedrijven en sekswerkers, en de gezondheidscheck van het RIVM) en het OMT-advies. Het protocol uit Nederland komt op verschillende elementen overeen met het hygiëneprotocol zoals in België wordt gehanteerd.
De protocollen zijn opgesteld door de sector, maar vanuit de overheid is advies gegeven over de navolging van de genoemde richtlijnen. Naar aanleiding van het OMT-advies zal het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) deze week aan de sector nader advies over de protocollen terugkoppelen.
Kan deze vraag met spoed beantwoord worden?
Ja.
De gevolgen van het coronavirus voor vrouwen. |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Women’s job cuts may shave $1 trillion off global GDP, Citi says»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Wat vindt u van het feit dat van de 44 miljoen werknemers in kwetsbare sectoren wereldwijd bijna driekwart vrouwelijk is?
Als dat juist is, is het ernstig. De economische zelfstandigheid van vrouwen komt hiermee wereldwijd verder onder druk te staan.
Heeft u inzicht in dit percentage voor de Nederlandse arbeidsmarkt? Herkent u het beeld dat voornamelijk vrouwen werkzaam zijn in sectoren die direct geraakt zijn door de maatregelen genomen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals de horeca en de detailhandel?
Het beeld over het aandeel vrouwen in sectoren die relatief zwaar getroffen zijn door de gevolgen van het coronavirus is niet eenduidig en hangt ook af van de definitie van kwetsbare sector. Het klopt dat er meer vrouwen in de horeca en de detailhandel werken dan gemiddeld. In 2018 was ongeveer 59,5% van de werkzame personen in de detailhandel vrouw2, ten opzichte van 47,3% over alle sectoren. Voor de sector horeca was dit 49,6%.
Anderzijds hebben vrouwen relatief vaak cruciale beroepen in de sectoren gezondheidszorg en onderwijs. In 2018 bedroeg het aandeel vrouwen in de gezondheidszorg 76,9%. In het onderwijs was dit 63,7%.
Klopt het dat vrouwen door de coronavirus economisch harder zijn geraakt dan mannen, doordat zij vaker op onzekere contracten werken of zonder vaste uren?2 Is dit zichtbaar in de werkloosheidscijfers of in het aantal gewerkte uren?
Ook hier is het beeld niet eenduidig.
Het gemiddelde aantal uren dat vrouwen werken is sinds de uitbraak van het coronavirus sneller gedaald dan bij mannen. Daar staat tegenover dat vrouwen even vaak als mannen hun baan verloren en ongeveer even vaak werkloos werden.
Uit cijfers van het CPB4 blijkt dat de daling van het aantal gewerkte uren onder vrouwen groter is dan onder mannen. Het aantal gewerkte uren onder vrouwen daalde van 28,4 uur per week begin maart tot 23,9 uur per week in april. Dat is gelijk aan een daling van 4,5 uur, ofwel 15,8%. Voor mannen bedroeg de daling 4,2 uur, ofwel 11,2%. Het verschil in gewerkte uren tussen mannen en vrouwen is in de onderzochte maanden (maart en april) toegenomen.
De arbeidsmarktcijfers van het CBS5 van maart op april en van april op mei laten een afname zien van de werkzame beroepsbevolking van ongeveer 184 duizend personen. Hiervan was ongeveer de helft (47%) vrouw, vergelijkbaar met het aandeel vrouwen in de werkzame beroepsbevolking (47% in mei). Van maart op april en van april op mei verloren per saldo 86 duizend vrouwen hun baan en werden per saldo 27 duizend vrouwen werkloos (31% van 86 duizend)6. Voor mannen was dit ook 31%.
Eenzelfde beeld zien we in de cijfers over contracttypes. Over het algemeen hebben vrouwen vaker een vast contract dan mannen. 63,9% van alle vrouwen heeft een vast contract, terwijl dit voor mannen 61,3% is. Vrouwen zijn ook minder vaak zelfstandige (13,2%) dan mannen (19,7%). Daar staat tegenover dat zij vaker een flexcontract hebben (22,9%) dan mannen (19,1%). Als er wordt gekeken naar het type flexcontract, dan valt op dat vrouwen vaker dan mannen een tijdelijk contract hebben (uitzicht op vast, korter dan een jaar, langer dan een jaar), een vast of tijdelijk contract zonder vaste uren hebben of een oproepcontract hebben. Daarentegen hebben mannen vaker een uitzendcontract.
Door deze bevindingen is het per saldo nog niet te zeggen of vrouwen meer door de coronacrisis (zullen) worden geraakt dan mannen. Zie verder ook het antwoord op vraag 14.
Deelt u de analyse dat dit anders is dan in eerdere economische crises, waarbij laagopgeleide mannen meestal harder werden geraakt door werkloosheid?3
Het is nu nog niet te zeggen of in Nederland vrouwen harder worden geraakt door de crisis (zie de antwoorden op de vragen 3 en 4). Voor de vorige economische crisis geldt inderdaad dat vanaf 2008 de netto arbeidsparticipatie van vrouwen gelijk bleef, terwijl die van mannen daalde. Mannen werkten vaker in conjunctuurgevoelige sectoren zoals de bouw- en de transportsector.8 Bij crises in het verdere verleden trokken vrouwen zich vaker dan mannen terug van de arbeidsmarkt.9
Deelt u het beeld dat tegelijkertijd vrouwen oververtegenwoordigd zijn in beroepen waar de kans groter is om het coronavirus op te lopen, zoals bijvoorbeeld in de zorg?4
In de zorg zijn vrouwen inderdaad oververtegenwoordigd. Niet bij alle zorgberoepen is het risico even groot, en de beschermingsmiddelen zijn hierop ook aangepast. Zorgmedewerkers zijn tot 1 juni oververtegenwoordigd geweest in het testbeleid, dat geldt dus ook voor vrouwen. Maar dat wil niet zeggen dat vrouwen ook daadwerkelijk vaker besmet zijn. Vanaf 1 juni 2020 kan iedereen met klachten die passen bij het coronavirus zich laten testen. Pas na enige tijd na het nieuwe testbeleid kan pas blijken of vrouwen vaker besmet zijn. Naast de zorg zien we ook vaker besmettingen in bijvoorbeeld slachthuizen, waar veelal mannen werkzaam zijn.
Deelt u het beeld dat vrouwen het grootste deel van de onbetaalde zorg op zich nemen, waardoor zij meer kans hebben op besmetting en zij de afgelopen maanden een groter deel van de onbetaalde zorg op zich hebben genomen voor bijvoorbeeld kinderen, toen school en kinderopvang gesloten waren?5
Vrouwen nemen traditioneel het grootste deel van onbetaalde zorg op zich.
Er is sprake van een gemengd beeld als er wordt gekeken naar de vraag of de coronacrisis dit heeft versterkt. Uit de eerste resultaten van onderzoek van de universiteit Utrecht12 komt bijvoorbeeld naar voren dat de coronacrisis een duidelijke impact heeft op de werksituatie maar ook op de thuissituatie van Nederlandse ouders. Het algemene beeld is dat de verdeling tussen vaders en moeders nog altijd ongelijk blijft, zowel wat betreft zorgtaken als huishoudelijke taken. De onderzoekers zien echter tekenen van verandering. Een redelijk deel van de vaders geeft aan meer zorgtaken te zijn gaan doen dan voor de crisis. Bij huishoudelijke taken gebeurt dit ook, maar in mindere mate. De verandering in de verdeling van zorgtaken heeft duidelijk te maken met het al dan niet hebben van een cruciaal beroep. Ouders die in een cruciaal beroep werken, geven vaker aan minder te zijn gaan doen aan de zorg voor kinderen dan voor de coronacrisis. Ouders die meer zijn gaan doen werken juist minder vaak in een cruciaal beroep.
Voor wat betreft de zorg voor kinderen binnen het eigen huishouden is niet te verwachten dat dit een grotere kans op besmetting met zich meebrengt.
Ook bij mantelzorgers die zorg thuis aan een kwetsbare naaste geven zijn vrouwen oververtegenwoordigd. Mantelzorgers hebben tijdens de COVID-19 crisis veel extra zorg op zich genomen. Om hen te beschermen zijn er in nauw overleg met partijen in het veld passende richtlijnen, testen en persoonlijke beschermingsmiddelen voor mantelzorgers georganiseerd. MantelzorgNL heeft een zorgladder gemaakt, als leidraad om het passende aanbod aan ondersteuning op het juiste moment te kunnen aanbieden (en vragen)13.
Bent u van mening dat de overheid zich actief moet inzetten om deze onevenwichtige situatie tussen mannen en vrouwen tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 9
Op welke manier wordt de beschreven ongelijkheid op dit moment bestreden in Nederland?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt niet per definitie dat vrouwen meer risico lopen op het krijgen van COVID-19. Er is daarom geen noodzaak voor specifiek beleid. Als het gaat om ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, streeft het kabinet naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeid en inkomen en zet zich in voor een gelijke deelname van vrouwen op elk beroepsniveau. De participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt is daarbij cruciaal. Financiële onafhankelijkheid is een van de prioriteiten in dit beleid. Voor gelijke kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt is de verdeling van arbeid en zorg cruciaal. Veel mannen willen meer zorgen, bijvoorbeeld voor hun kinderen. En als mannen meer zorgtaken verrichten, is het voor vrouwen makkelijker om (meer uren) te werken en naar hogere functies door te stromen.
De manier waarop in Nederland genderongelijkheid in de breedte wordt bestreden, staat beschreven in de Emancipatienota van dit kabinet (Kamerstuk 30 420, nr. 270), en in de jaarlijkse voortgangsrapportage. Prioriteiten in het emancipatiebeleid zijn gelijkheid op de arbeidsmarkt (financiële onafhankelijkheid, vrouwen naar de top, en gelijk loon), sociale veiligheid en acceptatie, en genderdiversiteit en gelijke behandeling. De meest recente voortgangsrapportage wordt u op korte termijn toegezonden.
Ook in bijvoorbeeld de kabinetsreactie op het IBO Deeltijdwerk kunt u vinden hoe het kabinet een gelijke arbeidsparticipatie bevordert (Kamerstuk 29 544, nr. 1006).
Kunt u aangeven of Nederland bij het opstellen van de wet- en regelgeving voor de steunmaatregelen gebruik heeft gemaakt van een gendertoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten waren?
De steunmaatregelen zijn bewust zoveel mogelijk generiek vormgegeven, om ze breed en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden, zonder specifiek op achtergrondkenmerken te selecteren. Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid staan hierbij voorop. Om te volgen of de arbeidsmarktmaatregelen ook in de praktijk voor alle groepen even toegankelijk zijn, zullen mijn collega’s van SZW en ik de effecten van de arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren. Daarbij zal waar relevant en mogelijk specifiek aandacht zijn voor verschillen tussen mannen en vrouwen (zie ook het antwoord op vraag 11).
Bent u bereid te monitoren wat de gevolgen van de steunmaatregelen zijn wat betreft de arbeidsparticipatie en de inkomenspositie van vrouwen, en de Kamer hierover te informeren?
Ja, het kabinet zal de effecten van arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren en de Kamer hierover informeren. Daarbij zullen waar relevant en mogelijk de effecten worden uitgesplitst naar specifieke achtergrondkenmerken, zoals opleidingsniveau en gender.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen nog meer genomen kunnen worden om te voorkomen dat vrouwen ernstiger worden getroffen?
Op dit moment is nog niet duidelijk of vrouwen ernstiger getroffen worden en is een onderzoek naar mogelijke maatregelen daartegen dus niet aan de orde.
Ik ben wel op de hoogte van het feit dat er diverse onderzoeken lopen naar gender en corona. Als specifieke problemen naar voren komen uit die onderzoeken, uit de monitoring van de arbeidsmarktmaatregelen of uit periodieke cijfers van CBS of CPB, zal ik bekijken of maatregelen noodzakelijk zijn.
Bent u bereid de aanbevelingen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties mee te nemen bij beleidsvorming in Nederland om de negatieve impact van de coronacrisis voor vrouwen te beperken?6
De aanbevelingen van de secretaris-generaal zal ik zoveel mogelijk meenemen. Zoals gezegd zijn er op dit moment geen duidelijke aanwijzingen dat de coronacrisis in Nederland vooral vrouwen zou treffen, dus is er geen reden voor specifieke beleidsvorming. Zie echter ook het antwoord op vraag 12.
Voor wat betreft de gendergelijkheid in de top van de publieke sector en in de adviesraden in het algemeen, heeft het kabinet besloten het SER-advies «Diversiteit in de top, tijd voor versnelling» integraal over te nemen. De maatregelen die gaan gelden voor de private sector zullen een vertaalslag krijgen naar de (semi-)publieke sector. Gezien de breedte en de diversiteit van de organisaties behorend tot de (semi-)publieke sector past hier geen one-size-fits-all regeling. Om dit uit te werken wordt een programma ingesteld. Het kabinet zal de Kamer voor de zomer van 2020 informeren over de vormgeving, de aanpak en het tijdspad van het programma.
Deelt u de mening dat het juist nu tijd is om de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt verder te stimuleren?
Het kabinet zal de inspanningen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren onverminderd doorzetten, zie ook het antwoord op vraag 8 en 9. Zoals gezegd is het op dit moment nog niet te zeggen of de coronacrisis de arbeidsparticipatie van vrouwen sterker treft dan mannen. Het is niettemin opvallend dat het gemiddelde aantal uren dat vrouwen werken sinds de uitbraak van het coronavirus sneller is gedaald dan bij mannen. Het gaat hier om cijfers van maart en april, toen de scholen en de kinderopvang nog dicht waren. Dat kan invloed hebben gehad op de cijfers; het is niet uitgesloten dat juist vrouwen daardoor minder uren zijn gaan werken. Als de komende maanden eenzelfde beeld laten zien, is het belangrijk om te kijken wat de oorzaken zijn en wat we extra kunnen doen om juist in deze situatie de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren. Mijn collega’s van SZW en ik zullen daarnaast de effecten van arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren. Daarbij zal waar relevant en mogelijk specifiek aandacht zijn voor verschillen tussen mannen en vrouwen.
De berichten: ‘Coronaslachters Groenlo mogelijk aan het werk in plaats van in quarantaine’ en ‘Varkensstallen dreigen vol te raken door sluiting slachthuizen: 'Dat zou desastreus zijn'’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Coronaslachters Groenlo mogelijk aan het werk in plaats van in quarantaine» en «Varkensstallen dreigen vol te raken door sluiting slachthuizen: «Dat zou desastreus zijn»»1 2?
Ja
Hoe beoordeelt u het bericht dat de politie in Apeldoorn gisteren een slachterij van vleesverwerker Vion heeft gesloten omdat de coronarichtlijnen zijn geschonden?
De maatregelen ten aanzien van de VION-locatie Groenlo zijn genomen door het bevoegd gezag, de voorzitter veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland. Ik ben blij dat hij en andere voorzitters zo actief optreden als er bij bedrijven besmettingshaarden blijken en zich onvoldoende aan de richtlijnen houden. Het spreekt vanzelf dat iedereen, ook grote bedrijven, zich strikt aan de RIVM richtlijnen en hun eigen protocollen moeten houden. Alleen zo krijgen we het virus onder controle.
Hoe is het mogelijk dat wellicht meerdere mensen werkzaam waren in de slachterij, die op de quarantaine-lijst staan van de eerder gesloten slachterij in Groenlo?
Deze signalen hebben mij, anders dan dit krantenbericht, niet bereikt. Ik zal dit laten uitzoeken.
Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op het moment dat na stillegging van werkzaamheden toch doorgewerkt wordt?
Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving is elke werkgever verplicht te zorgen voor een gezonde en veilige werkplek. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet en kan handhavend optreden.
Handhaving op grond van de noodverordeningen vindt plaats door gemeenten.
Daarnaast geeft de Inspectie SZW zo spoedig mogelijk gehoor aan klachten en signalen. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke.
De Inspectie SZW kan dan een formele eis met de te treffen maatregelen opleggen die de betreffende werkgever binnen een bepaalde termijn moet uitvoeren. Het niet nakomen van deze maatregelen kan leiden tot verdere maatregelen van de Inspectie SZW, zoals een bestuurlijke boete of zelfs bestuurlijke dwang om de werkgever alsnog te laten voldoen aan zijn verplichtingen.
De NVWA heeft in een brief van 23 maart 2020 aan slachterijen opgeroepen tot het opstellen van protocollen waarin is opgenomen hoe bedrijven ervoor zorgen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd. Per brief van 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW (ISZW) slachterijen nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Over het al dan niet sluiten van slachthuizen in het kader van de infectieziektenbestrijding wordt besloten door de veiligheidsregio’s, op grond van een advies van de GGD.
Daar waar ondanks de door de slachterijen genomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren.
De NVWA en de Inspectie SZW werken hierbij nauw samen. Daarbij wordt gewerkt op basis van zo feitelijk mogelijke informatie. Zij stemmen hun aanpak af, wisselen gegevens uit, om de situatie in de vleessector beter in beeld te krijgen en waar nodig ter plekke te inspecteren.
Bent u het ermee eens dat dit zeer onwenselijk is? Zo ja, hoe gaat u dergelijke situaties voorkomen in andere slachthuizen?
Ja, dit is onwenselijk.
De NVWA en de ISZW hebben de slachthuizen in een brief van 23 mei jl. gezamenlijk opgeroepen om de maatregelen van het kabinet en het RIVM in acht te nemen. Zo werken de slachthuizen sinds maart met protocollen en zijn de slachthuizen en de brancheorganisaties hierover ook continu in overleg met de NVWA en vakbonden. De protocollen worden waar nodig continu geactualiseerd.
De Minister van LNV heeft recent met de brancheorganisaties gesproken en de urgentie benadrukt van de eigen rol en verantwoordelijkheid van slachthuizen ten aanzien van het voorkomen van verdere verspreiding van het coronavirus.
Per regio zullen de slachthuizen risicogericht, gefaseerd en steekproefsgewijs worden getest. Vanzelfsprekend zijn ervaringen van inmiddels geteste bedrijven en signalen van ISZW, NVWA en het bedrijf zelf belangrijke input voor de opzet en omvang van de steekproef. Bij positieve testresultaten wordt bron- en contactonderzoek ingezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werknemers die op parken in Duitsland wonen, en aan wie het opleggen van quarantaine dus niet mogelijk is, de coronamaatregelen in acht nemen?
Hierover hebben de veiligheidsregio’s en de GGD-en contact over met hun Duitse collega’s.
Welke stappen gaat u zetten om de arbeids- en leefomstandigheden van medewerkers in slachthuizen te verbeteren?
Het is aan de werkgever om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer. Zowel de werkgever als de werknemers worden geacht te voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet en de richtlijnen van de RIVM zowel tijdens als buiten werktijd. Zo nodig kan Inspectie SZW handhaven als de Arbeidsomstandighedenwet niet wordt nageleefd.
Het kabinet heeft het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onder leiding van Emile Roemer gevraagd om onder meer aanbevelingen te doen voor maatregelen voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Deze maatregelen zullen ook betrekking hebben op de verbetering van de arbeids- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten in het algemeen. Het kabinet zal in een kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam aangeven welke maatregelen het treft om de arbeids- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten te verbeteren.
Hoe gaat u voorkomen dat medewerkers in volle busjes worden vervoerd naar slachthuizen, zoals dat gisteren in Apeldoorn het geval was?
De werkgever is verantwoordelijk voor het vervoer van werknemers conform de RIVM-richtlijnen. De veiligheidsregio ziet hier op toe. De Minister van LNV heeft de vleesverwerkende bedrijven meermaals aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid, ook richting uitzendbureaus.
Hoeveel meldingen zijn er tot nu toe binnengekomen bij de Inspectie SZW over arbeidsomstandigheden in slachthuizen tijdens de coronacrisis?
De Inspectie SZW heeft tot en met 29 mei 2020 1586 Corona-gerelateerde meldingen ontvangen.
40 meldingen zijn gerelateerd aan de vleesverwerkende sector (2,5%).
Bij hoeveel slachthuizen heeft de Inspectie SZW onderzoek gedaan en het werk stilgelegd?
De Inspectie SZW heeft tot 1 juni 2020 bij 17 slachterijen onderzoek gedaan. De Inspectie SZW heeft geen slachthuizen stil gelegd.
Op welke manier wordt het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onder leiding van de heer Roemer hierbij betrokken?
Zoals in de brieven aan uw Kamer van 4 mei 20203 en 3 juni 20204 is aangegeven, werkt het Aanjaagteam onder leiding van de heer Roemer onder meer aan aanbevelingen voor maatregelen voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn om de problematiek van registratie, werk, huisvesting, vervoer, zorg en grenzen aan te pakken. Hierbij wordt ook de problematiek bij de slachthuizen meegenomen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat varkensstallen vol raken, indien er nog meer slachthuizen gesloten moeten worden?
In het Bestuurlijk Overleg met de Centrale Organisatie voor de vleessector (COV) en de vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (Nepluvi) op 26 mei jl. heeft de Minister van LNV afgesproken dat de sectoren scenario’s met korte termijn maatregelen gaan uitwerken om problemen met volle stallen en dierenwelzijn te voorkomen. Daarbij wordt onder andere bekeken wat de mogelijkheden zijn van het verstrekken van ander voer waardoor de varkens minder snel groeien. Een andere mogelijkheid is het tijdelijk verhogen van het aantal slachtdagen. De NVWA bekijkt welke verzoeken hiertoe gehonoreerd kunnen worden binnen de beschikbare capaciteit Ik blijf hierover in overleg met de sector.
Wat gaat u doen indien varkens te lang bij de boer blijven in plaats van naar de slacht te gaan en zij te zwaar worden voor hun stal? Bent u van plan meer ruimte te creëren en hoe waarborgt u het dierenwelzijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 12 heb aangegeven ben ik in overleg met de sectoren over de uitwerking door hen van scenario’s met korte termijnmaatregelen. Het is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om problemen met dierwelzijn en volle stallen te voorkomen.
Hoeveel dieren worden uit het buitenland naar Nederland aangevoerd om hier geslacht te worden en bent u bereid de grenzen te sluiten voor buitenlandse dieren?
Sinds 2019 zijn er geen dieren uit derde landen in Nederland aangevoerd voor de slacht. In onderstaande tabel staat het aantal dieren dat vanuit andere EU-lidstaten in 2019 Nederland is binnengekomen voor de slacht.
Ik zie geen grond voor het sluiten van de grens voor dieren die uit het buitenland komen om hier geslacht te worden. De EU-regelgeving van het vrije verkeer van goederen staat lidstaten niet toe dat de grens wordt gesloten voor dieren die binnen de Europese interne markt naar Nederland worden vervoerd voor de slacht. Het vrije verkeer van goederen geldt zowel voor producten uit de lidstaten van de Unie als goederen afkomstig uit derde landen die zich in één van de lidstaten in het vrije verkeer bevinden. Het sluiten van de grens kan alleen op basis van artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie plaatsvinden. Jurisprudentie (voetnoot) leert echter dat de mogelijkheden hiertoe beperkt zijn en dat een dergelijk besluit goed onderbouwd moet worden. Ook zou goed onderbouwd moeten worden dat het doel waarvoor je de grens sluit, niet op een minder handelsbelemmerende manier te bereiken is.
Over een eventuele sluiting van de buitengrens van de EU voor import van dieren vanuit derde landen beslist de Europese Commissie.
Diersoort
Dieren
Runderen
69.113
Varkens
15.963
Schapen
9.611
Geiten
3.962
Slachtkuikens/-kippen
258.050.322
Eenden
1.546.636
Bron: Traces
Voetnoot:
Wat bent u van plan te ondernemen als de vrieshuizen vol komen te liggen?
Vooralsnog is er nog ruimte in koel- en vrieshuizen in Nederland. De keuze voor de opslag van producten is aan marktdeelnemers. Mocht er in Nederland geen ruimte meer zijn dan kunnen marktdeelnemers uitwijken naar het buitenland. Om te voorkomen dat vrieshuizen vol komen te liggen kunnen bedrijven vrijwillig productiebeperkende maatregelen nemen. Er zijn al bedrijven die minder producten importeren, minder dieren opzetten of minder dieren aanbieden voor de slacht. Met het afbouwen van de lockdown maatregelen in Nederland en andere landen is de verwachting dat de vraag naar vleesproducten langzaam weer toeneemt.
Bent u bereid een fokverbod in te stellen wanneer nog meer slachthuizen hun deuren sluiten?
Een fokverbod is geen proportionele maatregel, omdat het niet effectief is om korte termijn knelpunten in de capaciteit van slachterijen op te lossen. Vanwege de lengte van de draagtijd en de zoog- en mestperiode heeft een fokverbod in bijvoorbeeld de varkenshouderij pas over circa 10 maanden effect op het aantal slachtrijpe dieren. Overigens heb ik, zoals ik in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren op 28 april jl. heb aangegeven, onder de huidige omstandigheden geen wettelijke mogelijkheden om, behalve als crisismaatregel ter voorkoming van verspreiding van SARS-CoV-2 onder nertsen, aan andere dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking op te leggen. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie.
Denkt u dat de breedte van het werkgebied van de NVWA een effectieve en efficiënte organisatie verhindert?
Het werk van de NVWA richt zich op verschillende publieke belangen en ze organiseert het werk zo effectief en efficiënt mogelijk. In de brief van de Minister van LNV van 26 mei 2020 (kenmerk 2020Z09448) is het belang aangegeven van de balans tussen de verwachtingen die politiek en samenleving van het toezicht hebben en de taken van de NVWA en de middelen die daarvoor beschikbaar zijn.