Het bericht dat een jongen al een jaar thuis zit na een onterechte schorsing |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Damin (9) zit al jaar thuis na onterechte schorsing: «Waarom wil niemand onze zoon helpen»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een 9-jarige jongen al ruim een jaar thuis zit en derhalve niet het onderwijs krijgt dat hij verdient? Deelt u met ons de constatering dat dit zeer ernstig is?
Deelt u met ons dat het niet zo kan zijn dat een leerling onterecht wordt weggestuurd en vervolgens een jaar lang thuis zit?
Deelt u met ons dat het niet zo kan zijn dat een kwetsbaar en jong iemand een jaar lang de dupe is van de verwijtbare handelingen van een school?
Bent u bereid om vanuit uw rol alles op alles te zetten om de verantwoordelijke partijen ertoe aan te sporen om zo spoedig mogelijk een passende oplossing voor de jongen te arrangeren? Bent u bereid om de voortgang persoonlijk te bewaken?
Wanneer scholen of samenwerkingsverbanden mogelijk tekortschieten is het aan de inspectie om daarop toe te zien. Een klacht van de betrokkenen heeft er in dit geval toe geleid dat de inspectie inmiddels nauw bij deze zaak is betrokken. Het bestuur geeft aan dat het zich heeft ingespannen om een passende plek te vinden voor de leerling en dat dit door wachtlijsten en omstandigheden veel tijd heeft gekost. Inmiddels is er een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal onderwijs en staat de leerling op een wachtlijst voor een passende school waar hij zo snel als mogelijk geplaatst wordt. In de tussentijd verzorgt het bestuur onderwijs in samenwerking met de Onderwijsbegeleidingsdienst en het samenwerkingsverband. De inspectie volgt de zaak nauwlettend en zal hierop toezien.
Ook hebben medewerkers van het ministerie namens mij contact opgenomen met de moeder van de leerling uit het bericht. Met de moeder van de leerling is bekeken of Stichting Gedragswerk iets kan betekenen in deze situatie. Gedragswerk is er voor kinderen en jongeren die thuiszitten, vaak in situaties waar al veel partijen betrokken zijn en het al langer niet lukt om een goede plek en ondersteuning te vinden. Het contact is gelegd en Gedragswerk kijkt op korte termijn wat zij voor de leerling en zijn moeder kunnen betekenen.
Klopt het dat de schorsing volgens de Inspectie van het Onderwijs en onafhankelijke partijen onterecht was? Bent u bereid om de betreffende school hierop aan te spreken?
De verantwoordelijkheid voor het beoordelen van en handelen bij individuele gevallen ligt bij de inspectie. Ook in dit geval is de inspectie op de hoogte en in gesprek met de school. Uit de uitspraak van de Geschillencommissie Passend Onderwijs blijkt dat de klacht over de schorsing gegrond is verklaard. De inspectie onderschrijft dat de schorsing niet heeft plaats gevonden conform wet- en regelgeving en betrekt dit in het vervolgtoezicht.
Klopt het dat de ouders door zowel de Geschillencommissie Passend Onderwijs als de Landelijke Bezwaar Advies Commissie Toelaatbaarheidsverklaring in het gelijk werden gesteld? Bent u bereid om de betreffende school hierop aan te spreken?
Ik verwacht van scholen dat zij uitspraken van de Geschillencommissie serieus nemen en daar naar handelen. Dit vooruitlopend op de maatregel uit de verbeteraanpak passend onderwijs waarin uitspraken een bindend karakter krijgen.2
Uit navraag blijkt dat naar het oordeel van de geschillencommissie passend onderwijs de schorsing inderdaad onterecht is geweest. Diezelfde commissie heeft daarnaast ook geoordeeld dat de huidige school geen passende school is voor de leerling. Wel heeft de school aangetoond dat het zich voldoende heeft ingezet om ondersteuning aan de leerling te bieden. De Commissie geeft verder aan dat de school anders had kunnen handelen om te voorkomen dat de leerling thuis zou komen te zitten.
Deze bevindingen zullen worden meegenomen in eerdergenoemd nader onderzoek van de inspectie naar de naleving van de wet- en regelgeving door de school.
Klopt het dat de school het naliet om een andere school voor de jongen te zoeken en dat dit handelen van de school wettelijk niet is toegestaan? Zo ja, bent u bereid om de school hierop aan te spreken en heeft het niet volgen van de wet verdere gevolgen voor de school?
Bij navraag door de inspectie is door het bestuur aangegeven dat op verschillende momenten een aanbod van een andere school is gedaan. Recent is een plek aangeboden op een passende school, die de ouders hebben geaccepteerd.
Deelt u met ons de mening dat indien een school onrechtmatig heeft gehandeld en een kind een jaar lang thuis zit, dat een school dan absoluut niet heeft voldaan aan de zorgplicht?
De leerling is begin 2022 geschorst. Toen dat langer dan een week duurde, zou in overleg met de inspectie een procedure moeten zijn gestart voor het verwijderen van school. Dat is bij deze leerling niet gebeurd, en dat is zeer kwalijk. Toen hij vervolgens langdurig thuiszat was de school verplicht voor vervangend onderwijs te zorgen. Ook dat is lange tijd niet gebeurd. Wel is nu inmiddels een andere school gevonden die onderwijs aan deze leerling wil verzorgen. Voor deze school is echter een wachtlijst waar de leerling nog steeds op staat.
De inspectie ziet hier nu op toe en zal de zorgplicht van de school ook bij het eerder genoemde nadere onderzoek, betrekken.
Klopt het dat de gemeente geen hulp kon bieden en Stichting Passend Primair Onderwijs Haaglanden (SPPOH) ook niet in hulp heeft voorzien? Deelt u dan met ons dat het schandalig is dat instanties in deze zaak na een jaar nog geen passende hulp hebben geboden?
Het is de taak van het samenwerkingsverband om een dekkend aanbod te bieden voor alle kinderen die zijn aangemeld op een school binnen het betreffende samenwerkingsverband. In dit geval geeft het bestuur aan dat het samenwerkingsverband, op aanvraag van het bestuur, een toelaatbaarheidsverklaring heeft afgegeven voor de leerling. Op dit moment is het samenwerkingsverband betrokken bij de invulling van onderwijs voor de leerling en het onderhouden van contact met de ouders. Het bestuur heeft nu inmiddels een passende school gevonden waarvoor de leerling nu op een wachtlijst staat.
Ik deel met u dat een jaar lang zonder passende school thuiszitten zeer onwenselijk is. Het is dan ook van belang dat de leerling snel passende ondersteuning krijgt en weer naar school kan.
Klopt het dat er bevoegdheden zijn overschreden, privacygevoelige informatie ten onrechte is gedeeld en er zelfs is aangespoord om een melding te doen bij Veilig Thuis? Deelt u dan met ons dat dit niet door de beugel kan en dat de verantwoordelijken hierop dienen te worden aangesproken?
In algemene zin geldt dat scholen zorgvuldig moeten omgaan met de privacy van leerlingen en geen melding zouden moeten maken bij Veilig Thuis omdat ouders en school het niet eens kunnen worden over passende ondersteuning. Dit is ook onderdeel van de verbeteraanpak passend onderwijs als maatregel 12, waarbij het streven is om geen Veilig Thuis meldingen te doen bij puur een geschil over passend onderwijs. Hier ga ik met betrokkenen partijen op korte termijn verder mee aan de slag. Uit het onderzoek van de inspectie zal moeten blijken in hoeverre er hier fouten zijn gemaakt en zal waar nodig afspraken worden gemaakt over de nodige verbeteringen. Dit in het belang van deze leerling, maar ook om dit in de toekomst te voorkomen.
Het bericht ‘Busje komt weer niet: schrijnende crisis in leerlingenvervoer’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Zijn u signalen bekend van leerlingen die door de crisis niet naar school konden komen, door hun structurele afwezigheid een bezoek ontvangen van de leerplichtambtenaar?1
Die signalen zijn mij onbekend. Daarom heb ik dit bij diverse partijen – zoals LBVSO, Ouders & Onderwijs en de Kinderombudsman – nagevraagd. Ook die partijen herkennen deze signalen niet.
Vindt u het acceptabel als er leerplichtambtenaren op bezoek komen en vervolgens dreigen met het maken van een proces-verbaal bij Bureau HALT bij kinderen die niet naar school komen als de oorzaak alleen bij de crisis in het leerlingenvervoer ligt? Zo nee, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ik vind het onacceptabel als er leerplichtambtenaren op bezoek komen en dreigen met het maken van een proces-verbaal bij Bureau HALT bij kinderen die niet naar school komen als de oorzaak alleen bij de crisis in het leerlingenvervoer ligt. Gelukkig is dit tot nu toe – in zoverre ik nu kan overzien – niet voorgekomen.
Erkent u dat een maatregel als deze een extra schok teweegbrengt bij de desbetreffende kinderen en hun ouders, naast dat deze crisis ook veel pijn doet bij de desbetreffende leerlingen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangeef, is een dergelijke maatregel niet aan de orde. Als een leerling te laat op school komt vanwege de vervoersproblematiek, ligt de oorzaak hiervan uiteraard niet bij de leerling en is er dus geen sprake van ongeoorloofd verzuim. De signalen die ik ontvang zijn dat scholen hier in hun verzuimadministratie ook rekening mee houden.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die de rechtsbescherming van kinderen die geen goed onderwijs kunnen krijgen door welke oorzaak dan ook te verbeteren, zodat zij beschermd worden tegen straffen vanuit bestuursorganen om zaken waar zij niets aan hebben kunnen doen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangeef, worden er door bestuursorganen geen maatregelen genomen als er sprake is van geoorloofd verzuim, zoals ook het geval is bij het te laat komen op school vanwege de vervoersproblemen.
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het Cornelius Haga Lyceum |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) waarin wordt geoordeeld dat er geen wanbeheer was op het Cornelius Haga Lyceum1? Zo ja, wat vindt u van deze uitspraak?
De uitspraak van de Raad van State is mij bekend. Het geschil draaide om de interpretatie van de wettelijke termen wanbeheer, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatig handelen. Ik vind het positief dat de Raad van State meer duidelijkheid heeft gegeven over de voorwaarden en limieten van deze begrippen en dat we in toekomstige casuïstiek kunnen terugvallen op deze jurisprudentie.
Specifiek voor de casus rondom het Cornelius Haga Lyceum (hierna: CHL), waarvan de Stichting Islamitisch Onderwijs (hierna: SIO) het bevoegd gezag is, voel ik me gesterkt in de uitspraak van de Raad van State dat er wel degelijk onrechtmatige handelingen zijn gedaan door de toenmalige directeur-bestuurder. Nu SIO de door haar gevraagde helderheid heeft gekregen, is deze langlopende rechtszaak afgesloten en richt SIO zich hopelijk op het geven van goed onderwijs aan de leerlingen van het CHL.
Vindt u dat nu vaststaat dat de verwijten die jegens het Cornelius Haga Lyceum werden gemaakt flagrante leugens waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om excuses te maken?
Nee. De aantijging dat er leugens zijn verspreid of verwijten zijn gemaakt ten aanzien van CHL of SIO werp ik verre van mij. Aan de beslissing om een aanwijzing te geven aan SIO lagen feitelijke, objectief tot stand gekomen rapporten van de inspectie ten grondslag waarin vele tekortkomingen werden geconstateerd. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen 1, 4 en 5.
Bent u met uw oordelen en maatregelen, gezien de uitspraak van de Raad van State, te hijgerig geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mijn ambtsvoorganger heeft op basis van de toen beschikbare informatie terecht ingegrepen. Alleen was – zo bleek uit de uitspraak van de rechtbank in januari 2020 – een aanwijzing niet het juiste instrument.
De vraag is naar mijn mening niet of er te «hijgerig» is gehandeld, maar of er voldoende instrumenten waren om in te grijpen als een bestuurder niet functioneert. Met het wetsvoorstel Uitbreiding bestuurlijk instrumentarium waarover ik uw Kamer in de brieven van 30 mei 2022 en 28 juni 2022 heb geïnformeerd ga ik ervan uit dat ik in een vergelijkbare situatie in het belang van de leerlingen sneller kan ingrijpen.2
Wat leidde ertoe dat u vond dat sprake was van financieel wanbeheer? Met andere woorden: hoe bent u tot dat standpunt gekomen? Hoe reflecteert u nu op dit standpunt, nu de Raad van State heeft geoordeeld dat er geen sprake was van financieel wanbeheer?
De Rechtbank Amsterdam oordeelde (ECLI:NL:RBAMS:2020:226, 20 januari 2020) dat er sprake was van wanbeheer in de zin van ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatig handelen, maar dat de gegeven aanwijzing, te weten het vervangen van het bestuur, in dit geval niet evenredig was. Na deze uitspraak zijn zowel SIO als mijn voorganger in beroep gegaan. Mijn voorganger trok het hoger beroep tegen vernietiging van de aanwijzing om moverende redenen al in.3 SIO gaf bij de zitting aan het oordeel wanbeheer onterecht te vinden. Ook ik heb tijdens de zitting aangegeven dat de onrechtmatigheid van deze uitgaven op zichzelf bezien niet zouden hebben geleid tot de kwalificatie wanbeheer. Met de uitspraak van de Raad van State is het oordeel van de rechtbank Amsterdam herzien.4
Had u kennisgenomen van het conceptonderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) uit 2018, waarin werd geconcludeerd dat er geen sprake was van financieel wanbeheer? Waarom koos u voor de meest strenge veroordeling van de school, terwijl de inspectie eerst vond dat er geen sprake was van financieel wanbeheer? Waarom koos u niet voor een andere, zachtere aanpak?
Mijn oordeel baseer ik op vastgestelde rapporten van de inspectie, niet op conceptrapporten. Afgezien van het feit dat ik formeel geen aanwijzing kan geven op basis van een conceptrapport, zou ik dat ook buitengewoon onverstandig vinden.
In dit specifieke geval werden, voordat het conceptrapport definitief werd, zeer zorgelijke signalen ontvangen over onder meer de veiligheid, de onderwijskwaliteit en mogelijke bestuurlijke en financiële tekortkomingen. Op basis daarvan heeft de inspectie terecht besloten het conceptrapport niet vast te stellen en het onderzoek voort te zetten, te verbreden en te verdiepen.
Dit geïntensiveerde onderzoek heeft geleid tot een rapport dat op 29 mei 2019 werd vastgesteld. De conclusies van dit rapport waren ronduit zorgelijk: onder meer op financieel en bestuurlijk vlak, op het gebied van de kwaliteitscultuur en het burgerschapsonderwijs werden tekortkomingen geconstateerd. Hoofdconclusie was dat de inspectie er geen vertrouwen in had «dat het bestuur in de huidige samenstelling in staat zal zijn aan de herstelopdrachten (…) te voldoen» (p. 2).
Omdat de leerlingen van CHL het best mogelijke onderwijs verdienen is vervolgens op 16 september 2019 een bestuurlijke aanwijzing gegeven aan SIO. Het oordeel van de Raad van State op 19 oktober jl. verandert niets aan de conclusie die in 2019 getrokken werd: er waren ernstige tekortkomingen in de onderwijs- en bestuurskwaliteit van CHL en SIO en deze moesten op de kortst mogelijke termijn opgeheven worden, in het belang van leerlingen en medewerkers.
Mijn aanpak is altijd gebaseerd op proportionaliteit, ook bij ernstige tekortkomingen. Dat is ook het «normale proces»: de inspectie constateert tekortkomingen en geeft herstelopdrachten die het bestuur vervolgens oppakt. Deze maatwerk-aanpak staat of valt echter met de bereidwilligheid van het bestuur. Daar was in dit geval geen sprake van. De herstelopdrachten opgenomen in het rapport van 29 mei 2019 zijn – nog steeds – niet geheel uitgevoerd. Wellicht ten overvloede merk ik op dat alle drie de afdelingen zeer zwak zijn en dat het bestuur voor het derde achtereenvolgende jaar onder Aangepast financieel toezicht van de inspectie staat. Bij niet-bereidwillige besturen is een zachtere aanpak zinloos, daar past slechts handhaving.
Heeft u ook kennisgenomen van het oordeel van de Raad van State dat er evenmin sprake was van ongerechtvaardigde verrijking? Kunt u reflecteren op deze uitspraak en uw rol ten aanzien van dit ongegronde verwijt?
Ja. Het oordeel van de Raad van State van 19 oktober jl. dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking is gebaseerd op de constatering dat de onrechtmatige bestedingen zijn terugbetaald. Dit kon de inspectie niet vaststellen daar de terugbetaling plaatsvond na vaststelling van het rapport in 2019. Er is hier dan ook geen sprake van een ongegrond verwijt. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Heeft u kennisgenomen van het oordeel van de Raad van State, dat de voormalige bestuurder van het Cornelius Haga Lyceum, de heer S. Atasoy, terecht onkosten had vergoed in de aanloop naar de opening van de school? Waarom was u in de veronderstelling dat deze kosten onrechtmatig waren? Hoe reflecteert u hierop?
De Raad van State oordeelt dat de inspectie terecht heeft geoordeeld dat de vergoeding van kosten aan de voormalig bestuurder onrechtmatig waren. De uitspraak geeft helder aan dat uitgaven voor de daadwerkelijke start van de school onrechtmatig zijn. Deze onrechtmatige uitgaven worden teruggevorderd.
De inspectie heeft in haar rapport van 29 mei 2019 geconstateerd dat voorafgaand aan de start van de school kosten zijn gemaakt die zijn voorgeschoten door de toenmalige directeur-bestuurder. Het oordeel van de inspectie luidde destijds dat deze uitgaven niet overeenkwamen met de bestedingsmogelijkheden zoals genoemd in de wet en derhalve onrechtmatig zijn. Dit oordeel is nu bevestigd door uitspraak van 19 oktober jl. van de Raad van State. Door de uitgaven ten laste te brengen van de reguliere bekostiging in het jaar 2017 heeft SIO onrechtmatig gehandeld;er was evenwel geen sprake van onrechtmatig handelen zoals bedoeld in artikel 103g, tweede lid, aanhef en onder d, van de WVO.
Welke lering gaat u trekken uit deze uitspraak?
Leerpunt van het geheel is dat het niet mogelijk zou moeten zijn dat een incapabel bestuur in staat is een school te stichten dan wel voor langere tijd te besturen. Het duurt – nog steeds – te lang om een bestuur dat bewezen niet functioneert te vervangen. Met een kwaliteitstoets wordt nu voor de stichting een nieuwe school onderzocht of het bestuur in staat wordt geacht een school adequaat te besturen. Het wetsvoorstel Uitbreiding bestuurlijk instrumentarium biedt meer ruimte om dan in te grijpen. De school is er voor de leerlingen, niet voor het bestuur.
Bent u bereid om excuses te maken aan het bestuur van het Cornelius Haga Lyceum? Zo nee, waarom niet?
Nee, excuses zijn niet aan de orde. Er is sprake geweest van een zorgvuldig proces. Zie mijn antwoorden op vragen 2, 3, 4 en 5.
Hoe kan het dat, na de onterechte beschuldiging van banden met het Kaukasus Emiraat en met «salafistische aanjagers», er zo veel fouten zijn gemaakt in deze casus? Erkent u dat fout op fout is gestapeld?
De kwalificaties dat «er zo veel fouten zijn gemaakt» en dat «fout op fout is gestapeld» in deze casus herken ik niet. Zie verder mijn antwoord op vragen 4, 5 en 8.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze fouten in het vervolg te voorkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Beseft u dat uw handelen mede heeft geleid tot gevoelens van onbegrip van en uitsluiting bij een grote groep mensen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om deze gevoelens weg te nemen?
Ja, ik ben er mij bewust dat als – objectief – wordt vastgesteld dat er sprake is van onrechtmatig handelen het verwijt kan klinken dat deze vaststelling specifiek gericht is op een bepaalde groep. Bij de SIO is en wordt door de inspectie vastgesteld of aan de wettelijke eisen voldaan. Dat was en is nog steeds niet het geval. Gevoelens van onbegrip, hoe begrijpelijk wellicht ook, leveren dan geen bijdrage aan de verbetering van het onderwijs. De vraag waar het naar mijn menig om draait is of de kwaliteit van onderwijs of bestuur ondermaats is. Dan moeten scholen, ouders, besturen, inspectie en ministerie er alles aan doen om op de kortst mogelijke termijn de kwaliteit weer op orde te krijgen. Dat zijn we verplicht aan de leerlingen. Gevoelens kunnen geen reden zijn om niet in te grijpen wanneer dat nodig is.
Deelt u het standpunt dat de huidige problemen op de islamitische school direct te herleiden zijn naar de wijze waarop verschillende overheden hebben gehandeld?
Nee. De huidige problematiek op het CHL is het gevolg van keuzes die het bestuur heeft gemaakt. In 2023 wordt door de inspectie herstelonderzoek uitgevoerd. Vanuit het continuïteitstoezicht monitort de inspectie tevens de financiële ontwikkelingen en de voortgang van de uitvoering van de maatregelen voor financieel herstel. Ik spoor de school en het bestuur aan om nog bestaande tekortkomingen op de kortst mogelijke termijn te herstellen, zodat de leerlingen van het CHL het onderwijs krijgen dat ze verdienen.
Beseft u dat de overheid de school onterecht heeft gestigmatiseerd?
Er zijn door de inspectie de afgelopen jaren tekortkomingen geconstateerd, overeenkomstige herstelopdrachten gegeven en (herstel)onderzoeken uitgevoerd. Ook is op basis van uiterst zorgelijke signalen en oordelen vanuit de inspectie een bestuurlijke aanwijzing gegeven aan SIO, die bij nader inzien door de rechtbank als disproportioneel beschouwd werd. In dit alles zie ik geen aanleiding om te spreken van stigmatisering.
Is, net zoals bij het toeslagenschandaal, sprake geweest van «institutionele vooringenomenheid»? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen enkel reden om te veronderstellen dat er bij SIO sprake was van institutionele vooringenomenheid. Voor alle scholen gelden ongeacht de grondslag dezelfde eisen. De onafhankelijke werkwijze van de inspectie garandeert een onbevooroordeeld en objectief toezicht op alle scholen in Nederland. Het onderzoek voorafgaand aan de rapporten van de inspectie is (zoals altijd) objectief en onafhankelijk uitgevoerd.
Bent u bereid om deze casus extern te laten onderzoeken om uit te sluiten dat sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie hier geen aanleiding toe. Zie mijn antwoord op vraag 15.
Moslimdiscriminatie |
|
Salima Belhaj (D66), Stephan van Baarle (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «sollicitant met hoofddoek wordt twee keer zo vaak afgewezen»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat vrouwen met een hoofdoek in Nederland twee keer zo vaak worden geweigerd bij sollicitaties als vrouwen zonder hoofddoek met verder exact hetzelfde cv?
Uit een recente studie,2 waar het bericht op is gebaseerd, blijkt dat vrouwen met een hoofddoek in Nederland tijdens de sollicitatieprocedure meer gediscrimineerd worden dan in Spanje. In Nederland werd bijna 70 procent van de sollicitanten zonder hoofddoek na hun sollicitatie teruggebeld. Bij moslims zonder hoofddoek was dit 49 procent, terwijl slechts 35 procent van de moslims met hoofddoek werd teruggebeld. In Spanje zijn de percentages respectievelijk 25, 16, 16 procent. De afwijzing van vrouwen met een hoofddoek in beide landen is het sterkst bij functies met een hoge mate van klantcontact. Respectievelijk was de terugbelrespons in Nederland 65, 42 en 18 procent, en in Spanje 26, 14 en 10 procent. Ik vind dit gegeven schrijnend en keur dit sterk af. Overigens zijn de cijfers rond de terugbelrespons in Nederland in absolute zin hoger dan in Spanje, wat verband kan hebben met de huidige krapte op de arbeidsmarkt in ons land. De onderzoekers geven aan dat verder onderzoek nodig is om discriminatie van vrouwen met een hoofddoek te kunnen duiden. Ik laat een nadere verkenning naar deze specifieke vorm van discriminatie uitvoeren, om handvatten te krijgen voor een aanpak.
Deelt u de verbazing van de onderzoekers dat discriminatie van vrouwen met hoofddoeken in Nederland aanzienlijk hoger ligt dan bijvoorbeeld in Spanje? Hoe verklaart u dit verschil?
De onderzoekers geven aan dat meer onderzoek nodig is om de verschillen te kunnen duiden. Ze vermoeden dat het relatieve verschil in terugbelrespons tussen Spanje en Nederland zou kunnen liggen in wat de onderzoekers «de culturalisering van het integratiedebat in Nederland» noemen, welke een stigmatisering van moslims en vrouwen met een hoofddoek met zich mee zou kunnen hebben gebracht, aldus de onderzoekers.3
Onderzoeken naar oorzaken en triggerfactoren van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie, laten zien dat vooroordelen en stereotypen belangrijke voorspellers zijn van discriminerend gedrag.4 Voor wat betreft Nederland weten we uit onderzoek van het SCP naar ervaren discriminatie dat voor 55 procent van de moslims, ook voor vrouwen met een hoofddoek, discriminatie helaas een alledaagse ervaring is.5
Deelt u de observatie dat dit onderzoek past binnen een bredere trend van toenemende moslimdiscriminatie in Nederland, zoals ook bleek uit onderzoek in Amsterdam?2
Het kabinet monitort jaarlijks de registratie van discriminatiecijfers en heeft, zoals vermeld in antwoord 3, het SCP in 2013 en 2020 onderzoek laten doen naar de mate en impact van ervaren discriminatie, waaronder bij moslims. Ondanks dat discriminatie voor veel moslims een alledaagse ervaring is, is het aantal meldingen van moslimdiscriminatie bij meldingsinstanties relatief laag. Over het algemeen is er door de jaren heen wel een stijgende lijn waar te nemen van het aantal meldingen van discriminatie op alle gronden. Dat blijkt uit de jaarlijkse rapporten met cijfers over discriminatie, die uw Kamer jaarlijks krijgt toegezonden.7 Het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid van discriminatie is onderdeel van de brede kabinetsaanpak van discriminatie en racisme, zoals aangegeven in het Nationaal Programma van de NCDR.8 Meldingen zijn nodig om het probleem inzichtelijk te maken en gericht beleid en interventies te kunnen ontwikkelen. Zo is in opdracht van het Ministerie van SZW een proeftuin «moslimdiscriminatie melden» vormgegeven, waaruit een handreiking voor gemeenten en gemeenschappen is ontwikkeld. Door discriminatie te melden geeft iemand blijk van het besef dat een norm wordt overschreden en dat er een plek is om dit te melden, zodat mogelijk consequenties volgen.
Daarnaast laat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onderzoek uitvoeren naar het meldingsproces, om beter zicht te krijgen op waarom iemand zich wel of juist niet meldt.9
Onderzoek wijst uit dat vooroordelen en stereotypen de voornaamste onderliggende oorzaak zijn voor moslimdiscriminatie.10 Daarom zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als onderdeel van de kabinetsbrede aanpak, in op preventie. Het ministerie biedt kennis en instrumenten die lokale overheden en sociaal professionals ondersteunen om gericht werk te maken van de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere door ontwikkeling van handreikingen voor gemeenten en onderzoek naar, verspreiding en implementatie van anti-discriminatie-interventies door het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS).
Deelt u de mening dat arbeidsmarktdiscriminatie verwerpelijk is, temeer omdat slachtoffers vaak niet weten waarom zij worden afgewezen laat staan bewijs hiervoor kunnen aandragen?
Uiteraard deel ik deze mening. Een ieder die zich in Nederland bevindt en wil deelnemen aan de arbeidsmarkt, dient daartoe gelijkwaardige kansen te krijgen. Het is onacceptabel dat mensen nog steeds op basis van niet ter zake doende (achtergrond)kenmerken minder kansen hebben op de arbeidsmarkt. Onduidelijkheid over de reden van afwijzing kan een afwijzing extra wrang maken, omdat dit de onzekerheid bij een sollicitant kan vergroten en een vermoeden van discriminatie, op basis van welke grond dan ook, kan blijven sluimeren.
Bent u van mening dat mensen die vermoeden te zijn gediscrimineerd in de sollicitatieprocedure voldoende handelingsmogelijkheden hebben om daar iets tegen te doen? Zo ja, kunt u die mogelijkheden schetsen? Zo nee, want kunt u doen om die mogelijkheden wel te bieden?
Bij vermoedens van discriminatie kan de sollicitant onder andere de lokale antidiscriminatievoorziening (ADV) inschakelen of een zaak starten bij het College voor de Rechten van de Mens of aangifte doen bij de politie. Echter is arbeidsmarktdiscriminatie vaak moeilijk te bewijzen. Dat maakt ook de drempel voor sollicitanten om tot melding over te gaan soms groot.
Met het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie worden werkgevers verplicht om al proactief een werkwijze te implementeren waarin wordt aangetoond op welke wijze de werkgever en intermediair rekening houden met het tegengaan van ongelijke kansen bij werving en selectie. Het wetsvoorstel draagt eraan bij dat mensen worden beoordeeld op wat zij kunnen bijdragen aan de aangeboden functie en niet op niet ter zake doende (achtergrond)kenmerken. De behandeling van dit wetsvoorstel is aangehouden tot na toevoeging van een meldplicht voor discriminerende verzoeken van opdrachtgevers aan intermediairs via een nota van wijziging. Het advies van de Raad van State op deze nota van wijziging is recent ontvangen. Ik streef ernaar deze nota van wijziging op korte termijn (voor het einde van het jaar) met uw Kamer te delen, zodat de behandeling van dit wetsvoorstel vervolgd kan worden. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al aangaf, ga ik ten aanzien van discriminatie van vrouwen met een hoofddoek een nadere verkenning starten.
Welke rol spelen de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) in het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie? Hoe staat het in dat licht met de uitvoering van de motie Belhaj over onderzoek naar een andere inrichting van de ADV’s naar voorbeeld van het juridisch loket?3
Gemeentelijke ADV’s hebben als taak om inwoners bij te staan als zij discriminatie ervaren. ADV’s zijn lokaal dé instantie op het gebied van de aanpak van discriminatie. Het is daarom belangrijk dat ADV’s goed vindbaar zijn en melders goed geholpen worden. Echter blijft de algemene meldingsbereidheid achter. Jaarlijks krijgen de ADV’s gezamenlijk maar een paar duizend meldingen binnen, terwijl o.a. het onderzoek van SCP (Ervaren Discriminatie II) aantoont dat 27% van de Nederlanders discriminatie ervaart. Er loopt momenteel een uitgebreid onderzoek naar het meldproces door Movisie. Dit onderzoek zal inzicht bieden in de vraag waarom iemand wel of niet meldt en waar hij of zij tegen aan loopt bij het doen van een melding. Met deze inzichten kan het meldproces verbeterd worden. Zodra dat onderzoek is afgerond, wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten. De uitkomsten worden eind van het jaar verwacht. Een tweede onderzoek, ter uitvoering van de motie-Belhaj, moet aanbevelingen opleveren die ook bijdragen aan meer zichtbaarheid van de meldpunten die inwoners kunnen bijstaan, bijvoorbeeld als zij arbeidsmarktdiscriminatie ervaren. Het onderzoek is in oktober gestart en wordt uiterlijk begin 2023 verwacht.
Onderschrijft u de stelling van hoogleraar Robert Dur, dat er te weinig wordt gedaan om nieuwe methoden tegen arbeidsmarktdiscriminatie te testen? Zo ja, hoe kunt u daar verandering in brengen? Zo nee, welke methoden zijn volgens u effectief tegen arbeidsmarktdiscriminatie en hoe zet u die in?
Ik deel deze stelling in de zin dat zolang arbeidsmarktdiscriminatie bestaat, we altijd verder moeten denken aan het ontwikkelen van nieuwe methoden. Dit heeft mijn continue aandacht. Er zijn een groot aantal (grootschalige) experimenten en onderzoeken uitgevoerd gericht op het vergroten van het inzicht in effectieve interventies en gedragsverandering van werkgevers. Zo is dit jaar een veldexperiment naar anoniem solliciteren gedaan. Ook zijn in het kader van het programma VIA (Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt) in samenwerking met werkgevers verschillende pilots gedaan waarbij in veldexperimenten met groepjes werkgevers onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van interventies gericht op o.a. het objectiveren van werving en selectie en verbeteren behoud en doorstroom. Verder is het onderzoek Stand der Wetenschap Arbeidsmarktdiscriminatie gedaan naar de belangrijkste werkzame interventies om arbeidsmarktdiscriminatie te verminderen en de diversiteit te vergroten tijdens werving en selectie. De resultaten van dit onderzoek zijn in een vervolgonderzoek voorgelegd aan werkgevers om zo een vertaalslag te maken van wetenschap naar de praktijk. Al deze effectieve instrumenten zal ik in 2023 omzetten naar een zogenoemde menukaart voor werkgevers, zodat zij op een overzichtelijke wijze kennis kunnen nemen van de bevindingen. Deze menukaart zal jaarlijks worden aangepast op basis van ervaringen uit de praktijk en aanvullende onderzoeken. Ik vind het belangrijk om continu in te blijven zetten op het vergroten van kennis en het delen van goede voorbeelden. Dit maakt ook onderdeel uit van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de afspraak uit het coalitieakkoord van boetes en een meldplicht voor organisaties die zich schuldig maken aan discriminatie of racisme?
De meldplicht is ter advies aan de Raad van State aangeboden. Het advies is onlangs ontvangen. Het advies wordt nu bestudeerd en ik streef ernaar dit voor het einde van het jaar aan uw Kamer aan te kunnen bieden. Vervolgens kan de behandeling van het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie worden hernomen. Met dit wetsvoorstel worden werkgevers verplicht over een werkwijze te beschikken gericht op het bieden van gelijke kansen bij werving en selectie. De Nederlandse Arbeidsinspectie gaat hier toezicht op houden en kan, indien na een eis tot naleving nog steeds tekortkomingen worden gesignaleerd boetes opleggen.
Hoe ver bent u met de afspraak uit het coalitieakkoord dat organisaties die zich schuldig maken aan discriminatie of racisme worden uitgesloten van overheidssubsidies en de gunning van opdrachten? Klopt het dat deze maatregelen niet zijn opgenomen in het «Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025», en zo ja waarom niet?
Deze maatregelen zijn opgenomen in het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme12. Zie pagina 41/42 en pagina 65/66 van het Nationaal Programma. Omdat dit een maatregel betreft gericht op de (Rijks)overheid, is deze maatregel opgenomen in het Nationaal Programma en niet in het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025.
Het bericht ‘Duizenden leerlingen speciaal onderwijs te laat op school door personeelstekort’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Duizenden leerlingen speciaal onderwijs te laat op school door personeelstekort» en het daarin beschreven personeelstekort in het leerlingenvervoer?1
Ja. Het artikel en de personeelstekorten bij vervoerders die uitvoering geven aan het leerlingenvervoer zijn mij bekend. In dat kader en naar aanleiding van voornoemde artikel hebben de leden Van Meenen (D66), Paul (VVD), De Hoop (PvdA), Beertema (PVV), Segers (ChristenUnie), Kwint (SP), Bisschop (SGP) en Westerveld (GroenLinks) schriftelijke vragen gesteld. Deze vragen werden ingezonden op 7 september 2022 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 123. De antwoorden zijn 30 september jl. aan de Tweede Kamer aangeboden.2 De antwoorden op deze en onderstaande vragen 2 t/m 4 komen overeen met deze eerdere antwoorden op Kamervragen.
Bent u op de hoogte van het feit dat maar liefst 14.000 kinderen in het speciaal onderwijs zwaar hebben te lijden onder het bestaande personeelstekort? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zoals ik ook al in de beantwoording van de Kamervragen van 7 september jl. heb genoemd, schrik ik van deze verhalen. Dit soort situaties zijn schrijnend en moeten daar waar ze ontstaan zo snel mogelijk worden opgelost. Primair moet het belang van deze kinderen voorop staan. Het is ontzettend verdrietig dat er nu situaties ontstaan waarin een leerling te laat op school komt of na de les een tijd moeten wachten voordat hij of zij wordt opgehaald. Langere reis- of wachttijden zorgen ervoor dat kinderen te laat op school komen en laat thuis zijn, waardoor ze bijvoorbeeld overprikkeld op school aankomen en na schooltijd minder tijd en energie hebben voor sociale contacten. Dit heeft impact op leerlingen en hun ouders. De verhalen die ik hierover heb gehoord zijn zorgelijk. Het is dus belangrijk dat deze situatie daar waar het nu mis gaat snel verbetert.
Ik heb zowel gemeenten gevraagd naar dit beeld, als verzocht om een inventarisatie te geven van de knelpunten, inclusief waar en waarop deze met name zitten. Dit is nodig om gericht tot oplossingen te komen. Het doel dat voor mij voorop staat is dat iedere leerling op een goede manier naar school moet kunnen gaan. Iedere leerling bij wie dat niet lukt, als daardoor bijvoorbeeld stress of andere klachten ontstaan, is er simpelweg één te veel. Daarom heb ik ook de VNG en gemeenten gevraagd naar een overzicht van gemeenten waar het niet goed gaat. Zodat we daar waar het niet goed gaat via de VNG – of waar nodig natuurlijk ook rechtstreeks- gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid en oplossingen.
Bent u op de hoogte van het feit dat leerlingen medische en psychologische behandelingen mislopen, omdat zij niet op de gewenste tijden vervoerd kunnen worden?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ik vind het vreselijk dat dit gebeurt. Het moet te allen tijde worden voorkomen. Daarom ga ik ervan uit dat gemeenten en vervoerders de komende tijd alles op alles gaan zetten om te zorgen dat dit niet meer plaatsvindt en waar nodig noodoplossingen inzetten.
Welke oplossingen ziet u om dit probleem op korte termijn op te lossen?
Hoewel de wettelijke verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer bij gemeenten ligt, zal ik extra dan wel gerichte actie niet nalaten. Het is nu belangrijk dat gemeenten in overleg treden met onder andere de vervoerders om zo tot verbetering te komen daar waar het nu mis gaat. Ik trek daarbij samen met hen op en help waar ik kan. Als het op dit moment in een gemeente spaak loopt mogen gemeenten met noodoplossingen komen. Goede noodoplossingen zijn bijvoorbeeld het inzetten van vrijwilligers, waaronder ouders en gepensioneerden, zoals in Zwolle gebeurt, maar ook het inhuren van externe partijen, zoals aanbieders van touringcars (met begeleiding) of het inzetten van straattaxi’s, zoals in Enschede gebeurt. Daarom dring ik er bij gemeenten ernstig op aan om noodoplossingen in te zetten waar nodig.
Tegelijkertijd vind ik dat er ook op de (middel)lange termijn structurele oplossingen in het leerlingenvervoer moeten komen. Hiervoor verwijs ik naar de antwoorden op de genoemde Kamervragen die op 30 september jl. zijn verzonden.
Bent u op de hoogte van het feit dat vervoersorganisatie Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) heeft aangegeven dat alleen hogere lonen niet de oplossing zijn? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat KNV heeft aangegeven dat alleen meer loon niet de oplossing voor het probleem is. Er is immers landelijk in veel meer sectoren sprake van een personeelstekort. Dat maakt werving lastig. Bovendien vissen veel sectoren ook nog eens in dezelfde vijver. Ik deel daarom de opvatting dat enkel hogere lonen – hoewel van belang – niet de oplossing is en voer daar ook gesprekken over met KNV.
De problematiek in het doelgroepenvervoer is bovendien breder. Zo speelt bijvoorbeeld de prijs-kwaliteitverhouding bij het aanbesteden een rol, maar ook de gescheiden aanbestedingstrajecten binnen de gemeenten. Als het doelgroepenvervoer in een gemeente bij één vervoerder ligt, is het ook van belang om de werkzaamheden van de verschillende typen doelgroepenvervoer niet te laten overlappen. Vandaar dat ik gemeenten verzoek om afspraken te maken om werkzaamheden zoveel mogelijk volgtijdelijk te maken, mede zodat chauffeurs een volwaardig contract kunnen krijgen (zie ook vraag 11).
Bent u op de hoogte van het feit dat personenvervoersbedrijf Munckhof de enige is die te bereiken was voor ouders, leerlingen en media om over dit probleem te praten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, ik was daar niet van op de hoogte. Ik vind het heel kwalijk als het waar is dat alleen Munckhof bereid was om over de knelpunten in het leerlingenvervoer te praten. Ik heb daarom contact opgenomen met KNV. Ook bij KNV is niet bekend dat vervoersbedrijven partijen niet te woord zouden willen staan. Wel verwijzen vervoerders, als zij worden benaderd, vaak naar KNV als brancheorganisatie om uit te leggen wat er speelt in de sector. De KNV doet dit op verschillende manieren, waaronder ook via de verschillende media.
Wat bent u van plan om te gaan doen om de bereikbaarheid van de betrokken instanties voor ouders en leerlingen te vergroten?
Ook hierover heb ik met KNV contact opgenomen. Volgens KNV zijn de bedrijven normaal gesproken goed bereikbaar voor ouders en leerlingen, via de klantenservice, mail en telefoon. KNV geeft – ondanks dat ze op dit moment de signalen nog niet ontvangt – aan dat het mogelijk vanwege de drukte nu zodanig hectisch is op de planningsafdelingen (waar ook tekorten zijn aan personeel) dat de bereikbaarheid anders is dan men normaal zou verwachten. Ik zal aan KNV vragen of hun leden hierin, indien nodig, een verbeterslag kunnen maken. Ik zal eveneens, via de VNG, gemeenten oproepen om contact op te nemen met de betreffende vervoersbedrijven om hun bereikbaarheid naar ouders en leerlingen op orde te brengen.
Bent u bereid om op korte termijn met Munckhof in gesprek te gaan om de omvang van de problematiek nog beter in kaart te krijgen en om samen tot eventuele oplossingen te komen? Zo nee, waarom niet?
Ja zeker. Het lijkt mij daarnaast goed om voor het totaalbeeld van knelpunten en oplossingen niet alleen met Munckhof in gesprek te gaan, maar met de hele vervoersbranche. Daarom heb ik structureel overleg met KNV.
Bent u bereid om ook de geluiden van de vervoersbranche, Leerlingen Belang Voortgezet Speciaal Onderwijs (LBVSO) en de betreffende gemeenten aan te horen en hen te betrekken in de probleemoplossing voor zowel de korte als lange termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik niet alleen toe bereid, samen met de VNG gebeurt dat al (zie hiervoor ook de antwoorden op de Kamervragen die op 30 september jl. zijn verzonden, onder andere vraag 3 aldaar; zie voetnoot 1).
Bent u bereid het specifieke voorstel van LBVSO om particuliere taxi’s en zzp’ers in te huren, te verkennen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in de beantwoording van vraag 4 aangaf, is het voor gemeenten al mogelijk particuliere taxi’s en zzp’ers in te huren. Ik hoop dat met deze noodoplossingen gemeenten er zo snel mogelijk – maar ook met oog voor kwaliteit – in slagen leerlingen op tijd te vervoeren. Daarnaast moeten er structurele (middel)lange termijn oplossingen worden gevonden. Hiervoor verwijs ik nogmaals naar de beantwoording van de antwoorden op de Kamervragen die op 30 september jl. zijn verzonden.
Bent u bereid om extra financiële middelen in te zetten om dit probleem op te lossen? Zo ja, hoeveel?
De ontstane problemen worden niet primair veroorzaakt door een tekort aan financiële middelen bij gemeenten, maar door krapte op de arbeidsmarkt. Deze krapte wordt wel versterkt door slechte arbeidsvoorwaarden van de chauffeurs. Veel chauffeurs hebben een relatief laag inkomen, ook vanwege het feit dat in veel gemeenten het doelgroepenvervoer bij verschillende bedrijven is aanbesteed, wat vaak leidt tot kleine contracten. Eén meer structurele oplossing is daarom dat gemeenten het doelgroepenvervoer bij de nieuwe aanbestedingsronde gezamenlijk gaan aanbesteden, waardoor chauffeurs een groter arbeidscontract krijgen dan de huidige, vaak kleine contracten van zestien uur per week. Hierbij is het van belang dat gemeenten afspraken maken over het volgtijdelijk maken van het vervoer van de verschillende doelgroepen, zodat bijvoorbeeld het WMO-vervoer zoveel mogelijk na het leerlingenvervoer wordt ingezet.
Nog eind dit jaar wordt het rapport van het monitoronderzoek leerlingenvervoer – dat is toegezegd in het debat passend onderwijs van 30 maart jl. – opgeleverd en aan uw Kamer aangeboden. Dit rapport levert ook een landelijk beeld op van de uitgaven van het leerlingenvervoer door gemeenten en de mogelijkheid om de uitgaven te vergelijken met de uitgaven in 2016. Ik hoor van diverse gemeenten dat de uitgaven flink omlaag zijn gegaan door in te zetten op zelfredzaamheid, waardoor leerlingen na een training na een aantal maanden in plaats van met het taxivervoer op de fiets of het OV reizen. Ik zal deze ontwikkelingen middels de monitor scherp in de gaten houden.
Op welke termijn verwacht u dat geen enkele leerling in het speciaal onderwijs meer door het vervoerprobleem wordt gedupeerd?
Ik kan geen uitspraken doen over op welke termijn geen enkele leerling in het speciaal onderwijs door het vervoersprobleem wordt gedupeerd, maar iedere leerling is er één te veel. Ik verwacht daarom van gemeenten dat ze alles op alles zetten en noodoplossingen inzetten. Ook spreek ik de VNG erop aan gemeenten waar de knelpunten groot zijn te ondersteunen. Hoewel de wettelijke verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer bij gemeenten ligt zal ik extra dan wel gerichte actie niet nalaten, en daar waar nodig spreek ik gemeenten er zelf op aan.
Bent u bereid om de leerachterstanden en achterstanden van andere aard die zijn opgelopen vanwege het vervoersprobleem te verkennen en met voorstellen te komen om deze achterstanden zo snel mogelijk in te lopen? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat als verstoringen in het vervoer lang aanhouden dit impact kan hebben op leerlingen. Ik zal met de gesprekken die ik regulier voer, bijvoorbeeld met de sectorraad GO en de andere onderwijskoepels, dit punt meenemen. Het is vervolgens in de eerste plaats aan de scholen om dit in de gaten te houden en hierop te acteren.
Kunt u toelichten op welke manier de toetsing van de Algemene Rekenkamer onjuist is, omdat de Algemene Rekenkamer had moeten toetsen aan de Wet politiegegevens (Wpg) in plaats van de Algemene Verordening Gegevensbescherming? In hoeverre en op welke punten had de Algemene Rekenkamer tot een andere conclusie moeten komen, als zij had getoetst aan de Wpg?1
De AVG en de Wpg kennen een vergelijkbaar doel, namelijk het voorzien in een regeling van de bescherming van persoonsgegevens. Een deel van de regels is daarom vergelijkbaar. Er zijn echter ook nadrukkelijke verschillen. Zo kent de Wpg een ruimere grondslag voor het gebruiken van bijzondere persoonsgegevens en zijn bepaalde rechten van betrokkenen in de Wpg beperkt.
Het gaat hier om wederzijds uitsluitende regelgeving. Het is dus onmogelijk een Wpg-verwerking aan de AVG te toetsen (of andersom). Ondanks dat bepaalde begrippen in beide regimes voorkomen, moeten ze bovendien in een geheel andere context worden gezien. De regeling omtrent de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) illustreert dit. De AVG en de Wpg kennen beide de verplichting om een GEB uit te voeren wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Eerst na ingebruikname van het CAS is die regeling in (art. 4c van) de Wpg geïmplementeerd. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, is de politie vervolgens tot de conclusie gekomen dat op basis van de karakteristieken van het CAS aan voornoemde voorwaarden niet is voldaan en een GEB aldus niet is voorgeschreven. Desalniettemin verwijst de Algemene Rekenkamer in haar toetsingskader naar de AVG en scoort de politie hier een onvoldoende.
Doordat de Algemene Rekenkamer consequent heeft getoetst aan de AVG (en eenmaal aan de Politiewet 2012) is niet te voorspellen hoe een toetsing door de Algemene Rekenkamer aan het juiste wettelijke kader, zijnde de Wpg, tot een andere uitkomst had geleid.
Hoe beoordeelt u het privacyrisico van gegevensverwerking door het Criminaliteit Anticipatie Systeem (CAS) in het licht van de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens voor het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die stellen dat er sprake is van een hoog risico als wordt voldaan aan minstens twee van de negen criteria, waaronder de criteria vier, vijf, zes, zeven en acht (respectievelijk: gevoelige gegevens, grootschalige gegevensverwerking, gekoppelde databases, gegevens over kwetsbare personen en het gebruik van nieuwe technologie)?
De richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voor het uitvoeren van een GEB zijn gericht op de AVG. De politie heeft de AP reeds verzocht aparte criteria op te stellen voor de Wpg. Het feit dat er specifieke wetgeving is voor opsporings- en vervolgingsinstanties vanwege hun bijzondere positie toont al aan dat eisen ten aanzien van gegevensverwerkingen onder de AVG en de Wpg niet altijd vergelijkbaar zijn. Verwerkingen met gegevens van kwetsbare personen, financiële gegevens, gegevens in het kader van heimelijk onderzoek zijn voor de politie immers eerder regel dan uitzondering. Juist daarom kent de Wpg extra verplichtingen rond bijvoorbeeld documentatie, autorisatie en logging.
Vanuit politieperspectief is in dit geval geoordeeld dat de verwerking niet is gericht op de verwerking van gevoelige gegevens of kwetsbare personen, ook is er geen sprake van een nieuwe technologie, het CAS is immers al tien jaar in gebruik. De resultaten zijn bovendien niet tot personen herleidbaar, waardoor geen sprake is van een hoog risico voor betrokkenen.
Zodoende is destijds door de politie beoordeeld dat een GEB in het geval van het CAS niet aangewezen is. Hoewel deze karakteristieken niet ingrijpend zijn veranderd en een GEB volgens het oordeel van de politie nog altijd niet verplicht is, heeft de politie een traject in gang gezet om voor het CAS een (AI) impact assessment of een ander type beoordeling van vergelijkbaar niveau toe te passen.
Kunt u uitsluiten dat de output van het CAS ook na de verrijking met kwalitatieve informatie door een informatiespecialist niet tot concrete personen is te herleiden? Kunt u dit toelichten?
Zoals hiervoor gemeld, alsook in de beantwoording van uw vorige Kamervragen over dit onderwerp is aangegeven, geeft het CAS een verwachting voor een bepaald gebied en geeft het geen output die op zichzelf tot personen te herleiden is.2 Dit valt ook af te leiden uit de variabelen van het CAS3 waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar het aantal incidenten dat in een bepaalde periode in een bepaald gebied heeft plaatsgevonden. Dit laat onverlet dat de politie verschillende andere instrumenten, applicaties en informatiesystemen tot haar beschikking heeft en inzichtelijk kan maken welke incidenten in een bepaald gebied en periode hebben plaatsgevonden. Deze informatie heeft de politie ook nodig om zicht te krijgen op de aard en omvang van de lokale problematiek. Het gaat hierbij echter om andere applicaties en systemen dan het CAS.
Kunt u toelichten dat de criminaliteitshistorie die in het CAS wordt gebruikt hoofdzakelijk is gebaseerd op aangiftes van burgers? Geldt dit ook voor de CAS-output over overlast jeugd, vernieling,verdovende middelen en drugshandel?
De variabelen uit het CAS die zich richten op criminaliteitshistorie zijn hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes en meldingen van burgers en niet op de ambtshalve waarnemingen van de politie. Dit geldt voor alle typen speerpunten waarvoor het CAS kan worden ingezet. Hiermee tracht de politie een feedback loop te voorkomen. Hiermee doelt de politie op het volgende verschijnsel. Wanneer mede aan de hand van de output van het CAS de politie-inzet in een gebied tot de waarneming van een toename van het aantal voorvallen aldaar leidt, is dat op zichzelf verklaarbaar. Wanneer die waarnemingen echter weer zouden worden betrokken voor de invoer van het CAS zou bij een volgend gebruik datzelfde gebied weer naar voren komen. Dit wordt ook wel de feedback loop genoemd. Om te voorkomen dat dit effect optreedt en zaken verkleurd worden, is het CAS bewust hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes en meldingen van feiten (brengincidenten) en niet op in registraties vastgelegde eigen waarnemingen van de politie (haalincidenten). Momenteel onderzoekt de politie of en zo ja, ten aanzien van welke feiten zich mogelijk een vermenging van breng- en haalincidenten voordoet, met als doel om dit zoveel mogelijk te beperken.
Bent u bereid de laatste evaluatie van het CAS met de Kamer delen?
De Algemene Rekenkamer heeft geen evaluatie van CAS uitgevoerd, maar een controlerende toets verricht van de beheersmaatregelen rondom het CAS. Desalniettemin bestaat voor de Tweede Kamer (bijvoorbeeld via de Vaste commissie Digitale Zaken) de mogelijkheid de Algemene Rekenkamer te vragen nader te reflecteren op de bevindingen rondom het algoritme van het CAS, zoals gerapporteerd in het onderzoek «Algoritmes getoetst».
Kunt u zeggen wanneer en waarom de toepassing van het CAS is uitgebreid van enkele vormen van High Impact Crimes (HIC) naar tien vormen van criminaliteit en openbare ordeverstoring?
Het is niet zo dat het CAS zich alleen richt op high impact crimes (HIC), dit is ook nimmer beoogd. De lokale problematiek van het basisteam in kwestie is leidend. HIC behoort dan tot de mogelijkheden, maar dit is zeker niet uitsluitend het geval. Het CAS is bedoeld als een bijdrage aan de efficiënte inzet van de politie. Specifiek voor criminaliteit en openbare ordeverstoring, zoals overlast jeugd en vernieling, geldt dat de aanwezigheid van de politie in een bepaald gebied preventief kan zijn. Die preventie komt echter ook op andere manieren tot stand. De inzet – en daarmee de waarde van het gebruik van het CAS – is dat een basisteam mede aan de hand van de output van het CAS een hypothese over de oorzaken van het hoge risico in een gebied vormt en een strategie formuleert om de oorzaken weg te nemen. Zo kan de politie bijvoorbeeld in gesprek gaan met de gemeente over het plaatsen van extra verlichting op slecht verlichte locaties als blijkt dat dit mogelijk een oorzaak is van een verhoogd risico op overlast of vernieling in een bepaald gebied.
Wat zijn de overwegingen om het CAS ook in te zetten voor criminaliteit en openbare ordeverstoring die niet vallen onder HIC? Hoe beoordeelt u de inzet van het CAS voor criminaliteit en openbare ordeverstoring die niet vallen onder HIC zoals overlast jeugd en vernieling?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt de controle op vooringenomenheid en (indirecte) discriminatie gedaan voor alle verschillende vormen van output? Kunt u toelichten hoe dit in zijn werk gaat?
Zoals ook bevestigd wordt in het rapport van de Algemene Rekenkamer, maakt het CAS bewust geen gebruik van variabelen, zoals afkomstgerelateerde indicatoren (nationaliteit e.d.), die discriminatie in de hand werken.4 Daarbij geeft het CAS een score voor een bepaald gebied en niet voor een specifieke groep personen. Dit geldt onverkort voor elk type problematiek waarvoor een basisteam het CAS inzet, dus ook voor jeugdoverlast.
Om het risico op (indirecte) discriminatie zoveel mogelijk te mitigeren, maakt de politie ook bewuste keuzes in het uitsluiten van variabelen, die mogelijk indirect tot discriminatie en/of bias zouden kunnen leiden. De variabele «percentage niet-westerse allochtonen» maakte bijvoorbeeld tot voor kort deel uit van een dataset die de politie van het Centraal Bureau voor de Statistiek ontvangt. Deze informatie wordt door de politie niet gebruikt als input voor het CAS. Aanvullend heeft de politie besloten om de ontvangst van deze gegevens al aan de poort te blokkeren.
Het uitsluiten van gegevens over achtergrond, afkomst of geslacht verkleint de kans op indirecte discriminatie, maar sluit deze niet in het geheel uit. Zo kan er onbedoeld bias bestaan in de aangiftes of meldingen die de politie ontvangt. Het inzichtelijk maken en minimaliseren van deze restrisico’s is voor de politie essentieel.
De politie adresseert dit zowel intern als extern. Intern is de politie een onderzoek gestart naar het in kaart brengen en aanpakken van de restrisico’s van de toepassing van het CAS. Extern en transparant (door middel van wetenschappelijke publicaties) onderzoekt de politie tezamen met de wetenschap enerzijds hoe datamodellen van de politie bias het beste kunnen detecteren en uitsluiten en anderzijds het effect van onderlinge sociaal demografische verschillen op politiedata.
Kunt u uitsluiten dat de inzet van het CAS voor overlast jeugd niet leidt tot (indirecte) discriminatie op grond van afkomst? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toelichten welke variabelen worden gebruikt voor de verschillende output van het CAS, waaronder de output gericht op diefstal en inbraak woning, straatroof, overlast jeugd, vernieling, openbare schennis der eerbaarheid, verdovende middelen en drugshandel?
De variabelen van het CAS zijn in te zien op de website van de politie.5 Zoals gezegd is de criminaliteitshistorie hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes en meldingen van burgers.
Wordt in alle basisteams die CAS gebruiken gewerkt met output over alle door u genoemde vormen van criminaliteit of openbare ordeverstoring, namelijk diefstal en inbraak woning, straatroof, diefstal van personenauto’s of uit personenauto’s, zakkenrollerij, diefstal van snor- en bromfiets, diefstal uit bedrijf of kantoor, overlast jeugd, vernieling, openbare schennis der eerbaarheid, verdovende middelen en drugshandel? Zijn er basisteams die een beperktere output van het CAS gebruiken? Kunt u hiervan een overzicht geven?
De basisteams van de politie kunnen aan de hand van de in het lokale gebied voorkomende problematiek autonoom keuzes maken voor welke typen speerpunten/feiten ze het CAS inzetten. Wel geldt per basisteam een maximumaantal van vier speerpunten, opdat het CAS zo gericht mogelijk wordt benut. De onderstaande tabel toont van de meest voorkomende speerpunten het aantal basisteams, verspreid over het gehele land, dat het CAS voor die feiten toepast.
Speerpunt
Aantal basisteams
Diefstal/Inbraak Woning
160
Diefstal uit en vanuit voertuig
114
Diefstal van een (snor/brom)fiets
72
Overlast jeugd
71
Straatroof
56
Diefstal overig
39
Van overige speerpunten maken telkens niet meer dan tien basisteams tegelijk gebruik.6
Kunt u een overzicht geven van basisteams die het CAS gebruiken voor het voorspellen of voorkomen van overlast jeugd?
Zie antwoord vraag 11.
Dat er wederom racistisch nepnieuws is verspreid door Ongehoord Nederland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bij Ongehoord Nederland tijdens een uitzending is beweerd dat «blanken» in elkaar worden geslagen door mensen van kleur en dat dit veel gebeurt?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van deze uiting? Keurt u deze af?
De redactionele onafhankelijkheid van mediaorganisaties is een groot goed. Het mediawettelijk systeem zit zo in elkaar dat ik als bewindspersoon geen oordeel vel over de inhoud van de programmering. De NPO Ombudsman en het Commissariaat voor de Media toetsen elk vanuit hun eigen rol of publieke omroepen zich aan respectievelijk de journalistieke codes en de Mediawet houden.
De NPO Ombudsman heeft naar aanleiding van de uitzending en klachten die zij daarover heeft ontvangen aangekondigd de uitzending te onderzoeken. De NPO heeft daarnaast aan het Commissariaat voor de Media verzocht om te onderzoeken of de uitzending van Ongehoord Nederland voldoet aan de kaders van de Mediawet. Om ervoor te kunnen zorgen dat eenieder zijn rol binnen het mediabestel goed kan vervullen, loop ik niet vooruit op uitspraken van de NPO Ombudsman en het Commissariaat.
Vindt u dat dit racistisch nepnieuws is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet past bij de wettelijke taak van de publieke omroep en de opdracht die omroepen hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat op de publieke omroep door Ongehoord Nederland het n-woord is gebruikt? Keurt u dit af?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat het gebruik van het n-woord niet past bij de rol van de publieke omroep?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Commissariaat voor de Media verzocht om een onderzoek in te stellen naar Ongehoord Nederland?
Tijdens het commissiedebat over de hoofdlijnenbrief media heb ik u toegezegd aan het Commissariaat te vragen om een onderzoek te doen naar aanleiding van een uitzending van Ongehoord Nederland. Het Commissariaat heeft mij inmiddels laten weten onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid van journalistiek bij de publieke omroep. De vraag hoe de uitzendingen van Ongehoord Nederland zich verhouden tot de Mediawet wordt hierbij meegenomen. Het Commissariaat heeft laten weten dit onderzoek in het tweede kwartaal van 2023 op te leveren. In verband met de onrust die de uitzending heeft veroorzaakt, heb ik het Commissariaat per brief ter overweging gegeven het onderzoek naar de uitzending van Ongehoord Nederland prioriteit te geven. Een afschrift van de brief stuur ik u als bijlage mee.
Zo ja, wanneer vindt dit onderzoek plaats?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen, indien een omroep zich niet aan de opdracht en de wettelijke taak houdt?
Conform de Mediawet kan ik de erkenning van een omroep intrekken als een omroep tweemaal een sanctie van de NPO of tweemaal een sanctie van het Commissariaat heeft ontvangen. Ook kan ik een erkenning intrekken indien de raad van bestuur van de NPO aangeeft dat een omroep niet voldoende bereid is om samen te werken of als uit twee evaluaties blijkt dat een omroep niet voldoende bijdraagt aan de publieke media-opdracht. Ik wil niet op dit proces vooruitlopen.
Bent u voornemens om vanuit uw rol stappen te ondernemen tegen Ongehoord Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat betreffende uiting in de uitzending van Ongehoord Nederland mogelijk aanzet tot haat of geweld jegens een groep? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als bewindspersoon om dit te beoordelen. Een rechter kan op basis van het strafrecht beoordelen hoe uitingen in de uitzending gekwalificeerd moeten worden.
Vindt u dat de NPO moet optreden tegen Ongehoord Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dit te beoordelen. De NPO opereert onafhankelijk en gaat zelf over welke stappen zij ondernemen.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet «evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand» is?2
Dat is op dit moment niet aan mij om te beoordelen. Pas op het moment dat ik als bewindspersoon aan zet ben op basis van het mediawettelijke proces zoals geschetst in het antwoord op vraag 10, beraad ik mij op eventuele vervolgstappen.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet «op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt»?3
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u dat Ongehoord Nederland uit het publieke omroepbestel gegooid moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Het korten van de uitkering van mensen in het buitenland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording van mijn Kamervragen over transactiekosten die ten koste gaan van de uitkering van uitkeringsontvangers in het buitenland?1
Ja, die herinner ik mij.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan mijn aangenomen motie, de motie over het aankaarten van situaties waarin uitkeringsgerechtigden er vanwege Target-2 financieel op achteruit zijn gegaan?2 Heeft u dit onderwerp internationaal aangekaart? Heeft u de voorlichting aan mensen verbeterd?
UWV heeft in augustus op drie plekken de communicatie aangepast. In het belscript voor de medewerkers van het Klant Contact Centrum, via een toevoeging in de welkomstbrief voor AW-uitkeringen zoals de WAO en via algemene informatie op de website van UWV. Hier komt nu het volgende terug: «Het kan zijn dat uw bank kosten in rekening brengt voor het overmaken van uw uitkering. Dit hangt af van het land waar uw bank is gevestigd».
Er is gekozen voor een algemene tekst omdat het ook om andere buitenlandse banken (dan de Turkse banken die hieronder genoemd worden) kan gaan en dat de burger hier van tevoren rekening mee kan houden. Signalen over andere banken, dan deze Turkse banken, heeft UWV nu niet. Maar omdat banken zelf kunnen besluiten om extra kosten voor een transactie in rekening te brengen, zou het kunnen voorvallen. Daarom deze brede boodschap om mensen hier bewust van te maken.
In het antwoord van 28 februari jl. meldde ik dat de G20 het verbeteren van grensoverschrijdende internationale betalingen tot prioriteit heeft gemaakt en een routekaart heeft opgesteld met 19 bouwstenen voor het verbeteren van grensoverschrijdende betalingen. Eén van de doelstellingen is het omlaag brengen van de kosten van grensoverschrijdende betalingen. De Nederlandsche Bank is namens Nederland betrokken samen met verschillende private partijen, zoals banken.
Op 24 oktober zal de G20 een oproep doen aan financiële instellingen over de hele wereld om hen te vragen zich te committeren aan G20 doelstellingen voor 2027 met betrekking tot het sneller, goedkoper, transparanter en toegankelijker maken van internationale betalingen. Klaas Knot zal deze oproep doen in het kader van zijn voorzitterschap van de Financial Stability Board (FSB) tijdens de high-level Payment Summit.
In de routekaart zijn concrete verbeterdoelstellingen opgenomen voor grensoverschrijdende betalingen. Eind 2027 moeten bijvoorbeeld al deze betalingen binnen 1 uur verwerkt zijn. Ook is opgenomen dat remittance betalingen van 200 dollar gemiddeld genomen wereldwijd niet meer mogen kosten dan 3%, en nergens meer dan 5%.
De routekaart zal de komende jaren op internationaal niveau verder worden uitgevoerd om de verbeterdoelstellingen te realiseren. Aan het eind van elk jaar vindt een update plaats en wordt aan de G20 gerapporteerd over de stappen die zijn gezet.
Waarom heeft u, omdat het bij de transitie naar Target-2 bekend was dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, niet meer inspanningen geleverd om helder te krijgen welke precieze gevolgen dit zou hebben voor mensen? Waarom is er zo gemakkelijk omgegaan met inkomensverlies van mensen? Betreurt u dit?
Het is vervelend dat uitkeringsgerechtigden met een Turkse bankrekening extra kosten krijgen. Bij de transitie naar Target-2 was bekend dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, maar voor UWV was de impact per bank of per rekeninghouder niet te duiden. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden. Het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. UWV heeft geen invloed op de (hoogte van de) kosten die de begunstigde banken in rekening brengen, niet in de oude en niet in de nieuwe situatie. Het Klant Contact Centrum van UWV verwijst de klant met vragen hierover naar hun eigen bank.
Kunt u mij aantonen dat het bedrag dat in mindering wordt gebracht op de uitkering van mensen in het buitenland in deze gevallen daadwerkelijk het gevolg is van het inhouden van kosten door banken, en niet het gevolg is van bijvoorbeeld Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV-)beleid?
Met de overgang naar Target-2 zijn er Turkse banken die andere kosten voor de betalingen van het UWV naar Turkije berekenen. De bedragen die UWV overmaakt naar uitkeringsgerechtigden zijn niet gewijzigd door de overgang naar Target-2.
Bent u bereid, omdat het UWV het concrete signaal heeft gekregen dat twee grote Turkse banken sinds de overstap naar Target-2 (meer) kosten in rekening brengen voor ontvangen betalingen, om in overleg te treden met deze banken over de inkomensdaling van een groep mensen die deze inkomensdaling niet kunnen dragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uit dit overleg gekomen?
Er is geen rol weggelegd voor het Ministerie van SZW om met specifieke banken in overleg te treden. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden en het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. Het is aan een uitkeringsgerechtigde om zelf een bank te kiezen.
Bent u bereid, omdat de kosten die Turkse banken doorberekenen niet bekend zijn bij of inzichtelijk zijn voor het UWV, om dit te onderzoeken, zodat u mensen beter kunt voorlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. Er is gekozen voor een algemene voorlichting aan uitkeringsgerechtigden. Het is niet de taak van UWV om te adviseren over welke bank iemand gebruikt. Daar is ook een breder beeld over de financiële situatie voor nodig. Andere bankvoorwaarden kunnen namelijk weer voordelig zijn voor een klant. UWV kan daarom in de communicatie niet naar specifieke banken verwijzen. Het is dan ook niet aan UWV om onderzoek te doen naar de kosten, maar wel om mensen hier bewust van te maken.
De leidingwaterbelasting |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de leidingwaterbelasting?1
Ja.
Klopt het dat een huishouden van 4 personen gemiddeld zo’n 180 m3 water per jaar verbruikt en daar € 60,– leidingwaterbelasting over betaalt?
Het klopt dat een huishouden van vier personen gemiddeld ca. 180 m3 leidingwater per jaar verbruikt.2 De leidingwaterbelasting bedraagt € 0,359 per m3 water in 2022 en bij een drinkwaterverbruik van 180 m3 betaalt een huishouden dan € 64,62 aan de leidingwaterbelasting.
Klopt het dat bedrijven als Tata Steel, die tientallen miljoenen m3 water per jaar verbruiken, per jaar slechts € 100,– leidingwaterbelasting betalen?
Er is een jaarlijks heffingsplafond van 300 m3 per aansluiting. Bij een drinkwaterverbruik van 300 m3 of meer per aansluiting, wordt € 107,70 aan leidingwaterbelasting geheven.
Waarom is bij de leidingwaterbelasting geen evenredig of progressief tarief?
De leidingwaterbelasting is een milieubelasting; een belasting om milieuvriendelijk gedrag te bevorderen. In 2000 werd de leidingwaterbelasting geïntroduceerd in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). Uitgangspunt bij de invoering van deze wet in 2000 was een verschuiving aan te brengen van de belasting op inkomen uit arbeid naar belastingen op milieuschadelijke activiteiten. Daarbij was lastenverschuiving voor burgers voorzien, maar geen lastenverzwaring voor bedrijven. Om dit te bereiken is een heffingsplafond ingesteld.
Deelt u de mening dat er voor grote bedrijven op deze manier een verminderde prikkel is om efficiënt om te gaan met water?
Het klopt dat de leidingwaterbelasting alleen voor kleinverbruikers een prikkel biedt om zuinig om te gaan met leidingwater.
Klopt het dat voor 4 miljoen mensen in Nederland een tekort dreigt aan drinkwater?
Recentelijk heeft RIWA-Maas een rapport gepubliceerd waarin potentiële risico’s voor de drinkwatervoorziening in Nederland en België worden beschreven3. Verschillende klimaatscenario’s laten zien dat er steeds minder water door de Maas naar Nederland komt als gevolg van klimaatverandering. Daarnaast spelen er ook sociaaleconomische factoren die leiden tot een toename van het watergebruik. Daarbij gaat het om factoren zoals bevolkingsgroei en economische groei. Minder aanvoer in de zomer en meer watergebruik kunnen in de toekomst mogelijk knelpunten opleveren. Via verschillende routes wordt gewerkt aan oplossingen: via het programma Water en Bodem Sturend, Integraal Riviermanagement (IRM), het Deltaprogramma Zoetwater (DPZW) en in internationaal verband middels de internationale Maascommissie, waar het onderwerp laagwater expliciet op de agenda staat. Daarnaast is recent onder de Common Implementation Strategy van de Kaderrichtlijn Water een werkgroep gestart gericht op waterschaarste en droogte. In deze trajecten komen maatregelen aan de orde zoals:
Ook de drinkwatersector zelf onderneemt actie door te zoeken naar eventuele alternatieven om de leveringszekerheid van de drinkwatervoorziening in het Maasstroomgebied ook in de toekomst in stand te houden. Te denken valt daarbij aan aanvoer vanuit andere rivieren, ontzilting van zeewater, het stimuleren van waterbesparing door gebruikers van drinkwater en hergebruik van water.
Klopt het dat dit komt, omdat er als gevolg van de klimaatcrisis te weinig water via de Maas Nederland binnenkomt?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er bij een vijftal bedrijven ook al geweigerd is door drinkwaterbedrijven om extra water te leveren?
Ja, Vitens heeft aangegeven dit jaar vijf voedselproducenten een aansluiting te hebben geweigerd.
Zou een verhoging van de leidingwaterbelasting voor grote bedrijven kunnen leiden tot het zuiniger omgaan met drinkwater? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen heeft een verhoging van de prijs een negatief effect op de vraag naar een product. De prijselasticiteit van drinkwater voor huishoudens is laag, dit betekent dat een prijsverhoging een klein effect heeft op de vraag. Bij bedrijven is de prijselasticiteit naar verwachting gemiddeld hoger. Dat betekent dat bedrijven over het algemeen sterker zullen reageren op een prijsstijging van water. Het verhogen van alleen het tarief van de leidingwaterbelasting leidt bij grootverbruikende bedrijven nu niet tot minder waterverbruik. Dat komt door het heffingsplafond. Wanneer het heffingsplafond verhoogd wordt, eventueel in combinatie met het verhogen van de tarieven, zal het grootverbruikende bedrijven wel aanzetten tot zuiniger drinkwatergebruik. In hoeverre de prijs van drinkwater invloed heeft op de vraag hangt af van de alternatieven en besparingsmogelijkheden.
Hoe oordeelt u over een dergelijke verhoging van de leidingwaterbelasting voor grote bedrijven?
Er loopt een onderzoek naar de maatregelen en instrumenten om waterbesparing door huishoudens en bedrijven te bevorderen. In het onderzoek wordt ook gekeken naar de voor- en nadelen van aanpassing van de belasting op leidingwater. De Kamer wordt hierover in het najaar geïnformeerd.
De beantwoording van de vragen over discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen over discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen?1
Ja.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van het externe onderzoek tegemoet zien en welk onafhankelijk bureau c.q. onderzoeker verricht dit onderzoek?
De opdracht is per 24 juni 2022 gegund aan Integis BV. De planning is dat het eindrapport eind september opgeleverd wordt; ik verwacht uw Kamer in oktober over de uitkomsten te informeren.
Aan welke drie gemeenten zijn de door u genoemde signalen geleverd en hoeveel signalen gingen er naar elke individuele gemeente en zijn deze signalen eigenstandig met deze gemeenten gedeeld, of betrof het hier een vraag van de betreffende gemeenten?
Voor zover mij nu bekend is, betreft het de gemeenten Haarlem (3 signalen), Helmond (12 signalen) en Den Haag (7 signalen). De levering van de signalen vond voor zover bekend plaats in oktober 2015. Het onafhankelijke onderzoek zal deze informatie verifiëren. Mocht dat tot nieuwe feiten leiden, dan zal ik uw Kamer daarover informeren. De signalen zijn eigenstandig met gemeenten gedeeld, conform de werkwijze van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (hierna: LAA).
Hebben de 22 personen reeds een bericht gekregen dat zij mogelijk het onderwerp zijn geweest van een discriminerend risicoprofiel? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onafhankelijke onderzoek zal eerst moeten uitwijzen of de betreffende gemeente naar aanleiding van een signaal de (adres)gegevens van een of meer personen onderzocht heeft en – als dat het geval is – wat de gevolgen van dat onderzoek voor betreffende personen zijn geweest. Pas als daar duidelijkheid over bestaat, kan worden beoordeeld of er aanleiding is om personen te infomeren.
Zijn de 22 personen als gevolg van de terugmelding ook op (enige vorm van) een lijst geplaatst door de overheid?
Dat is mij niet bekend. Het onafhankelijk onderzoek zal uitwijzen wat er met de signalen over 22 personen is gebeurd.
Kunt u uitsluiten dat het betreffende profiel op meer dan 22 mensen is toegepast en kan het profiel buiten de 22 terugmeldingen ook gevolgen hebben gehad voor andere mensen?
Op basis van de informatie die mij nu ter beschikking staat, is dit profiel toegepast op 22 personen. Een doel van het onafhankelijk onderzoek is om dit te verifiëren, zodat uitgesloten kan worden dat het op meer dan 22 personen is toegepast.
Welke vorm van genoegdoening of compensatie bent u bereid te geven aan de mensen die onderwerp zijn geweest van dit discriminerende risicoprofiel?
Ik keur de toepassing van dit risicoprofiel af. Voordat helderheid bestaat over de gevolgen van de toepassing van het risicoprofiel voor individuen, kan ik geen uitspraak doen over genoegdoening of compensatie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is een terugmelding van deze aard altijd geregistreerd, of kan het zo zijn dat er terugmeldingen gedaan zijn die niet zijn geregistreerd?
Voor dit profiel maakte LAA gebruik van de zogenaamde terugmeldvoorziening van de BRP. Die voorziening heeft een archieffunctie. Hierdoor weet ik op dit moment dat het om 22 signalen gaat. Tegenwoordig heeft LAA een eigen informatieknooppunt waaruit terugmeldingen (signalen) worden verstuurd. Ook dit informatieknooppunt houdt een zorgvuldige logging bij.
Bent u bereid om uitvoerig te laten onderzoeken hoe dit profiel exact tot stand is gekomen, wat de exacte reden was om een discriminerend element toe te passen en welke personen hiervoor verantwoordelijk waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst?
Ik heb de onderzoekers opdracht gegeven om na te gaan hoe het profiel is ontstaan, welke partijen betrokken waren en welke afwegingen ertoe hebben geleid dit profiel op te stellen. Het onderzoek richt zich daarmee niet op individuen, de verantwoordelijkheid voor de toepassing van dit risicoprofiel rust bij de Staatssecretaris van Financiën Toeslagen en Douane en bij mij (als verantwoordelijke voor de BRP-voorzieningen en het project LAA).
Hoe kan het nou zo zijn dat het doel «om onjuiste adresgegevens in de de Basisregistratie Personen (BRP) te vinden en te corrigeren» leidt tot de toepassing van een discriminerend risicoprofiel? Is er dan niet iets fundamenteel mis bij de overheid?
Het betreffende risicoprofiel had tot doel om foutieve adresgegevens te vinden. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven keur ik de toepassing van dit risicoprofiel af.
Hoe kan het nou zou zijn dat de Kamer er staande een debat achter moet komen dat de overheid een discriminerend profiel heeft toegepast, terwijl de overheid bezig is om discriminerende data op te ruimen? Wat zegt dit over de kwaliteit van deze opruimactie?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in oktober 2021 over het bestaan van dit profiel geïnformeerd. Het betreft een profiel dat alleen in 2015 is toegepast, daarna niet meer. Daarmee kan het profiel niet in bedoelde opruimactie verschijnen. De opruimactie richt zich op nog actieve systemen en profielen.
Kunt u de besluitvormende stukken of stukken van een andere aard waarin over dit profiel is geschreven of stukken waarin dit profiel vermeld wordt delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Een inventarisatie van de stukken waarin dit profiel wordt vermeld, is onderdeel van het onafhankelijk onderzoek. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Bestaat er documentatie bij de overheid waarin een analyse wordt gemaakt van de variabele «in het buitenland geboren» in dit profiel of documentatie waarin over de noodzaak van deze variabele wordt geschreven of documentatie waarin de effectiviteit van het risicoprofiel wordt besproken? Kunt u deze met de Kamer delen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom geeft u aan dat het «niet aan de orde is» om maatregelen te nemen tegen de personen die verantwoordelijk zijn voor het betreffende profiel? Deelt u met ons de mening dat er verantwoording afgelegd moet worden indien een discriminerend risicoprofiel wordt toegepast?
Ik deel de mening dat verantwoording dient te worden afgelegd. Dit gebeurt door de bewindspersoon die de ministeriële verantwoordelijkheid draagt. In het debat met uw Kamer, in mijn brief van 25 maart jongstleden2 en in antwoord op onderhavige en voorgaande Kamervragen heb ik verantwoording afgelegd over de toepassing van dit profiel.
Waarom geeft u aan dat het «niet aan de orde is» om aangifte te doen van een mogelijk ambtsmisdrijf, omdat er een discriminerend risicoprofiel is toegepast?
Zie antwoord op vragen 14 en 16.
Heeft de toepassing van een discriminerend risicoprofiel überhaupt gevolgen voor de betrokkenen die dit discriminerende profiel hebben opgesteld of bedacht of is het bij de rijksoverheid zo dat men ongestraft kan discrimineren?
Het functioneren van individuele ambtenaren maakt geen onderdeel uit van het debat met uw Kamer en het is staand beleid daarover ook geen mededelingen te doen.
Kunt u meer vertellen over het betreffende risicoprofiel: Betrof dit een zelflerend algoritme? Is het discriminerende element er door middel van een menselijk besluit aan toegevoegd? Waarom is dit element toegevoegd?
De LAA-profielen worden door mensen opgesteld; er wordt geen zelflerend algoritme gebruikt. Het onafhankelijk onderzoek moet uitwijzen hoe het profiel is ontstaan.
Deelt u de mening dat het criterium «in het buitenland zijn geboren» op een doorslaggevende wijze invloed heeft gehad op de uitkomsten en dat de toepassing dus ook in strijd is met het wettelijk kader en de richtlijnen die gelden voor de toepassing van aan afkomst gerelateerde gegevens in algoritmen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of genoemd criterium doorslaggevende invloed heeft gehad op de uitkomsten van het profiel. Dit neemt niet weg dat ik de toepassing van dit profiel afkeur.
Woonwagenbewoners die op zwarte lijsten staan bij gemeenten. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woonwagenbewoners op zwarte lijst bij gemeenten: nationale waakhond doet onderzoek»?1
Ja.
Klopt het dat woonwagenbewoners bij veel gemeenten op een zwarte lijst staan en dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid deze lijsten heeft opgesteld? Zo ja, wat wordt er in dit kader onder woonwagenbewoners verstaan en deelt u de mening dat dit moet stoppen?
De checklist is niet door het Ministerie van Justitie en Veiligheid opgesteld. Het modelinformatieprotocol, inclusief de checklist, is opgesteld door de landsadvocaat in opdracht van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) en besproken in een klankbordgroep waarin gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid hebben deelgenomen. Het modelinformatieprotocol, inclusief de checklist, is op 20 februari 2020 door de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer verzonden.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid houdt niet bij, en heeft ook geen weet van anderen die bijhouden, welke gemeenten met deze checklist werken of hebben gewerkt.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft mij laten weten dat de checklist onderdeel uitmaakt van het Model Privacy Protocol Binnengemeentelijke gegevensdeling bij de aanpak van ondermijning (hierna: modelinformatieprotocol). Dit modelinformatieprotocol is bedoeld als handleiding en maakt inzichtelijk op welke wijze op dit terrein binnen een gemeente rechtmatig de informatiedeling kan worden ingericht. Aan de hand van de checklist kunnen signalen (op grond van een aantal kenmerken en indicatoren) worden beoordeeld. Het modelinformatieprotocol is opgesteld naar het voorbeeld van het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. De checklist is ook overgenomen uit het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. Ten tijde van het opstellen van het modelinformatieprotocol golden woonwagencentra in Rotterdam als een handhavingsknelpunt.2 Dit betekende dat het in Rotterdam van belang was om alert te zijn ten aanzien van signalen die hierop betrekking hadden. Doordat de checklist van Rotterdam is overgenomen, zijn bewoners van woonwagencentra, naast eigenaren en huurders, ook opgenomen in de checklist van het modelinformatieprotocol. Overigens met de uitdrukkelijke kanttekening dat de checklist «vanzelfsprekend» kan worden aangepast al naar gelang de eigen gemeentelijke praktijk en ervaringen. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van gemeenten – om desgewenst met behulp van het modelinformatieprotocol en de checklist – binnen de bestaande wettelijke kaders gegevens uit te wisselen.
Dat woonwagenbewoners als specifieke groep worden genoemd op de checklist is onjuist. De Minister van Justitie en Veiligheid zal verzoeken de checklist op dit punt aan te laten passen.
Deelt u de mening dat het zijn van een woonwagenbewoner een fundamentele uiting is van iemands identiteit en dat daarmee het bijhouden van lijsten van woonwagenbewoners waarin zij in verband worden gebracht met veiligheidsdreigingen een vorm is van etnisch profileren? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 14 december 20213 bent u geïnformeerd over het mensenrechtelijk toetsingskader dat het College voor de Rechten van de Mens (het College) heeft opgesteld. Daarin staan de juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot (directe of indirecte) discriminatie op grond van de ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit.
Het College hanteert volgens dit toetsingskader een ruime definitie van het begrip «ras». Zo vallen woonwagenbewoners die zich «van generatie op generatie als zodanig manifesteren en die zich beschouwen als een bevolkingsgroep met een van andere bevolkingsgroepen te onderscheiden cultuur» volgens het College ook onder het begrip «ras».
Uit het toetsingskader komt duidelijk naar voren dat etniciteit nooit als enige of doorslaggevende criterium gebruikt mag worden en dat een onderscheid dat mede gebaseerd is op etniciteit slechts in uitzonderlijke situaties objectief gerechtvaardigd kan zijn. Daar moeten volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Onomstotelijk moet worden aangetoond dat het onderscheid niet alleen geschikt is om een legitiem doel te bereiken, maar tevens noodzakelijk is.
Daar waar risicoprofielen in de praktijk noodzakelijk worden geacht zullen overheidsorganisaties moeten toetsen of in dat specifieke geval wordt voldaan aan de juridische maatstaven zoals weergegeven in dit toetsingskader. De mogelijke gevolgen voor burgers van risicoprofilering zijn groot en discriminatie is verboden. Dat woonwagenbewoners als specifieke groep worden genoemd op de checklist is onjuist. De Minister van Justitie en Veiligheid zal verzoeken de checklist op dit punt aan te laten passen.
Deelt u de mening dat het stigmatiserend en discriminerend is dat woonwagenbewoners bij veel gemeenten op een zwarte lijst staan? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Dat woonwagenbewoners, maar ook huurders en eigenaren van woonwagens, als groep worden genoemd op de checklist ten behoeve van signaalanalyse is verkeerd en draagt bij aan stigmatisering.
Daar waar risicoprofielen in de praktijk noodzakelijk worden geacht zullen overheidsorganisaties moeten toetsen of in dat specifieke geval wordt voldaan aan de juridische maatstaven zoals weergegeven in het toetsingskader van het College. De mogelijke gevolgen voor burgers van risicoprofilering zijn groot en daarom kunnen afkomstgerelateerde criteria niet of alleen in uitzonderlijke gevallen en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden toegepast.
De Minister van Justitie en Veiligheid zal het SBO (als opdrachtgever van het modelprotocol) verzoeken de checklist aan te laten passen, waarbij getoetst zal worden aan het mensenrechtelijke toetsingskader van het College.
Worden er nog meer lijsten gebruikt in Nederland die discriminerend en/of stigmatiserend zijn voor woonwagenbewoners?
Een uitputtend overzicht waar risicoprofilering wordt gebruikt binnen de overheid is er op dit moment niet. De Staatssecretaris van BZK coördineert nu de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.4 (hierna Motie#21). Onderdeel van dit onderzoek is het stopzetten van het gebruik ervan en het opruimen van vervuilde data binnen de overheid. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd door middel van de tweede voortgangsrapportage. Op 25 mei is over dit onderwerp een technische briefing geweest. In oktober van dit jaar volgt de volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van deze motie.
Kunt u uitsluiten dat woonwagenbewoners vanwege deze lijst onterecht of onevenredig hard in verband zijn gebracht met zware criminaliteit ten opzichte van andere inwoners en dat ze hierdoor ook benadeeld zijn geweest?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid houdt niet bij, en heeft ook geen weet van anderen die bijhouden, welke gemeenten met deze checklist werken of hebben gewerkt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn geen signalen bekend dat het gebruik van de checklist heeft geleid tot een werkwijze van gemeenten waarbij individuele burgers zijn opgenomen in een registratie. Noch dat het modelinformatieprotocol in bredere zin daaraan heeft bijgedragen of dat hiervan voorheen sprake was.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de woordvoerder van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) Michel de Vroege «op woonwagenkampen spelen veel zaken die het daglicht niet kunnen verdragen» stigmatiserend is? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat hij deze woorden inslikt en excuses maakt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie (CCV) is geen onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het is een onafhankelijke stichting die ten doel heeft veiligheidsproblemen in kaart te brengen en op te lossen. Verantwoordelijkheid voor eventuele uitspraken ligt bij het CCV.
Het Ministerie van JenV heeft mij laten weten te erkennen dat het benoemen als groep van woonwagenbewoners, maar ook huurders en eigenaren van woonwagens, op de checklist ten behoeve van signaalanalyse verkeerd is en draagt bij aan stigmatisering. Zoals aangegeven is de Minister van Justitie en Veiligheid voornemens de checklist aan te laten passen waarbij getoetst zal worden aan het mensenrechtelijke toetsingskader van het College.
Is het u bekend dat woonwagenbewoners zich in meer gevallen onrechtvaardig behandeld voelen door de overheid, bijvoorbeeld in het geval van Bibob-beleid van gemeenten, doorzoekingen of beleid dat zonder medeweten van betrokkenen wordt opgesteld? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het is mij bekend dat woonwagenbewoners zich in meer gevallen onrechtvaardig behandeld voelen. Het mensenrechtelijke toetsingskader van het College waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 14 december 20215 biedt hier een belangrijk instrument waaraan overheidsorganisaties zorgvuldig moeten toetsen. Met de toepassing van dit instrument voorkomt de overheid discriminatoir handelen.
In het coalitieakkoord is opgenomen dat voor institutioneel racisme geen plek is in onze samenleving en dat overheidsorganisaties hierbij het goede voorbeeld moeten geven. Discriminatie kan en mag niet. Het non-discriminatiebeginsel uit het eerste artikel van onze Grondwet is daar heel helder over. De overheid heeft daarbij een belangrijke voorbeeldrol. Een eerlijke en onbevooroordeelde behandeling staat aan de basis van het vertrouwen in de overheid.
Het kabinet heeft hiervoor reeds maatregelen getroffen. Zo is bijvoorbeeld de ondersteunende capaciteit van het College versterkt om trainingen te bieden aan medewerkers van uitvoeringsinstanties om hun eigen vooroordelen te herkennen, wordt momenteel uitvoering gegeven aan het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van Motie#21 en is het kabinet bezig de positie van de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) te versterken. Rond de zomer wordt het Nationaal Programma van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) verwacht. Daarin is een integraal beeld van alle beleidsplannen en nieuwe voornemens opgenomen.
De rente op studieleningen en de verhoging van het collegegeld. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Studenten vrezen einde van nulrente op studieschuld» en «Collegegeld stijgt door inflatie waarschijnlijk met 212 euro»?1 2
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Hoe ziet de rente op de studieschuld er nu uit voor verschillende soorten studenten? Welke systemen worden er gehanteerd?
Er zijn twee verschillende renteregimes die beide onderdeel uitmaken van een bredere set terugbetaalvoorwaarden. Voor mbo-studenten wordt de rente berekend op basis van het gemiddelde van het rendement in september van een staatsobligatie met een looptijd van 3 jaar en het rendement in september van een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar. Mbo-studenten betalen hun studielening terug over een periode van 15 jaar. Voor ho-studenten wordt de rente berekend op basis van het gemiddelde rendement over een jaar (oktober tot september) op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar. Ho-studenten betalen hun studielenig terug over een periode van 35 jaar.
Overigens is het kabinet voornemens om in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs de maatregel op te nemen om het terugbetaalregime voor beide groepen gelijk te trekken, waardoor mbo-studenten hetzelfde rentepercentage krijgen als ho-studenten.
Klopt het dat de rente op de studieschuld vanaf januari 2023 geen 0% meer zal zijn?
De rente op de studielening wordt aan het einde van het jaar vastgesteld. Het is op dit moment dus nog niet te zeggen hoe hoog deze zal zijn. Gelet op de huidige rente en de berekeningswijze van de rente is het echter voorstelbaar dat deze hoger zal zijn dan 0%.
Op welke (oud-) studenten heeft deze eventuele rentestijging invloed?
De eventuele rentestijging heeft effect op studenten die nog studeren én een studielening ontvangen. De rente over de studielening wordt gedurende de studieperiode namelijk ieder jaar opnieuw vastgesteld. Ook heeft de eventuele rentestijging op korte termijn effect op een deel van de oud-studenten in de terugbetaalfase. Voor deze oud-studenten wordt de rente iedere vijf jaar vastgezet. Voor een deel van de studenten zal die rente dus ook in 2023 weer worden vastgezet op basis van de dan geldende rente.
Is het u bekend dat studenten bij het aangaan van de studielening in de veronderstelling waren dat de rente op hun studieschuld 0% zou blijven?
Mij bereiken signalen dat er studenten zijn die onterecht in de veronderstelling waren dat de rente op hun studieschuld 0% zou blijven.
Vindt u het terecht dat studenten op deze manier worden verrast met een rentestijging op de studieschuld? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo ja, waarom wel?
Ik kan mij goed voorstellen dat studenten, net als andere mensen, schrikken van de hoge inflatie en de stijgende rente. Het feit dat de rente op de studielening enige tijd 0% was, was echter een unicum. Dat studenten hadden verwacht dat deze rente nooit zou stijgen, lijkt mij dan ook geen reële aanname.
Studenten worden op het moment dat zij de lening aanvragen direct geïnformeerd over het feit dat er rente wordt gerekend over die lening. Vervolgens worden zij jaarlijks geïnformeerd over de hoogte van de rente en kan de rente op ieder moment worden ingezien in MijnDUO. Daarnaast communiceert DUO ook via andere kanalen – zoals sociale media en de website – over de hoogte van de rente.
Deelt u de mening dat studenten onevenredig zijn belast sinds de invoering van het leenstelsel? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de hoofdlijnenbrief ben ik mij zeker bewust van het feit dat er meerdere zorgen bij de huidige jongere generatie samenkomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de zorgen over de woningmarkt en het klimaat, maar ook de afgelopen coronajaren hebben veel invloed gehad op het leven van studenten. Hoewel de invoering van het leenstelsel niet heeft geleid tot een lagere instroom in het hoger onderwijs, zie ik wel dat nu anders wordt gekeken naar welke invloed schulden hebben op (oud-)studenten. Dat is ook de reden dat ik het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs in voorbereiding heb.
Bent u ervan op de hoogte dat sommige groepen studenten door religieuze overtuigingen geen gebruik mogen maken van leningen waar rente op rust? Deelt u de mening dat deze groep studenten hierdoor wordt ontmoedigd om door te studeren? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan op de hoogte dat er studenten zijn die door religieuze overtuigingen geen gebruik mogen maken van leningen waar rente op rust. Voor deze groep verandert er niets, want ook nu al wordt er rente op de studielening gerekend. Deze rente is echter op dit moment 0%. Ik heb geen signalen dat deze groep studenten niet of minder deelneemt aan het onderwijs, doordat zij geen gebruik maken van studiefinanciering.
Deelt u de mening van het ISO dat de rentestijging «de zoveelste financiële klap in het gezicht van studenten» is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent dat op dit moment verschillende zorgen samenkomen bij de nieuwe generatie. Dat is ook een van de redenen dat het kabinet de herinvoering van de basisbeurs gerechtvaardigd acht.
Dat de rente naar verwachting stijgt, is geen nieuw beleid, maar de logische consequentie van staand beleid dat er de laatste jaren óók voor gezorgd heeft dat (oud-)studenten hebben kunnen profiteren van een historisch lage rente. Hoewel de eventuele rentestijging dus wellicht eerder komt dan verwacht voor studenten, denk ik niet dat het reëel is om te denken dat deze nooit zou stijgen.
Klopt het dat (door de inflatie) het collegegeld vanaf september 2023 voor universiteiten en hogescholen zal stijgen? Zo ja, hoeveel zal het collegegeld dan bedragen?
Het is nog niet aan te geven hoe hoog het wettelijk collegegeld voor 2023–2024 wordt. Het wettelijk collegegeld voor dat studiejaar willen we de komende periode vaststellen.
Deelt u de mening dat de stijging van het collegegeld nog een financiële klap in het gezicht van studenten is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen van studenten rond stijgende kosten. Met het voornemen om de basisbeurs vanaf 2023/2024 opnieuw in te voeren, zet het kabinet een eerste stap om de zorgen van deze generatie jongeren te laten afnemen. Ook is het voornemen om de groep studenten die aanspraak kan maken op een aanvullende beurs te vergroten.
Deelt u de mening dat studenten niet door financiële redenen belemmerd mogen worden om te studeren en dat de verhoging van het collegegeld hierdoor een onwenselijke situatie is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een toegankelijk onderwijsstelsel. Toegankelijk zie ik onder meer als beschikbaar en betaalbaar onderwijs. Zo wordt één van de kostenposten, zoals het wettelijk collegegeld, berekend aan de hand van een bepaalde systematiek zoals deze in de wet is vastgesteld.
Het is goed om oog te blijven houden voor de huidige economische ontwikkelingen, en dan in het bijzonder voor de gevolgen voor de kwetsbare groepen, waaronder studenten met ouders die financieel minder draagkrachtig zijn. Ook in het wetsvoorstel herinvoeren basisbeurs wordt bijzondere aandacht gegeven juist voor deze kwetsbare groep.
Bent u bereid om te bezien wat de mogelijkheden zijn om de verhoging van het collegegeld te voorkomen?
Ik ben die mogelijkheden op dit moment aan het onderzoeken.
Bent u bereid om vóór het commissiedebat «Beleidsbrief Hoger onderwijs en wetenschap» op 30 juni, de Kamer te voorzien van antwoorden op deze vragen?
Ja.
Het bericht ‘Kwart van de studenten met stage ingezet als goedkope arbeidskracht’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kwart van de studenten met stage ingezet als goedkope arbeidskracht»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de uitkomsten van het ResearchNed onderzoek, namelijk dat 27% van de studenten aangeeft dat zij voor hun gevoel werden ingezet als een goedkope werknemer en dat bijna de helft van de studenten (44%) geen stagevergoeding krijgt? Maakt u zich ook ernstige zorgen over deze uitkomsten?
Stages zijn bedoeld om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk. Wanneer studenten stagewerkzaamheden verrichten die niet passen bij het stageniveau, omdat de werkzaamheden te makkelijk of te moeilijk zijn, kan een student een verkeerd beeld krijgen van de beroepspraktijk. Dat is onwenselijk.
Bij een stage ligt de nadruk op het leren. Wanneer een stagiair geen stagewerk maar regulier werk uitvoert, heeft de student recht op (minimum-)loon. De Nederlandse Arbeidsinspectie controleert of er sprake is van onderbetaling (het oneigenlijk inzetten van stagiairs) en kan een boete uitdelen aan het bedrijf als dat het geval is. Ik zou stagiairs die vermoeden dat zij regulier werk uitvoeren, willen oproepen om hierover met de stagecoördinator van de opleiding en de onderneming waar zij stage lopen in gesprek te gaan en eventueel in overleg een melding te maken bij de Arbeidsinspectie.
Ik vind het belangrijk dat studenten voor de tijd die zij in de stage investeren een passende stagevergoeding ontvangen. Werkgevers zijn niet verplicht om een stagevergoeding aan te bieden, al doet een deel van de werkgevers dit wel. Daarom wil ik afspraken maken met onderwijs en werkgevers over hoe gezorgd kan worden dat meer studenten een passende stagevergoeding ontvangen.
Welke concrete maatregelen bent u naar aanleiding van de uitkomsten van het rapport van plan te nemen om de uitbuiting van stagairs te voorkomen en te bewerkstelligen dat stagairs een eerlijke beloning krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel van het ISO: «Pak stagemisbruik aan: studenten moeten laagdrempelig (vermoedens van) stagemisbruik kunnen bespreken met hun instelling.»? Bent u bereid om dit voorstel uit te voeren?
Ik herken de zorgen van het ISO. Het primaire doel van een stage is voor de student om te leren. Studenten kunnen door middel van een stage hun professionele vaardigheden ontwikkelen en kennismaken met de beroepspraktijk. Het is niet de bedoeling dat werkgevers stagiairs inzetten om te werken als goedkope werknemer. Ik zal daarom in overleg met de studenten, onderwijsinstellingen en werkgevers verkennen hoe we beter zicht krijgen op oneigenlijk inzet van stagiairs.
Wat vindt u van het voorstel van het ISO: «Verplicht stagevergoeding: het geven van een passende stagevergoeding wordt verplicht. Sectoren maken hier gezamenlijk afspraken over en nemen dit op in hun CAO.»? Bent u bereid om een passende stagevergoeding (wettelijk) verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Werkgevers zijn aan zet om een stagevergoeding aan te bieden. Sommige werkgevers doen dit al, en in verschillende sectoren is dit ook opgenomen in de cao. Het arbeidsrecht kent echter geen regels die betrekking hebben op de stageovereenkomst. Werkgevers zijn niet verplicht om een stagevergoeding aan te bieden.
Zoals ik al bij in antwoord op vraag 2 en 3 aangaf, vind ik het belangrijk dat studenten een passende stagevergoeding ontvangen. Ik zal daarom in gesprek gaan met werkgevers met het doel om afspraken te maken over hoe we kunnen stimuleren dat meer werkgevers een passende stagevergoeding gaan aanbieden.
Wat vindt u van het voorstel van het ISO: «Maak rechten duidelijk: instellingen en werkgevers dienen studenten duidelijk te informeren over de rechten en plichten van stagiairs. Om de positie van stagiairs te versterken, wordt de ondertekening van een stageovereenkomst tussen instelling, werkgever en student verplicht.»? Bent u bereid om dit voorstel uit te voeren?
Ik herken ook deze zorgen van het ISO. Hier ligt een taak voor hoger onderwijsinstellingen en werkgevers om transparanter te zijn over de rechten van een student. Ook deze aanbeveling zal ik in gesprekken met het onderwijs- en werkveld bespreken.
Veel opleidingen in het hbo maken al gebruik van een standaard stageovereenkomst. UNL heeft recent een modelovereenkomst ontwikkeld die universitaire studenten kunnen gebruiken wanneer zij een stage willen lopen bij een werkgever. Het gesprek dat ik met het onderwijs- en werkveld zal voeren, zal zich daarom richten op hoe het onderwijs en werkveld consequenter gebruik maken van stageovereenkomsten.
Deelt u de constatering van het ISO dat er onvoldoende zicht is op stages in het hoger onderwijs? Bent u bereid om te bewerkstelligen dat er een doorlopende monitor naar het aanbod, de kwaliteit en de begeleiding van stages komt? Zo nee, waarom niet?
Het in kaart brengen van het aanbod, de kwaliteit en de begeleiding van stages is een taak voor onderwijsinstellingen. Veel instellingen doen dit ook en werken met vaste werkgevers waar studenten een prettige stage kunnen lopen.
Mijn voorganger heeft eind 2021 toegezegd aan uw Kamer om – vanwege de coronacrisis – de stagetekorten in kaart te brengen. De resultaten van deze pilotmonitor zullen eind dit jaar gedeeld worden met de Kamer.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat «Beleidsbrief Hoger onderwijs en wetenschap» op 30 juni? Zo nee, waarom niet?
Het is helaas niet haalbaar gebleken vanwege de benodigde interdepartementale afstemming om de vragen voor 30 juni te beantwoorden.
Het bericht ‘Extra maatregelen CBR om wachttijden terug te dringen’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra maatregelen CBR om wachttijden terug te dringen»?1
Ja.
Klopt het dat het CBR vanaf 1 september de volgende maatregelen gaat nemen en zijn dit alle maatregelen die vanaf 1 september ingaan: «Wie zakt voor het praktijkexamen bromfiets, brommobiel, motor verkeersdeelneming of auto met aanhangwagen kan op zijn vroegst na 4 weken weer afrijden. Eerste herexamen praktijkexamen auto op zijn vroegst na 4 weken. Na twee keer of vaker zakken voor het praktijkexamen auto kan de kandidaat op zijn vroegst na 15 weken weer afrijden.»? Gaat het hier om een voornemen, of zijn deze maatregelen definitief?
Het CBR heeft in de afgelopen periode al een groot aantal maatregelen genomen om de examencapaciteit te vergroten. Naast het werven en opleiden van nieuwe examinatoren en aanvullende maatregelen om het verzuim terug te dringen (onder andere door extra monitoring en het inzetten van verzuimcoaches) betreft dit o.a. het maximaliseren van overwerk, werken op feest- en herdenkingsdagen, het verlengen en terughalen van gepensioneerde examinatoren, het detacheren van examinatoren vanuit CBR-locaties waar de druk op de examens wat lager is naar de Randstad en het opschorten van voortgangsgesprekken.
Daarnaast is een aantal maatregelen genomen dat tot doel heeft rijscholen te stimuleren de kwaliteit van de opleiding te verhogen waardoor kandidaten eerder slagen en er minder beroep op herexamens wordt gedaan. Dat zijn de maatregelen zoals door de vraagsteller zijn opgesomd. Deze maatregelen zijn vooraf afgestemd met de verschillende brancheorganisaties van rijscholen. Op basis van het overleg met de brancheorganisaties heeft het CBR de voorgestelde maatregelen aangepast. De beoogde invoeringsdatum is 1 september 2022.
Acht u het rechtvaardig dat kandidaten die reeds een rijexamen hebben gedaan langer moeten wachten op een herexamen? Wat is hiervan de achterliggende rationale en wat levert dit concreet op?
Al een aantal jaren hanteert het CBR een periode van 2 weken tussen het eerste examen en een herexamen. Dit vanuit de gedachte dat kandidaten met een reden gezakt zijn en vaak nog een aantal lessen nodig hebben om op het juiste niveau te komen. Eerder zag het CBR kandidaten soms binnen een paar dagen terugkomen en vaak met het resultaat dat zij wederom zakten voor het praktijkexamen. Om te stimuleren dat kandidaten voldoende tijd en aanvullende rijlessen nemen – en daarmee de kans om te slagen vergroten – heeft het CBR de termijn van twee weken opgehoogd naar vier weken en deze maatregel ook van toepassing gemaakt op de overige particuliere praktijkexamens. De verwachting is dat hiermee het percentage kandidaten dat slaagt bij het (her)examen omhoog gaat. Elk procentpunt dat het slagingspercentage stijgt betekent jaarlijks ongeveer 8.000 minder herexamens. Een stijging met 5% levert een capaciteit van circa 40.000 examens op, wat overeenkomt met een daling van de reserveringstermijn met vier weken.
Wat is de reden om mensen die twee keer of vaker zijn gezakt 15 weken te laten wachten en wat levert dit concreet op? Acht u dit ook een absurde termijn voor mensen die graag hun rijbewijs wensen te halen?
De gedachte achter deze maatregelen is dat rijscholen en kandidaten gestimuleerd worden pas op examen te komen als zij daar ook echt klaar voor zijn (examengereed). Het percentage kandidaten dat de eerste keer slaagt schommelt al jaren rond de 50%. Bijna 1.200 rijscholen hebben zelfs een slagingspercentage lager dan 30%. Daarnaast worden jaarlijks 2.500–3.000 examens voortijdig afgebroken omdat de examinator de rijcapaciteit van de kandidaat als dermate onder de maat beoordeelt dat deze een gevaar vormt voor de verkeersveiligheid. Zowel het CBR als de vertegenwoordigers uit de branche vinden het huidige slagingspercentage (te) laag. Door de wachttijd voor een derde examen (het tweede herexamen) naar achteren te schuiven (15 weken) is de verwachting dat dit rijscholen en kandidaten stimuleert alles op alles te zetten om in maximaal twee keer te slagen en dat daarmee het slagingspercentage zal stijgen.
Denkt u dat de kans dat iemand slaagt voor een herexamen groter of kleiner wordt vanwege de voorgenomen termijn van 15 weken? Kunt u dit onderbouwen?
De verwachting is dat met deze maatregel het aantal kandidaten dat in twee keer slaagt zal stijgen. Zie voor de onderbouwing de antwoorden 3 en 4.
Wat is de reden dat de geldigheid van een nieuwe machtiging na 12 maanden komt te vervallen?
Deze maatregel wordt genomen om misbruik van machtigingen te voorkomen. Het CBR heeft sterke vermoedens – die worden onderbouwd door signalen uit de branche – dat er rijscholen zijn die gemachtigd worden door kandidaten die niet in een rijopleiding zitten en ook niet de intentie hebben om examen te doen (zogenaamde dummy kandidaten). Voor deze kandidaten worden examens gereserveerd, vervolgens op een later moment weer geannuleerd en de vrijgekomen plekken worden dan snel gereserveerd voor «echte» kandidaten. Dit is oneigenlijk gebruik van het reserveringssysteem van het CBR. Sommige kandidaten worden op die manier een groot aantal keren opgevoerd en vervolgens weer geannuleerd. Dit gaan ten koste van de mogelijkheid van andere kandidaten om een plek te reserveren. De maatregel is bedoeld om dit gedrag te ontmoedigen. Overigens ontvangt de kandidaat een notificatie voordat de machtiging afloopt en kan deze de machtiging vrij eenvoudig (en kosteloos) verlengen door de rijschool opnieuw te machtigen.
Wat is de reden dat na twee keer annuleren de machtiging van de kandidaat komt te vervallen?
Zie antwoord vraag 6.
De mogelijke vooringenomenheid bij algoritmes gebruikt door de Politie |
|
Stephan van Baarle (DENK), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met artikel «Rekenkamer waarschuwt voor mogelijke «vooringenomenheid» bij politie-algoritmes»1 en het desbetreffende rapport van de Algemene Rekenkamer2?
Ja.
Deelt u de mening dat het Criminaliteit Anticipatie Systeem (CAS) niet afdoende is gecontroleerd waardoor nu niet kan worden geconcludeerd dat geen sprake is geweest van discriminatoire gronden in de selectiecriteria? Zo ja, waarom wordt dit systeem dan nog steeds gebruikt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke controles in de toekomst wel worden gedaan?
Het CAS is een voorbeeld van een hotspot-benadering waarbij op basis van bestaande data wordt bepaald waar het waarschijnlijk is dat bepaalde vormen van verstoring van de openbare orde of criminaliteit voorkomen. Gebruik van het CAS levert een verwachting voor een bepaald gebied op en geeft geen output die tot personen te herleiden is. De verwachtingen die CAS levert, kunnen worden besproken met mensen in de operatie en zo wordt een aanpak van de problematiek voor de betreffende week vastgesteld. De data die wordt gebruikt betreft o.a. criminaliteitshistorie (zie hierover meer in antwoord op vraag 4). Deze criminaliteitshistorie is hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes van burgers, oftewel informatie die naar de politie toe komt en niet door haar eigen optreden bepaald wordt. Hiermee wordt een versterking van eventuele eigen vooringenomenheid door het algoritme beperkt.
Het CAS wordt gebruikt ter voorkoming van verschillende veelvoorkomende delicten zoals woninginbraak, vernieling en drugshandel. De aanwezigheid van de politie op plekken waar een verhoogde kans is op deze en andere soorten delicten kan bijdragen aan de voorkoming ervan.
De Algemene Rekenkamer geeft in haar rapport aan dat er onvoldoende (doorlopende) controle is of er sprake is van vooringenomenheid in het model. Op basis daarvan geeft de Rekenkamer aan dat zij – zonder zelf dieper in het algoritme te gaan kijken – niet kan concluderen of er sprake is geweest van discriminatiegronden in de selectiecriteria. Ik heb de politie daarom gevraagd om in het reguliere proces de procedures voor het vastleggen van deze controles aan te scherpen.
Een werkgroep van de politie richt zich op de opvolging van deze en de andere aanbevelingen van de Rekenkamer, die voortkomen uit het rapport Algoritmes getoetst. Deze maatregelen zijn aanvullend op de stappen die de politie voor, tijdens en na het onderzoek van de Rekenkamer heeft gezet, zo ook met het oog op dataminimalisatie en het voorkomen van vooringenomenheid. Zo is er een samenwerkingsverband opgestart met de Vrije Universiteit Amsterdam om een breed toepasbare methodiek te ontwikkelen voor de detectie van vooringenomenheid in algoritmes. Naar aanleiding van de gesprekken met de Rekenkamer heeft de politie enige tijd geleden ook besloten om de ontvangst van bepaalde gegevens al aan de poort te blokkeren, in plaats van deze gegevens later in het proces pas te excluderen. Tot slot wordt ook gewerkt aan gebruik van zo spaarzaam mogelijke datasets (dataminimalisatie) en het verbeteren van de documentatie in het algemeen.
Hoe komt het dat bij de start van het huidige systeem geen basisvereiste van zorgvuldigheid in acht is genomen?
Ik herken het beeld dat geen basisvereiste van zorgvuldigheid in acht zou zijn genomen bij de start van het gebruik van CAS niet. Het rapport van de Rekenkamer geeft de politie handvaten om het gebruik van het CAS verder te verbeteren, dat waarderen zowel de korpschef als ikzelf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 neemt de politie de aanbevelingen van de Rekenkamer serieus en is zij daar mee aan de slag gegaan.
Ik hecht er daarnaast aan te benadrukken dat bij de bevindingen van de Rekenkamer ook enkele nuances te maken zijn. In het door de Rekenkamer gebruikte toetsingskader staan de maatregelen die een organisatie heeft getroffen om een risico afdoende te mitigeren, opdat het beheersbaar is, centraal. De Rekenkamer onderscheidt per risico-onderdeel of de genomen maatregel of samenstel daarvan effectief, deels effectief of niet effectief is. Uit de individuele beoordeling door de Rekenkamer van het CAS, zoals vervat in het toetsingskader dat aan de politie is afgegeven, komt naar voren dat 23 maal de door de politie genomen risico-mitigerende maatregelen als (geheel) effectief zijn beoordeeld. Waar de beoordeling deels effectief of niet effectief luidt, gaat het in het merendeel om maatregelen die de politie als zodanig wel heeft getroffen, bijvoorbeeld op het gebied van periodieke toetsing, maar waarvan de Rekenkamer aangeeft dat de politie dit onvoldoende heeft vastgelegd. Deze administratieve onvolkomenheden zien zowel op IT-gerelateerde checks als op waarborgen omtrent dataminimalisatie. Door de opzet van het rapport (dat gericht was op algoritmes bij de overheid in het algemeen, en niet op elk individueel algoritme) komt het voorgaande minder helder naar voren.
Ook is het van belang op te merken dat het CAS ontwikkeld is in 2014 en sindsdien doorlopend wordt geëvalueerd en verbeterd. De Rekenkamer is niet de enige of eerste instantie die het CAS heeft bekeken. Zo heeft ook de Inspectie Justitie en Veiligheid in 2021 de code van het CAS ingezien, als onderdeel van een oriëntatie. De Inspectie concludeerde toen als volgt: «De code onder de motorkap van CAS is helder. Aan de code is te zien dat de meeste best practices op het gebied van programmeren zijn toegepast. Er is geprogrammeerd in de taal «Python», wat een toegankelijke taal is. De werking van het systeem is daarmee goed navolgbaar. [...] De documentatie van het systeem samen met de code en de data geven een goed beeld van hoe het systeem werkt. Dit is nodig voor de Inspectie om een goed beeld te kunnen schetsen van de precieze impact die een dergelijk systeem heeft op de taakuitvoering van (in dit geval) de politie.» Daarbij moet worden opgemerkt dat de Inspectie aan de hand van haar oriëntatie een openbaar toezichtkader opstelt. Dat kader wordt dit najaar gepubliceerd door de Inspectie. De Inspectie heeft hierbij geen oordeel gegeven ten aanzien van de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer.
Tot slot zijn de afgelopen vier jaar door studenten en promovendi vanuit verschillende universiteiten meer dan tien studies gedaan naar het CAS. In elk van die gevallen heeft de politie kennisgenomen van de eindverslagen en waar nodig het systeem verbeterd. Dit zal de politie ook doen met de aanbevelingen van de Rekenkamer.
Wat zijn de criteria op grond waarvan het lerende algoritme CAS voorspelt waar de kans groot is dat misdaden zullen worden gepleegd?
Op 6 april 2021 heeft de korpschef in een besluit op een Wob-verzoek besloten om de pseudocode en de variabelen van het CAS openbaar te maken. Voor een volledig beeld van de variabelen verwijs ik u graag naar deze documenten.3 Kort samengevat gaat het om locatie-specifieke kenmerken en om criminaliteitshistorie. Deze criminaliteitshistorie is hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes van burgers, oftewel informatie die naar de politie toe komt en niet door haar eigen optreden bepaald wordt.
Kunt u uitsluiten dat dit systeem afkomst of de samenstelling van een wijk met veel inwoners met een migratie-achtergrond als criteria gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zoals te zien in de variabelen die openbaar gemaakt zijn in het besluit op het bovengenoemde Wob-verzoek wordt geen gebruik gemaakt van het criterium afkomst of nationaliteit. Ook de Rekenkamer stelt in haar rapport (op p. 31) dat de politie geen variabelen gebruikt die discriminatie in de hand werken. Dat betekent echter niet dat uitgesloten kan worden dat er indirect onderscheid wordt gemaakt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heb ik de politie gevraagd om (nogmaals) een controle te doen op vooringenomenheid in het model en in de data.
Bent u het eens met de politie dat het niet nodig is het algoritme in haar huidige vorm buiten werking te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is uw zienswijze over hoe nu verder met het systeem?
Uit de meer uitgebreide tabel die de politie van de Rekenkamer heeft gekregen met betrekking tot het CAS blijkt dat de zorgen met name in de governance en aantoonbare verantwoording rondom het CAS zitten. De politie heeft aangegeven hier op korte termijn mitigerende maatregelen op te zullen treffen. Daarmee acht ik het op dit moment niet noodzakelijk om het algoritme buiten werking te stellen.
Hoe ziet de menselijk toets eruit die naast het CAS plaatsvindt? Welke criteria worden door de mens getoetst? Vindt die toets altijd plaats? Is de menselijke toets daarbij altijd doorslaggevend?
De modellen met het CAS worden ééns per week gemaakt. De voorspellingen worden gebruikt om de breder samengestelde intelligence-beelden te voeden die vervolgens gebruikt worden om interventie-strategieën te bepalen en instructies te geven bij briefings binnen de basisteams. Er vindt in het werkproces zoals gezegd dus nog een beoordeling (op relevantie en op juistheid) plaats.
Welke stappen bent u van plan te zetten om risico’s op vooringenomenheid in het algoritmesysteem van de politie weg te nemen?
Zoals reeds aangegeven heb ik de politie gevraagd om (nogmaals) een controle te doen op vooringenomenheid in het model en in de data. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u verder graag naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid het huidige algoritme wat wordt gebruikt door het CAS door te lichten om mogelijke vooringenomenheid te detecteren? Zo ja, op welke termijn wilt u dit onderzoek voltrekken? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 8.
De uitgaven ten aanzien van discriminatiebestrijding |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het laatste plenaire debat over discriminatiebestrijding: «In de vorige periode, vorig jaar nog, is er 12 miljoen structureel extra vrijgemaakt voor de aanpak van discriminatie, om ervoor te zorgen dat we nu ook stappen met elkaar kunnen zetten en de nationaal coördinator wat extra steun kunnen geven om zijn taak goed uit te voeren»?
Ja.
Kunt u een uitsplitsing geven, zo nauwkeuring mogelijk en per jaar vanaf de ingezette intensivering, waar de 12 miljoen euro (structureel) aan wordt uitgegeven, hoeveel van dit bedrag reeds aan maatregelen wordt uitgegeven, voor hoe lang, en hoeveel van deze 12 miljoen euro ter beschikking staat voor de uitvoering van nieuw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb een uiteen splitsing van het totaal bedrag in onderstaand tabel opgenomen.
Wat bedoelt u precies met uw uitspraak: «ik realiseer me ook dat we daar op de langere termijn natuurlijk niet mee klaar zijn, (...) als we verdere stappen met elkaar moeten zetten en als dat nodig is, moet er daarbij ook altijd voor gezorgd worden dat plannen en middelen met elkaar samenlopen»? Erkent u hiermee dat er op dit moment onvoldoende middelen beschikbaar zijn voor nieuw beleid? Zo ja, zijn er al plannen voor extra middelen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van discriminatie is een aanpak van de lange adem. De plannen die het kabinet nu maakt en aan het uitvoeren is, zijn van dekking voorzien, maar ik heb nu geen zicht op kosten die zich in de toekomst zullen voordoen. De plannen voor de inzet van de extra € 12 miljoen die sinds 2021 beschikbaar zijn, liggen er en zijn onderdeel van het Nationaal Programma. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak «natuurlijk zit er in het nationaal programma een financiële paragraaf»? Hoeveel middelen worden er voor het nationaal programma uitgetrokken en waaruit worden deze gedekt?
U ontvangt rond de zomer van mij het Nationaal Programma dat momenteel wordt opgesteld onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. In de begeleidende brief zal ik in gaan op het verzoek dat gedaan is in de motie-van Baarle/Simons (Kamerstuk II, 2021/22, 35925-VII-35) en dus niet in het Nationaal Programma zelf. In de motie wordt de regering verzocht te bezien hoe de financiële verantwoording van de uitgaven die de regering doet in het kader van discriminatiebestrijding verbeterd kan worden, teneinde het overzicht van uitgaven aan discriminatiebestrijding te verhelderen, en in de voortgangsbrieven over discriminatiebestrijding voortaan een financieel totaaloverzicht op te nemen. Bij het Nationaal Programma zelf zal geen financieel overzicht zitten, ook omdat een aantal voornemens verweven zijn met andere beleidsterreinen. De middelen zijn dan niet primair gelabeld als middelen voor het Nationaal Programma van de NCDR, maar de uitvoering zal wel bijdragen aan de bestrijding van discriminatie.
Kunt u uw uitspraak «De plannen die we nu maken, hebben financiële dekking» voorzien van een uitsplitsing met de plannen die komen en de bijbehorende gereserveerde middelen, almede waar deze middelen vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
In de begeleidende brief bij het Nationaal Programma zal ik in gaan op de financiële verantwoording, met daarbij de kanttekening dat als nieuwe plannen geld kosten, we daar ook financiële middelen bij moeten zoeken. Anders blijven het bij plannen. En in deze fase van de aanpak van discriminatie is het belangrijk dat we niet alleen nieuwe plannen maken, maar die ook uitvoeren.
Als de plannen gedekt worden vanuit de genoemde structurele 12 miljoen euro en andere bestaande gereserveerde middelen voor discriminatiebestrijding, kunt u dan ook aangeven of dit ten koste gaat van reeds ingezet beleid? Zo nee, waarom niet?
In het Nationaal Programma worden bestaande plannen gecombineerd met nieuwe plannen en worden beleidsvoornemens samengebracht. De insteek van het kabinet is om een stevig beleid neer te zetten, met uitvoerbare en financieel gedekte plannen. Dat betekent dat het kabinet ook zal onderzoeken bij nieuwe plannen wat nodig is om tot uitvoering over te gaan. Daar hoort ook de vraag bij wat plannen kosten.
Verspreiden van een extreemrechtse omvolkingstheorie bij de omroep Ongehoord Nederland |
|
Stephan van Baarle (DENK), Habtamu de Hoop (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pim van Strien (VVD), Nilüfer Gündoğan (Volt), Jan de Graaf (CDA), Lisa Westerveld (GL), Christine Teunissen (PvdD), Hanneke van der Werf (D66), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Vlaamse politicus Filip Dewinter in aflevering 23 van Ongehoord Nieuws, uitgezonden op 10 mei 2022, de omvolkingstheorie heeft gepropageerd en dat hij daarbij niet werd tegengesproken of kritisch werd bevraagd door de presentatoren van het programma?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Schutter New York liet zich leiden door omvolkingstheorie, levensgevaarlijk als politici er elementen uit overnemen» uit de Morgen van 16 mei 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat terrorist Anders Breivik (Oslo, 2011) deze omvolkingstheorie gebruikte als rechtvaardiging voor zijn terreurdaden?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat terrorist Brenton Harrison Tarrant (Christchurch, 2019) deze omvolkingstheorie gebruikte als rechtvaardiging voor zijn terreurdaden?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de AIVD, herhaaldelijk maar ook recent in haar jaarverslag, waarschuwt voor de groei van extreemrechtse groeperingen in Nederland en dat zij deze omvolkingstheorie aanhangen2?
Ja, dat wil zeggen, de AIVD schrijft in haar jaarverslag in deze context niet over de groei van extreemrechtse maar over rechts-extremistische groeperingen. Extreemrechts zijn personen en groeperingen die zich op de uiterste flank van het rechtse politieke spectrum begeven. Rechts-extremisme zijn personen en groeperingen die (heimelijke) gewelddadige en niet-gewelddadige acties verrichten vanuit een van de denkbeelden: vreemdelingenhaat, haat jegens vreemde (cultuur)elementen, ultranationalisme.
In haar jaarverslag staat dat rechts-extremistische groepen in 2021 meer aanhang hebben gekregen en proberen om hun wereldbeeld normaal te laten lijken voor een groter publiek. Verschillende rechts-extremistische groepen delen, ondanks hun verschillen, een wereldbeeld waarin de blanke bevolking van (onder meer) Nederland structureel wordt benadeeld, en zelfs in het voortbestaan wordt bedreigd door «omvolking» of genocide. Omvolkingstheorieën maken volgens de AIVD al langere tijd deel uit van het rechts-extremistische landschap in Nederland en daarbuiten.
Daarnaast is er volgens de AIVD meer verwevenheid ontstaan tussen anti-overheidsextremisten en rechts-extremistische aanhangers. Zoals DTN 56 beschrijft, sluit het beeld van een linkse elite die de Nederlandse traditie, cultuur, ras en taal niet zou beschermen goed aan bij het anti-overheidsnarratief van een onderdrukkende overheid (bijvoorbeeld in tijden van coronamaatregelen).3
Welke risico’s zijn er voor de Nederlandse maatschappij als de publieke omroep (onweersproken) omvolkingstheoriën uitzendt?
Het risico voor de nationale veiligheid van omvolkingstheorieën is hier onder vraag 7 toegelicht. Het spreekt voor zich dat het media-aanbod van publieke media-instellingen geen dergelijke risico’s met zich mee kan brengen. Daartoe is in artikel 2.88 van de Mediawet voorgeschreven dat publieke media-instellingen passende maatregelen nemen om te voorkomen dat hun media-aanbod aanzet tot haat tegen een groep personen of een lid van een groep of uitlokt tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Bij passende maatregelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gedragscode, al dan niet in combinatie met het instellen van een klachtenpunt.
Bent u bereid om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid te vragen om een uiteenzetting te geven van de risico’s van het uitzenden van omvolkingstheorieën op de publieke omroep voor de nationale veiligheid?
Ja. Ik ben bereid om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid te vragen om deze risico’s voor de nationale veiligheid toe te lichten.
Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat op dit moment de NCTV sterk beperkt is in de uitvoering van zijn analysetaken omdat er geen gebruik gemaakt kan worden van online monitoring van open bronnen. De grondslag voor de analysetaken van de NCTV (de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid) is momenteel nog in behandeling bij uw Kamer. In afwachting daarvan zijn deze taken opgeschort waar het gaat om het bezien van online open bronnen zoals Twitter of Facebook. Dit betekent dat er nu vanuit de NCTV geen direct zicht is op hoe er bijvoorbeeld door groepen rechts-extremisten online wordt gereageerd en de NCTV niet in staat is voldoende te bezien wat dergelijke ontwikkelingen betekenen voor Nederland. Dit illustreert de gevolgen van het niet eigenstandig kunnen analyseren van online debatten en wat het betekent als deze mogelijkheid definitief zou wegvallen.
In het algemeen kan wel gesteld worden dat omvolkingstheorieën een terugkerend thema zijn binnen het rechts-extremisme en rechtspopulisme. Het risico voor de nationale veiligheid dat van deze theorieën uitgaat is dat deze voor individuen kunnen dienen als inspiratie voor extremistisch geweld of een aanslag in Nederland, zoals dit eerder is voorgekomen in Christchurch, Nieuw Zeeland of recent in Buffalo in de Verenigde Staten.
Hoe verhoudt het feit dat Ongehoord Nederland onweersproken ruimte biedt aan deze extreemrechtse omvolkingstheorieen zich tot de voorwaarde (gesteld door de NPO, het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur) dat Ongehoord Nederland zich aan de journalistieke code van de NPO behoort te houden?
Het is aan de NPO Ombudsman om te beoordelen of Ongehoord Nederland zich aan de journalistieke code van de NPO heeft gehouden. De NPO Ombudsman heeft op 7 juni jl. een onderzoek gepubliceerd naar aanleiding van het totaal aan binnengekomen klachten over het schenden van deze code door ON!4
De ombudsman heeft geconcludeerd dat klagers terecht hebben gewezen het schenden van de journalistieke code op het punt van betrouwbaarheid en waarheidsgetrouwheid door het (passief en actief) bijdragen aan verspreiding van aantoonbaar onjuiste informatie. Ook werd volgens de Ombudsman onjuiste informatie niet gecorrigeerd en werden meningen onvoldoende gescheiden van feitelijke informatie. De ombudsman concludeerde tevens dat niet alles waar over geklaagd is, klopte. Zo is het uitdragen van standpunten niet verboden, hoeven ledenomroepen op basis van de Mediawet niet onpartijdig te zijn en kon veronderstelde afhankelijkheid of belangenvermenging niet worden onderbouwd.
Het is in eerste instantie aan de NPO om zich te beraden op mogelijke consequenties voor Ongehoord Nederland naar aanleiding van de bevindingen van de Ombudsman. De NPO heeft op 15 juni 2022 laten weten dat de NPO voornemens is een sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. Ongehoord Nederland kan een zienswijze geven op dit voorgenomen besluit.
Hoe verhoudt het feit dat Ongehoord Nederland onweersproken ruimte biedt aan deze extreemrechtse omvolkingstheorieën zich tot de publieke mediaopdracht?
Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet. Het Commissariaat houdt onder andere toezicht op artikel 2.1, waarin de publieke media-opdracht is beschreven. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf of en wanneer een onderzoek naar mogelijke overtreding wordt gestart. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat de Mediawet wordt overtreden, een handhavingsverzoek indienen bij het Commissariaat. Het is derhalve niet aan mij om te beoordelen of Ongehoord Nederland in overeenstemming met de publieke media-opdracht heeft gehandeld.
In hoeverre voldoet deze uitzending aan het redactiestatuut van Ongehoord Nederland? Rijmt de werkwijze van deze, en andere uitzendingen van de desbetreffende omroep, met de hoge journalistieke normen, zoals dit verplicht is gesteld in artikel 2.1, lid 2 en in artikel 2.88 van de Mediawet?
Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de Mediawet, waaronder artikel 2.1, lid 2 en artikel 2.88. Het is aan het Commissariaat om de uitzending van Ongehoord Nieuws te beoordelen in het licht van de eisen die de Mediawet aan omroepen stelt. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf of en wanneer een onderzoek naar mogelijke overtreding wordt gestart. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat de Mediawet wordt overtreden, een handhavingsverzoek indienen bij het Commissariaat. Het Commissariaat kan bij overtreding van de Mediawet een sanctie opleggen. Als het Commissariaat tweemaal een sanctie oplegt, kan dit een grond zijn om de erkenning in te trekken.
Bent u het ermee eens dat voor de verspreiding en het onweersproken propageren van deze gevaarlijke theorieën geen ruimte mag bestaan op de Nederlandse publieke omroep, laat staan gesubsidieerd door Nederlands belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de antwoorden op vraag 8, 9 en 10 aangaf, is het in eerste instantie niet aan mij om de uitzending van Ongehoord Nieuws te beoordelen. Dat is in eerste instantie aan het Commissariaat, die kan beoordelen of een omroep zich houdt aan de Mediawet, en de NPO die een sanctie kan opleggen indien een omroep zich niet houdt aan de bindende besluiten van de NPO.
Pas indien het Commissariaat of de NPO tweemaal een sanctie hebben opgelegd aan een omroep, kan dat een grondslag bieden om de erkenning van een omroep in te trekken. Het intrekken van een erkenning kan ook indien uit twee opvolgende evaluaties door de visitatiecommissie die door de NPO wordt ingesteld, blijkt dat een omroep onvoldoende aan de algemene publieke media-opdracht óf indien de raad van bestuur van de NPO van mening is dat een omroep onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerken binnen het bestel.
Uiteraard geldt voor iedere omroep dat het media-aanbod niet in strijd mag zijn met het strafrecht. Indien het aanbod discriminerend is, oproept tot haat of geweld of aanzet tot een terroristisch misdrijf, kan daar aangifte van worden gedaan. De rechter beoordeelt of het media-aanbod in strijd is met de wet.
Ik verwijs naar verder het antwoord op vraag 6.
Welke stappen zult u zetten om te voorkomen dat nogmaals dergelijke gevaarlijke omvolkingstheorieën onweersproken op de publieke omroep worden getoond?
Het is nu in eerste instantie aan de NPO om zich te beraden op mogelijke consequenties voor Ongehoord Nederland naar aanleiding van de bevindingen van de Ombudsman. De NPO heeft op 15 juni 2022 laten weten dat de NPO voornemens is een sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. Ongehoord Nederland kan een zienswijze geven op dit voorgenomen besluit. Ook het Commissariaat kan onderzoeken hoe de uitzending zich verhoudt tot de Mediawet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met de grootst mogelijke spoed beantwoorden?
Ja.
Discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het plenaire debat over het wetsvoorstel inzake de Basisregistratie Personen, waarin u aangaf dat er door middel van risicoprofielen is gediscrimineerd en u heeft toegezegd dit te onderzoeken?1
Ja.
Hoe bent u van plan uw toezegging om de toedracht van deze discriminatie te onderzoeken gestand te doen, wie voert dit onderzoek uit en hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van dit onderzoek?
In de brief die ik 25 maart jongstleden aan uw Kamer zond,2 gaf ik hierover het volgende aan. In oktober vorig jaar deelde mijn ambtsvoorganger met uw Kamer samenvattingen van alle risicoprofielen die sinds de start van het project in 2014 zijn gebruikt.3 Daartoe behoorde ook het profiel «Niet meer woonachtig in Nederland», dat in het verleden in het kader van LAA is gehanteerd door de Belastingdienst/Toeslagen, bij het onderdeel Toeslagen. Dit profiel betrof alleenstaande personen ouder dan 60 jaar die in het buitenland zijn geboren en staan ingeschreven op een woonadres in Nederland, met een lopende uitkering en eventueel een toeslag. Het signaal ging over de vraag of de betrokkene nog wel op het adres woonde. In het debat op 3 februari jongstleden over het wetsvoorstel BRP Landelijke Aanpak Adreskwaliteit,4 uitten leden Ceder, Leijten en Van Baarle hun bezwaren tegen dit profiel. Ook ik keur het af, omdat het feit dat iemand niet in Nederland is geboren, één van de selectiecriteria binnen dit profiel was. Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik onderzoek hoe en waar dit profiel in het kader van LAA is toegepast.
Bij de Belastingdienst en Toeslagen is reeds intern onderzocht of de verwijzing naar het betreffende profiel terug te vinden is in het archief van de Terugmeldvoorziening. Ik kan u op dit moment melden dat de Belastingdienst/Toeslagen mij heeft laten weten dat er 22 signalen (terugmeldingen over 22 personen) zijn gevonden met een verwijzing naar het betreffende profiel. Deze signalen zijn eind 2015 aan een drietal gemeenten geleverd, daarna niet meer. De Belastingdienst/Toeslagen geeft voorts aan dat bij een van deze 22 personen het adres gewijzigd is in de BRP in de periode oktober 2015 tot oktober 2016. Dit betrof overigens een terugmelding die krachtens de beschikbare informatie niet door de gemeente in onderzoek genomen is. Er is sprake van een verlaging van de door betrokkene ontvangen toeslagen in 2016 ten opzichte van 2015. Er is ook bij drie andere personen (over wie een terugmelding is gedaan) een wijziging ten aanzien van de toeslagen in de betreffende periode geconstateerd. Bij een persoon had de wijziging betrekking op de aanvang van een partnerschap. Er was een verlaging van de door betrokkene ontvangen toeslagen in 2016 ten opzichte van 2015. Bij de twee andere personen had de wijziging betrekking op het gegeven dat naast de betrokkene ook een andere persoon in de betreffende periode op het adres ingeschreven is. Er is in beide gevallen sprake van een verhoging van de door betrokkene ontvangen toeslagen in 2016 ten opzichte van 2015. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet kunnen vaststellen of en in hoeverre de wijzigingen in de BRP en ten aanzien van de toeslagen verband houden met de terugmelding (LAA-signaal). Ook is het mogelijk dat de BRP-wijziging en de vermelde verlagingen en verhogingen van de toeslagen (mede) het gevolg zijn van andere oorzaken. Er zijn op dit moment aldus nog geen causale verbanden vastgesteld.
Ik laat onafhankelijk onderzoek uitvoeren door een externe forensisch onderzoeker naar de toepassing van dit profiel, onder andere bij de drie gemeenten. De resultaten van dit onderzoek wil ik zo spoedig mogelijk aan uw Kamer melden. Dit onafhankelijk onderzoek moet uitwijzen of er causale verbanden zijn tussen (1) het LAA-signaal (de terugmelding) – (2) een eventueel adresonderzoek – (3) een BRP-correctie – (4) een wijziging in toeslagen of uitkeringen. Het onderzoek zal aldus moeten uitwijzen wat er met de signalen is gebeurd en of deze daadwerkelijk door gemeenten in onderzoek zijn genomen. In dit onderzoek gaat het om de beoordeling van de 22 individuele gevallen. Daarvoor is het noodzakelijk om persoonsgegevens van betreffende personen te verwerken (op te vragen uit de BRP), zodat bij gemeenten de aanwezige dossiers kunnen worden opgevraagd. Hierbij moet vanzelfsprekend de privacy van betrokken personen voldoende gewaarborgd zijn. Als een correctie in de BRP heeft plaatsgevonden is de laatste stap om te achterhalen welke gevolgen die adrescorrectie had, voor bijvoorbeeld het recht op een toeslag of uitkering.
In hoeveel gevallen is het betreffende discriminerende profiel toegepast?
De Belastingdienst/ Toeslagen heeft mij laten weten dat er 22 signalen (terugmeldingen over 22 personen) zijn gevonden met een verwijzing naar het betreffende profiel. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Zijn er op grond van het betreffende profiel onderzoeken dan wel sancties toegepast? Zo ja, in hoeveel gevallen?
Dat is mij op dit moment niet bekend, het genoemde onafhankelijke onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen neemt u om mensen die door het betreffende discriminerende profiel zijn gedupeerd tegemoet te komen?
Het is mij op dit moment niet bekend of dit profiel gevolgen heeft gehad voor de 22 personen, het genoemde onafhankelijke onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wie waren op de hoogte van het bestaan van het betreffende profiel en hoe is dit profiel tot stand gekomen? Kunt u hierbij aangeven tot op welk ambtelijk niveau kennis was van het bestaan van dit profiel?
Het profiel is in 2015 opgesteld voor het project Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) en is gehanteerd door de Belastingdienst/Toeslagen, bij het onderdeel Toeslagen. Ik ga ervan uit dat in ieder geval bij de Belastingdienst/ Toeslagen, bij stichting ICTU (uitvoering LAA) en bij de drie gemeenten die de betreffende signalen ontvingen op ambtelijk niveau kennis was van het bestaan van dit profiel. Tot op welk ambtelijk niveau deze kennis er was en wie of welke gremia verder precies op de hoogte waren is mij niet bekend.
Waren er kabinetsleden op de hoogte van het bestaan van dit betreffende profiel?
Het is niet gebruikelijk dat bewindslieden op de hoogte zijn van de profielen binnen LAA. Uiteraard is mijn ambtsvoorganger in oktober 2021 op de hoogte gebracht van het overzicht van de profielen die met uw Kamer zijn gedeeld. Het betreffende profiel maakt onderdeel uit van dit overzicht.
Zijn er besluitvormende stukken of stukken van een andere aard waarin over dit profiel is geschreven of stukken waarin dit profiel vermeld wordt? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Ik ga ervan uit dat er stukken zijn waarin dit profiel gemeld wordt. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2 laat ik onafhankelijk onderzoek uitvoeren door een externe forensisch onderzoeker naar de toepassing van dit profiel.
Wat was de achterliggende reden om dit betreffende profiel te hanteren?
Het profiel is toegepast in het kader van het project Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA). Het doel was om onjuiste adresgegevens in de BRP te vinden en te corrigeren. Het profiel ging over de vraag of de betrokkene nog wel op het adres woonde.
Worden er maatregelen genomen ten aanzien van de personen die verantwoordelijk zijn voor het betreffende profiel?
Dat is niet aan de orde.
Zijn er andere profielen toegepast waarbij er mogelijk is gediscrimineerd? Zo ja, welke?
In oktober vorig jaar deelde mijn ambtsvoorganger met uw Kamer samenvattingen van alle risicoprofielen die sinds de start van het project in 2014 zijn gebruikt.5 Daartoe behoorde ook het profiel waar deze vragen op zien. Hierbuiten zijn er geen profielen binnen LAA gehanteerd. Zoals volgt uit deze samenvattingen was het feit dat iemand niet in Nederland is geboren, in de overige profielen geen selectiecriterium.
Voor het project LAA is in 2018 een Privacy Impact Assessment (PIA) verricht door een onafhankelijk onderzoeksbureau. De PIA belicht onder andere het risico op discriminatie op grond van bijzondere persoonsgegevens. Over het project oordeelt de PIA dat discriminatie feitelijk zou kunnen plaatsvinden, omdat informatie over iemands afkomst afgeleid kan worden uit bijvoorbeeld de naam. De onderzoekers concluderen dat deze gegevens niet als criteria worden gebruikt in de aanpak, waardoor LAA binnen de grenzen blijft van wat als objectief gerechtvaardigd wordt gezien door de Nederlandse bestuursrechter en het EVRM. De PIA bevat op dit onderdeel (voorkomen van discriminatie) geen adviespunten.
Bent u bereid om op grond van het toegepaste discriminerende profiel aangifte te doen van een mogelijk ambtsmisdrijf? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet aan de orde.
Bent u bereid om uw excuses aan te bieden vanwege het hanteren van een discriminerend profiel?
Zoals ik heb aangegeven in het debat met uw Kamer op 3 februari jongstleden keur ik de toepassing van dit profiel af.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de voortzetting van het plenaire debat?
Ja.
Een verlaging van de benzineprijs, zoals in België |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een verlaging van de benzineprijs naar 1,70 euro per liter, die de Belgische regering wil realiseren?1
Ik ben bekend met het nieuwsartikel waar vraag 1 naar verwijst. Het accijnstarief op benzine bedraagt in België momenteel 60 cent per liter. Dit ligt 24,1 cent hoger dan het Europese minimumtarief van 35,9 cent per liter voor benzineaccijns. In hoeverre een dergelijke accijnsverlaging voldoende is om de benzineprijs te verlagen naar 1,70 euro per liter hangt af van de brandstofprijzen op dat moment.
Klopt het dat deze verlaging bereikt kan worden door de accijns op benzine te verlagen naar het Europese minimumtarief?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat daarnaast ook overwogen wordt om de BTW op aardgas tijdelijk te verlagen naar zes cent per m3?
Ja. De Belgische regering heeft inmiddels bekend gemaakt dat het btw-tarief op aardgas tijdelijk wordt verlaagd naar 6%.
Deelt u de mening van de Belgische Minister van Financiën Vincent van Peteghem dat de «hoge prijzen aan de pomp onbetaalbaar worden» en «we nu moeten ingrijpen»? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
De energie- en brandstofprijzen zijn de afgelopen weken door de oorlog in Oekraïne ongekend hard gestegen en raken veel huishoudens hard in de portemonnee. Het kabinet wil, naast de specifieke maatregel gericht op huishoudens met een laag inkomen, ook huishoudens in brede zin helpen en de gevolgen voor de koopkracht dempen. Afgelopen vrijdag 11 maart jl. heeft het kabinet daarom aangekondigd voornemens te zijn om per 1 april de accijns voor benzine en diesel tijdelijk te verlagen met 21%.2. De verlaging van de accijnstarieven is tijdelijk en geldt voor 9 maanden. Daarnaast is het kabinet voornemens om per 1 juli de btw over de energierekening te verlagen van 21% naar 9%. Deze verlaging geldt voor zes maanden.
Deelt u de mening van de MR-politicus Georges-Luis Bouchez dat «automobilisten niet meer mogen worden uitgeperst als een citroen»? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Belgische regering de komende dagen al een knoop doorhakt over een financieel noodpakket? Waarom moet dit dan in Nederland wachten tot de Voorjaarsnota, dus tot eind mei?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom kan in België wel, wat in Nederland niet kan? Zijn zij dan zo slim, of zijn wij dan zo dom?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel heeft de hogere dan gemiddelde benzineprijs inmiddels opgeleverd voor de schatkist in de vorm van meer accijns- en BTW-inkomsten?
De brandstofaccijnzen zijn een vaste belasting per liter brandstof. De accijnsinkomsten stijgen daardoor niet mee met de brandstofprijzen. De btw-inkomsten zijn wel mede afhankelijk van de hoogte van de brandstofprijzen. Indien er meer btw op brandstof binnenkomt, dan wil dit nog niet zeggen dat de totale btw-inkomsten van het rijk met hetzelfde bedrag toenemen. Door de hogere uitgaven aan brandstoffen verbruiken huishoudens mogelijk minder brandstof en besteden zij minder aan andere producten. Immers is hun beschikbare inkomen niet direct meegestegen met de hogere prijzen. Deze lagere consumptie zorgt juist weer voor minder btw-inkomsten. Wat het saldo is van deze twee tegengestelde richtingen op de totale btw inkomsten is op voorhand niet te zeggen. Daarnaast zijn er ook andere budgettaire doorwerkingen van de veranderde macro-economische en geopolitieke omstandigheden te verwachten.
Hoeveel zou het aan gederfde accijns- en BTW-inkomsten BTW kosten, om de benzineprijs in Nederland terug te brengen naar het Europees gemiddelde?
Uit cijfers van de Weekly Oil monitor van de Europese Commissie volgt dat de prijs van benzine in Nederland tussen de 12 eurocent en 19 eurocent hoger ligt dat het Europese gemiddelde. Dit is exclusief de tijdelijke accijnsverlaging die het kabinet afgelopen vrijdag 11 maart jl. heeft aangekondigd. Met de veronderstelling dat tankstations een verlaging van de belasting volledig doorgeven aan de consument zou dit neer komen op een accijnsverlaging tussen de 10 eurocent en 16 eurocent. Inclusief btw komt dit neer op een verlaging van de belastingen met 12 eurocent en 19 eurocent. De budgettaire derving van zo een verlaging wordt tussen de € 315 miljoen en € 505 miljoen ingeschat.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat of gelijktijdig met uw plannen om de koopkracht te repareren?
Het kabinet heeft op vrijdag 11 maart jl. aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2022 aangekondigd, waaronder een verlaging van het btw-tarief op energie en een verlaging van de accijnstarieven3.
De privacyrisico’s van de Intelligente Snelheidsassistent (ISA) |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de op handen zijnde invoering van de Intelligente Snelheidsbegrenzer per 1 juli 2022?1
Ja, met de toevoeging dat het niet gaat om een systeem dat de snelheid begrenst maar alleen de bestuurder waarschuwt wanneer deze de snelheidslimiet overschrijdt. Het is dus meer een snelheidsassistent.
Klopt het dat elke nieuw ontwikkelde auto dit waarschuwingssysteem moet hebben per 1 juli 2022 en elke nieuwe auto per 17 juli 2024?
Vanaf 6 juli 2022 moeten nieuw toegelaten typen auto’s dit systeem aan boord hebben. Vanaf 7 juli 2024 geldt dit voor alle nieuwe auto’s, dus ook als het om een bestaand type gaat.
Klopt het dat dit systeem er niet alleen is om de bestuurder te waarschuwen voor een snelheidsovertreding, maar ook een black box bevat met alle rijgegevens, die door de politie en het OM en andere overheidsinstanties opgevraagd kan worden?
Het gaat om meerdere systemen die verplicht worden. De snelheidsassistent vergelijkt de gereden snelheid met de snelheid en de lokaal geldende snelheidslimiet. Hierbij worden geen data vastgelegd.
De Event Data Recorder (EDR) en het Onboard Fuel Consumption Monitoring System (OFCMS), die ook verplicht worden, registreren wel data. In de EDR worden technische zaken zoals snelheid, remkracht, activering van de airbags en toestand van de veiligheidssystemen bij een botsing vastgelegd. Hierbij worden geen GPS-data of andere identificerende gegevens opgeslagen. De geanonimiseerde EDR-gegevens zullen worden gebruikt voor ongevallenonderzoek en -analyse.
Het OFCMS registreert het Voertuigidentificatienummer (VIN), brandstofverbruik en gereden kilometers. Deze gegevens moeten door fabrikanten of door erkende handelaren of reparateurs regelmatig worden uitgelezen en vervolgens aan de Europese Commissie worden geleverd. Deze informatie moet zodanig worden geaggregeerd dat deze niet te herleiden is naar een persoon. In alle gevallen kan de bestuurder altijd aangeven dat deze niet wil dat deze gegevens worden uitgelezen.
Klopt het dat dit kan leiden tot (hoge) boetes voor snelheidsovertredingen?
Nee. ISA helpt bestuurders om zich aan de snelheid te houden en dus om boetes te voorkomen. EDR-gegevens bevatten geen locatiegegevens en zijn daarmee niet te gebruiken voor het constateren van snelheidsovertredingen. EDR-gegevens mogen bovendien niet voor dit doel worden gebruikt.
Welke gevolgen kunnen er nog meer zijn als gevolg van de black box?
De EDR gaat bijdragen aan een vergroting van de verkeersveiligheid doordat er beter inzicht komt in de oorzaken van ongevallen en er betere analyses gemaakt kunnen worden van onveilige verkeerssituaties.
Welke (rij)gegevens bevat de black box precies?
De EDR bevat in totaal 41 dataelementen die kort voor, tijdens en na een ongeval worden geregistreerd. Dit zijn technische gegevens zoals snelheid, vertraging, stuurhoek, kracht op het stuur, kracht op het rempedaal, of iemand al dan niet een gordel droeg. Er zitten geen gegevens in waarmee het voertuig, de eigenaar of de bestuurder kunnen worden geïdentificeerd.
Welke andere overheidsinstanties en autoriteiten kunnen de black box opvragen?
De EDR-data zijn conform de Europese Verordening2 bedoeld voor statistische doeleinden, te weten: «om de verkeersveiligheid te analyseren en de doeltreffendheid van de genomen specifieke maatregelen te evalueren, zonder dat de eigenaar of bezitter van een welbepaald voertuig aan de hand van de opgeslagen gegevens kan worden geïdentificeerd». Daarnaast kan de EDR worden gebruikt voor het reconstrueren van ongevallen. Momenteel wordt op nationaal niveau uitgewerkt welke partijen bij die data mogen.
Kunt u een volledige lijst geven van gevallen waarin politie, OM en andere autoriteiten deze black box kunnen opvragen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke waarborgen zijn er ingebouwd tegen privacyschendingen en ander oneigenlijk gebruik door (medewerkers van de) overheid?
De EDR bevat geen dataelementen waarmee het voertuig of de eigenaar of bestuurder kunnen worden geïdentificeerd.
Kunt u uitsluiten dat er datalekken ontstaan, zoals begin 2021 bij de GGD?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel mensen krijgen toegang tot deze gegevens?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Welke functies hebben deze mensen? Hoe is het toezicht op deze toegang geregeld?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat de ISA potentieel kan uitgroeien tot de grootste privacybedreiger van Nederland, samen met de zwarte lijst van de Belastingdienst, de Fraude Signalering Voorziening (FSV)? Zo nee, waarom meent u van niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) naar ISA gekeken? Wat was het oordeel van de AP?
Alle regelgeving in Europa moet voldoen aan de horizontale Algemene Verordening Gegevensbescherming, zo ook de regelgeving over de ISA en EDR. De Europese Commissie heeft hiervoor de European Data Protection Board geconsulteerd, de Europese moederpartij van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u, nu de invoering van ISA ophanden is, de AP opnieuw vragen om een privacyassessment te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet nodig, zie antwoord op de vraag 14.
Welke Minister heeft namens het kabinet-Rutte III ingestemd met de EU-verordening 2019/2144? Klopt het dat dit op 12 november 2019 was?
Uw Kamer is op 22 juni 2018 geïnformeerd middels het BNC-fiche over de voorgenomen verordening waarin de verplichting van onder andere de genoemde systemen geregeld is (Kamerstuk 22 112, nr. 2598). De inzet van de Nederlandse regering heeft op basis van dit fiche plaatsgevonden.
Op 25 maart 2019 is er op basis van de trilogen een voorlopig politiek akkoord bereikt tussen het Europese Parlement (EP), de Europese Raad en de Europese Commissie. Op 8 november 2019 is het voorstel formeel goedgekeurd door het EP en de Raad.
Op welke manier is de Tweede Kamer hier vooraf en achteraf over geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 16.
Klopt het dat het mogelijk is om deze big brother in auto per rit uit te schakelen? Waarom kan dit niet permanent uitgeschakeld worden?
Het ISA-systeem staat standaard aan maar is per rit uit te schakelen. De EDR en OFCMS zijn niet uit te schakelen. Wel kan de eigenaar van het voertuig aangeven dat deze de data uit het OFMS over het verbruik niet wil delen. Omdat ISA en de EDR bijdragen aan de verkeersveiligheid is het niet wenselijk dat deze permanent kunnen worden uitgeschakeld.
Wanneer en hoe gaat u het grote publiek informeren (of eigenlijk: waarschuwen) voor deze privacy-inbreuk, waar uw voorganger kennelijk mee heeft ingestemd?
Er is geen sprake van een privacyinbreuk. Zie ook het antwoord op de vragen 3, 9 en 10.
Deelt u de mening dat Nederland niet een surveillancestaat moet worden, zoals de Volksrepubliek China? Hoe gaat u dit waarborgen?
Dit is niet aan de orde, zie het antwoord op vraag 3, 9 en 10.